College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected] I http://www.bouwcollege.nl
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Uitgebracht
aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 5 juli 2004
rapportnummer 571 ISBN 90-8517-020-6
College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected]
Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG
Datum
1 september 2004
I http://www.bouwcollege.nl
Kenmerk Afdeling
Betreft
Ps Economie
Uw brief van Uw kenmerk
Gebouwkwaliteit in de Geestelijke gezondheidszorg
Bijgaand treft u aan het rapport Gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg. Dit rapport is de weergave van de onderzoeksbevindingen naar de kwaliteit van de verblijfsvoorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen heeft in overleg met GGZ Nederland onderzoek gedaan naar de functionele kwaliteit van 1.000 gebouwen waar in totaal 19.000 cliënten verblijven. Voor het onderzoek zijn alle verblijfsgebouwen, met uitzondering van de woningen van algemene psychiatrische instellingen op kleine locaties, ter plaatse geïnspecteerd. Uit de psychiatrische afdelingen van algemene en academische ziekenhuizen is een steekproef van 10 gebouwen getrokken. Methode Van de verblijfsgebouwen is zowel de functionele kwaliteit als de bouwtechnische kwaliteit onderzocht. Het accent ligt vooral op de functionele kwaliteit. Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zijn de opvattingen over de zorgverlening en daarmee de bouwkundige invulling in de loop der tijd veranderd. Hierdoor verloopt de functionele veroudering van verblijfsgebouwen sneller dan de bouwtechnische veroudering. De belevingsaspecten van een gebouw zijn buiten beschouwing gebleven, omdat deze (nog) niet objectiveerbaar zijn. De functionele kwaliteit van gebouwen is bepaald door ten eerste objectief meetbare items zoals de oppervlakte van zit-/slaapkamers, de omvang van de groepen, de aanwezigheid van sanitair en dergelijke vast te stellen. De mate waarin deze voldoen aan de (basis)kwaliteitseisen voor bestaande bouw en de (basis)kwaliteitseisen voor nieuwbouw die zijn vastgelegd in het referentiekader voor bestaande bouw en de bouwmaatstaven voor de nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen is bepalend voor de gebouwscore. De (basis)kwaliteitseisen voor bestaande bouw vormen de ondergrens voor de functionele kwaliteit.
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Resultaten Zoals bekend, is er de afgelopen jaren al veel bereikt waar het gaat om verbetering en modernisering van de huisvesting binnen de sector en deconcentratie van instellingen. Dit neemt niet weg dat uit het onderzoek naar voren komt dat er nog het nodige moet gebeuren. Zo voldoet 30% van de verblijfsgebouwen in de intramurale gezondheidszorg niet aan de minimale functionele kwaliteitseisen die hedentendage aan een gebouw worden gesteld. Circa 8.500 cliënten hebben te maken met huisvesting die op een aantal punten niet aan de basiskwaliteitseisen voldoet. Het gaat bijvoorbeeld om 8.000 cliënten die op te kleine kamers verblijven. Ook verblijven zo’n 1.300 mensen nog met twee of meer medecliënten op een kamer, wat de zorgverlening in het algemeen niet ten goede komt. Daarnaast heeft één op de drie cliënten te maken met sanitair dat in onvoldoende mate aanwezig is en verblijft eveneens één op de drie cliënten op een afdeling met meer dan 14 medecliënten. Uit het onderzoek blijkt eveneens dat de separeervoorzieningen niet aan alle (nieuwbouw)eisen voldoen. Gemiddeld voldoen de separeervoorzieningen aan zo’n 70% van de eisen. Vervolg Het rapport beperkt zich met opzet tot de fact finding en spreekt zich niet uit over de beleidsmatige consequenties. Dit neemt niet weg dat de resultaten van dit onderzoek vragen om een vervolg. Het Bouwcollege stelt voor twee punten te agenderen voor nadere uitwerking. Het eerste betreft de instellingen die slecht scoren. Wij stellen u voor om instellingen met veel gebouwen (en cliënten) in de categorieën “rood” (= ruim onvoldoende) en “oranje” (= beperkt onvoldoende), samen met GGZ Nederland nader te analyseren. Dat kan leiden tot overleg met de betrokken instellingen of tot een bezoek ter plaatse, bijvoorbeeld met behulp van onze aanjagers. Ook de separeervoorzieningen zullen, waar nodig, in de analyse worden betrokken. Deze benadering moet leiden tot een op de instelling toegespitst plan van aanpak. Het is onze ambitie om bij het volgende onderzoek in de GGZ, naar wij aannemen over vijf jaar, duidelijk aantoonbare verbeteringen te hebben bereikt, en zo mogelijk alle “rode” en “oranje” scores te hebben weggewerkt. Ten tweede is het van groot belang dat de kostengevolgen van de resultaten van dit onderzoek nader in kaart worden gebracht. Aan het eind van dit jaar zal het Bouwcollege een bouwbehoefte-rapport uitbrengen voor de geestelijke gezondheidszorg. Met de onderzoeksresultaten kan een meer nauwkeurige raming worden gemaakt van de financiële middelen die nodig zijn om de huisvesting binnen de sector op een kwalitatief verantwoord niveau te brengen. Hoogachtend, de algemeen secretaris,
de voorzitter,
mr. T. Vroon
drs. R.L.J.M. Scheerder
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Inhoudsopgave
SAMENVATTING
1
1. Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Afbakening en doelstellingen onderzoek 1.3 Beleidsmatige context
4 4 5 6
2. Beschrijving van het onderzoek 2.1 Onderzoeksfasen 2.2 Kwaliteitsbewaking
7 7 8
3. Beoordelingssystematiek 3.1 Systematiek beoordeling functionele kwaliteit 3.2 Systematiek beoordeling bouwtechnische kwaliteit
9 9 13
4. Kenmerken van de sector 4.1 Instellingen en cliënten in het onderzoek 4.2 Typering cliënten 4.3 Typering van locaties en gebouwen
14 14 15 16
5. Functionele kwaliteit van verblijfsgebouwen 5.1 Gemiddelde gebouwscore 5.2 Zit-/slaapkamer 5.3 Groepsgrootte 5.4 Sanitair 5.5 Gemeenschappelijke ruimten 5.6 Toegankelijkheid
20 20 22 26 29 31 34
6. Veiligheid
38
7. Separeer- en afzonderingskamers 7.1 Separeervoorzieningen 7.2 Afzonderingskamers
40 40 42
8. Geschiktheid voor minder validen
44
9. Bouwtechnische kwaliteit van verblijfsgebouwen
46
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
BIJLAGEN
48
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
49 50 53 54 64 65 76 79
I: Samenstelling begeleidingscommissie II: Onderzoeksfasen III: Deelnemende instellingen pilotonderzoek IV: Gehanteerde grenswaarden in de beoordelingssystematiek V: Koppeling doelgroepen en cliëntencategorieën VI: Resultaten steekproef PAAZ/PUK’en VII: Overzicht scores van instellingen VIII: Overzicht van gebruikte afkortingen
VI
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
SAMENVATTING
Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen doet jaarlijks onderzoek naar de huisvestingssituatie in een ‘sector’ van de intramurale gezondheidszorg. Deze activiteit komt voort uit de missie en de wettelijk taak van het Bouwcollege. In 2003 heeft het Bouwcollege het onderzoek naar de gebouwkwaliteit (‘monitoring’) in de gehandicaptenzorg afgerond1. Tevens is in 2003 het monitoringonderzoek in de GGZ gestart met een voorstudie (een ‘quick scan’) naar de functionele kwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)2. Dit onderzoek was beperkt van opzet. In het voorliggende onderzoek wordt dieper op de huisvestingssituatie ingegaan en zijn gebouwen ter plaatse geïnspecteerd.
Uit de psychiatrische afdelingen van algemene en academische ziekenhuizen is een steekproef van 10 gebouwen getrokken. Gebouwen waarvan de instellingen hebben aangegeven dat ze binnen twee jaar buiten gebruik worden gesteld, interim-huisvesting en gebouwen die gerenoveerd worden, zijn buiten beschouwing gebleven. Van de verblijfsgebouwen is zowel de functionele kwaliteit (woonkwaliteit) als de bouwtechnische kwaliteit onderzocht, echter het accent ligt vooral op de functionele kwaliteit. De reden hiervan is dat door maatschappelijke ontwikkelingen de opvattingen over de zorgverlening en daarmee de bouwkundige invulling in de loop der tijd zijn veranderd. Hierdoor verloopt de functionele veroudering van verblijfsgebouwen sneller dan de bouwtechnische. De belevingsaspecten van een gebouw zijn buiten beschouwing gebleven, omdat deze (nog) niet objectiveerbaar zijn.
Met de resultaten van de inventarisatie krijgen zowel de instellingen als het Bouwcollege een objectief beeld van de kwaliteit van de gebouwen. Doordat elke sector eens in de 4 jaar tegen het licht wordt gehouden, zijn zowel op macro- als op instellingsniveau ontwikkelingen in de tijd te volgen. Mede op verzoek van GGZ-Nederland worden de gegevens van de instellingen openbaar gemaakt. In bijlage VII van dit rapport zijn de scores van de instellingen weergegeven.
De functionele kwaliteit van gebouwen is bepaald door objectief meetbare items, zoals de oppervlakte van zit/slaapkamers, omvang van de groepen, aanwezigheid van sanitair, vast te stellen cq. te meten. De mate waarin deze voldoen aan de (basis)kwaliteitseisen voor bestaande bouw en nieuwbouw zijn bepalend voor de gebouwscore. Deze (basis)kwaliteitseisen zijn vastgelegd in het referentiekader voor bestaande bouw en de bouwmaatstaven voor de nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen die door het Bouwcollege zijn vastgesteld en door de Minister zijn goedgekeurd. De (basis)kwaliteitseisen voor bestaande bouw vormen de ondergrens voor de functionele kwaliteit.
Methode
In het voorliggende onderzoek heeft Bouwcollege in overleg met GGZ-Nederland onderzoek gedaan naar de functionele kwaliteit van 1.000 gebouwen in de intramurale geestelijke gezondheidszorg. Hier verblijven in totaal 19.000 cliënten. Voor het onderzoek zijn alle verblijfsgebouwen, met uitzondering van de woningen van algemene psychiatrische instellingen op kleine locaties, ter plaatse geïnspecteerd.
De verschillende items zijn gegroepeerd in vijf thema’s die gewogen meetellen in een totaalscore. Het gaat
[1] College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg, rapportnr. 555, Utrecht, september 2003 [2] College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Huisvestingssituatie in de GGZ; voorstudie monitoringonderzoek, rapportnr. 554, Utrecht, juli 2003
1
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
om de zit-/slaapkamer, sanitair, omvang van de afdeling/groep, gemeenschappelijke ruimten en de toegankelijkheid van een gebouw. De verschillende thema’s worden gewogen opgeteld tot een totaalscore. De zit/slaapkamer telt met 45% het zwaarst mee, zodat de totaalscore hier het meeste verband mee houdt. Het gewicht van elk van de overige thema’s is 15%, behalve voor toegankelijkheid die voor 10% de totaalscore bepaalt.
De cliënten in de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn het best gehuisvest, terwijl in de verslavingszorg (incl. afdelingen voor verslavingszorg) de huisvestingssituatie beneden het gemiddelde voor Nederland ligt. De cliënten die langer dan een jaar in een instelling verblijven, zijn gemiddeld beter gehuisvest dan de cliënten met een verblijfsduur van minder dan een jaar. Dat betekent niet dat de cliënten die langdurige zorg ontvangen altijd goed zijn gehuisvest. De kwaliteit van grote gebouwen (meer dan 50 cliënten) voor langdurig verblijf op de grote locaties, blijft bijvoorbeeld achter bij de gemiddelde kwaliteit. Zestig procent van deze gebouwen (circa 1.700 cliënten) voldoet niet aan de basiskwaliteitseisen, tegenover de eerder genoemde 30% voor het gehele gebouwenbestand.
Resultaten totaal
Uit het onderzoek onder de GGZ-instellingen (excl. psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ) en psychiatrische afdelingen van universitaire klinieken (PUK), blijkt dat 10.500 cliënten (55%) in gebouwen verblijven die tenminste aan de basiskwaliteitseisen voldoen. De huisvesting van 8.500 cliënten (45%) voldoet niet aan alle basiskwaliteitseisen. Hiervan zijn 3.500 cliënten (18%) ondergebracht in gebouwen die op vele aspecten niet voldoen.
Resultaten per thema In tabel I zijn de themascores weergegeven. Deze zijn uitgedrukt in het aantal cliënten dat in gebouwen verblijft.
Uitgedrukt in gebouwen blijkt 70% van de gebouwen tenminste aan de eisen te voldoen. Voor dertig procent gaat dit niet op. 8% van de gebouwen komt op vele punten onder de eisen uit. Het verschil in verdeling tussen cliënten en gebouwen wordt veroorzaakt door het feit dat in de minder goed scorende gebouwen relatief veel cliënten zijn gehuisvest.
Tabel I
• Zit-/slaapkamer De helft van de cliënten is gehuisvest in zit-/slaapkamers die niet (helemaal) voldoen aan de basiskwaliteitseisen. Uit de meetgegevens blijkt bijvoorbeeld dat 74% van de cliënten (14.000) over een eenpersoonskamer beschikt, wat positief bijdraagt aan de thema-
Themascores (in % cliënten) voldoet niet aan de basiskwaliteitseisen
voldoet wel aan de basiskwaliteitseisen (‘groen’)
op vele aspecten
op enkele aspecten
(‘rood’)
(‘oranje’)
zit-/slaapkamer
30%
23%
47%
groepsgrootte
31%
0%
69%
sanitair
28%
7%
65%
3%
52%
45%
gemeenschappelijke ruimte toegankelijkheid
23%
7%
70%
totaal
18%
27%
55%
Bron: Cbz
2
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
score. Veertig procent van deze kamers is echter te klein. Ook is 20% van de eenpersoonskamers te smal, wat de functionaliteit beperkt. Negentien procent van de cliënten deelt de kamer met één medecliënt. Deze kamers zijn vaak (80%) te klein. Zeven procent van de cliënten is met minstens twee medecliënten ondergebracht op een kamer. Deze kamers voldoen per definitie niet aan de basiskwaliteitseisen.
Overige resultaten
Bouwtechnische staat De bouwtechnische staat van de gebouwen is gemiddeld goed. Slechts 3% van de geïnspecteerde verblijfsgebouwen vertoont één of meer gebreken zoals aan kozijnen, daken of dragende gevel. Veiligheid Naast de genoemde punten zijn veiligheidsvoorzieningen onderzocht. Het gaat bijvoorbeeld om de lay out van de unit, vernielingsbestendigheid van de materialen en de technische voorzieningen. Het al of niet aanwezig zijn van bepaalde veiligheidsvoorzieningen is echter slechts één factor bij de veiligheidsbeleving van cliënten en personeel. Er wordt alleen inzicht geboden in de bouwkundige situatie en geen uitspraak gedaan of bepaalde veiligheidsvoorzieningen nodig zijn of dat het al of niet veilig is op een afdeling.
• Sanitair Vijfendertig procent van de cliënten moet het doen met sanitair (toilet, douche, badkamer) dat niet adequaat is. De score wordt vooral bepaald door het gebrek aan voldoende sanitair. Een derde deel van de cliënten beschikt over te weinig toiletten of badkamers. De oppervlakte van de badkamers is goed: zo’n 80% voldoet aan de basiskwaliteitseisen. • Groepsgrootte Eenendertig procent van de cliënten is ondergebracht in te grote groepen. Zij verblijven in groepen van meer dan 14 personen. Dat werd in het verleden toegestaan. Ruim 40% van de cliënten is ondergebracht in groepen van maximaal 10 cliënten, wat overeenkomt met de huidige eis.
Separeervoorzieningen De bouwkundige kwaliteit van de separeervoorzieningen is eveneens beschouwd. Hierbij zijn de kenmerken van de voorzieningen vergeleken met de in 2003 vastgestelde eisen die bij nieuwbouw aan de voorzieningen worden gesteld. Deze eisen hebben betrekking op ligging, lay-out, technische aspecten en op het afwerkingsniveau en gelden voor verschillende niveaus: separeervoorziening, separeerunit en de separeerkamer. Uit de analyses blijkt dat separeervoorzieningen aan circa 70% van alle eisen voldoen. Het feit dat wordt getoetst aan nieuwbouweisen speelt hierbij een rol.
• Gemeenschappelijke ruimte Gemeenschappelijke ruimten scoren het slechtst. Ruim vijftig procent van de cliënten heeft te maken met gemeenschappelijke ruimte die op één of meer punten niet voldoet. Uit de analyse blijkt dat de afwezigheid van een rookruimte en een multifunctionele ruimte vooral deze score bepalen.De totale oppervlakte aan gemeenschappelijke ruimten voldoet praktisch altijd aan de eisen voor bestaande bouw.
Resultaten steekproef PAAZ/PUK´en De cliënten in de onderzochte PAAZ/PUK´en zijn minder goed gehuisvest dan in de GGZ-instellingen. Dit blijkt uit de scores op zit-/slaapkamer, groepsgrootte en het sanitair. Slechts 32% van de cliënten beschikt over een eenpersoonskamer. De meeste cliënten zijn dus ondergebracht op tweepersoonskamers (46%) en meerpersoonskamers (22%). De groepsgrootte is met gemiddeld 19 cliënten relatief groot en er is minder sanitair aanwezig. Op de thema’s gemeenschappelijke ruimten en op toegankelijkheid scoren de PAAZ/PUK’en beter dan de gebouwen in de GGZ-instellingen.
• Toegankelijkheid Een kwart van de cliënten heeft te maken met te smalle gangen, te smalle deuren en te hoge drempels. Vooral de deurbreedte en de gangbreedte beïnvloeden de score in negatieve zin. De toegankelijkheid is in vergelijking met de andere thema’s overigens beter in gebouwen met veel verblijfscliënten dan in gebouwen (woningen) met weinig cliënten.
3
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het welbevinden van de cliënten woonachtig in intramurale instellingen, wordt voor een deel bepaald door de kwaliteit van de gebouwen. Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Bouwcollege) doet jaarlijks onderzoek naar de huisvestingssituatie in een ‘sector’ van de intramurale gezondheidszorg. Vooralsnog richten deze onderzoeken zich op de functionele kwaliteit en blijft, hoewel niet onbelangrijk, de belevingswaarde (healing environment) buiten beschouwing.
worden berekend die samenhangen met de geconstateerde kwaliteit. Dit gebeurt in het zogenaamde bouwbehoefte-onderzoek, dat na afronding van het voorliggende onderzoek ter hand wordt genomen. Zo is in april 2004 het bouwbehoefte-onderzoek voor de gehandicaptenzorg uitgebracht. Daarnaast kunnen de instellingen de resultaten van het onderzoek gebruiken bij het actualiseren van het langetermijn huisvestingsplan (LTHP).
In 2003 heeft het Bouwcollege het onderzoek naar de gebouwkwaliteit (monitoring) in de gehandicaptenzorg afgerond1. Tevens is in 2003 het monitoringonderzoek in de GGZ gestart met een voorstudie (een zogenaamde ‘quick scan’) naar de woonkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)2. Dit onderzoek was beperkt van opzet. In het voorliggende onderzoek wordt dieper op de huisvestingssituatie ingegaan en zijn gebouwen ter plaatse geïnspecteerd.
Het Bouwcollege heeft het voornemen om elk jaar een sector te monitoren. Dit betekent dat elke sector eens in de 4 jaar tegen het licht wordt gehouden, zodat zowel op macro- als op instellingsniveau ontwikkelingen in de tijd zijn te volgen. Mede op verzoek van GGZ Nederland zullen de gegevens van de instellingen openbaar worden gemaakt. In een bijlage van dit rapport zijn de scores van de instellingen weergegeven. De uitkomsten zijn overigens niet vergelijkbaar met de overzichten uit het inventarisatie-onderzoek met peildatum 1996 (het zogenaamde PIT-onderzoek), omdat zowel de maatstaven als de methodiek in de tussentijd zijn gewijzigd.
Het onderzoek volgt uit de missie van het Bouwcollege. Het Bouwcollege weet zich op grond van zijn missie medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van de gebouwen in de zorg. Het periodiek inventariseren van de kwaliteit van het gebouwenbestand in de intramurale gezondheidszorg is zelfs een wettelijke taak3 van het Bouwcollege. Met de resultaten van de inventarisatie krijgen zowel de instellingen als het Bouwcollege een objectief beeld van de kwaliteit van de gebouwen en komt al snel naar voren waar de kwaliteit goed is en waar die achterblijft. Tevens kunnen met deze gegevens de financiële gevolgen
Bij de totstandkoming van het onderzoek is samengewerkt met GGZ Nederland, de brancheorganisatie van de instellingen in de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast is het onderzoek ondersteund door een begeleidingscommissie4. Het Bouwcollege dankt hierbij de leden voor de bijdrage aan het onderzoek.
[1] College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Monitoring gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg, rapportnr. 555, Utrecht, september 2003 [2] College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Huisvestingssituatie in de GGZ; voorstudie monitoringonderzoek, rapportnr. 554, Utrecht, juli 2003 [3] Artikel 2l van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen [4] In bijlage I is de samenstelling van de begeleidingscommissie weergegeven.
4
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
1.2 Afbakening en doelstellingen onderzoek
Bij kwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen bouwtechnische kwaliteit (hoe staat het gebouw er bouwtechnisch gezien voor?) en de functionele kwaliteit (in welke mate is het gebouw geschikt voor de functie die er is ondergebracht?). Het accent van dit onderzoek ligt op de functionele kwaliteit, omdat in de praktijk blijkt dat functionele aspecten meestal de aanleiding zijn voor verbetering of vervanging van huisvesting. Subjectieve elementen die van invloed zijn op de beleving van een gebouw, zijn bewust buiten beschouwing gebleven. Niet omdat ze onbelangrijk zijn, maar omdat er geen harde criteria voorhanden zijn.
Afbakening
Het onderzoek beperkt zich tot de verblijfsgebouwen van instellingen die onder de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) vallen. Semimurale instellingen (RIBW’en) en de extramurale instellingen (RIAGG’s) vallen niet onder de Wet ziekenhuisvoorzieningen en blijven dus buiten de scope van het onderzoek. De volgende intramurale verblijfsgebouwen zijn onderzocht: • verblijfsgebouwen op locaties met ten minste 24 cliënten; • verblijfsgebouwen op locaties met minder dan 24 cliënten voor zover sprake is van ‘bijzondere’ functies zoals verslavingszorg, kinder- en jeugdpsychiatrie en RGC’s; • een steekproef onder 10 psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ) en psychiatrische universitaire klinieken (PUK) (zie bijlage).
Informatie over de kwantiteit vloeit voort uit het beeld van de kwaliteit. De kwaliteit van de gebouwen hangt bijvoorbeeld samen met het aantal cliënten waarvoor het gebouw functioneert. Er ontstaat inzicht in het feitelijke aantal plaatsen verblijf etc. Daarnaast wordt bijvoorbeeld duidelijk hoeveel locaties van welke omvang waar aanwezig zijn. Ook de bruto vloeroppervlakten bieden inzicht in de kwantiteit. Instellingen kunnen de resultaten van het onderzoek gebruiken bij het actualiseren van de langetermijn huisvestingsplannen (LTHP).
De ‘sociowoningen’ op locaties tot 24 cliënten van algemene psychiatrische ziekenhuizen (APZ´en) zijn niet geïnspecteerd. Dat geldt ook voor logeerhuizen in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Daarnaast zijn de gebouwen die binnen twee jaar worden gesloopt of buiten gebruik worden gesteld ook niet opgenomen. Dat geldt eveneens voor interim-huisvesting en voor gebouwen die ten tijde van de inspecties werden gerenoveerd. De instellingen hebben deze informatie verstrekt.
3. het leveren van informatie voor het bouwbehoefteonderzoek. In het bouwbehoefte-onderzoek wordt berekend hoeveel geld nodig is om het aanbod van voorzieningen te laten aansluiten op de verwachte vraag, zowel in termen van volume als van de kwaliteit van voorzieningen. Daarbij wordt gekeken naar de bouwkundige en functionele kwaliteit en de locationele aspecten van de gebouwen. Bij de locatie gaat het om de vraag of een gebouw op de ‘juiste’ plaats staat.
In het onderzoek is de kwaliteit bepaald voor de aanwezige cliëntencategorieën en is getoetst aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw en aan de bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen.
4. het leveren van informatie om op macroniveau antwoord te kunnen geven op beleidsvraagstukken.
Doelstellingen
Voorbeelden van beleidsvraagstukken zijn: hoe staat het met de ambulantisering (omzetting van klinische capaciteit in ambulante zorgvormen) en de deconcentratie van instellingen? En hoeveel cliënten beschikken over eenpersoonskamers of hoe groot zijn de groepen?
De doelstellingen van monitoring zijn: 1. het geven van een objectief beeld van de kwaliteit en kwantiteit van de infrastructuur in de intramurale gezondheidszorg.
5
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
1.3 Beleidsmatige context
behandeling worden ruimtelijk gescheiden. In de behoefte aan dagbesteding wordt voorzien door een landelijk verspreid netwerk van dagactiviteitencentra.
De beleidsmatige uitgangspunten voor de organisatie en vormgeving van de geestelijke gezondheidszorg zijn erop gericht om de zorg meer vraaggestuurd te maken: zorg die zo nauw mogelijk aansluit bij de wensen van cliënten en die de cliënten zoveel mogelijk keuzevrijheid laat. Het oogmerk daarbij is herstel van geestelijke gezondheid en zo dat niet haalbaar blijkt het draaglijk maken van de problematiek. Hierbij moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de vele verschillen in aard en intensiteit van de problematiek: de zorg moet zo weinig mogelijk als belastend worden ervaren en zo licht zijn als verantwoord is (stepped care).
Door de modernisering van de AWBZ is de WZV niet meer van toepassing op de functies voor niet-verblijfscliënten (transmurale zorg, polikliniek, deeltijdbehandeling, dagbesteding). De beleidsregels ex artikel 3 van de WZV zijn gelijktijdig aangepast en dragen nu een meer globaal karakter. Er zijn nieuwe geharmoniseerde AWBZ–bouwmaatstaven ontwikkeld, die betrekking hebben op de gehele caresector. Is bij de bouw een tendens tot kleinschaligheid aan de orde, de GGZ-organisaties vertonen daarentegen een tendens naar grootschaligheid. Door fusies onderling en door incorporatie van RIAGG’s, Consultatiebureaus voor alcohol en drugs (CAD’s) en Regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW’en) ontstaan steeds grotere GGZ-conglomeraten, met een zeer gedifferentieerd functiepakket en een omvangrijk verzorgingsgebied.
De feitelijke ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg hebben de laatste jaren een duidelijke ommezwaai in de hiervoor aangeduide richting laten zien. De opnameduur in klinieken is fors teruggedrongen en een aanzienlijk deel van de klinische capaciteit van instellingen is omgezet in ambulante zorgvormen, zoals psychiatrische thuiszorg, casemanagement, deeltijdbehandeling en poliklinische zorg. Vermaatschappelijking van de zorg, waarbij zelfstandigheid van de cliënt en zijn maatschappelijke integratie de na te streven doelen zijn, is hoog in het vaandel komen te staan. Om dit proces te laten slagen is van essentieel belang dat de cliënt is ingebed in een ’maatschappelijk steunsyteem’ (een netwerk van activiteiten met betrekking tot verblijf, werken, zorg en welzijn), zodat een zo normaal mogelijke wijze van functioneren in de maatschappij binnen bereik komt. Er is een transitieproces gaande, waarbij grootschalige, excentrisch gelegen instellingen met een institutionele uitstraling worden omgevormd tot instellingen met een evenwichtig over het verzorgingsgebied gespreid netwerk van kleinschalige in genormaliseerde bouw ondergebrachte accommodaties. Voor kortdurende zorg (cure) wordt aangesloten bij algemene ziekenhuizen, door vorming van regionale GGZ-centra (RGC’S). Op de hoofdlocaties blijven vaak de voorzieningen voor intensieve langdurige zorg en specialistische functies voor bijzondere doelgroepen gehandhaafd. Binnen de verblijfsvoorzieningen is sprake van een verkleining van de omvang van de groepen. Verblijf en
Voor meer informatie over de sector GGZ wordt verwezen naar de volgende Cbz–publicaties: • Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen (rapportnr. 0.114); • Bouwmaatstaven separeer- en afzonderingsvoorzieningen (rapportnr. 0.111); • Gehandicaptenvoorzieningen en geestelijke gezondheidszorg in andere Europese landen; • Langdurig verblijf in een beschermende/beveiligde setting. Deze rapporten zijn ook te raadplegen op de website van het Bouwcollege (www.bouwcollege.nl).
6
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
2 Beschrijving van het onderzoek
In dit hoofdstuk zijn de verschillende fasen van het onderzoek beknopt beschreven (§ 2.1) en wordt ingegaan op de kwaliteitsbewaking (§ 2.2). Het onderzoek is in vijf fasen opgeknipt, die deels volgtijdelijk en deels simultaan zijn verlopen. In het navolgende zijn de onderzoeksfasen beknopt beschreven. Voor een meer gedetailleerde uitwerking wordt verwezen naar bijlage II.
III. Het ontwikkelen van de beoordelingsmethode van gebouwen (november 2003 – mei 2004) Doel van deze fase was het ontwikkelen van een methode om de functionele en de bouwtechnische kwaliteit van de gebouwen te bepalen (zie hoofdstuk 3) en automatisch te laten doorrekenen. Het systeem is vervolgens getest aan de hand van een aantal bij het Bouwcollege bekende gebouwen.
2.1 Onderzoeksfasen
IV. Gebouwinspecties (februari 2004 – mei 2004) In totaal zijn 730 gebouwen geïnspecteerd. Door herhalingseffecten in de bouw staan deze gebouwen gelijk aan 1.008 gebouwen. De verdeling is als volgt:
I. Het verkrijgen van basisinformatie (september 2003 – januari 2004) Het belangrijkste doel van deze fase was het verkrijgen van de informatie die benodigd was om gebouwinspecties uit te kunnen voeren. Het gaat daarbij om de exacte adressen van locaties, de functie van gebouwen, het aantal cliënten per locatie en het bouwjaar. Hiertoe is het bestaande bestand uit 1996 door het Bouwcollege geactualiseerd aan de hand van de langetermijn huisvestingsplannen van de instellingen. Vervolgens zijn deze gegevens ter toetsing via internet voorgelegd aan de instellingen.
• inspectie van 720 gebouwen van GGZ-instellingen op locaties met ten minste 24 cliënten en op locaties met minder dan 24 cliënten voor zover sprake is van een ’bijzondere’ functie, zoals verslavingszorg, kinder- en jeugdpsychiatrie en RGC’s. Vanwege herhalingsbouw staan de 720 gebouwen gelijk aan 998 gebouwen; • steekproef van 10 PAAZ/PUK’en uit een populatie van 34 PAAZ/PUK’en, die niet binnen twee jaar buiten gebruik worden gesteld. Bij de steekproeftrekking is rekening gehouden met het aantal cliënten en bouwjaar; Gebouwen die binnen twee jaar worden gesloopt of buiten gebruik worden gesteld zijn niet geïnspecteerd. Dat geldt ook voor interim-huisvesting en voor gebouwen die ten tijde van de inspecties werden gerenoveerd. In totaal gaat het om bijna 70 gebouwen met circa 1.800 verblijfscliënten.
II. Voorbereiding inspectiefase (oktober 2003 – januari 2004) Het doel van deze fase was tweeledig: het formuleren van de vragenlijst en het verkrijgen van betrouwbare gegevens. Deze fase heeft geresulteerd in een automatisch opnameformulier, een inspectiehandleiding, een inspectieprotocol en een kwaliteitsplan (§ 2.2). Tijdens deze fase heeft een pilotonderzoek onder 6 instellingen plaatsgevonden (bijlage III).
V. Rapportagefase (mei 2004 – juli 2004) Het onderzoek is afgesloten met de voorliggende (macro)rapportage, waarin de landelijke resultaten
7
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
worden gepresenteerd. De instellingen waar gebouwinspecties hebben plaatsgevonden hebben eind juli/begin augustus een individuele rapportage op instellings-, gebouw- en locatieniveau ontvangen. Met deze rapportages krijgen de instellingen inzicht in de functionele kwaliteit van het gebouwenbestand en kunnen zij zich spiegelen aan het landelijk beeld.
onderzoek is betrokken. De senior-inspecteur was ook beschikbaar voor het beantwoorden van adhocvragen tijdens inspecties. Daarnaast is na 4 van de 12 inspectieweken een terugkomdag georganiseerd om voorkomende fouten te communiceren en om ervaringen uit te wisselen. c. Controle-opnames Van alle inspecteurs is een aantal inspecties gecontroleerd aan de hand van een controleprotocol. Hierin is ondermeer beschreven dat de inspecteurs 80% van de metingen binnen de, vooraf gedefinieerde, toegestane grenzen moeten hebben uitgevoerd. Ook wordt in het protocol uitvoerig ingegaan op de acties die worden ingezet op het moment dat blijkt dat een inspecteur onvoldoende kwaliteit heeft geleverd. Uit de controle-inspecties is gebleken dat de inspecteurs hun werk in het algemeen goed te hebben gedaan.
De inspecties en een deel van de daarbij behorende voorbereidingen, alsmede de automatisering van de functionele beoordeling en de ontwikkeling van de bouwtechnische beoordeling, zijn uitgevoerd door Damen Bouwcentrum.
2.2 Kwaliteitsbewaking
De onderzoeksresultaten staan of vallen met adequate gebouwinspecties. De kwaliteitsbewaking is als volgt ingevuld:
d. Consistentiechecks Bij de data entry en op bestandsniveau zijn consistentiechecks en uitschieteranalyses uitgevoerd. Daarnaast is een aantal checks ook in de opnamesoftware opgenomen.
a. Inspectieprotocol en inspectiehandleiding Het inspectieprotocol bevat een lijst van chronologische instructies en procedures die de inspecteur bij iedere inspectie doorloopt. Tevens worden richtlijnen gegeven voor de wijze van handelen tijdens een inspectie. In de handleiding zijn per vraag antwoordcategorieën weergegeven en wordt de vraag toegelicht. Het gaat zowel om definities als meetinstructies. Het inspectieprotocol en de handleiding zijn noodzakelijk om te komen tot een productieve en eenduidige gegevensverzameling. Daarnaast is de handleiding ook cruciaal voor de analysefase van het onderzoek, wanneer het gaat om de juiste interpretatie van de verzamelde onderzoeksgegevens.
e. Verificatie meetgegevens door instellingen De instellingen hebben na de inspecties rapporten met de meetgegevens ontvangen, waarop zij konden reageren. In maart zijn de instellingen aangeschreven om het belang van een adequate verificatie te onderstrepen. Eind mei zijn de instellingen nogmaals aangespoord om te reageren. Tweederde deel van de instellingen heeft uiteindelijk gereageerd.
b. Opleiding en begeleiding van inspecteurs Elke inspecteur heeft een tweedaagse opleiding gevolgd. De mate van geschiktheid is vervolgens getoetst aan de hand van een theoretische- en een praktijktoets. Daarnaast is vooral teruggegrepen naar inspecteurs die in 2003 hebben meegewerkt aan het onderzoek in de gehandicaptenzorg en ervaring hebben met de onderzoeksmethode. Vervolgens is elke inspecteur 2 dagdelen begeleid door een senior-inspecteur, die bij de opzet van het
8
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
3 Beoordelingssystematiek
3.1 Systematiek beoordeling functionele kwaliteit
In deze paragraaf is de systematiek beschreven waarmee de gebouw- en themascores zijn berekend.
een themascore. Hieruit blijkt voor welk percentage een verblijfsunit voldoet aan de eisen voor bestaande bouw, voor nieuwbouw en voor nieuwbouw-plus. Deze exercitie wordt voor elk thema uitgevoerd, waarbij de thema’s vervolgens worden gewogen tot een score voor de verblijfsunit (zie Gebouwscores en thema’s).
Opbouw gebouwscore
Per verblijfsgebouw worden verschillende verblijfsunits/groepen onderscheiden. Voor elke verblijfsunit worden per gebouwkenmerk (bijv. de oppervlakte van de zit-/slaapkamer) de meetgegevens genoteerd en vergeleken met de eisen voor dat gebouwkenmerk. De vergelijking van het meetgegeven met de eis voor dat gebouwkenmerk resulteert in een score per kenmerk. De scores per kenmerk worden gesommeerd tot een score per verblijfsunit. Er zijn drie niveaus van eisen geformuleerd: basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw, basiskwaliteitseisen voor nieuwbouw en nieuwbouw-plus eisen. Deze laatste eisen gelden voor een beperkt aantal vragen. De eisen zijn gebaseerd op de Bouwmaatstaven voor AWBZ-voorzieningen uit 2004. Voor punten die niet expliciet zijn opgenomen in de basiskwaliteitseisen, is gebruik gemaakt van bronnen waarnaar wordt verwezen in de Bouwmaatstaven, zoals het Handboek Toegankelijkheid en het Bouwbesluit. Voor de invulling van de gehanteerde eisen wordt verwezen naar bijlage IV.
Als een verblijfsunit aan alle basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet, wordt een ‘6’ gescoord (tabel 3.1). Voldoet een verblijfsunit vervolgens aan de nieuwbouweisen5, dan worden maximaal 3 punten extra gescoord. Wordt ook nog aan nieuwbouw-plus ‘eisen’ voldaan, dan komt er nog eens één punt bij. De ideale verblijfsunit scoort een ‘10’. Deze verblijfsunit voldoet aan alle eisen en scoort op een aantal punten zelfs hoger dan bij nieuwbouw is vereist. Bij een score van minder dan 100% voor bestaande bouw, nieuwbouw of nieuwbouw-plus worden evenredig minder punten toegekend. Dus een score van 80% voor bestaande bouw en 20% voor nieuwbouw leidt tot een 5,4 (80% * 6 plus 20% * 3). Het is mogelijk dat een verblijfsunit op bepaalde punten niet aan een basiskwaliteitseis voor bestaande bouw en op andere punten zowel aan de eisen voor bestaande bouw als voor nieuwbouw voldoet (bijvoorbeeld omdat twee van de acht kamers te klein zijn). Het systeem is zodanig opgebouwd dat compensatie optreedt. De unit kan per saldo positief scoren.
Per gebouwkenmerk wordt gekeken of wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, nieuwbouw en nieuwbouw-plus. Indien sprake is van meerdere items per gebouwkenmerk (bijvoorbeeld het aantal zit/slaapkamers) voldoet x% aan de eisen voor bestaande bouw, y% aan de eisen voor nieuwbouw en z% aan de eisen voor nieuwbouw-plus. Vervolgens worden de scores op de gebouwkenmerken gewogen opgeteld tot
[5] Als de basiskwaliteitseisen voor bestaande en voor nieuwbouw gelijk zijn, wordt tweemaal gescoord: namelijk voor bestaande bouw en voor nieuwbouw.
9
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 3.1
Opbouw gebouwscore
type eis
basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw
omschrijving
punten
eisen waaraan een gebouw minimaal moet voldoen
6
(minimumkwaliteit) basiskwaliteitseisen voor nieuwbouw
eisen waaraan een nieuw te bouwen gebouw minimaal moet voldoen
3
nieuwbouw-plus
eisen waarop een gebouw extra kan scoren
1
maximale score
10
Bij één verblijfsunit per gebouw is de score van een verblijfsunit gelijk aan de gebouwscore. Bij meerdere verblijfsunits worden deze met het aantal cliënten per verblijfsunit gewogen tot één gebouwscore.
in drie cliëntencategorieën zijn verdeeld. Deze cliëntencategorieën of verblijfscategorieën zijn voor het onderzoek afgeleid van de doelgroepen, zoals die werden gehanteerd voor de inwerkingtreding van de gemoderniseerde AWBZ-maatstaven in april 2003. Afhankelijk van circuit, doelgroep, opnameduur en aanwezigheid van personeel gedurende 24-uur, is een indeling gemaakt in welke cliëntencategorie/verblijfscategorie de cliënten in principe zouden zijn gehuisvest (bijlage V). Wanneer een unit via het schema op de bouwkundige invulling ‘zwaar’ uitkomt, zijn in het rapport dus de eisen voor ‘zwaar‘ gebruikt. In de praktijk is deze indeling evenwel minder hard. Instellingen kunnen bijvoorbeeld kiezen om cliënten die in principe volgens ‘zwaar’ zouden worden gehuisvest, toch in een ‘lichte’ omgeving te plaatsen. De volgende cliëntencategorieën/verblijfscategorieën worden onderscheiden: A. Licht: mensen die vooral een beroep doen op verblijf met begeleiding, verzorging en/of verpleging. Het accent ligt op verblijf. De cliënten kunnen 24 uur per dag een beroep doen op zorg (‘hulp op afroep’); B. Zwaar: mensen die vooral een beroep doen op verblijf met intensieve verpleging, behandeling en/of activerende begeleiding. Zorg is 24 uur per dag aanwezig en beschikbaar; C. Beveiligd: mensen die door een combinatie van aandoeningen en (ernstige) gedragsproblematiek tijdelijk of langer opgevangen moeten worden in een beschermde of beveiligde setting. In de GGZ gaat het alleen om mensen met een (zeer ernstige) psychiatrische aandoening in combinatie met ernstige gedragsstoornissen en agressief gedrag die worden opgevangen in een kliniek voor intensieve
Interpretatie gebouwscore
De gebouwscore geeft een indicatie van de functionele kwaliteit van een gebouw. In de tabellen en grafieken over gebouwscores wordt onderstaande driedeling gehanteerd:
Gebouwscore 0 tot 5: het gebouw voldoet op meerdere punten niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Gebouwscore 5 tot 6: het gebouw voldoet op een beperkt aantal punten niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Gebouwscore 6 en hoger: voldoet gemiddeld aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Het betekent niet dat een gebouw altijd op alle punten aan deze eisen voldoet.
Gebouwscore en cliëntencategorieën
In elke verblijfsunit zijn in principe cliënten gehuisvest waar dezelfde eisen voor gelden. De bouwkundigfunctionele eisen die aan een verblijfsunit/gebouw worden gesteld, zijn afhankelijk van de kenmerken van de cliënten, die hiertoe conform de AWBZ-maatstaven
10
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 3.2 Thema’s met gebouwkenmerken
thema
gebouwkenmerken
zit-/slaapkamer
aantal cliënten per zit-/slaapkamer, (nuttige) oppervlakte zit-/slaapkamer, breedte-maat van de zit-/slaapkamer
sanitair
aantal toiletten per groep/unit, aantal douche-/badruimten per groep/unit, (nuttige) oppervlakte douche/badruimten
groepsgrootte gemeenschappelijke ruimten
aantal cliënten per unit/groep aanwezigheid van woonkamer, keuken, rookruimte, multifunctionele ruimte, (nuttige) oppervlakte van het totaal van deze ruimten
toegankelijkheid van het gebouw
breedte van gangen en deuren, hoogte drempels, opstelruimte achter de deur, (evt.) afmetingen lift(en)
behandeling (SGA/KIB), in een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) of in een forensische psychiatrische kliniek (FPK) dan wel in een forensische verslavingskliniek (FVK). Daarnaast is een aparte categorie geformuleerd voor verpleegbehoeftigen, omdat de verblijfsunit voor deze categorie bedtoegankelijk moet zijn.
Tabel 3.3a Weging binnen het thema zit-/slaapkamer
%
oppervlakte zit-/slaapkamer
35%
breedte zit-/slaapkamer
25%
aantal cliënten per kamer
Gebouwscore en thema’s
totaal
De score van een gebouw/verblijfsunit is opgebouwd uit de scores per thema. De thema’s vormen een groep van bij elkaar passende kenmerken, die afzonderlijk aan de eerder genoemde basiskwaliteitseisen worden getoetst. De kenmerken zijn gekozen aan de hand van de in de basiskwaliteitseisen genoemde kenmerken voor bestaande- en nieuwbouw. In tabel 3.2 zijn de verschillende thema’s inclusief de kenmerken genoemd.
40% 100%
Tabel 3.3b Weging binnen het thema gemeenschappelijke ruimte
%
oppervlakte per cliënt
De thema’s zijn opgebouwd uit een wisselend aantal kenmerken. Niet ieder kenmerk is even belangrijk voor de functionele kwaliteit van een gebouw. Ook binnen een thema is een weging van de kenmerken toegepast (tabel 3.3a – 3.3d). Het thema groepsgrootte bestaat uit één item, dat dus voor 100% de score bepaalt.
aanwezigheid woonkamer
20%
aanwezigheid keuken
20%
aanwezigheid rookruimte
20%
aanwezigheid multifunctionele ruimte
15%
totaal
De gebouwen en units zijn ook getoetst op het thema veiligheid en het voldoen aan de eis dat het gebouw geschikt moet zijn voor een minder valide cliënt6. [6] Een unit voldoet aan de MIVA-eis als één rolstoelgebruiker er gebruik van kan maken.
11
25%
100%
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Fig. 3.1 Weging thema’s
10% Zit-/ slaapkamer Groepsgrootte 15% 45%
Sanitair Gemeenschappelijk Toegankelijkheid
15%
15%
Tabel 3.3c Weging binnen het thema sanitair
Deze items zijn echter niet in de gebouwscore opgenomen. Veiligheid is niet opgenomen is de gebouwscore, omdat hiervoor geen objectieve criteria bestaan. De MIVA-eis geldt alleen bij nieuwbouw en is om deze reden eveneens niet in de gebouwscore verwerkt. Separeervoorzieningen en afzonderingskamers zijn ook apart beschouwd en niet verdisconteerd in de gebouwscore.
%
oppervlakte eisen
40%
aantal toiletten
30%
aantal badkamers
30%
totaal
100%
Uit het bovenstaande overzicht wordt duidelijk dat alleen objectief meetbare kenmerken van een gebouw zijn opgenomen, waarvoor basiskwaliteitseisen zijn geformuleerd. Voor de belevingswaarde van het gebouw, zoals aankleding en kleurgebruik bestaan geen basiskwaliteitseisen. Dit betekent uiteraard niet dat deze factoren niet belangrijk zijn voor de ‘leefbaarheid’ van een gebouw. Voor deze aspecten is echter nog geen objectieve toets ontwikkeld die kan worden opgenomen in de huidige onderzoeksmethodiek. Het Bouwcollege heeft overigens wel een meer subjectieve methodiek ontwikkeld om nieuwbouwplannen (‘Qind’) te toetsen op deze aspecten.
Tabel 3.3d Weging binnen het thema toegankelijkheid
%
lift (indien aanwezig)
20%
breedte verkeersruimte
35%
deurbreedte alle deuren
20%
vrije oppervlakte achter deuren
20%
hoogte van drempels totaal
5%
De thema’s zijn gewogen om een totaalscore te kunnen berekenen. Uit figuur 3.1 blijkt dat aan de zit-/ slaapkamer het meeste belang (45%) wordt gehecht, omdat het de privé-leefruimte van de cliënt betreft. Het sanitair heeft een aandeel van 15%. Hier spelen de beschikbaarheid van voorzieningen en de oppervlakte een rol. De grootte van de groep is even-
100%
12
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
eens op 15% gesteld, evenals gemeenschappelijke ruimten. Toegankelijkheid is op 10% gezet. De wegingsfactoren zijn in de praktijk getoetst door de bouwkundigen van het Bouwcollege. Zij hebben gecheckt of de gebouw- en themascores corresponderen met de eigen indrukken van de verschillende gebouwen.
behoeve van het voorliggende onderzoek is een vereenvoudigde versie opgesteld. Per gebouw is de bouwtechnische kwaliteit van 7 bouwdelen bepaald: fundering, gesloten gevel, dragende wanden, vloeren, daken, kozijnen/gevelopeningen, balkons/galerijen. De volgende condities voor onderhoud (CVO) worden onderscheiden: CVO 1 : nieuwbouwkwaliteit; CVO 2 : goede staat van onderhoud; CVO 3 : geringe bouwtechnische gebreken; CVO 4 : duidelijke bouwtechnische gebreken; CVO 5 : ernstige bouwtechnische gebreken; CVO 6 : zeer ernstige bouwtechnische gebreken.
3.2 Systematiek beoordeling bouwtechnische kwaliteit
Uitgangspunt voor de beoordeling van de bouwtechnische kwaliteit is de methodiek van de conditiemeting, die door Damen Bouwcentrum is ontwikkeld en die in opeenvolgende KWR-onderzoeken is toegepast (KWR = Kwalitatieve Woning Registratie). De methodiek is thans vastgelegd in een concept NEN-norm. Ten
De verschillende condities zijn geaggregeerd tot één conditie voor het gebouw. Vervolgens wordt het prestatieverlies berekend (tabel 3.4).
Tabel 3.4 Beschrijving prestatieverlies prestatieverlies
kleiner dan 33%
beschrijving
het gebouw heeft geen bouwtechnische gebreken. Alle aanwezige bouwdelen zijn in goede staat van onderhoud en het gebouw heeft in ieder geval één bouwdeel met nieuwbouwkwaliteit.
gelijk aan 33%
het gebouw heeft geen bouwtechnische gebreken. Alle aanwezige bouwdelen zijn in goede staat van onderhoud. Er is echter geen sprake van nieuwbouwkwaliteit.
groter dan 33%
het gebouw heeft één of meer bouwtechnische gebreken.
13
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
4 Kenmerken van de sector
4.1 Instellingen en cliënten in het onderzoek
In tabel 4.1 is het aantal toegelaten plaatsen voor verblijf weergegeven. De totale capaciteit bedraagt ruim 28.000 plaatsen. Hiervan worden er bijna 26.000 ingevuld door GGZ-instellingen en ruim 2.000 door ziekenhuizen (PAAZ/PUK).
in de verslavingszorg. Dit wordt tevens veroorzaakt door het relatief grote aantal gebouwen dat niet is geïnspecteerd. De reden hiervoor is dat deze gebouwen binnen twee jaar buiten gebruik worden gesteld of momenteel worden gerenoveerd. Daarnaast zijn dubbele diagnoseplaatsen bij de volwassenenpsychiatrie opgenomen.
In de tabellen 4.2a en 4.2b zijn het aantal gebouwen en het aantal verblijfscliënten in het onderzoek weergegeven. Uit tabel 4.2a blijkt dat volgens de opgave van de instellingen en de inspecties ter plaatse 1.274 gebouwen met ruim 22.000 plaatsen aanwezig zijn in de GGZ-instellingen (excl. PAAZ/PUK). Hiervan zijn in totaal 998 (of 78%) gebouwen met 19.180 (of 87%) verblijfscliënten onderzocht. Deze aantallen zullen in de vervolghoofdstukken terugkomen.
Uit tabel 4.2b blijkt dat de PAAZ/PUK-capaciteit volgens het onderzoek lager is dan de toelating. Dit wordt veroorzaakt door de RGC’s. Deze zijn via de GGZ-instellingen onderzocht en opgenomen in tabel 4.2a. Uit de PAAZ/PUK’en is een steekproef van 10 instellingen getrokken, waar in bijlage VI over wordt gerapporteerd.
Het verschil tussen de toegelaten capaciteit (tabel 4.1) en de in het onderzoek aangetroffen capaciteit wordt verklaard door substitutie van capaciteit in ambulante zorgvormen en doordat er sprake is van een momentopname van zowel de toelatings- als inspectiegegevens. Het verschil is relatief het grootst
Tabel 4.1
Toegelaten capaciteit voor verblijf van intramurale instellingen
aantal
%
% (excl. PAAZ/PUK)
volwassenen- en ouderenpsychiatrie (incl. forensische psychiatrie) kinder- en jeugdpsychiatrie
22.830
82%
88%
1.250
4%
5%
verslavingszorg (incl. afdelingen voor verslavingszorg)
1.770
6%
7%
PAAZ/PUK
2.290
8%
nvt
totaal
28.140
100%
totaal excl. PAAZ/PUK
25.850
Bron: Cbz (bewerking gegevens Cvz)
14
100%
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 4.2a
Plaatsen verblijf in onderzoek, GGZ excl. PAAZ/PUK
inspectie gebouwen
geen inspectie
cliënten gebouwen
totaal
cliënten gebouwen
cliënten
locaties met minstens 24 cliënten of maximaal 24 cliënten met bijzondere functie locaties tot 24 plaatsen1
998
19.180
nvt
nvt
998
19.180
nvt
nvt
208
1.420
208
1.420
nvt
nvt
68
1.770
68
1.770
in renovatie, buiten gebruik binnen 2 jaar, interim-huisvesting gebouwen die vanwege het ontbreken van tekeningen niet zijn geïnspecteerd totaal GGZ excl. PAAZ/PUK
nvt
nvt
4
110
4
110
998
19.180
280
3.300
1.278
22.480
[1] Verblijf Apz, incl. buiten gebruik te stellen gebouwen op deze locaties Bron: Cbz (opgave instellingen en inspecties)
Tabel 4.2b
Plaatsen verblijf in onderzoek, PAAZ/PUK
inspectie
geen inspectie
gebouwen cliënten
gebouwen cliënten
PAAZ/PUK
totaal gebouwen
cliënten
10
248
24
730
34
978
interim-huisvesting
nvt
nvt
14
395
14
395
totaal PAAZ/PUK
10
248
38
1.125
48
1.373
in renovatie, buiten gebruik binnen 2 jaar,
Bron: Cbz (opgave instellingen en inspecties
4.2 Typering cliënten
procentuele verdeling volgens de toelatingen (tabel 4.1).
In deze paragraaf worden de cliënten getypeerd. Het betreft alleen de cliënten van gebouwen die zijn geïnspecteerd.
Vanuit de verblijfs- of cliëntencategorie (bouwkundige opzet) bezien is ‘zwaar’ met 70% de grootste deelpopulatie. ‘Licht’ komt met 26% minder vaak voor. Laatstgenoemde wordt relatief vaak bij de volwassenen- en ouderenpsychiatrie aangetroffen. ‘Beveiligd’ is met 4% de kleinste groep. Het betreft cliënten met een (ex) forensische achtergrond en/of mensen met ernstige gedragsstoornissen7. Deze verdeling lijkt reëel, aangezien intramurale instellingen zich vooral
Uit tabel 4.3 blijkt dat 66% van de populatie betrekking heeft op het circuit volwassenen, 21% op ouderen en respectievelijk 6% en 7% op kinder- en jeugdpsychiatrie en verslavingszorg. De procentuele verdeling over de diverse circuits sluit goed aan bij de
[7] De definitie van beveiligd is bij de inspecties ruimer uitgelegd dan in de maatstaven voor AWBZ-voorzieningen. Dit heeft geleid tot een relatief hoog aantal cliënten in de categorie ‘beveiligd’.
15
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
op ‘zwaar’ richten. De categorie ‘licht’ is bij RIBW’en ondergebracht of woont zelfstandig in combinatie met ambulante zorg.
besloten of gesloten enerzijds en de verslavingszorg met circa 10% besloten of gesloten anderzijds. De cliënten van de kleine opgenomen locaties (minder dan 24 cliënten) zijn naar verwachting vooral terug te vinden in de categorieën volwassenenpsychiatrie, langdurende zorg, licht en open. Voor de cliënten in de buiten gebruik te stellen, in renovatie zijn of tijdelijke gebouwen is deze typering niet te maken.
De verhouding tussen kortdurende opnames (< 1 jaar) en langdurende opnames is 44% - 56%, hetgeen reëel voorkomt. In de volwassenen- en ouderenpsychiatrie komen langdurende opnames relatief vaak voor (resp. 58% en 74%). In de verslavingszorg is het percentage langdurende zorg praktisch nihil (3%). In de kinderen jeugdpsychiatrie is een derde deel van de cliënten langer dan één jaar opgenomen.
4.3 Typering van locaties en gebouwen
Uit het onderzoek blijkt voorts dat bijna driekwart van de populatie op een afdeling met een open regime is gehuisvest en een kwart op besloten of gesloten afdelingen. De open afdelingen betreffen de verblijfs- of cliëntencategorie ‘licht’ en tweederde deel van ‘zwaar’. Uitschieters zijn de ouderenpsychiatrie met bijna 40%
Tabel 4.3
Spreiding en ligging van locaties
In totaal zijn in het onderzoek 428 locaties8 aangetroffen Op een gemiddelde locatie staan 3 verblijfsgebouwen, waarin 48 cliënten zijn gehuisvest. Er bestaan echter forse verschillen in de locatie-omvang.
Verblijfscliënten naar circuit, zorgzwaarte, opnameduur en type afdeling, GGZ excl. PAAZ/PUK (aantal, %).
GGZ excl. PAAZ/PUK1 aantal volwassenen2
%
12.615
66%
ouderen
3.980
21%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
6%
1.325
7%
licht
5.050
26%
zwaar
13.335
70%
beveiligd
795
4%
kort
8.370
44%
lang
10.810
56%
open
14.020
73%
besloten/gesloten totaal
5.160
27%
19.180
100%
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten, buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
[8] Exclusief buiten gebruik te stellen gebouwen, interimhuisvesting en in renovatie zijnde gebouwen, inclusief locaties <24 cliënten.
16
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 4.4
Spreiding van locaties naar grootteklasse, GGZ excl. PAAZ/PUK1
locaties aantal
tot en met 23 cliënten 24 – 50 cliënten
gebouwen %
aantal
%
cliënten gemid
aantal
%
gemid
257
60%
308
26%
1,2
2.440
12%
10
92
21%
172
14%
1,9
3.240
16%
35
51 – 100 cliënten
35
8%
76
6%
2,2
2.465
12%
70
101 – 200 cliënten
11
3%
90
7%
8,2
1.665
8%
151
meer dan 200 cliënten totaal
33
8%
564
47%
17,1
10.900
52%
330
428
100%
1.210
100%
2,8
20.710
100%
48
[1] Exclusief buiten gebruik te stellen gebouwen, interim-huisvesting en in renovatie zijnde gebouwen, inclusief locaties <24 cliënten Bron: Cbz (opgave instellingen en inspecties)
Uit tabel 4.4 blijkt dat op 60% van de locaties minder dan 24 cliënten zijn gehuisvest. Hier staat tegenover dat 8% van de locaties over meer dan 200 cliënten beschikt. Op deze locaties is echter wel 52% van de cliënten gehuisvest. Uit nadere analyse blijkt dat op de locaties met meer dan 100 cliënten tweederde deel van de cliënten langdurig is opgenomen, terwijl dat voor de locaties met minder dan 100 cliënten rond de 30%-40% is.
Tabel 4.5 toont aan dat 81% van de geïnspecteerde locaties (78% van de cliënten) is gelegen binnen de bebouwde kom. De locatie-omvang heeft nauwelijks effect op deze verdeling. Alleen de locaties tussen de 100 en 200 cliënten bevinden zich voor ruim 90% binnen de bebouwde kom.
% locaties (geel), % cliënten (blauw)
Fig. 4.1 Spreiding van verblijfscliënten over locaties (% locaties, % verblijfscliënten)
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% < 24
24-50
51-100 locatie-omvang in cliënten
Bron: Cbz (inspecties)
17
101-200
> 200
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 4.5
Ligging van locaties (% locaties, % cliënten)
locaties 1 aantal
cliënten %
aantal
%
binnen bebouwde kom
196
81%
14.960
78%
buiten bebouwde kom
46
19%
4.220
22%
242
100%
19.180
100%
totaal
[1] Exclusief locaties <24 cliënten Bron: Cbz (inspecties)
De gebouwen op de locaties zijn voor 26% getypeerd als ‘reguliere woningbouw’. Hieronder wordt een verschijningsvorm verstaan die overeenkomstig is met een eengezinswoning of meergezinswoning (appartement), waarbij sprake kan zijn van een interne doorbraak tussen woningen. De overige 74% heeft betrekking op paviljoens of grotere verblijfsgebouwen, zoals RGC’s. Reguliere woningbouw wordt vooral bij de langdurende zorg aangetroffen: 32% van de verblijfsgebouwen wordt tot deze categorie gerekend. Reguliere woningbouw komt het meest voor op locaties tot 24 cliënten en op locaties van 100 tot 200 cliënten: bij ruim 40% van de verblijfsgebouwen op deze locaties betreft het een ‘reguliere’ woning.
Tabel 4.6
Gebouwkenmerken
Gemiddeld zijn er in de onderzochte gebouwen 19 cliënten per gebouw woonachtig. De spreiding is echter groot (tabel 4.6). Enerzijds zijn er Hateenheden9 waar één cliënt woonachtig is en anderzijds is sprake van grootschalige gebouwen waar ook behandeling plaats kan vinden. Tweederde deel van de cliënten verblijft in gebouwen met meer dan 25 medecliënten. Het gaat zowel om gebouwen op traditionele instellingsterreinen als om RGC’s die veelal bij een ziekenhuis zijn gelokaliseerd.
Aantal cliënten per gebouw, GGZ excl. PAAZ/PUK
gebouwen aantal
cliënten %
aantal
%
1-6 cliënten
351
35%
1.255
7%
7-14 cliënten
212
21%
2.130
11%
15-25 cliënten
174
18%
3.465
18%
26-50 cliënten
181
18%
6.470
34%
51-100 cliënten
71
7%
4.700
24%
9
1%
1.160
6%
998
100%
19.180
100%
>100 cliënten totaal
Bron: Cbz (inspecties)
[9] Een Hat-eenheid omvat een zit-/slaapkamer of een losse slaapkamer en woonkamer, een sanitaire ruimte en een keuken. Een cliënt kan in principe alle ADL-functies in de Hat-eenheid vervullen.
18
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 4.7
Bruto vloeroppervlakte functie verblijf per gebouw, GGZ excl. PAAZ/PUK
% gebouwen < 100 m2 101
–
251
–
501
–
1.001
–
6% 250 m2 500 m2
19%
1.000 m2 2.000 m2
22%
16%
20%
> 2.000 m2
17%
totaal
100%
Bron: Cbz (opgave instellingen)
De totale oppervlakte die in gebruik is voor de functie verblijf (excl. PAAZ/PUK) is circa 1,2 mln. m2. In tabel 4.7 is de bruto vloeroppervlakte verdeeld in klassen per gebouw, aan de hand van de opgave van de instellingen. Door de inspecteurs zijn op basis van de definities uit de inspectiehandleiding tal van gebouwen gesplitst, zodat het aantal gebouwen in werkelijkheid hoger uitvalt. Het aantal grote gebouwen is in de tabel dus oververtegenwoordigd. De tabel geeft dus alleen een indicatie van de oppervlakte van verblijfsgebouwen.
gebouwen. Dit duidt erop dat het aantal cliënten per gebouw ongeveer gelijk oploopt per bouwjaarklasse. De gebouwen met bouwjaarklasse ‘onbekend’ zijn bijna allemaal gehuurde gebouwen. De gebouwen die zijn gebouwd voor 1974 zijn onder te verdelen in 180 gebouwen voor 1964 en 154 na 1964. Op basis van de door de instellingen aangeleverde gegevens, blijkt dat een kwart van de gebouwen wordt gehuurd van woningbouwverenigingen, ongeveer 10% van koepels of andere gezondheidszorginstellingen. Bijna 65% is eigendom is van de instellingen. Een vergelijking van de bouwjaarklasse is niet goed te maken, omdat bij 30% van de gehuurde gebouwen het bouwjaar niet bekend is.
De bouwjaarklasse van de gebouwen is weergegeven in tabel 4.8. De verdeling van de cliënten naar bouwjaarklasse komt globaal overeen met de verdeling van de
Tabel 4.8
Bouwjaarklasse, GGZ excl. PAAZ/PUK
gebouwen aantal
cliënten %
aantal
%
voor 1974
314
32%
5.120
27%
1974-1983
190
19%
4.510
23%
1984-1993
203
20%
3.640
19%
vanaf 1994
224
22%
4.795
25%
onbekend totaal
67
7%
1.115
6%
998
100%
19.180
100%
Bron: Cbz (opgave instellingen)
19
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
5 Functionele kwaliteit van verblijfsgebouwen
5.1 Gemiddelde gebouwscore
De gemiddelde gebouwscore is de resultante van de gewogen themascores (hoofdstuk 3). In deze en de volgende paragrafen wordt onderscheid gemaakt tussen de gebouwscore uitgedrukt in het aantal gebouwen en de gebouwscore uitgedrukt in het aantal cliënten.
procent bevindt zich in het ‘oranje’ gebied en 8% van de gebouwen scoort gemiddeld ‘rood’ (cirkel links). Het aantal hiermee samenhangende cliënten (cirkel rechts) dat ‘rood’ (18%) respectievelijk ‘oranje’ (27%) scoort is groter, omdat de minder goed scorende gebouwen relatief veel cliënten huisvesten. De gebouwscore blijkt omgekeerd evenredig te zijn met het aantal cliënten dat in een gebouw is gehuisvest.
Uit figuur 5.1 blijkt dat 70% van de gebouwen ‘groen’ scoort en gemiddeld dus voldoet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Tweeëntwintig
De cijfers hebben geen betrekking op de PAAZ/PUK’en. Deze zijn opgenomen in bijlage VI. In bijlage VII zijn de scores van de individuele instellingen weergegeven.
Fig. 5.1 Gemiddelde totaalscores, GGZ excl. PAAZ/PUK (in % gebouwen, in % cliënten)
In tabel 5.1 is de gebouwscore die is uitgedrukt in cliënten verder uitgewerkt. Volgens de indeling naar circuit wijken vooral de kinder- en jeugdpsychiatrie en de verslavingszorg af van het gemiddelde. In de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn relatief veel cliënten woonachtig in voorzieningen van ‘groene’ kwaliteit (69% vs 55% gemiddeld). Dit heeft te maken met het feit dat in deze sector de afgelopen 10 jaar vrij veel nieuwbouw is gerealiseerd. De verslavingszorg scoort met 34% van de cliënten in ‘groen’ relatief laag.
Gemiddelde totaalscore (in % gebouwen) 8%
22%
70%
Vanuit de verblijfs- of cliëntencategorie bezien scoort ‘zwaar’ relatief laag. 50% van de cliënten is gehuisvest in ‘groen’ terwijl het gemiddelde op 58% ligt. ‘Licht’ en ‘beveiligd’ scoren beter met respectievelijk 66% en 65%. De score voor ‘licht’ is te verklaren, omdat voor deze categorie de diverse eisen aan de functionaliteit (iets) lager zijn. ‘Beveiligd’ daarentegen kent juist hogere eisen. Deze score wordt verklaard door het feit dat in de categorie ‘beveiligd’ vooral forensische psychiatrie in relatief jonge gebouwen is ondergebracht.
Gemiddelde totaalscore (in % cliënten) 18%
55%
27%
De cliënten die langdurige zorg ontvangen zijn gemiddeld beter gehuisvest dan de cliënten die kortdurend in een instelling verblijven. De Hat-eenheden (lang-
Bron: Cbz (inspecties)
20
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.1
Gemiddelde totaalscore, GGZ excl. PAAZ/PUK (aantal clïënten, %)1
aantal
rood
oranje
groen
totaal
12.615
17%
27%
56%
100%
ouderen
3.980
22%
26%
52%
100%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
8%
23%
69%
100%
1.325
25%
41%
34%
100%
licht
5.050
11%
23%
66%
100%
zwaar
13.335
21%
29%
50%
100%
795
10%
25%
65%
100%
kort
8.370
25%
31%
44%
100%
lang
10.810
12%
25%
63%
100%
open
14.020
18%
28%
54%
100%
5.160
18%
27%
55%
100%
19.180
18%
27%
55%
100%
volwassenen2
beveiligd
besloten/gesloten totaal
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten en buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
durige zorg) scoren bijvoorbeeld hoog. Aan de andere kant leidt de lage score in de verslavingszorg, met bijna 100% kortdurende zorg, tot een neerwaarts effect op de totaalscore voor kortdurende zorg. Uit nadere analyse blijkt dat langdurende zorg gemiddeld beter scoort op de thema’s zit-/slaapkamer en groepsgrootte dan de kortdurende zorg. De groepsgrootte scoort beter, omdat sprake is van gemiddeld kleinere groepen. Daarnaast blijkt dat in de langdurende zorg relatief meer eenpersoonskamers aanwezig zijn, waarvan tevens relatief meer kamers aan de minimumeis van 10 m2 voldoen dan in de kortdurende zorg. Beide punten dragen bij aan een hogere themascore voor zit-/slaapkamer voor de langdurende zorg in vergelijking met de kortdurende zorg.
Het afdelingsregime (open of besloten/gesloten) leidt niet tot verschillen in de gemiddelde gebouwscore. De locatie-omvang heeft betrekkelijk weinig effect op de functionele kwaliteit van de huisvesting. Op de locaties tot en met 23 cliënten zijn de cliënten relatief het best gehuisvest (67% ‘groen’). Op de locaties met meer dan 200 cliënten is de score ‘groen’ met 53% het laagst. Omdat op deze locaties meer dan de helft van de cliënten is gehuisvest, beïnvloedt deze categorie de totaalscore in hoge mate. Uit een vergelijking met de bouwjaarklasse blijkt dat de jongste verblijfsgebouwen het meeste ‘groen’ scoren (70%). De gebouwen van voor 1974 scoren relatief beter dan de gebouwen in de klasse 19741983 en 1984-1993. Een verklaring zou kunnen zijn, dat deze gebouwen al eens grondig zijn gerenoveerd en de jongere gebouwen (nog) niet. De gebouwen uit de periode 1974-1983 en 1984-1993 scoren ondanks hun relatief jonge leeftijd minder, door de
De kwaliteit van grote gebouwen (meer dan 50 cliënten) voor langdurig verblijf op grote locaties, blijft echter fors achter bij de gemiddelde kwaliteit. Ruim 60% van de gebouwen (circa 1.700 cliënten) voldoet gemiddeld niet aan de basiskwaliteitseisen, tegenover de eerder genoemde 30% voor het gehele gebouwenbestand.
21
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.2
Gemiddelde totaalscores, GGZ excl. PAAZ/PUK (aantal cliënten, %)
aantal
rood
oranje
groen
totaal
voor 1974
5.120
25%
25%
50%
100%
1974-1983
4.510
17%
35%
48%
100%
1984-1993
3.640
20%
35%
45%
100%
vanaf 1994
4.795
13%
17%
70%
100%
onbekend
1.115
6%
26%
68%
100%
19.180
14%
28%
58%
100%
totaal
Bron: Cbz (inspecties)
nadien gewijzigde inzichten ten aanzien van privacy. Hierdoor zijn de oppervlakte-eisen voor zit-/slaapkamers en de eisen voor groepsgrootte opgetrokken.
Daarnaast blijkt dat de gebouwen in de klasse 19641973 ten opzichte van alle andere gebouwen hoog scoren. Dit duidt op een ruime opzet van de destijds gebouwde verblijfsvoorzieningen. De gebouwen van voor 1964 komen het slechtst uit de bus. De gebouwen met bouwjaar ‘onbekend’ zijn, zoals eerder vermeld, huurwoningen. Deze woningen zijn mogelijk nog niet al te lang in gebruik.
Fig. 5.2 Gemiddelde themascore op zit-/slaapkamer, GGZ excl. PAAZ/PUK (in % gebouwen, in % cliënten) Themascore zit-/slaapkamer (in % gebouwen)
5.2 Zit-/slaapkamer 18%
De score op het thema zit-/slaapkamer wordt bepaald door het aantal cliënten per zit-/slaapkamer, de nuttige oppervlakte en de breedtemaat van de zit-/ slaapkamer. Hierbij wordt rekening gehouden met de eisen voor de verschillende cliëntencategorieën.
19%
63%
Uit figuur 5.2 blijkt dat bijna de helft (46%) van de 19.180 cliënten over een zit-/slaapkamer beschikt die positief (‘groen’) scoort. Voor 54% van de cliënten geldt dat zij een kamer hebben die niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet. Uitgedrukt in aantal gebouwen is de score voor zit-/ slaapkamer iets beter, omdat de kwalitatief minder goede kamers in relatief grote gebouwen zijn gelocaliseerd.
Themascore zit-/slaapkamer (in % cliënten)
30%
46%
24% Bron: Cbz (inspecties)
22
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
In tabel 5.3 is aangegeven in welke mate voor het thema zit-/slaapkamers de scores variëren per circuit, verblijfs- of cliëntencategorieën, opnameduur en type unit. De ‘groene’ scores voor volwassenen, ouderen en kinderen zijn nagenoeg gelijk, 47%-50% scoort groen. Voor de verslavingszorg (incl. afdelingen van psychiatrische ziekenhuizen), geldt dat 35% van de cliënten een kamer heeft die van voldoende kwaliteit is. Dit is circa 13% lager dan in de andere circuits.
slaapkamers met een ‘groene’ score. Van de kort opgenomen cliënten scoort slechts 35% positief. Het aandeel relatief slecht scorende verslavingszorg, is groot in de totale populatie voor kortdurende opname. Ook het aandeel Hat-eenheden is laag, wat eveneens een negatief effect op de score heeft. Voor de indeling naar open of gesloten units scoren de open afdelingen (50% vs 40%) beter op het thema zit-/slaapkamers. De gebouwen die vanaf 1994 zijn gebouwd, scoren het beste: 58% van de cliënten beschikt over een kamer met een score in het ‘groen’. Nog beter scoren de gebouwen met een onbekend bouwjaar: 68% scoort ´groen´. Praktisch alle gebouwen met onbekend bouwjaar zijn huurpanden. Opvallend is de score voor de cliënten in gebouwen in de bouwjaarklasse 1984-1993: slechts 30% scoort ‘groen’, terwijl 40% ‘rood’ scoort. De oudste gebouwen scoren met 51% ‘groen’ bovengemiddeld op het thema zit-/slaapkamer. Deze gebouwen zijn, zoals eerder vermeld, kennelijk gerenoveerd of ruim van opzet.
De score voor zit-/slaapkamers vanuit het perspectief van verblijfs- of cliëntencategorie geeft een heel ander beeld. Voor de categorie ‘licht’ geldt dat tweederde van de cliënten beschikt over een kamer die voldoende scoort. Voor de categorie ‘beveiligd’ is dit slechts 29%. De cliënten in de categorie ‘zwaar’ scoren weliswaar 40% ‘groen’, maar scoren tevens het hoogste percentage (36%) ‘rood’. De cliënten die verblijven op een unit voor lange opnameduur (> 1 jaar) beschikken in 55% over zit-/
Tabel 5.3
Gemiddelde themascore op zit-/slaapkamer naar circuit, cliëntencategorie, opnameduur en type afdeling, GGZ excl. PAAZ/PUK (% cliënten)1
volwassenen2
aantal
rood
oranje
groen
totaal
12.615
30%
23%
47%
100%
ouderen
3.980
26%
24%
50%
100%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
32%
19%
49%
100%
1.325
37%
28%
35%
100%
licht
5.050
14%
20%
66%
100%
zwaar
13.335
36%
24%
40%
100%
beveiligd kort
795
26%
45%
29%
100%
8.370
41%
24%
35%
100%
lang
10.810
21%
24%
55%
100%
open
14.020
28%
22%
50%
100%
besloten/gesloten totaal
5.160
32%
28%
40%
100%
19.180
30%
24%
46%
100%
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten en buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
23
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
De basiskwaliteitseisen bij nieuwbouw van voorzieningen zijn in de bouwmaatstaven voor AWBZ-voorzieningen op 15 m2 gesteld. In dit onderzoek is deze eis als nieuwbouw-plus-eis gehanteerd en is voor nieuwbouw uitgegaan van 12 m2 . Deze afwijking van de standaardmethode is toegepast, omdat de nieuwe maatstaven op dit punt aanzienlijk ruimer zijn dan de tot april 2003 geldende maatstaven in de GGZ. Er zijn nog nauwelijks kamers te vinden die aan de eis van 15 m2 kunnen voldoen.
Uitwerking
In de basiskwaliteitseisen voor zit-/slaapkamers wordt uitgegaan van één persoon per kamer. Twee personen per kamer voldoet aan de eisen, mits de kamer een oppervlakte heeft die gelijk is aan twee eenpersoonskamers. De aanwezigheid van zit-/slaapkamers met meer dan twee personen beïnvloedt de themascore negatief. Tabel 5.4 geeft een overzicht van het aantal één, twee en meerpersoonskamers. In totaal beschikken bijna 14.000 cliënten (74%) over een eigen (eenpersoons-)kamer. Negentien procent deelt de zit-/slaapkamer met één medecliënt. Deze kamers zijn overigens vaak te klein. In de geïnspecteerde gebouwen zijn in totaal 360 meerpersoonskamers (> 3 personen), voor in totaal 1.285 cliënten aangetroffen. Dit is 2% van het totaal aantal kamers. Meerpersoonskamers (> 3 cliënten) komen in alle circuits voor. De ouderenpsychiatrie scoort het slechtst: 4% van de zit-/slaapkamers voor ouderen betreft meerpersoonskamers tegen 2% in de andere circuits. Meerpersoonskamers komen in de cliëntencategorie ‘beveiligd’ niet voor.
Uit tabel 5.5 blijkt dat 39% van de eenpersoonskamers te klein is. Driekwart van de kamers die bestemd zijn voor ouderen scoort voldoende. Voor de andere circuits is dat circa 60%. Bijna de helft (48%) van de kamers in units voor korte opnames voldoet niet aan de minimale oppervlakte-eis, voor lang is dit eenderde (33%). Het aantal kamers dat aan de nieuwbouweis van 15 m2 voldoet is met 7% nog relatief gering. Bij de tweepersoonskamers scoort 82% negatief op het item oppervlakte (tabel 5.6). De gemiddelde oppervlakte van een eenpersoonskamer is 11,0 m2 en voor een tweepersoonskamer ligt dit op 17,0 m2.
Volgens de basiskwaliteitseis voor bestaande bouw is voor de cliëntencategorieën ‘licht’ en ‘zwaar’ een oppervlakte van minimaal 10 m2 per persoon vereist. Voor ‘beveiligd’ geldt een minimum van 12 m2 per persoon. Ook voor rolstoelers geldt de minimale oppervlakte van 12 m2. De oppervlakte-eisen voor een tweepersoonskamer zijn het dubbele van de eenpersoonskamer. Meerpersoonskamers voldoen per definitie niet.
Tabel 5.4
Aantal cliënten per zit-/slaapkamer (excl. Hat-eenheden)
kamers
cliënten
aantal
%
aantal
%
eenpersoonskamers
13.760
87%
13.760
74%
tweepersoonskamers
1.745
11%
3.490
19%
meerpersoonskamers (≥ 3) totaal
360
2%
1.285
7%
15.870
100%
18.535
100%
Bron: Cbz (inspecties)
24
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.5
Nuttige oppervlakte eenpersoonszit-/slaapkamers
kamers aantal
%
0 – 10 m2
5.365
39%
10 – 12 m2 12 – 14 m2
4.400
32%
2.305
17%
14 – 15 m2 ≥ 15 m2
615
4%
980
7%
95
1%
13.760
100%
onbekend totaal
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.6
Nuttige oppervlakte tweepersoonszit-/slaapkamers
kamers
0 – 20 m2 20 – 24 m2 24 – 28 m2 28 – 30 m2 ≥ 30 m2 onbekend totaal
aantal
%
1.425
82%
200
11%
65
3%
15
1%
30
2%
10
1%
1.745
100%
Bron: Cbz (inspecties)
De minimale basiskwaliteitseis voor de breedte van een eenpersoons zit-/slaapkamer is 2,40 m. De breedte-eis voor eenpersoonskamers wordt gesteld met het oog op een bruikbare indeelbaarheid. Voor de tweepersoonskamers is geen breedte-eis gesteld. Van de eenpersoonskamers voldoet 82% aan de breedte-eis. Voor 13% van de kamers geldt dat ze ook aan de eis van rolstoeltoegankelijkheid en aan de nieuwbouweis voldoen (beide 3,20 m). De kamers voor ouderen scoren relatief hoog: slechts 8% van de kamers voldoet niet aan de minimale eis en 19% voldoet aan de 3,20 m eis. Een uitsplitsing naar opnameduur laat zien dat 86% van de kamers waar mensen met een lange opnameduur zijn gehuisvest
voldoen, tegenover 75% van de kamers voor cliënten die kort in de instelling verblijven. Hat-eenheden
Hat-eenheden zijn zelfstandige wooneenheden voor een of twee cliënten. Een unit wordt als Hat aangemerkt als de cliënt in principe alle (ADL-)functies van het dagelijkse leven in de wooneenheid kan vervullen (verblijf, eten, slapen) en over eigen sanitair beschikt. In dit onderzoek zijn 575 Hat-eenheden aangetroffen (24% van de units), waarin 620 cliënten verblijven (3% van de cliënten). In de Hat-eenheden zijn vooral langdurig opgenomen volwassenen in een open setting gehuisvest.
25
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.7
Netto vloeroppervlakte Hat-eenheden
Hat-eenheden aantal
%
< 24 m2
121
21%
24 – 45 m2 ≥ 45 m2
300
52%
154
27%
totaal
575
100%
Bron: Cbz (inspecties)
De wijze waarop de Hat-eenheid wordt beoordeeld, wijkt af van de standaardbeoordeling van een unit of groep. De totale oppervlakte van een Hat-eenheid is het belangrijkste criterium en vervangt de oppervlakte
van de zit-/slaapkamer. Daarnaast wordt niet gescoord op het thema gemeenschappelijke ruimte. Bij sanitair, toegankelijkheid en groepsgrootte wordt dezelfde werkwijze gehanteerd als bij de overige units, al is het aantal items beperkt.
Fig. 5.3 Gemiddelde themascore op groepsgrootte, GGZ excl. PAAZ/PUK (in % gebouwen, in % cliënten)
Uit tabel 5.7 blijkt dat bijna 80% van de Hateenheden voldoet aan de oppervlakte-eis van een eenpersoons Hat-eenheid (24 m2). De gemiddelde oppervlakte bedraagt 35 m2. Van de 92 tweepersoons Hat-eenheden voldoen er 38 (41%) aan de nieuwbouweis van 55 m2. De gemiddelde oppervlakte van deze Hat-eenheden bedraagt 53 m2 .
Themascore groepsgrootte (in % gebouwen)
18% 1%
5.3 Groepsgrootte
Themascore
81%
Uit figuur 5.2 blijkt dat 81% van de gebouwen voldoet aan de eisen van groepsgrootte voor de categorie cliënten die er verblijven. Uitgedrukt in aantal cliënten blijkt dat 69% in een groep verblijft van gewenste omvang. Bijna eenderde van de cliënten verblijft in een te grote groep. Uit tabel 5.8 blijkt dat in het circuit voor kinder- en jeugdpsychiatrie 91% van de cliënten in een groep van gewenste omvang verblijft. In de verslavingszorg is slechts 54% van de cliënten in groepen geplaatst van gewenste omvang. Hier komen relatief veel therapeutische gemeenschappen voor die om zorginhoudelijke redenen van relatief grote groepen uitgaan.
Themascore groepsgrootte (in % cliënten)
31%
69%
0%
Bron: Cbz (inspecties)
26
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.8
Gemiddelde themascore op groepsgrootte naar circuit, cliëntencategorie, opnameduur en type afdeling, GGZ excl. PAAZ/PUK (% cliënten)1
volwassenen2
aantal
rood
oranje
groen
totaal
12.615
29%
0%
71%
100%
ouderen
3.980
38%
0%
62%
100%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
9%
0%
91%
100%
1.325
46%
0%
54%
100%
licht
5.050
22%
0%
78%
100%
zwaar
13.335
35%
0%
65%
100%
beveiligd kort
800
14%
0%
86%
100%
8.370
40%
0%
60%
100%
lang
10.810
24%
0%
76%
100%
open
14.020
30%
0%
70%
100%
besloten/gesloten totaal
5.160
32%
0%
68%
100%
19.180
31%
0%
69%
100%
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten en buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
De indeling naar cliëntencategorie toont dat in de verblijfs- of cliëntencategorie ‘zwaar’ 35% van de cliënten in te grote groepen verblijft. In de categorie ‘beveiligd’ is 14% van de cliënten in te grote groepen gehuisvest. Opmerkelijk is het verschil in grootte tussen groepen met een lange en een korte opnameduur. De lang opgenomen cliënten verblijven vaker (76%) in groepen van gewenste omvang. Een verklaring hiervoor is het grotere aantal Hat-eenheden dat voor lang opgenomen cliënten is gerealiseerd. De groepsgrootte gerelateerd aan bouwjaar laat zien, dat de meeste grote groepen in de oudste gebouwen zijn te vinden. Opmerkelijk is dat de jongste gebouwen niet als beste scoren. De gebouwen van 1984-1993 scoren, evenals de gebouwen met een onbekend bouwjaar, net iets beter. In de groep gebouwen met een onbekend bouwjaar komen relatief
veel huurpanden voor, waar gemiddeld weinig cliënten zijn gehuisvest. Uitwerking
De maximale groepsgrootte is volgens de AWBZ-maatstaven bij nieuwbouw van afdelingsverblijf (‘zwaar’, ‘beveiligd’) 10 personen. Bij ‘licht’ is alleen sprake van individueel verblijf of kleinschalig groepsverblijf. Bij kleinschalig groepsverblijf ligt de grens op 6 personen. Voor bestaande bouw bestaan geen formele criteria. Omdat in het verleden op basis van oude Cbz-maatstaven voor maximaal 14 cliënten kon worden gebouwd, is de eis van bestaande bouw ook op 14 gesteld. Groepen bestaande uit 15 of meer personen scoren dus negatief10.
[10] Bij de berekening van de themascore is de grootte van de groep bepalend of sprake is van individueel verblijf, kleinschalig groepsverblijf of afdelingsverblijf.
27
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.9
Groepsgrootte (groepen, cliënten)
groepen
cliënten
aantal
%
aantal
%
1-2 cliënten (individueel verblijf)
590
25%
650
3%
3-6 cliënten (kleinschalig groepsverblijf)
505
21%
2.525
13%
7-10 cliënten (afdelingsverblijf)
610
25%
5.115
27%
11-12 cliënten (afdelingsverblijf)
260
11%
3.045
16%
13-14 cliënten (afdelingsverblijf)
145
6%
1.965
10%
>14 cliënten (afdelingsverblijf)
280
12%
5.880
31%
2.390
100%
19.180
100%
totaal
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.9 geeft een totaaloverzicht van de groepsgrootte. Twaalf procent van de groepen (31% van de cliënten) is groter dan de grenswaarde van 14 cliënten volgens de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Bijna driekwart van de groepen is kleiner of gelijk aan 10 cliënten, wat de maximale groepsgrootte is bij nieuwbouw. Hier verblijft 43% van de cliënten. Er zijn 590 individuele groepen, waarvan 575 als Hat-eenheid zijn aangemerkt.
Tabel 5.10
De gemiddelde groepsgrootte is 8 personen. Uit tabel 5.10 blijkt dat de gemiddelde groepsomvang uiteenloopt al naar gelang de invalshoek (circuit, verblijfsof cliëntencategorie, opnameduur, afdelingsregime). Het gemiddelde voor de gesloten/besloten groepen is met 11,2 cliënten per groep het grootst.
Gemiddelde groepsgrootte
aantal gemiddeld
groepen
volwassenen
7,3
1.720
ouderen
7,8
160
kinder- en jeugdpsychiatrie
10,4
380
verslavingszorg
10,2
130
licht
5,1
990
zwaar
10,2
1.300
beveiligd
8,0
100
kort
10,6
790
lang
6,7
1.600
open
7,3
1.930
besloten/gesloten totaal
Bron: Cbz (inspecties)
28
11,2
460
8,0
2.390
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
5.4 Sanitair
Uitgesplitst naar circuit (tabel 5.11) blijkt dat 43% van de cliënten in de ouderenpsychiatrie te maken heeft met sanitair dat niet aan de basiskwaliteitseisen voldoet. Dit wordt veroorzaakt doordat deze cliënten over onvoldoende gemeenschappelijke douches, badkamers en toiletten beschikken. De scores in de volwassenenpsychiatrie en in de verslavingszorg komen ongeveer overeen met het gemiddelde. De cliënten in de kinder- en jeugdpsychiatrie hebben te maken met de beste voorzieningen: 75% scoort ‘groen’. Vergelijking met de cliëntencategorieën volgens de AWBZ-bouwmaatstaven laat zien dat het sanitair voor 37% van de cliënten van de verblijfs- of cliëntencategorie ‘licht’, ‘rood’ scoort. In de categorie ‘zwaar’ scoort het sanitair voor 25% van de cliënten ‘rood’ en in de categorie ‘beveiligd’ 32%.
De gebouwscore voor het sanitair wordt bepaald door de hoeveelheid sanitair (toiletten en badkamers), door de oppervlakte en de breedtemaat van de sanitaire ruimten. De score is een mix van de mate waarin op deze punten wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, nieuwbouw en nieuwbouw-plus. Uit figuur 5.4 blijkt dat het sanitair over de gehele linie redelijk scoort. Eenenzeventig procent van de gebouwen en 65% van de cliënten scoort ‘groen’. Ruim een kwart van de cliënten heeft te maken met sanitair dat niet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet (score ‘rood’). Circa 2.700 cliënten beschikken over kamergebonden sanitair. Hiervan hebben 2.200 individueel sanitair. Deze cliënten scoren altijd ’groen’.
Uit de scores naar bouwjaarklasse blijkt dat de kwaliteit van het sanitair beter is naarmate de gebouwen ‘jonger’ zijn. De verschillen zijn echter niet groot. Dit betekent dat onbruikbaar en kwantitatief onvoldoende sanitair op grote (hoofd)locaties vaak vooruitlopend op een complete renovatie of zelfs vervangende nieuwbouw is aangepast. Door de vergrijzing is er een sterke toename ontstaan van het aantal rolstoelgebruikers en ook de groep van ouderen met somatische klachten nam toe. Door aangescherpte ARBO- en Bouwbesluit-eisen kon renovatie van het sanitair vaak niet langer worden uitgesteld.
Fig. 5.4 Gemiddelde themascore op sanitair, GGZ excl. PAAZ/PUK (in % gebouwen, in % cliënten)
Themascore sanitair (in % gebouwen)
21%
8%
71%
Uitwerking
Bij 28% van de units wordt niet voldaan aan de eis voor bestaande bouw dat er minimaal één toilet op vier cliënten aanwezig moet zijn (tabel 5.12). Omgerekend naar cliënten beschikt 29% over te weinig toiletten. Bij ‘ouderen’ is dat zelfs 47% wat tot belemmeringen kan leiden in de dagelijkse verpleging en verzorging. De hat-eenheden zijn in tabel 5.12 (en 5.13) buiten beschouwing gebleven. Deze voldoen per definitie aan de aanwezigheidseisen voor toiletten en douches/baden. Dat geld ook voor de cliënten die over kamergebonden sanitair beschikken.
Themascore sanitair (in % cliënten)
28%
65%
7%
Bron: Cbz (inspecties)
29
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.11
Gemiddelde themascore op sanitair naar circuit, cliëntencategorie, opnameduur en type afdeling, GGZ excl. PAAZ/PUK (% cliënten)1
volwassenen2
aantal
rood
oranje
groen
totaal
12.615
25%
7%
68%
100%
ouderen
3.980
43%
6%
51%
100%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
15%
10%
75%
100%
1.325
27%
7%
66%
100%
licht
5.050
37%
3%
60%
100%
zwaar
13.335
25%
9%
66%
100%
beveiligd kort
795
32%
0%
68%
100%
8.370
25%
9%
66%
100%
lang
10.810
31%
6%
63%
100%
open
14.020
27%
7%
66%
100%
besloten/gesloten totaal
5.160
30%
8%
62%
100%
19.180
28%
7%
65%
100%
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten en buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.12
Aanwezigheid van gemeenschappelijke toiletten (units, cliënten)
units1
cliënten
aantal
%
aantal
%
minder dan 1 op 4
505
28%
5.500
29%
1 op 4
235
13%
1.955
11%
meer dan 1 op 4
910
50%
8.395
45%
kamergebonden sanitair
165
9%
2.710
15%
1.815
100%
18.560
100%
totaal
[1] Exclusief Hat-eenheden Bron: Cbz (inspecties)
Uit tabel 5.13 volgt dat voor 30% van de units niet wordt voldaan aan de eis voor bestaande bouw dat er minimaal één badkamer/doucheruimte op vier cliënten aanwezig moet zijn. Uitgedrukt in cliënten is dat 34%. De verschillen per circuit zijn groot. In de ouderenpsychiatrie beschikt 54% van de cliënten over te weinig
douche- en badruimten. De overige circuits scoren aanmerkelijk beter. In de verslavingszorg en in de volwassenenpsychiatrie hebben respectievelijk 31% en 36% van de cliënten te maken met te weinig doucheen badruimten. De kinder- en jeugdpsychiatrie komt met 12% het beste uit de bus.
30
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.13
Aanwezigheid van gemeenschappelijke toiletten (units, cliënten)
units1
cliënten
aantal
%
aantal
%
minder dan 1 op 4
540
30%
6.420
34%
1 op 4
255
14%
2.025
11%
meer dan 1 op 4
855
47%
7.405
40%
kamergebonden sanitair
165
9%
2.710
15%
1.815
100%
18.560
100%
totaal
[1] Exclusief Hat-eenheden Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.14
Oppervlakte van badkamers (badkamers, cliënten)
badkamers
cliënten
aantal
%
aantal
%
6.000
78%
15.580
81%
bestaande bouw
1.720
22%
3.600
19%
totaal
7.720
100%
19.160
100%
oppervlakte voldoet aan eisen voor bestaande bouw oppervlakte voldoet niet eisen voor
Bron: Cbz (inspecties)
De minimale oppervlakte-eisen van badkamers voor bestaande bouw, zijn voor de categorieën ‘licht’, ‘zwaar’ en ‘beveiligd’ gesteld op minimaal 1,6 m2 en voor rolstoelgebruikers 2,2 x 2,2 m. Uit tabel 5.14 blijkt dat van de badkamers 78% voldoet en 22% niet voldoet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Deze cijfers corresponderen met de verdeling van de cliënten die hiervan gebruik maken. Achterliggende gegevens laten zien dat 90% van de badkamers in de ouderenpsychiatrie voldoet, tegenover 59% van de badkamers in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Vergelijking met de categorieën uit de AWBZbouwmaatstaven geeft aan dat bij ‘licht’ vaker (85%) aan de minimumeis wordt voldaan dan bij ‘zwaar’ (76%) en ‘beveiligd’ (69%). De Hat-eenheden (vooral licht) scoren relatief goed: slechts 15% van de Hat-
eenheden beschikt over een badkamer die niet aan de eisen voor bestaande bouw voldoet.
5.5 Gemeenschappelijke ruimten
De themascore voor gemeenschappelijke ruimten heeft betrekking op kleinschalig groepsverblijf en op afdelingsverblijf. Bij individueel verblijf (Hat-eenheden) beschikt men per definitie niet over gemeenschappelijke ruimten. De score op dit thema wordt bepaald door de aanwezigheid van woonkamer, keuken, multifunctionele ruimte, rookruimte en de totale oppervlakte van deze gemeenschappelijke ruimten. Exclusief de Hat-eenheden beschikken 1.815 groepen/units over een score voor de gemeenschappelijke ruimte. Hier
31
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
verblijven in totaal 18.560 cliënten. In figuur 5.1 zijn de scores op het thema gemeenschappelijke ruimte weergegeven.
deld. ‘Licht’ scoort relatief laag met 35% ‘groen’. Opvallend is de lagere score voor de cliënten die langer dan een jaar verblijven (37% ‘groen’), tegenover de cliënten met een korte opnameduur (54% ‘groen’). De hogere score van de gesloten/besloten groepen wordt voor een groot deel veroorzaakt door de beveiligde groepen die het beste scoren op dit thema.
Het thema gemeenschappelijke ruimte scoort relatief laag: 38% van de gebouwen en 45% van de cliënten scoort ‘groen’. Het grootste deel bevindt zich in het ‘oranje’ vlak. Dit duidt op enkele tekortkomingen. ‘Rode’ scores komen nauwelijks voor. Het beeld wordt sterk beïnvloed door de afwezigheid van een rookruimte, die volgens de Tabakswet is vereist.
Naar bouwjaarklasse bezien scoren de oudste gebouwen iets beter dan jongere gebouwen. Opvallender is de goede score op dit thema voor de grote gebouwen met meer dan 26 personen. Ruim 60% scoort positief tegenover 27% van de gebouwen tot 10 personen. De eis voor de aanwezigheid van de diverse ruimten pakt voor de kleinere gebouwen (met kleinere groepen) negatief uit.
In tabel 5.15 is aangegeven in welke mate de scores variëren per circuit, cliëntencategorie en type groep. Onderverdeeld naar circuit zijn nauwelijks verschillen waar te nemen. Vanuit het perspectief van de cliën-
Uitwerking
Fig. 5.5 Gemiddelde themascore op gemeenschappelijke ruimten, GGZ excl. PAAZ/PUK (in % gebouwen, in % cliënten)
De themascore wordt bepaald door de aanwezigheid van ruimten en de totale oppervlakte. De aanwezigheidseis geldt voor alle cliëntencategorieën. De oppervlakte-eis verschilt per cliëntencategorie. ‘Beveiligd’ kent voor de bestaande bouw de zwaarste eis van minimaal 6 m2 gemeenschappelijke ruimte per persoon. Negenentachtig procent van de units voldoet aan deze eis. Voor ‘licht’ en ‘zwaar’ geldt een oppervlakte van minimaal 3 m2 per persoon. Hieraan voldoet 98% van de units.
Themascore gemeenschappelijke ruimten (in % gebouwen) 3%
38%
Alle units voldoen aan de aanwezigheidseis van een woonkamer. Bijna alle units beschikken over een keuken. In 66% van de units is geen rookruimte aanwezig (tabel 5.16). De multifunctionele ruimte ontbreekt in 82% van de units (tabel 5.17). Beide punten werken negatief door in de themascore. Deze eisen gelden zowel voor kleinschalig groepsverblijf (3-6 cliënten) als voor afdelingsverblijf.
59%
Themascore gemeenschappelijke ruimten (in % cliënten) 3%
45% 52%
Bron: Cbz (inspecties) tencategorie, scoort ‘beveiligd’ met 60% bovengemid-
32
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.15
Gemiddelde themascore op gemeenschappelijke ruimten naar circuit, cliëntencategorie, opnameduur en type afdeling, GGZ excl. PAAZ/PUK (% cliënten)1
volwassenen2
aantal
rood
oranje
groen
totaal
12.090
2%
54%
44%
100%
ouderen
3.920
4%
49%
47%
100%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
1%
51%
48%
100%
1.290
1%
50%
49%
100%
licht
4.575
3%
62%
35%
100%
zwaar
13.200
2%
50%
48%
100%
beveiligd kort
785
8%
32%
60%
100%
8.280
3%
43%
54%
100%
lang
10.280
3%
60%
37%
100%
open
13.400
2%
57%
41%
100%
besloten/gesloten totaal
5.160
3%
43%
54%
100%
18.560
3%
52%
45%
100%
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten en buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.16
Aanwezigheid van een rookruimte (units, cliënten)
units
ja
cliënten
aantal
%
aantal
%
485
27%
6.365
34%
nee
1.330
73%
12.195
66%
totaal
1.815
100%
18.560
100%
Bron: Cbz (inspecties)
De aanwezigheid van een therapieruimte11 is geen eis, maar wordt wenselijk gevonden voor de verblijfsof cliëntencategorieën ‘zwaar’ (en daarvan de gesloten afdelingen) en ‘beveiligd’. In de categorie
‘licht’ beschikt 10% van de groepen over een therapieruimte die exclusief voor de groep kan worden gebruikt. In ‘zwaar’ respectievelijk ‘beveiligd’ geldt dat voor 29% resp. 36% van de groepen.
[11] Spreekkamers voor behandelaars vallen ook onder therapieruimten.
33
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.17
Aanwezigheid van een multifunctionele ruimte (units, cliënten)
units
cliënten
aantal
%
ja
aantal
%
255
14%
3.420
18%
nee
1.560
86%
15.140
82%
totaal
1.815
100%
18.560
100%
Bron: Cbz (inspecties)
5.6 Toegankelijkheid
kingen. Voor mobiele cliënten zijn de eisen vergelijkbaar met de eisen die worden gesteld aan reguliere woningbouw. Voor niet-mobiele cliënten zijn de gangen deurbreedte cruciaal voor de functionaliteit van een gebouw en liggen de eisen hoger. Tezamen met de drempelhoogte, de vrije ruimte achter de deur, het aantal liften, de maatvoering van de liften en de vrije breedte van de hoofdverkeersruimten bepalen deze elementen de gebouwscore voor toegankelijkheid.
De eisen die de cliënten aan de toegankelijkheid van gebouwen stellen zijn afhankelijk van hun beper-
Fig. 5.6 Gemiddelde themascore op toegankelijkheid, GGZ excl. PAAZ/PUK (% gebouwen, % cliënten)
In figuur 5.6 zijn de gebouwscores weergegeven. Ongeveer de helft van de gebouwen voldoet aan de eisen. Voor 70% van de aanwezige cliënten voldoet de toegankelijkheid aan de basiskwaliteitseisen.
Themascore toegankelijkheid (in % gebouwen)
Uit nadere analyses blijkt (tabel 5.18) dat gebouwen voor ouderen het best scoren: 90% van de huisvesting voor ouderen voldoet aan de minimumeisen voor toegankelijkheid. Van de gebouwen voor volwassenen, kinder- en jeugdpsychiatrie en verslaafdenzorg voldoet het merendeel (circa 65%). De cliënten uit de verblijfs- of cliëntencategorie ’zwaar’ scoren met 77% ‘groen’ bovengemiddeld en zijn hiermee aanmerkelijk beter uit dan de categorieën ‘licht’ en ‘beveiligd’. De verklaring van de relatief lage score voor ‘licht’ is dat deze categorie voor een belangrijk deel is gehuisvest in reguliere woningbouw, waar de eisen aan toegankelijkheid lager zijn.
43%
49%
8%
Themascore toegankelijkheid (in % cliënten)
23%
7% 70%
Bron: Cbz (inspecties)
34
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.18
Gemiddelde themascore op toegankelijkheid naar circuit, cliëntencategorie, opnameduur en type afdeling, GGZ excl. PAAZ/PUK (% cliënten)1
volwassenen2
aantal
rood
oranje
groen
totaal
12.615
27%
8%
65%
100%
ouderen
3.980
8%
2%
90%
100%
kinder- en jeugdpsychiatrie verslavingszorg3
1.260
21%
14%
65%
100%
1.325
27%
11%
62%
100%
licht
5.050
39%
7%
54%
100%
zwaar
13.335
17%
6%
77%
100%
795
11%
32%
57%
100%
8.370
17%
8%
75%
100%
beveiligd kort lang
10.810
27%
7%
66%
100%
open
14.020
29%
7%
64%
100%
besloten/gesloten totaal
5.160
6%
8%
86%
100%
19.180
23%
7%
70%
100%
[1] Exclusief ‘sociowoningen’ op locaties met minder dan 24 cliënten en buiten gebruik te stellen gebouwen, gebouwen die werden gerenoveerd en interim-huisvesting. [2] Inclusief forensische psychiatrie en sga/kib [3] Inclusief afdelingen voor verslavingszorg Bron: Cbz (inspecties)
Uit de vergelijking met de bouwjaarklasse komt naar voren dat naarmate gebouwen nieuwer zijn de score voor toegankelijkheid verbetert. Dit is niet zo verwonderlijk. De eerste eisen op het terrein van toegankelijkheid van openbare gebouwen dateren immers van het midden van de jaren zeventig. Daarna is de regelgeving voor toegankelijkheid steeds meer aangescherpt. Behalve voor nieuwbouw gelden de eisen ook voor bestaande gebouwen. Geleidelijk is de toegankelijkheid, veelal in combinatie met de noodzaak om overige functionele knelpunten gelijktijdig aan te pakken, verbeterd. Na 1994 zijn ook de ARBO-eisen voor toegankelijkheid (vooral bij het gebruik van tilliften, badbrancards e.d.) aangescherpt, vanwege de beleidsmatige aandacht voor het terugdringen van beroepsziekten en ziekteverzuim. Het effect hiervan op de toegankelijkheid van gebouwen voor invaliden en minder validen is duidelijk zichtbaar. Bijna 90% van de cliënten woonachtig in gebouwen die vanaf 1994 zijn gebouwd, heeft te maken met een ‘groen’ scorend gebouw.
Uitwerking
Uit tabel 5.19 blijkt dat 14% van alle cliënten in mobiliteit wordt beperkt door te hoge drempels (maximaal 2 cm). Uit nadere analyse blijkt dat voor ouderen ondanks de maximale drempelhoogte de verblijfsafdelingen echter voor 97% voldoet. In de ouderenpsychiatrie is de toegankelijkheid van groot belang, omdat psychiatrische klachten vaak gepaard gaan met somatische klachten en een verminderde mobiliteit. Voor de kinder- en jeugdpsychiatrie, de volwassenenpsychiatrie en de verslavingszorg voldoet de drempelhoogte voor respectievelijk 85%, 85% en 75% van de cliënten. Invaliditeit of een verminderde mobiliteit is bij deze groep cliënten minder aan de orde. De toets aan de MIVA-eisen lijkt voldoende om de vraag van deze cliënten te beantwoorden (zie hoofdstuk 8 over MIVA). Het aantal zit-slaapkamers dat niet aan de maximale drempelhoogte voldoet is gering. De drempels van de andere deuren (hoofdtoegangsdeur, deur toegang
35
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 5.19
Drempelhoogte (aantal en % cliënten)
cliënten aantal
%
lager dan 2 cm
16.520
86%
hoger dan 2 cm
2.660
14%
19.180
100%
totaal
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.20
Deurbreedte (aantal en % cliënten)
cliënten
voldoet aan eis bestaande bouw voldoet niet aan eis bestaande bouw totaal
aantal
%
13.110
68%
6.070
32%
19.180
100%
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 5.21
Gangbreedte, voldoen aan eis voor bestaande bouw (aantal en % cliënten)
cliënten aantal
% voldoet
% voldoet niet
licht
5.050
67%
33%
zwaar
13.330
86%
14%
beveiligd totaal
800
70%
30%
19.180
81%
19%
Bron: Cbz (inspecties)
verblijfsunit, deuren sanitair, woonkamer, multifunctionele ruimte, rookruimte en de overige verkeersruimte) voldoen minder vaak.
toegangsdeur. De vrije oppervlakte achter de deur van de zit-/slaapkamers is voor bijna 100% van de cliënten van voldoende formaat.
Voor de toegankelijkheid van een ruimte voor rolstoelgebruikers geldt dat er een vrij oppervlak van 1,5x1,5 m. of 1,35x1,8 m2 achter de hoofdtoegangsdeur moet zijn met een opstelstrook van 0,35 m naast de hoofd-
In totaal heeft 68% van de cliënten te maken met deurbreedtes (van de buitendeur, deuren naar de woonkamer, multifunctionele ruimte, rookkamer en keuken), die niet aan de eisen voor bestaande bouw
36
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
{minimaal 85 cm) voldoen (tabel 5.20). De percentages lopen voor de afzonderlijke circuits sterk uiteen. In de ouderenpsychiatrie voldoen de deurbreedtes voor 82% van de cliënten. In de kinder- en jeugdpsychiatrie is dat 58% en in de volwassenenpsychiatrie 68%. In de verslavingszorg voldoet de deurbreedte voor 54% van de cliënten. Volgens de indeling naar verblijfs-of cliëntencategorie voldoet de deurbreedte voor 66% van de cliënten uit ‘licht’, voor 69% voor de cliënten uit ‘zwaar’ en voor 83% voor de cliënten uit ‘beveiligd’.
Voor de gangbreedte zijn voor de bestaande bouw en nieuwbouw verschillende eisen geformuleerd voor de verschillende doelgroepen (zie bijlage VII). Uit tabel 5.21 blijkt dat van ‘licht’ en ‘beveiligd’ circa 30% van de cliënten hinder ondervindt van te smalle gangen. Bij ‘zwaar’ is dat percentage lager (14%). Dit heeft waarschijnlijk vooral te maken hebben met de aangescherpte bouwmaatstaven, de basiskwaliteitseisen en de eisen op het terrein van overzichtelijkheid van de verblijfsunits door de toename van agressie van cliënten jegens medecliënten en personeel.
37
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
6 Veiligheid
Veiligheid is een thema dat binnen de psychiatrie van groot belang is voor zowel cliënten als personeel. In het onderzoek zijn de verblijfsunits van het type ‘zwaar’ en ‘beveiligd’ op 20 veiligheidsaspecten beschouwd. Het betreffen primair bouwkundigeen/of technische veiligheidsvoorzieningen. Andere factoren die van invloed zijn op de (ervaren) veiligheid op een afdeling zijn niet meegenomen. Te denken valt aan zorginhoudelijke factoren en organisatieaspecten. In units met de cliënten- of verblijfscategorie ‘licht’ zijn geen veiligheidsaspecten opgenomen. Problemen met de veiligheid voor personeel en cliënten doen zich vooral voor bij de categorieën ‘zwaar’ en ‘beveiligd‘. In de laatstgenoemde categorie gaat het om mensen met ernstige gedragsstoornissen en agressief gedrag, die zijn ondergebracht in een kliniek voor intensieve behandeling of een forensische afdeling of kliniek.
zieningen (alarmsystemen, camerabewaking, etc) is de aanwezigheid opgenomen. In de tabellen 6.1a en 6.1b is de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen weergegeven, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de verblijfs- of cliëntencategorieën ‘zwaar’ en ‘beveiligd’. Uit de tabellen komt naar voren dat bij ‘beveiligd’ vaker sprake is van bouwkundige veiligheidsvoorzieningen dan bij ‘zwaar’. ‘Beveiligd’ huisvest dan ook die cliënten waar agressie en probleemgedrag relatief vaak voorkomen. In tabel 6.1b is bekeken of er een personeelsalarmsysteem aanwezig is en ook of het systeem voorziet in zone-indicatie, zodat duidelijk is waar een personeelslid dat alarm slaat zich bevindt. Bij ‘beveiligd’ (gedragsgestoorden en/of forensische psychiatrie) is dat een belangrijke uitbreiding van het personeelsalarmsysteem.
De verschillende veiligheidsaspecten zijn niet gewogen en er is geen score bepaald. Het al of niet aanwezig zijn van bepaalde bouwkundige en technische veiligheidsaspecten biedt immers onvoldoende inzicht om een oordeel te geven over de veiligheidsbeleving van cliënten en personeel. Daarbij spelen de eerder genoemde zorginhoudelijke en organisatieaspecten een rol. Dit valt buiten de scope van dit onderzoek. In dit onderzoek wordt alleen inzicht geboden in de aangetroffen bouwkundige situatie en wordt dus geen uitspraak gedaan of de veiligheidsvoorzieningen op een unit daadwerkelijk benodigd zijn, dan wel of het gaat om ‘veilige’ afdeling.
Uit de tabel blijkt dat per kolom het aantal units sterk uiteenloopt. Dit verschil wordt verklaard doordat een zaken als teampost, huiskamer, gecombineerde huiskamer/keuken niet op alle units voorkomen. Bij de inspecties is het geregeld voorgekomen dat ruimten niet zijn opgenomen, omdat zij ten tijde van de inspectie in gebruik waren. De som van huiskamer en gecombineerde huiskamer/keuken komt vrijwel overeen met het aantal geïnspecteerde verblijfsunits. Voor de teampost geldt dat deze soms is gecombineerd met een naastgelegen afdeling.
De onderwerpen zijn verschillend van aard. Het betreft bijvoorbeeld de lay-out van de unit (ligging op een etage, zicht vanuit de teampost, overzicht over huiskamer/keuken, gangbreedte etc). Ook van aspecten als de vernielingsbestendigheid van gebruikte materialen (hang- en sluitwerk en beglazing) en technische voor-
38
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 6.1a
Aanwezigheid veiligheidsvoorzieningen per unit, naar verblijfs-/cliëntencategorie (aantal, %)
zwaar
teampost aanwezig
beveiligd
aantal
% aanwezig
aantal
% aanwezig
1.160
68%
90
88%
waarvan met zicht op verkeersruimte
795
4%
80
47%
waarvan met zicht op toegangsdeuren zit-/slaapkamer
795
4%
80
27%
waarvan met vernielingsbestendig hang- en sluitwerk
795
14%
80
53%
waarvan met vernielingsbestendige beglazing
795
33%
80
77%
huiskamer volledig te overzien
620
40%
50
73%
huiskamer /keuken volledig te overzien groep op één bouwlaag gevestigd
585
25%
40
68%
1.160
69%
90
90%
vrije doorgangsbreedte hoofdverkeersruimte gebouw
770
65%
75
32%
vrije doorgangsbreedte verkeersruimte verblijfsunit
1.150
26%
90
20%
personeelstoilet aanwezig
1.160
46%
90
58%
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 6.1b
Aanwezigheid veiligheidsvoorzieningen per unit, naar verblijfs-/cliëntencategorie (aantal, %)
zwaar
personeelsalarm aanwezig
beveiligd
aantal
% aanwezig
aantal
% aanwezig
1.160
74%
90
100%
waarvan met zone-indicatie
1.160
40%
90
79%
personeelsoproepsysteem aanwezig
1.160
27%
90
43%
uitluistersysteem aanwezig
1.160
8%
90
24%
camerabewaking aanwezig in verkeersruimte
1.160
4%
90
17%
en te ontgrendelen
1.160
7%
90
32%
hoofdtoegangsdeur verblijfsunit vernielingsbestendig
1.160
10%
90
45%
beglazing buitenmuren vernielingsbestendig
1.155
16%
90
52%
hoofdtoegangsdeur verblijfsunit elektrisch beveiligd
Bron: Cbz (inspecties)
39
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
7 Separeer- en afzonderingskamers
7.1 Separeervoorzieningen
Tegelijkertijd met de verblijfsvoorzieningen zijn de separeervoorzieningen geïnspecteerd. De resultaten van de metingen zijn vergeleken met de nieuwbouweisen uit de bouwmaatstaven die in 2003 van kracht zijn geworden. In deze bouwmaatstaven zijn voor het eerst harde basiskwaliteitseisen voor nieuwbouw geformuleerd. Tot 2003 golden de maatstaven uit 1999, waarin de eisen minder hard waren. Daarnaast zijn in 2003 enkele nieuwe eisen toegevoegd.
ruimte en sanitaire voorzieningen. Vaak zijn in een separeerunit meerdere separeerkamers aanwezig. 46% van de units beschikt over één separeerkamer, 46% bestaat uit twee kamers en 8% bestaat uit drie of vier kamers. Circuit
Negenentachtig procent van de separeervoorzieningen is gekoppeld aan één of meer verblijfsunits. De overige 11% staat los van een verblijfsunit. Uit tabel 7.1 blijkt dat de meeste units (72%) zijn gekoppeld aan units waar volwassenen verblijven.
In totaal zijn 278 separeervoorzieningen (excl. PAAZ/PUK) onderzocht. In werkelijkheid zijn er meer voorzieningen, omdat de separeervoorzieningen in gebouwen die binnen twee jaar buiten gebruik worden gesteld, interim-huisvesting en gebouwen die werden gerenoveerd niet zijn opgenomen.
De separeervoorzieningen zijn vaak gekoppeld aan de verblijfsunits voor de verblijfs-/cliëntencategorieën ‘zwaar’ (68%) en ‘beveiligd’ (17%). Zoals verwacht bestaat de koppeling vooral met gesloten/besloten verblijfsunits (69%). Van de separeervoorzieningen is 52% gekoppeld aan verblijfunits bestemd voor een korte opnameduur en 35% is bestemd voor verblijfsunits met een lange opnameduur. De overige separeervoorzieningen zijn niet expliciet aan een unit gekop-
De 278 separeervoorzieningen bestaan uit 325 separeerunits, omdat een aantal separeervoorzieningen (5%) over meerdere separeerunits beschikt. Een separeerunit wordt vervolgens gevormd door één of meer separeerkamers, een voorruimte, een verpoos-
Tabel 7.1
Aan separeervoorzieningen gekoppelde units naar circuit (excl. PAAZ/PUK), (aantal, %)
circuit
aantal gekoppelde separeervoorzieningen
%
201
72%
ouderen
20
7%
kinder- en jeugdpsychiatrie
21
8%
verslavingszorg
3
1%
combinatie
2
1%
volwassenen
niet gekoppeld aan een verblijfsunit totaal aantal voorzieningen
Bron: Cbz (inspecties)
40
31
11%
278
100%
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 7.2a
Overzicht van de kwaliteitseisen (% separeervoorzieningen)
(n=278)
ja
nee
niet
totaal
toegankelijk
ambulance-ingang
25%
74%
1%
100%
separeervoorziening en verblijfsunit op dezelfde etage
89%
5%
6%
100%
9%
90%
1%
100%
ja
nee
niet
totaal
afgesloten buitenruimte
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 7.2b
Overzicht van de kwaliteitseisen (% separeerunits)
(n=278)
toegankelijk
aanwezigheid sanitair
94%
5%
1%
100%
verpooskamer of verpooshoek
62%
38%
0%
100%
aanwezigheid voorruimte
97%
3%
0%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
peld of worden door meerdere units met een verschillende opnameduur gebruikt.
Voor 5% van de separeervoorzieningen moet men een trap nemen om met de cliënt een separeerunit te bereiken. De buitenruimte is een recente eis. Over de wenselijkheid hiervan wordt in ‘het veld’ discussie gevoerd. Voor 38% van de separeerunits geldt dat er geen verpoosmogelijkheid is op de separeerunit. Bijna alle separeerunits beschikken over sanitair en een voorruimte (tabel 7.2b).
Kwaliteit van de separeerunit
De separeervoorzieningen dienen bij nieuwbouw aan een reeks basiskwaliteitseisen te voldoen. Deze eisen zijn gehanteerd om de bestaande separeervoorzieningen te beoordelen. De eisen hebben betrekking op de ligging, de lay-out op technische aspecten en op het afwerkingsniveau en gelden voor verschillende niveaus: de separeervoorziening, de separeerunit en de separeerkamer.
Een belangrijk punt van veiligheid is het overzicht over de separeerkamer van buiten de kamer (tabel 7.2c). Negentien procent van de separeerkamers voldoet hier niet aan. Ook een uitluistersysteem ontbreekt bij 18% van de separeerkamers. De helft van de separeerkamers voldoet niet aan de oppervlakte-eis van minimaal 12 m2. Bij 4% van de separeerkamers is een toilet in de separeerkamer aanwezig. Dit heeft niet de voorkeur. Bij nieuwbouw wordt uit het oogpunt van veiligheid gesteld dat binnen een unit ten minste één kamer zonder toilet wordt uitgevoerd.
Bijna driekwart van de separeervoorzieningen beschikt niet over een aparte ambulance-ingang (tabel 7.2a). Dit betekent dat de unit niet gebruikt kan worden voor cliënten die van buiten het gebouw komen en meestal met een ambulance worden gebracht. Overigens is het geen noodzaak dat er altijd een ambulance-ingang aanwezig moet zijn. Bij crisisopnames is dit echter wel het geval.
41
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 7.2c
Overzicht van de kwaliteitseisen (% separeerkamers)
(n=278)
ja
nee
niet
totaal
toegankelijk
kamer volledig te overzien oppervlakte ≥ 12 m2
69%
19%
12%
100%
42%
50%
8%
100%
uitluistersysteem aanwezig
80%
18%
2%
100%
rookmelder aanwezig
98%
1%
1%
100%
veilige verwarming
91%
9%
0%
100%
zicht naar buiten
94%
2%
4%
100%
regelbare daglichttoetreding
96%
1%
3%
100%
veilige plafondafwerking of hoog plafond
89%
6%
5%
100%
veilige wand- en vloerafwerking
91%
5%
4%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
Bovenstaande punten zijn samengevat in een totaalscore om aan te geven voor welk percentage de separeervoorzieningen aan bovenstaande eisen voldoen. Naast bovengenoemde items zijn ook de deurbreedte, de gangbreedte en de drempelhoogte beschouwd. De items zijn niet gewogen, zodat de totaalscore alleen inzicht biedt in de aanwezigheid van de diverse aspecten/voorzieningen. Gemiddeld blijkt een separeervoorziening aan 70% van de nieuwbouweisen te voldoen. De score loopt van 67% voor separeervoorzieningen in gebouwen van voor 1974, tot 72% in gebouwen die de laatste 10 jaar zijn gebouwd. Als de buitenruimte niet wordt meegenomen, neemt de gemiddelde score met 3% toe tot 73%. Deze eis is pas sinds kort van kracht.
In 14% van de onderzochte gebouwen (142 gebouwen) zijn afzonderingskamers (257 kamers) aangetroffen. Het betreft 28% van de cliënten. Het percentage van units dat over een afzonderingskamer beschikt is niet bekend. Uit tabel 7.3 blijkt dat gebouwen in de kinder- en jeugdpsychiatrie het meest over afzonderingskamers beschikken. Ook in de ouderenpsychiatrie komen deze voorzieningen relatief vaak voor. In de volwassenenpsychiatrie wordt echter meer gesepareerd en komen afzonderingskamers relatief weinig voor. Beschouwing vanuit de verblijfs- of cliëntencategorie leidt tot de conclusie dat afzonderingskamers relatief vaak voorkomen bij ‘beveiligd’. Vijfenvijftig procent van de gebouwen beschikt over zo’n voorziening. Daarnaast beschikt een kwart van de gebouwen die alleen ‘zwaar’ huisvesten over een afzonderingskamer.
7.2 Afzonderingskamers
Het afzonderen van cliënten is een minder drastische maatregel dan het separeren van cliënten. De kamers zijn op de afdeling/groep gelokaliseerd. Tot het verschijnen van de maatstaf separeer- en afzonderingsvoorzieningen in 2003 werden er nauwelijks eisen aan afzonderingskamers gesteld. Meestal werd een zit/slaapkamer als zodanig gebruikt. Pas vanaf 2003 zijn specifieke eisen aan de afzonderingskamers gesteld, wat de score verklaart.
42
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 7.3
Afzonderingskamers naar circuit en aantal cliënten (excl. PAAZ/PUK)
aantal
% van de gebouwen
% van de cliënten in
afzonderingskamers
met een
gebouwen met een
afzonderingskamer
afzonderingskamer
166
11%
25%
ouderen
29
23%
41%
kinder- en jeugdpsychiatrie
44
34%
38%
volwassenen
verslavingszorg
2
4%
5%
16
26%
32%
257
14%
28%
combinatie totaal
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel 7.4
Overzicht van de kwaliteitseisen (% afzonderingskamers)
(n=257)
ja
nee
onbekend
totaal
oppervlakte kamer ≥ 12m2
18%
80%
2%
100%
rookmelder
95%
5%
0%
100%
veilige verwarming
60%
39%
1%
100%
kamergebonden sanitair
39%
61%
0%
100%
zicht naar buiten
95%
4%
1%
100%
kamer volledig te overzien
42%
58%
0%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
Bovenstaande punten samengevat in een totaalscore om aan te geven voor welke percentage de afzonderingskamers aan bovenstaande eisen voldoen. Naast bovengenoemde items zijn ook de deurbreedte, gangbreedte en drempelhoogte beschouwd. De items zijn niet gewogen, zodat de totaalscore alleen inzicht biedt in de aanwezigheid van de diverse aspecten/voorzieningen. In totaal voldoen de afzonderingskamers aan 52% van de eisen. Deze score wordt, nogmaals, veroorzaakt door het feit dat in de GGZ pas sinds 2003 eisen aan de afzonderingskamers zijn gesteld. Een andere verklaring is dat de kamers vaak worden gerealiseerd, nadat een gebouw al in gebruik is genomen.
Kwaliteit van de afzonderingskamers
De afzonderingskamers zijn, zoals eerder vermeld, getoetst aan de eisen die sinds 2003 van toepassing zijn bij nieuwbouw. De eisen hebben betrekking op de bouwkundige situatie van de kamer en op de veiligheid voor zowel het personeel als de cliënten. Het kamergebonden sanitair ontbreekt bij 61% van de afzonderingskamers. Ruim eenderde van de kamers heeft geen veilige verwarming en 61% van de kamers zijn van buitenaf niet te overzien. Slechts een vijfde van de afzonderingskamers voldoet aan de oppervlakte eis van minimaal 12 m2.
43
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
8 Geschiktheid voor minder validen
Volgens de AWBZ-maatstaven moet elke nieuw gebouwde unit aan de MIVA (Minder Validen)-eisen voldoen. Dit betekent dat de unit geschikt moet zijn voor een rolstoelgebruiker. De onderwerpen waarop is getoetst of aan deze MIVA-eis wordt voldaan zijn: • de oppervlakte/breedtemaat, deurbreedte en drempelhoogte van één zit-/slaapkamer; • de oppervlakte/breedtemaat, deurbreedte en drempelhoogte van één rolstoeltoilet en één badkamer; • de deurbreedtes van woonkamer en keuken en de hoofdtoegangsdeur tot het gebouw en de verblijfsunit; • de vrije opstelruimte achter alle deuren; • de afmeting van eventueel aanwezige liften.
en bij afdelingen voor verpleegbehoeftige cliënten, omdat deze afdelingen volledig bedtoegankelijk moeten zijn. Per verblijfsunit zijn maximaal 26 punten gemeten aan de hand waarvan op MIVA-eisen is getoetst.. Hiervan is geen totaalscore samengesteld, omdat de MIVA-eis pas sinds kort van toepassing is. In tabel 8.1 worden de resultaten naar cliëntencategorie getoond voor de meest belangrijke MIVA-onderwerpen. Hiertoe zijn bij ‘toegankelijkheid’ de eisen van drempels, deurbreedte en vrije oppervlakte samengenomen. Gemiddeld gesproken voldoet de verblijfs- of cliëntencategorie ‘zwaar’ het best aan de MIVA-eisen. ‘beveiligd’ volgt in dat rijtje en ‘licht’ voldoet maar weinig. Vooral aan de eisen die in het kader van MIVA aan de zit-/slaapkamer worden gesteld, zoals bijvoorbeeld de minimale breedte van 3,2 m, wordt niet voldaan. Ook aan de eisen ten aanzien van rolstoelgeschikt sanitair wordt maar in geringe mate voldaan.
Bovenstaande kenmerken zijn ook gebruikt bij de bepaling van de themascore op toegankelijkheid. Bij de themascore zijn echter alle zit-/slaapkamers en badkamers beschouwd. Bij MIVA gaat het erom dat één rolstoelgebruiker gebruik kan maken van de unit. De MIVA-toets is achterwege gebleven bij Hat-eenheden
Tabel 8.1
Aanwezigheid veiligheidsvoorzieningen per unit, naar verblijfs-/cliëntencategorie (aantal, %)
licht
zwaar
aantal % voldoet
zit-/slaapkamer (1 per unit)
565
22%
beveiligd
aantal % voldoet
1.120
31%
aantal
% voldoet
90
11%
sanitair – rolstoeltoilet (aanwezig en voldoet aan de m2 -eisen)
565
3%
1.220
3%
90
0%
sanitair – douche/badruimte
540
30%
1.085
40%
70
40%
toegankelijkheid – gebouw algemeen
201
93%
765
97%
80
100%
90
3%
385
12%
35
6%
toegankelijkheid – unit algemeen
555
69%
1.120
83%
90
100%
toegankelijkheid – gemeenschappelijk ruimten
565
53%
1.120
67%
90
75%
toegankelijkheid – lift
Bron: Cbz (inspecties)
44
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Uit de tabel blijkt dat per kolom het aantal units sterk verschilt. Dit verschil wordt verklaard doordat bijvoorbeeld rolstoeltoiletten, douche- of badruimte, liften, multifunctionele ruimte en rookruimte niet op alle units voorkomen. Voor de toilet/douche/ badruimte geldt dat de zit-/slaapkamers soms
beschikken over individueel sanitair. Ook kan de toegankelijkheid van het gebouw soms samenvallen met de toegankelijkheid van de unit. Voorts zijn er tijdens de inspecties ruimten niet opgenomen, omdat zij ten tijde van de inspectie in gebruik waren.
45
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
9 Bouwtechnische kwaliteit van verblijfsgebouwen
De bouwtechnische kwaliteit van de verblijfsgebouwen in de GGZ (excl. PAAZ/PUK) is gemiddeld genomen goed. Slechts voor 3% van de gebouwen is een prestatieverlies van meer dan 33% aanwezig (tabel 9.1). Dit betekent dat één of meer gebreken zijn geconstateerd. Tweeëntachtig procent van de gebouwen heeft een prestatieverlies van 33%. Deze 33% duidt op de afwezigheid van gebreken. Er zijn echter geen bouwdelen van nieuwbouwkwaliteit aanwezig. Van 14% van de gebouwen is het prestatieverlies kleiner dan 33%, wat op de afwezigheid van gebreken duidt. Daarnaast kenmerkt deze categorie zich door een of meer bouwdelen met nieuwbouwkwaliteit.
Tabel 9.1
Bij de uitsplitsing naar bouwjaarklasse valt op dat de klasse 1974-1983 relatief minder goed scoort dan de klasse gebouwen die voor 1974 is gerealiseerd. Waarschijnlijk zijn de gebouwen die voor 1974 zijn gebouwd al eens gerenoveerd en staan de gebouwen in de klasse 1974-1983 voor een renovatie. Het gemiddelde verschilt overigens nauwelijks. Dit duidt op een grotere range aan prestatieverlies in de klasse 19741983 dan in de klasse van voor 1974. In tabel 9.2 zijn de gebreken aan de diverse bouwdelen benoemd. Uit de gegevens blijkt duidelijk dat de bouwdelen weinig gebreken kennen. De verschillende condities zijn geaggregeerd tot één conditie voor het gebouw. Vervolgens wordt het prestatieverlies berekend:
Bouwtechnische kwaliteit van verblijfsgebouwen (excl. PAAZ/PUK)
aantal gemiddeld
prestatieverlies
totaal
<33%
33%
>33%
voor 1974
314
34%
3%
90%
8%
100%
1974-1983
190
32%
17%
81%
2%
100%
1984-1993
203
32%
4%
95%
1%
100%
vanaf 1994
224
21%
37%
62%
1%
100%
67
30%
16%
82%
1%
100%
998
30%
14%
82%
3%
100%
onbekend totaal
Bron: Cbz (inspecties)
46
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel 9.2
CVO-waarde van bouwdelen (aantal gebouwen)
CVO1
fundering
gesloten
dragende
gevel
wanden
vloeren
daken
kozijnen
balkons / galerijen
1
107
144
107
108
110
106
106
2
891
847
886
888
881
866
863
4
5
1
5
13
2
10
998
997
998
995
3
4 totaal
3 998
[1] CVO 1 : nieuwbouwkwaliteit
998
CVO 4 : duidelijke bouwtechnische gebreken
CVO 2 : goede staat van onderhoud
CVO 5 : ernstige bouwtechnische gebreken
CVO 3 : geringe bouwtechnische gebreken
CVO 6 : zeer ernstige bouwtechnische gebreken
Bron: Cbz (inspecties)
47
969
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlagen
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
I II III IV V VI VII VIII
Samenstelling begeleidingscommissie Onderzoeksfasen Deelnemende instellingen pilotonderzoek Gehanteerde grenswaarden in de beoordelingssystematiek Koppeling doelgroepen en cliëntencategorieën Resultaten steekproef PAAZ/PUK’en Overzicht scores van instellingen Overzicht van gebruikte afkortingen
48
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage I Samenstelling begeleidingscommissie
De begeleidingscommissie was als volgt samengesteld:
GGZ Nederland
mw. K. Boudewijns
GGZ Nederland
dhr. H. Meppelink
GGZ Nederland
dhr. C.W. Witte
GGZ Nederland
dhr. R.J.A. ten Doesschate
Zorgverzekeraars Nederland
dhr. M.C. Ribbens
Inspectie voor de Gezondheidszorg
dhr. A.F.W. Kok
Ministerie van VWS
dhr. A.H.J. Melis / mw. J.Y. Gill
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
mw. B. Boudewijnse
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
dhr. J.A. Meerpoel
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
mw. E. Reitsma
49
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage II Onderzoeksfasen
In deze bijlage is de opzet en uitwerking van het project gecomprimeerd weergegeven. Het project is in vijf fasen opgeknipt. Deze zijn deels volgtijdelijk en deels parallel verlopen. In het navolgende zijn de stappen globaal geschetst.
I. Voorbereiding inspectiefase (oktober 2003 – januari 2004) Het doel van deze fase was tweeledig: het formuleren van de vragenlijst en het ontwikkelen van protocollen e.d..om bij de inspecties betrouwbare gegevens te verkrijgen.
I. Het verkrijgen van basisinformatie (september 2003 – januari 2004)
De volgende deelfasen zijn onderscheiden: • opstellen initiële vragenlijst; • uitvoeren pilotonderzoek; • ontwikkeling geautomatiseerd opnameformulier; • opstellen inspectiehandleiding; • opstellen inspectieprotocol; • opstellen kwaliteitsplan.
Het hoofddoel van deze fase was het verkrijgen van informatie die nodig was om gebouwinspecties uit te kunnen voeren. Hierbij ging het om adressen van locaties, functie van gebouwen, aantal cliënten per locatie en het bouwjaar. De nevendoelstelling was het verkrijgen van informatie over gebouwen die niet zouden worden geïnspecteerd. De randvoorwaarde was dat de belasting van instellingen zo gering mogelijk zou zijn.
De initiële vragenlijst is opgesteld door het Bouwcollege. Leidend is de benodigde informatie om de bouwtechnische en functionele kwaliteit van een gebouw te kunnen beoordelen, om een bouwbehoefteonderzoek uit te kunnen voeren en om mogelijke beleidsvragen te beantwoorden.
De volgende stappen zijn doorlopen: • actualisatie van de gegevens van intramurale instellingen uit het vorige inventarisatie-onderzoek12 met peildatum 1996, aan de hand van de meest recente langetermijn huisvestingsplannen (LTHP’s); • aanvulling en controle van de geactualiseerde gegevens door de instellingen. Hiertoe is een internettool ontwikkeld. Via een wachtwoord kregen instellingen toegang tot hun gegevens, waarna deze konden worden aangevuld. In deze fase is direct gestart met het benaderen van contactpersonen van de instellingen. Tijdens de gehele informatiefase is intensief contact geweest tussen de instellingen en het Bouwcollege, met het doel de informatie op orde te krijgen.
De pilotfase was bedoeld om de vragenlijst te testen op: • objectieve eenduidige vraagstelling; • de meetinstructie; • de vraag of alle voorkomende gebouwsituaties in de vragenlijst zijn in te passen. Tijdens het pilotonderzoek zijn 6 instellingen (zie bijlage III) bezocht, met een breed scala aan gebouwen. Van deze instellingen zijn zoveel mogelijk diverse gebouwen uit de verschillende circuits bezocht.
[12] Het zogenaamde PIT-onderzoek.
50
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
• ontwikkeling van een rekenprocedure met weegfactoren; • ontwikkeling van een geautomatiseerd systeem waarin meetgegevens en eisen zijn samengebracht. Deze match resulteert per thema in een unitscore, een gebouwscore en een samenvattende score op unit- en op gebouwniveau; • ‘fine tuning’ van de resultaten van het systeem door de bouwkundigen van de sector gehandicaptenzorg van het Bouwcollege, om te bezien of de gebouwscores volgens het systeem sporen met de eigen inschatting van de functionele kwaliteit. Hiertoe zijn de gebouwen uit het pilotonderzoek en de controle-inspecties gebruikt. Daarnaast is gekeken naar gebouwen die bekend zijn uit de adviespraktijk.
De vragenlijst is vervolgens vertaald in een geautomatiseerd opnameformulier, waarin de mogelijkheid bestond op een eenvoudige manier met boomstructuren het vragenformulier te doorlopen. Dit was mogelijk door gebruik te maken van gekoppelde keuzeschermen. De inspecteur kreeg hierdoor alleen relevante keuzen voorgelegd. Het gebruik van een geautomatiseerd opnameformulier bood tevens de mogelijkheid tijdens het veldwerk consistentiechecks (toets op opnamegegevens die elkaar uitsluiten) en range-checks (signaleren van onwaarschijnlijke uitkomsten) uit te voeren. De praktijk bewijst dat dit de enige manier is om betrouwbare en valide onderzoeksgegevens te verzamelen. Het inspectieprotocol bevat een lijst van chronologische instructies en procedures die de inspecteur bij iedere inspectie doorloopt. Tevens worden richtlijnen gegeven voor de wijze van handelen tijdens een inspectie.
De systematiek ter bepaling van de bouwtechnische kwaliteit is door Damen Bouwcentrum ontwikkeld. I. Gebouwinspecties (februari 2004 – mei 2004)
In de handleiding zijn per vraag de antwoordcategorieën weergegeven en wordt de vraag toegelicht. Het gaat zowel om definities als meetinstructies. Het inspectieprotocol en de handleiding zijn noodzakelijk om te komen tot een productieve en eenduidige gegevensverzameling. Daarnaast is de handleiding ook cruciaal voor de analysefase van het onderzoek, wanneer het gaat om de juiste interpretatie van de verzamelde onderzoeksgegevens.
De fase gebouwinspecties is als volgt verlopen: • planning afspraken; • aankondiging inspectiedatum per brief, gericht aan de contactpersonen die bekend waren vanuit fase I. De aankondiging is drie weken voorafgaand aan de inspectie verstuurd. In de aankondiging is vermeld hoe de inspectie verloopt en welke documenten nodig zijn voor een soepele inspectie; • telefonische check of de aankondigingsbrief is aangekomen en de afspraken kunnen worden vastgesteld; • gebouwinspecties; • controle van inspectiegegevens op databaseniveau: de inspectiegegevens zijn gecheckt en waar nodig gecorrigeerd. Bijvoorbeeld of de opgegeven grootte van de groep/huishouden overeenkomt met het aantal cliënten, zoals berekend bij de optelling van de cliënten per kamer; • verificatie van de inspectiegegevens door de instellingen: de inspecties zijn gevolgd door een ‘verificatierapport’, waarin de feitelijk gemeten kenmerken ter verificatie aan de instelling zijn voorgelegd. De opmerkingen van de instellingen zijn verwerkt, voor zover het opmerkingen betrof waarvoor geen meetinstructies gelden/specifieke definities van toepassing zijn. De instellingen die
In het kwaliteitsplan is beschreven hoe de kwaliteit van de inspecties is gewaarborgd. Dit gebeurde door middel van opleiding, begeleiding en controle-inspecties. In § 2.2 is beknopt op dit onderwerp ingegaan. I. Het ontwikkelen van de beoordelingsmethode van gebouwen (november 2003 – mei 2004) Doel van deze fase was het ontwikkelen van een methode om de functionele en bouwtechnische kwaliteit van de gebouwen te bepalen en automatisch te laten doorrekenen. Functionele kwaliteit
Het proces verliep als volgt: • eisen per vraag formuleren aan de hand van de basiskwaliteitseisen;
51
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
niet binnen de termijn van drie weken hadden gereageerd zijn per e-mail nogmaals gerappelleerd; • controle-inspecties door een vertegenwoordiger van Damen Bouwcentrum en het Bouwcollege (zie § 2.2). Zo nodig zijn inspectiegegevens vervolgens aangepast.
worden gepresenteerd. Hiertoe is door Damen Bouwcentrum een groot aantal tabellen opgesteld met de resultaten van de bouwtechnische en functionele kwaliteit en losse gegevens. De instellingen hebben eind juli/begin augustus een rapportage op maat ontvangen. In de instellingsrapportage zijn gegevens op instellings-, locatie- en gebouwniveau weergegeven. Op de bijgevoegde CDrom zijn gedetailleerde Excel-tabellen op gebouw- en op afdelings/unit/groepsniveau opgenomen, alsmede het instellingsrapport.
I. Rapportagefase (mei 2004 – juli 2004) Het onderzoek is afgesloten met de voorliggende (macro)rapportage waarin de landelijke resultaten
52
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage III Deelname instellingen pilotonderzoek
De volgende instellingen hebben deelgenomen aan het pilotonderzoek:
datum
instelling
plaats
contactpersoon
12-11-2003
Altrecht
Den Dolder
Dhr. Wesdorp
18-11-2003
GGZ Delfland
Delft
Dhr. van de Velden
26-11-2003
De Jutters
Den Haag
Dhr. Bedaux
26-11-2003
Albert Schweitzer Ziekenhuis
Dordrecht
Dhr. Bandel
27-11-2003
Delta Bouman
Poortugaal
Dhr. Koedam
18-12-2003
Rijngeestgroep
Oegstgeest
Dhr. Pulleman
53
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage IV Gehanteerde grenswaarden in de beoordelingssystematiek
In deze bijlage zijn de eisen weergegeven, waarmee de meetgegevens worden vergeleken. Bij de eisen is een driedeling gemaakt: de eisen voor bestaande bouw, nieuwbouw en nieuwbouw-plus. De verschillende eisen zijn ontleend aan de volgende bronnen: • Ministerie VROM: Bouwbesluit, januari 2003; • Wijk, M., Drenth, J. , Nolte, E., e.a.: Handboek toegankelijkheid, 3e druk, Doetinchem: Elsevier-Vdu bedrijfsinformatie, 1998; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: AWBZ-voorzieningen. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw, rapportnr. 0.114, Utrecht, januari 2004; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Separeer- en afzonderingsvoorzieningen. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnr. 0.111, Utrecht, maart 2003;
De zit/slaapkamer vormt de privé verblijfsruimte van de cliënt en dient van voldoende afmeting te zijn. In principe wordt uitgegaan van eenpersoons zit-/slaapkamers. Een uitzondering wordt gemaakt voor tweepersoonskamers. Mensen kunnen er voor kiezen samen op één kamer te verblijven, maar ook kunnen cliënten samen op een kamer worden geplaatst. Dit komt vooral voor op units met een korte opnameduur. Tweepersoonskamers worden positief beoordeeld op voorwaarde dat de kamer splitsbaar is in twee éénpersoonskamers (tabel IV.1). In het onderzoek is dit uitgangspunt geconcretiseerd door de oppervlakteeisen van de éénpersoonskamer met een factor twee te vermenigvuldigen. Meer dan twee personen op een kamer wordt altijd als ongewenst beschouwd. Er zijn drie oppervlakte-eisen voor de zit-/slaapkamer: bestaande bouw, nieuwbouw en nieuwbouw-plus (tabel IV.2). In de afgelopen tien jaar zijn de grenswaarden op dit punt voortdurend bijgesteld. Volgens de AWBZmaatstaven uit 2003 is de oppervlakte van een zit/slaapkamer bij nieuwbouw minimaal 15 m2 De meeste gebouwen voldoen echter niet aan deze eis, omdat deze eis hoger is dan de voorgaande GGZmaatstaven waarop de gebouwen zijn gerealiseerd.. Om deze reden is een oppervlakte van 12 m2 ehanteerd als ‘nieuwbouweis’ en is 15 m2 als de nieuwbouw-plus eis gebruikt .(tabel IV.2). Verder geldt voor een éénpersoonskamer een minimale breedte-eis (tabel IV.3). Deze eis voorkomt dat een lange smalle kamer met voldoende oppervlakte een voldoende scoort, terwijl de kamer een ongewenste vorm heeft. De eis voor bedtoegankelijkheid wordt gesteld bij units met de doelgroep verpleegbehoeftige cliënten van alle circuits. De bedtoegankelijkheid geldt voor alle zit-/slaapkamers van de unit, de minimale oppervlakte dient 12 m2 te zijn en de breedte 3,2 m (tabel IV.2 en IV.3). De genoemde grenswaarden zijn ontleend aan de Bouwmaatstaven AWBZ -voorzieningen 2004.
Bouwmaatstaven worden door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen opgesteld en dienen als toetsingskader voor bouwinitiatieven in de gezondheidszorg. De bouwmaatstaven vormen het kader waarbinnen de zorgsector zijn bouwplannen kan realiseren. Leidende criteria zijn doelmatigheid, noodzakelijke bestanddelen en soberheid. De bouwmaatstaven voor de nieuwbouw en nieuwbouw-plus geven het gewenste kwaliteitsniveau aan. Daarnaast zijn referentiekaders ontwikkeld voor bestaande gezondheidszorggebouwen, die het minimaal noodzakelijke niveau (minimumeisen) aangeven. Samen geven ze de bandbreedte aan waarbinnen de kwaliteit van de gezondheidszorggebouwen zich moet bevinden. A. Gebouw - en themascores Zit-/slaapkamer
De zit/slaapkamer wordt gezien als belangrijkste onderdeel van het verblijf van de psychiatrische cliënt.
54
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.1
Maximaal aantal cliënten per kamer
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
nieuwbouw-plus
licht individueel verblijf
2
2
1
licht kleinschalige groep
2
1
1
zwaar
2
1
1
beveiligd
2
1
1
nieuwbouw
nieuwbouw-plus
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.2
Minimaal nuttige oppervlakte eenpersoonskamers in m2
cliëntencategorie
bestaande bouw
licht
10
12
15
zwaar
10
12
15
beveiligd
12
14
15
bedtoegankelijk
12
14
15
bestaande bouw
nieuwbouw
nieuwbouw-plus
licht
2,4
2,7
3,2
zwaar
2,4
3,2
geen*
beveiligd
2,4
3,2
geen
bedtoegankelijk
3,2
3,2
geen
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.3
Minimale breedte eenpersoonskamers zit-/slaapkamer in m
cliëntencategorie
* Geen wil zeggen geen extra nieuwbouw-plus worden toegekend. Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
beoordeeld i.p.v. zit-/slaapkamer. De oppervlakte toets van de Hat’s is ondergebracht in de themascore zit-slaapkamer. Voor het sanitair gelden de eisen voor individuele badkamers (tabel IV.8). Voor toegankelijkheid worden de eisen van de units toegepast voor zover relevant voor de Hat-eenheid. De Hat-eenheden worden niet op veiligheid en MIVA beoordeeld.
Hat-eenheden
Een Hat-eenheid is een verblijfsruimte voor één of twee personen, waarin alle functies van het dagelijks leven kunnen plaatsvinden. De Hat-eenheid dient te beschikken over woon- en slaapruimte, keuken en sanitair. Voor de Hat’s gelden een aantal aangepaste eisen en de totale oppervlakte van de Hat (tabel IV.4) wordt
55
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.4
Minimaal nuttige oppervlakte van Hat-eenheden in m2
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
licht
24
45
zwaar
24
45
beveiligd
24
45
rolstoel geschikt
24
45
tweepersoons Hat-eenheid
34
55
bestaande bouw
nieuwbouw
2
2
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.5
Groepsgrootte in maximale aantallen cliënten
cliëntencategorie
licht: Individueel verblijf licht: kleinschalig groepsverblijf
6
6
14
6*
zwaar: Individueel verblijf
2
2
zwaar: kleinschalig groepsverblijf
6
6
14
10
2
2
licht: afdelingsverblijf
zwaar: afdelingsverblijf beveiligd: Individueel verblijf beveiligd: kleinschalig groepsverblijf beveiligd: afdelingsverblijf
6
6
12
10
* komt in principe niet voor Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Groepsgrootte
Sanitair
Het overheidsbeleid is gericht op verblijf in kleinere groepen. De maximale groepsgrootte is op 10 personen gesteld voor nieuwbouw. Tot enkele jaren geleden waren groepen tot 14 personen geen bezwaar. In het onderzoek worden groepen tot maximaal 14 personen als goed beoordeeld. Meer dan 14 personen in een groep wordt ook voor bestaande bouw als negatief beoordeeld (tabel IV.5).
Voldoende badkamers en toiletten zijn een belangrijk aandachtspunt bij de beoordeling van het sanitair. De badkamers dienen aan een minimale oppervlakte te voldoen van 1,6 m2. Ook een douchecabine van minimaal 0,8 m2 met een omkleedruimte wordt als goed beoordeeld. Voor normale toiletten is geen oppervlakte-eis gesteld. Bij de units waar bedtoegankelijkheid van toepassing is, dienen alle sanitaire voorzieningen minimaal 2,20 x 2,20 m of 1,7 x 2,7m te zijn. Voor de rolstoeltoiletten en badkamers gelden dezelfde maten (tabel IV.6).
56
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.6
Minimaal nuttige oppervlakte rolstoeltoiletten
cliëntencategorie
rolstoeltoilet
bestaande bouw
nieuwbouw
220x220/170x270
220x220/170x270
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.7
Minimaal nuttige oppervlakte gemeenschappelijke badkamers in m2
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
nieuwbouw-plus L x b in cm
1,6 m2 1,6 m2
220 x 220 of 170 x 270
zwaar
1,6 m2 1,6 m2
beveiligd
1,6 m2
1,6 m2
220 x 220 of 170 x 270
220 x 220 of 170 x 270
220 x 220 of 170 x 270
geen
licht
bedtoegankelijk
220 x 220 of 170 x 270
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.8
Minimaal nuttige oppervlakte individuele badkamers in m2
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
nieuwbouw-plus L x b in cm
1,6 m2 1,6 m2
220 x 220 of 170 x 270
zwaar
1,6 m2 1,6 m2
beveiligd
1,6 m2
1,6 m2
220 x 220 of 170 x 270
220 x 220 of 170 x 270
220 x 220 of 170 x 270
geen
licht
bedtoegankelijk
220 x 220 of 170 x 270
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Voor kamergebonden sanitair of individueel sanitair (Hat-eenheden) gelden dezelfde oppervlakte- en lengte/breedte eisen (zie tabel IV.8).
badkamer is bedoeld voor individueel gebruik. In de sector GGZ is dit nergens een probleem, zodat vraagstelling op dit punt achterwege is gebleven. Het sanitair is ingericht op individueel gebruik.
Privacy in badkamers Gemeenschappelijke ruimten
Voor alle cliëntencategorieën geldt dat een combinatie in een badkamer maximaal bestaat uit 1 bad, 1 toilet en 1 douche. De aanwezigheid van meer voorzieningen in een badruimte wordt als ongewenst beschouwd. Een
De cliënten maken naast hun eigen zit-/slaapkamer gebruik van een gezamenlijke woonkamer en keuken. De keuken is vaak beperkt in omvang, omdat de maal-
57
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.9 Aanwezigheid van gemeenschappelijke ruimten voor verblijf in kleinschalige groep en afdelingsverblijf
woonkamer
keuken
hobby of
rookruimte
multifunctionele ruimte
bestaande bouw of nieuwbouw eis
bb
nb
bb
nb
bb
nb
bb
nb
licht
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
zwaar
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
beveiligd
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.10 Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte in m2 per persoon naar groepsgrootte en cliëntencategorie
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
licht: kleinschalig groepsverblijf
3
8
licht: afdelingsverblijf
3
7*
zwaar: kleinschalig groepsverblijf
3
9
zwaar: afdelingsverblijf
6
9
beveiligd: kleinschalig groepsverblijf
6
11
beveiligd: afdelingsverblijf
6
9
bedtoegankelijk
5
9
* komt in principe niet voor Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
tijden elders worden bereid. Naast de aanwezigheid van woonkamer en keuken is ook een rookruimte vereist en een extra ruimte voor hobby of andere doeleinden (multifunctionele ruimte) (tabel IV.9). De therapieruimte die gebonden is aan één unit is in kaart gebracht, maar is geen eis en het weegt niet mee in de gebouwscore.
gelden geen eisen voor de gemeenschappelijke ruimte (zie Hat-eenheden). Toegankelijkheid
De toegankelijkheid van een gebouw wordt beoordeeld aan de hand van deur- en gangbreedte (tabellen IV.11 en IV.12), drempelhoogte, vrije oppervlakte achter de toegangsdeur (ook wel opstelstrook genoemd) (tabel IV.13) en ook aan liften wanneer een gebouw meer dan één bouwlaag heeft (tabel IV.14). Voor de verschillende cliëntencategorieën lopen de eisen uiteen.
De oppervlakte-eisen zijn zowel aan cliëntencategorie als groepsgrootte gerelateerd (tabel IV.10). Deze worden in m2 per persoon uitgedrukt voor het totaal dat aan m2 vereist is voor gemeenschappelijke ruimte. Voor de individuele groep (één of twee personen)
58
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.11 Minimale deurbreedte in m
cliëntencategorie
licht
bestaande bouw
nieuwbouw
0,85m
0,85m
zwaar
0,85m
0,85m
beveiligd
0,85m
0,85m
rolstoeltoegankelijkheid
0,85m
0,85m
bedtoegankelijkheid
1,10m
1,10m
geen
0,90m
bestaande bouw
nieuwbouw
separeer en afzonderingskamer
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.12 Minimale gangbreedte in m
cliëntencategorie
licht
1,1m
1,2m
zwaar
1,2m
1,6m
beveiligd
1,6m
2,0m
rolstoeltoegankelijkheid
1,4m
1,6m
bedtoegankelijkheid
1,4m
2,0m
separeer en afzonderingskamer
geen
1,8m
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Een gebouw is toegankelijk voor verplegingsbehoeftige cliënten (bedtoegankelijkheid) als ook aan de eis ‘vrije oppervlakte achter de toegangsdeur’ wordt voldaan. Volgens het Bouwbesluit en het Handboek toegankelijkheid dient de afmeting van deze vrije ruimte minimaal 1,5 x 1,5 meter te zijn of 1,35 x
1,8 meter te zijn (tabel IV.13). Deze eis is eveneens van toepassing bij de rolstoeltoegankelijkheid van units. De eisen die gesteld worden aan de deurbreedte en gangbreedte zijn ruimer voor units waar een bedtoegankelijkheids-eis van toepassing is (tabel 11 en 12).
59
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.13 Vrije ruimte achter de toegangsdeur in meters (m)
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
licht
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
zwaar
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
beveiligd
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
rolstoel-toegankelijkheid
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
bedtoegankelijkheid
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
Bron: Bouwbesluit en het Handboek toegankelijkheid
Tabel IV.14 Minimaal nuttige oppervlakte van de lift in meters (breedte x lengte)
cliëntencategorie
bestaande bouw
nieuwbouw
licht
1,05 x 2,05
1,4 x 2,4
zwaar
1,05 x 2,05
1,4 x 2,4
beveiligd
1,05 x 2,05
1,4 x 2,4
rolstoeltoegankelijkheid
1,05 x 2,05
1,4 x 2,4
1,4 x 2,4
1,4 x 2,4
bedtoegankelijkheid
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Een drempel kan voor iedereen een obstakel vormen. Het Bouwbesluit en het Handboek toegankelijkheid gaan uit van een drempel die lager is dan 2 cm. Deze eis is voor alle cliëntencategorieën en bij alle deuren in dit onderzoek toegepast.
1,5 m of 1,35 x 1,8 m. Daarnaast worden eisen gesteld aan toegankelijkheid van het gebouw, de unit, de gemeenschappelijke ruimten en het sanitair (zie tabel IV.16). Per unit dient een badkamer en een toilet aanwezig te zijn met een oppervlakte van minimaal 2,20 x 2,20 of 1,7 x 2,7m. In tabel IV.15 zijn de eisen voor MIVA opgenomen.
Indien een lift aanwezig is dient deze aan de eisen te voldoen, zoals vermeld in tabel IV.14. B. Overige thema’s Miva-eisen
Miva is een eis waaraan en nieuwbouw unit dient te voldoen. Alle units dienen iemand in rolstoel te kunnen huisvesten. Dit betekent dat één zit-/slaapkamer dient te voldoen aan rolstoeltoegankelijkheid. De minimale oppervlakte dient 3,2 x 3,5 m te zijn de drempel lager dan 2 cm, een deurbreedte van minimaal 85 cm en een opstelstrook achter de deur van 1,5 x
60
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.15 Overzicht MIVA-eisen (nieuwbouw eis)
deurbreedte
>= 85cm
drempelhoogte
<2cm
gangbreedte
>1,6 m
vrije opstelruimte achter alle deuren
1,5 x 1,5 m of 1,35 x 1,8 m
Lengte/breedtemaat liften
1,4 x 2,4m
Lengte/breedtemaat zit/slaapkamer
3,2 x 3,5 m
Lengte/breedtemaat toilet
2,20 x 2,20 of 1,7 x 2,7m
Lengte/breedtemaat badkamer
2,20 x 2,20 of 1,7 x 2,7m
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Tabel IV.16 Overzicht ruimten waarop MIVA-eisen van toepassing zijn
Separeervoorzieningen en afzonderingskamers
Voor de separeervoorziening en afzonderingskamers zijn de eisen ontleend aan de Bouwmaatstaven separeer- en afzonderingsvoorzieningen 2003. Alle eisen zoals in de bouwmaatstaven zijn gesteld, gelden ook voor dit onderzoek (tabel B17, B18 en B19). Voor de separeeren afzonderingsvoorzieningen geldt een percentage dat aangeeft in welke mate aan de eisen wordt voldoen. Naarmate het percentage hoger ligt, wordt aan meer eisen voldaan. Opgemerkt wordt dat er geen gewicht is toegekend aan de afzonderlijke eisen; ze zijn allen even zwaar meegewogen. Veel eisen worden gesteld uit veiligheidsoverwegingen voor de cliënt of personeel.
zit-/slaapkamer (1 per unit) sanitair – rolstoeltoilet sanitair – douche/badruimte toegankelijkheid – gebouw algemeen toegankelijkheid – lift toegankelijkheid – unit algemeen toegankelijkheid – gemeenschappelijk ruimten
Bron: Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen, Cbz.
Separeervoorzieningen
Tabel IV.17 Overzicht van de kwaliteitseisen separeervoorziening
Tabel IV.18 Overzicht van de kwaliteitseisen separeerunits
separeervoorziening separeerunits ambulance ingang separeervoorziening en verblijfsunit op dezelfde etage
aanwezigheid sanitair
afgesloten buitenruimte
verpooskamer of verpooshoek
breedte van de verkeersruimte tot de separeerunit >= 1,8 m
aanwezigheid voorruimte
61
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.19 Overzicht van de kwaliteitseisen separeerkamers
separeerkamers
kamer volledig te overzien oppervlakte >- 12 m2 uitluistersysteem aanwezig rookmelder aanwezig veilige verwarming (vloerverwarming, weggewerkte radiatoren of klimaatbeheersing) zicht naar buiten regelbare daglichttoetreding regelbare verlichting veilige plafondafwerking of hoog plafond (3,5m) veilige wand- en vloerafwerking: glad, stoot- en krasbestendig deurbreedte >= 90 cm drempel < 2cm
Bron: Cbz, Bouwmaatstaven separeer- en afzonderingskamers, 2003
Tabel IV.20 Overzicht van de kwaliteitseisen afzonderingskamers
afzonderingskamers
oppervlakte kamer >=12m2 kamergebonden sanitair veilige verwarming (vloerverwarming, weggewerkte radiatoren of klimaatbeheersing) kamer volledig te overzien zicht naar buiten Rookmelder Deurbreedte >= 90cm drempelhoogte < 2cm
Bron: Cbz, Bouwmaatstaven separeer- en afzonderingskamers, 2003
Afzonderingskamers
Veiligheid
De afzonderingskamers moeten bij nieuwbouw aan een beperkt aantal basiskwaliteitseisen voldoen (tabel IV.20). De aanbevelingen die in de bouwmaatstaven gedaan worden zijn in dit onderzoek niet vertaald naar eisen voor afzonderingskamers. De eisen hebben betrekking op de huisvesting (voorzieningen binnen de afzonderingskamer en oppervlakte-eisen) en veiligheid voor de cliënten en het personeel (afwerking en technische middelen).
De veiligheidsaspecten zijn van toepassing op de cliëntencategorieën ‘zwaar’ en ‘beveiligd’. In totaal is veiligheid op 18 punten bekeken. Dit zijn slechts aspecten. Voor nieuwbouw zijn immers geen eisen geformuleerd in het kader van veiligheid. De genoemde punten zijn zowel bij de instellingen als binnen het Bouwcollege de belangrijkste aspecten waarop een gebouw en voorzieningen de veiligheid bevorderen. De onderwerpen zijn verschillend van 62
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel IV.21 Overzicht van de veiligheidsaspecten
teampost aanwezig zicht op verkeersruimte vanuit teampost zicht op toegangsdeuren zit-/slaapkamer vanuit teampost vrije doorgangsbreedte verkeersruimte minimaal 1,6m (zwaar) 2m (beveiligd) vernielingsbestendig H&S teampost vernielingsbestendige beglazing teampost vernielingsbestendig H&S hoofdtoegangsdeur unit vernielingsbestendige beglazing in de buitenmuren personeelstoilet aanwezig personeelsalarm aanwezig personeelsalarmsysteem aanwezig met zone-indicatie unit op één bouwlaag gevestigd overzicht woonkamer of woonkamer/keuken vanuit deuropening hoofdtoegangsdeur unit te ontgrendelen vanuit een centraal punt signalering bij betreden/verlaten van zit/slaapkamer Camerabewaking Uitluistersysteem hoofdtoegangsdeur unit vernielingsbestendig
aard. De belangrijkste zijn overzichtelijkheid van de lay-out, vernielingsbestendigheid van de bouwmaterialen, het zicht vanuit de teampost over de verblijfsunit, beveiligde beglazing van de teampost, aanwezigheid van personeelsalarmsysteem met zone-indicatie, huisvesting van de verblijfsunit op één etage, overzicht over de huiskamer vanaf de toegangsdeur en de aanwezigheid van een uitluistersysteem. Van de genoemde veiligheidsaspecten is geen rapportcijfer samengesteld. De verschillende aspecten zijn ook niet
gewogen, het is slechts een registratie van aan of afwezigheid. (tabel IV.21) In units met cliënten in de categorie ‘licht’ en HATeenheden zijn geen vragen over veiligheid gesteld. De onderstaande vragen gaan in een enkel geval, zoals bij het personeelsalarmsysteem, over hetzelfde onderwerp. Het verschil is echter dat gevraagd is of er een personeelsalarm aanwezig is en, als dat zo is, of het personeelsalarm voorziet in een zone-indicatie.
63
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage V Koppeling doelgroepen en cliëntencategorieën
In bijgaand schema zijn de doelgroepen die in het onderzoek zijn aangetroffen gekoppeld aan cliëntenca-
tegorieën volgens de indeling uit de AWBZ-maatstaven. Aan dit schema kunnen geen rechten worden ontleend.
doelgroep
opnameduur kort lang
O algemene psychiatrie
O herstellingsoord O FPA (forensische psychiatrische afdeling)
volwassenen 18-65 jaar
kinderen tot 18 jaar
clientencategorie zwaar
nee
licht
O KIB/FPK (kl. voor intensieve behand. forensische psych. kl.) O autisten WWA
zwaar beveiligd beveiligd beveiligd beveiligd zwaar
O forensische long-stay O verslaafden dubbel diagnose
lang kort
beveiligd zwaar
O verpleegbehoeftige psychiatrische cliënten
lang
zwaar
O alg. Kinder en jeugd psychiatrie
lang kort
zwaar zwaar
O Bopz - unit (crisis opvang) O logeerplaatsen O MFC
kort kort kort
zwaar licht zwaar
O forensische verblijfsvoorziening
kort lang
beveiligd beveiligd
kort lang
O herstellingsoord O FPA (forensische psychiatrische afdeling) O KIB/FPK ( kliniek voor intensieve behandeling, forensische psychiatrie) O forensische long-stay O verpleegbehoeftige psychiatrische cliënten O verzorgingsbehoeftige psychiatrische cliënten
ja
zwaar
nee kort kort kort lang lang lang
licht zwaar beveiligd beveiligd beveiligd beveiligd zwaar
lang kort
licht licht
lang
verslaafden financiering WZV?AWBZ
ja
kort kort lang kort lang lang
O algemene psychiatrie
ouderen 65+
24 uurs personeel aanwezig?
24 uurs personeel aanwezig?
24 uurs personeel aanwezig?
nee ja
licht zwaar
O algemene verslavingszorg
kort
zwaar
O dubbel diagnose
kort
zwaar
O IMC O verslaafden met verpleegbehoefte
kort lang
zwaar zwaar
kort lang kort lang kort
zwaar licht licht beveiligd beveiligd
O verslaafden met verzorgingsbehoefte O FVK forensisch en verslaving
64
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage VI Resultaten steekproef PAAZ/PUK’en
VI.1 Inleiding
In deze bijlage worden de onderzoeksresultaten van een aselecte steekproef onder 10 PAAZ/PUK’en weergegeven. In totaal zijn 48 PAAZ/PUK-gebouwen door de ziekenhuizen opgegeven (tabel VI.1).
Tabel VI.1
De gebouwen in de steekproef zijn in tegenstelling tot de rest van het onderzoek door medewerkers van het Bouwcollege geïnspecteerd.
Plaatsen verblijf in onderzoek, PAAZ/PUK
inspectie
geen inspectie
totaal
gebouwen cliënten
gebouwen cliënten
gebouwen cliënten
PAAZ/PUK
10
248
24
730
34
978
binnen 2 jaar, interimhuisvesting)
nvt
nvt
14
395
14
395
totaal PAAZ/PUK
10
248
38
1.125
48
1.373
PAAZ/PUK (in renovatie, buiten gebruik
Bron: Cbz (opgave instellingen)
VI.2 Kenmerken PAAZ/PUK’en
Tabel VI.2 Verblijfscliënten naar circuit, categorie en type afdeling, PAAZ/PUK
In de geïnspecteerde gebouwen zijn voor 100% volwassen cliënten gehuisvest, die allemaal in de verblijfsof cliëntencategorie ‘zwaar’ vallen (tabel VI.2). Tevens blijkt uit tabel VI.2 dat circa 90% van de PAAZ/PUKcliënten korter dan 1 jaar opgenomen is. De verdeling over open en besloten/gesloten afdelingen is fifty-fifty. In de PAAZ/PUK’en verblijven gemiddeld 29 cliënten. De meeste PAAZ’PUK’en hebben een omvang van 20-25 cliënten. (tabel VI.3).
% cliënten
volwassenen
100%
zwaar
100%
open
53%
besloten/gesloten totaal (steekproef)
Bron: Cbz (inspecties)
65
47% 100%
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.3
Aantal cliënten per gebouw
gebouwen aantal
%
1-6 cliënten
1
2%
7-14 cliënten
1
2%
15-25 cliënten
34
71%
26-50 cliënten
9
19%
51-100 cliënten
2
4%
>100 cliënten
1
2%
48
100%
totaal
Bron: Cbz (opgave instellingen)
Tabel VI.4
Bouwjaarklasse PAAZ/PUK
gebouwen
voor 1974
aantal
%
19
40%
1974-1983
7
15%
1984-1993
17
35%
vanaf 1994
4
8%
onbekend
1
2%
48
100%
totaal
Bron: Cbz (opgave instellingen)
VI.3 Functionele kwaliteit van PAAZ/PUK-gebouwen
excl. PAAZ, is de verdeling van de gebouwen over de kwaliteitsklassen nagenoeg gelijk aan de verdeling van de cliënten. Uit figuur VI.1 blijkt dat slechts 18% van de PAAZ/PUK-cliënten (en dus ook gebouwen) ‘groen’ scoort en daarmee voldoet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Het overige deel scoort ‘oranje’ (46%) of ‘rood’ (36%). In vergelijking met de algemene psychiatrie, scoren de PAAZ/PUK-gebouwen relatief laag. Opvallend is dat geen enkele open unit voldoende scoort. Bij gesloten units is dit 39%.
a. Gemiddelde gebouwscore
Net als in het hoofdonderzoek zal per thema een score-overzicht worden weergegeven. De gemiddelde gebouwscore is de resultante van de gewogen themascores (hoofdstuk 3). In de volgende paragrafen wordt geen onderscheid gemaakt tussen de score van gebouwen en van cliënten. In tegenstelling tot de GGZ
66
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Fig. VI.1
Gemiddelde totaalscores (in % cliënten)
Fig. VI.2
Gemiddelde themascore op zit-/ slaapkamer (in % cliënten)
Gemiddelde totaalscore (in % cliënten)
Themascore zit-/slaapkamer (in % cliënten)
18%
46%
43% 49%
36% Bron: Cbz (inspecties) 8% Bron: Cbz (inspecties)
In de basiskwaliteitseisen voor zit-/slaapkamers wordt uitgegaan van één persoon per kamer. Twee personen per kamer voldoet aan de eisen, mits de kamer een oppervlakte heeft die gelijk is aan twee eenpersoonskamers. De aanwezigheid van zit-/slaapkamers met meer dan twee personen beïnvloedt de themascore negatief. Tabel VI.5 geeft een overzicht van het aantal één-, twee- en meerpersoonskamers. Slechts 32% van de cliënten beschikt over een eenpersoonszit-/slaapkamer. Van de cliënten deelt 22% een kamer met twee of meer medecliënten.
b. Zit-/slaapkamer
De score op het thema zit-/slaapkamer wordt bepaald door het aantal cliënten per zit/slaapkamer, de nuttige oppervlakte en de breedtemaat van de eenpersoons zit-/slaapkamers. De gehanteerde eisen zijn afhankelijk van het type cliënt. Bij de PAAZ/PUK’en gaat het uitsluitend om de categorie zwaar. Uit figuur VI.2 blijkt dat bijna de helft (49%) van de cliënten niet beschikt over een kamer die aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw voldoet.
Tabel VI.5
Aantal cliënten per zit-/slaapkamer
kamers (n=151)
cliënten (n=248)
%
%
eenpersoonskamers
52%
32%
tweepersoonskamers
38%
46%
meerpersoonskamers (≥ 3) totaal
Bron: Cbz (inspecties)
67
10%
22%
100%
100%
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.6 Nuttige oppervlakte eenpersoons zit-/slaapkamers
Fig. VI.3
Gemiddelde themascore op groepsgrootte (in % cliënten) Themascore groepsgrootte (in % cliënten)
kamers (n=79) 10%
% 0 – 10 m2 10 – 12 m2
34% 32%
12 – 14 m2 14 – 15 m2
20% 11%
≥ 15 m2
3%
totaal
100% 90%
Bron: Cbz (inspecties)
Bron: Cbz (inspecties)
Van de 79 eenpersoons zit-/slaapkamers voldoet 34% niet aan de minimale oppervlakte-eis van 10 m2. Slechts 34% heeft een oppervlakte van 12 m2 of groter.
De score wordt bepaald door het feit dat slechts één van de groepen voldoet aan de maximale groepsomvang van 14 cliënten die bij bestaande bouw is gehanteerd. De gemiddelde groepsgrootte is 19 cliënten. De ‘open’ afdelingen zijn gemiddeld groter dan de besloten/gesloten afdelingen .
Tabel VI.7 Nuttige oppervlakte tweepersoonszit-/ slaapkamers
d. Sanitair
De gebouwscore voor het sanitair wordt bepaald door de hoeveelheid sanitair (toiletten en badkamers), de oppervlakte en lengte en breedte van de sanitaire ruimten. De score is een mix van de mate waarin op deze punten wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, nieuwbouw en nieuwbouw-plus.
kamers (n=57) % 0 – 20 m2 20 – 24 m2 totaal
77% 23% 100%
Uit figuur VI.4 blijkt dat het sanitair over het geheel niet goed scoort. Bijna de helft (46%) van de cliënten beschikt over onvoldoende sanitair dat van voldoende omvang is.
Bron: Cbz (inspecties)
Uit tabel VI.7 blijkt dat maar 23% van de twee persoonskamers voldoet aan de minimale oppervlakte van 20 m2.
Bij 31% van de units wordt niet voldaan aan de eis voor bestaande bouw, dat er minimaal één toilet op vier cliënten aanwezig moet zijn (tabel VI.9). Omgerekend naar cliënten beschikt 38% over te weinig toiletten. Voor de badkamers geldt dat 40% van de cliënten over te weinig badkamers beschikt. Er is één unit met kamergebonden sanitair en dit betreft 16% van de cliënten.
c. Groepsgrootte
Uit figuur VI.3 blijkt dat 90% van de cliënten is gehuisvest in gebouwen die niet voldoen aan de eisen van groepsgrootte. Hierbij is rekening gehouden met de cliëntencategorie die er verblijft.
68
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.8
Gemiddelde groepsgrootte
aantal gemiddeld
aantal groepen
open
22,0
6
besloten/gesloten
16,6
7
totaal
19,1
13
Bron: Cbz (opgave instellingen)
Fig. VI.4
Gemiddelde themascore op sanitair (in % cliënten)
De minimale oppervlakte-eisen van badkamers voor de bestaande bouw zijn minimaal 1,6 m2 .Uit tabel VI.10 blijkt dat van de badkamers 63% voldoet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw. Hiervan maakt 67% van het aantal cliënten gebruik.
Themascore sanitair (in % cliënten)
e. Gemeenschappelijke ruimten
De themascore voor gemeenschappelijke ruimten heeft betrekking op kleinschalig groepsverblijf en op afdelingsverblijf. De dertien units van de PAAZ/PUK’en zijn hoofdzakelijk groepen in afdelingsverblijf. De score op dit thema wordt bepaald door de aanwezigheid van woonkamer, keuken, multifunctionele ruimte, rookruimte en de totale oppervlakte van deze gemeenschappelijke ruimten.
46% 54%
0% Bron: Cbz (inspecties)
Tabel VI.9
Aanwezigheid van gemeenschappelijke toiletten en badkamers (units, cliënten)
aanwezigheid toiletten
minder dan 1 op 4 1 op 4 meer dan 1 op 4 kamergebonden sanitair totaal
aanwezigheid badkamers
% units
% cliënten
% units
% cliënten
(n=13)
(n=248)
(n=13)
(n=248)
31%
38%
31%
40%
0%
0%
23%
19%
61%
46%
38%
25%
8%
16%
8%
16%
100%
100%
100%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
69
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.10
Oppervlakte van badkamers (badkamers, cliënten)
% badkamers
% cliënten
63%
67%
oppervlakte voldoet aan eisen voor bestaande bouw oppervlakte voldoet niet eisen voor bestaande bouw totaal
37%
33%
100%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
Fig. VI.5
Gemiddelde themascore op gemeenschappelijke ruimten (in % cliënten)
Van de cliënten verblijft 79% op een unit die voldoet aan de basiskwaliteitseisen voor bestaande bouw (figuur VI.5)
Themascore sanitair gemeenschappelijke ruimten
De themascore wordt bepaald door de aanwezigheid van ruimten en de totale oppervlakte De oppervlakteeis verschilt per cliëntencategorie. Voor ‘zwaar’ geldt een oppervlakte van minimaal 3 m2 per persoon. Hieraan voldoen alle units.
(in % cliënten) 8% 13%
Alle units voldoen aan de aanwezigheidseis van een woonkamer en alle units beschikken over een keuken. De rookruimte is aanwezig in 62% van de units. De multifunctionele ruimte ontbreekt slechts in 23% van de units (tabel VI.11).
79% Bron: Cbz (inspecties)
Tabel VI.11 Aanwezigheid rookruimte en multifunctionele ruimte (units, cliënten)
aanwezigheid rookruimte
ja nee totaal
aanwezigheid multifunctionele ruimte
% units
% cliënten
% units
% cliënten
(n=13)
(n=248)
(n=13)
(n=248)
62%
61%
77%
79%
38%
39%
23%
21%
100%
100%
100%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
70
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.12 Toegankelijkheidsaspecten in % cliënten
drempelhoogte
opstelstrook
deurbreedte
% cliënten
% cliënten
% cliënten
voldoet aan eisen bestaande bouw
78%
88%
31%
voldoet niet eisen bestaande bouw
22%
12%
69%
100%
100%
100%
totaal
Bron: Cbz (inspecties)
verblijft op een unit, waarbij aan de minimale eisen is voldaan.
f. Toegankelijkheid
De eisen die de cliënten aan de toegankelijkheid van gebouwen stellen zijn afhankelijk van hun beperkingen. Voor mobiele cliënten zijn de eisen vergelijkbaar met de eisen die worden gesteld aan reguliere woningbouw. Voor niet-mobiele cliënten zijn de gang- en deurbreedte cruciaal voor de functionaliteit van een gebouw en zijn de eisen hoger. Dat geldt ook voor de drempelhoogte en de vrije ruimte achter de deur. Samen met het aantal liften, maatvoering van de liften en de vrije breedte van de hoofdverkeersruimte bepalen deze elementen de gebouwscore voor toegankelijkheid.
Uit tabel VI.12 blijkt dat 22% van alle cliënten in mobiliteit wordt beperkt door te hoge drempels (maximaal 2 cm). Binnen een unit zijn alle deuren waarvan cliënten gebruik maken hierop gecontroleerd. Ook de deurbreedte is bij allemaal opgemeten. Maar liefst 69% van de cliënten heeft te maken met deuren die smaller zijn dan 85 cm. Met de opstelstroken achter de deur is het beter gesteld. Voor 12 % van de cliënten kan dit een probleem opleveren. In vijf van de 10 PAAZ/PUK-gebouwen zijn liften aanwezig, echter de helft daarvan voldoet niet aan de basiskwaliteitseisen.
In figuur VI.6 is de score voor toegankelijkheid weergegeven. Achtentachtig procent van de cliënten
VI.4 Veiligheid Fig. VI.6
Themascore op toegankelijkheid (in % cliënten)
Veiligheid is een thema dat binnen de psychiatrie van groot belang is voor zowel de cliënten als het personeel. Het betreft primair bouwkundige- en/of technische veiligheidsvoorzieningen (zie hoofdstuk 6). De verschillende veiligheidsaspecten zijn niet gewogen en er is geen score bepaald. Het al of niet aanwezig zijn van bouwkundige en technische veiligheidsvoorzieningen biedt immers onvoldoende inzicht om een oordeel te kunnen geven over de veiligheidsbeleving van cliënten en personeel. Daarbij spelen zorginhoudelijke en organisatieaspecten een rol. Dit alles valt buiten de scope van dit onderzoek. In dit onderzoek wordt alleen inzicht geboden in de aangetroffen bouwkundige situatie en wordt dus geen uitspraak gedaan of ze op een unit daadwerkelijk benodigd zijn, dan wel of het gaat om een ‘veilige’ afdeling.
Themascore toegankelijkheid (in % cliënten) 0%
12%
88% Bron: Cbz (inspecties)
71
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.13a
Aanwezigheid veiligheidsvoorzieningen per unit (aantal, %)
aantal units eis
% aanwezig
van toepassing
teampost aanwezig
13
92%
waarvan met zicht op verkeersruimte
12
25%
waarvan met zicht op toegangsdeuren zit-/slaapkamer
12
17%
waarvan met vernielingsbestendig hang- en sluitwerk
11
9%
waarvan met vernielingsbestendige beglazing
12
25%
huiskamer volledig te overzien
11
73%
huiskamer/keuken volledig te overzien
3*
33%
groep op één bouwlaag gevestigd
13
92%
vrije doorgangsbreedte hoofdverkeersruimte gebouw personeelstoilet aanwezig
7
100%
13
62%
aantal units eis
% aanwezig
* een unit heeft zowel een huiskamer als een gecombineerde huiskamer/keuken Bron: Cbz (inspecties)
Tabel VI.13b
Aanwezigheid veiligheidsvoorzieningen per unit (aantal, %)
van toepassing
personeelsalarm aanwezig
13
62%
waarvan met zone-indicatie
13
31%
personeelsoproepsysteem aanwezig
13
92%
uitluistersysteem aanwezig
13
23%
camerabewaking aanwezig in verkeersruimte
13
0%
hoofdtoegangsdeur verblijfsunit elektrisch beveiligd en te ontgrendelen
13
85%
hoofdtoegangsdeur verblijfsunit vernielingsbestendig
13
31%
beglazing buitenmuren vernielingsbestendig
13
31%
Bron: Cbz (inspecties)
In tabel VI.13a is de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen weergegeven, waarbij wordt aangetekend dat alleen de verblijfs- of cliëntencategorie ‘zwaar’ is aangetroffen. In tabel VI.13b is bekeken of er een personeelsalarmsysteem aanwezig is en of het systeem voorziet in zone-indicatie. Hiermee kan worden waargenomen waar een personeelslid dat alarm slaat zich bevindt.
Uit de tabel blijkt dat per kolom het aantal units per regel sterk verschilt. Dit verschil wordt verklaard doordat een aantal zaken als teampost, huiskamer, gecombineerde huiskamer/keuken niet op alle units voorkomen. Voorts zijn bij de inspecties geregeld ruimten niet opgenomen omdat zij ten tijde van de inspectie in gebruik waren.
72
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.14 Overzicht van de kwaliteitseisen (% separeervoorzieningen)
separeervoorzieningen (n=10)
ambulance ingang
ja
nee
niet toegankelijk
totaal
30%
70%
0
100%
80%
10%
10%
100%
0
100%
0
100%
niet toegankelijk
totaal
separeervoorziening en verblijfsunit op dezelfde etage afgesloten buitenruimte
Bron: Cbz (inspecties)
Tabel VI.15 Overzicht van de belangrijkste kwaliteitseisen (% separeerunits)
separeervoorzieningen (n=14)
aanwezigheid sanitair
ja
nee
100%
0%
0%
100%
verpooskamer of verpooshoek
35%
44%
21%
100%
aanwezigheid voorruimte
79%
21%
0%
100%
Bron: Cbz (inspecties)
VI.5 Separeervoorzieningen
In totaal zijn in de steekproef 10 separeervoorzieningen met 14 separeerunits en met 26 separeerkamers opgenomen. Een belangrijk punt van veiligheid is het overzicht over de separeerkamer van buiten de kamer (tabel VI.16). 42% van de separeerkamers voldoet niet aan deze eis. Ook een uitluistersysteem ontbreekt bij 23% van de separeerkamers. Bijna driekwart van de separeerkamers voldoet niet aan de oppervlakte-eis van minimaal 12 m2. Bij 19% van de separeerkamers is een toilet in de separeerkamer aanwezig. Dit heeft niet de voorkeur. Bij nieuwbouw wordt uit het oogpunt van veiligheid gesteld dat binnen een unit tenminste één kamer zonder toilet wordt uitgevoerd.
Tegelijk met de verblijfsvoorzieningen zijn de separeervoorzieningen geïnspecteerd. Afzonderingskamers zijn niet aangetroffen. De resultaten van de metingen zijn vergeleken met de nieuwbouweisen die in 2003 van kracht werden. Bestaande voorzieningen kunnen per definitie niet aan alle eisen voldoen. Een aantal eisen is echter dezelfde als die van de voorgaande bouwmaatstaven uit 1999. Een separeerunit wordt vervolgens gevormd door een of meer separeerkamers, een voorruimte, een verpoosruimte en sanitaire voorzieningen. Vaak zijn in een separeerunit meerdere separeerkamers aanwezig. 21% van de units beschikt over één separeerkamer, 72% bestaat uit twee kamers en 7% bestaat uit drie kamers.
73
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.16 Overzicht van de kwaliteitseisen (% separeerkamers)
separeervoorzieningen (n=26)
ja
nee
niet toegankelijk
totaal
kamer volledig te overzien
42%
38%
19%
100%
oppervlakte ≥ 12 m2
27%
73%
0%
100%
uitluistersysteem aanwezig
77%
23%
0%
100%
92%
8%
0%
100%
100%
0%
0%
100%
rookmelder aanwezig veilige verwarming zicht naar buiten
100%
0%
0%
100%
regelbare daglichttoetreding
100%
0%
0%
100%
100%
0%
0%
100%
85%
15%
0%
100%
veilige plafondafwerking of hoog plafond veilige wand- en vloerafwerking
Bron: Cbz (inspecties)
Bovenstaande punten zijn samengevat in een totaalscore. Hiermee wordt aangegeven voor welke percentage de separeervoorzieningen aan bovenstaande eisen voldoen. Naast bovengenoemde items zijn ook de deurbreedte, gangbreedte en drempelhoogte beschouwd. De items zijn niet gewogen, zodat de totaalscore alleen inzicht biedt in de aanwezigheid van de diverse aspecten/voorzieningen. Gemiddeld voldoen de aangetroffen separeervoorzieningen aan 68% van de eisen.
Over MIVA zijn per verblijfsunit maximaal 26 punten gemeten gesteld aan de hand waarvan is getoetst of aan de MIVA-eisen is voldaan. Hiervan is geen totaalscore samengesteld, omdat de MIVA-eis pas sinds kort van toepassing is. In tabel VI.17 worden naar cliëntencategorie zwaar de resultaten getoond op de meest belangrijke MIVAonderwerpen. Hiertoe zijn bij ‘toegankelijkheid’ de eisen van drempels, deurbreedte en vrije oppervlakte samengenomen. De eisen die in het kader van MIVA aan de zit-/slaapkamer worden gesteld wordt door de PAAZ/PUK voor tweederde voldaan. Aan de eisen ten aanzien van rolstoelgeschikte toiletten wordt voor 44% voldaan. Voor badkamers geldt dat voor 30%.
VI.6 Geschiktheid voor minder validen
Volgens de AWBZ-maatstaven moet elke nieuw gebouwde unit aan de MIVA (Minder Validen)-eisen voldoen. Dit betekent dat de unit geschikt moet zijn voor een rolstoelgebruiker. De onderwerpen waarop is getoetst of aan de MIVA-eis wordt voldaan zijn: • de oppervlakte/breedtemaat, deurbreedte en drempelhoogte van één zit-/slaapkamer; • de oppervlakte/breedtemaat, deurbreedte en drempelhoogte van één rolstoeltoilet en één badkamer; • de deurbreedtes van woonkamer en keuken en de hoofdtoegangsdeur tot het gebouw en de verblijfsunit; • de vrije opstelruimte achter alle deuren; • de afmeting van eventueel aanwezig liften.
Uit de tabel blijkt dat per kolom het aantal units sterk verschilt. Dit verschil wordt verklaard doordat een aantal zaken als rolstoeltoiletten, douche- of badruimte, liften niet op alle units voorkomen. Voor de toilet/douche/ badruimte geldt dat de zit-/slaapkamers soms beschikken over individueel sanitair. Ook kan de toegankelijkheid van het gebouw kan soms samenvallen met de toegankelijkheid van de unit. Voorts zijn er tijdens de inspecties ruimten niet opgenomen, omdat zij ten tijde van de inspectie in gebruik waren of er in verband met de behandeling geen toegang werd verkregen.
74
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VI.17 Units die aan de MIVA-eisen voldoen, naar cliëntencategorie (aantal, %)
zit-/slaapkamer (1 per unit) sanitair – rolstoeltoilet
aantal units
% aanwezig
12
67%
9
44%
10
30%
toegankelijkheid – gebouw algemeen
7
100%
toegankelijkheid – lift
1
0%
toegankelijkheid – unit algemeen
12
100%
toegankelijkheid – gemeenschappelijk ruimten
12
83%
sanitair – douche/badruimte
Bron: Cbz (inspecties)
75
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage VII Overzicht scores van instellingen
In tabel VII zijn de scores van de geïnspecteerde instellingen weergegeven. In de eerste kolom staat het aantal geïnspecteerde gebouwen. Vervolgens is weergegeven hoe de gebouwen zijn verdeeld over ‘rood’, ‘oranje’ en ‘groen’. Deze gebouwen zijn opgebouwd uit verblijfunits. De volgende kolommen bieden inzicht in het aantal cliënten dat is gehuisvest in verblijfunits van ‘rode’, ‘oranje’, of ‘groene’ kwaliteit.
• verblijfgebouwen die in aanbouw waren ten tijde van de inspecties (en ten tijde van de publicatie al in gebruik zijn genomen); • gebouwen (’sociowoningen’) op locaties waar minder dan 24 cliënten verblijven. Gebouwen die ‘bijzondere’ functies zoals kinder- en jeugdpsychiatrie, verslavingszorg, kleinschalige RGC’s betreffen zijn wel opgenomen. Hierdoor hoeft het beeld uit de tabel niet het volledige overzicht van de instellingen te bieden. Bij de interpretatie van de resultaten moet dus duidelijk dat het een ‘foto’ van de bestaande situatie op het moment van inspecteren betreft. De ’foto’ biedt dus ook geen inzicht in de inspanningen die instellingen mogelijk reeds leveren om de ongewenste situaties op te lossen.
Bij de interpretatie van de tabel moet in acht worden genomen dat de volgende verblijfgebouwen niet zijn opgenomen: • verblijfgebouwen die volgens de instellingen binnen twee jaar buiten gebruik worden gesteld; • interimhuisvesting; • verblijfgebouwen die ten tijde van de inspecties werden gerenoveerd;
Tabel VII Overzicht totaalscores per instelling (in aantal gebouwen en cliënten)
instelling
aantal
aantal gebouwen
aantal cliënten
aantal cliënten
gebouwen in
met gebouwscore
in onderzoek
met unitscore
onderzoek rood oranje groen
rood oranje groen
Acad. Centrum kinder- en jeugdpsychiatrie Curium
3
Adhesie, GGZ Midden-Overijssel
14
Altrecht geestelijke gezondheidszorg
23
Arta-Lievegoedgroep
3
3
32
3
11
317
9
11
762
4
28
31
108
178
162
205
395
6
1
4
1
89
24
61
4
19
2
2
15
371
52
51
268
Brijder Verslavingszorg
1
1
68
36
Centrum ‘45
2
1
1
50
Bavo RNO Groep
Centrum Maliebaan
1
1
32 25
29
25
29
De Geestgronden
19
4
5
10
439
146
135
158
De Gelderse Roos
33
1
16
16
719
68
184
467
76
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VII Overzicht totaalscores per instelling (in aantal gebouwen en cliënten) (vervolg)
instelling
aantal
aantal gebouwen
aantal cliënten
aantal cliënten
gebouwen in
met gebouwscore
in onderzoek
met unitscore
onderzoek rood oranje groen
rood oranje groen
De Grift, Gelders centrum voor verslavingszorg
6
1
1
4
101
9
46
46
17
55
148
62
42
De Grote Rivieren
7
2
5
220
De Hoop
6
2
4
104
5
93
De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden De Meren DeltaBouman Dr. Kuno van Dijk Stichting Dr. Leo Kannerhuis
5 7
2
37
5
9
2
10
5
93
5
248
81
2
165
27
871
264
212
395
69
1
6
182
4
6
114
1
48
3
14
411
2
7
270
15
3
386
87 33
26
87
41
73
Eleos, Gereformeerd Psychiatrisch Ziekenhuis Emergis Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen
1 18
1
9
48 29
133
249
77
193
172
127
GGNet, Netwerk voor Geestelijke Gezondheidszorg in Oost-Geld
20
GGZ Buitenamstel
10
3
7
241
8
4
4
398
GGZ Delfland
2
50
158
168
230
GGZ Drenthe
40
2
6
32
655
74
171
410
GGZ Groningen
49
1
13
35
761
99
159
503
GGZ Midden-Brabant
18
2
5
11
330
50
145
135
GGZ Oost Brabant
56
2
2
52
677
94
65
518
GGZ Regio Breda
68
2
66
416
6
51
359
GGZ ’s-Hertogenbosch
35
1
34
412
63
349
GGZ Westelijk Noord-Brabant
14
GGZ zorglocatie Franeker
37
2
5
9
448
23
81
344
6
29
437
34
133
270
4
1
52
49
3
57
9
Groot Batelaar,forensische ggz voor jeugd en volw
5
Jellinek
3
2
1
108
42
Kentron, Verslavingszorg West- en Midden-Brabant
2
Kliniek Overwaal
1
1
2
58
Mediant
11
1
4
6
297
47
62
188
Meerkanten, GGz Flevo-Veluwe
19
3
8
8
508
119
280
109
Amsterdam
21
2
1
18
288
80
52
156
Mondriaan Zorggroep
150
145
132
45
21
12
56
33
58 33
Mentrum geestelijke gezondheidszorg
16
6
10
427
Mutsaersstichting-De Drie Vennen
5
3
2
66
Novadic
3
2
98
1
77
30
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Tabel VII Overzicht totaalscores per instelling (in aantal gebouwen en cliënten) (vervolg)
instelling
aantal
aantal gebouwen
aantal cliënten
aantal cliënten
gebouwen in
met gebouwscore
in onderzoek
met unitscore
onderzoek rood oranje groen
Ontwenningscentrum De Wending
1
Paedologisch Instituut
6
1
rood oranje groen
13 6
48
13 48
Parnassia, psycho-medisch centrum *)
38
6
10
22
709
191
222
296
Psychiatrisch Ziekenhuis Dijk en Duin
14
4
1
9
420
183
49
188
Psycho-Medisch Streekcentrum Vijverdal
13
2
2
9
297
48
78
171
6
5
1
Psychotherapeutisch Centrum De Viersprong Rijngeest Groep APZ
57
Robert-Fleury Stichting
22
3
131
122
9
6
51
787
53
204
530
7
12
444
99
134
211
Rotterdams Medisch Paedagogisch Instituut
6
6
148
148
Sinai Centrum Amersfoort
1
1
30
30
Spatie. Centrum voor Geestelijke Gezondheid
6
2
2
2
297
180
56
61
25
1
10
14
603
44
225
334
Stg Geintegreerde Geestelijke Gez. Eindhoven Stichting Accare
9
7
2
115
11
2
9
317
Oost-Nederland
9
1
8
112
Symfora Groep
17
4
4
9
625
8
1
2
5
168
1
1
8
Stichting GGZ Noord-Hollandnoord
84
31
67
233
24
88
144
249
232
16
86
66
90
18
27
45
21
781
255
209
317
4
45
5
261
17
Stichting Kinder- en Jeugdpsych.
TACTUS Triversum, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsych. Vincent Van Gogh Instituut Zonnehuizen Veldheim
2 35
6
4
Zwolse Poort
15
De Argonaut
0
3
7
45 98
92
geen inspecties
*) Inmiddels zijn enkele nieuwbouw- en renovatieprojecten opgeleverd, waarmee de huisvesting van circa 300 cliënten is verbeterd.
78
71
Monitoring gebouwkwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg
Bijlage VIII Overzicht van gebruikte afkortingen
ARBO AWBZ CAD Cbz CVO CVZ FPA FPK FVK GGZ GGZN HAT KIB KWR LTHP MIVA NEN PAAZ PIT PUK QIND RGC RIAGG RIBW SGA VROM VWS WZV
Arbeidsomstandigheden Algemene wet bijzondere ziektekosten Consultatiebureau voor alcohol en drugs College bouw ziekenhuisvoorzieningen Conditie voor onderhoud College voor zorgverzekeringen Forensisch psychiatrische afdeling Forensisch psychiatrische kliniek Forensisch verslavingskliniek Geestelijke gezondheidszorg Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (brancheorganisatie instellingen) Huisvesting voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens Kliniek voor intensieve behandeling Kwalitatieve woningregistratie Langetermijn huisvestingsplan Minder validen Nederlands Normalisatie-instituut Psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis Project ingroeitraject (inventarisatie-onderzoek) Psychiatrische universitaire kliniek Quality Index Regionaal GGZ-centrum Regionale instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg Regionale instelling voor beschermende woonvormen Sterk gedragsgestoord en agressief (Ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet ziekenhuisvoorzieningen
79