College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected] I http://www.bouwcollege.nl
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Uitgebracht
aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 10 oktober 2005
rapportnummer 587 ISBN 90-8517-048-6
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Inhoudsopgave
SAMENVATTING EN BESCHOUWING
1
1. Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Afbakening en doelstellingen onderzoek 1.3 Historische context 1.4 Beleidsmatige context
7 7 8 9 12
2. Beschrijving van het onderzoek 2.1 Onderzoeksfasen 2.2 Kwaliteitsbewaking 2.3 Definities
15 15 17 17
3. Beoordelingssystematiek 3.1 Functionele kwaliteit: algemeen 3.2 Functionele kwaliteit: verzorgingshuizen 3.3 Functionele kwaliteit: verpleeghuizen 3.4 Systematiek beoordeling bouwtechnische kwaliteit
19 19 20 23 25
4. Kenmerken van de sector
27
5. Functionele kwaliteit verpleeg- en verzorgingshuizen 5.1 Verzorgingshuizen: totaalscore 5.2 Verzorgingshuizen: appartement 5.3 Verzorgingshuizen: sanitair 5.4 Verzorgingshuizen: toegankelijkheid 5.5 Verpleeghuizen: totaalscore 5.6 Verpleeghuizen: zit-/slaapkamer 5.7 Verpleeghuizen: sanitair 5.8 Verpleeghuizen: toegankelijkheid 5.9 Verpleeghuizen: gemeenschappelijke ruimte
35 35 38 42 48 52 55 61 69 75
6. Privacy in verpleeghuizen
81
7. Bouwtechnische staat
85
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Bijlagen I. II. III. IV. V. VI.
87
Samenstelling begeleidingscommissie Deelnemende instellingen pilotonderzoek Beschrijving grenswaarden functionele beoordeling Overzicht scores naar instelling of rechtspersoon Overzicht van gebruikte afkortingen Aanbiedingsbrief d.d. 24 oktober 2005
IV
89 91 93 99 101 103
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
SAMENVATTING EN BESCHOUWING
onderzoek betrokken. In totaal is ongeveer driekwart van de gebouwen in de ouderenzorg, met driekwart van het totaal aantal bewoners, geïnspecteerd.
Algemeen Het Bouwcollege onderzoekt jaarlijks de staat van de huisvesting in een deel van de intramurale gezondheidszorg. Deze activiteit komt voort uit de wettelijke taak en de missie van het Bouwcollege. In 2003 is het onderzoek naar de gebouwkwaliteit (‘monitoring’) in de gehandicaptenzorg afgerond1. Vervolgens is in 2004 het onderzoek naar de gebouwkwaliteit in de GGZ uitgebracht2. Met het verschijnen van deze rapportage over de verpleeg- en verzorgingshuizen is na drie jaar de gehele AWBZ-sector doorgelicht.
Wat is onderzocht? Van gebouwen waar mensen wonen of verblijven is de gebruiks- of functionele kwaliteit en, in mindere mate, de bouwtechnische kwaliteit onderzocht. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkeling van de zorgzwaarte zal het duidelijk zijn dat de opvattingen en eisen ten aanzien van het gebruik van gebouwen snel veranderen. Hierdoor blijken verblijfsgebouwen functioneel snel te verouderen, terwijl zij zich nog vaak in een prima bouwtechnische staat bevinden. De functionele kwaliteit vormt daarom vaak de aanleiding tot bouw en niet de bouwtechnische staat.
Met de resultaten van de inventarisatie krijgen zowel de instellingen als het Bouwcollege een objectief beeld van de kwaliteit van de gebouwen. Doordat elke sector eens in de 4 jaar tegen het licht wordt gehouden, zijn zowel op macro- als op instellingsniveau ontwikkelingen in de tijd te volgen. In een bijlage van het rapport zijn de samenvattende resultaten per instelling weergegeven.
De functionele kwaliteit van gebouwen heeft betrekking op de mate waarin het gebouw in staat is de functie te vervullen waarvoor het is bedoeld. De functionele kwaliteit is bepaald door ten eerste objectief meetbare kenmerken vast te stellen c.q. te meten. Het gaat om: • de oppervlakte en lengte-/breedtematen van zit/slaapkamers, de oppervlakte van appartementen, • de aanwezigheid en kwaliteit van het sanitair (is er voldoende sanitair, kan het personeel de bewoners assisteren, is er voldoende manoeuvreerruimte voor een rolstoel), • de toegankelijkheid van het gebouw en de groep of appartement (zoals bepaald door deurbreedte, drempelhoogte, gangbreedte bed- en/of brancardtoegankelijkheid, etc.)
Welke gebouwen zijn onderzocht? In dit onderzoek heeft het Bouwcollege gekeken naar de kwaliteit van een kleine 1.400 verpleeg- en verzorgingshuizen. In deze gebouwen zijn 126.500 bewoners gehuisvest. Alle gebouwen waar mensen wonen of verblijven zijn bezocht en ter plekke geïnspecteerd. Gebouwen waarvoor het ministerie van Volksgezondheid de renovatie of vervanging inmiddels had goedgekeurd3 en gebouwen voor tijdelijke huisvesting zijn niet bezocht. Ook (bewoners van) huizen die binnen twee jaar zullen overgaan naar de woningmarkt (scheiden van wonen en zorg) zijn niet in het [1]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg, rapportnr. 555, Utrecht, september 2003
[2]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg, rapportnr. 571, Utrecht,
september 2004. [3]
Het ministerie heeft de verklaring verleend.
1
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
• de aanwezigheid en oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimten zoals de huiskamers. Vervolgens zijn de meetgegevens afgezet tegen de (basis)kwaliteitseisen voor bestaande bouw (ondergrens/minimumeis) en, in mindere mate, tegen de (basis)kwaliteitseisen voor nieuwbouw. Hieruit resulteert de gebouwscore. De (basis)kwaliteitseisen zijn vastgelegd in het referentiekader voor bestaande bouw en de bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen. Beide documenten zijn door het Bouwcollege vastgesteld en goedgekeurd door de Minister van VWS.
De resultaten zijn uitgedrukt in de kleuren: ‘rood’, ‘oranje’ en ‘groen’. ‘Rood’ en ‘oranje’ staat voor de constatering dat een gebouw op vele (‘rood’) of op enkele punten (‘oranje’) gemiddeld niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande gebouwen voldoet. Een gebouw scoort ‘groen’ als aan de minimale eisen voor de desbetreffende doelgroep (verzorgingshuis of verpleeghuis) is voldaan.
Figuur b
Score 0 tot 5: een type appartement/groep/gebouw voldoet op meerdere punten niet aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voor de desbetreffende doelgroep.
Het oordeel van de bewoners over een gebouw is buiten beschouwing gebleven. Bewoners van een functioneel verouderd gebouw hoeven dus niet per definitie ontevreden te zijn over hun huisvestingssituatie. Ook is de individuele ‘bouwkundige behoefte’ van de bewoners (bijvoorbeeld of rolstoelgeschikt sanitair nodig is) buiten beschouwing gebleven. Uitgangspunt zijn de eisen die in het referentiekader aan een gebouw worden gesteld.
Score 5 tot 6: een type appartement/groep/gebouw voldoet op enkele punten niet aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voor de desbetreffende doelgroep.
De verschillende kenmerken zijn gegroepeerd in thema’s die gewogen meetellen in een totaalscore (figuur a). Bij de verzorgingshuizen is gekeken naar de afmetingen van het appartement, naar het sanitair en naar de toegankelijkheid. Bij de verpleeghuizen zijn de zit-/slaapkamer, het sanitair, de gemeenschappelijke ruimte en de toegankelijkheid bekeken.
Figuur a
Interpretatie van de score
Score 6 en hoger: een type appartement/groep/gebouw voldoet gemiddeld aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voor de desbetreffende doelgroep.
Thema’s en weging thema’s, verzorgingshuizen en verpleeghuizen Verzorgingshuizen (vzh)
Verpleeghuizen (vh) 20% 35% 40%
30%
appartement (vzh), zit-/slaapkamer sanitair toegankelijkheid gemeenschappelijke ruimte
20%
25%
30%
Bron: Cbz
2
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
huisbewoners niet meer voldoet, omdat het niet rolstoelgeschikt is. De gebouwen die sinds de jaren negentig zijn gebouwd, komen op dit punt wel goed uit de bus.
Resultaten verzorgingshuisbewoners De zorgzwaarte van de bewoners is vooral bij de verzorgingshuizen de afgelopen decennia fors toegenomen. De functie van een verzorgingshuis is in de loop der jaren geëvolueerd van een woonvoorziening voor gezonde ouderen waar ook beperkt zorg werd geleverd, tot een voorziening waar de zorg centraal staat en een indicatie voor nodig is. De bouwkundige eisen die tegenwoordig aan een verzorgingshuis worden gesteld zijn daarmee ook veranderd: het sanitair bijvoorbeeld was oorspronkelijk gelijk aan het sanitair thuis. Ook is de opzet van de appartementen tegenwoordig een stuk ruimer dan vroeger. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de landelijk geharmoniseerde bouwmaatstaven van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, waar verzorgingshuizen sinds 2001 onder vallen, grotere oppervlakten eisen.
De score op het thema appartement wordt vooral bepaald door de oppervlakte van het appartement van de verzorgingshuisbewoner. De minimumeis van 24 m2 voor bestaande bouw is de doorslaggevende variabele. Een kwart van de appartementen blijkt kleiner te zijn dan 24 m2, een maat die in het verleden gangbaar was. Ongeveer 10% van de bewoners beschikt daarentegen over een appartement dat aan de nieuwbouweis van 45 m2 voldoet. De score op toegankelijkheid wordt vooral beïnvloed door de geringe kwaliteit van de liften. De helft van de bewoners heeft te maken met een lift die niet brancardtoegankelijk is. In het verleden was dit in verzorgingshuizen nog niet nodig. De algemene toegankelijkheid van het gebouw en de toegankelijkheid van de appartementen zijn goed. Dat geldt ook voor de bouwtechnische staat van de gebouwen.
Uit figuur c blijkt dat ongeveer tweederde deel van de bewoners van de geïnspecteerde verzorgingshuizen is gehuisvest in gebouwen die ‘rood’ of ‘oranje’ scoren. Deze score wordt vooral veroorzaakt door het sanitair dat vaak te klein is om hier een rolstoel te kunnen gebruiken. Ook is er te weinig ruimte voor het personeel om de bewoner te helpen bij de wastafel of het toilet. Hier blijkt duidelijk dat het sanitair dat in het verleden nog volstond voor de populatie van destijds, voor de huidige verzorgings-
Figuur c
Resultaten verpleeghuisbewoners Bij de verpleeghuizen is niet zozeer sprake van een hogere zorgzwaarte maar meer van gewijzigde opvattingen over de zorgverlening en de bouwkundige
Themascores en gemiddelde score geïnspecteerde verzorgingshuizen (in % bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
appartement
sanitair
toegankelijkheid
Bron: Cbz
3
gemiddeld
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
beschikt over een één- of tweepersoonskamer. Zo’n 90% van deze kamers voldoet qua oppervlakte aan de minimumeisen. Echter, een derde deel van deze kamers heeft dusdanige lengte- en breedteverhoudingen, dat de ruimte voor het personeel om bij het bed te assisteren minder is dan minimaal noodzakelijk. Vijftien procent van de bewoners van de geïnspecteerde gebouwen is woonachtig in drie- of meerbedskamers. Het relatief nieuwe fenomeen van het verpleeghuisappartement komt nog weinig voor: circa 1.000 mensen zijn in zo’n appartement woonachtig. Veelal zijn deze appartementen in een gebouw gecombineerd met verzorgingshuisplaatsen.
invulling die daarvoor nodig is. Het oorspronkelijke ziekenhuisconcept met vier- en zesbedskamers waar behandeling centraal stond heeft plaats gemaakt voor een verblijfsconcept waar wonen, privacy en kleinschaligheid de klok slaan. Deze omslag heeft vrij recent plaatsgevonden. Tot halverwege de jaren negentig werden nog meerbedskamers gerealiseerd. Sinds de privacynota uit 1996 van toenmalige staatssecretaris Terpstra is het beleid van VWS gericht op verbetering van de privacy. Dit beleid uit zich in het wegwerken van bestaande drie- en meerbedskamers en het realiseren van een- en (splitsbare) tweebedskamers. Bij sanitair is privacy de norm. Deze kan volgens verschillende concepten worden ingevuld. Sinds de jaren negentig is eveneens de vereiste oppervlakte per bed toegenomen., mede veroorzaakt door de grotere afmetingen van de bedden en het gebruik van (ruimtenemende) hulpmiddelen zoals tilliften die de Arbowetgeving vereist.
Uit de analyse van het Bouwcollege over de afbouw van de drie- en meerbedskamers blijkt dat het aantal drie- en meerbedskamers gestaag afneemt. In totaal verblijven er in september 2005 nog 17.700 mensen in drie- en meerbedskamers4. Het gaat daarbij ook om mensen in gebouwen die niet zijn geïnspecteerd. Voor 2.900 bewoners zijn nog geen plannen bij het Bouwcollege ingediend om hier wat aan te doen. Drie- en meerbedskamers worden overigens al meer dan 10 jaar niet meer gerealiseerd.
Uit figuur d blijkt dat 53% van de verpleeghuisbewoners is gehuisvest in geïnspecteerde gebouwen die ‘oranje’ of ‘ rood’ scoren. Het thema zit-/slaapkamer legt het meeste gewicht in de schaal. Bijna 85% van de bewoners van de geïnspecteerde gebouwen
Figuur d
Themascores en gemiddelde score geïnspecteerde verpleeghuizen (in % bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
zit-/slaapkamer
sanitair
toegankelijkheid gemeensch. ruimte
gemiddeld
Bron: Cbz
[4]
Het Bouwcollege heeft de Staatssecretaris van VWS in oktober 2002, oktober 2003 en begin 2005 gerapporteerd over de afbouw van
meerbedskamers in verpleeghuizen (‘Verbetering privacy in verpleeghuizen’). Om de afbouw te versnellen loopt er een traject dat samen met Arcares wordt uitgevoerd.
4
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
kamer, een keuken en dergelijke en vooral door de totale oppervlakte aan gemeenschappelijke ruimten. De vereiste ruimten zijn praktisch altijd aanwezig, zodat de oppervlakte het bepalende criterium is. Uit het onderzoek blijkt dat voor ongeveer de helft van de bewoners de gemeenschappelijke ruimte kleiner is dan vermeld in de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Ook hier geldt de kanttekening dat deze minimumeisen in de loop der jaren zijn verhoogd. De bouwtechnische staat van de verpleeghuizen is goed.
Op het thema sanitair wordt de score negatief beïnvloed door het kwantiteitsaspect: in bijna 60% van de groepen is het aantal badkamers kleiner dan de één op vier personen waar in de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw vanuit wordt gegaan. Uit de gegevens blijkt wel dat meer recent gebouwde verpleeghuizen op dit punt beter scoren. In totaal verblijft 18% van de bewoners op een groep waar iedereen over individueel of gedeeld (maximaal 2 personen) sanitair beschikt. In de badkamers is meestal voldoende manoeuvreerruimte voor een rolstoel en voldoende ruimte om de bewoners vanaf een kant te kunnen helpen bij toilet en wastafel.
Afsluiting Op het thema toegankelijkheid wordt in verpleeghuizen het beste gescoord. De algemene toegankelijkheid van het gebouw is goed, de toegankelijkheid van de groep idem. Als sprake is van een knelpunt wordt dat veroorzaakt door de liften. Zestig procent van de bewoners heeft te maken met een lift die niet aan de minimale lengte- en breedte-eis voldoet. Deze constatering wordt mede veroorzaakt door het feit dat de liften in verzorgingshuizen waar op een latere datum verpleegplaatsen zijn ondergebracht (de vroegere dependances, verpleegunits), vaak te klein zijn.
De resultaten van dit onderzoek vormen de weerslag van de ontwikkelingen in de ouderenzorg: de zorgzwaarte, de maatschappelijke opvattingen over de huisvesting van de bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen en de wijze waarop de instellingen met deze ontwikkelingen omgaan. Gezien de diversiteit van het gebouwenbestand naar bouwjaar, is het logisch dat er een gemêleerd beeld ontstaat van gebouwen die in meer of mindere mate aan de basiskwaliteitseisen voldoen. De eisen voor verpleeghuizen zijn nog geen 10 jaar geleden opgetrokken en verzorgingshuizen hebben te maken met eisen van nog recentere datum.
De score op het thema gemeenschappelijke ruimte wordt bepaald door de aanwezigheid van een huis-
5
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
1. Inleiding
1.1 Algemeen
De beleving van de cliënten woonachtig in intramurale instellingen, wordt voor een deel bepaald door de kwaliteit van de gebouwen. Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Bouwcollege) doet jaarlijks onderzoek naar de huisvestingssituatie in een ‘sector’ van de intramurale gezondheidszorg. Vooralsnog richten deze onderzoeken zich op de functionele kwaliteit en blijft, hoewel niet onbelangrijk, de belevingswaarde (healing environment) buiten beschouwing.
gevolgen worden berekend die samenhangen met de geconstateerde kwaliteit. Dit gebeurt in het zogenaamde bouwbehoefte-onderzoek, dat na afronding van het voorliggende onderzoek ter hand wordt genomen. Voor de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg zijn in april 2004 respectievelijk januari 2005 bouwbehoefte-onderzoeken8 uitgebracht. Daarnaast kunnen de instellingen de resultaten van het onderzoek gebruiken bij het actualiseren van het langetermijnhuisvestingsplan (LTHP).
In 2003 heeft het Bouwcollege het onderzoek naar de gebouwkwaliteit (monitoring) in de gehandicaptenzorg gepubliceerd5. In 2004 is het onderzoek voor de geestelijke gezondheidszorg uitgebracht6. In het voorliggende onderzoek is de huisvestingssituatie in de verpleeg- en verzorgingshuizen onderzocht.
Het Bouwcollege heeft het voornemen om elk jaar een sector te monitoren. Dit betekent dat elke sector eens in de 4 jaar tegen het licht wordt gehouden, zodat zowel op macro- als op instellingsniveau ontwikkelingen in de tijd zijn te volgen. Het resultaat van het onderzoek voor een individuele instelling is in principe openbare informatie. In bijlage IV van dit rapport zijn de scores van de instellingen weergegeven. De uitkomsten zijn overigens niet vergelijkbaar met de overzichten uit het inventarisatie-onderzoek met peildatum 1996 (het zogenaamde PIT-onderzoek) en het PIV-onderzoek uit 20009, omdat zowel de maatstaven als de methodiek in de tussentijd zijn gewijzigd.
Het onderzoek volgt uit de missie van het Bouwcollege. Het Bouwcollege weet zich op grond van zijn missie medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van de gebouwen in de zorg. Het periodiek inventariseren van de kwaliteit van het gebouwenbestand in de intramurale gezondheidszorg is zelfs een wettelijke taak7 van het Bouwcollege. Met de resultaten van de inventarisatie krijgen zowel de instellingen als het Bouwcollege een objectief beeld van de kwaliteit van de gebouwen en komt al snel naar voren waar de kwaliteit goed is en waar die achterblijft. Tevens kunnen met deze gegevens de financiële
Bij de totstandkoming van het onderzoek is samengewerkt met Arcares, de brancheorganisatie van de instellingen in de ouderenzorg. Daarnaast is het
[5]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg, rapportnr. 555, Utrecht, september 2003
[6]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg, rapportnr. 571, Utrecht,
september 2004 [7]
Artikel 2l van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen en artikel 31 van de ontwerp-WTZi die voorligt bij de Eerste Kamer.
[8]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Onderzoek bouwbehoefte gehandicaptenzorg 2004-2012, rapportnr. 563, Utrecht, april 2004 en
Onderzoek bouwbehoefte geestelijke gezondheidszorg 2004-2012, rapportnr. 576, Utrecht, januari 2005 [9]
De instellingen hebben in 2001 een rapport van Arcares ontvangen met de resultaten.
7
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
functie die er is ondergebracht?). Het accent van dit onderzoek ligt op de functionele kwaliteit, omdat in de praktijk blijkt dat functionele aspecten meestal de aanleiding zijn voor verbetering of vervanging van huisvesting. Subjectieve elementen die van invloed zijn op de beleving van een gebouw, zijn bewust buiten beschouwing gebleven. Niet omdat ze onbelangrijk zijn, maar omdat er geen harde criteria voorhanden zijn.
onderzoek ondersteund door een begeleidingscommissie10. Het Bouwcollege dankt hierbij de leden voor de bijdrage aan het onderzoek.
1.2 Afbakening en doelstellingen onderzoek Afbakening
Informatie over de kwantiteit vloeit voort uit het beeld van de kwaliteit. De kwaliteit van de gebouwen hangt bijvoorbeeld samen met het aantal cliënten waarvoor het gebouw functioneert. Er ontstaat zodoende ook inzicht in het feitelijke aantal plaatsen verblijf. Daarnaast wordt bijvoorbeeld duidelijk hoeveel locaties van welke omvang waar aanwezig zijn. Ook de bruto vloeroppervlakten bieden inzicht in de kwantiteit. Instellingen kunnen de resultaten van het onderzoek gebruiken bij het actualiseren van de langetermijn huisvestingsplannen (LTHP).
Het onderzoek beperkt zich tot de verblijfsgebouwen van instellingen die onder de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) vallen. Aanleunwoningen etc zijn dus buiten de scope van het onderzoek gebleven. Gebouwen waarvoor een beschikking verklaring is verleend voor verbouw en/of nieuwbouw zijn eveneens niet geïnspecteerd11. Dat geldt ook voor interimvoorzieningen (gebruik korter dan vijf jaar) en voor gebouwen waarvan de instelling heeft aangegeven dat deze naar alle waarschijnlijkheid binnen twee jaar worden verlaten in verband met het scheiden van wonen en zorg. Ook gebouwen die ten tijde van het onderzoek werden gerenoveerd of nieuw werden gebouwd, zijn buiten beschouwing gebleven. Deze informatie is verstrekt door de instellingen.
2. het leveren van informatie voor het bouwbehoefteonderzoek. In het bouwbehoefte-onderzoek wordt berekend hoeveel geld nodig is om het aanbod van voorzieningen te laten aansluiten op de verwachte vraag, zowel in termen van volume als van de (functionele) kwaliteit van voorzieningen.
In het onderzoek is de kwaliteit bepaald voor de toegelaten cliëntencategorieën en is getoetst aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw en aan de bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen.
3. het leveren van informatie om op macroniveau antwoord te kunnen geven op beleidsvraagstukken.
Doelstellingen De doelstellingen van monitoring zijn: 1. het geven van een objectief beeld van de kwaliteit en kwantiteit van de infrastructuur in de intramurale gezondheidszorg.
Voorbeelden van beleidsvraagstukken zijn: hoeveel meerbedskamers zijn nog aanwezig in de verpleeghuissector, wat is het gemiddelde aantal bewoners per gebouw en de spreiding hiervan en hoe is de opbouw van het gebouwenbestand naar bouwjaar.
Bij kwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen bouwtechnische kwaliteit (hoe staat het gebouw er bouwtechnisch gezien voor?) en de functionele kwaliteit (in welke mate is het gebouw geschikt voor de
[10]
In bijlage I is de samenstelling van de begeleidingscommissie weergegeven.
[11]
Incidenteel zijn ook gebouwen waarvoor een positief verklaringsadvies door het Bouwcollege is gegeven, niet opgenomen.
8
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
1.3 Historische context
sanitaire voorzieningen. De “normale” sanitaire voorzieningen die gebruikelijk waren in de bejaardenoorden bleken niet meer te voldoen. Zij zijn namelijk ongeschikt om daarin gebruik te kunnen maken van de hedendaagse hulpmiddelen.
a. Verzorgingshuizen De opvattingen over nut en plaats van de verzorgingshuizen (en daarmee van zijn functie) door de tijd heen is te typeren als een ontwikkeling van een woonvoorziening met (zonodig aanvullend) enige zorg naar een verblijfsvoorziening waarbij de zorg/verpleging centraal staat.
Ook in de veranderende regelgeving is die verandering van doelgroep van de bejaardenoorden te herkennen: de ontwikkeling ging van normale woning tot aangepast verblijf als onderdeel van de AWBZ gefinancierde zorgverlening.
Planning
Direct na de Tweede Wereldoorlog zijn de bejaardenoorden of rusthuizen, zoals ze toentertijd heetten, opgericht als een onderdeel van het beleid voor volkshuisvesting. De gedachte was dat het bouwen van rustoorden voor mensen van 65 jaar en ouder de mogelijkheid bood hun (te) grote woningen te verlaten en te gaan wonen in een huisvesting van beperkte omvang. De leegkomende woningen zouden worden benut voor de huisvesting van jonge (grote) gezinnen: de bouw van bejaardenoorden als alternatieve vorm van huisvesting als middel ter bestrijding van de woningnood.
Los van de toegenomen zorgzwaarte hebben de gewijzigde maatschappelijke opvattingen over de ruimte van het appartement geleid tot een vergroting van de oppervlakte per appartement bij nieuwbouw. Wet op de Bejaardenoorden 1963
In 1963 is de Wet op de Bejaardenoorden tot stand gekomen. Uitgangspunt daarbij was dat de oudere zelf voor de kosten van verblijf en zorg moest zorgen. Ouderen die deze kosten niet konden opbrengen, konden een beroep doen op financiële bijstand door de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD). In 1983 ontving 80% van de 135.000 bewoners bijstand om de kosten van het verblijf in een bejaardenoord te kunnen betalen. In de praktijk werd de oudere veelal “overgeslagen” en financierde de GSD het bejaardenoord rechtstreeks. Een van de gevolgen van deze financieringswijze was dan ook dat het de GSD-en waren die het beleid ten aanzien van bouw bepaalden voor zo ver zij dat al niet deden. Veelal werd louter volstaan met een financiële relatie. Om in aanmerking te komen voor een (bouw)subsidie van het ministerie van VROM diende men zich bij de uitwerking van een bouwplan te houden aan de zg. Voorschriften en Wenken.
Om in een bejaardenoord te kunnen komen was het noodzakelijk dat de oudere minstens 65 jaar oud was en in een goede gezondheid verkeerde: het hebben van gebreken was een contra-indicatie. De huisvesting in die tijd was (uiteraard en net als nu) op de doelgroep afgestemd en passend in de gedachten van toen over huisvesting en sanitair. In de bejaardenoorden was het zelfde sanitair aangebracht als in ”gewone” woningen. Het beeld van degenen die in een bejaardenoord verbleven veranderde langzamerhand naarmate de zorgvraag toenam en verpleeghuizen de groeiende vraag niet meer aankonden. Van een woonvoorziening voor gezonde ouderen (ver)werd het bejaardenoord langzamerhand een voorziening waarbij niet alleen een ondersteuning in het woonmilieu noodzakelijk werd, maar ook het bieden van zorg en verpleging steeds meer aandacht vroeg. Zo zelfs dat een indicatie noodzakelijk werd aleer men in een verzorgingshuis mocht worden opgenomen. Deze verandering van doelgroep leidde ook tot andere bouwkundige eisen. Het beste is dat te zien bij de
Wet op de bejaardenoorden 1984
Met het van kracht worden van de Wet op de Bejaardenoorden (WBO) op 1 januari 1984 is de financiering “via” de Algemene Bijstandswet (ABW) beëindigd en werd de financiering omgezet in een financiering door het Ministerie van VWS (toen nog WVC) via de provincies. Daarbij werd onder de ‘provincie’ ook verstaan de vier grote steden en VWS zelf (voor de bejaardenoorden met een bijzondere functie: kloosters, religieuze stromingen etc). Al die
9
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
17 verschillende besturen zijn hun eigen beleid gaan voeren, ook op bouwkundig terrein, tot het inwerking treden van de Overgangswet in 1996. In de praktijk koos provincie A bijvoorbeeld voor relatief grote appartementen terwijl provincie B kleinere appartementen en meer oppervlakte voor recreatieve voorzieningen reserveerde.
b. Verpleeghuizen Het eerste verpleeghuis werd in 1930 opgericht: het Zonnehuis te Beekbergen. De aanpak van dit verpleeghuis heeft model gestaan bij de groei in de verpleeghuissector. De grote groei in het aantal verpleeghuizen is sterk gestimuleerd door de komst van de AWBZ, die in 1968 tot stand kwam.
Overgangswet 1996
In 1972 omschreef de Centrale Raad voor de Volksgezondheid de taak van het verpleeghuis als het bieden van “voortdurende geneeskundige behandeling en verzorging onder leiding van een verpleeghuisarts aan patiënten, die geen voortdurende specialistische hulp nodig hebben”. Oostvogel, een van de founding fathers van het beroep verpleeghuisarts, omschreef het verpleeghuis (in 1986) als “de instelling van gezondheidszorg voor patiënten die en behandeling in teamverband behoeven om hun lichamelijke en/of geestelijke functiestoornissen op te heffen of te verminderen en/of hun een optimale begeleiding te geven”. Uit beide omschrijvingen spreekt duidelijk de medische oriëntatie van het verpleeghuis rond die tijd: patiënten, opheffen van stoornissen. Kort samengevat werd het verpleeghuis wel getypeerd als een ziekenhuis zonder specifieke behandeling. De onderliggende gedachte daarbij was dat de patiënten in het verpleeghuis veelal na een kort verblijf in de instelling weer naar huis zouden terug keren (pas in de loop van de jaren ’60 ontstonden de eerste afdelingen voor psychogeriatrische patiënten). Ook de ligging van de verpleeghuizen weerspiegelt die gedachte: de verpleeghuizen werden veelal gebouwd op het platteland of in de bossen; in elk geval daar waar rust en reinheid heerst(e).
Met het in werking treden van de Overgangswet in 1996 stopte de bemoeienis van de provincies en werd het beleid en beheer overgedragen aan de Ziekenfondsraad (thans College voor Zorgverzekeringen, CvZ). Deze Overgangswet regelde de overgang van WBO naar de AWBZ per 1 januari 2001. Mede gezien de (op voorhand bekende tijdelijke periode van beheer door het CvZ) heeft het CvZ de door de provincies ingezette beleidslijnen ook ten aanzien van de bouw voortgezet. Verpleegunits
Door de toename van het aantal ouderen met zorgvragen in een verzorgingshuis, de hierop volgende verstopping in de doorstroming naar verpleeghuizen (wachtlijsten) en de behoefte van veel ouderen om in hetzelfde huis te blijven, ontstonden zogenaamde verpleegunits. (Leegstaande) delen van het verzorgingshuis werden verbouwd tot een verpleeghuisvoorziening, waar mensen met zwaardere somatische of psychogeriatrische aandoeningen konden verblijven. Deze verpleegunits werden vooral opgericht door verpleeghuizen. De samenwerking tussen verzorgingshuizen en verpleeghuizen nam hierdoor toe. AWBZ 2001
Pas nadat de verzorgingshuizen onder de AWBZ zijn gebracht (en daarmee onder de werkingssfeer van de WZV) vond een harmonisatie ten aanzien van de bouw plaats. Deze harmonisatie vond zijn weerklank in de Bouwmaatstaven verpleging en verzorging (2002), waar de bouweisen ten aanzien van verpleeghuizen en verzorgingshuizen op elkaar werden afgestemd. De Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen uit 2004 zorgden voor een harmonisatie van de gehele AWBZ-sector.
Deze medische oriëntatie vond ook zijn weerslag in de bouwkundige opzet van het verpleeghuis. De verpleeghuizen in de jaren ‘50 en ‘60 zijn zeer vaak opgezet naar het ziekenhuismodel, met een zogenaamd dubbelcorridorsysteem, een “verblijfsfunctie” met slaapzalen van 4 tot 6 patiënten, met slechts een enkele één- of tweepersoonskamer en sanitair dat gericht is op zelfstandig gebruik zonder veel hulpverlening door personeel. De behandeling stond centraal, het verblijf was slechts een voorwaarde om de behandeling te kunnen
10
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
geven: volgens sommigen was het verpleeghuis dan ook een voorziening waar het medisch model de bepalende factor vormde.
De nuttige vloeroppervlakte per bed wordt in de maatstaf uit 1990 vastgesteld op ten minste 13 m2 per bed voor een eenpersoonskamer en 9,5 m2 per bed voor een meerpersoonskamer. Verder ging de voorkeur uit naar twee of drie huiskamers per afdeling van 30 bewoners, zodat elke huiskamer een groep van 10 tot 15 bewoners huisvestte overdag. Eén huiskamer was slechts dan toegestaan wanneer de ruimte dusdanig geleed zou zijn, dat herkenbare ´hoekjes´ konden worden gevormd. Per zes patiënten diende volgens de maatstaf uit 1990 in ieder geval één rolstoeltoilet beschikbaar te zijn.
In de loop van de tijd wordt het verpleeghuis meer en meer een “last resort” voor een groeiende groep mensen, meestal ouderen, voor wie een terugkeer vanuit het verpleeghuis naar de oorspronkelijke leefsituatie niet aan de orde is/kan zijn. Dankzij allerlei hulpmiddelen en substitutie blijven mensen zolang mogelijk thuis en komen ze alleen als het echt niet meer gaat in het verpleeghuis. Het belang van het “verblijven” groeit daarmee en het “medisch model” wordt minder dominant. Het belang van factoren als privacy en kleinschaligheid neemt navenant toe. Deze gedachtelijn vindt ook zijn bouwkundige vertaling: meer eenpersoonskamers en kleine groepen.
Staatssecretaris Terpstra heeft vervolgens op 25 november 1996 het kabinetsbeleid inzake privacy in verpleeghuizen kenbaar gemaakt, een standpunt gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde Dienstverlening (RVZ). De RVZ adviseerde om elke verpleeghuisbewoner te laten beschikken over een eigen kamer van voldoende oppervlakte met kamergebonden sanitair. De staatssecretaris kon zich in grote lijnen vinden in dat advies, maar bracht er enige nuanceringen in aan. Naar de mening van het kabinet moest het mogelijk blijven tweepersoonskamers te realiseren voor het geval een bewoner de wens te kennen gaf met iemand de kamer te willen delen, of om medisch/zorginhoudelijke redenen. Een flexibele opzet van het gebouw waarbij tweepersoonskamers relatief gemakkelijk in twee eenpersoonskamers opgesplitst zouden kunnen worden was dan verkieslijk. Maar ook waar dat niet mogelijk zou zijn, leek gezien de geconstateerde behoefte het realiseren dan wel behouden van enkele tweepersoonskamers de staatssecretaris toch wenselijk. De staatssecretaris was verder van mening dat niet rigide zou moeten worden vastgehouden aan kamergebonden sanitair. Indien bewoners dit anders te kennen zouden geven, moest sanitair ook op andere wijze kunnen worden gerealiseerd dan kamergebonden. Bij renovatie zou het bestaande gebouw zodanige beperkingen met zich mee kunnen brengen, dat het realiseren van alleen eenpersoonskamers met kamergebonden sanitair niet mogelijk zou zijn. Daarnaast stemde de staatssecretaris in met het uitgangspunt van de NVVz (thans onderdeel van Arcares) dat in de periode 1997-2000 alle vijf- en
Illustratie van de maatschappelijke ontwikkelingen: de bouwmaatstaven
In de door het College voor ziekenhuisvoorzieningen (thans Bouwcollege) vastgestelde en door het ministerie goedgekeurde maatstaf uit 1990 wordt voor de patiëntenkamers aangegeven dat sprake kan zijn van zowel eenpersoons- als meerpersoonskamers. In het laatste geval zal het als regel gaan om twee- en vierpersoonskamers. Ruimten voor meer dan vier patiënten werden niet voorgestaan en vierpersoonskamers dienden zo mogelijk in twee tweepersoonskamers te kunnen worden opgesplitst. Een groep van 10 patiënten kan daarbij beschikken over bijvoorbeeld één vierpersoonskamer, twee tweepersoons- en twee eenpersoonskamers. Deze verdeling betekende een grote winst vergeleken met de maatstaf die tot dat moment gehanteerd werd. Eén vierpersoonskamer per 10 bewoners betekent drie vierpersoonskamers op een afdeling van 30 plaatsen. In veel verpleeghuizen die tot dat moment gebouwd werden, en die dus nu nog geen 20 jaar oud zijn, waren zes vierpersoonskamers op 30 bewoners heel gewoon (en dat zijn ze nog tenzij inmiddels uitdunning heeft plaatsgevonden). De nieuwe maatstaf impliceerde derhalve een halvering van het aantal vierpersoonskamers dat gebouwd werd. In nog oudere huizen waren ook vijf- en zespersoonskamers heel gebruikelijk en tot op de dag van vandaag zijn ze nog steeds niet helemaal verdwenen.
11
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
zespersoonskamers dienden te verdwijnen en in de periode 2001-2004 alle drie- en vierpersoonskamers. Op 12 mei 1997 heeft het Bouwcollege, daartoe verzocht door de staatssecretaris met het oog op meer privacy, maatstaven ten behoeve van de sector verpleeghuizen vastgesteld. Voortaan werd uitgegaan van het nog slechts realiseren van eenpersoonskamers (van minimaal 13 m2 nuttig) en splitsbare tweepersoonskamers. Nog steeds werd uitgegaan van twee of drie huiskamers op een afdeling met 30 bewoners. Ten aanzien van het sanitair werd het uitgangspunt een sanitaire cel van ongeveer 8 m2 per twee bewoners, die douchebrancardtoegankelijk moest zijn.
vergelijking met de maatstaven uit 2002. Wel wordt bij individueel verblijf uitgegaan van een eigen zit/slaapkamer van ten minste 22 m2 (met daarin een vrije oppervlakte van minimaal 3,2 x 3,5 m).
1.4 Beleidsmatige context De beleidsmatige uitgangspunten voor de organisatie en vormgeving van de sector verpleging en verzorging zijn gericht op scheiden van wonen en zorg, meer privacy, voldoende aanbod en meer kleinschaligheid. Scheiden van wonen en zorg is al jaren een belangrijk beleidsitem. Dit komt tegemoet aan de algemeen geldende opvatting dat mensen zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen en hiertoe in staat worden gesteld door te voorzien in voldoende zorg, welzijn en dienstverlening. Aanvankelijk werd aangenomen dat scheiden van wonen en zorg het verzorgingshuis zou gaan vervangen. Gezien de toename van het aantal ouderen en zwaardere zorgvragen blijkt de capaciteit van het verzorgingshuis amper gemist te kunnen worden. Scheiden van wonen en zorg komt door allerlei aspecten nog niet erg van de grond. Het ministerie van VWS verwacht met impulsen ten aanzien van zorginfrastructuur en ‘full-package’ scheiden van wonen en zorg te verbeteren. Kwaliteit van huisvesting is van belang in de beleidsuitgangspunten privacy en kleinschaligheid. In de sector wordt het ziekenhuismodel voor verpleeghuizen steeds meer verlaten en wordt aangekoerst op het realiseren van woonvoorzieningen. Voldoende aanbod via scheiden van wonen en zorg en de bouw van intramurale capaciteit blijft belangrijk vanwege de verwachte toename van het aantal ouderen en chronisch zieken. Ramingen van de verwachte zorgvraag en het benodigde aanbod, en hierop inspelen met concrete stappen, zijn essentieel.
Op 8 juli 2002 stelde het Bouwcollege de bouwmaatstaven voor nieuwbouw voor verpleging en verzorging vast. Deze bouwmaatstaven kennen, anders dan de eerder genoemde maatstaven, drie onderdelen: basiskwaliteitseisen, bouwkundige modules en kostennormen. De basiskwaliteitseisen beschrijven het minimaal noodzakelijke kwaliteitsniveau waaraan bepaalde voorzieningen of ruimten moeten voldoen. Wanneer aan de basiskwaliteitseisen wordt voldaan is binnen de kostennormen, die hard zijn, meer speelruimte voor initiatiefnemers voor eigen invulling van het bouwplan aanwezig dan vroeger. De maatstaven uit 2002 kennen drie woonconcepten in de ouderenzorg: individueel wonen (voor een huishouden van één of twee (verzorging) personen), groepswonen voor een groep van ten hoogste 7 bewoners en afdelingswonen voor een groep van maximaal 10 bewoners, waarbij één of meer groepen een afdeling vormen. Voor verpleging zijn alleen eenpersoonskamers van minimaal 15 m2 (met daarin een vrije oppervlakte van ten minste 3,2 x 3,2 m) of splitsbare tweepersoonskamers van minstens 30 m2 nuttige oppervlakte toegestaan. Voor sanitair is het gewaarborgd zijn van privacy de belangrijkste eis. Verschillende oplossingen in de onderscheiden woonconcepten zijn daarbij mogelijk.
De sector Verpleging en Verzorging staat, evenals de andere sectoren in de gezondheidszorg, een aantal stelselwijzigingen te wachten. De Wet ziekenhuisvoorzieningen wordt per 1 januari 2006 vervangen door de Wet toelating zorginstellingen. Met deze wet wordt het proces van liberalisering van de bouw in de gezondheidszorg in gang gezet. Voor de zorginstellingen betekent dit een
De in 2004 vastgestelde en goedgekeurde bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen betekenen voor de doelgroep mensen met een somatische aandoening en/of beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening in de categorie zwaar geen grote wijzigingen voor de privacy in
12
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De overheveling van de kortdurende zorg betekent dat de reactivering uit de AWBZ verdwijnt. De WMO vormt onderdeel van het voornemen om de AWBZ (weer) alleen te bestemmen voor langdurige en onverzekerbare zorg. Intramuraal verblijf voor mensen met lichte zorgvraag zal daardoor minder aan de orde zijn. De WMO voorziet in het overhevelen van de niet-zorg-onderdelen uit het verzekerde AWBZ-pakket richting verantwoordelijkheid van de gemeente. Begonnen wordt met de overheveling van de functie huishoudelijke verzorging. In de volgende kabinetsperiode zijn besluiten te voorzien over de overheveling van overige functies zoals de ondersteunende en activerende begeleiding. Bij de opheffing van de contracteerplicht worden de vaste lasten van instellingen nog steeds nagecalculeerd; zij gaan risico lopen op de productie en bezetting.
afname van het aantal vergunningplichtige projecten en een grotere vrijheid bij de bouw. Vooralsnog blijft de nacalculatie van de kapitaallasten intact. Naar verwachting wordt rond 2010 de liberalisering voltooid. Op dat moment zullen zowel de cure als de care productprijzen kennen, waarvan een deel bestemd is voor de financiering van de huisvestingskosten. De vergunningplicht wordt als gevolg hiervan afgeschaft en instellingen dragen volledige verantwoordelijkheid voor de bouw en onderhoud van hun gebouwen. Instellingen zullen strategisch met hun vastgoed moeten omgaan. Andere aangekondigde wijzigingen zijn de overheveling van de kortdurende zorg naar de basisverzekering, (naar verwachting op 1 juli 2006), de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) in 2006 en de opheffing van de contracteerplicht voor intramurale AWBZ-instellingen.
13
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
2. Beschrijving van het onderzoek
In dit hoofdstuk zijn de verschillende fasen van het onderzoek beknopt beschreven (§ 2.1) en wordt ingegaan op de kwaliteitsbewaking (§ 2.2). Het onderzoek is in vijf fasen opgeknipt, die deels volgtijdelijk en deels simultaan zijn verlopen. In het navolgende zijn de onderzoeksfasen beknopt beschreven.
geschiedt en het ontwikkelen van een kwaliteitsbewakingssysteem. Deze fase heeft geresulteerd in vier producten: • een (geautomatiseerd) opnameformulier • een inspectiehandleiding met alle definities en meetinstructies • een inspectieprotocol: een chronologische beschrijving van de instructies en procedures die een inspecteur bij iedere inspectie doorloopt • een kwaliteitsplan (§ 2.2). Tijdens deze fase heeft een pilotonderzoek onder 14 gebouwen plaatsgevonden (bijlage II).
2.1 Onderzoeksfasen I.
Het verkrijgen van basisinformatie (september 2004 – februari 2005)
Het belangrijkste doel van deze fase was het verkrijgen van de informatie die benodigd was om gebouwinspecties uit te kunnen voeren: het verkrijgen van een inspectiebestand. Het gaat daarbij om de exacte adressen van locaties, de functie van gebouwen, het aantal cliënten per locatie en het bouwjaar. Hiertoe is het bestaande gebouwenbestand volgens het PIT-onderzoek uit 1996 (verpleeghuizen) en het PIV-onderzoek uit 2000 (verzorgingshuizen) door het Bouwcollege geactualiseerd aan de hand van de bouwplannen die sindsdien door de instellingen zijn uitgevoerd. Vervolgens zijn deze gegevens ter toetsing via internet voorgelegd aan de instellingen. De resulterende gegevens zijn als uitgangspunt gebruikt voor het al dan niet inspecteren van een gebouw. Deze fase startte in feite met het vaststellen van de contactpersonen van de rechtspersonen. Deze contactpersonen zijn in het vervolg van het onderzoek steeds het aanspreekpunt geweest. II.
III. Het ontwikkelen van de beoordelingsmethode van gebouwen (januari 2005 – juli 2005) Doel van deze fase was het ontwikkelen van een methode om de functionele en de bouwtechnische kwaliteit van de gebouwen te bepalen (zie hoofdstuk 3) en automatisch te laten doorrekenen. De volgende stappen zijn doorlopen: • de eisen uit het referentiekader bestaande bouw en de nieuwbouweisen uit de Maatstaven AWBZvoorzieningen koppelen aan de op te nemen gebouwkenmerken. Uiteraard bestaat er een grote mate van wisselwerking tussen de beoordelingssystematiek en het opnameformulier. In principe is voor praktisch alle opgenomen gegevens een eis beschikbaar. In uitzonderlijke situaties is dat niet het geval geweest. Op dat moment waren andere motieven aanwezig om een gegeven op te nemen; • ontwikkelen van een rekenprocedure met weegfactoren; • ontwikkelen van een geautomatiseerd systeem waarin de rekenprocedure wordt gekoppeld aan de meetgegevens; • toetsen van de resultaten van het beoordelingssysteem aan de hand van gebouwen die in pilotonderzoek en bij de controle-inspecties zijn bezocht.
Voorbereiding inspectiefase (september 2004 – februari 2005)
Het doel van deze fase was tweeledig: het opstellen van het opnameformulier en de handleiding om ervoor te zorgen dat elke inspectie op gelijke wijze
15
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
type zit-/slaapkamer is er één opgenomen. De kenmerken van de opgenomen zit-/slaapkamers zijn dus maatgevend voor de zit-/slaapkamers van hetzelfde type. Dat geldt een niveau hoger ook voor de groepen. Bij het opmeten van de badkamers is hetzelfde criterium gehanteerd als bij de badkamers in verzorgingshuizen. De kwaliteit van de inspecties is getoetst in een controletraject, waarin alle inspecteurs steekproefsgewijs zijn gecontroleerd (zie § 2.2).
Na deze fase zijn de weegfactoren definitief vastgesteld. IV.
Gebouwinspecties (maart 2005 – juli 2005)
In totaal zijn 1.379 gebouwen geïnspecteerd. Door herhalingseffecten in de bouw staan deze gebouwen gelijk aan 1.395 gebouwen (tabel 2.1). De inspectiefase startte door het verzenden van een brief aan de instellingen (in casu de contactpersoon) met een voorgestelde inspectiedatum. Vervolgens is twee weken voor de inspectie contact opgenomen om na te gaan of de zaken die benodigd zijn voor een inspectie voorhanden zijn. Het gaat daarbij om adequate begeleiding van de inspecteur en om actuele plattegronden op schaal.
Tabel 2.1 Geïnspecteerde gebouwen
type gebouw
De inspectie/dataverzameling ter plaatse is vervolgens als volgt verlopen: Per gebouw met verzorgingshuisplaatsen is aan de hand van plattegronden op basis van enkele criteria (vooral de oppervlakte) het aantal verschillende typen appartementen bepaald. Per type appartement is steeds één appartement opgenomen, waarbij de kenmerken (oppervlaktematen, breedtematen etc.) ter plaatse zijn opgenomen. De meetgegevens van de opgenomen appartementen zijn gebruikt voor de appartementen van hetzelfde type. Hierbij vormen appartementen die kleiner zijn dan 24 m2 een aparte categorie. Deze zijn namelijk niet verder geïnspecteerd, omdat deze niet aan de basiskwaliteiteisen voor oppervlakte van het appartement (en sanitair) voldoen. Uit efficiency-overwegingen is besloten deze appartementen verder niet op te nemen, omdat de score op voorhand al duidelijk is. Hetzelfde geldt voor badkamers/rolstoeltoiletten, waarvan de lengte of breedte minder is dan 2 meter12.
810
verpleeghuis
309
combinatie verpleeghuis/verzorgingshuis
262
totaal
14 1.395
Rapportagefase (juli 2005 – september 2005)
Het onderzoek is afgesloten met de voorliggende (macro)rapportage, waarin de landelijke resultaten worden gepresenteerd. De rechtspersonen waar gebouwinspecties hebben plaatsgevonden hebben eind oktober een individuele rapportage met de geïnspecteerde gebouwen ontvangen. Voordat de individuele rapportages zijn gegenereerd, zijn de meetgegevens geverifieerd bij de instellingen (zie § 2.2, e). De individuele rapportages zijn automatisch gegenereerd. Dat geldt ook voor de bijlagen bij het instellingsrapport, waar een slag dieper op de gegevens wordt ingegaan. De instellingen hebben beide zaken overigens ook op CDROM ontvangen. In de individuele rapportage is tevens het landelijke beeld opgenomen, zodat het gebouwenbestand daaraan kan worden gespiegeld.
Per gebouw met verpleeghuisplaatsen is met behulp van plattegronden op vooral bouwkundige gronden het aantal en type groepen bepaald. Per type groep is één groep opgenomen. Binnen een groep is het aantal en typen zit-/slaapkamers bepaald. Van elk
[12]
verzorgingshuis
afdeling in ziekenhuis
V.
aantal
Badkamers/rolstoeltoiletten die kleiner zijn dan 2,20 bij 2,20m voldoen in principe niet aan de basiskwaliteitseisen. In het onderzoek
is gekozen voor het niet opnemen van sanitaire ruimten kleiner dan 2,00 bij 2,00m. Er is expliciet gekozen voor een kleinere maat, om te voorkomen dat sanitaire ruimten die enkele centimeters kleiner zijn dan 2,20 bij 2,20m niet zouden worden opgenomen en slecht zouden scoren.
16
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De inspecties en een deel van de daarbij behorende voorbereidingen, alsmede de automatisering van de functionele beoordeling en de ontwikkeling van de bouwtechnische beoordeling, zijn uitgevoerd door PRC divisie Bouwcentrum en Damen Consultants.
inspecteurs 80% van de metingen binnen de, vooraf gedefinieerde, toegestane grenzen moeten hebben uitgevoerd. Ook wordt in het protocol uitvoerig ingegaan op de acties die worden ingezet op het moment dat blijkt dat een inspecteur onvoldoende kwaliteit heeft geleverd. Uit de controle-inspecties is gebleken dat de inspecteurs hun werk in het algemeen goed hebben gedaan. Van twee inspecteurs is de productie op bureauniveau nagekeken. Dit leidde voor één inspecteur tot een herinspectie van 30 gebouwen.
2.2 Kwaliteitsbewaking De onderzoeksresultaten staan of vallen met adequate gebouwinspecties. De kwaliteitsbewaking is als volgt ingevuld:
d. Consistentiechecks Bij de data entry die inspecteurs hebben gebruikt om de meetgegevens in te voeren en op bestandsniveau zijn consistentiechecks en uitschieteranalyses uitgevoerd.
a. Inspectieprotocol en inspectiehandleiding Het inspectieprotocol bevat, zoals vermeld, een lijst van chronologische instructies en procedures die de inspecteur bij iedere inspectie doorloopt. Tevens worden richtlijnen gegeven voor de wijze van handelen tijdens een inspectie. In de handleiding zijn per vraag antwoordcategorieën weergegeven en wordt de vraag toegelicht. Het gaat zowel om definities als meetinstructies. Het inspectieprotocol en de handleiding zijn noodzakelijk om te komen tot een productieve en eenduidige gegevensverzameling. Daarnaast is de handleiding ook cruciaal voor de analysefase van het onderzoek, wanneer het gaat om de juiste interpretatie van de verzamelde onderzoeksgegevens.
e. Verificatie meetgegevens door instellingen De instellingen hebben na de inspecties rapporten met de meetgegevens ontvangen, waarop is gevraagd om te reageren. De instellingen die niet reageerden zijn via de e-mail aangespoord dat alsnog te doen. Voor 83% van de gebouwen is uiteindelijk een reactie ontvangen. De reacties zijn verwerkt aan de hand van een beslistabel waarin per vraag is aangegeven of een reactie kan worden overgenomen, nader overleg met de contactpersoon op zijn plaats is of een reactie niet wordt overgenomen. In deze fase heeft veelvuldig contact met instellingen plaatsgevonden om duidelijkheid te verkrijgen over de opmerkingen of om zaken uit te leggen.
b. Opleiding en begeleiding van inspecteurs Elke inspecteur heeft een tweedaagse opleiding gevolgd. De mate van geschiktheid is vervolgens getoetst aan de hand van een theoretische en een praktijktoets. Daarnaast is voor zover mogelijk teruggegrepen naar inspecteurs die hebben meegewerkt aan eerdere monitoringonderzoeken. Vervolgens is elke inspecteur 2 dagdelen begeleid door een seniorinspecteur, die bij de opzet van het onderzoek is betrokken. De senior-inspecteur was ook beschikbaar voor het beantwoorden van adhoc-vragen tijdens inspecties. Daarnaast zijn twee terugkomochtenden georganiseerd om voorkomende fouten te communiceren en om ervaringen uit te wisselen.
2.3 Definities In het onderzoek is uitgegaan van de onderstaande definities. Gebouw
Een gebouw wordt in het onderzoek opgenomen als één gebouw wanner er sprake is van een onafhankelijke constructie, het gebouw apart gefundeerd is en/of niet verbonden is door middel van gangen. Het gebouw kan zelfstandig functioneren en beschikt over een eigen (hoofd)entree.
c. Controle-opnames Van alle inspecteurs is steekproefgewijs een aantal inspecties gecontroleerd aan de hand van een controleprotocol. Hierin is ondermeer beschreven dat de
17
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Appartement
Mixvorm
Een appartement is een zelfstandige wooneenheid, voor een of twee personen. In het appartement zijn alle voorzieningen aanwezig die men in het dagelijkse leven nodig heeft (woon/slaapkamer, keuken/kitchenette, sanitaire voorzieningen). Het is een vorm van individueel wonen, waarbij de bewoners eventueel gebruik kunnen maken van voorzieningen (zoals een recreatieruimte) elders in het gebouw, maar dit is niet noodzakelijk. Appartementen komen per definitie voor in de verzorgingshuizen. In de verpleeghuissector komt deze woonvorm sporadisch voor. In het rapport wordt deze categorie apart onderscheiden.
In de praktijk komen in verzorgingshuizen mixvormen voor, waarbij de cliënten een appartement hebben met volledige voorzieningen en toch samen gebruik maken van een huiskamer. Dit wordt een clustering van appartementen genoemd. Veelal gaat het hier om dementerende verzorgingshuisbewoners waarvoor een BOPZ-aanmerking aanwezig is. De toelating is verder maatgevend voor de vraag of het verzorgingshuisplaatsen of verpleeghuisplaatsen betreft. Tijdelijke opvangplaatsen/Kortdurende zorg, meerzorgplaatsen
Deze plaatsen komen voor in de verzorgingshuizen. In het onderzoek zijn deze plaatsen ook geïnspecteerd. Meerzorgplaatsen zijn in het onderzoek niet apart onderscheiden. Hiervoor geldt dat het volgens de toelating verzorgingshuisplaatsen zijn waarvan de huisvesting als zodanig is beoordeeld.
Groep
Een groep is gedefinieerd als een verblijfseenheid voor bewoners (24-uurs verblijf) die de leefomgeving vormt voor een aantal personen (meer dan 2 personen). Het domein van de groep bewoners/cliënten bestaat uit een combinatie van een huiskamer/keuken, sanitair en de zit/slaapkamers van de bewoners. In principe kunnen alle ADLverrichtingen in het domein van de groep plaatsvinden. Een verkeersruimte vormt de verbinding tussen de verschillende groepen. In de praktijk worden ook afdelingen onderscheiden die meerdere groepen kunnen bevatten. De bouwkundige situatie is het uitgangspunt bij de groepsbepaling.
18
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
3. Beoordelingssystematiek
3.1 Functionele kwaliteit: algemeen
In deze paragraaf is de systematiek beschreven waarmee de gebouw- en themascores zijn berekend en wordt ingegaan op de interpretatie van de uitkomsten.
1. de gebouwkenmerken zoals opgenomen door de inspecteur zijn het uitgangspunt. Het gaat bijvoorbeeld om de oppervlakte van appartementen en zit-/slaapkamers, om deurbreedtes etc.; 2. aan elk gebouwkenmerk (of een combinatie daarvan) is een eis voor bestaande bouw en een eis voor nieuwbouw gekoppeld (zie bijlage III). Afhankelijk van de toelating wordt gebruik gemaakt van de eisen voor verpleeghuizen, dan wel de eisen voor verzorgingshuizen; 3. als wordt voldaan aan de eis voor bestaande bouw wordt op dat gebouwkenmerk een ‘6’ gescoord. Als ook wordt voldaan aan de nieuwbouweis, komen er 3 punten bij en resulteert een ‘9’. Als de eisen voor bestaande bouw en voor nieuwbouw gelijk zijn worden beide punten dus toegekend; 4. de scores op de kenmerken worden gewogen (zie Uitwerking thema’s in het vervolg van deze paragraaf) opgeteld tot de themascore voor elk type groep en/of elk type appartement. De themascores worden gewogen opgeteld tot de gemiddelde score per type appartement of groep; 5. aan de hand van het aantal bewoners per type groep of per type appartement worden op gebouwniveau de scores op de thema’s bepaald en gewogen opgeteld tot de gemiddelde gebouwscore; 6. de scores wordt uitgedrukt in ‘rood’ (score 0 tot 5), ‘oranje’ (score 5 tot 6) en ‘groen’ (score 6 en hoger).
Het onderzoek beperkt zich tot de functionele kwaliteit van gebouwen, zoals uitgedrukt in objectief meetbare gebouwkenmerken. In principe zijn alleen die kenmerken opgenomen waarvoor basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw en voor nieuwbouw zijn geformuleerd in het Referentiekader bestaande bouw respectievelijk de Bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen uit 200413. De basiskwaliteitseisen voor bestaande gebouwen zijn het belangrijkste item. Subjectieve belevingsaspecten zoals aankleding, kleurgebruik en licht zijn buiten beschouwing gebleven, omdat hier geen meetbare basiskwaliteitseisen voor bestaan. Dat neemt niet weg dat deze aspecten van belang zijn voor de kwaliteitsbeleving van de bewoners. Het onderzoek is in dat opzicht dus beperkt. Het Bouwcollege heeft overigens wel een meer subjectieve methodiek ontwikkeld om nieuwbouwplannen te toetsen op deze aspecten (‘Qind’)14. Het oordeel van de bewoners over hun huisvesting is eveneens buiten beschouwing gebleven. De scope van het onderzoek is enkel en alleen de mate waarin aan vastgelegde basiskwaliteitseisen wordt voldaan.
Het is mogelijk dat een groep op bepaalde punten niet aan een basiskwaliteitseis voor bestaande bouw en op andere punten zowel aan de eisen voor bestaande bouw als voor nieuwbouw voldoet (bijvoor-
Bepaling score
De scores zijn als volgt bepaald:
[13]
Voor punten die niet expliciet zijn opgenomen in de basiskwaliteitseisen, is gebruik gemaakt van bronnen waarnaar wordt verwezen in
de Bouwmaatstaven, zoals het Handboek Toegankelijkheid en het Bouwbesluit. [14]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Qind, een nieuw evaluatieinstrument voor integrale gebouwkwaliteit (cahier), Utrecht, juni
2004.
19
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
beeld omdat twee van de acht kamers te klein zijn). Het systeem is zodanig opgebouwd dat compensatie optreedt. De unit kan per saldo positief scoren. Deze berekeningswijze leidt dus wel tot de conclusie dat bij een ‘rode’ of ‘oranje’ score gemiddeld niet wordt voldaan aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw.
Presentatie cijfers
De scores kunnen op meerdere manieren worden gepresenteerd. In het rapport is gekozen voor twee invalshoeken: a. uitdrukken in aantal plaatsen verblijf op het niveau van type groep en type appartement. Op deze wijze wordt inzicht verkregen in de woonsituatie van de bewoners op het laagste niveau. Deze presentatiewijze wordt de ‘score per type groep / appartement’ genoemd. b. uitdrukken in de gemiddelde score op gebouwniveau. Hierbij zijn de scores van type groepen en type appartementen naar rato van het aantal plaatsen gesommeerd. Deze presentatiewijze wordt de ‘score gemiddeld per gebouw’ genoemd.
De score voor een type appartement / groep of het gemiddelde per gebouw geeft een indicatie van de functionele kwaliteit van een gebouw voor de doelgroep die daarin is gehuisvest. De toelating (verpleeghuis- of verzorgingshuisplaatsen) is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens wordt getoetst aan de basiskwaliteitseisen die voor deze twee categorieën van toepassing zijn. Er wordt dus niet gekeken naar de ‘bouwkundige behoefte’ van de individuele bewoners. Los van de functionele kwaliteit is de bouwtechnische kwaliteit bepaald. Hiervoor wordt verwezen naar § 3.4.
Voorbeeld Een verpleeghuis met 70 plaatsen verblijf bestaat uit 4 groepen: één met 10 bewoners (groep A) en drie met 20 bewoners (groepen B, C en D). Op het thema zit-/slaapkamer scoort groep A ‘rood’, groep B ‘oranje’ en groepen C en D ‘groen’. In de rapportage is bij ‘groepsniveau’ weergegeven dat 14% (10/70) van de plaatsen ‘rood’ scoort, 29% (20/70) ‘oranje’ en 57% (50/70) ‘groen’. Op gebouwniveau worden de scores van de groepen naar rato van het aantal bewoners per groep gemiddeld: de gemiddelde score voor het gebouw is ‘groen’15.
Met de resulterende score wordt overigens geen uitspraak gedaan over het type vervolgactie (verbouw, renovatie, vervanging). Hiervoor moet dieper op de materie worden ingegaan. In figuur 3.1 is de score samengevat. Figuur 3.1 Interpretatie van de score Score 0 tot 5: een type appartement/groep/ gebouw voldoet op meerdere punten niet aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw.
3.2 Functionele kwaliteit: verzorgingshuizen
Score 5 tot 6: een type appartement/groep/gebouw voldoet op enkele punten niet aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw.
De functionele kwaliteit van de verzorgingshuizen is bepaald aan de hand van de kenmerken van het appartement dat een bewoner tot zijn/haar beschikking heeft. De focus op het appartement is ingegeven door het feit dat individueel verblijf het uitgangspunt is in de bouwmaatstaven. Dit betekent niet dat de recreatievoorzieningen, zoals het restaurant en de grote zaal, niet belangrijk zijn, maar wel dat er geen basiskwaliteitseisen voor zijn geformuleerd.
Beschrijving en weging thema’s
Score 6 en hoger: een type appartement/groep/gebouw voldoet gemiddeld aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw.
[15]
Het voorbeeld is versimpeld: in de praktijk wordt gerekend met de achterliggende waarden.
20
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Figuur 3.2 Weging van thema’s verzorgingshuizen
appartement 40%
30%
sanitair toegankelijkheid
30%
De kwaliteit van de verzorgingshuizen is bepaald aan de hand van drie thema’s: het appartement, het sanitair en de toegankelijkheid. In figuur 3.2 zijn wegingsfactoren weergegeven.
gebouwkenmerk
De thema’s zijn onderverdeeld in gebouwkenmerken die bij de inspectie zijn opgenomen. Bij het thema toegankelijkheid zijn drie subthema’s gedefinieerd die vervolgens zijn ingevuld met gebouwkenmerken. De opgenomen gebouwkenmerken worden vervolgens vergeleken met de basiskwaliteitseisen voor de categorie ‘licht’ (zie § 3.1 en bijlage III). Bij de categorie ‘licht’ gaat het om bouw voor mensen die een beroep doen op verblijf met begeleiding, verzorging en/of verpleging. Het accent ligt op verblijf. De cliënten kunnen 24 uur per dag een beroep doen op zorg (‘hulp op afroep’).
aandeel
oppervlakte appartement
80%
aanwezigheid pantry
20%
totaal
100%
b. Sanitair Bij het thema sanitair is gekeken naar de aanwezigheid van douche (of bad), toilet en wastafel. Tevens is bezien of en in hoeverre bij toilet en wastafel assistentiemogelijkheden voor personeel (en apparatuur) aanwezig zijn. Ook is bekeken of met een rolstoel een draaicirkel kan worden gemaakt. De centrale badkamer is wel beschouwd, maar niet in de beoordeling opgenomen, omdat volgens het referentiekader bestaande bouw elk appartement over een eigen adequate badkamer behoort te beschikken.
Uitwerking thema’s
a. Appartement Het thema appartement is ingevuld met de gebouwkenmerken oppervlakte en aanwezigheid van een pantry. Tevens moet een badkamer aanwezig zijn in het appartement.
gebouwkenmerk
aanwezigheid douche, toilet, wastafel
25%
aanwezigheid draaicirkel 1,5m
25%
assistentiemogelijkheid bij het toilet
25%
assistentiemogelijkheid bij de wastafel
25%
totaal
21
aandeel
100%
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
c. Toegankelijkheid
Subthema Liften
Het thema toegankelijkheid is opgebouwd uit drie subthema’s: de algemene toegankelijkheid op gebouwniveau (de route van de hoofdentree van het gebouw tot het appartement), de aanwezigheid en toegankelijkheid van de lift(en) en de toegankelijkheid van het appartement. De eerste twee subthema’s komen op identieke wijze voor bij de verpleeghuizen. Bij de verpleeghuizen zijn de basiskwaliteitseisen overigens verschillend, vanwege de grotere zorgzwaarte. subthema’s
aantal liften
20%
aanwezigheid en toegankelijkheid liften
30%
toegankelijkheid appartement
50%
aandeel
10%
lengte en breedte liften (maat van de liftkooi) breedte liftdeur automatische deuren totaal
60% 15% 15% 100%
Bij het subthema appartement is de toegankelijkheid bepaald voor de toegang tot het appartement, de toegang tot de badkamer en, indien aanwezig, de toegang tot de woon- en slaapkamer(s). De indraaimogelijkheid met een bed (nieuwbouweis) of een brancard (eis bestaande bouw) is bepaald door de gangbreedte ter plaatse van de toegang tot het appartement en de breedte van de deur16 te beschouwen.
aandeel
algemene toegankelijkheid op gebouwniveau
totaal
gebouwkenmerk
100%
De subthema’s zijn als volgt opgebouwd: Subthema Toegankelijkheid appartement Subthema Algemene toegankelijkheid op gebouwniveau (hoofdentree en algemene verkeersruimten) gebouwkenmerk
gebouwkenmerk
aandeel
vrije doorgangsbreedte gangen (kleinste maat)
(hoofdentree en kleinste maat) drempelhoogte
opstelstrook naast de deur
[16]
17%
indraaimogelijkheid brancard / bed
17%
drempelhoogte
33%
vrije oppervlakte achter de deur en
17%
totaal
opstelstrook
33%
vrije oppervlakte achter de deur en
totaal
vrije doorgangsbreedte deuren
17%
vrije doorgangsbreedte deuren
33% 100%
Vrije doorgangsbreedte van het kozijn
22
aandeel
33% 100%
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
3.3 Functionele kwaliteit: verpleeghuizen
gebouwkenmerk
Beschrijving en weging thema’s
De functionele kwaliteit van de verpleeghuizen is primair bepaald aan de hand van de kenmerken van de groep waar een bewoner verblijft. Hiertoe zijn vier thema’s onderscheiden: zit-/slaapkamer, sanitair, toegankelijkheid en gemeenschappelijke ruimte. In figuur 3.3 zijn de wegingsfactoren weergegeven. Aan de zit-/slaapkamer wordt het meeste belang gehecht (35%), omdat het de privé-leefruimte van de bewoner betreft. Het sanitair heeft een aandeel van 25%. Hier zijn de beschikbaarheid van voorzieningen en de geschiktheid voor de gebruiker bepalend. De thema’s gemeenschappelijke ruimte en toegankelijkheid zijn beide op 20% gezet.
aandeel
oppervlakte
60%
lengte
20%
breedte totaal
20% 100%
b. Sanitair Het thema sanitair is opgebouwd uit vier subthema’s: subthema
aandeel
kwantiteit toiletten
20%
kwantiteit badkamers
20%
kwaliteit toiletten
30%
kwaliteit badkamers 1)
30%
totaal
100%
Uitwerking thema’s verpleeghuizen 1) Bij gemeenschappelijke badkamers wordt rekening gehouden
a. Zit-/slaapkamer
met het gegeven of al dan niet een wastafel op de bewoners-
Bij het thema zit-/slaapkamer worden naast de oppervlakte, de lengte en de breedte van een kamer beschouwd. Dit is gebeurd met het oog op de assistentiemogelijkheden bij en rondom het bed. Naast de maatvoering van de kamer is het aantal plaatsen verblijf op een kamer doorslaggevend. Meerpersoonskamers (meer dan twee personen) scoren direct ‘rood’.
kamer aanwezig is.
Bij de subthema’s kwantiteit van toiletten en van badkamers wordt bezien of voldoende toiletten en badkamers aanwezig zijn. Bij individueel sanitair is dat per definitie het geval.
Figuur 3.3 Weging thema’s
Verpleeghuizen (vh) 20% 35%
zit-/slaapkamer sanitair toegankelijkheid gemeenschappelijke ruimte
20%
25%
23
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Kwantiteit toiletten subthema’s gebouwkenmerk
voldoende toiletten per cliënt
algemene toegankelijkheid op gebouwniveau
20%
aanwezigheid en toegankelijkheid liften
30%
(incl. toiletten in badkamers)
100%
toegankelijkheid groepen
totaal
100%
totaal
aandeel
voldoende badkamers per cliënt
100%
totaal
100%
Subthema Algemene toegankelijkheid op gebouwniveau (hoofdentree en algemene verkeersruimten) gebouwkenmerk
Kwaliteit toiletten aandeel
assistentiemogelijkheid bij toilet totaal
17%
vrije doorgangsbreedte deuren (hoofdentree en kleinste maat)
aanwezigheid draaicirkel 1,5m
aandeel
vrije doorgangsbreedte gangen (kleinste maat)
gebouwkenmerk
50% 100%
De subthema’s van het thema toegankelijkheid zijn als volgt opgebouwd:
Kwantiteit badkamers gebouwkenmerk
aandeel
aandeel
80%
drempelhoogte
20%
vrije oppervlakte achter de deur en
100%
opstelstrook totaal
17% 33%
33% 100%
Kwaliteit badkamers Subthema Liften gebouwkenmerk
aandeel gebouwkenmerk
aanwezigheid douche, toilet, wastafel
25%
aanwezigheid draaicirkel 1,5m
25%
aantal liften
assistentiemogelijkheid bij het toilet
25%
lengte en breedte liften
assistentiemogelijkheid bij de wastafel
25%
totaal
(maat van de liftkooi) breedte liftdeur
100%
automatische deuren totaal
aandeel
10%
60% 15% 15% 100%
c. Toegankelijkheid Het thema toegankelijkheid is, net als bij verzorgingshuizen, opgebouwd uit drie subthema’s. Waar bij verzorgingshuizen de toegankelijkheid van de appartementen wordt beschouwd, wordt bij verpleeghuizen ingegaan op de toegankelijkheid van groepen.
De subthema’s Algemene toegankelijkheid op gebouwniveau en Liften zijn identiek aan deze subthema’s bij de verzorgingshuizen. Een aantal eisen is alleen zwaarder, omdat sprake moet zijn van bedtoegankelijkheid.
24
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
3.4 Systematiek beoordeling bouwtechnische kwaliteit
Bij het subthema groepen is de toegankelijkheid bepaald voor de toegang tot de groep en tot de ruimten die op de groep aanwezig zijn: zit-/slaapkamers, badkamers/toiletten en gemeenschappelijke ruimten. De indraaimogelijkheid met een bed of een brancard (bij een badkamer). Deze is bepaald door de gangbreedte ter plaatse en de breedte van de deur te beschouwen.
Uitgangspunt voor de beoordeling van de bouwtechnische kwaliteit is de methodiek van de conditiemeting, die door Damen Consultants is ontwikkeld en die in opeenvolgende KWR-onderzoeken is toegepast (KWR = Kwalitatieve Woning Registratie). De methodiek is thans vastgelegd in een concept NEN-norm. Ten behoeve van het voorliggende onderzoek is een vereenvoudigde versie opgesteld.
Subthema Toegankelijkheid groepen gebouwkenmerk
aandeel
vrije doorgangsbreedte deuren
17%
indraaimogelijkheid bed
17%
drempelhoogte
33%
Aan de hand van de voorgevel van het gebouw en op een vraag aan de gebouwbeheerder is een gebouw of direct in een cvo-klasse gezet of heeft nadere inspectie op bouwdeelniveau plaatsgevonden. Het gaat om de fundering, de gesloten gevel, de dragende wanden, de vloeren, de daken, de kozijnen/gevelopeningen en de balkons/galerijen. De volgende condities voor onderhoud (CVO) worden onderscheiden: CVO 1 : nieuwbouwkwaliteit; CVO 2 : goede staat van onderhoud; CVO 3 : geringe bouwtechnische gebreken; CVO 4 : duidelijke bouwtechnische gebreken; CVO 5 : ernstige bouwtechnische gebreken; CVO 6 : zeer ernstige bouwtechnische gebreken.
vrije oppervlakte achter de deur en opstelstrook totaal
33% 100%
d. Gemeenschappelijke ruimten De score voor gemeenschappelijke ruimte is bepaald aan hand van de totale oppervlakte aan gemeenschappelijke ruimte en de aanwezigheid van bepaalde ruimten zoals een huiskamer, een keuken (al dan niet gecombineerd) en een multifunctionele ruimte (bij afdelingsverblijf). gebouwkenmerk
aandeel
aandeel
afdelingsverblijf
kleinschalig groepsverblijf1)
60%
60%
aanwezigheid huiskamer
20%
25%
aanwezigheid keuken
10%
15%
aanwezigheid multifunctionele ruimte
10%
0%
100%
100%
totale m2 gemeenschappelijke ruimte (huiskamer, keuken, multifunctionele ruimte, rookruimte)
totaal
1) Tot 7 personen bij bestaande bouw
25
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De verschillende condities zijn geaggregeerd tot één conditie voor het gebouw. Vervolgens is het prestatieverlies berekend (tabel 3.4):
Tabel 3.4 Beschrijving prestatieverlies prestatieverlies
kleiner dan 33%
Beschrijving
alle aanwezige bouwdelen zijn in goede staat van onderhoud. Incidenteel kan er een bouwtechnisch gebrek zijn waar te nemen. en het gebouw heeft in ieder geval enkele bouwdelen met nieuwbouw kwaliteit.
gelijk aan 33%
alle aanwezige bouwdelen zijn in goede staat van onderhoud. Er is echter geen sprake meer van nieuwbouwkwaliteit.
groter dan 33%
het gebouw heeft één of meer bouwtechnische gebreken.
Voor verzorgingshuizen waar sinds het PIV-onderzoek niet is gebouwd, heeft geen hernieuwde bouwtechnische inspectie plaatsgevonden, maar zijn de gegevens van destijds overgenomen.
26
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
4. Kenmerken van de sector
In deze paragraaf wordt een vergelijking gemaakt tussen de toegelaten capaciteit en het aantal bewoners van geïnspecteerde gebouwen. Vervolgens wordt ingezoomd op de geïnspecteerde gebouwen: het type bewoners, de grootteklasse van gebouwen, de bouwjaarklasse, de provincie en de verdeling over groepen en appartementen.
Van de bewoners ’in onderzoek’ verblijven er 126.500 in gebouwen die zijn geïnspecteerd. Het verschil wordt veroorzaakt door de gebouwen waarvoor een verklaring is verleend17, de gebouwen die als interimhuisvesting dienen en de gebouwen waarvan de instellingen te kennen hebben gegeven dat deze uiterlijk in 2007 zijn geëxtramuraliseerd. In tabel 4.2 en 4.3 is het verschil tussen gebouwen en bewoners ‘in onderzoek’ en ‘geïnspecteerd’ cijfermatig weergegeven. In deze tabel is ook het aantal gebouwen vermeld waar de inspectie tussentijds is afgebroken. Het betreft gebouwen (vooral verzorgingshuizen) waar de inspecteur ter plaatse ondervond dat geen juiste tekeningen voorhanden waren en het gebouw te gecompliceerd was om de inspectie zonder tekeningen doorgang te laten vinden. Opvallend is het hoge aantal verpleeghuisbewoners in gebouwen waarvoor een verklaring is verleend. Dit wordt deels veroorzaakt door de projecten waarmee de meerbedskamers worden afgebouwd.
Bewoners en gebouwen in onderzoek In totaal zijn er 172.800 plaatsen in de informatiefase van het onderzoek getraceerd op basis van de opgave van de instellingen. De toegelaten capaciteit is 171.400 plaatsen volgens het brancherapport Care van het ministerie van VWS. Het verschil wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld een tijdelijk lagere capaciteit vanwege bouw, vanwege het feit dat er meer bewoners in een gebouw kunnen zijn gehuisvest dan in de toelating is aangegeven en door een mogelijke overlap tussen interimhuisvesting en gebouwen waarvoor een verklaring voor renovatie/ vervanging is verleend door VWS. Ook loopt de toelating in het algemeen achter bij de werkelijkheid.
Tabel 4.1 Toelatingen versus capaciteit in onderzoek
verzorgingshuisplaatsen verpleeghuisplaatsen totaal
toegelaten1)
aantal bewoners in onderzoek2)
inspectie
108.370
106.870
82.450
63.030
65.930
44.050
171.400
172.800
126.500
1) VWS. Brancherapport Care (2005) 2) Opgave instellingen
[17]
Bij wijze van uitzondering is een aantal gebouwen waarvoor het Bouwcollege een positief advies heeft afgegeven eveneens niet geïn-
specteerd.
27
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 4.2 Verschillenanalyse gebouwen ‘in onderzoek’ en inspectie (aantal)
in onderzoek
verzorgingshuis verpleeghuis
interim 1)
verklaring verleend
scheiden wonen/zorg2
inspectie afgebroken
overig3
inspectie
1.061
23
151
54
16
7
810
479
22
125
12
5
6
309
296
1
29
3
1
24
4
5
1
1.860
50
310
70
combinatie verpleeg- en verzorgingshuis
262
verpleegafdeling in ziekenhuis totaal
14 22
13
1.395
inspectie
overig3
inspectie
1) gebruiksduur maximaal 5 jaar 2) binnen 2 jaar, opgave instellingen 3) vooral gebouwen met een positief verklaringsadvies Bron: Cbz, instellingen
Tabel 4.3 Verschillenanalyse bewoners in gebouwen ‘in onderzoek’ en inspectie (aantal)
in onderzoek
interim 1)
verklaring verleend
scheiden wonen/zorg2
afgebroken
verzorgingshuis
83.180
1.560
13.430
4.100
1.620
430
62.040
verpleeghuis
55.240
1.150
17.420
1.090
340
840
34.400
33.740
100
3.360
460
150
combinatie verpleeg- en verzorgingshuis
29.670
verpleegafdeling in ziekenhuis totaal
640
110
110
30
172.800
2.920
34.320
5.680
1) gebruiksduur maximaal 5 jaar 2) binnen 2 jaar, opgave instellingen 3) vooral gebouwen met een positief verklaringsadvies Bron: Cbz, instellingen
28
390 2.110
1.270
126.500
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Verdeling geïnspecteerde combinatiegebouwen
Tabel 4.5 Onderverdeling verpleeghuisbewoners
De gebouwen waarin zowel verzorgingshuis- als verpleeghuisplaatsen zijn gehuisvest komen in het onderzoek als twee gebouwdelen terug: een gebouwdeel verzorgingshuis en een gebouwdeel verpleeghuis. Het gaat om verzorgingshuizen met een verpleegunit of een dependance van een verpleeghuis en om gebouwen met van oudsher een dubbele toelating. Het gaat deels bijvoorbeeld om voorzieningen in kloosters. In de 262 ‘combinatiegebouwen’ verblijven in totaal bijna 30.000 mensen. Hiervan heeft eenderde betrekking op verpleeghuisbewoners en tweederde op verzorgingshuisbewoners (tabel 4.4). In tabel 4.5 zijn de verpleeghuisbewoners onderverdeeld naar psychogeriatrische en somatische plaatsen, waarbij laatstgenoemde plaatsen verder zijn uitgesplitst. Uit de tabel blijkt dat 60% van de geïnspecteerde capaciteit psychogeriatrische plaatsen betreft. Deze verhouding komt globaal overeen met de toelatingsgegevens.
Tabel 4.4
bewoners
in %
psychogeriatrie
26.250
60%
somatiek
17.800
40%
totaal
44.050
100%
somatiek (regulier)
14.200
80%
reactivering
3.035
17%
palliatieve zorg
325
2%
Chorea van Huntington
195
1%
45
0%
17.800
100%
beademing totaal somatische zorg
Verdeling bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen
gebouwen
bewoners verzorgingshuis
verzorgingshuis
810
verpleeghuis
309
verpleeghuis
62.040
totaal
62.040 34.400
34.400
20.410
9.260
29.670
390
390
82.450
44.050
126.500
combinatie verpleegen verzorgingshuis
262
afdeling verpleeghuis in ziekenhuis totaal
14 1.395
Bron: Cbz (inspecties)
29
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De indeling van de appartementen is weergegeven in tabel 4.7. Driekwart van de eenpersoonsappartementen bestaat uit een gecombineerde woon-/slaapkamer. Praktisch alle appartementen beschikken over een eigen sanitaire ruimte en een pantry. De tweepersoonsappartementen beschikken meestal over een aparte slaapkamer. Appartementen met twee of meer slaapkamers komen sporadisch voor.
Verdeling naar appartementen en groepen In tabel 4.6, 4.7 en 4.8 is weergegeven op welke wijze de bewoners van de geïnspecteerde gebouwen zijn gehuisvest. De verzorgingshuispopulatie is grotendeels (88%) in eenpersoonsappartementen gehuisvest. Twaalf procent van de populatie is in tweepersoonsappartementen18 ondergebracht. De verpleeghuispopulatie is grotendeels in ‘groepen’ ondergebracht. Een kleine 1.000 mensen zijn in appartementen woonachtig. Dit is een trend die zich pas de laatste jaren heeft gemanifesteerd. Uit achterliggende cijfers blijkt dat deze appartementen niet speciaal in nieuwe gebouwen voorkomen, maar in gebouwen uit allerlei bouwjaarklassen zijn gerealiseerd.
Tabel 4.6 Typering verzorgingshuisplaatsen in geïnspecteerde gebouwen
eenpersoonsapp.
tweepersoonsapp.
totaal
aantal app
bewoners
aantal app
bewoners
aantal app
bewoners
72.570
72.570
4.920
9.880
77.490
82.450
verzorgingshuizen
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 4.7 Indeling van appartementen in verzorgingshuizen (% appartementen)
type appartement eenpersoons
tweepersoons
totaal
gecombineerde woon-/slaapkamer
78%
10%
74%
woonkamer en 1 slaapkamer
21%
84%
25%
1%
6%
1%
100%
100%
100%
woonkamer en 2 of meer slaapkamers totaal
Bron: Cbz (inspecties)
[18]
De zeer sporadisch aanwezige meerpersoonsappartementen zijn bij de tweepersoonsappartementen geteld.
30
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 4.8 Typering verpleeghuisplaatsen in geïnspecteerde gebouwen
groepen
totaal
appartementen
totaal
aantal
bewoners
aantal
bewoners
bewoners
2.455
42.950
1.045
1.100
44.050
Bron: Cbz (inspecties)
gingshuizen. In de verzorgingshuizen verblijven gemiddeld 77 bewoners per gebouw. In de verpleeghuizen en in de gecombineerde verpleeg- en verzorgingshuizen zijn gemiddeld 112 mensen woonachtig. De afdelingen in ziekenhuizen zijn bij dit gemiddelde buiten beschouwing gebleven.
Verdeling naar grootteklasse gebouw In tabel 4.9 en 4.10 zijn de geïnspecteerde gebouwen verdeeld naar grootteklasse. De verzorgingshuizen zijn gemiddeld kleiner dan de verpleeghuizen en de gecombineerde verpleeg- en verzor-
Tabel 4.9 Aantal geïnspecteerde gebouwen naar grootteklasse (aantal en % gebouwen
gebouwen
% gebouwen naar aantal bewoners tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199
≥ 200
totaal
verzorgingshuis
810
23%
31%
21%
20%
4%
1%
100%
verpleeghuis
309
24%
12%
11%
20%
23%
10%
100%
262
6%
20%
24%
28%
16%
7%
100%
14
93%
7%
1.395
21%
25%
combinatie verpleegen verzorgingshuis afdeling verpleeghuis in ziekenhuis totaal
100% 19%
21%
10%
4%
100%
≥ 200
totaal
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 4.10 Aantal bewoners van geïnspecteerde gebouwen naar grootteklasse (aantal en % bewoners)
bewoners
% bewoners in gebouwen tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199
verzorgingshuis
62.040
10%
26%
24%
30%
7%
3%
100%
verpleeghuis
34.400
4%
7%
8%
23%
35%
23%
100%
29.670
2%
11%
19%
29%
24%
15%
100%
390
87%
13%
126.500
7%
17%
combinatie verpleegen verzorgingshuis afdeling verpleeghuis in ziekenhuis totaal
Bron: Cbz (inspecties) 31
100% 18%
28%
19%
11%
7%
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
In tabel 4.11 is de verdeling naar grootteklasse weergegeven, waarbij de combinatiegebouwen zijn gesplitst in een deel verzorgingshuis en een deel
verpleeghuis. Onderstaande verdeling is gehanteerd in hoofdstuk 5 waar wordt gerefereerd aan de grootteklasse van gebouwen.
Tabel 4.11 Aantal bewoners van geïnspecteerde gebouwen naar grootteklasse en naar verzorgingshuis- en verpleeghuisplaatsen (aantal en % bewoners)
bewoners
% bewoners in gebouwen tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199
≥ 200
totaal
verzorgingshuisplaatsen
82.450
10%
26%
24%
29%
8%
3%
100%
verpleeghuisplaatsen
44.050
15%
8%
9%
20%
30%
18%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
Verdeling naar bouwjaarklasse
is gerenoveerd. Bij het opstellen van de tabel is de klasse ‘onbekend’ naar rato verdeeld over de bekende bouwjaarklassen. In tabel 4.13 zijn de bewonersaantallen van de betreffende gebouwen vermeld.
In tabel 4.12 zijn de gebouwen verdeeld naar bouwjaarklasse. Het gaat om het originele bouwjaar en niet om het bijvoorbeeld het jaar waarin een gebouw
Tabel 4.12 Aantal geïnspecteerde gebouwen naar bouwjaarklasse (aantal en % gebouwen)
gebouwen
% gebouwen per bouwjaarklasse <
1945-
1960
1970-
1980
1990-
sinds
1945
‘59
-‘69
‘79
-‘89
‘99
2000
totaal
verzorgingshuis
810
3%
6%
18%
24%
22%
21%
6%
100%
verpleeghuis
309
2%
2%
11%
26%
12%
27%
20%
100%
262
3%
1%
19%
29%
19%
17%
12%
100%
14
0%
0%
20%
20%
20%
0%
40%
100%
1.395
3%
4%
17%
25%
20%
21%
10%
100%
combinatie verpleegen verzorgingshuis afdeling verpleeghuis in ziekenhuis totaal
Bron: Cbz (inspecties)
32
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 4.13 Aantal bewoners van geïnspecteerde gebouwen naar bouwjaarklasse (aantal en % bewoners)
gebouwen
% gebouwen per bouwjaarklasse <
1945-
1960
1970-
1980
1990-
sinds
1945
‘59
-‘69
‘79
-‘89
‘99
2000
totaal
verzorgingshuis
62.040
3%
5%
21%
29%
21%
16%
5%
100%
verpleeghuis
34.400
1%
1%
13%
36%
12%
24%
13%
100%
29.670
3%
1%
20%
32%
16%
17%
11%
100%
390
0%
0%
15%
25%
22%
0%
38%
100%
126.500
2%
3%
19%
32%
17%
18%
9%
100%
combinatie verpleegen verzorgingshuis afdeling verpleeghuis in ziekenhuis totaal
Bron: Cbz (inspecties)
Verdeling naar provincie
stuk 5 wordt bij de bespreking van de resultaten voor de verzorgingshuizen ook ingegaan op de verdeling naar provincie. Het zal duidelijk zijn dat een provincie als Zuid-Holland een relatief groter gewicht in de schaal legt dan bijvoorbeeld Groningen.
In tabel 4.14 is het aantal verpleeg- en verzorgingshuisbewoners per provincie weergegeven. Ook hier gaat het om de geïnspecteerde gebouwen. In hoofd-
Tabel 4.14 Aantal bewoners van geïnspecteerde gebouwen naar provincie (aantal en % bewoners)
verzorgingshuisplaatsen
Groningen
verpleeghuisplaatsen
totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
3.880
5%
1.990
5%
5.870
4%
Friesland
4.010
4%
1.970
4%
5.980
5%
Drenthe
3.430
3%
1.230
3%
4.660
4%
Overijssel
5.650
6%
2.740
6%
8.390
6%
Gelderland
9.530
10%
4.390
10%
13.920
11%
Utrecht
4.820
6%
2.560
6%
7.380
6%
Noord-Holland
14.520
15%
6.600
15%
21.120
17%
Zuid-Holland
16.420
25%
11.090
25%
27.510
22%
2.210
3%
1.210
3%
3.420
3%
10.670
12%
5.450
12%
16.120
13%
6.620
9%
4.110
9%
10.730
8%
690
2%
710
2%
1.400
1%
82.450
100%
44.050
100%
126.500
100%
Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland Totaal
Bron: Cbz (inspecties)
33
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
geestelijke gezondheidszorg of een ziekenhuis. De gebouwen zijn verder praktisch allemaal gelegen binnen de bebouwde kom. Relatief weinig gebouwen (circa 7%) zijn gelegen in het centrum van een stad. Het merendeel bevindt zich in een wijk van een stad of in een kleinere plaats.
Locatie De geïnspecteerde verpleeg- en verzorgingshuizen beschikken hoofdzakelijk over een eigen locatie. Slechts 3% van de gebouwen is gelegen op het terrein van een instelling voor gehandicaptenzorg of
34
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
5. Functionele kwaliteit verpleeg- en verzorgingshuizen
5.1 Verzorgingshuizen: totaalscore
Ook de maatschappelijke opvattingen over de wijze waarop de verzorgingshuisbewoners zijn gehuisvest, spelen hierbij een rol. De gevonden resultaten weerspiegelen dus deels de bouwnormen en de daarmee samenhangende zorgzwaarte uit het verleden.
De gemiddelde totaalscore voor verzorgingshuizen is bepaald aan de hand van de drie thema’s appartement, sanitair en toegankelijkheid (zie hoofdstuk 3). In deze paragraaf komt de gemiddelde totaalscore aan de orde. In § 5.2 tot en met § 5.4 worden de afzonderlijke thema’s en de achterliggende cijfers besproken.
Uit figuur 5.1a blijkt dat 37% van de verzorgingshuisbewoners in appartementen is gehuisvest die gemiddeld ‘groen’ scoren en daarmee aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoen. Voor 27% van de bewoners geldt dat op enkele punten niet aan de minimale eisen wordt voldaan en voor 36% van de bewoners voldoet de huisvesting op de belangrijkste punten niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Uit vergelijking van de themascores blijkt dat een kwart van de verzorgingshuisplaatsen ‘groen’ scoort op zowel het thema appartement als op het thema sanitair. Gemiddeld per gebouw wijkt de verdeling over ‘rood’, ‘oranje’ en ‘groen’ nauwelijks af van de verdeling per type appartement20.
De verzorgingshuizen vormen in feite een bijzondere categorie gebouwen in de care, omdat, zoals beschreven in § 1.3, het wettelijke kader meermaals is gewijzigd. Van 1984 tot 1996 waren de provincies, de vier grote steden en het ministerie van VWS19 verantwoordelijk voor de verzorgingshuizen en daarmee voor de bouw. Elk bestuur voerde een eigen beleid met eigen bouwnormen. Na een overgangsfase tot en met 2000, waarin het College voor zorgverzekeringen het bouwbeleid bepaalde, vallen de verzorgingshuizen sinds 2001 onder het regime van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Sinds de overgang naar het College voor zorgverzekeringen zijn de nieuwbouwnormen landelijk geharmoniseerd. Naast de bestuurlijke context is de zorgzwaarte van de populatie in de verzorgingshuizen in de loop der jaren toegenomen, waardoor de eisen aan het gebouw zijn veranderd.
Nadere analyse wijst uit dat ruim 20% van de bewoners over een appartement beschikt dat op alle thema’s ‘groen’ scoort.
[19]
VWS was verantwoordelijk voor de bejaardenoorden met een bijzondere functie (kloosters, religieuze huizen etc.)
[20]
De scores van de typen appartementen worden gewogen naar het aantal bewoners opgeteld tot de gemiddelde gebouwscore
35
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.1a
Totaalscore verzorgingshuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1))
Totaalscore per type appartement (in % bewoners)
Totaalscore gemiddeld per gebouw (in % bewoners)
36%
37%
33%
39%
28%
27%
1)
Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen appartementen gesommeerd tot één gemiddelde score.
Bron: Cbz (inspecties)
De huisvesting van de bewoners van de gebouwen uit de bouwjaarklasse 1990-‘99 voldoet voor circa 70% aan tenminste de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. De nieuwste gebouwen scoren met 90% ‘groen’ (uiteraard) het beste. Opvallend is het grote verschil tussen de score van de gebouwen uit de jaren tachtig en de gebouwen uit de jaren negentig (figuur 5.1b). Vanaf het midden van de jaren tachtig zijn de bouwnormen in de provincies en de vier grote steden
Totaalscore verzorgingshuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners)
Bewoners
Fig. 5.1b
verruimd ten opzichte van de Voorschriften en Wenken van het ministerie van VROM die tot dan toe van toepassing waren. Dit weerspiegelt de toegenomen zorgzwaarte van de verzorgingshuispopulatie en de noodzaak om de bouw hierop af te stemmen. In deze periode zijn nogal eens renovaties uitgevoerd die thans als niet-functioneel zouden worden beschouwd.
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
Bron: Cbz (inspecties)
36
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
gebouwen en 2.200 bewoners overigens slechts een relatief gering aandeel in de populatie. De klassen van 50 tot 150 bewoners leggen het meeste gewicht in de schaal, zodat de scores zich rond het gemiddelde bewegen. Het gegeven of een gebouw is gehuurd of in eigendom is, heeft nauwelijks gevolgen voor de gemiddelde score.
Er blijkt een duidelijk verband te zijn tussen het aantal bewoners per gebouw en de score. Uit figuur 5.1c blijkt dat het aandeel bewoners in ‘groen’ afloopt naarmate het aantal bewoners per gebouw toeneemt. Tot 50 bewoners is bijna de helft van de bewoners gehuisvest in ‘groene’ gebouwen. De gebouwen met meer dan 200 bewoners scoren met ongeveer 10% het minste ‘groen’, maar vormen met 9
Bewoners
Fig. 5.1c Totaalscore verzorgingshuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
<50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
In Noord-Holland en Zeeland werden van oudsher kleine appartementen gebouwd, terwijl bijvoorbeeld Overijssel juist bekend stond om grote appartementen. Deze uitkomsten zijn deels terug te vinden in de grafiek. Aangetekend wordt dat bij de interpretatie rekening moet worden gehouden met de basiskwaliteitseis voor de oppervlakte van een appartement (24 m2). Het is mogelijk dat ook in provincies met krappe bouwnormen wel aan deze maat is voldaan.
Uit figuur 5.1d blijkt dat de kwaliteit van de huisvesting voor de bewoners per regio (provincie / grote stad) nogal uiteenloopt21. In de drie noordelijke provincies en in Overijssel en Limburg voldoet 50% of meer van de plaatsen aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. In Zeeland, Zuid-Holland (excl. Den Haag en Rotterdam), Rotterdam en Den Haag voldoet een kwart of minder van de plaatsen gemiddeld aan de minimale eisen. Den Haag komt met 8% ‘groen’ als minste uit de bus.
[21]
De verzorgingshuizen die destijds onder verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS vielen, zijn hierbij niet apart onderscheiden.
37
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Totaalscore verzorgingshuizen naar provincie en vier grote steden (% bewoners)
Bewoners
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% Ne de rla nd
Dr en th e Ov er ijs se l Ge lde r l Ut an er d ch t( p ro No v) or dHo lla nd Zu id -H ol lan d Ze e lan No or d dBr ab an t Lim bu rg Fle vo lan d Am ste rd am Ro tte rd am De n Ha Ut ag er ch t( ge m)
lan d
Fri es
in ge n
0% Gr on
Fig. 5.1d
Bron: Cbz (inspecties)
5.2 Verzorgingshuizen: appartement
score. De pantry komt praktisch altijd voor in de appartementen. Uitgedrukt in gebouwen verschijnt de categorie ’oranje’ wel, omdat er gebouwen zijn waar zowel appartementen aanwezig zijn die ‘groen’ scoren als appartementen die ‘rood’ scoren. Gemiddeld kan het gebouw vervolgens ‘oranje’ scoren.
De themascore voor het appartement wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van eigen sanitair22, de aanwezigheid van een pantry (20%) en vooral door de oppervlakte van het appartement (80%). Vanwege het grote gewicht bepaalt de laatstgenoemde factor in feite de score van een appartement. De kwaliteit van het sanitair wordt in § 5.3 beschouwd. In figuur 5.2a zijn de scores weergegeven voor respectievelijk het gebouw/-de gebouwdelen en voor de bewoners. Uit de figuur blijkt dat 75% van de bewoners is gehuisvest in appartementen die aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoen. Een kwart van de bewoners is gehuisvest in ‘rode’ appartementen. De oppervlakte van deze appartementen onderschrijdt de minimumnorm van 24 m2. De score ‘oranje’ komt niet voor, omdat slechts één factor (de oppervlakte) feitelijk bepalend is voor de
[22]
Indien geen eigen sanitair in het appartement beschikbaar is, resulteert de score ‘rood’. Dit geldt voor 0,2% van de appartementen
38
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.2a
Themascore appartement verzorgingshuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1))
Score appartement gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
Score appartement per type appartement (in % bewoners)
22%
25%
0%
7%
75%
71%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen appartementen gesommeerd tot één gemiddelde score Bron: Cbz (inspecties)
Figuur 5.2b toont aan dat in de bouwjaarklassen vanaf 1990 praktisch altijd aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw is voldaan. De appartementen die hier niet aan voldoen, zijn meestal appartementen bedoeld voor tijdelijke opvang (kortdurende of tijdelijke opvangplaatsen) en niet voor permanente bewoning. Opvallend is de relatief lage score voor de gebouwen uit de jaren zeventig. Voor
Fig. 5.2b
deze gebouwen zal grosso modo nog een vernieuwingsslag plaats moeten vinden die voor de gebouwen uit de jaren zestig deels al heeft plaatsgevonden. De verdeling naar grootteklasse van de gebouwen (figuur 5.2c) wijkt in grote lijnen weinig af van het algemene beeld zoals geschetst in § 5.1.
Themascore appartement verzorgingshuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
Bron: Cbz (inspecties)
39
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.2c
Themascore appartement verzorgingshuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
Onderbouwing
Tabel 5.2.1 Oppervlakte eenpersoonsappartementen en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
Praktisch alle geïnspecteerde appartementen beschikken over eigen sanitair23 en een pantry24. Van de niet-geïnspecteerde appartementen is dit gegeven niet bekend. Dit betekent dat het verschil in scores in feite wordt bepaald door de oppervlakte van de appartementen.
appartementen/bewoners
kleiner dan 24 m2 24 tot 36 m2
Zesenzeventig procent van de eenpersoonsappartementen beschikt over een vloeroppervlakte van tenminste 24 m2 en voldoet daarmee aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Vierentwintig procent van de eenpersoonsappartementen voldoet niet aan deze eis (tabel 5.2.1) en is ook niet verder opgemeten. De meeste eenpersoonsappartementen (55%) hebben een oppervlakte die zich tussen 24 m2 en 36 m2 bevindt. Circa 11% van de eenpersoonsappartementen is minstens 45 m2 en voldoet daarmee ook aan de eis die bij nieuwbouw wordt gesteld.
aantal
%
17.130
24%
39.940
55%
36 tot 40 m2 40 tot 45 m2
3.750
5%
3.700
5%
45 m2 en groter
8.050
11%
72.570
100%
voldoet niet aan bb 1)
17.130
24%
voldoet aan bb
47.390
65%
8.050
11%
totaal
basiskwaliteitseisen:
voldoet aan bb en nb 2) 1) normen bestaande bouw (24 m2)
2) normen voor nieuwbouwplannen (45 m2) Bron: Cbz (inspecties)
[23]
0,2% van de appartementen beschikt niet over eigen sanitair
[24]
0,5% van de appartementen beschikt niet over een pantry
40
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Van de tweepersoonsappartementen voldoet 69% aan de basiskwaliteitseis voor bestaande bouw van 40 m2 (tabel 5.2.2). Zevenenveertig procent voldoet ook aan de nieuwbouweis. Ongeveer 31% van de appartementen is kleiner dan 40 m2 en voldoet daarmee niet
aan de basiskwaliteitseis voor bestaande bouw. Uit de tabel blijkt voorts dat praktisch alle tweepersoonsappartementen aan de basiskwaliteitseis voor een eenpersoonsappartement voldoen.
Tabel 5.2.2 Oppervlakte tweepersoonsappartementen en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
appartementen
kleiner dan 24 m2 24 tot 36 m2
bewoners
aantal
%
aantal
%
80
2%
160
2%
560
11%
1.110
11%
36 tot 40 m2 40 tot 45 m2 45 m2 en groter
860
18%
1.710
18%
1.100
22%
2.200
22%
2.320
47%
4.700
47%
totaal
4.920
100%
9.880
100%
voldoet niet aan bb 1)
1.500
31%
2.980
31%
voldoet aan bb
1.100
22%
2.200
22%
voldoet aan bb en nb 2)
2.320
47%
4.700
47%
basiskwaliteitseisen:
1) normen bestaande bouw (40 m2) 2) normen voor nieuwbouw (45 m2) Bron: Cbz (inspecties)
24 m2 aanwezig zijn (8% boven het landelijke gemiddelde). Friesland bevindt zich aan de meest positieve kant (15% onder het landelijke gemiddelde). Overall gezien komt Overijssel goed uit de bus met relatief veel appartementen van meer dan 45 m2 (22% boven het landelijke gemiddelde) en relatief weinig appartementen tot 30 m2.
In figuur 5.2d zijn de appartementen (een- en tweepersoons) gerangschikt naar oppervlakte. De concentratie is het hoogste bij de appartementen met een oppervlakte die varieert tussen 22 m2 en 29 m2. In totaal valt 51% van de appartementen in deze grootteklasse. De piek is gelegen bij de appartementen van 23 m2 (9% of 6.800 appartementen). Uit achterliggende cijfers per provincie blijkt dat in Zeeland relatief de meeste appartementen kleiner dan
41
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Verdeling appartementen naar oppervlakte (aantal) aantal appartementen
Fig. 5.2d
8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 0
10
20
30
50
40
60
70
80
00
100
oppervlakte appartementen in m2
Bron: Cbz (inspecties)
5.3 Verzorgingshuizen: sanitair
over sanitair dat aan de minimale kwaliteitseisen voldoet. Voor 4% van de bewoners voldoet het gedeeltelijk aan deze eisen (figuur 5.3a). Tweeënzeventig procent van de bewoners heeft te maken met sanitair dat niet aan de basiskwaliteiteisen voor bestaande bouw voldoet. Dit hoge percentage weerspiegelt het feit dat in het verleden veel verzorgingshuizen (en daarmee het sanitair) zijn gebouwd voor een groep ouderen die nog nauwelijks rolstoelgeschikt sanitair nodig had. In de loop der jaren is de zorgzwaarte van de verzorgingshuisbewoners toegenomen en daarmee de eisen die aan het sanitair worden gesteld. Uit figuur 5.3b blijkt dat de kwaliteit van het sanitair in gebouwen die vanaf de jaren negentig zijn gebouwd sterk is verbeterd ten opzichte van de voorliggende bouwperiodes. Meer dan 50% van de bewoners beschikt over sanitair dat ‘groen’ scoort tegenover 13%-16% van de bewoners in gebouwen uit voorliggende bouwjaren.
De themascore voor sanitair is bepaald door het gegeven of er voldoende ruimte is om met een rolstoel te kunnen manoeuvreren (draaicirkel) en of er voldoende ruimte is om de bewoner te assisteren bij de wastafel en het toilet. Ook de aanwezigheid van een douche, een toilet en een wastafel in de badkamer is medebepalend voor de score. De vermelde kenmerken tellen elk voor 25% mee in de score voor sanitair. Uitgangspunt is dat een nietmobiele, hulpbehoevende verzorgingshuisbewoner gebruik kan maken van het sanitair in een appartement. Uiteraard kan het in individuele situaties voorkomen dat een bewoner met een minder ruime badkamer (nog) uit de voeten kan. Afgemeten aan de thans geldende basiskwaliteitseisen heeft 24% van de bewoners de beschikking
42
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.3a
Themascore sanitair verzorgingshuis (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1)) Score sanitair per type appartement (in % bewoners)
Score sanitair gemiddeld per gebouw (in % gebouwen) 21%
24%
8%
4%
71%
72%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen appartementen gesommeerd tot één gemiddelde score Bron: Cbz (inspecties)
Fig. 5.3b
Themascore sanitair verzorgingshuis naar bouwjaarklasse (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
Uit achterliggende gegevens blijkt voorts dat het sanitair in gebouwen waar ook een verpleeghuisafdeling is gevestigd iets beter scoort dan in gebouwen waar dat niet het geval is. Mogelijk is bij aanpassingen voor de verpleeghuisplaatsen ook een deel van het sanitair voor verzorgingshuisplaatsen verbeterd. Uitgesplitst naar grootteklasse blijkt, net
als bij het thema appartement, de themascore op sanitair beter te zijn naarmate het aantal bewoners per gebouw kleiner is. Van de bewoners van gebouwen met meer dan 150 bewoners beschikt 12% over ‘groen’ sanitair tegenover 31% in de grootteklasse van 50 tot 75 bewoners (figuur 5.3c).
43
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.3c
Themascore sanitair verzorgingshuis naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
liteitseisen voor bestaande bouw voldoen. Hoewel het sanitair niet is opgemeten, wordt er in het onderzoek vanuit gegaan dat ook het sanitair niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw zal voldoen. In de scores hebben deze badkamers het etiket ‘rood’ gekregen. Dat geldt ook voor badkamers waarvan de kleinste maat (lengte of breedte) kleiner is dan 2m. Badkamers/rolstoeltoiletten die kleiner zijn dan 2,20 bij 2,20m voldoen in principe niet aan de basiskwaliteitseisen. In het onderzoek is gekozen voor het niet opnemen van sanitaire ruimten kleiner dan 2m bij 2m. Er is expliciet gekozen voor een kleinere maat, om te voorkomen dat sanitaire ruimten die enkele centimeters kleiner zijn dan 2,20 bij 2,20m niet zouden worden opgenomen en slecht zouden scoren. Bovendien is het in badkamers van deze afmetingen soms wel mogelijk om eenzijdige assistentie te bieden. In tabel 5.3.1 is een en ander samengevat.
Los van de themascore is ook het centrale sanitair beschouwd. Uit de gegevens blijkt dat 80% van de verzorgingshuisbewoners gebruik kan maken van centraal sanitair. Dit sanitair is ruimer bemeten dan het individueel sanitair en scoort voor tweederde deel ‘groen’, wat een veel hogere score is dan voor het individuele sanitair. Van de gebouwen die ‘rood’ scoren op (individueel) sanitair blijkt 64% van de centrale badkamers ‘groen’ te scoren en 16% ‘oranje’. Dit betekent dat bewoners die assistentie behoeven bij het douchen en baden in feite in de centrale badkamer terecht kunnen, hoewel dat bij individueel verblijf niet de bedoeling is. Onderbouwing Zoals beschreven in § 2.1 zijn de appartementen kleiner dan 24 m2 niet geïnspecteerd, omdat de appartementen qua oppervlakte niet aan de basiskwa-
44
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.3.1 Overzicht geïnspecteerde badkamers (aantal, %)
appartement
bewoners
aantal
%
aantal
%
geïnspecteerd
26.190
34%
27.900
34%
niet opgenomen (appartement < 24 m2 )
17.220
22%
17.300
21%
niet opgenomen (badkamer < 2m*2m)
34.080
44%
37.250
45%
totaal
77.490
100%
82.450
100%
Bron: Cbz (inspecties)
2m)25. Deze draaicirkel is niet alleen nodig om een rolstoel, rollator of tillift in de sanitaire ruimte te kunnen gebruiken, maar ook om assistentie te faciliteren. Het is zowel een basiskwaliteitseis voor bestaande gebouwen (eenzijdig) als voor nieuwbouw (tweeezijdig). Van de badkamers die niet zijn gemeten, is het gezien de (te verwachten) afmetingen niet realistisch te veronderstellen dat de draaicirkel aanwezig is.
Zoals vermeld in § 5.2 beschikt praktisch elk geïnspecteerd appartement over eigen sanitair. In praktisch alle badkamers zijn een douche, een wastafel en een toilet aanwezig. In het navolgende wordt ingegaan op de overige aspecten die bepalend zijn voor de score. Uit tabel 5.3.2 blijkt dat 27% van de bewoners over een badkamer beschikt waar een draaicirkel van 1,5 m aanwezig is (en die groter is dan 2m bij
Tabel 5.3.2 Aanwezigheid draaicirkel in sanitaire ruimte appartement (aantal, %)
appartementen
bewoners
aantal
%
aantal
%
niet aanwezig aanwezig 1)
5.070
7%
5.360
7%
21.120
27%
22.540
27%
niet opgenomen
51.300
66%
54.550
66%
totaal
77.490
100%
82.450
100%
1) basiskwaliteitseis voor bestaande gebouwen (bb) en voor nieuwbouw (nb) Bron: Cbz (inspecties)
[25]
Naast de afmeting van de ruimte is de opstelling van voorzieningen in de sanitaire ruimte medebepalend of de draaicirkel aanwezig is.
45
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
voldaan. In een beperkt aantal badkamers (1%-2%) is tweezijdige assistentie mogelijk (tabel 5.3.3 en 5.3.4). Bij de badkamers die niet zijn geïnspecteerd zal zeker een percentage eenzijdige assistentiemogelijkheden bieden.
De resultaten van de assistentiemogelijkheden bij het toilet zijn praktisch gelijk aan de assistentiemogelijkheden bij de wastafel. Bij een kwart van de opgenomen badkamers in de appartementen is tenminste eenzijdige assistentie mogelijk, waarmee aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw wordt
Tabel 5.3.3 Assistentiemogelijkheid bij toilet (aantal, %)
appartementen
niet aanwezig eenzijdig 1) tweezijdig 2)
bewoners
aantal
%
aantal
%
6.590
9%
7.030
9%
18.030
23%
19.150
23%
1.570
2%
1.720
2%
niet opgenomen
51.300
66%
54.550
66%
totaal
77.490
100%
82.450
100%
1) basiskwaliteitseis voor bestaande gebouwen (bb) 2) basiskwaliteitseis voor nieuwbouw (nb) Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.3.4 Assistentiemogelijkheid bij wastafel
appartementen
bewoners
aantal
%
aantal
%
niet aanwezig eenzijdig 1)
6.380
8%
6.840
8%
18.860
24%
19.970
24%
tweezijdig 2)
950
1%
1.090
1%
niet opgenomen
51.300
66%
54.550
66%
totaal
77.490
100%
82.450
100%
1) basiskwaliteitseis voor bestaande gebouwen (bb) 2) basiskwaliteitseis voor nieuwbouw (nb) Bron: Cbz (inspecties)
46
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De centrale badkamers tellen, zoals eerder vermeld, niet mee in de score voor sanitair, omdat in de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw eigen sanitair het uitgangspunt is. In de navolgende tabel wordt ingegaan op de kwaliteitsaspecten van de centrale badkamers, omdat deze in de praktijk nog steeds worden gebruikt.
Uit tabel 5.3.5 blijkt dat de badkamers ruim zijn bemeten. De minimale lengte en breedte van 92% van de badkamers zijn groter dan 2 meter. Deze badkamers zijn vervolgens geïnspecteerd. In totaal is 81% van de centrale badkamers dusdanig groot of dusdanig ingedeeld dat een draaicirkel van 1,5 meter aanwezig is. In 63%-73% van de badkamers is tenminste eenzijdige assistentie mogelijk, zodat in principe aan de basiskwaliteitseisen op dit punt wordt voldaan. Tweezijdige assistentie is mogelijk bij 15%-20% van de badkamers (tabel 5.3.6 en 5.3.7).
Tabel 5.3.5 Overzicht geïnspecteerde centrale badkamers (aantal, %)
Tabel 5.3.6 Aanwezigheid draaicirkel in centrale badkamer (aantal badkamers, %)
Centrale badkamers
centr. badkamers
geïnspecteerd
aantal
%
2.035
92%
centr. badkamers aantal
niet aanwezig aanwezig 1)
niet opgenomen (badkamer < 2m*2m) totaal
175
8%
2.210
100%
niet opgenomen totaal
Bron: Cbz (inspecties)
%
245
11%
1.790
81%
175
8%
2.210
100%
1) basiskwaliteitseis voor bestaande gebouwen (bb) als voor nieuwbouw (nb) Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.3.7 Assistentiemogelijkheid bij wastafel en toilet centrale badkamer (aantal badkamers, %)
wastafel
toilet aantal
%
aantal
%
niet aanwezig eenzijdig 1)
395
18%
315
14%
1.055
48%
1.150
52%
tweezijdig 2)
325
15%
435
20%
niet opgenomen / geen toilet of wastafel aanw. totaal
435
20%
310
14%
2.210
100%
2.210
100%
1) basiskwaliteitseis voor bestaande gebouwen (bb) 2) basiskwaliteitseis voor nieuwbouw (nb) Bron: Cbz (inspecties)
47
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
5.4 Verzorgingshuizen: toegankelijkheid
aantal liften en de maatvoering van de liftkooi de score.
Het thema toegankelijkheid wordt op drie niveaus bepaald. De toegankelijkheid op gebouwniveau (van de centrale toegang tot het appartement) (20%), de toegankelijkheid tot het appartement en binnen het appartement (50%) en mate waarin de liften aan de eisen voldoen (30%). Bij de toegankelijkheid op gebouwniveau zijn de minimale gangbreedte, deurbreedte (dagmaat), drempelhoogte en de opstelstrook naast de deur bepalend. Voor de appartementen is tevens bekeken of de indraaimogelijkheid voor een brancard of bed aanwezig is. Bij de liften bepalen het
Fig. 5.4a
Uit figuur 5.4a blijkt dat voor 63% van de bewoners de toegankelijkheid van het gebouw ‘groen’ is, voor 17% van de bewoners scoort de toegankelijkheid ‘oranje’ en voor 20% van de bewoners is de score ’rood’, wat duidt op het gemiddeld niet voldoen aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. De oorzaak van ‘ oranje’ en ‘rode’ scores is vooral gelegen in het subthema liften. Op liften wordt met meer dan 70% ‘oranje’ en ‘rood’ relatief slecht gescoord (figuur 5.4b).
Themascore toegankelijkheid verzorgingshuizen (% bewoners, % gebouwen-/gebouwdelen1)) Score toegankelijkheid gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
Score toegankelijkheid per type appartement (in % bewoners)
16% 20%
17%
17% 63% 67%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen appartementen gesommeerd tot één gemiddelde score Bron: Cbz (inspecties)
Fig. 5.4b
Thema(sub)scores toegankelijkheid verzorgingshuis (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
gebouw
lift
Bron: Cbz (inspecties)
48
appartement
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
60% van gebouwen (figuur 5.4c). Bij de verdeling naar grootteklasse valt op dat vooral de kleinere verzorgingshuizen (minder dan 50 plaatsen) relatief goed scoren (figuur 5.4d).
Naar bouwjaarklasse bezien voldoet minstens 90% van gebouwen die vanaf 1990 zijn gebouwd aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. In de voorgaande bouwjaarklassen geldt dit voor 50% tot
Fig. 5.4c
Themascore toegankelijkheid verzorgingshuis naar bouwjaarklasse (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
Fig. 5.4d
Themascore toegankelijkheid verzorgingshuis naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
Onderbouwing
Gebouwniveau
De toegankelijkheid op gebouwniveau wordt bepaald door de hoofdentree en de weg die de bewoners afleggen in het gebouw naar het eigen appartement en de verschillende algemene ruimten die bedoeld zijn voor de bewoners. Voor 93% van de bewoners is de score op het subthema toegankelijkheid van het gebouw ‘groen’.
De themascore is, zoals vermeld, opgebouwd uit de drie subthema’s toegankelijkheid van het gebouw, kwaliteit en aanwezigheid van de liften en de toegankelijkheid van het appartement.
49
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De hoofdentree voldoet op praktisch alle punten. Ook op de weg in het gebouw die bewoners gebruiken is de toegankelijkheid gewaarborgd. Circa een kwart van de bewoners heeft echter te maken met een (te) smal punt in een van de gangen. Van de bewoners heeft
12% te maken met een deur die vanuit een rolstoel lastig te openen is, omdat er geen opstelstrook naast of voldoende ruimte achter de deur aanwezig is (tabel 5.4.1).
Tabel 5.4.1 Mate waarin gebouwen voldoen aan basiskwaliteitseisen en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb) (in % inwoners)
voldoet niet
voldoet
voldoet aan
totaal
aan bb
aan bb
bb en nb
breedte deur
1%
16%
opstelstrook naast de deur
1%
99%
83% 1)
100%
drempelhoogte
3%
97%
1)
100%
25%
29%
46%
100%
hoofdentree gebouw 100%
algemene verkeersruimte breedte gangen breedte deuren opstelstrook naast de deur
2%
39%
12%
88%
59% 1)
100%
1%
99%
1)
100%
drempelhoogte
100%
1) Op deze items zijn de eisen voor bestaande bouw gelijk aan de eisen voor nieuwbouw Bron: Cbz (inspecties)
Slechts 6% van de bewoners kan gebruikmaken van een lift waarin een bed vervoerd worden kan (nieuwbouweis). De liftdeur is eveneens van belang voor vervoer van brancard of bed. Slechts 23% van de bewoners heeft te maken met liftdeuren die voldoende breed zijn, voor 18% geldt dat de liftdeur voldoende breed is voor het vervoer van een bed. De liften beschikken voor 89% over automatische liftdeuren.
Liften
Zesentwintig procent van de bewoners heeft te maken met voldoende liften van voldoende kwaliteit (score ‘groen’). Voor 95% van de bewoners zijn er voldoende liften. De kwaliteit van de liften is minder goed: 46% van de bewoners heeft te maken met een lift die te klein is (tabel 5.4.2). Achtenvijftig procent van de bewoners woont in een gebouw met tenminste één lift waarvan de afmetingen voldoende zijn voor een brancard (eis voor bestaande bouw).
50
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.4.2 Mate waarin liften voldoen aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb) (in % bewoners)
voldoet niet
voldoet
voldoet aan
aan bb
aan bb
bb en nb
5%
95%
1)
lengte en breedte lift
41%
52%
6%
100%
breedte liftdeur
77%
5%
100%
automatische liftdeur
11%
89%
18% 1)
aantal liften
totaal
100%
100%
1) Op deze items zijn de eisen voor bestaande bouw gelijk aan de eisen voor nieuwbouw Bron: Cbz (inspecties)
Uit tabel 5.4.3 blijkt dat de entreedeuren voor 88% van de bewoners aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoen. Zestien procent is zelfs 1,10 m of breder en voldoet daarmee aan de nieuwbouweis. Van de bewoners heeft 55% een brancardtoegankelijk appartement: naast deurbreedte is ook de gangbreedte ter plaatse van de toegangsdeur van het appartement gemeten, samen vormt het de indraaimaat. Voor 11% van de bewoners geldt dat er voldoende ruimte is om een bed in en uit het appartement te rijden (nieuwbouweis). Van de bewoners kan 67% vanuit een rolstoel de deur open maken, er is een voldoende brede opstelstrook naast de deur aanwezig. Drempels zijn bij de toegangsdeur bijna nergens een probleem, slechts 1% van de bewoners heeft te maken met een drempel hoger dan 2 cm. In totaal beschikken ruim 1.600 bewoners over een appartement waarin ‘extra’ deuren zijn, zoals naar een aparte slaapkamer. Ruim de helft van de deuren is 0,85 m breed (of meer), de drempelhoogte is nergens een probleem en de opstelstrook is praktisch altijd voldoende. De toegang naar het sanitair is in de meeste situaties voldoende: eenenzestig procent van de bewoners beschikt over een badkamer waar men met een (douche-)brancard naar binnen kan. Dit zegt overigens niets over de ruimte binnen de badkamer.
Appartement
Het subthema toegankelijkheid van het appartement voldoet voor 78% van de bewoners aan de minimale eisen (score ‘groen’). Voor de niet opgenomen appartementen ontbreken deze gegevens echter. De gemeten appartementen worden verondersteld maatgevend te zijn voor de toegankelijkheid van alle appartementen in een gebouw. De toegankelijkheid van een appartement is gemeten aan de toegangsdeur van het appartement, drempel, opstelstrook naast de deur en de indraaimogelijkheid. Bij de appartementen en het sanitair is daarnaast de indraaimogelijkheid bepaald: brancardtoegankelijkheid is de eis bij bestaande bouw voor de toegang tot het appartement en tevens de nieuwbouweis bij sanitair, bedtoegankelijkheid is de nieuwbouweis voor appartementen. De indraaimogelijkheid wordt bepaald door de deurbreedte (dagmaat van het deurkozijn) en de breedte van de verkeersruimte ter plaatse. Voor (bijna) iedere bewoner geldt dat er individudeel sanitair is, dus ook daarvan is de toegankelijkheid gemeten en beoordeeld. Voor andere deuren in het appartement en verkeersruimte in het appartement geldt steeds: voor zover ze aanwezig zijn.
51
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.4.3 Mate waarin appartementen voldoen aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb) (in % bewoners)
voldoet niet
voldoet
voldoet aan
aan bb
aan bb
bb en nb
totaal
breedte toegangsdeur
12%
72%
16%
100%
indraaimogelijkheid aanwezig
44%
44%
100%
opstelstrook naast de deur
33%
67%
11% 1)
100%
1%
99%
1)
100%
100%
toegang appartement
drempelhoogte toegang zit/woon/slaapkamer breedte deuren
14%
53%
opstelstrook naast de deur
4%
96%
32% 1)
100%
drempelhoogte
0%
100%
1)
100%
6%
94%
1)
100% 100%
toegang sanitair breedte deuren indraaimogelijkheid aanwezig
39%
61%
1)
opstelstrook naast de deur
10%
90%
1)
100%
99%
1)
100%
drempelhoogte
1%
1) Op deze items zijn de eisen voor bestaande bouw gelijk aan de eisen voor nieuwbouw Bron: Cbz (inspecties)
5.5 Verpleeghuizen: totaalscore
een kwart van de bewoners is de score van groep ‘oranje’ en voor 28% van de bewoners is de score ‘rood’, wat duidt op meerdere punten waar niet aan de minimale basiskwaliteitseisen is voldaan26. Uitgedrukt in gebouwen/gebouwdelen27 is de verdeling van de scores positiever dan de verdeling van de bewoners. Dit heeft te maken met het gegeven dat de gebouwscore van kleinere gebouwen/gebouwdelen gemiddeld hoger is dan voor grotere gebouwen. Dat blijkt ook uit figuur 5.5b: de plaatsen in gebouwen met zowel verzorgingshuis- als verpleeghuisplaatsen (de vroegere dependances, verpleegunits) scoren beter dan de plaatsen in ‘stand alone’ verpleeghuizen. In ‘stand alone’ verpleeghuizen is 44% van de bewoners woonachtig op een ‘groene’ afdeling tegenover 61% van de bewoners in de huizen met zowel verpleeghuis- als verzorgingshuisplaatsen. Het jaar waarin de plaatsen zijn gerealiseerd speelt hierbij een rol.
In hoofdstuk 3 is uiteengezet dat de gemiddelde totaalscore voor verpleeghuizen is bepaald op grond van vier thema’s: zit-/slaapkamer, sanitair, toegankelijkheid en gemeenschappelijke ruimte. In deze paragraaf wordt ingegaan op de gemiddelde totaalscore en worden uitsplitsingen gemaakt naar bouwjaarklasse en grootteklasse. In § 5.6 tot en met § 5.9 wordt ingegaan op de afzonderlijke thema’s en op de achterliggende gegevens. De verdeling van de gemiddelde totaalscore over ‘rood’, ‘oranje’ en ‘groen’ leidt voor de verpleeghuizen tot een beter beeld als voor de verzorgingshuizen. Uit figuur 5.5a blijkt dat 47% van bewoners in een groep is gehuisvest die gemiddeld tenminste aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet. Voor
[26]
Uit nadere analyse blijkt dat 15% van de verpleeghuisbewoners in groepen is ondergebracht die op alle thema’s ‘groen’ scoren.
[27]
Hierbij is een afdeling of verdieping van een verzorgingshuis dat een verpleeghuisfunctie heeft als apart gebouw aangemerkt.
52
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig.5.5a
Totaalscore verpleeghuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1)) Totaalscore gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
Totaalscore per type groep (in % bewoners)
18% 28%
57%
47%
25%
25%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen groepen gesommeerd tot één gemiddelde score. De verpleeghuisappartementen zijn ook in deze score verwerkt. Bron: Cbz (inspecties)
Het onderscheid in score tussen de bewoners van psychogeriatrische en somatische groepen is beperkt (figuur 5.6b). Somatische groepen scoren vooral beter op het thema zit-/slaapkamer en in minder mate op de thema’s sanitair en toegankelijkheid. Bij
Fig. 5.5b
psychogeriatrische groepen is de score op gemeenschappelijke ruimte beduidend beter. In tabel 5.5.1 zijn de scores voor de groepen met de bijzondere somatische groepen weergegeven.
Totaalscore verpleeghuizen naar stand alone verpleeghuizen vs combinatie met verzorgingshuizen en psychogeriatrie vs somatiek (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
stand alone
combi vzh
psychogeriatrie
Bron: Cbz (inspecties)
53
somatiek
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.5.1 Totaalscore somatiek inclusief onderverdeling (aantal bewoners, %)
aantal
somatiek (regulier)
rood
oranje
groen
%
14.200
23%
28%
49%
100%
3.035
28%
30%
42%
100%
palliatieve zorg
325
17%
23%
59%
100%
Chorea van Huntington
195
13%
5%
83%
100%
45
30%
39%
32%
100%
17.800
24%
28%
49%
100%
reactivering
beademing totaal somatische zorg
Bron: Cbz (inspecties)
Figuur 5.5c toont aan dat 80% van de bewoners van gebouwen die vanaf 2000 zijn gebouwd is gehuisvest in ‘groene’ groepen. Niet alle plaatsen scoren echter ‘groen’. Dit wordt veroorzaakt door de score op de thema’s zit-/slaapkamer en gemeenschappelijke ruimten. Verder valt op dat de gebouwen uit de
Fig.5.5c
klasse 1980-1989 meer ‘rood’ scoren dan gebouwen die eerder zijn gebouwd. Laatstgenoemde gebouwen zijn blijkbaar vaker grootschalig gerenoveerd of vervangen terwijl dat voor de gebouwen uit de jaren tachtig (nog) niet aan de orde is.
Totaalscore verpleeghuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
Figuur 5.5d toont aan dat de gebouwen tot 50 bewoners relatief goed scoren. Het betreft vooral de relatief kleine dependances en de gebouwdelen van verzorgingshuizen die zijn aangepast voor verpleeghuisplaatsen. De grote gebouwen met minimaal 200
plaatsen voldoen veruit het minst vaak aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Gebouwen van deze omvang worden (bijna) niet meer gebouwd. Het gaat overigens relatief vaak (ca. 70%) om gebouwen uit de jaren zestig en, vooral, uit de jaren zeventig.
54
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.5d
Totaalscore verpleeghuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
de minimale eisen voldoen. De score op dit thema is gemiddeld beter in gebouwen waar een combinatie met verzorgingshuisplaatsen aanwezig is. De oorzaak van dit verschil is gelegen in het feit dat deze plaatsen gemiddeld recenter zijn gerealiseerd. Op het niveau van gebouw(delen) is de themascore gemiddeld positiever dan uitgedrukt in het aantal bewoners. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de gebouw(delen) met relatief weinig bewoners relatief goed scoren. Deze gebouwdelen van verzorgingshuizen zijn waarschijnlijk gerenoveerd om deze geschikt te maken voor verpleeghuisbewoners. Dit sluit ook aan op het gegeven dat de verpleeghuisplaatsen in gebouwen waar zowel verpleeghuis- als verzorgingshuisbewoners zijn ondergebracht, relatief beter scoren dan in stand alone verpleeghuizen (figuur 5.6b). Uit de splitsing tussen psychogeriatrische zorg (pg) en somatische zorg (sz) blijkt dat pg met 51% ‘groen’ onder het gemiddelde scoort en sz met 61% ‘groen’ juist bovengemiddeld.
De eigendomsverhoudingen (huur, eigendom, anders) zijn geen onderscheidend criterium: de gemiddelde scores lopen voor eigendom en huur nauwelijks uiteen.
5.6 Verpleeghuizen: zit-/slaapkamer De themascore voor verpleeghuizen wordt door drie factoren bepaald: het aantal personen per kamer, de oppervlakte van de een- en tweepersoonskamers (60%) en de lengte- en breedtematen van de een- en tweepersoonskamers (40%). De lengte- en breedtematen bepalen de vorm van de kamer en zijn maatgevend voor de assistentiemogelijkheid rondom het bed. Kamers waar meer dan twee personen verblijven, scoren per definitie ‘rood’. De oppervlakte en de lengte- en breedtematen zijn in deze situatie voor de score niet meer van belang28. Uit figuur 5.6a blijkt dat 56% van de bewoners (bijna 25.000 bewoners) over een zit-/slaapkamer beschikt die gemiddeld tenminste aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet (score ‘groen’). Voor 44% van de bewoners geldt dat de kamers niet aan
[28]
De verdeling over bouwjaarklassen (figuur 5.6c) en naar grootteklasse (figuur 5.6d) sluit aan op het algemene beeld dat in paragraaf 5.5 is geschetst.
Deze maten zijn wel opgenomen
55
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.6a
Themascore zit-/slaapkamer verpleeghuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1)) Score zit-/slaapkamer gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
Score zit-/slaapkamer per type groep (in % bewoners)
26% 34%
56% 9%
65% 10%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen groepen gesommeerd tot één gemiddelde score. De verpleeghuisappartementen zijn ook in deze score verwerkt. Bron: Cbz (inspecties)
Fig. 5.6b
Themascore zit-/slaapkamer verpleeghuizen naar stand alone verpleeghuizen vs combinatie met verzorgingshuizen en psychogeriatrie vs somatiek (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
stand alone
combi vzh
psychogeriatrie
Bron: Cbz (inspecties)
56
somatiek
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.6c
Themascore zit-/slaapkamer verpleeghuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
Fig. 5.6d
Themascore zit-/slaapkamer verpleeghuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
Onderbouwing
gegeven. Hieruit blijkt dat de helft van de groepen over een combinatie van een- en tweepersoonskamers beschikt, een kwart over alleen eenpersoonskamers en een kwart over een combinatie van een- en tweepersoonskamers en meerpersoonskamers. Er zijn slechts twee groepen aangetroffen met louter meerpersoonskamers.
Uit tabel 5.6.1 blijkt dat 15% van de bewoners (ca 7.000 bewoners) met meer dan twee personen op een kamer verblijven. Het betreft vooral vierpersoonskamers. Groepen waar relatief veel van deze meerpersoonskamers verblijven, scoren ‘rood’. Dit betekent echter niet dat alle bewoners van de groep ook daadwerkelijk niet goed zijn gehuisvest, maar dat de groep gemiddeld ‘rood’ scoort. In tabel 5.6.2 is de verdeling van de groepen naar het type kamers weer-
Bij de nadere uitsplitsing naar psychogeriatrie, somatiek en reactivering blijkt dat er nauwelijks verschillen bestaan tussen het aantal bewoners op
57
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
meerbedskamers. Bij psychogeriatrische afdelingen en bij reactivering is het percentage bewoners van meerbedskamers één procentpunt hoger dan gemiddeld.
Bij de somatiek blijkt het percentage bewoners juist twee procentpunt lager uit te vallen.
Tabel 5.6.1 Aantal bewoners per kamer (aantal en % kamers / bewoners)
kamers
1 persoonskamers1) 2 persoonskamers1)
bewoners
aantal
%
aantal
%
19.620
65%
19.620
45%
8.730
29%
17.460
40%
3 persoonskamers
335
1%
1.005
2%
4 persoonskamers
1.450
5%
5.800
13%
5 persoonskamers
15
0%
75
0%
6 persoonskamers
15
0%
90
0%
30.165
100%
44.050
100%
1) Inclusief appartementen cq verpleeghuisbewoners in appartementen Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.6.2 Groepen naar type kamers (aantal en % groepen)
groepen
alleen 1 persoonskamers alleen 2 persoonskamers
aantal
%
650
27%
25
1%
1.215
49%
565
23%
- 1-2 meerpersoonskamers
235
10%
- 3-4 meerpersoonskamers
200
8%
- meer dan 4 meerpersoonskamers
130
5%
2.455
100%
alleen 1 en 2 persoonskamers groepen met meerpersoonskamers1) verdeeld in
totaal
1) Een meerpersoonskamer is een kamer met tenminste 3 bewoners Bron: Cbz (inspecties)
58
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.6.3 Oppervlakte eenpersoonskamers/ appartementen en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
aantal
%
kleiner dan 12 m2 12 tot 15 m2
1.955
10%
8.855
48%
Uit tabel 5.6.3 blijkt dat 90% van de eenpersoonskamers groter is dan 12 m2 en daarmee aan de minimale eisen (basiskwaliteitseis voor bestaande bouw) voldoet. In totaal voldoet 42% van de eenpersoonskamers ook aan de minimumoppervlakte die bij nieuwbouw aan een eenpersoonskamer wordt vereist. Van de tweepersoonskamers voldoen eveneens bijna alle kamers (88%) aan de minimale eisen. Wel is het percentage dat ook aan de nieuwbouw-eisen voldoet met 6% fors lager (tabel 5.6.4). Van de appartementen is 83% groter dan de minimale nuttige29 oppervlakte van 18 m2 volgens de basiskwaliteits-
15 m2 en groter
7.825
42%
eisen voor bestaande bouw (tabel 5.6.5).
18.635
100%
voldoet niet aan bb
1.955
10%
voldoet aan bb
8.855
48%
voldoet aan bb en nb
7.825
42%
kamers/bewoners
groepen
totaal kamers
basiskwaliteitseisen:
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.6.4 Oppervlakte tweepersoonskamers en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb
kamers
kleiner dan 18 m2 18 tot 30 m2 30 m2 en groter totaal
aantal
%
975 7.230
bewoners aantal
%
11%
1.955
11%
83%
14.460
83%
465
6%
930
6%
8.670
100%
17.345
100%
975
11%
1.955
11%
7.230
83%
14.460
83%
465
6%
930
6%
basiskwaliteitseisen: voldoet niet aan bb voldoet aan bb voldoet aan bb en nb
Bron: Cbz (inspecties)
[29]
Bij de verpleeghuisappartementen wordt de nuttige oppervlakte getoetst. Bij verzorgingshuisappartementen gaat het om de totale
vloeroppervlakte.
59
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.6.5 Oppervlakte appartementen en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
appartementen
bewoners
aantal
%l
aantal
%
kleiner dan 18 m2 18 tot 22 m2
180
17%
180
17%
155
15%
155
14%
22 m2 en groter
710
68%
765
69%
1.045
100%
1.100
100%
totaal appartementen
basiskwaliteitseisen: voldoet niet aan bb
180
17%
180
17%
voldoet aan bb
155
15%
155
14%
voldoet aan bb en nb
710
68%
765
69%
Bron: Cbz (inspecties)
In 26% van de tweepersoonskamers is de benodigde ruimte niet aanwezig (tabel 5.6.7). In de appartementen voldoen de lengte- en breedteverhoudingen voor 80% aan de nieuwbouweisen (tabel 5.6.8) .
De mate waarin het personeel voldoende ruimte heeft om de bewoner te assisteren is niet alleen afhankelijk van de oppervlakte maar ook van de lengte en breedte van een kamer. Er moet aan beide kanten van het bed immers voldoende ruimte aanwezig zijn voor het personeel inclusief hulpmiddelen. In de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw wordt voor eenpersoonskamers uitgegaan van een minimale lengte en breedte van 3,20 meter (het ‘matje’). Voor tweepersoonskamers is uitgegaan van een minimale breedte van 4,90 meter 30. Uit tabel 5.6.6 blijkt dat in 67% van de eenpersoonskamers (incl. appartementen) het minimale ‘matje’ aanwezig is. Voor 63% van de eenpersoonskamers (incl. appartementen) wordt ook voldaan aan de nieuwbouweisen. Voor 33% van de eenpersoonskamers wordt de minimale lengte en breedte niet gehaald. Het zijn praktisch altijd situaties waarbij één van beide zijden korter is dan 3,20 meter. De andere zijde is in de meeste gevallen (80%) minimaal 3,50 meter.
Tabel 5.6.6 Lengte en breedte eenpersoonskamers (incl. appartementen) en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
kamers/bewoners aantal
%
6.135
33%
basiskwaliteitseisen: voldoet niet aan bb voldoet aan bb voldoet aan bb en nb
805
4%
11.695
63%
Bron: Cbz (inspecties)
[30]
Bij tweepersoonskamers is voor bestaande bouw uitgegaan van het ‘matje’, waarbij de tussenruimte tussen twee bedden voor beide
bedden wordt gebruikt. Bij nieuwbouw wordt uitgegaan van splitsbare kamers: het ‘matje’ plus 10 cm.
60
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.6.7 Lengte en breedte tweepersoonskamers en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
kamers aantal
%
bewoners aantal
%
basiskwaliteitseisen: voldoet niet aan bb
2.220
26%
4.440
26%
voldoet aan bb
2.430
28%
4.865
28%
voldoet aan bb en nb
4.020
46%
8.040
46%
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.6.8 Lengte en breedte appartementen en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
appartementen
bewoners
aantal
%
aantal
%
185
18%
195
18%
basiskwaliteitseisen: voldoet niet aan bb voldoet aan bb voldoet aan bb en nb
25
2%
25
2%
835
80%
880
80%
Bron: Cbz (inspecties)
5.7 Verpleeghuizen: sanitair
De totaalscore voor het sanitair in verpleeghuizen is over de hele lijn beter dan voor de verzorgingshuizen. Voor 41% van de verpleeghuisbewoners geldt dat het sanitair voldoet aan de minimale eisen voor bestaande bouw (figuur 5.7a). Evenveel bewoners hebben met sanitair te maken dat niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet. De oorzaak kan zowel gelegen zijn in een gebrek aan voldoende sanitaire ruimten als in de kwaliteit van het sanitair.
De themascore voor sanitair bestaat uit een kwantitatief (40% van de score) en een kwalitatief deel (60%). De kwantitatieve score wordt bepaald door het aantal douches/baden en het aantal toiletten per persoon. Het kwalitatieve deel bestaat uit de beoordeling of de badkamer en het toilet voor de verpleeghuisbewoner geschikt zijn. De geschiktheid van het sanitair wordt bepaald door de ruimte in de badkamer en het toilet, uitgedrukt in draaicirkel en assistentiemogelijkheden bij het toilet en de wastafel.
61
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.7a
Themascore sanitair verpleeghuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1)) Score sanitair gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
Score sanitair per type groep (in % bewoners)
47%
30%
42%
41%
23% 17%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen groepen gesommeerd tot één gemiddelde score. De verpleeghuisappartementen zijn ook in deze score verwerkt. Bron: Cbz (inspecties)
Uit figuur 5.7b blijkt dat de gebouwen waarin zowel verpleeghuisbewoners als verzorgingshuisbewoners verblijven op het thema sanitair het meest ‘groen’ scoren. 54% van de verpleeghuisbewoners heeft in deze gecombineerde huizen sanitair dat aan de mini-
Fig. 5.7b
male eisen voldoet. Een verklaring voor het betere sanitair is dat deze plaatsen na recente aanpassingen in het gebouw zijn gerealiseerd. Onderscheid in de scores van het thema sanitair voor psychogeriatrie of somatiek is nauwelijks aanwezig.
Themascore sanitair verpleeghuizen naar stand alone verpleeghuizen vs combinatie met verzorgingshuizen en psychogeriatrie vs somatiek (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
stand alone
combi vzh
psychogeriatrie
Bron: Cbz (inspecties)
62
somatiek
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
huizen met de bouwjaarklassen 1960 -1969 en 1970 – 1979 scoren iets beter (circa 35% ‘groen’) dan de oudste gebouwen. De gebouwen van voor 1960 en in de bouwjaarklasse 1980 - 1989 scoren nog geen kwart voldoende voor het thema sanitair.
De gebouwen die sinds 2000 zijn gebouwd, scoren voor het thema sanitair met 84% groen het beste (figuur 5.7c). De bouwjaarklasse 1990-1999 scoort net boven het gemiddelde van 41% ‘groen’. Naarmate een gebouw ouder is wordt minder vaak voldaan aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. De
Fig. 5.7c
Themascore sanitair verpleeghuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
De gebouwen tot 50 verpleeghuisbewoners voldoen voor 58% aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw, daarmee is het de grootteklasse die het beste scoort op dit thema. Gebouwen in de andere grootte-
Fig. 5.7d
klassen scoren rond het gemiddelde van 41%, waarbij de kleinere gebouwen aanzienlijk beter scoren dan de grootste gebouwen (figuur 5.7d).
Themascore sanitair verpleeghuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
Bron: Cbz (inspecties)
63
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Naast het groepsverblijf voor verpleeghuisbewoners komt ook op beperkte schaal verblijf in appartementen voor (circa 1.000 bewoners). Deze bewoners beschikken over individueel sanitair, waarvan alleen de kwaliteit is getoetst. Uit figuur 5.7e blijkt dat het
Fig. 5.7e
sanitair voor de bewoners van appartementen voor 60% aan de basiskwaliteitseisen voldoet. Uit de figuur blijkt voorts dat bij kleinschalig groepsverblijf het sanitair gemiddeld beter is dan op afdelingen.
Themascore sanitair verpleeghuizen naar appartement, kleinschalige groep en afdelingsverblijf (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
appartement
kleinsch. groep
afdeling
Bron: Cbz (inspecties)
In 22% van de groepen beschikken alle bewoners over individueel/gedeeld sanitair. Het gaat om 18% van de bewoners (tabel 5.7.1). Daarnaast zijn er soms extra rolstoeltoiletten binnen een groep aanwezig (‘allen individueel, extra gemeenschappelijk’). Voor 19% van de bewoners in groepen komt zowel individueel (voor een aantal bewoners) als gemeenschappelijk sanitair voor (tabel 5.7.1). Van de verpleeghuisbewoners heeft 64% alleen gemeenschappelijk sanitair ter beschikking.
Onderbouwing Binnen een groepsverblijf komen verschillende vormen van sanitair voor: individueel, gedeeld en gemeenschappelijk sanitair. Individueel en gedeeld sanitair zijn de badkamers die door maximaal twee mensen gebruikt worden. Het gedeelde sanitair is meestal voor bewoners van naast elkaar liggende kamers die samen een badkamer delen. In dit onderzoek is er vanuit gegaan dat gemeenschappelijk sanitair bestemd is voor minimaal 3 personen van de groep.
64
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.7.1 Verschijningsvormen van sanitair voor groepen (aantal en % groepen, bewoners)
groepen
bewoners
aantal
%
aantal
%
370
15%
4.640
11%
165
7%
3.020
7%
390
16%
7.950
19%
alleen individueel/gedeeld alleen individueel/ gedeeld, extra gemeenschappelijk gemeenschappelijk en individueel/gedeeld alleen gemeenschappelijk
1.530
62%
27.340
64%
totaal
2.455
100%
42.950
100%
Bron: Cbz (inspecties)
In de verpleeghuizen blijken niet alle sanitaire ruimten aan de minimale afmetingen te voldoen, ook hier zijn de te kleine sanitaire ruimten met ‘rood’ beoordeeld zonder alle kenmerken op te meten. Uit tabel 5.7.2 blijkt dat circa eenderde van de rolstoeltoiletten niet is opgemeten, omdat ze niet
aan de lengte- of breedtemaat van 2 meter voldoen. Van de gemeenschappelijke badkamers voldoet 11% niet aan het lengte- en breedtecriterium31, voor de individuele badkamers is dit 21%. Voor de appartementen is eenderde van het sanitair niet opgemeten, omdat de lengte of breedte kleiner is dan 2 meter.
Tabel 5.7.2 Geïnspecteerde sanitaire ruimten
gemeenschappelijke badkamers
geïnspecteerd voldoet niet aan >2*2m
aantal
%
5.555
89%
680
11%
totaal aanwezig
6.235
100%
individuele badkamers
aantal
%
5.580
79%
geïnspecteerd voldoet niet aan >2*2m
1.470
21%
totaal aanwezig
7.050
100%
[31]
Bij de gemeenschappelijke badkamers doet zich het verschijnsel voor dat ze een andere bestemming krijgen en niet meer als badkamer
mar bijvoorbeeld als opslagruimte dienst doen. Dit is op 48 badkamers van toepassing. Deze badkamers zijn verder buiten beschouwing gelaten.
65
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
rolstoeltoiletten
geïnspecteerd
2.205
voldoet niet aan >2*2m
69%
980
31%
3.185
100%
geïnspecteerd
680
65%
voldoet niet aan >2*2m
365
35%
1.045
100%
totaal aanwezig
sanitair in appartementen
totaal aanwezig
Bron: Cbz (inspecties)
Zoals genoemd is de kwaliteit van het sanitair sterk afhankelijk van de ruimte in de badkamer en toilet. De lengte en breedte van een sanitaire ruimte bepalen echter niet of wordt voldaan aan de basiskwaliteitseisen, de indeling van de sanitaire ruimte is maatgevend. Het ruimteaspect wordt gemeten door de aanwezigheid van een vrije draaicirkel van 1,5 m. De eisen voor bestaande bouw en nieuwbouw zijn hierbij gelijk. Voor de ruimte rond toilet en wastafel geldt voor bestaande bouw éénzijdige assistentie als vereiste en tweezijdige assistentie voor nieuwbouw.
Voor wat betreft de aanwezigheid van toilet en douche/bad gaat de basiskwaliteitseis voor bestaande bouw uit van een toilet en een douche/bad per vier bewoners. De eis voor nieuwbouw is individueel of gedeeld sanitair met maximaal 2 gebruikers. Opgemerkt wordt dat de niet opgenomen sanitaire ruimten in de kwantitatieve beoordeling wel meewegen, omdat de voorzieningen aanwezig zijn. Achtenvijftig procent van de bewoners verblijft in groepen waarvan het aantal badkamers lager is dan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voorschrijven (één badkamer op 4 personen). Voor 24% van de bewoners is gemiddeld per twee personen een douche/bad aanwezig, waarmee wordt voldaan aan de nieuwbouweis. Daar waar geen individueel sanitair aanwezig is, is een wastafel op de kamer een vereiste. Voor 91% van de bewoners zonder individueel/gedeeld sanitair wordt aan deze basiskwaliteitseis voldaan. Zestig procent van de bewoners heeft de beschikking over voldoende rolstoeltoiletten (één op vier bewoners). Voor 27% van de bewoners wordt voldaan aan de nieuwbouweis van één toilet per twee bewoners.
De draaicirkel in de sanitaire ruimte is nodig als manoeuvreerruimte voor rolstoelen en tilliften. Ook voor het verlenen van assistentie door het personeel aan een bewoner in een sanitaire ruimte is ruimte nodig. In de badkamers is voor 89% van de verpleeghuisbewoners een draaicirkel aanwezig, dit geldt voor alle badkamers zowel individueel als gemeenschappelijke badkamers. Van de rolstoeltoiletten is 58% ruim genoeg om met een rolstoel te kunnen manoeuvreren: een draaicirkel van minimaal 1,5 m is aanwezig (tabel 5.7.3).
66
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.7.3 Aanwezigheid draaicirkel in sanitaire ruimten
sanitaire ruimten
bewoners
aantal
%
aantal
%
895
7%
1.990
5%
10.240
77%
38.400
89%
2.150
16%
2.560
6%
gemeenschappelijke en individuele badkamers draaicirkel niet aanwezig draaicirkel aanwezig niet opgenomen rolstoeltoiletten draaicirkel niet aanwezig draaicirkel aanwezig
345
11%
1.635
13%
1.860
58%
8.185
66%
980
31%
2.565
21%
55
5%
60
5%
niet opgenomen sanitair in appartementen draaicirkel niet aanwezig draaicirkel aanwezig
625
60%
660
60%
niet opgenomen
365
35%
380
35%
Bron: Cbz (inspecties)
Uit tabel 5.7.4 blijkt dat voor 71% van de bewoners die gebruik maken van een badkamer met een toilet tenminste eenzijdige assistentie bij het toilet mogelijk is, voor 27% geldt dat er tweezijdig geassisteerd kan worden. Bij 57% van de rolstoeltoiletten is eenof tweezijdige assistentie mogelijk en bij 27% van de toiletten kan tweezijdig geassisteerd worden. Voor het kunnen verlenen van assistentie wordt uitgegaan van 0,9 m vrije ruimte naast het toilet, bij voorkeur aan twee kanten (nieuwbouweis). Voor bestaande bouw wordt uitgegaan van eenzijdige assistentie.
67
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.7.4 Assistentiemogelijkheid bij toilet (aantal, %)
sanitaire ruimten
bewoners
aantal
%
aantal
%
gemeenschappelijke en individuele badkamers niet aanwezig eenzijdig 1)
1.740
13%
5.605
13%
5.750
43%
19.155
44%
tweezijdig 2)
2.660
20%
11.520
27%
niet opgenomen of geen toilet
3.135
24%
6.670
16%
365
11%
1.490
12%
rolstoeltoiletten niet aanwezig eenzijdig 1)
1.130
35%
4.970
40%
tweezijdig 2)
710
22%
3.355
27%
niet opgenomen
980
32%
2.570
21%
85
8%
90
8%
sanitair in appartementen niet aanwezig eenzijdig 1)
475
45%
495
45%
tweezijdig 2)
120
12%
135
12%
niet opgenomen
365
35%
380
35%
1) Norm bij bestaande bouw 2) Norm bij nieuwbouw Bron: Cbz (inspecties)
De wastafels in de badkamers zijn zo gesitueerd dat voor 78% van de bewoners tenminste eenzijdige assistentie (eis bestaande bouw) mogelijk is. Dit is mogelijk indien er naast de wastafel nog 0,8m vrije ruimte aanwezig is. Voor 20% van de verpleeghuisbewoners is ook tweezijdig assistentie te verlenen (tabel 5.7.5).
68
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.7.5 Assistentiemogelijkheid bij wastafel in de badkamer
sanitaire ruimten
bewoners
aantal
%
aantal
%
gemeenschappelijke en individuele badkamers niet aanwezig eenzijdig 1)
2.335
17%
6.215
14%
6.535
50%
24.745
58%
tweezijdig 2)
1.875
14%
8.595
20%
niet opgenomen / geen wastafel
2.540
19%
3.395
8%
niet aanwezig
215
21%
235
21%
eenzijdig 1) tweezijdig 2)
440
42%
460
42%
25
2%
25
2%
niet opgenomen
365
35%
380
35%
sanitair in appartementen
1) Norm bij bestaande bouw 2) Norm bij nieuwbouw Bron: Cbz (inspecties)
5.8 Verpleeghuizen: toegankelijkheid
breedte (vrije doorgangsbreedte van het deurkozijn), drempelhoogte en opstelstroken naast de deur/vrije ruimte achter de deur. Bij de toegankelijkheid op groepsniveau is tevens de indraaimogelijkheid voor een bed (voor de toegang tot de groep, tot de zit/slaapkamers en de appartementen) en een brancard (badkamer) beschouwd. Opgemerkt wordt dat voor toegankelijkheid in verpleeghuizen, op één uitzondering na, de basiskwaliteitseisen bestaande bouw en nieuwbouw samenvallen. Voor de deurbreedte van de lift zijn de eisen verschillend van elkaar.
Het thema toegankelijkheid is opgebouwd uit drie delen: • de toegankelijkheid op gebouwniveau; de weg van buiten het gebouw naar de groep of het appartement waarin de bewoner verblijft (20%); • de aanwezigheid en toegankelijkheid van de liften (30%); • de toegankelijkheid op groepsniveau, het verblijfsdomein van de bewoners. Hiertoe behoren de zit/slaapkamer en het sanitair, maar ook de gemeenschappelijke ruimte zoals de huiskamer en de verkeersruimte binnen het groepsdomein (50%). Voor het thema toegankelijkheid is een aantal gebouwkenmerken opgemeten: gangbreedte, deur-
Het thema toegankelijkheid komt als het meest positieve thema voor de verpleeghuizen uit het onderzoek. Uit figuur 5.8a blijkt dat 84% van de bewoners in een voldoende toegankelijk gebouw is gehuisvest.
69
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.8a
Themascore toegankelijkheid verpleeghuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1)) Score toegankelijkheid per type groep (in % bewoners)
Score toegankelijkheid gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
2%
8%
14%
23%
69%
84%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen groepen gesommeerd tot één gemiddelde score. De verpleeghuisappartementen zijn ook in deze score verwerkt. Bron: Cbz (inspecties)
De score voor de verpleeghuisplaatsen die gecombineerd met verzorgingshuisplaatsen in één gebouw zijn ondergebracht, is voor een relatief hoog percentage ‘oranje’. Deze plaatsen zijn over het algemeen pas vrij recent gerealiseerd in bestaande verzorgingshuizen. De score heeft te maken met het feit dat de
Fig. 5.8b
toegankelijkheid voor de zwaardere doelgroepen op groepsniveau goed is, maar vooral de liften niet zijn aangepast en het knelpunt vormen. De verschillen in toegankelijkheid tussen verpleeghuisbewoners met somatische en psychogeriatrische aandoeningen zijn beperkt.
Themascore toegankelijkheid verpleeghuizen naar stand alone verpleeghuizen vs combinatie met verzorgingshuizen en psychogeriatrie vs somatiek (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
stand alone
combi vzh
psychogeriatrie
Bron: Cbz (inspecties)
70
somatiek
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
jongste gebouwen, sinds 1990 gebouwd, scoren 10% boven de gemiddelde score voor bewoners.
De toegankelijkheid naar bouwjaarklasse laat verschillen zien, vooral de bouwjaarklasse van 1980 tot 1990 scoort met 69% ‘groen’ beduidend lager dan de gemiddelde score van 84% (figuur 5.8c). De
Fig. 5.8c
Themascore toegankelijkheid verpleeghuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
De gebouwen waarin tot 50 verpleeghuisbewoners verblijven, scoren op het thema toegankelijkheid met 56% beduidend lager dan de gemiddelde score van
Fig. 5.8d
84% voldoende (figuur 5.8d). Dit heeft te maken met het feit dat de verpleeghuisgroepen in verzorgingshuizen in de klasse tot 50 bewoners vallen.
Themascore toegankelijkheid verpleeghuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
Bron: Cbz (inspecties)
71
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
veroorzaakt door de eerder genoemde gebouwen waar zowel verpleeghuis- als verzorgingshuisbewoners gehuisvest zijn. De toegankelijkheid op het onderdeel liften (voornamelijk de oppervlaktekooimaat) is voor slechts 13% van de verpleeghuisbewoners ‘groen’. De liften in verzorgingshuizen voldoen dus meestal niet aan de zwaardere toegankelijkheidseisen (bedtoegankelijkheid) voor de verpleeghuisbewoners.
De liften zijn binnen het thema toegankelijkheid het onderdeel waarop het slechtste wordt gescoord: slechts 40% van de bewoners heeft te maken met een lift die ‘groen’ scoort (figuur 5.8e). Dit is vooral te wijten aan de oppervlakte (kooimaat) van de liften, vaak is deze te klein om een bed te vervoeren. In gebouwen tot 50 verpleeghuisbewoners scoort slechts 5% van de liften ‘groen’. Dit wordt vooral
Figuur 5.8e Thema(sub)scores toegankelijkheid verpleeghuizen (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
gebouw
lift
groep
appartement vh
Bron: Cbz (inspecties)
naast de hoofdentree soms een aparte ingang voor ambulanceverkeer is. Deze zijn echter niet opgemeten als hoofdingang. De meeste deuren zijn automatische schuifdeuren, zodat per definitie aan de eis van de opstelstrook wordt voldaan. Een enkel gebouw heeft een drempel die hoger is dan 2 cm, voor mensen met een rolstoel of rollator is dit een obstakel (tabel 5.8.1).
Onderbouwing Gebouwniveau
Voor de toegankelijkheid op gebouwniveau is gemeten van de route die de bewoner van buiten het gebouw tot aan de toegangsdeur van de groep of appartement aflegt. Hoewel de deurbreedte van de hoofdentree niet altijd aan de basiskwaliteitseis voldoet, is deze meestal geen obstakel, omdat er
72
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.8.1 Mate waarin gebouwen voldoen aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) (in % bewoners)
voldoet niet aan bb
voldoet aan bb
totaal
12%
88%
100%
opstelstrook achter deur
0%
100%
100%
drempelhoogte
2%
98%
100%
breedte gangen
23%
77%
100%
breedte deuren
20%
80%
100%
hoofdentree gebouw breedte deur
algemene verkeersruimte
opstelstrook achter deur
5%
95%
100%
drempelhoogte
1%
99%
100%
*Niet alle verkeersruimten hebben deuren. Bron: Cbz (inspecties)
Daarnaast wordt er in de basiskwaliteitseisen van uitgegaan dat alle liften beddenliften zijn met minimale afmeting (kooimaat) van 1,40 x 2,40m. Aan deze eis wordt maar voor 39% van de bewoners voldaan. Deze eis is in het verleden verhoogd, omdat de bedden in de loop der jaren groter zijn geworden. De basiskwaliteitseis voor de breedte van de liftdeur is 1,10m. Praktischer is het om deuren van 1,20m te hebben (eis voor nieuwbouw). Voor 62% van de bewoners is de brede deur aanwezig en voor 18% voldoet de deur aan de iets smallere maat. Praktisch alle liften hebben automatische liftdeuren. Opgemerkt wordt dat boventallige kleine liften niet meetellen in de scores.
De algemene verkeersruimte geeft voor driekwart van de bewoners geen problemen. Voor een kwart van de bewoners zijn in de route naar de groep knelpunten in de zin van een smal deel in de gang of (brand-) deuren die te smal zijn uitgevallen. Bijna nergens ontbreken de opstelstroken die de mogelijkheid bieden aan een rolstoeler om zelf de deur te openen. Voor de verpleeghuisbewoners in appartementen is de score op de algemene verkeersruimte beduidend lager dan voor de bewoners van groepen. De verklaring hiervoor is dat de appartementen voor verpleeghuisbewoners voor 92% in verzorgingshuizen zijn gerealiseerd. Liften
De liften zijn beoordeeld op aantal aanwezige liften en op de kenmerken van de liften. Zevenennegentig procent van de bewoners is woonachtig in gebouwen die over voldoende liften beschikken (tabel 5.8.2). Voor huizen tot en met 60 bewoners op een verdieping is één lift de basiskwaliteitseis, voor huizen met meer bewoners op een verdieping moeten minimaal twee liften aanwezig zijn.
73
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.8.2 Mate waarin liften voldoen aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (in % bewoners)
voldoet niet aan bb
voldoet aan bb
totaal
voldoende liften
3%
97%
100%
lengte en breedte lift
61%
39%
100%
breedte liftdeur1)
20%
80%
100%
4%
96%
100%
automatische liftdeur
1) Eis voor bestaande bouw Bron: Cbz (inspecties)
De verpleeghuisappartementen scoren iets slechter op het thema toegankelijkheid dan de groepen. De verschillen ten opzichte van de andere verpleeghuisplaatsen liggen vooral in de maten van de gangen in de gebouwen en de afmetingen van de liften. Zoals eerder vermeld zijn deze plaatsen hoofdzakelijk gerealiseerd in verzorgingshuizen. Voor verzorginghuisbewoners gelden lagere eisen voor toegankelijkheid. Zowel liften als gangen zijn niet op eenvoudige wijze aan te passen, in tegenstelling tot deuren en drempels.
Groepsniveau
De toegankelijkheid binnen een groep is over het geheel genomen goed te noemen. De drempels en opstelstroken bij de deuren voldoen voor 95% tot 100% van de bewoners. De mate waarin aan de basiskwaliteitseisen voor de deurbreedte wordt voldaan wisselt: de entree tot de groep voldoet voor 82% van de bewoners aan de basiskwaliteitseis van 1,10m. De deuren voor gemeenschappelijke ruimten en eigen zit/slaapkamer voldoen voor 55% van de bewoners. De deuren van het sanitair voldoen voor 98% van de bewoners aan de basiskwaliteitseis van 0,85m. Op groepsniveau is tevens de indraaimogelijkheid32 beschouwd. Bij de toegang tot de groep en tot zit/slaapkamers gaat het om de bedtoegankelijkheid. Deze toegangsdeuren voldoen voor 81% respectievelijk 44% van de bewoners aan de basiskwaliteitseisen. De badkamer moet toegankelijk zijn voor een brancard. De indraaimogelijkheid voor de brancard vereist minder ruimte dan voor een bed. Drieëntachtig procent van de bewoners heeft te maken met sanitair dat voldoende indraaimogelijkheden biedt.
[32]
De indraaimogelijkheid is gebaseerd op twee maten: de deurbreedte en de gangbreedte ter plaatse van de deur. De deur dient mini-
maal 1,10m breed te zijn en samen met de verkeersruimte is in totaal 3,30m nodig voor indraaien met een bed. Voor een brancard is iets minder ruimte vereist: een deurbreedte vanaf 0,85m is goed en samen met de verkeersruimte is 2,90m voldoende.
74
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
5.9 Verpleeghuizen: gemeenschappelijke ruimte
Uit figuur 5.9a blijkt dat de gemeenschappelijke ruimte voor de helft van de bewoners voldoet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Het onderscheid tussen gebouwen met alleen verpleeghuisplaatsen en met verzorgingshuis gecombineerde plaatsen is nauwelijks aanwezig (figuur 5.9b). Er bestaat wel een onderscheid tussen de psychogeriatrische en de somatische groepen. De gemeenschappelijke voorzieningen in de psychogeriatrie (54% ‘groen’) zijn beter dan in de somatische zorg (41% ‘groen’). Bij het thema zit-/slaapkamer ligt deze verhouding andersom, wat (voor het verleden) duidt op meer aandacht voor de gemeenschappelijke ruimte voor de psychogeriatrie.
De themascore voor gemeenschappelijke ruimte wordt voor 60% bepaald door de beschikbare oppervlakte per bewoner aan gemeenschappelijke ruimten: de huiskamer, de keuken (voor zover toegankelijk voor de bewoners) en de eventueel aanwezige multifunctionele ruimte en/of rookruimte33. Naast de oppervlakte is de aanwezigheid van een huiskamer, een keuken en, bij afdelingsverblijf, van een multifunctionele ruimte bepalend voor de score (40%). De aanwezigheid van een rookruimte is buiten beschouwing gebleven, omdat deze eis pas op 1 januari 2004 is ingevoerd in de ouderenzorg.
Fig. 5.9a
Themascore gemeenschappelijke ruimte verpleeghuizen (% bewoners, % gebouwen/gebouwdelen 1)) Score gemeenschappelijke ruimten gemiddeld per gebouw (in % gebouwen)
Score gemeenschappelijke ruimten per type groep (in % bewoners)
49%
47%
49%
2%
46%
7%
1) Bij ‘gemiddeld per gebouw’ zijn de scores van de verschillende typen groepen gesommeerd tot één gemiddelde score. De verpleeghuisappartementen zijn ook in deze score verwerkt. Bron: Cbz (inspecties)
[33]
Hierbij geldt een norm voor de totale oppervlakte en een norm voor de oppervlakte van de huiskamer.
75
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.9b
Themascore gemeenschappelijke ruimte verpleeghuizen naar stand alone verpleeghuizen vs combinatie met verzorgingshuizen en psychogeriatrie vs somatiek (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
stand alone
combi vzh
psychogeriatrie
somatiek
Bron: Cbz (inspecties)
Verdeeld naar bouwjaarklasse zijn de verschillen beperkt (figuur 5.9c). De gebouwen die in de periode 1990-1999 zijn gebouwd, scoren onder het gemid-
Fig. 5.9c
delde. Het verhogen van de basiskwaliteitseis in 2002 is hier mede debet aan.
Themascore gemeenschappelijke ruimte verpleeghuizen naar bouwjaarklasse (% bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 1960
1960-’69
1970-’79
1980-’89
1990-’99
≥2000 Bouwjaar
Bron: Cbz (inspecties)
Naar grootteklasse van gebouwen bezien, is er sprake van een omgekeerd evenredig verband tussen het totaal aantal bewoners en de score voor gemeen-
schappelijke ruimte: de score wordt minder goed naarmate het gebouw groter is (figuur 5.9d).
76
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Fig. 5.9d
Themascore gemeenschappelijke ruimte verpleeghuizen naar aantal bewoners per gebouw (% bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
tot 50
50-74
75-99
100-149
150-199 ≥200 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
maal 4 m2 respectievelijk 6 m2 per bewoner moeten bedragen. De kleinere groepen beschikken relatief gezien over meer gemeenschappelijke ruimte, wat blijkt uit het verschil tussen de verdeling van de groepen en van de bewoners. Zestig procent van de groepen beschikt over voldoende gemeenschappelijke ruimte, tegenover 51% van de bewoners. De verschillen tussen pg en sz volgen het beeld van de score: van de pg-bewoners voldoet de oppervlakte voor 54% van de bewoners aan de eisen voor bestaande bouw (score ‘groen’) tegenover 41% van de sz-bewoners.
Onderbouwing In tabel 5.9.1 is de gemeenschappelijke ruimte per bewoner weergegeven. Voor ongeveer de helft van de bewoners is minder gemeenschappelijke ruimte aanwezig dan de norm die in het referentiekader bestaande bouw (5 m2) is beschreven. Voor 14% van de bewoners is zodanig veel ruimte beschikbaar dat ook aan de norm voor nieuwbouw wordt voldaan. Deze ligt voor afdelingsverblijf op 7 m2 en voor kleinschalig groepsverblijf op 9 m2. Hiervan zal de oppervlakte van de huiskamer bij nieuwbouw mini-
77
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 5.9.1 Gemeenschappelijke ruimte per bewoner en toets aan basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (bb) en voor nieuwbouw (nb)
groepen
bewoners
aantal
%
aantal
%
tot 4 m2
435
17%
9.530
22%
4 tot 5 m2 5 tot 6 m2 6 tot 7 m2 7 tot 9 m2
560
23%
11.440
27%
585
24%
10.370
24%
390
16%
5.770
13%
370
15%
4.540
11%
9 m2 en meer
115
5%
1.300
3%
2.455
100%
42.950
100%
voldoet niet aan bb
995
40%
20.970
49%
voldoet aan bb
975
60%
16.140
37%
voldoet aan bb en nb
485
20%
5.840
14%
totaal
toets aan basiskwaliteitseisen:
Bron: Cbz (inspecties)
In figuur 5.9e is het verband gelegd tussen de groepsgrootte en het al of niet voldoen aan de basiskwaliteitseisen voor de oppervlakte van gemeenschappelijke ruimte. In de groepen tot en met 10 bewoners voldoet de oppervlakte van 80% van de
Fig. 5.9e
groepen aan de norm voor bestaande bouw. Voor groepen met meer dan 24 bewoners voldoet slechts 40%. Groepen met meerpersoonskamers zijn relatief vaak vertegenwoordigd in de categorie die niet aan de basiskwaliteitseisen voldoet.
Mate waarin de gemeenschappelijke ruimte voldoet aan de normen voor bestaande bouw vs groepsgrootte (in % groepen) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 10
11-15 16-24 Aantal bewoners per gebouw
Bron: Cbz (inspecties)
78
> 25
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
soms lastig te maken. De multifunctionele ruimte is voor 10% bepalend voor de score, zodat deze hier nauwelijks door is beïnvloed. De aanwezigheid van een rookruimte maakt geen deel uit van de score, maar is desondanks toch opgenomen. Een rookruimte is gedefinieerd als een bouwkundige voorziening die primair bedoeld is om te roken. Zitjes op de gang voorzien van afzuiginstallatie en huiskamers waar roken wordt gedoogd, zijn niet als zodanig aangemerkt. Circa 16% van de groepen beschikt over een rookruimte. Hiervan wordt een derde gedeeld met een andere groep.
In tabel 5.9.2 is de aanwezigheid van gemeenschappelijke ruimten weergegeven. Praktisch elke groep beschikt over een huiskamer, die al dan niet is gecombineerd met een keuken/pantry. Voor 90% van de groepen en de bewoners is een keuken/pantry aanwezig. Ongeveer een kwart van de groepen beschikt over een multifunctionele ruimte. Een derde deel van deze ruimten wordt gedeeld met een andere groep. Bij de inspecties is gebleken dat geregeld sprake is van meerdere huiskamers. Het is mogelijk dat een huiskamer ten onrechte niet als multifunctionele ruimte is aangemerkt. Het onderscheid bleek in de praktijk
Tabel 5.9.2 Aanwezigheid ruimten
groepen
bewoners
aantal
%
aantal
%
huiskamer 1)
2.455
100%
42.950
100%
keuken/pantry 1)
2.215
90%
39.140
91%
565
23%
12.300
29%
400
16%
9.810
23%
multifunctionele ruimte 2) rookruimte 3)
1) Inclusief ruimten waarin de huiskamer en de keuken/pantry zijn gecombineerd 2) Inclusief multifunctionele ruimten die met andere groepen worden gedeeld 3) Inclusief rookruimten die met andere groepen worden gedeeld. Maakt geen deel uit van de score. Bron: Cbz (inspecties)
Fysiotherapie
Naast de aanwezigheidseis worden er (basiskwaliteits)eisen gesteld aan de oppervlakte van de ruimte. Voor de somatiek (exclusief reactievering) wordt voldaan aan de basiskwaliteitseis voor bestaande bouw als de ruimte voor fysiotherapie (inclusief ruimte voor ADL-training) minimaal 50 m2 bedraagt. Als maximaal 14 reactiveringsplaatsen aanwezig zijn, bedraagt de minimale oppervlakte 60 m2. Bij minimaal 15 reactiveringsplaatsen zijn de oppervlakteeisen voor bestaande bouw en voor nieuwbouw fors hoger.
In het onderzoek is tevens onderzocht in hoeverre aan de basiskwaliteitseisen voor fysiotherapie wordt voldaan. Fysiotherapie maakt geen deel uit dan de score voor gemeenschappelijke ruimte, omdat de eisen op gebouwniveau en niet op groepsniveau zijn afgestemd. In verpleeghuizen waar somatische zorg wordt geboden, is een ruimte voor fysiotherapie een basiskwaliteitseis. Uit het onderzoek blijkt dat 95% van de bewoners met een somatische aandoening (incl. reactivering) in een gebouw is gehuisvest waar een aparte fysiotherapieruimte aanwezig is.
79
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
De analyses wijzen uit dat in totaal 68% van de bewoners met een somatische aandoening (incl. reactivering) over een ruimte beschikt die aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet. Als de reactiveringsplaatsen hier uit worden gelicht, blijkt dat voor deze categorie minder vaak (54%) aan de minimumeis wordt voldaan. Dit wordt vooral veroorzaakt door de gebouwen waar minimaal 15 reactiveringsplaatsen aanwezig zijn. In deze gebouwen voldoet de fysiotherapieruimte voor 48% van de reactiveringsplaatsen aan de minimale oppervlakte-eisen.
80
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
6. Privacy in verpleeghuizen
Op 28 februari 2005 heeft het Bouwcollege een rapport over de stand van zaken van de privacy in verpleeghuizen aan de Staatssecretaris van VWS uitgebracht. In die voortgangsrapportage is de situatie op 1 januari 2005 ten aanzien van de afbouw van meerpersoonskamers beschreven. Op 1 januari 2005 verbleven bijna 18.700 bewoners van verpleeghuizen in drie- of meerpersoonskamers. Gelukkig is, zo werd in het rapport geconstateerd, sprake van een versnelling in de afbouw van meerpersoonskamers. Sinds juli 2003 ligt het tempo van afbouw op 1.500 plaatsen in meerpersoonskamers per jaar. Op basis van het thans beschikbare materiaal van de onderzochte gebouwen en de stand op papier van de nu niet-onderzochte gebouwen, kan geconcludeerd worden dat het tempo van afbouw gelijk gebleven is in de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2005. In deze periode is het aantal bewoners in meerpersoonskamers gedaald met circa 1.000 tot ruim 17.700, op jaarbasis betekent dat een daling met 1.500 plaatsen.
Jaarlijks publiceert het Cbz een rapport over de privacy in de verpleeghuizen. In deze rapportages wordt ingegaan op de meerpersoonskamers in de verpleeghuizen. De basis voor deze rapportages wordt gevormd door een administratieve analyse van de bouwplannen. In het kader van het monitoringonderzoek zijn gebouwen daadwerkelijk bezocht en zijn de cijfers in feite herijkt. Overigens blijken beide bronnen in het algemeen (uiteraard) goed met elkaar overeen te komen. In deze paragraaf wordt vooral ingegaan op de meerbedskamers. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan het sanitair en de gemeenschappelijke ruimte. De privacy voor verzorgingshuisbewoners en verpleeghuisbewoners in appartementen is voor dit thema buiten beschouwing gelaten. De privacy is voor deze bewoners gewaarborgd, omdat ze over een eigen appartement beschikken. Meerbedskamers In het voorliggende onderzoek zijn gebouwen waarvoor een verklaring is verleend voor verbouw en/of nieuwbouw niet geïnspecteerd (zie § 1.2). Dit betekent dat het aantal bewoners in drie- of meerpersoonskamers in totaliteit hoger ligt dan het eerder genoemde aantal in § 5.6.
In tabelvorm is de stand van zaken op 1 september jl. in vergelijking met eerdere jaren als volgt weer te geven (tabel 6.1). Deze cijfers wijken beperkt af van de monitoringgegevens zoals weergegeven in § 5.6. Het verschil wordt veroorzaakt door het feit dat de verpleeghuizen in de periode maart-juni zijn bezocht op basis van informatie uit februari 2005 en instellingen ondertussen plannen hebben ingediend.
81
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel 6.1 Stand van zaken bouwplanontwikkeling meerpersoonskamers (afgeronde cijfers)
september 2005
aantal bewoners meerpersoonskamers
januari 2005
17.700
juli 2003
18.700
20.900
verbetering in aanbouw
3.400
3.300
3.300
vergunning verleend, nog niet in aanbouw
3.400
3.300
1.900
in “splitsbare” vierpersoonskamers
100
200
nog geen vergunning schetsontwerp goedgekeurd
10.800
200 11.900
15.500
400
700
400
verklaring afgegeven
5.400
4.900
5.400
plan ingediend/positief advies Bouwcollege
2.100
2.800
2.700
geen concrete plannen ingediend bij Bouwcollege
2.900
3.500
7.000
Bron: Cbz
Uit tabel 6.1 blijkt ook dat een verdere afname heeft plaatsgevonden van het aantal plaatsen waarvoor nog geen concrete plannen bij het Bouwcollege zijn ingediend (tot 2.900). Het Bouwcollege, Arcares en het ministerie van VWS zijn al langere tijd bezig instellingen met meerpersoonskamers zonder concreet ingediende plannen aan te jagen. Deze aanpak lijkt succesvol te zijn en vruchten af te werpen.
onderzoek zijn de consequenties van deze twee effecten duidelijk geworden. Per saldo heffen ze elkaar vrijwel op. Wel blijkt uit het onderzoek dat het aantal verpleeghuizen dat niet (meer) over drie- of meerpersoonskamers beschikt lager ligt dan in het rapport van 28 februari jl. is verondersteld op basis van dossieronderzoek. Dit wordt veroorzaakt door het beschreven effect van de wachtlijsten: er zijn met name driepersoonskamers bij verpleeghuizen ontstaan die er niet (langer) waren. In het rapport van 28 februari is uitgegaan van 129 van 342 verpleeghuizen waar geen meerpersoonskamers aanwezig waren (38%), thans blijkt het om 119 van 344 verpleeghuizen te gaan (een kleine 35%). In tabel 6.2 zijn de aantallen meerpersoonskamers weergegeven.
In eerdere rapportages is door het Bouwcollege aangegeven dat het precieze aantal bewoners in meerpersoonskamers niet geheel duidelijk was. Twee effecten speelden daarbij een rol: enerzijds uitdunning door middel van extramuralisatie en anderzijds het (weer) ontstaan van meerpersoonskamers als gevolg van wachtlijstproblematiek. Door het huidige
Tabel 6.2 Aantallen plaatsen in meerpersoonskamers en verdeling daarvan (afgeronde cijfers)
september 2005
januari 2005
juli 2003
1.600
1.400
1.000
100
200
200
14.500
15.500
17.200
driepersoonskamers “splitsbare” vierpersoonskamers overige vierpersoonskamers vijfpersoonskamers
600
500
900
zespersoonskamers
900
1.100
1.500
17.700
18.700
20.900
totaal
Bron: Cbz
82
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
kwantitatief en kwalitatief voldoende sanitair en de aanwezigheid van gemeenschappelijke ruimte (o.a. huiskamers) relevant.
Uit de tabel blijkt de verdeling van de meerpersoonskamers enigszins anders te zijn dan eerder op basis van dossieronderzoek is aangenomen. Het aantal driepersoonskamers is hoger dan gedacht vanwege het wachtlijsteffect. De eerdere stijging van het aantal driepersoonskamers, in de periode juli 2003 tot januari 2005, is te verklaren door uitdunning van vijf- en zespersoonskamers in enkele verpleeghuizen, vooruitlopend op vervangende nieuwbouw of verdere uitdunning. Dat het aantal vijfpersoonskamers hoger ligt dan eerder was gedacht is een uitvloeisel van het onderzoek ter plaatse: daar waar bij één instelling op basis van dossieronderzoek vooral vierpersoonskamers aanwezig leken te zijn, bleek uit onderzoek ter plaatse dat het deels ook vijfpersoonskamers betrof. Het leveren van goede zorg in een verpleeghuis is echter niet alleen afhankelijk van het al dan niet beschikken over een één- of tweepersoonskamer. Daar waar het de bouw betreft zijn dan ook zaken als
Tabel 6.3 Mate waarin bewoners van groepen over Individueel sanitair beschikken (aantal en % groepen en bewoners)
bewoners aantal
%
individueel/gedeeld sanitair
10.256
24%
geen individueel sanitair
32.703
76%
totaal
42.959
100%
Bron: Cbz (inspecties)
Uit tabel 6.4 blijkt dat 14% van de bewoners in groepen over gemeenschappelijke ruimte beschikt die aan de huidige nieuwbouweisen voldoet.
Tabel 6.4 Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte afgemeten aan de nieuwbouweisen (aantal en % bewoners)
onvoldoende ruimte voldoende ruimte totaal
kleinschalige groepen
afdelingsverblijf
(max. 7 bewoners)
(min. 8 personen)
totaal aantal bewoners
aantal
%
aantal
%
aantal
%
1.090
81%
36.020
87%
37.110
86%
250
19%
5.590
13%
5.840
14%
1.340
100%
41.610
100%
42.950
100%
Bron: Cbz (inspecties)
toenemen, omdat er minder bewoners op een afdeling/groep achterblijven. Mogelijk wordt meer individueel sanitair gerealiseerd. Waar dat niet het geval is, zal in ieder geval gemiddeld meer (gemeenschappelijk) sanitair per bewoner aanwezig zijn dan voorheen.
Conclusie privacy Op basis van de gegevens over meerbedskamers, sanitair en gemeenschappelijke ruimte blijkt dat de afname van de meerbedskamers gestaag voortgaat. Als de afbouw zich verder voortzet zal naar verwachting ook de gemeenschappelijke ruimte per bewoner
83
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
7. Bouwtechnische staat
De bouwtechnische kwaliteit van de geïnspecteerde gebouwen is uitgedrukt in ‘prestatieverlies’. Een prestatieverlies van 33% duidt op een goede staat van onderhoud, waarbij de gebouwdelen geen nieuwbouwkwaliteit meer hebben. Bij een prestatieverlies van minder dan 33% zijn enkele gebouwdelen met nieuwbouwkwaliteit aanwezig, bij een prestatieverlies van meer dan 33% zijn één of meer gebreken aan de orde. Uit tabel 7.1 blijkt dat de bouwtechnische kwaliteit over het algemeen goed is. Slechts 2% van de gebouwen kent gebreken.
Tabel 7.1 Bouwtechnische kwaliteit verpleeg- en verzorginghuizen1) (aantal en % gebouwen)
aantal
prestatieverlies <33%
verzorgingshuizen verpleeghuizen 1)
33%
totaal >33%
810
6%
91%
3%
100%
323
12%
88%
0%
100%
262
9%
91%
0%
100%
1.395
8%
90%
2%
100%
combinatie verpleeg- en verzorgingshuis totaal
1) Inclusief de verpleegafdelingen in ziekenhuizen Bron: Cbz (inspecties)
85
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Bijlagen
I. II. III. IV. V. VI.
Samenstelling begeleidingscommissie Deelnemende instellingen pilotonderzoek Beschrijving grenswaarden functionele beoordeling Overzicht scores naar instelling of rechtspersoon Overzicht afkortingen Aanbiedingsbrief macrorapport
87
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
I. Samenstelling begeleidingscommissie
De begeleidingscommissie was als volgt samengesteld:
Arcares
mw. H.J.M. Stieger (voorzitter)
Arcares
dhr. B.M. Reuser
Arcares
dhr. L.J. Markus
Inspectie voor de gezondheidszorg
dhr. C. van Eek
Ministerie van VWS
dhr. H.P.C. Verbeek
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
dhr. H.J. Beumer
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
dhr. J.A. Meerpoel
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
dhr. A.P.J.M. Smits (opvolger van dhr. H. Snel)
Zorgverzekeraars Nederland
dhr. J.A.I. Coolen
89
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
II. Deelnemende instellingen pilotonderzoek
De volgende instellingen hebben deelgenomen aan het pilotonderzoek, waarin het opnameformulier is getest.
datum
Instelling
plaats
contactpersoon
17-11-‘04
VZH De Leeuwenhoek
Rotterdam
Dhr. B. Eikenboom
19-11-‘04
25-11-‘04
30-11-‘04
2-12-‘04
VZH De Steenplaat
Rotterdam
Dhr. B. Eikenboom
VZH Theodotion
Laren
Dhr. P. Vrijbergen
VH Gaasperdam
Amsterdam
Dhr. W. Schoonhoven
VH De Cromhoff
Enschede
Mevr. M. Wolters
VZH Broekheurnerstede
Enschede
Mevr. M. Wolters
VH Daelhoven
Soest
Dhr. A. van Cooten/ dhr. Ouwekerk
VH Heremalerhof
Harmelen
Mevr. N. Zijlstra
VH Oostergauw
Zaandam
Dhr. W. Schouten
VZH Amandelbloesem
Wormerveer
Dhr. W. Schouten
De volgende instellingen hebben deelgenomen aan de tijdmetingspilot:
datum
Instelling
plaats
contactpersoon
12-01-‘05
VH Naarderheem
Naarden
Dhr. W. Kruidhof
19-01-‘05
VZH Veenhage
Nootdorp
Dhr. Th. Franssen
VH Novawhere
Purmerend
Dhr. K. John
VH/VZH De Bijnkershoek
Utrecht
Dhr. R. van der Veer
91
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
III. Beschrijving grenswaarden functionele beoordeling
teitsniveau aan. Daarnaast zijn referentiekaders ontwikkeld voor bestaande gezondheidszorggebouwen die het minimaal noodzakelijke niveau (minimumeisen) aangeven. Samen geven ze de bandbreedte aan waarbinnen de kwaliteit van de gezondheidszorggebouwen zich dient te bevinden. In de bouwmaatstaven is sprake van eisen voor een categorie licht en zwaar. Deze categorieën zijn in dit onderzoek vertaald in verzorgingshuisplaatsen (licht) en verpleeghuisplaatsen (zwaar). De verpleeghuisplaatsen zijn meestal groepsverblijf en incidenteel verpleeghuisappartementen. Voor de verzorgingshuizen geldt individueel verblijf als norm.
In deze bijlage zijn de grenswaarden weergegeven, waarmee de meetgegevens zijn vergeleken om de scores te bepalen. Bij de grenswaarden is een tweedeling gemaakt tussen de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw en voor nieuwbouw. De verschillende eisen zijn ontleend aan de volgende bronnen: • Ministerie VROM: Bouwbesluit, januari 2003; • Wijk, M., Drenth, J. , Nolte, E., e.a.: Handboek toegankelijkheid, 3e druk, Doetinchem: ElsevierVdu bedrijfsinformatie, 1998; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: AWBZ-voorzieningen. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw met daarin opgenomen Referentiekader bestaande bouw, rapportnummer 0.114, Utrecht, januari 2004;
Voor de weging van de thema’s en het gewicht van de items binnen een thema wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
Bouwmaatstaven worden door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen opgesteld en dienen als toetsingskader voor bouwinitiatieven in de gezondheidszorg. De bouwmaatstaven vormen het kader waarbinnen de zorgsector zijn bouwplannen kan realiseren. Leidende criteria zijn doelmatigheid, noodzakelijke bestanddelen en soberheid. De bouwmaatstaven voor de nieuwbouw geven het gewenste kwali-
Tabel III.1
Verzorgingshuizen
Thema appartementen In een appartement kunnen alle functies van het dagelijkse leven in de eigen woonruimte plaatsvinden. Een appartement zonder eigen sanitair scoort direct onvoldoende.
Thema appartement
gebouwkenmerk
bestaande bouw in m2
tussen maat in m2
nieuwbouw in m2
oppervlakte één persoonsappartement
24
36
45
oppervlakte twee persoonsappartement
40
–
45
aanwezigheid pantry
ja
–
ja
93
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Thema sanitair In de verzorgingshuizen is de kwaliteit van het sanitair beoordeeld. Elk appartement beschikt over sanitair, dit is als voorwaarde vooraf gesteld.
Tabel III.2
Thema sanitair
gebouwkenmerk
bestaande bouw
nieuwbouw
aanwezigheid voorzieningen: douche/bad en toilet
ja
ja
draaicirkel 1,5m
ja
ja
ruimte links en rechts van het toilet
eenzijdig 0,90m
tweezijdig 0,90m
ruimte links en rechts van de wastafel
eenzijdig 0,80m
tweezijdig 0,80m
bestaande bouw
nieuwbouw
Thema toegankelijkheid Het thema toegankelijkheid is opgebouwd uit drie subthema’s: de algemene toegankelijkheid op gebouwniveau (de route van de hoofdentree van het gebouw tot het appartement), de aanwezigheid en toegankelijkheid van de lift(en) en de toegankelijkheid van het appartement.
Tabel III.3a Subthema toegankelijkheid gebouw niveau
gebouwkenmerk
breedte verkeersruimte (kleinste maat) breedte deuren vrije oppervlakte achter de deur (1,5 x 1,5m of 1,35 x 1,8m) drempels ≤
De kwaliteit van de liften is bepaald aan de hand van het minimale aantal benodigde liften. Een extra lift die kleiner is dan vereist is niet in de beoordeling opgenomen.
94
≥ 1,4m
≥ 1,6m
≥ 0,85m
≥ 1,10m
ja
ja
″ 2cm ≤
″ 2 cm
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel III.3b Subthema Liften (indien lift noodzakelijk is)
gebouwkenmerk
aantal liften
lengte en breedte liften (maat van de liftkooi)
bestaande bouw
nieuwbouw
tot 60 personen op
tot 60 personen op
verdieping één lift
verdieping één lift
≥ 60 personen
≥ 60 personen
min. twee liften
min. twee liften
≥ 1,05 x 2,05m
één lift ≥ 1,4 x2,4 anderen ≥ 1,05 x 2,05m
breedte liftdeur
≥ 1,1 m
≥ 1,2m
ja
ja
bestaande bouw
nieuwbouw
≥ 0,85m **
≥ 1,10m
ja
ja
automatische deuren
Tabel III.3c Subthema Toegankelijkheid appartement
gebouwkenmerk
vrije doorgangsbreedte deuren vrije oppervlakte achter de deur (1,5 x 1,5m of 1,35 x 1,8m) drempelhoogte ≤ indraaimogelijkheid brancard/ bed
2 cm
2 cm
≥ 290 cm **
≥ 330 cm
** voor alle sanitair geldt een maat van 0,85m deurbreedte en 290 cm totaal als indraaimaat.
Het item indraaimogelijkheid is bepaald aan de hand van twee meetgegevens, de deurbreedte en de breedte van de gang ter plaatse. Samen dienen ze aan de minimale maat te voldoen. Daarbij komt dat de deurbreedte aan de eis bb of nb moet voldoen wil de indraaimogelijkheid ook deze score kunnen krijgen. Voorbeeld; een gang van 4m en een deur van 70cm voldoet niet aan de eisen van de indraaimogelijkheid.
Verpleeghuizen
Thema zit-/slaapkamer Bij het thema zit-/slaapkamer worden naast de oppervlakte, de lengte en de breedte van een kamer beschouwd. Dit is gebeurd met het oog op de assistentiemogelijkheden bij en rondom het bed. Naast de maatvoering van de kamer is het aantal plaatsen verblijf op een kamer doorslaggevend. Meerpersoonskamers (drie personen of meer ) scoren direct ‘onvoldoende’. Voor de meerpersoonskamers zijn dan ook geen maten opgenomen.
95
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel III.4
zit/slaapkamer
gebouwkenmerk
bestaande bouw
nieuwbouw
oppervlakte tweepersoonskamer
≥ 12 m2 ≥ 18 m2
≥ 15 m2 ≥ 30 m2
oppervlakte kamer individueel wonen (appartementen)
≥ 18 m2
≥ 22 m2
lengte éénpersoonskamer
≥ 3,2 m
≥ 3,5 m
lengte tweepersoonskamer
≥ 4,9 m
≥ 4,9 m
breedte
≥ 3,2 m
≥ 3,2 m
oppervlakte éénpersoonskamer
dient een douche/bad of een toilet te hebben. Een douche/bad gecombineerd met een toilet is ook goed. Als er sprake is van gemeenschappelijk sanitair, dient op de zit/slaapkamer een wastafel aanwezig te zijn. Bij individueel sanitair vervalt deze eis en wordt het percentage over de andere onderdelen van het thema sanitair verdeeld.
Thema sanitair Voor groepsverblijf in verpleeghuizen zijn binnen het thema sanitair twee componenten beoordeeld. De kwaliteit van het sanitair zoals draaicirkel en ruimte voor assistentie (60% van het thema sanitair) is beoordeeld. Daarnaast is het totale aantal badkamers en toiletten die beschikbaar zijn voor een groep bekeken (40% van het thema). Een sanitaire ruimte
Tabel III.5a Sanitair: badkamers
gebouwkenmerk
bestaande bouw
nieuwbouw
aanwezigheid voorzieningen: douche/bad en toilet
ja
ja
draaicirkel 1,5m
ja
ja
ruimte links en rechts van het toilet
eenzijdig 0,90m
tweezijdig 0,90m
ruimte links en rechts van de wastafel
eenzijdig 0,80m
tweezijdig 0,80m
ja
ja
bestaande bouw
nieuwbouw
wastafel in de zit/slaapkamer
Tabel III.5b Sanitair: rolstoeltoiletten
gebouwkenmerk
draaicirkel 1,5m ruimte links en rechts van het toilet
96
ja
ja
eenzijdig 0,90m
tweezijdig 0,90m
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Tabel III.5c Sanitair: kwantiteit badkamers en toiletten
gebouwkenmerk
bestaande bouw
nieuwbouw
aantal gebruikers toiletten en badkamers
4
2
aantal gebruikers kleinschalig groepsverblijf (tot 7 personen)
4
4
bestaande bouw
nieuwbouw
≥ 1,6m
≥ 1,6m
≥ 1,10m
≥ 1,10m
ja
ja
″ 2cm
″ 2 cm
bestaande bouw
nieuwbouw
tot 60 personen 1 lift
tot 60 personen 1 lift
>60 persoenen
>60 persoenen
min. 2 liften
min. 2 liften
≥ 1,4 x 2,4 m
≥ 1,4 x 2,4 m
≥ 1,1 m
≥ 1,2m
ja
ja
Thema toegankelijkheid Het thema toegankelijkheid is, net als bij verzorgingshuizen, opgebouwd uit drie subthema’s. Waar bij verzorgingshuizen de toegankelijkheid van de appartementen is beschouwd, wordt bij verpleeghuizen ingegaan op de toegankelijkheid van groepen en eventueel appartementen.
Tabel III.6a Subthema toegankelijkheid gebouw niveau
gebouwkenmerk
breedte verkeersruimte (kleinste maat) breedte deuren vrije oppervlakte achter de deur (1,5 x 1,5m of 1,35 x 1,8m) drempels ≤
De kwaliteit van de liften is bepaald aan de hand van het minimale aantal benodigde liften. Een extra lift is niet in de beoordeling opgenomen.
Tabel III.6b Subthema liften (indien lift noodzakelijk)
gebouwkenmerk
aantal liften
lengte en breedte liften (maat van de liftkooi) breedte liftdeur automatische deuren
97
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
aan de minimale maat te voldoen. Daarbij komt dat de deurbreedte aan de eis bb of nb moet voldoen wil de indraaimogelijkheid ook deze score kunnen krijgen. Een gang van 4m en een deurtje van 70cm voldoet niet aan de eisen van de indraaimogelijkheid. Opgemerkt wordt dat voor sanitair een indraaimaat van 290cm geldt en een deurbreedte van 85cm.
Bij het subthema toegankelijkheid groepen is de toegankelijkheid bepaald voor de toegang tot de groep en tot de ruimten die op de groep aanwezig zijn: zit-/slaapkamers, badkamers/toiletten en gemeenschappelijke ruimten. Het item indraaimogelijkheid is bepaald aan de hand van twee meetgegevens; de deurbreedte en de breedte van de gang ter plaatse. Samen dienen ze
Tabel III.6c Subthema Toegankelijkheid groep
gebouwkenmerk
vrije doorgangsbreedte deuren vrije oppervlakte achter de deur (1,5 x 1,5m of 1,35 x 1,8m)
bestaande bouw
nieuwbouw
≥ 1,10m
≥ 1,10m**
ja
ja
″ 2 cm
″ 2 cm
≥ 330 cm
≥ 330 cm
bestaande bouw
nieuwbouw
totale m2 gemeenschappelijke ruimte
≥ 5 m2
≥ 7 m2
afdelingsverblijf per persoon totale m2 gemeenschappelijke ruimte
≥ 5 m2
≥ 9 m2
drempelhoogte ≤ indraaimogelijkheid brancard/ bed
** voor alle sanitair voldoet een deurbreedte van ≥ 0,85m
Thema gemeenschappelijke ruimte Gemeenschappelijke ruimte is alleen van toepassing bij groepsverblijf. De multifunctionele ruimte is vereist voor grotere groepen vanaf 7 personen.
Tabel III.7
Gemeenschappelijke ruimten
gebouwkenmerk
kleinschalige groep per persoon aanwezigheid huiskamer
ja
ja
aanwezigheid keuken
ja
ja
aanwezigheid multifunctionele ruimte
ja
ja
98
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
IV. Overzicht scores naar instelling of rechtspersoon
Om productie-technische redenen wordt deze bijlage los bijgevoegd.
99
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
V. Overzicht van gebruikte afkortingen
ABW ADL ARBO AWBZ bb Cbz CvZ CVO CVZ GSD KWR LTHP nb NEN NVVz PIT PIV QIND RVD VH VROM VWS VZH WMO WOB WZV
Algemene bijstandswet Algemene verrichtingen van het dagelijks leven Arbeidsomstandigheden Algemene wet bijzondere ziektekosten Bestaande bouw (basiskwaliteitseis) College bouw ziekenhuisvoorzieningen College voor zorgverzekeringen Conditie voor onderhoud College voor zorgverzekeringen Gemeentelijke sociale dienst Kwalitatieve woningregistratie Langetermijn huisvestingsplan Nieuwbouw (basiskwaliteitseis) Nederlands Normalisatie-instituut Nederlandse Vereniging voor Verpleeghuiszorg Project ingroeitraject (inventarisatie-onderzoek) Project inventarisatie Verzorgingshuizen Quality Index Raad voor de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening Verpleeghuis (Ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport Verzorgingshuis Wet maatschappelijke ondersteuning Wet op de bejaardenoorden Wet ziekenhuisvoorzieningen
101
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
VI. Aanbiedingsbrief macrorapport
103
College bouw ziekenhuisvo
College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected]
Aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG
24 oktober 2005
Datum
I http://www.bouwcollege.nl
Kenmerk Afdeling
Ps Economie
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging
Betreft
Bijgaand treft u het rapport Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging aan, waarin de verblijfsvoorzieningen in de intramurale ouderenzorg onder de loep zijn genomen. Dit rapport gaat in op de functionele kwaliteit / gebruikskwaliteit van de verpleeg- en verzorgingshuizen. Het rapport richt zich nadrukkelijk niet op belevingswaarde voor de cliënten en doet daar ook geen uitspraken over. Het onderzoek is in overleg met Arcares uitgevoerd. Zoals bekend is er de afgelopen jaren al veel bereikt waar het gaat om de verbetering van de huisvesting in de ouderenzorg. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de afbouw van de drie- en meerbedskamers in de verpleeghuizen en uit de bouw(plannen). Het proces van vernieuwing moet nog wel doorgaan. Algemeen Het Bouwcollege onderzoekt jaarlijks de staat van de huisvesting in een deel van de intramurale gezondheidszorg. Deze activiteit komt voort uit de wettelijke taak en de missie van het Bouwcollege. In 2003 is het onderzoek naar de gebouwkwaliteit (‘monitoring’) in de gehandicaptenzorg afgerond1. Vervolgens is in 2004 het onderzoek naar de gebouwkwaliteit in de GGZ uitgebracht2. Met het verschijnen van deze rapportage over de verpleeg- en verzorgingshuizen is na drie jaar de gehele AWBZ-sector doorgelicht. Met de resultaten van de inventarisatie krijgen zowel de instellingen als het Bouwcollege een objectief beeld van de kwaliteit van de gebouwen. Doordat elke sector eens in de 4 jaar tegen het licht wordt gehouden, zijn zowel op macro- als op instellingsniveau ontwikkelingen in de tijd te volgen. In een bijlage van het rapport zijn de samenvattende resultaten per instelling weergegeven.
[1]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg, rapportnr. 555, Utrecht, september 2003
[2]
College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg, rapportnr. 571, Utrecht, september
2004.
105
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Welke gebouwen zijn onderzocht? In dit onderzoek heeft het Bouwcollege gekeken naar de kwaliteit van een kleine 1.400 verpleeg- en verzorgingshuizen. In deze gebouwen zijn 126.500 bewoners gehuisvest. Alle gebouwen waar mensen wonen of verblijven zijn bezocht en ter plekke geïnspecteerd. Gebouwen waarvoor het ministerie van Volksgezondheid de renovatie of vervanging inmiddels had goedgekeurd3 en gebouwen voor tijdelijke huisvesting zijn niet bezocht. Ook (bewoners van) huizen die binnen twee jaar zullen overgaan naar de woningmarkt (scheiden van wonen en zorg) zijn niet in het onderzoek betrokken. In totaal is ongeveer driekwart van de gebouwen in de ouderenzorg, met driekwart van het totaal aantal bewoners, geïnspecteerd. Wat is onderzocht? Van gebouwen waar mensen wonen of verblijven is de gebruiks- of functionele kwaliteit en, in mindere mate, de bouwtechnische kwaliteit onderzocht. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkeling van de zorgzwaarte zal het duidelijk zijn dat de opvattingen en eisen ten aanzien van het gebruik van gebouwen snel veranderen. Hierdoor blijken verblijfsgebouwen functioneel snel te verouderen, terwijl zij zich nog vaak in een prima bouwtechnische staat bevinden. De functionele kwaliteit vormt daarom vaak de aanleiding tot bouw en niet de bouwtechnische staat. De functionele kwaliteit van gebouwen heeft betrekking op de mate waarin het gebouw in staat is de functie te vervullen waarvoor het is bedoeld. De functionele kwaliteit is bepaald door ten eerste objectief meetbare kenmerken vast te stellen c.q. te meten. Het gaat om: • de oppervlakte en lengte-/breedtematen van zit-/slaapkamers, de oppervlakte van appartementen, • de aanwezigheid en kwaliteit van het sanitair (is er voldoende sanitair, kan het personeel de bewoners assisteren, is er voldoende manoeuvreerruimte voor een rolstoel) • de toegankelijkheid van het gebouw en de groep of appartement (zoals bepaald door deurbreedte, drempelhoogte, gangbreedte, bed- en/of brancardtoegankelijkheid etc.) • de aanwezigheid en oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimten zoals de huiskamers Vervolgens zijn de meetgegevens afgezet tegen de (basis)kwaliteitseisen voor bestaande bouw (ondergrens/minimumeis) en, in mindere mate, tegen de (basis)kwaliteitseisen voor nieuwbouw. Hieruit resulteert de gebouwscore. De (basis)kwaliteitseisen zijn vastgelegd in het referentiekader voor bestaande bouw en de bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen. Beide documenten zijn door het Bouwcollege vastgesteld en goedgekeurd door de Minister van VWS. De bouwtechnische kwaliteit is op hoofdlijnen onderzocht. Het oordeel van de bewoners over een gebouw is buiten beschouwing gebleven. Bewoners van een functioneel verouderd gebouw hoeven dus niet per definitie ontevreden te zijn over hun huisvestingssituatie. Ook is de individuele ‘bouwkundige behoefte’ van de bewoners (bijvoorbeeld of rolstoelgeschikt sanitair nodig is) buiten beschouwing gebleven. Uitgangspunt zijn de eisen die in het referentiekader aan een gebouw worden gesteld. De verschillende kenmerken zijn gegroepeerd in thema’s die gewogen meetellen in een totaalscore (figuur a). Bij de verzorgingshuizen is gekeken naar de afmetingen van het appartement, naar het sanitair en naar de toegankelijkheid. Bij de verpleeghuizen zijn de zit-/slaapkamer, het sanitair, de gemeenschappelijke ruimte en de toegankelijkheid bekeken.
[3]
Het ministerie heeft de verklaring verleend.
106
College bouw ziekenhuisvo
Figuur a
Thema’s en weging thema’s, verzorgingshuizen en verpleeghuizen Verzorgingshuizen (vzh)
Verpleeghuizen (vh) 20% 35% 40%
30%
appartement (vzh), zit-/slaapkamer sanitair toegankelijkheid gemeenschappelijke ruimte
20%
25%
30%
Bron: Cbz
De resultaten zijn uitgedrukt in de kleuren: ‘rood’, ‘oranje’ en ‘groen’. ‘Rood’ en ‘oranje’ staat voor de constatering dat een gebouw op vele (‘rood’) of op enkele punten (‘oranje’) gemiddeld niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande gebouwen voldoet. Een gebouw scoort ‘groen’ als aan de minimale eisen voor de desbetreffende doelgroep (verzorgingshuis of verpleeghuis) is voldaan.
Figuur b
Interpretatie van de score
Score 0 tot 5: een type appartement/groep/gebouw voldoet op meerdere punten niet aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voor de desbetreffende doelgroep. Score 5 tot 6: een type appartement/groep/gebouw voldoet op enkele punten niet aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voor de desbetreffende doelgroep. Score 6 en hoger: een type appartement/groep/gebouw voldoet gemiddeld aan de (functionele) basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voor de desbetreffende doelgroep.
Resultaten verzorgingshuisbewoners De zorgzwaarte van de bewoners is vooral bij de verzorgingshuizen de afgelopen decennia fors toegenomen. De functie van een verzorgingshuis is in de loop der jaren geëvolueerd van een woonvoorziening voor gezonde ouderen waar ook beperkt zorg werd geleverd, tot een voorziening waar de zorg centraal staat en een indicatie voor nodig is. De bouwkundige eisen die tegenwoordig aan een verzorgingshuis worden gesteld zijn daarmee ook veranderd: het sanitair bijvoorbeeld was oorspronkelijk gelijk aan het sanitair thuis. Ook is de opzet van de appartementen tegenwoordig een stuk ruimer dan vroeger. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de landelijk geharmoniseerde bouwmaatstaven van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, waar verzorgingshuizen sinds 2001 onder vallen, grotere oppervlakten eisen.
107
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Figuur c
Themascores en gemiddelde score geïnspecteerde verzorgingshuizen (in % bewoners) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
appartement
sanitair
toegankelijkheid
gemiddeld
Bron: Cbz
Uit figuur c blijkt dat ongeveer tweederde deel van de bewoners van de geïnspecteerde verzorgingshuizen is gehuisvest in gebouwen die ‘rood’ of ‘oranje’ scoren. Deze score wordt vooral veroorzaakt door het sanitair dat vaak te klein is om hier een rolstoel te kunnen gebruiken. Ook is er te weinig ruimte voor het personeel om de bewoner te helpen bij de wastafel of het toilet. Hier blijkt duidelijk dat het sanitair dat in het verleden nog volstond voor de populatie van destijds, voor de huidige verzorgingshuisbewoners niet meer voldoet, omdat het niet rolstoelgeschikt is. De gebouwen die vanaf de jaren negentig zijn gebouwd, komen op dit punt wel goed uit de bus. Gebouwen van eerdere datum (die qua bewoneraantal ook nog eens groter zijn) scoren relatief minder goed. De score op het thema appartement wordt vooral bepaald door de oppervlakte van het appartement van de verzorgingshuisbewoner. De minimumeis van 24 m2 voor bestaande bouw is de doorslaggevende variabele. Een kwart van de appartementen blijkt kleiner te zijn dan 24 m2, een maat die in het verleden gangbaar was. Ongeveer 10% van de bewoners beschikt daarentegen over een appartement dat aan de nieuwbouweis van 45 m2 voldoet. De score op toegankelijkheid wordt vooral beïnvloed door de geringe kwaliteit van de liften. De helft van de bewoners heeft te maken met een lift die niet brancardtoegankelijk is. In het verleden was dit in verzorgingshuizen nog niet nodig. De algemene toegankelijkheid van het gebouw en de toegankelijkheid van de appartementen zijn goed. Dat geldt ook voor de bouwtechnische staat van de gebouwen. Resultaten verpleeghuisbewoners Bij de verpleeghuizen is niet zozeer sprake van een hogere zorgzwaarte maar meer van gewijzigde opvattingen over de zorgverlening en de bouwkundige invulling die daarvoor nodig is. Het oorspronkelijke ziekenhuisconcept met vier- en zesbedskamers waar behandeling centraal stond heeft plaats gemaakt voor een verblijfsconcept waar wonen, privacy en kleinschaligheid de klok slaan. Deze omslag heeft vrij recent plaatsgevonden. Tot halverwege de jaren negentig werden nog meerbedskamers gerealiseerd. Sinds de privacynota uit 1996 van de toenmalige staatssecretaris Terpstra is het beleid van VWS gericht op verbetering van de privacy. Dit beleid uit zich in het wegwerken van bestaande drie- en meerbedskamers en het realiseren van een- en (splitsbare) tweebedskamers. Bij sanitair is privacy de norm. Deze kan volgens verschillende concepten worden ingevuld. Sinds de jaren negentig is eveneens de vereiste oppervlakte per bed toegenomen, mede veroorzaakt door de grotere afmetingen van de bedden en het gebruik van (ruimtenemende) hulpmiddelen zoals tilliften die de Arbowetgeving vereist.
108
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Figuur d
Themascores en gemiddelde score geïnspecteerde verpleeghuizen (in % bewoners)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
zit-/slaapkamer
sanitair
toegankelijkheid gemeensch. ruimte
gemiddeld
Bron: Cbz
Uit figuur d blijkt dat 53% van de verpleeghuisbewoners is gehuisvest in geïnspecteerde gebouwen die ‘oranje’ of ‘ rood’ scoren. Het thema zit-/slaapkamer legt het meeste gewicht in de schaal. Bijna 85% van de bewoners van de geïnspecteerde gebouwen beschikt over een één- of tweepersoonskamer. Zo’n 90% van deze kamers voldoet qua oppervlakte aan de minimumeisen. Echter, een derde deel van deze kamers heeft dusdanige lengte- en breedteverhoudingen, dat de ruimte voor het personeel om bij het bed te assisteren minder is dan minimaal noodzakelijk. Vijftien procent van de bewoners van de geïnspecteerde gebouwen is woonachtig in drie- of meerbedskamers. Het relatief nieuwe fenomeen van het verpleeghuisappartement komt nog weinig voor: circa 1.000 mensen zijn in zo’n appartement woonachtig. Veelal zijn deze appartementen in een gebouw gecombineerd met verzorgingshuisplaatsen. Het Bouwcollege heeft de Staatssecretaris van VWS in oktober 2002, oktober 2003 en begin 2005 gerapporteerd over de afbouw van meerbedskamers in verpleeghuizen (‘Verbetering privacy in verpleeghuizen’). De Staatssecretaris heeft hierop geld vrijgemaakt om de privacyproblematiek aan te pakken. Om de afbouw verder te versnellen loopt er een traject dat samen met Arcares wordt uitgevoerd. Uit deze rapportages en het voorliggende onderzoek blijkt dat het aantal drie- en meerbedskamers gestaag blijft afnemen. In totaal verblijven er in september 2005 nog 17.700 mensen in drie- en meerbedskamers. Het gaat daarbij ook om mensen in gebouwen die niet zijn geïnspecteerd. Voor 2.900 bewoners zijn nog geen plannen bij het Bouwcollege ingediend om hier wat aan te doen. Drie- en meerbedskamers worden overigens al meer dan 10 jaar niet meer gerealiseerd. Op het thema sanitair wordt de score negatief beïnvloed door het kwantiteitsaspect: in bijna 60% van de groepen is het aantal badkamers kleiner dan de één op vier personen waar in de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw vanuit wordt gegaan. Uit de gegevens blijkt wel dat meer recent gebouwde verpleeghuizen op dit punt beter scoren. In totaal verblijft 18% van de bewoners op een groep waar iedereen over individueel of gedeeld (maximaal 2 personen) sanitair beschikt. In de badkamers is meestal voldoende manoeuvreerruimte voor een rolstoel en voldoende ruimte om de bewoners vanaf een kant te kunnen helpen bij toilet en wastafel.
109
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Op het thema toegankelijkheid wordt in verpleeghuizen het beste gescoord. De algemene toegankelijkheid van het gebouw is goed, de toegankelijkheid van de groep idem. Als sprake is van een knelpunt wordt dat veroorzaakt door de liften. Zestig procent van de bewoners heeft te maken met een lift die niet aan de minimale lengte- en breedte-eis voldoet. Deze constatering wordt mede veroorzaakt door het feit dat de liften in verzorgingshuizen waar op een latere datum verpleegplaatsen zijn ondergebracht (de vroegere dependances, verpleegunits), vaak te klein zijn. De score op het thema gemeenschappelijke ruimte wordt bepaald door de aanwezigheid van een huiskamer, een keuken en dergelijke en vooral door de totale oppervlakte aan gemeenschappelijke ruimten. De vereiste ruimten zijn praktisch altijd aanwezig, zodat de oppervlakte het bepalende criterium is. Uit het onderzoek blijkt dat voor ongeveer de helft van de bewoners de gemeenschappelijke ruimte kleiner is dan vermeld in de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Ook hier geldt de kanttekening dat deze minimumeisen in de loop der jaren zijn verhoogd. De bouwtechnische staat van de verpleeghuizen is goed. Afsluiting De resultaten van dit onderzoek vormen de weerslag van de ontwikkelingen in de ouderenzorg: de zorgzwaarte, de maatschappelijke opvattingen over de huisvesting van de bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen en de wijze waarop de instellingen met deze ontwikkelingen omgaan. Gezien de diversiteit van het gebouwenbestand naar bouwjaar, is het logisch dat er een gemêleerd beeld ontstaat van gebouwen die in meer of mindere mate aan de basiskwaliteitseisen voldoen. De eisen voor verpleeghuizen zijn nog geen 10 jaar geleden opgetrokken en verzorgingshuizen hebben te maken met eisen van nog recentere datum. Dat er veel gebeurt in de sector Verpleging en Verzorging blijkt wel uit het aantal gebouwen, dat vervangen of gerenoveerd wordt. Het aantal meerbedskamers neemt gestaag af. Dit neemt echter niet weg dat er nog een flinke slag moet worden gemaakt om het huidige gebouwenbestand om te vormen tot een vastgoedportefeuille die aan de huidige eisen voldoet. Dit vergt tijd en geld. Voor verzorgingshuizen is het beleid bovendien gericht op het scheiden van wonen en zorg. Gegeven de verwachte toename van het aantal ouderen, de tijd die nodig is om te komen tot het scheiden van wonen en zorg en de boekwaardeproblematiek blijft adequate huisvesting in verzorgingshuizen nog een tijd noodzakelijk. Vervolg Het rapport beperkt zich tot fact finding en spreekt zich niet uit over de beleidsmatige consequenties. Dit neemt niet weg dat de resultaten van dit onderzoek vragen om een vervolg. Het Bouwcollege stelt voor twee punten te agenderen voor nadere uitwerking. Het eerste betreft de instellingen die slecht scoren. Wij zullen de organisaties met een of meer gebouwen in de categorieën “rood” (= ruim onvoldoende) en “oranje” (= beperkt onvoldoende) per zorgkantoorregio nader analyseren. Dat kan leiden tot overleg met de betrokken organisaties of tot een bezoek ter plaatse, bijvoorbeeld met behulp van onze aanjagers. Wat betreft de verpleeghuizen wordt het huidige project waarin met Arcares wordt getracht de afbouw van de verpleeghuizen met de drie- en meerbedskamers te versnellen, uiteraard voortgezet. Deze benadering moet leiden tot een op de instelling toegespitst plan van aanpak. Het is onze ambitie om bij het volgende onderzoek in de Verpleging en Verzorging, naar wij aannemen over vijf jaar, duidelijk aantoonbare verbeteringen te hebben bereikt, en zo mogelijk alle “rode” en “oranje” scores te hebben weggewerkt.
110
College bouw ziekenhuisvo
Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005
Ten tweede zal het Bouwcollege begin 2006 een bouwbehoefte-rapport uitbrengen waarin de kostengevolgen van de resultaten van dit onderzoek nader in kaart worden gebracht. Met de onderzoeksresultaten kan een meer nauwkeurige raming worden gemaakt van de financiële middelen die nodig zijn om de huisvesting binnen de sector op een kwalitatief verantwoord niveau te brengen. Wij zullen uw departement hierbij betrekken.
Hoogachtend, de algemeen secretaris,
de voorzitter,
mr. T. Vroon
drs. R.L.J.M. Scheerder
111
College bouw ziekenhuisvo