UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2004 – 2005
ZORGVERNIEUWING IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG Empirisch onderzoek naar het organiseren van een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Medisch-Sociale Wetenschappen optie Beheer en Beleid van Verzorgingsinstellingen Door Nick Verhaeghe Promotor: Prof. C. Van Heeringen Co-promotor: Prof. C. Decoster
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2004 – 2005
ZORGVERNIEUWING IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG Empirisch onderzoek naar het organiseren van een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Medisch-Sociale Wetenschappen optie Beheer en Beleid van Verzorgingsinstellingen Door Nick Verhaeghe Promotor: Prof. C. Van Heeringen Co-promotor: Prof. C. Decoster
“Ondergetekende, Nick Verhaeghe, bevestigt hierbij dat onderhavige scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld”.
ABSTRACT
Een kwaliteitsvolle geestelijke gezondheidszorg kan slechts in een geïntegreerd geheel van residentiële, semi-ambulante en ambulante voorzieningen worden geboden. De nadruk komt op samenwerking te liggen. Dit eindwerk wil nagaan in welke mate vandaag reeds wordt samengewerkt tussen voorzieningen binnen en buiten de geestelijke gezondheidszorg. In het geval er samenwerking is, hoe wordt deze ervaren, is ze wenselijk, zijn er obstakels ? Bijzondere aandacht gaat naar de positionering van initiatieven voor beschut wonen. Aan de hand van een empirisch onderzoek bij de 9 erkende voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg in de regio Roeselare – Izegem – Tielt is een vooronderzoek gedaan in functie van het opzetten van een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis. Er wordt in de betrokken regio reeds met heel wat diensten en hulpverleners samengewerkt. De voorzieningen geven aan dat dit zeker wenselijk en/of noodzakelijk is. Er zijn echter heel wat obstakels die een efficiënte samenwerking bemoeilijken. Er worden ook vragen over het realiseren van samenwerking onder de vorm van zorgcircuits gesteld. Initiatieven voor beschut wonen worden in het kader van samenwerking als een essentiële schakel (“brugfunctie”) tussen de residentiële en de ambulante sector gezien.
Only a fully integrated entity of residential, semi-ambulant and ambulant facilities can provide a high- standard mental health care. Emphasis should be laid on good teamwork. The main purpose of this final report is to check up to what extent there is already close cooperation today between services inside and outside the mental health care. If there is any cooperation at all, how is this experienced, is it really advisable, are there any obstacles? Particular attention is focused on positioning all initiatives concerning sheltered living. By means of empiric research in the 9 registered services for mental health are in the Roeselare- Izegem-Tielt region, a preliminary investigation has been implemented to put up a care circuit for people with a serious and lengthy mental disorder. In the area in question there is already a lot of cooperation between services and social workers. The facilities indicate clearly that such a kind of teamwork is, without any doubt, advisable and / or necessary. However, there are a great deal of obstacles that make an efficient cooperation more difficult. Questions about realizing cooperation in the form of care circuits are also asked. Initiatives for a sheltered living as part of cooperation are considered as a most essential link (“ a bridging function “) between the residential and the ambulant sectors.
INHOUDSTAFEL
ABSTRACT WOORD VOORAF INLEIDING
DEEL 1
THEORETISCH DEEL
HOOFDSTUK 1
ZORGVERNIEUWING IN DE GEESTELIJKE
1
GEZONDHEIDSZORG 1.1.
Inleiding
1
1.2.
Een nieuwe visie op geestelijke gezondheidszorg
1
1.2.1. Inleiding
1
1.2.2. Institutionele geestelijke gezondheidszorg
2
1.2.3. Gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidszorg
3
1.2.4. Zorg op maat en continuïteit van zorg
4
Evolutie van taakgericht naar procesgericht organiseren
5
1.3.1. Inleiding
5
1.3.2. Taakgericht organiseren
6
1.3.3. Procesgericht organiseren
6
Een tweeledig beleidsprogramma
8
1.4.1. Inleiding: een dimensionaal model
8
1.4.2. De zorgorganisatie
8
1.4.3. De zorginhoud
8
Nieuw begrippenkader “geestelijke gezondheidszorg”
9
1.5.1. Inleiding
9
1.5.2. Zorgnetwerk
9
1.3.
1.4.
1.5.
1.5.3. Zorgcircuit
10
1.5.4. Zorgprogramma
10
1.5.5. Module
11
1.5.6. Zorgfunctie
11
1.5.7. Modus
13
1.5.8. Zorgtraject
13
1.5.9. Samenhang tussen de verschillende elementen
14
1.6.
Doelgroep
15
1.7.
Een organisatiemodel voor zorgcircuits
16
1.7.1. Inleiding
16
1.7.2. Een stapsgewijs organisatiemodel
16
Het beschut wonen en de nieuwe visie op de geestelijke gezondheidszorg
17
1.8.
HOOFDSTUK 2
HET BESCHUT WONEN
19
2.1.
Inleiding
19
2.2.
Historiek
19
2.3.
Definitie
20
2.4.
Erkenningsnormen
20
2.4.1. Inleiding
20
2.4.2. Architectonische normen
21
2.4.3. Functionele normen
21
2.4.4. Personeelsnormen
22
2.4.5. Organisatorische normen
22
2.5.
Programmatie
23
2.6.
Financiering
23
2.7.
Kernbegrippen in beschut wonen
23
2.8.
Doelgroep van het beschut wonen
25
HOOFDSTUK 3
INITIATIEVEN EN STAND VAN ZAKEN OP OVERHEIDSNIVEAU
3.1.
27
Historiek
27
3.1.1. Inleiding
27
3.1.2. Periode voor 1960
27
3.1.2. Periode 1960 - 1980
27
3.1.3. Periode 1980 – 1989
28
3.1.4. Periode 1990 – 1995
28
3.1.5. Periode 1995 – heden
29
De twee deeladviezen van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen.
30
3.2.1. Het eerste deeladvies
30
3.2.2. Het tweede deeladvies
30
3.3.
De wet van 25/01/1999 houdende sociale bepalingen: wet op de ziekenhuizen
31
3.4.
Gemeenschappelijke verklaring van de ministers van Volksgezondheid en
3.2.
Sociale Zaken inzake het toekomstig beleid voor de geestelijke gezondheidszorg (24/06/2002)
31
3.5.
Amendement op de intentieverklaring van 24/06/2002
33
3.6.
De beleidsnota inzake geestelijke gezondheidszorg van minister R. Demotte (februari 2005)
DEEL 2
34
PRAKTIJKDEEL
HOOFDSTUK 1
GOOD PRACTISE: ORGANISATIEMODEL ZORGCIRCUIT VOOR OUDEREN
36
1.1.
Inleiding
36
1.2.
Initiatiefnemers
36
1.3.
Basis voor het project
36
1.4.
Doelstellingen
37
1.4.1. Algemeen
37
1.4.2. Specifieke doelstellingen
37
1.5.
Doelgroep
37
1.6.
Werkingsgebied
38
1.7.
Organisatie
38
1.7.1. Projectmedewerkster
38
1.7.2. Projectgroep
38
1.7.3. Toetsingsgroepen
38
1.8.
Een planmatige aanpak
39
1.9.
Resultaten
39
HOOFDSTUK 2
AANZET TOT EEN ZORGCIRCUIT VOOR MENSEN MET EEN ERNSTIGE EN LANGDURIGE PSYCHISCHE STOORNIS
41
2.1.
Inleiding
41
2.2.
Methodologie
42
2.3.
Bespreking van de resultaten
44
2.3.1. Inleiding
44
2.3.2. Bespreking van de resultaten
44
Discussie
59
2.4.1. Samenvatting van de resultaten
59
2.4.2. Methodologische beperkingen
60
2.4.3. Betekenis van de resultaten
61
Besluit
61
2.4.
2.5.
LITERATUURLIJST BIJLAGEN
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1
Verdeling van de diensten volgens de doelgroep op basis van leeftijd.
Tabel 2
Verdeling van de voorzieningen volgens al dan niet samenwerking met andere organisaties binnen de geestelijke gezondheidszorg.
Tabel 3
Verdeling van de voorzieningen volgens al dan niet samenwerking met andere organisaties buiten de geestelijke gezondheidszorg.
Tabel 4
Verdeling van de organisaties volgens het feit of ze samenwerking wenselijk of noodzakelijk vinden (met diensten binnen de geestelijke gezondheidszorg).
Tabel 5
Verdeling van de organisaties volgens het feit of ze samenwerking wenselijk of noodzakelijk vinden (met diensten buiten de geestelijke gezondheidszorg).
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1
Verdeling van de voorzieningen volgens de doelgroep op basis van DSMdiagnose.
Figuur 2
Verdeling van de voorzieningen volgens de doelgroep op basis van zorgbehoefte op sociaal en huishoudelijk vlak.
Figuur 3
Verdeling van de voorzieningen volgens doelgroep op basis van de tijdsduur van contactname.
WOORD VOORAF
Graag wil ik volgende personen bedanken voor hun bijdrage tot de realisatie van dit eindwerk: •
Professor C. Van Heeringen en professor C. Decoster voor de inhoudelijke ondersteuning en de waardevolle feedback
•
De personen uit de 9 ondervraagde voorzieningen die bereid waren om mee te werken aan het interview
•
Mijn collega’s van beschut wonen Izegem met wie ik geregeld verrijkende gesprekken had
•
Mieke Honoré, Hilde Delanote en Anthony Logghe voor het nalezen van het eindwerk
•
Tenslotte, maar zeker niet in het minst, Nikie, Laure en Sander die mij er op attent maakten dat er ook nog andere zaken waren buiten dit eindwerk en die zorgden voor de nodige ontspanning
INLEIDING
De geestelijke gezondheidszorg heeft in de voorbije jaren een grote evolutie doorgemaakt. Er doet zich een ontwikkeling voor van zorg in min of meer grote psychiatrische instellingen naar zorg in voorzieningen die dichter aansluiten bij de samenleving en bij de leefwereld van de patiënt of cliënt1. De noden van de patiënt moeten hierbij richtinggevend worden in de zorgverlening. Kernbegrippen bij deze visie op hulpverlening zijn “zorg op maat” en “continuïteit van zorg”. Een kwaliteitsvolle geestelijke gezondheidszorg kan slechts worden geboden in een geïntegreerd geheel van residentiële, semi-ambulante en ambulante voorzieningen. De nadruk komt te liggen op samenwerking tussen voorzieningen. Hierbij dienen ook voorzieningen van buiten de sector geestelijke gezondheidszorg betrokken te worden. Baanbrekend in dit verband is het advies van 12/06/1997 van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen inzake de toekomstige organisatie en ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg. Dit advies bestaat uit 2 delen. Het eerste deel betreft de evaluatie van de reconversie die doorgevoerd is in de sector. Het tweede deeladvies geeft een aantal aanbevelingen inzake de toekomstige organisatie van de geestelijke gezondheidszorg. Centraal in dit tweede deeladvies staat dat niet alleen de organisatie van de zorg op de voorgrond moet staan, ook de inhoud van de zorg wordt medebepalend in de zorg voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. De patiënt met zijn hulpvraag wordt dus richtinggevend in de zorg. Om de principes van “zorg op maat” en “continuïteit van zorg” in de praktijk om te zetten volstaan de klassieke voorzieningengerichte organisatievormen niet langer. Een organisatievorm die beter hanteerbaar is is het zorgcircuit. Dit omvat het volledige zorgaanbod van een netwerk van voorzieningen voor een bepaalde doelgroep. Op deze wijze wil men garanderen dat de patiënt naadloze zorg aangeboden krijgt.
1
Omwille van de leesbaarheid wordt verder enkel de term “patiënt” gebruikt.
Aan de hand van een bevraging bij de erkende voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg in de regio Roeselare – Izegem – Tielt is een vooronderzoek gedaan in functie van het opzetten van een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische problematiek. Dit eindwerk wil een antwoord geven op twee vragen. Een eerste vraag heeft te maken met de doelgroep tot dewelke de ondervraagde voorzieningen zich richten. Bestaat hun doelpubliek uit mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis ? Daarnaast wordt de vraag gesteld in welke mate de ondervraagde voorzieningen vandaag reeds samenwerken met andere organisaties binnen en buiten de sector geestelijke gezondheidszorg. Hoe wordt deze ervaren ? In welke mate is samenwerking wenselijk en noodzakelijk, is er vandaag voldoende samenwerking of moet hierin meer worden geïnvesteerd, zijn er elementen die samenwerking bemoeilijken of verhinderen ? Bijzondere aandacht gaat naar de rol en positie die initiatieven voor beschut wonen in dergelijk organisatieconcept kunnen opnemen. Kunnen zij een voortrekkersrol nemen ? Het eindwerk bestaat uit een theoretisch en een praktijkdeel. In het theoretisch deel worden drie onderwerpen uitgewerkt: zorgvernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg, het beschut wonen en een stand van zaken op overheidsniveau inzake zorgvernieuwing. Deel twee omvat een empirisch onderzoek in functie van het ontwikkelen van een zorgcircuit. Hoofdstuk 1 van het theoretisch deel bevat de literatuurstudie betreffende zorgvernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg. Hier wordt aandacht geschonken aan een aantal evoluties die de sector doormaakt. De zorgvernieuwing bracht ook een nieuw begrippenkader met zich mee. Dit komt eveneens in dit hoofdstuk aan bod. Uit de beschikbare literatuur wordt een organisatiemodel voor zorgcircuits gedistilleerd. Het hoofdstuk eindigt met een overzicht van de literatuur betreffende de positie van het beschut wonen ten aanzien van de zorgvernieuwing. Het tweede hoofdstuk start met een schets van het wettelijk kader betreffende initiatieven voor beschut wonen. Daarnaast wordt de nodige aandacht besteed aan een aantal kernbegrippen van het beschut wonen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een omschrijving van de doelgroep “mensen met een ernstige en langdurige psychische problematiek”, een belangrijke populatie binnen beschut wonen.
Het derde hoofdstuk van deel één behandelt de stand van zaken op overheidsvlak inzake zorgvernieuwing. Hier komt onder andere het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen van 12/06/1997 aan bod. De wetenschappelijke informatie werd voornamelijk verzameld via verschillende bibliotheken van de Universiteit Gent, de provinciale bibliotheek welzijnszorg West-Vlaanderen, het Trimbosinstituut te Utrecht en via zoekrobots (google, Medline). Daarnaast werd ook heel wat informatie verzameld via het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen. Deel twee start met een voorbeeld van een reeds bestaand zorgcircuit geestelijke gezondheidszorg voor ouderen in de provincie Oost-Vlaanderen. Het grootste gedeelte van het praktijkdeel beschrijft een empirisch vooronderzoek naar de ontwikkeling van een zorgcircuit voor mensen met een langdurige en ernstige psychische problematiek in de regio Roeselare – Izegem – Tielt. Dit onderzoek is gedaan aan de hand van interviews bij de erkende voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg binnen deze regio. Dit deel eindigt met een aantal besluiten inzake het ontwikkelen van een dergelijk zorgcircuit. We hopen dat dit eindwerk een bijdrage kan leveren indien binnen de regio Roeselare – Izegem – Tielt in de toekomst een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische problematiek wordt opgezet.
THEORETISCH DEEL
HOOFDSTUK 1
ZORGVERNIEUWING IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
1.1.
INLEIDING
In de inleiding werden er enkele veranderingen binnen de geestelijke gezondheidszorg (verder afgekort als GGZ) omschreven. Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de nieuwe visie en het nieuw begrippenkader die deze veranderingen met zich meebrachten. Verder wordt getracht een organisatiemodel voor zorgcircuits in kaart te brengen. Het hoofdstuk eindigt met bedenkingen over de positie en rol van de initiatieven voor beschut wonen binnen het kader van deze visie. De rehabilitatiebenadering en het casemanagement hebben ongetwijfeld raakvlakken en methodieken met dit onderwerp. In het kader van dit eindwerk wordt hier echter niet dieper op ingegaan. Niet alleen in België maar ook in andere landen (zoals Nederland, Canada, Italië) deden zich veranderingen voor binnen de psychiatrie. Deze worden in dit eindwerk niet expliciet beschreven, maar leverden wel verschillende argumenten pro en contra zorgvernieuwing op.
1.2.
EEN NIEWE VISIE OP GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
1.2.1. Inleiding In de 19° eeuw werden grootschalige inrichtingen voor “krankzinnigen” buiten de stad gebouwd. Hier creëerde men een eigen samenleving om de patiënten te beschermen tegen de buitenwereld (van Rooijen, 2003). In de voorbije decennia deed zich echter een verschuiving voor van institutionele psychiatrische behandeling, zorg en begeleiding naar gemeenschapsgerichte hulpverlening.
Er ontwikkelden zich alternatieve vormen van zorg welke dichter aanleunen bij de leefwereld van de patiënt (Ouvry, 1997, Crawford et al., 2004). Deze verschuiving van het zorgaanbod van het psychiatrisch ziekenhuis naar voorzieningen in de samenleving duidde men aan met de term “deïnstitutionalisering”. Het is een tweeledig proces dat enerzijds uit de afbouw van de bestaande psychiatrische ziekenhuisbedden bestaat en anderzijds duidt de term de uitbouw van een netwerk van gemeenschapsvoorzieningen aan. Deze kunnen de verschillende functies van het psychiatrisch ziekenhuis op een gedifferentieerde manier overnemen (Pieters en Peuskens, 1995; Van Audenhove, 1998). Baanbrekend was het advies van 12/06/1997 van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (verder afgekort als N.R.Z.V.)2 inzake de toekomstige organisatie en ontwikkeling van de GGZ. 1.2.2. Institutionele geestelijke gezondheidszorg De institutioneel gerichte organisatie van de GGZ, met als uitgangspunt het aanbod van elke voorziening, maakt het moeilijk om elementen van het hulpaanbod te combineren. Dergelijke organisatie leidt tot een gebrek aan continuïteit en coördinatie, overlapping, onduidelijke toegankelijkheid en hulp die niet aansluit bij de wensen en noden van de patiënt (De Brouwere, 1997). Verburg en Schene (1999) spreken in dit kader over “schotten” tussen de verschillende instellingen, waarbij de patiënt vaak slechts die hulp ontvangt die de instelling aanbiedt. Hierbij aansluitend stellen Lissens en Baert (in Pieters en Peuskens, 1995) dat binnen het kader van traditionele afdelingen een persoonsgerichte benadering van de patiënt meestal niet werd geaccepteerd. Men duldt geen “voorkeursbehandelingen” binnen deze visie.
2
Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen: orgaan opgericht binnen de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu dat de federale regering adviseert over het beleid inzake het ziekenhuiswezen (programmatie, erkenning en financiering).
1.2.3. Gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidszorg Verschillende auteurs (De Brouwere, 1997; Van Aken en Bagchus, 1997; Van Weeghel, 1999) stellen dat een adequate GGZ slechts geboden kan worden in een geïntegreerd geheel van ambulante, semi-ambulante en residentiële voorzieningen. Hierbij moeten ook bepaalde aangrenzende zones uit de gezondheids- en welzijnszorg worden betrokken. Thornicroft et al. (2004) stellen dat zowel de residentiële als de ambulante hulpverlening zorg dient aan te bieden die zich dichtbij de leefwereld van de patiënt situeert. Ingeval van functionele samenwerking over de grenzen van de eigen voorziening heen is het echter belangrijk dat de bestaande voorzieningen de waarborg hebben dat zij hun eigen bestaansrecht en identiteit niet verliezen. Zo wordt voorkomen dat er niet alleen veel positieve energie en creativiteit verloren gaat, maar ook dat er negatieve energie en weerstand wordt opgewekt. Dit kan immers leiden tot het optrekken van muren tussen hulpverleners en voorzieningen (Knapen en Van Holsbeke, 1997). Van Veldhuizen (in Pieters en Peuskens, 1995) maakt de bedenking dat een GGZ-systeem steeds zowel residentiële als ambulante componenten nodig heeft, hoezeer men de prioriteit ook bij ambulante zorg wil leggen. Deze opvatting vinden we ook in een literatuurstudie van Thornicroft et al. (2004). De vraag of GGZ residentieel of ambulant moet worden aangeboden, gaf als conclusie dat beide vormen van zorgverlening noodzakelijk zijn. Noch een uitsluitend residentiële of een uitsluitend ambulante hulpverlening werden als voldoende beschouwd. Hodiamont (1999) stelt echter dat de vraag of patiënten beter worden van zorg in hun sociale omgeving nog niet is beantwoord. Piccinelli (2002) daarentegen geeft aan dat een uitgebreid netwerk van gemeenschapsgerichte voorzieningen het aantal patiënten in residentiële voorzieningen kan beperken. Deze stelling werd afgeleid uit een vergelijkend onderzoek tussen de residentiële en ambulante sector in Italië. Om een gemeenschapsgerichte hulpverlening te realiseren dient de organisatie van de GGZ essentieel te vertrekken bij functies en programma’s die nauwer aansluiten bij de zorgvraag van de patiënt. Een organisatievorm die dan beter voldoet is het zorgcircuit (Van Aken, 1997; Ouvry, 1997).
Volgens Vanderplasschen (2004) leidt het functiegericht denken en de organisatie van de zorg onder de vorm van zorgcircuits tot zorg op maat en continuïteit van zorg. 1.2.4. Zorg op maat en continuïteit van zorg Bachrach (in Crawford et al. 2004, p. 265) definieert continuïteit van zorg als “the orderly, uninterrupted movement of patients among the diverse elements of the health delivery system”. Het doel is het aanbieden van gecoördineerde zorg om de overgang tussen voorzieningen te vergemakkelijken (Bickman, 1996). Het reeds vernoemd advies van de N.R.Z.V. van 12/06/1997 stelt dat er moet worden afgestapt van een voorzieningen- of diagnosegerichte organisatie van de GGZ. Men moet doelgroepen van psychisch zieken, met hun noden en wensen, als uitgangspunt nemen om “zorg op maat” en “continuïteit van zorg” te realiseren door middel van de uitbouw van zorgcircuits per doelgroep. Een gelijkaardig uitgangspunt vinden we terug bij Van Veldhuizen (in Pieters en Peuskens, 1995) die stelt dat patiëntgerichte principes van groot belang zijn bij het organiseren van de zorg voor mensen met een ernstige psychiatrische problematiek. In de literatuur vinden we een aantal bedenkingen bij dit uitgangspunt. Zo stelt Brinkman (in Nuy, 2000) dat men niet enkel rekening moet houden met de wensen, maar ook met de beperkingen van de patiënt. Het is immers weinig zinvol om eisen aan de patiënt te stellen waar hij toch niet kan aan voldoen. Een groot deel van de patiënten is immers uitermate kwetsbaar en heeft nood aan een hulpverlening die hen beschermt. Een duidelijk kritische noot vinden we terug bij Bisseling et al. (2002) die aangeeft dat bij de ontwikkeling van zorgprogramma’s, waarin vraaggerichtheid een expliciete doelstelling is en het patiëntenperspectief een belangrijke invalshoek zou moeten zijn, patiënten nauwelijks deelnemen. Heineke (2001) en Van Rooijen (2003) stellen dat in de samenleving de hulpbronnen die de patiënt nodig heeft aanwezig zijn, maar dat hij er om allerlei redenen onvoldoende gebruik kan van maken. Voorzieningen werken nog vaak langs elkaar heen doordat visies, werkwijzen, de mate van professionalisering, schaalgroottes en culturen verschillend zijn.
Daarnaast is het aanbod vaak ondoorzichtig, wordt de gebruiker geacht zelf zijn diensten te coördineren en is er onvoldoende afstemming van zorg waardoor deze niet effectief is. Dit kan tot gevolg hebben dat organisaties vaker fout doorverwijzen, dat ze niet kunnen profiteren van wederzijdse expertise, dat er dubbel werk wordt verricht en dat het noodzakelijk aanbod niet wordt geleverd. Dit kan zelfs leiden tot hulpverleningstrajecten die elkaar tegenwerken. Volgens verschillende auteurs (Maertens, 1997; Salari et al., 1999) moet er geïnvesteerd worden in samenwerking en in coördinatie van deze samenwerking. De verschillende voorzieningen en echelons moeten op elkaar afgestemd worden en overlappingen, over- of onderaanbod in bepaalde regio’s moeten worden aangepakt. Daarnaast moet er energie gestoken worden in het omgaan met cultuurverschillen tussen de betrokken organisaties en sectoren.
1.3.
EVOLUTIE VAN TAAKGERICHT NAAR PROCESGERICHT ORGANISEREN
1.3.1. Inleiding De nieuwe visie op GGZ, met een kanteling van een voorzieningen- naar een doelgroepgerichte structuur brengt met zich mee dat de zorgverleningsactiviteiten op een andere manier moeten worden georganiseerd. Er doet zich een verschuiving voor van taaknaar procesgericht organiseren. 1.3.2. Taakgericht organiseren Volgens Van Aken en Baghus (1997) worden activiteiten in de GGZ traditioneel georganiseerd in de vorm van een professionele organisatie waarbij doorgaans eerder taakgericht gewerkt wordt. Kenmerkend hierbij is het zogenaamde “lokettensyndroom” waarbij de professional doorgaans enkel zicht heeft op het eigen “loket”. Wanneer er meerdere “loketten” moeten
worden gebruikt ontstaan er moeilijk beheersbare afstemmingsproblemen. Er is dus met andere woorden weinig samenwerking tussen de verschillende afdelingen, diensten of organisaties. Dit principe vinden we terug bij de voorzieningen gerichte organisatie van de GGZ waarbij elke organisatie een welbepaald hulpverleningspakket aanbiedt. 1.3.3. Procesgericht organiseren Bij het procesgericht organiseren wordt het werk niet langer georganiseerd vanuit taken of clusters van taken, maar wel vanuit complete processen. Men besteedt veel aandacht aan het creëren van samenhang tussen de verschillende afdelingen die samen een compleet proces moeten uitvoeren. De nadruk komt hier op samenwerking te liggen. Knapen (1997) stelt dat de rigide en statische taakopdeling in diensten, voorzieningen en lijnen moet worden omgebouwd tot een samenwerking binnen, buiten en doorheen de grenzen van de huidige voorzieningen. Het vormen van zorgcircuits is een voorbeeld van procesgericht organiseren. Een aantal auteurs formuleert bedenkingen bij het principe van het procesgericht organiseren. Door de vorming van zorgcircuits ontstaat een relatief complexe structuur, die veel complexer is dan de structuur bij het taakgericht organiseren (Van Aken en Bagchus, 1997). Ouvry (1997) en Verburg en Schene (1999) stellen dat de huidige structurering en normering van de psychiatrie de ontwikkeling naar procesgericht werken verhindert. Het organisatorisch onderscheid tussen ambulante, semimurale en intramurale zorg staat haaks op het idee van een transmuraal zorgprogramma. Anderzijds blijven volgens Van de Beek (2003) steeds categorale voorzieningen nodig voor mensen die (nog) niet in alle opzichten aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Nog volgens Van de Beek (2003) is het niet eenvoudig in de maatschappij een vorm van samenhangende ondersteuning te organiseren met alle elementen die voor de patiënt nodig zijn. Allerlei nieuwe voorzieningen moeten worden ontwikkeld, terwijl vroeger alles in totaalpakketten geregeld werd in het psychiatrisch ziekenhuis.
Hodiamont (1999) geeft aan dat wijzigingen van de organisatie allerlei moeilijkheden met zich meebrengen. Doorgaans kost het verschillende jaren vooraleer een gereorganiseerde instelling haar draai heeft gevonden. Uit het voorgaande blijkt dat samenwerking tussen voorzieningen binnen de GGZ geen evidentie is. Hoe moet het dan met organisaties van buiten de GGZ ? Wanneer samenwerking met deze diensten ter sprake komt wordt er door GGZ-voorzieningen vaak huiverachtig gereageerd. De twijfel ligt vooral bij de ”veronderstelde ondeskundigheid” van deze diensten (Van Rooijen, 2003). Aan de andere kant wordt de integratie van de GGZ in algemene gezondheidszorgvoorzieningen als de meest duurzame strategie voorgesteld met het oog op het verzekeren van zorg voor die groep van mensen die uit de boot dreigt te vallen. Volgens Van Weeghel en Mos (1999) moeten er meer verbindingen komen met andere maatschappelijke instanties die belangrijk kunnen zijn voor het ondersteunen van patiënten. Binnen een regio moeten organisaties die zich binnen de GGZ situeren samen met andere maatschappelijke organisaties een aandeel leveren in een zorgprogramma. Er dient met andere woorden veel geïnvesteerd te worden in regionale samenwerking. Ouvry (1997) gaat een stap verder en stelt dat het in zorgcircuits niet alleen belangrijk is om samen te werken met andere voorzieningen binnen of buiten de sector. De verschillende partners in de zorg moeten ook structureel hun plaats vinden. Er moeten linken tussen de eerste lijnszorg en gespecialiseerde zorg worden ontwikkeld. Daarnaast moet er geïnvesteerd worden in de integratie van de GGZ in bestaande gezondheids- of sociale programma’s. Een geïntegreerd systeem is niet het doel op zich, doch wordt noodzakelijk geacht voor een verbeterde organisatie van de zorg voor mensen met een ernstige en/of chronische psychiatrische problematiek (Van Der Jeugt, 2004). Volgens Maertens (1997) is het feit dat zorgcircuits over verschillende instellingen met eventueel verschillende visies zijn uitgebouwd, eerder een verrijking dan een overlapping.
1.4.
EEN TWEELEDIG BELEIDSPROGRAMMA
1.4.1. Inleiding: een dimensionaal model In de nieuwe visie op de GGZ vormen niet louter de zorgorganisatie en de voorzieningenstructuur het uitgangspunt van het beleid, maar ook de zorgvraag van de patiënt. Hierbij wordt een beleid naar de zorginhoud noodzakelijk. Het volstaat niet langer om structuren zoals ziekenhuisdiensten of ambulante teams beleidsmatig te sturen in de samenwerking van een netwerk van voorzieningen. Naast de organisatie van de zorg zal de zorginhoud zelf mee onderwerp van het beleid zijn (Nassen, 2004). 1.4.2. De zorgorganisatie De zorgorganisatie is “het beheer of het management van mensen en middelen ter uitvoering van de modules van een zorgprogramma voor een bepaalde doelgroep” (Nassen, 1999, p. 34). 1.4.3. De zorginhoud Nassen (1999, p. 33) omschrijft de zorginhoud als “het beheer of het management van de verschillende modules in het zorgaanbod met als doel de inhoud van het zorgprogramma optimaal af te stemmen op de geactualiseerde hulpvraag bij de hulpvrager”. Het gaat met andere woorden om een verzameling zorgactiviteiten met een grote verscheidenheid, maar met een gezamenlijk doel.
1.5.
NIEUW BEGRIPPENKADER “GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG”
1.5.1. Inleiding Bij gebrek aan een éénduidig taalgebruik in de GGZ werden een aantal jaren geleden verschillende nieuwe begrippen geïntroduceerd en geïntegreerd. Dit begrippenkader biedt een bruikbare basis voor de beschrijving van het aanbod inzake de GGZ voor welbepaalde doelgroepen (PopovGGZ, 2003)3. Volgens Nassen (1999) is een éénduidig begrippenkader van cruciaal belang om onnodige verwarring in de communicatie over de toekomst van de sector te vermijden. Hieronder volgt een overzicht van de nieuwe begrippen die meer en meer gebruikt worden. Afsluitend wordt een overzicht van de samenhang tussen de verschillende elementen gegeven. 1.5.2. Zorgnetwerk Een zorgnetwerk is “een geheel van juridisch onafhankelijke zorgaanbieders of –verstrekkers, voorzieningen of instellingen, die met het oog op het realiseren van een volledig zorgprogramma in 1 of meer zorgcircuits, voor een bepaalde doelgroep, samen een functioneel juridisch geformaliseerd samenwerkingsverband vormen” (Nassen, 1998, p. 3536). Het advies van de N.R.Z.V. specificeert de samenstelling van een dergelijk zorgnetwerk. Het moet minimaal uit een psychiatrisch ziekenhuis, een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis en een centrum voor geestelijke gezondheidszorg bestaan. Daarnaast zullen, afhankelijk van de behandelnoden van de doelgroep, ook andere voorzieningen uit de GGZ er deel van uitmaken. Er wordt in dit advies dus niet gesproken over samenwerking met diensten die zich buiten de GGZ situeren.
3
Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen
1.5.3. Zorgcircuit Een zorgcircuit is “het volledige zorgaanbod van een netwerk voor een bepaalde doelgroep. Het is opgebouwd uit modules die samen alle noodzakelijke zorgtrajecten vertegenwoordigen voor die doelgroep, met garantie ten aanzien van de hulpvrager voor zorg op maat en voor continuïteit tussen de zorgfasen” (Nassen, 1999, p. 35). Claeys en Lievens (2003) geven de belangrijkste elementen van een zorgcircuit weer: een volledig zorgaanbod; voor een bepaalde doel- of subdoelgroep; opgebouwd uit modules en trajecten; garantie op zorg op maat; garantie op continuïteit van zorg; te organiseren in een netwerk. Een zorgcircuit wordt gezien als een dynamisch gegeven. Het is nooit af, er kunnen steeds bepaalde modules of trajecten aangepast, toegevoegd of weggelaten worden (PopovGGZ, 2003). 1.5.4. Zorgprogramma Een zorgprogramma is een “inhoudelijke omschrijving van het geheel aan modules die in de verschillende zorgtrajecten van een zorgcircuit moeten worden aangeboden” (Nassen, 1997, p. 32). Een zorgprogramma geeft dus een omschrijving van de aangeboden zorg. Voorbeelden zijn spoedaanmelding, intensieve behandeling, intakeproces. Een zorgprogramma bestaat uit een geheel van psychiatrische activiteiten en maatregelen voor een qua problematiek en noden vergelijkbare groep patiënten, waarvoor een gelijksoortig zorgaanbod van toepassing is (Ouvry, 1997). Volgens Verburg en Schene (1999) geeft het werken met zorgprogramma’s structuur aan de samenwerking, zorgt het voor een positieve beeldvorming over de GGZ. Het vormt ook een stimulans voor het verder ontwikkelen van de hulpverlening.
1.5.5. Module Een zorgcircuit is opgebouwd uit modules. Alle modules samen vormen de zorginhoud die noodzakelijk geacht wordt om tegemoet te komen aan alle noden van de doelgroep. Gezien de complexiteit van een psychiatrische problematiek bevat een zorgcircuit een waaier aan modules. Deze veelzijdigheid zal voor de doelgroep een groot aanbod van modules doen ontstaan, verspreid over verschillende voorzieningen. Vanuit deze optiek zijn zorgcircuits initiatiefoverstijgend (Nassen, 1997). Het aanbod van de zorgactiviteiten van een module kan vanuit 2 invalshoeken worden beschreven, namelijk de zorgfunctie en de modus. 1.5.6. Zorgfunctie Een zorgfunctie is samengesteld uit een cluster van zorgactiviteiten waarmee de hulpverlener een bepaald resultaat wil bereiken. Vanuit het perspectief van de patiënt biedt de zorgfunctie een antwoord op zijn hulpvraag. Er worden 7 zorgfuncties onderscheiden (PopovGGZ, 2003): •
Aanmelding: Het kort beoordelen van de aangemelde hulpvraag met het oog op een snelle verwijzing naar een gepaste zorgmodule binnen het zorgcircuit of een andere verwijzing buiten het netwerk.
•
Indicatiestelling: Een (kortdurende) exploratie van de problematiek vanuit verschillende disciplines met het oog op het afbakenen en verhelderen van de problematiek in functie van diagnostiek, handelingsplanning en verwijzing naar een bepaalde module.
•
Verzorging: Het bieden van hulp bij dagelijkse activiteiten en van verpleegkundige hulp bij lichamelijk disfunctioneren als gevolg van ziekte, gebrek of invaliditeit.
•
Begeleiding: Activiteiten die het psychisch, sociaal en somatisch functioneren van patiënten beïnvloeden met het oog op het draaglijk maken van psychische stoornissen, het voorkomen van terugval en het stimuleren van autonomie en zelfredzaamheid.
•
Behandeling: Het op een systematische, gestructureerde en methodische manier uitvoeren van specialistische activiteiten die het psychische, sociale en somatische functioneren van patiënten beïnvloeden met het oog op het herstellen, veranderen of behouden van een bepaald niveau van functioneren.
•
Psycho-educatie: Patiëntgebonden educatieve activiteiten die op een planmatige en methodische wijze het psychisch, sociaal en somatisch functioneren beïnvloeden met het oog op het behouden of verhogen van autonomie en zelfstandigheid.
•
Activering: Een georganiseerde reeks zorgactiviteiten met de bedoeling de patiënt te activeren of via een bepaald leefklimaat de nodige structuur en zinvolle daginvulling bij te brengen.
•
Dienstverlening: Niet-patiëntgebonden activiteiten gericht op een verbetering van de context waarin patiënten zich bevinden.
1.5.7. Modus De modus duidt op de modaliteiten, de context waarin de zorgfunctie wordt aangeboden (VVGG4, 2000). De modus beschrijft de schikkingen die getroffen moeten worden om de zorgfunctie te realiseren. Er wordt uitgegaan van 4 dimensies (Nassen, 1999): •
De locatie: De plaats waar de zorgactiviteit of de aaneengesloten zorgactiviteiten plaatsvinden.
•
De duur: De tijdsduur waarover de zorgfunctie binnen de module gespreid is, uitgedrukt in aantal dagen, weken, maanden of jaren.
•
De periodiciteit: De periodiek van een zich herhalend patroon in het contact tussen hulpvrager en hulpverlener.
•
De bescherming: De mate van toezicht of bescherming die noodzakelijk geacht wordt voor een kwaliteitsvolle uitvoering van de zorg.
1.5.8. Zorgtraject Een zorgtraject is “een globaal onderdeel van het zorgprogramma dat als een geheel een antwoord vormt op hulpvragen van een doelgroep” (Nassen, 1999, p. 65). 4
Vlaamse Vereniging Geestelijke Gezondheid: onafhankelijke vereniging die ijvert voor een betere geestelijke gezondheid via informatieverspreiding, beeldvorming en innoverend denken.
1.5.9. Samenhang tussen de verschillende elementen Schematisch kunnen we dit als volgt voorstellen:
BELEIDSPROGRAMMA ZORGPROGRAMMA
met
ZORGINHOUD
MENSEN EN MIDDELEN ZORGORGANISATIE
PER DOELGROEP ZORGCIRCUITS
in
NETWERKEN
VOORZIENINGEN IN SAMENWERKINGSVERBANDEN in een regio MODULES BEHANDELNODEN
in
ZORGFUNCTIE
ZORGEENHEDEN MODUS
Vrij naar Nassen et al. (1999) Het beleidsprogramma wordt zowel in termen van zorginhoud (zorgprogramma) als in termen van zorgorganisatie (mensen en middelen) uitgeschreven. Uitgangspunt is de hulpvraag van de patiënt op basis van dewelke zorgactiviteiten worden georganiseerd. Belangrijk is het onderscheid tussen “zorgnetwerk” en “zorgcircuit”. Een zorgnetwerk staat voor de zorgstructuur of zorgorganisatie die het beheer van mensen en middelen omvat voor de uitvoering van een zorgprogramma. Een zorgcircuit omvat de volledige zorginhoud of zorgaanbod van een netwerk voor een bepaalde doelgroep.
De zorginhoud wordt omschreven in termen van modules waarbij de module opgebouwd is uit (hoofd)zorgfuncties en uit de modus waarin die zorgfunctie aangeboden wordt. Modules vormen aldus de voornaamste bouwstenen van een zorgcircuit. Men maakt gebruik van modules om het overzicht te bewaren binnen het zorgcircuit. Een zorgtraject bestaat uit een verzameling van modules. Anders gesteld: modules bestaan uit een combinatie van 1 of meer zorgfuncties die op een bepaalde manier (modus) worden aangeboden (VVGG, 2000, Vanderplasschen,2004).
1.6.
DOELGROEP
De nieuwe visie op psychiatrie stelt de patiënt centraal. Dit betekent dat men op organisatorisch vlak een aantal duidelijk omschreven doelgroepen als uitgangspunt neemt. In de Beleidsnota “De psychè, mij een zorg”van de ministers Vandenbroucke en Aelvoet worden deze doelgroepen in de eerste plaats omschreven als leeftijdsgroep, met name jongeren, volwassenen en ouderen. Naast deze indeling volgens leeftijdsgroep zijn er ook nog een aantal specifieke probleemgroepen die extra aandacht vragen: mensen met een verslavingsproblematiek, geïnterneerden en personen met een handicap met ernstige gedragsstoornissen. Voor elk van deze doelgroepen dient een eigen zorgprogramma te worden opgesteld waarvoor een specifiek en geïntegreerd zorgaanbod moet worden uitgebouwd. Er moet voor gezorgd worden dat er, bij het definiëren van de doelgroep, weinig doorverwijzingen tussen zorgcircuits zullen zijn. Dit verstoort immers de continuïteit van zorg (Van Aken en Bagchus, 1997).
1.7.
EEN ORGANISATIEMODEL VOOR ZORGCIRCUITS
1.7.1. Inleiding Verschillende auteurs geven aan dat het opzetten van zorgprogramma’s en zorgcircuits een ingewikkeld en langdurig proces is. Er zijn verschillende manieren om een organisatiemodel uit te werken. Programma’s kunnen theoretisch uitgebouwd worden vooraleer ze in de praktijk om te zetten. Een andere mogelijkheid is het programma vanuit de praktijk op te bouwen (Van Aken en Bagchus, 1997; Verburg et al, 1999; Salari et al., 1999). In dit eindwerk is geopteerd voor een model dat het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (PopovGGZ) gebruikt. Het model geeft stapsgewijs de verschillende elementen aan welke nodig zijn om tot de realisatie van een zorgcircuit te komen. 1.7.2. Een stapsgewijs organisatiemodel Het model onderscheidt 3 fasen in de opbouw van een zorgcircuit: •
De eerste fase: De eerste fase betreft voornamelijk de uitwerking van het concept en omvat de volgende items: ontwikkeling van een begrippenkader; ontwerp van een inventarisatie-instrument (aan de hand van een vragenlijst wordt gepeild naar het zorgaanbod van de verschillende organisaties, maar ook welke lacunes zij ervaren); opmaak van een voor de doelgroep aangepaste Spillerversie5; eerste bevraging van het zorgaanbod in de betrokken regio; inbreng van de resultaten in Spiller; ontwerp van een functioneel organisatiemodel; ontwikkeling van een stappenplan voor het verdere verloop.
5
Softwareprogramma dat informatie over het zorgaanbod van GGZ-organisaties opslaat. Het doel is een aanzet te betekenen voor netwerk- en zorgcircuitvorming en is uitgewerkt door het Limburgs Overlegplatform GGZ
• De tweede fase: In de tweede fase is het de bedoeling om het uitgewerkte stappenplan te realiseren en tot een consensus te komen over hoe in de praktijk een zorgcircuit voor de specifieke doelgroep kan worden gerealiseerd. Dit bij voorkeur aan de hand van een geformaliseerde overeenkomst of minstens een gemeenschappelijke intentieverklaring. •
De derde fase: Deze fase omvat de concrete stapsgewijze realisatie van het beoogde zorgcircuit in de afgebakende regio.
Bij het opzetten van een zorgcircuit is het belangrijk om duidelijk zicht te hebben op de betrokken partners. Nassen (2004) maakt een onderscheid tussen: essentiële partners in een GGZ-netwerk. Dit zijn de gespecialiseerde voorzieningen uit de GGZ; partners binnen de gezondheidszorg met wie noodzakelijke samenwerking vereist is; partners buiten de gezondheidszorg met wie noodzakelijke samenwerking vereist is; noodzakelijke betrokkenen die uit de aard van hun betrokkenheid hun essentiële medewerking zullen moeten blijven opnemen.
1.8.
HET BESCHUT WONEN EN DE NIEUWE VISIE OP DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Van Weeghel en Gorter (1994) geven een aantal kenmerken van het beschut wonen die aansluiten bij de nieuwe visie op GGZ: initiatieven voor beschut wonen bevinden zich in de samenleving; er is een brede zorgvisie met oog voor problemen die de reguliere zorg veelal niet signaleert of waaraan niet vanzelfsprekend aandacht wordt besteed; de organisaties zijn kleinschalig en overzichtelijk en daardoor voor patiënten direct stuurbaar en beïnvloedbaar.
Daarnaast voldoet het beschut wonen ook aan de wensen van patiënten, een belangrijk onderdeel van inhoudelijke zorgvernieuwing. In die zin loopt het reeds vooruit op een functioneel georganiseerde GGZ. Het beschut wonen vormt dan ook een speerpunt van het extramuraliseringsbeleid en het moet ingebed zijn in een omvattender geheel van ondersteuningsarrangementen (personen, instellingen en andere hulpbronnen in de omgeving van de patiënt). Innovatieve zorgprogramma’s voor mensen met langdurige psychiatrische problemen hebben gemeenschappelijk dat ze vertrekken vanuit individuele behoeften, op echte relaties zijn gebaseerd en gericht zijn op maatschappelijke integratie. Het beschut wonen bevat deze elementen en kan daarom als een vernieuwend concept voor de zorg voor mensen met langdurige psychiatrische problemen worden beschouwd. Door veranderingen in de GGZ, met name onder invloed van een gewijzigd opname- en behandelbeleid in psychiatrische ziekenhuizen, komen steeds meer verschillende zorgvragen bij de sector beschut wonen terecht. Er komen ook steeds meer speciale doelgroepen naar het beschut wonen (o.a. mensen met een forensisch verleden, mensen met een autistische problematiek) (van de Beek, 2003). Volgens het VVI6, gelet op de huidige populatie binnen de initiatieven voor beschut wonen, lijkt het voor de hand te liggen dat deze in de toekomst hoofdzakelijk zullen deelnemen aan de ontwikkeling van zorgprogramma’s voor de doelgroep volwassenen. Hierbinnen kan dan eventueel een specifieke zorgcluster voor personen met ernstige en langdurige psychiatrische stoornissen worden opgezet. Nog volgens het VVI is een belangrijk onderdeel van een zorgprogramma voor personen met ernstige en langdurige psychiatrische stoornissen de concrete ondersteuning bij het wonen in de samenleving. Hier is een belangrijke rol voor de initiatieven beschut wonen weggelegd. Deze vervullen, vanuit hun huidige positie als feitelijk formeel samenwerkingsverband van centra voor geestelijke gezondheidszorg, psychiatrische afdelingen van een algemeen ziekenhuis en/of psychiatrisch ziekenhuis, een voortrekkersrol in de evolutie naar meer samenlevingsgerichte zorg. 6
Verbond van Verzorgingsinstellingen: organisatie die diensten verleent en de belangen behartigt van socialprofitvoorzieningen in de gezondheids- en ouderenzorg.
HOOFDSTUK 2
2.1.
HET BESCHUT WONEN
INLEIDING
Na een kort historisch overzicht beschrijft dit hoofdstuk het wettelijk kader van het beschut wonen. Deze woonvorm vindt zijn juridische basis in het Koninklijk Besluit van 10/07/1990 (verschenen in het Belgisch Staatsblad op 26/07/1990 – bijlage 1). Daarnaast wordt in dit hoofdstuk bijzondere aandacht besteed aan een aantal kernbegrippen en de doelgroep van het beschut wonen. Hierbij wordt dieper ingegaan op de doelgroep “mensen met een ernstige en langdurige psychische problematiek”.
2.2.
HISTORIEK
Het huidig beschut wonen heeft zijn wortels in de jaren ’70 van de vorige eeuw, waar een aantal alternatieve opvangstructuren voor chronisch psychiatrische patiënten ontstonden. Eind jaren ’70, begin jaren ’80 werden door psychiatrische ziekenhuizen en centra voor geestelijke gezondheidszorg nieuwe opvangmogelijkheden gecreëerd die tussen de residentiële en de ambulante zorg gelegen waren (Van Audenhove, 1998). De wettelijke basis van het beschut wonen vinden we terug in de ziekenhuiswet van 1987 (Koninklijk Besluit van 07/08/1987). Hierbij dient opgemerkt dat het beschut wonen reeds sinds 1985 in experimentele fase bestond. Via de verpleegdagprijs van psychiatrische ziekenhuizen werd een bedrag aan het beschut wonen toegekend. Dit wil geenszins zeggen dat het beschut wonen een ziekenhuisinrichting is. Het was louter een juridische techniek om aan het beschut wonen een wettelijke basis te geven (Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu, 1992). In 1990 ontwierp de Belgische overheid een wettelijk kader voor de uitbouw van het beschut wonen. Deze regelgeving kaderde in een reeks van koninklijke besluiten die de GGZ in België grondig veranderden. Met de “reconversie” van 1990 ontstond de mogelijkheid om psychiatrische ziekenhuisbedden om te vormen naar bedden voor beschut wonen. Na deze
eerste reconversie volgde in de jaren 2000 – 2001 een tweede vrijwillige reconversie. Hierdoor werden opnieuw een aantal bijkomende plaatsen in beschut wonen gecreëerd (VVI, 2003).
2.3.
DEFINITIE
het K.B. van 10/07/1990 definieert initiatieven voor beschut wonen als: Art. 2.
het huisvesten en begeleiden van personen die geen voltijdse ziekenhuisbehandeling vereisen en die om psychiatrische redenen in hun leef- en woonmilieu geholpen moeten worden bij het verwerven van sociale vaardigheden en waarvoor aangepaste dagactiviteiten moeten worden georganiseerd.
Het gaat dus om personen die niet langer in een ziekenhuis opgenomen dienen te worden, maar die op verschillende domeinen nog ondersteuning nodig hebben en dit binnen hun leefen woonklimaat.
2.4.
ERKENNINGSNORMEN
2.4.1. Inleiding In het K.B. van 10/07/1990 worden architectonische, functionele, personeels- en organisatorische normen beschreven waaraan initiatieven voor beschut wonen dienen te voldoen.
2.4.2. Architectonische normen De architectonische normen stellen dat: er in eenzelfde woongelegenheid ten minste vier en ten hoogste tien psychiatrische patiënten worden gehuisvest; de woningen moeten voldoen aan de algemene hygiënische vereisten (bad of douche, toilet, individuele lavabo) en dat er een aantal gemeenschappelijke en private ruimten dienen te worden voorzien( living, eetkamer, keuken, individuele kamer); de woningen buiten de campus van het psychiatrisch ziekenhuis en van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg dienen te zijn gelegen; de woningen in de lokale leefgemeenschap dienen te worden gesitueerd zodat een sociale integratie ten volle kan worden verzekerd. Met dit laatste artikel wordt duidelijk aangegeven dat initiatieven voor beschut wonen zich binnen de samenleving dienen te situeren, precies om de (re)integratie van de bewoner maximale kansen te geven. 2.4.3. Functionele normen De personeelsleden van het beschut wonen hebben een begeleidende taak die in essentie gericht is op de maximale ontwikkeling van de persoonlijke zelfstandigheid van de bewoners. Deze begeleidende taak omvat: het aanleren van sociale vaardigheden; het aanleren van administratieve vaardigheden; het organiseren en stimuleren van een zinvolle tijdsbesteding; het bevorderen van de contacten van de bewoners met hun milieu van herkomst. Van iedere bewoner wordt een individueel dossier samengesteld waarin medische, sociale en juridische gegevens worden opgenomen.
2.4.4. Personeelsnormen Per 8 bewoners dient minstens 1 equivalent voltijds personeelslid te worden voorzien, dat in het bezit is van een licentiaatsdiploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan. 2.4.5. Organisatorische normen •
Beheer: Het initiatief van beschut wonen dient uit te gaan van een daartoe erkend samenwerkingsverband dat bestaat uit ten minste 1 psychiatrisch ziekenhuis of 1 algemeen ziekenhuis met een PAAZ-dienst (Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis) én 1 centrum voor geestelijke gezondheidszorg.
•
Teamwerking: Voor de begeleiding en ondersteuning dient de inrichtende macht van het beschut wonen een team te voorzien waarvan deel uitmaken: 1° een geneesheer-specialist in de neuro-psychiatrie of in de psychiatrie; 2° de personeelsleden bedoeld in 2.4.4. De taken van de geneesheer-specialist worden als volgt omschreven: hij is verantwoordelijk voor het opnamebeleid; hij dient de contacten met de behandelende artsen en met de betrokken centra voor geestelijke gezondheidszorg te leggen; hij staat in voor de interventiescenario’s in geval van crisis. Er dient op geregelde tijdstippen een teamoverleg te worden georganiseerd.
•
Rechtsbescherming: Met de bewoners of hun wettelijke vertegenwoordigers wordt een verblijfsovereenkomst gesloten waarin de huurvoorwaarden, de opzegmodaliteiten en
de begeleidingskosten beschreven worden. Er moet eveneens een huishoudelijk reglement opgemaakt worden.
2.5.
PROGRAMMATIE
Artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 10/06/1990 stelt dat het maximum aantal plaatsen van beschut wonen 0,3 per 1.000 inwoners bedraagt.
2.6.
FINANCIERING
Per erkend initiatief wordt door de minister van Volksgezondheid een budget van financiële middelen toegewezen. Dit budget dekt op een forfaitaire wijze de werkingskosten. Het quotum van verblijfsdagen is gelijk aan het aantal dagen dat de beschikbare plaatsen effectief gedurende het dienstjaar bezet waren. Er wordt uitgegaan van een bezetting van 100 %. De eindverrekening gebeurt via een inhaalbedrag dat wordt toegepast op het budget van financiële middelen van het daaropvolgend dienstjaar (Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu, 1992).
2.7.
KERNBEGRIPPEN IN BESCHUT WONEN
Van Audenhove et al. (1998) beschrijven 8 kernbegrippen die centraal stonden bij de ontwikkeling van het beschut wonen. Deze worden in het kader van dit eindwerk opgenomen omdat ze reeds voor een deel aantonen dat het beschut wonen een vooraanstaande rol kan opnemen in de nieuwe organisatie van de GGZ. •
Emancipatie: Binnen het beschut wonen wordt gestreefd naar zo min mogelijk institutionele afhankelijkheid, naar veel privacy en naar uitbreiding van de sociale contacten.
•
Integratie: Maatschappelijke integratie van de bewoner moet worden bevorderd. Psychosociaal kwetsbare mensen moeten in de maatschappij kunnen leven en voorzieningen uit de geestelijke gezondheidszorg moeten tussen andere vormen van zorgverlening geplaatst worden.
•
Kleinschaligheid: Het beperkt aantal bewoners en de meer individuele band zijn belangrijke factoren die tot opheffing van het isolement van de chronische patiënt moeten leiden.
•
Normalisatie: In het beschut wonen is het de bedoeling de bewoners zo normaal mogelijk te laten leven. Het volledige zorgaanbod dient aangepast te zijn aan de beperkingen van de bewoner en afgestemd op zijn noden.
•
Rehabilitatie: Naast het geven van bescherming biedt het beschut wonen een complementair sociaal netwerk aan aan psychosociaal kwetsbare mensen die door hun stoornis vaak moeilijk sociale contacten kunnen leggen.
•
Resocialisatie: De bewoner van het beschut wonen wordt voorbereid op een aangepast leven in de samenleving. De samenleving van zijn kant wordt geacht het anderszijn te aanvaarden.
•
Solidariteit: Het beschut wonen geeft aan de bewoners dikwijls een sterk gevoel van samenhorigheid.
•
Tolerantie: Dit slaat zowel op de verdraagzaamheid van de bewoners ten opzichte van elkaar als op de verdraagzaamheid van de omgeving ten aanzien van het beschut wonen.
2.8.
DOELGROEP VAN HET BESCHUT WONEN
Twee onderzoeken verricht door LUCAS7 in de initiatieven voor beschut wonen in West- en Oost-Vlaanderen toonden onder meer aan dat mensen die in beschut wonen verblijven een sterke nood aan ondersteuning en begeleiding hebben. Het zijn vaak alleenstaanden met een psychiatrische ziektegeschiedenis, die meestal langer dan 10 jaar aanwezig is en die reeds een langdurig verblijf in de residentiële geestelijke gezondheidszorg achter de rug hebben. Deze mensen vertonen matige tot ernstige tekortkomingen in hun sociaal functioneren. Er wordt gesproken over mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis (Van Audenhove et al., 1996 en 1998). In het kader van zorgvernieuwing stellen een aantal auteurs (Verburg, Schene en Van Yperen, 1999) de vraag of diagnostische categorieën volgens de DSM8 wel geschikt zijn als basis voor zorgprogramma’s. Een diagnose op zich zegt immers niet zoveel over de hulpvraag van de patiënt. Bij het circuit voor langdurig zorgafhankelijken speelt de diagnosecategorie een minder belangrijke rol. Belangrijker zijn hier persoonlijke en maatschappelijke factoren zoals sociale vaardigheden, leefsituatie, omgeving.
7
Leuvense Universiteit – Caritas Samenwerkingsverband: de opdracht van dit centrum bestaat uit onderzoek, vorming en dienstverlening in verschillende sectoren (o.a. geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg, kwaliteitszorg). 8 Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders: een classificatie voor psychische stoornissen, ontwikkeld voor gebruik bij onderzoek. Het doel is internationaal dezelfde criteria af te spreken voor psychiatrische aandoeningen, waardoor communicatie en onderzoek duidelijker en betrouwbaarder wordt.
LUCAS geeft 3 criteria aan om deze doelgroep te onderscheiden: De patiënt heeft een psychiatrische diagnose, waarbij er sprake mag zijn van comorbiditeit op as I en/of as II van de DSM. Volgende personen worden uitgesloten: patiënten met een primair aan ouderdom gebonden stoornis en patiënten met een matige of ernstige verstandelijke handicap. De psychische problemen moeten minsten 2 jaar aanwezig zijn. De patiënt is ernstig beperkt in zijn sociaal en psychisch functioneren. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer hij niet in staat is om één of meerdere sociale rollen te vervullen, wanneer hij essentiële activiteiten niet kan uitvoeren (bijvoorbeeld: huishoudelijke activiteiten, zelfzorg). Verschillende auteurs (Van Weeghel en Mos, 1999; Van de Beek, 2003; Kroon et al., 1998) geven aan dat mensen die tot deze doelgroep behoren de “chroniciteit” van hun problematiek gemeen hebben. Er is sprake van een psychiatrische aandoening die langdurig van aard is en die beperkingen in het dagelijks functioneren met zich meebrengt. Velen hebben te kampen met beperkende levensomstandigheden (bijvoorbeeld: laag inkomen, ontbreken van sociale steun, hospitalisatie) en met sociale barrières (stigmatisering, ontoegankelijkheid van instanties, ondoorzichtigheid van regelingen). De combinatie van deze ongunstige factoren leidt vaak tot een aanzienlijke maatschappelijke achterstand en een beperkte kwaliteit van leven. Zonder ondersteuning kunnen deze mensen zich nauwelijks staande houden in de samenleving.
HOOFDSTUK 3 INITIATIEVEN EN STAND VAN ZAKEN OP OVERHEIDSNIVEAU
3.1. HISTORIEK 3.1.1. Inleiding In het kader van dit eindwerk is het geenszins de bedoeling een volledig overzicht te geven van de geschiedenis van de psychiatrie. Er worden een aantal scharniermomenten aangegeven om aan te duiden welke evolutie de sector heeft doorgemaakt in de weg naar zorgvernieuwing. De meeste informatie komt uit de bundel “1990: een mijlpaal voor de psychiatrische sector”, uitgegeven door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu (1992). Waar andere bronnen geraadpleegd werden, wordt dit aangegeven. 3.1.2. Periode voor 1960 Vóór de vorming van de Belgische staat waren het vooral religieuze verenigingen die de zorg voor mensen met geestelijke gezondheidsproblemen op zich namen. In 1850 werd een wet goedgekeurd op de behandeling van krankzinnigen waardoor deze een juridisch statuut kregen en opgesloten werden in specifieke justitiële instellingen. Pas in 1948 werden deze instellingen overgedragen van Justitie naar Volksgezondheid. 3.1.3. Periode 1960 – 1980. In de jaren ’60 is de ziekenhuiswet ontstaan. Dit gaf aanleiding tot de erkenning van de Pdiensten9.
9
P-dienst: diensten voor vrijwillig opgenomen patiënten in volledige hospitalisatie of ’s nachts.
De jaren ’70 waren van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de GGZ in België. Zo werden de gesloten diensten onder de toepassing van de ziekenhuiswet gebracht en werden Kdiensten10 voor kinderen opgericht. De wet van 6/07/1973 (ombuiging van een indicatieve naar een imperatieve ziekenhuisplanning) en de initiële ziekenhuiswet van 1963 vormden de basis voor een nieuw beleid binnen de psychiatrie. Zo ontstond de acute afdeling binnen het psychiatrisch ziekenhuis en de psychiatrische afdeling binnen het algemeen ziekenhuis. In 1975 werden de centra voor geestelijke gezondheidszorg erkend (Beleidsnota Volksgezondheid en Sociale Zaken en Pensioenen, 2001). 3.1.4. Periode 1980 – 1989 In de jaren ’80 stelde men vast dat de blauwdruk voor de psychiatrie van de jaren ’70 niet echt lukte. Heel wat patiënten bleven opgenomen bij gebrek aan geschikte opvangmogelijkheden. Daarom voerde men een systeem van lijstpatiënten in om het aantal bestaande bedden te herleiden. Daarnaast werd in 1986 een moratorium inzake het aantal bedden in de psychiatrie ingevoerd. Dit betekende dat er geen ziekenhuisbedden meer mochten bijkomen. Zoals reeds aangehaald in het hoofdstuk over beschut wonen werd, naast deze maatregelen, in het kader van de financiering van de ziekenhuizen een experiment rond het beschut wonen opgestart. 3.1.5. Periode 1990 – 1995 In juli 1990 gaf de toenmalige minister van Sociale Zaken Ph. Busquin de start van een hervormingsplan dat de psychiatrische verzorgingssector in belangrijke mate zou beïnvloeden, de zogenaamde “reconversie”. Met deze hervorming werd enerzijds een submoratorium ingevoerd. Hierdoor kon het aantal bedden per soort van dienst niet meer uitbreiden. Anderzijds werden nieuwe types van voorzieningen opgericht die voor patiënten een betere opvang boden omdat ze beter
10
K-dienst: Dienst neuro-psychiatrie voor kinderen.
geïntegreerd werden in het maatschappelijk gebeuren. Concreet ging het om het beschut wonen en om het psychiatrisch verzorgingstehuis. In deze nieuwe voorzieningen werd de patiënt voor zijn herstel niet langer geïsoleerd en als een zieke beschouwd. Op deze manier wou men het chronisch ziek zijn zoveel mogelijk voorkomen en reïntegratie en resocialisatie nastreven (Decoster, 1997; Beleidsnota Volksgezondheid en Sociale Zaken en Pensioenen, 2001). 3.1.6. Periode 1995 – heden Eind 1995 verzochten de 2 federaal bevoegde ministers, mevrouw M. De Galan, minister van Sociale Zaken en De Heer M. Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen, de N.R.Z.V. een advies te formuleren over het te voeren beleid inzake de herstructurering van de GGZ. Aan de N.R.Z.V. werd enerzijds de vraag gesteld om retrospectief een evaluatie te maken van de reconversie en anderzijds een advies te bezorgen betreffende de toekomstige organisatie van de GGZ in België. Deze 2 beleidsvragen werden voorgelegd aan de Permanente Werkgroep Psychiatrie van de N.R.Z.V. Deze werkgroep bestaat niet alleen uit mensen uit de ziekenhuisinrichtingen, maar ook uit mensen uit de extramurale sector en experts. Ze heeft de bevoegdheid om adviezen te formuleren inzake erkenning, programmatie en financiering van de voorzieningen uit de GGZ. De Permanente werkgroep besliste om ten aanzien van de 2 beleidsvragen een samenhangend advies uit te brengen (bestaande uit 2 deeladviezen). Samenhangend omdat het eerste deeladvies reeds veel elementen bevatte voor de uitbouw van het tweede deeladvies (Knapen en Van Holsbeke, 1997; Eneman, 1998).
3.2.
DE TWEE DEELADVIEZEN VAN DE NATIONALE RAAD VOOR ZIEKENHUISVOORZIENINGEN
3.2.1. Het eerste deeladvies Het eerste deeladvies formuleerde zowel de positieve verworvenheden als de lacunes van de reconversie. Eén van de kernboodschappen was dat de sector GGZ ondergefinancierd was voor de opdrachten die hem toebedeeld waren. Het advies stelde dan ook dat er in de komende jaren een beduidend hogere groeinorm voor de sector bepaald moest worden. Dit om tegemoet te komen aan de stijgende verwachtingen en zorgbehoeften inzake de GGZ. Het advies gaf ook aan dat de ervaringen met de creatie van het beschut wonen en van de psychiatrische verzorgingstehuizen een verhoogde dynamiek en bereidheid tot verandering en samenwerking in de sector op gang hadden gebracht. Tot slot werd de noodzaak aangegeven om het voorzieningengericht zorgaanbod stapsgewijs om te bouwen tot een meer patiëntgericht zorgaanbod. 3.2.2. Het tweede deeladvies Het tweede deeladvies stelde dat niet de voorzieningen, maar wel de patiënten het uitgangspunt voor de reorganisatie van de zorg dienen te zijn. Een taakgerichte organisatie biedt immers onvoldoende houvast voor het waarborgen van zorg op maat en continuïteit van zorg. Het advies stelde dan ook voor om doelgroepen van psychisch zieken als uitgangspunt te nemen. Het realiseren van zorg op maat en continuïteit van zorg dient te gebeuren door het op voorzieningen georiënteerd zorgaanbod om te bouwen naar zorgcircuits per doelgroep. De bestaande voorzieningen dienen in het kader van een functioneel samenwerkingsverband gezamenlijk in te staan voor de uitbouw en de goede werking van dit zorgcircuit. Het zorgcircuit wordt dus met andere woorden opgezet via een netwerk van organisaties.
3.3.
DE WET VAN 25/01/1999 HOUDENDE SOCIALE BEPALINGEN: WET OP DE ZIEKENHUIZEN
Deze wet legt de juridische basis om via netwerken van zorgvoorzieningen zorgcircuits te organiseren voor welbepaalde doelgroepen. De finaliteit van deze netwerken bestaat erin dat de patiënt, in het kader van een zorgcontinuüm, de meest kwalitatieve zorg ontvangt en dit in de voor hem meest adequate zorgvoorziening. Deze wetgeving werd door het Arbitragehof vernietigd omdat ze mogelijks in strijd kon worden beschouwd met de federale en gemeenschapsbevoegdheden. De wet werd hernomen en beperkt tot die voorzieningen waarvoor de federale overheid bevoegd was.
3.4.
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID EN SOCIALE ZAKEN INZAKE HET TOEKOMSTIG BELEID VOOR DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG (24/06/2002)
Deze verklaring is tot stand gekomen op basis van de 2 deeladviezen van de N.R.Z.V. Deze verklaring van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid stelde de noodzaak tot promotie van een kwalitatief en kwantitatief geoptimaliseerd aanbod van GGZ voorop. In dit aanbod dienen de patiënt en zijn zorgvraag een centrale en richtinggevende plaats te bekleden. Voor elke patiënt dient de zorg aangeboden te worden die aan zijn behoeften beantwoordt en dit bij voorkeur in zijn eigen omgeving. Om het nieuwe concept van GGZ uit te werken was het wenselijk te beschikken over een platform, een “Task Force”, waarin alle bevoegde overheden zetelen. Dit platform zal voorstellen doen aan de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid om tot een meer coherent aanbod te komen. De sleutel om tot een dergelijk globaal vraaggericht zorgaanbod te komen is samenwerking tussen alle actoren op het terrein.
De gemeenschappelijke verklaring schuift een aantal basisprincipes naar voor om dit te realiseren: Het beleid in de GGZ moet uitgaan van de noden van de patiënt. Zijn behoeften en zorgvragen sturen het aanbod; De patiëntenpopulatie wordt ingedeeld in 3 doelgroepen: kinderen en jongeren (tot en met 18 jaar), volwassenen en ouderen. Voor elke doelgroep dient een specifiek aanbod of zorgcircuit te worden uitgetekend. Dit zorgcircuit moet het mogelijk maken dat de zorgverlening naadloos op elkaar aansluit en ten aanzien van de patiënt een coherent geheel vormt; De samenwerking tussen diverse GGZ-aanbieders dient zich op organisatorisch vlak te vertalen in een netwerkovereenkomst tussen alle betrokkenen; Essentieel binnen een zorgcircuit, en zelfs over de grenzen van de circuits heen, blijft de keuzevrijheid van de patiënt. De partners binnen het netwerk dienen de continuïteit en de efficiëntie van de door hen aangeboden zorg te garanderen; Het subsidiariteitsbeginsel: het zorgaanbod binnen een zorgcircuit dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de behoeften van de patiënt. Dit zorgaanbod dient dan ook bij voorkeur in de dagdagelijkse omgeving van de patiënt te worden aangeboden. Het is pas wanneer de patiënt niet ambulant of thuis kan worden behandeld dat institutionele zorg noodzakelijk is; Een netwerk dient aandacht te besteden aan preventie, educatie en promotie van de GGZ; De samenwerking binnen de zorgcircuits en netwerken dient door de verschillende overheden te worden aangemoedigd. Dit veronderstelt dat zij overeenkomen om hun respectievelijk beleid in de GGZ op elkaar af te stemmen;
De vooropgestelde hervorming vertrekt vanuit het bestaande aanbod. In elk netwerk zal moeten worden nagegaan hoe het aanbod dient te worden vervolledigd zodat een op elkaar aansluitend geheel van diensten kan worden aangeboden. De gemeenschappelijke verklaring stelt verder dat er prioriteit moet worden gegeven aan de doelgroep kinderen en jongeren. De “Task Force” moet zich vooreerst tot doel stellen de basisprincipes van de toekomstige organisatie van de GGZ in termen van zorgcircuits en netwerken te concretiseren voor de doelgroep kinderen en jongeren. De verklaring sluit met de stelling dat de werkzaamheden van de “Task Force” zouden moeten uitmonden in een protocolakkoord dat een toekomstig kader uittekent voor een hervorming van de GGZ in zorgcircuits en netwerken. Op 20/03/2003 werd een voorstel van Protocolakkoord aan de leden van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid ter goedkeuring voorgelegd. Men is echter niet tot een consensus gekomen en op de Gemeenschappelijke Verklaring van 24/06/2002 werd een amendement ingediend.
3.5.
AMENDEMENT OP DE INTENTIEVERKLARING VAN 24/06/2002
Onder de leden van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid bestond consensus dat er geen Protocolakkoord nodig is om verder voorstellen te formuleren in verband met het uitwerken en implementeren van de concepten “zorgcircuits” en “zorgnetwerken”. In tegenstelling tot de oorspronkelijke missie van 24/06/2002 wenst men wel de doelgroep niet te beperken tot kinderen en jongeren. Men opteert voor de uitbreiding van de doelgroep naar alle leeftijden op voorwaarde dat het patiënten met een chronische en complexe problematiek betreft. Men gaat ervan uit dat de nood aan zorgcircuits en netwerken bij deze populatie het grootst is.
De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid beslist dan ook dat de “Task Force” haar werkzaamheden zal voortzetten om een ontwerp van protocolakkoord of van een samenwerkingsakkoord op te stellen. Dit om het opzetten van zorgnetwerken en zorgcircuits mogelijk te maken.
3.6.
DE BELEIDSNOTA INZAKE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG VAN MINISTER R. DEMOTTE (februari 2005)
Het in 3.5. besproken amendement is op 24/05/2004 goedgekeurd door de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid. Dit amendement werd vervolgens nogmaals bekrachtigd op 6/12/2004 door dezelfde Interministeriële Conferentie. Deze tekst is de aanleiding geweest voor de Federale Regering om, op voorstel van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Rudy Demotte, een aantal accenten te leggen op het vlak van de GGZ. Dit resulteerde in de Beleidsnota van februari 2005. Deze beleidsnota omvat 2 grote delen en een aantal conclusies en bijlagen. Het eerste deel handelt over de ontwikkeling van therapeutische projecten om tot zorgcircuits en netwerken te komen. Hierin stelt men dat een eerste stap om tot zorgcircuits en netwerken te komen het uitbouwen van een overlegfunctie is (overleg zowel op het niveau van de patiënt als op het niveau van het netwerk). Om op langere termijn structurele vorm te geven aan het overleg rond de patiënt worden, onder de vorm van een experiment, therapeutische projecten gecreëerd. Deze projecten hebben tot doel het overleg rond de patiënt binnen een patiëntendoelgroep te organiseren en/of te coördineren. Bij de uitbouw van de therapeutische projecten worden een aantal uitgangspunten naar voor geschoven: de projecten moeten zich richten tot patiënten uit alle leeftijdscategorieën; er moet gestreefd worden naar betrokkenheid van de residentiële en ambulante sector;
bij overleg rond de patiënt dienen ook niet-GGZ organisaties te worden betrokken; de coördinatie tussen de actoren kan zowel door de residentiële, semi-residentiële als ambulante sector worden opgenomen. Het overleg rond de patiënt moet kaderen in een ruimer perspectief. Op deze manier wil men tot een coherent beleid inzake de organisatie en/of coördinatie van zorgcircuits komen. Hier spreken we over overleg op het niveau van het netwerk (“transversaal overleg”). De Overlegplatforms GGZ kunnen hierbij een belangrijke rol opnemen. Men denkt concreet aan hun functie als forum voor gegevensuitwisseling en het implementeren van richtlijnen om transversaal overleg in de praktijk te realiseren. Het eerste deel sluit af met welke de mogelijke inbreng van andere partners kan zijn (o.a. centra voor geestelijke gezondheidszorg) en welke federale overlegorganen nodig zijn voor de uitbouw en de ontwikkeling van zorgcircuits en netwerken. Het tweede deel heeft als titel “de geestelijke gezondheidszorg: nog andere werkterreinen”. Men stelt dat, los van de ontwikkelingen van zorgcircuits en netwerken, de werkzaamheden rond andere thema’s moet worden gestart of voortgezet (o.a. aandacht voor toegankelijkheid, zorg voor het aanbod, aandacht voor de financiering van de GGZ). Deze thema’s vallen echter buiten het bestek van dit eindwerk en worden dan ook niet verder behandeld.
PRAKTIJKDEEL
HOOFDSTUK 1 GOOD PRACTISE: ORGANISATIEMODEL ZORGCIRCUIT VOOR OUDEREN
1.1.
INLEIDING
Dit hoofdstuk beschrijft de uitwerking van een zorgcircuit GGZ voor ouderen in OostVlaanderen.
1.2.
INITIATIEFNEMERS
Het organisatiemodel “Zorgcircuit Geestelijke Gezondheidszorg voor Ouderen” is uitgewerkt door het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (verder afgekort als PopovGGZ), met steun van de provincie Oost-Vlaanderen. Het provinciebestuur zorgde niet alleen voor financiële ondersteuning maar stimuleerde ook het werkveld om over sectoren heen samen te denken en te werken. PopovGGZ zorgde voor de nauwgezette opvolging en administratieve ondersteuning van het project. Vanuit het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg “Eclips” te Gent werd een projectmedewerkster aangesteld die kon rekenen op de ondersteuning van een projectgroep.
1.3.
BASIS VOOR HET PROJECT
In het licht van het tweede deeladvies van de N.R.Z.V. werden “ouderen” door het beleid als een aparte beleidsdoelgroep beschouwd. In opdracht van de provincie Oost-Vlaanderen voerden de 5 Oost-Vlaamse centra voor geestelijke gezondheidszorg in 2001–2002 een verkennend onderzoek uit onder de titel “Ouderen en geestelijke gezondheid”. In het verlengde hiervan startten een aantal Oost-Vlaamse regio’s met pilootprojecten voor deze specifieke doelgroep.
Het project “Organisatiemodel Zorgcircuit Geestelijke Gezondheidszorg Ouderen” is vervolgens binnen PopovGGZ van start gegaan als antwoord op vragen die gesteld werden vanuit Oost-Vlaamse regio’s om de GGZ voor ouderen te verbeteren.
1.4.
DOELSTELLINGEN
1.4.1. Algemeen Algemeen wilde PopovGGZ een kortlopend project opstarten met als doel een aangepast begrippenkader en een functioneel organisatiemodel voor een zorgcircuit voor de doelgroep “ouderen” uit te werken. 1.4.2. Specifieke doelstellingen het inventariseren van het zorgaanbod in 3 subregio’s (Gent, Meetjesland en Zuid Oost-Vlaanderen). Het betreft hier zowel het zorgaanbod binnen als buiten de GGZ; het resultaat van de inventarisatie vergelijken met het functionele organisatiemodel; een actieplan voor verandering afleiden uit de resultaten van de vergelijking.
1.5.
DOELGROEP
Het gaat om mensen ouder dan 60 jaar met een psychische problematiek: de groep oud geworden psychiatrische patiënten; de groep ouderen met psychische problemen pas ontstaan na hun zestigste; de groep ouderen met cognitieve en aanverwante problematieken.
1.6.
WERKINGSGEBIED
Het werkingsgebied voor dit project omvat 3 Oost-Vlaamse regio’s, namelijk Gent, Meetjesland en Zuid Oost-Vlaanderen.
1.7.
ORGANISATIE
1.7.1. Projectmedewerkster Het centrum voor geestelijke gezondheidszorg “Eclips” Gent heeft een projectmedewerkster deeltijds voor deze opdracht aangesteld. Haar taak bestond erin zich enerzijds de complexe materie eigen te maken en anderzijds de theorie aan de praktijk te koppelen (o.a. verzamelen en verwerken van de gegevens). Voor deze opdracht kon zij rekenen op de steun van een projectgroep. 1.7.2. Projectgroep De projectgroep bestaat uit 15 mensen die een specifieke expertise hebben met de doelgroep en die afkomstig zijn uit de betrokken regio’s. Er werd bij de samenstelling gestreefd naar een zo volledig mogelijke vertegenwoordiging van de verschillende, bij een zorgcircuit ouderen, betrokken sectoren. 1.7.3. Toetsingsgroepen De projectgroep koppelt zijn ideeën en producten terug naar verschillende toetsingsgroepen. Deze bestaan uit een representatieve staal van basiswerkers en beleidsmensen.
1.8.
EEN PLANMATIGE AANPAK
Het is de bedoeling om in 3 fasen te komen tot een zorgcircuit “GGZ Ouderen”: •
1° fase (01/03 – 31/12/2003): ontwikkeling van een begrippenkader; ontwerp van een inventarisatie-instrument (vragenlijst); opmaak van een voor de doelgroep aangepaste Spillerversie; eerste bevraging van het zorgaanbod in de 3 regio’s; inbreng van de resultaten in Spiller; ontwerp van een functioneel organisatiemodel; ontwikkeling van een stappenplan voor het verdere verloop.
•
2° fase (01/01 – 31/12/2004): concrete uitwerking van het vooropgestelde stappenplan.
•
3° fase (vanaf 01/2005): stapsgewijze concretisering van het zorgcircuit.
1.9.
RESULTATEN
Op vandaag is, zowel voor wat de eerste als de tweede fase betreft, een eindverslag opgemaakt. De eerste fase betrof voornamelijk de uitwerking van het concept en het uittesten ervan in 3 subregio’s: Groot Gent, Meetjesland en Zuid-Oost-Vlaanderen. Aan de hand van een vragenlijst werd bekeken wat er reeds bestaat aan overleg rond ouderen en GGZ.
De vragenlijst bestond uit 4 luiken: luik 1: administratieve en juridische informatie; luik 2: beschrijving van het begrippenkader en richtlijnen om de vragenlijst in te vullen; luik 3: de bereikbaarheid van de voorziening; luik 4: mogelijkheid om lacunes weer te geven met betrekking tot de doelgroep. Men selecteerde 50 voorzieningen waarvan 35 de vragenlijst effectief invulden. In het eerste eindverslag wordt een overzicht gegeven van de organisaties die de vragenlijst invulden en van de resultaten. Dit eindverslag eindigt met een beschrijving van het stappenplan voor de tweede fase. Het tweede eindverslag geeft een overzicht van het vooropgestelde stappenplan: welke zijn de uitgangspunten en hoe gebeurt de concrete uitwerking. Daarnaast wordt een stand van zaken gegeven betreffende de evoluties en prioriteiten van de verschillende subregionale projectgroepen. Dit verslag eindigt met een aantal vooruitzichten betreffende de derde fase, onder andere het beschikbaar maken van de inventarisatiegegevens van alle voorzieningen via het web, het actualiseren en koppelen van de gegevens van de Spiller-databank aan de sociale kaart van de provincie, ondertekening en implementeren van de samenwerkingsovereenkomsten.
HOOFDSTUK 2 AANZET TOT EEN ZORGCIRCUIT VOOR MENSEN MET EEN ERNSTIGE EN LANGDURIGE PSYCHISCHE STOORNIS
2.1.
INLEIDING
Uit het voorbeeld “zorgcircuit GGZ ouderen” (hoofdstuk 1) blijkt dat het opzetten van een zorgcircuit een werk van lange duur is en de mede- en samenwerking vergt van professionelen uit verschillende sectoren. Dit eindwerk wil dan ook een aanzet zijn tot het opzetten van een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis. Enerzijds wordt nagegaan in welke mate de voorzieningen, binnen de afgebakende regio, zich richten naar de doelgroep “mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis”. Anderzijds wil dit eindwerk een antwoord geven op de volgende vragen: zijn er reeds samenwerkingsvormen binnen de afgebakende regio; in welke mate is er samenwerking over de grenzen van de GGZ heen; is samenwerking wenselijk of noodzakelijk; zijn er factoren die samenwerking stimuleren of belemmeren ? Beroepshalve ben ik tewerkgesteld in het initiatief voor beschut wonen te Izegem. Vanuit deze achtergrond wordt nagegaan welke rol en/positie het beschut wonen kan opnemen in een organisatiemodel zorgcircuits.
2.2.
METHODOLOGIE
Het onderzoek is gebeurd aan de hand van een vragenlijst die persoonlijk bij de verschillende erkende GGZ-organisaties in de regio Roeselare –Izegem – Tielt is afgenomen. De vragenlijst bestaat uit 2 luiken (bijlage 2): 1) administratief luik; 2) inhoudelijke bevraging. De inhoudelijke bevraging bestaat uit 2 onderdelen. Vraag 1 en 2 handelt over de doelgroep(en) tot wie de ondervraagde voorzieningen zich richten. De overige 7 vragen verwijzen naar een aantal aspecten in verband met samenwerking. De vragenlijst bevat zowel open als gesloten vragen. In elke dienst zijn telkens 1 of 2 personen ondervraagd. Deze hadden ofwel een leidinggevende functie binnen hun organisatie of waren reeds betrokken bij een vorm van samenwerking binnen de regio. De keuze voor de regio is gebaseerd op twee gronden. In een onderzoek van professor Van Audenhove (1996) in verband met initiatieven voor beschut wonen in West-Vlaanderen werd de provincie opgedeeld in vier regio’s. De regio Roeselare – Izegem – Tielt werd hierbij weerhouden als de regio Midden West-Vlaanderen. Een tweede reden is dat er reeds een geformaliseerd samenwerkingsverband voor psychiatrische zorg in de thuissituatie binnen deze regio bestaat. Aldus was er reeds een basis om het onderzoek gestalte te geven. De volgende organisaties werden bevraagd: Beschut wonen regio Izegem:
Dienst voor Geestelijke Gezondheidszorg Mandel en Leie Izegem – Tielt:
contactpersoon: Johan Jacques functie: directeur adres: Ommegangstraat 19
contactpersoon: Peter Deruyck 8870 Izegem
functie: maatschappelijk assistent
tel.: 051/31.18.02
adres: Meensestraat 171
E-mail:
[email protected]
tel.: 051/30.70.55
8870 Izegem
E-mail:
[email protected]
vzw Beschut Wonen Roeselare – Tielt:
vzw Sint-Andriesziekenhuis Tielt: Psychiatrische Afdeling (PAAZ)
contactpersoon: Jeroen Devos functie: coördinator
contactpersoon: Luc Verheye
adres: Wallenstraat 46/48
8800 Roeselare
functie: hoofdverpleegkundige
tel.: 051/20.89.83
adres: Krommewalstraat 9-11
E-mail:
[email protected]
tel.: 051/42.51.11
8700 Tielt
E-mail:
[email protected]
Psychiatrisch ziekenhuis Pittem:
Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Largo:
contactpersonen: Eddy Deproost / Geert Depoorter
contactpersoon: Regine Claeys
functie: Directeur Patiëntenzorg /
functie: coördinator
hoofdverpleegkundige
adres: Jules Lagaelaan 21
adres: Boterstraat 6
tel.: 051/25.99.30
8740 Pittem
tel.: 051/46.70.41
8800 Roeselare
E-mail:
[email protected]
E-mail:
[email protected]
Psychiatrische Zorg in de Thuissituatie Roeselare –
Stedelijk Ziekenhuis Roeselare:
Izegem – Tielt:
Psychiatrische Afdeling (PAAZ)
contactpersoon: Hilde Vanacker
contactpersoon: Monique De Buck
functie: coördinator
functie: hoofdverpleegkundige
adres: Ommegangstraat 19
8870 Izegem
adres: Brugsesteenweg 90
tel.: 051/31.18.02
tel.: 051/23.61.11
E-mail:
[email protected]
E-mail:
[email protected]
Heilig-Hartziekenhuis Roeselare –Menen vzw Campus Westlaan: Psychiatrische Afdeling (PAAZ) contactpersoon: Ingrid Vermeulen functie: hoofdverpleegkundige adres: Westlaan 123
8800 Roeselare
tel.: 051/23.81.11 E-mail:
[email protected]
8800 Roeselare
2.3.
BESPREKING VAN DE RESULTATEN
2.3.1. Inleiding Dit deel bevat de bespreking van de resultaten van de bevraging. Deze wordt per vraag weergegeven, waarna telkens een besluit volgt. Er is geopteerd om de antwoorden niet per dienst weer te geven, maar wel te bundelen volgens item. Bij vraag 4, 5 en 8 wordt een opsomming van diensten en hulpverleners weergegeven. De volgorde van opsomming is willekeurig. 2.3.2. Bespreking van de resultaten Vraag 1 Tot welke doelgroep richt uw instelling, organisatie of afdeling zich ? Vraag a peilt naar de doelgroep op basis van de leeftijd, zoals deze onderscheiden zijn in de Beleidsnota “De psychè, mij een zorg” van de ministers Vandenbroucke en Aelvoet (2003). De subvragen b, c en d onderzoeken of er sprake is van de doelgroep “mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis” op basis van de criteria van LUCAS. a) Volgens leeftijdscategorie: Tabel 1: Verdeling van de diensten volgens de doelgroep op basis van leeftijd.
Doelgroep volgens leeftijd
Aantal voorzieningen (n=9)
Jongeren (-18 jaar)
5
Volwassenen (18-64 jaar)
9
Ouderen (65 jaar en ouder)
8
Alle ondervraagde organisaties richten zich naar de doelgroep volwassenen. 8 van de 9 richten zich ook naar ouderen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit bij 6 ondervraagden slechts om een heel beperkte doelgroep gaat. Een drietal diensten gaf aan dat, naar de toekomst toe, de doelgroep “ouderen” aan belang zal winnen. Uit de bevraging blijkt dat er geen enkele dienst is die zich enkel tot 1 categorie op basis van leeftijd richt.
b) Is er voor de doelgroep een psychiatrische diagnose gesteld die valt onder 1 van de categorieën van de DSM ?
8 7 6 5 8
a a nta l 4 voorz ie ninge n 3 2 1
1
0
altijd
m ees tal
0
0
s om s
nooit
DSM -dia gnose
Figuur 1: Verdeling van de voorzieningen volgens de doelgroep op basis van DSM-diagnose.
Bij 8 van de ondervraagde organisaties dienen de patiënten steeds een diagnose te hebben volgens de DSM-classificatie. c) Is er voor de doelgroep zorgbehoefte op het vlak van het sociaal en huishoudelijk functioneren ?
5 4,5 4 3,5 3 a a nta l 2,5 voorz ie ninge n
5
2 1,5
3
1 1
0,5 0
0 altijd
mees tal
soms
nooit
zorgbe hoe fte
Figuur 2: Verdeling van de voorzieningen volgens de doelgroep op basis van zorgbehoefte op sociaal en huishoudelijk vlak.
Uit de tabel blijkt dat er steeds een zorgbehoefte is op het vlak van het sociaal en huishoudelijk functioneren. Naargelang het soort voorziening komt dit in meer of mindere mate voor. d) Zijn er mensen uit de doelgroep die reeds meer dan 2 jaar in contact zijn met geestelijke gezondheidszorg ?
9 8 7 6 9
5 a a nta l voorz ie ninge n 4 3 2 1 0
0 2 jaar
> 2 jaar
tijdsduur va n conta ctna m e
Figuur 3: Verdeling van de voorzieningen volgens doelgroep op basis van de tijdsduur van contactname
Tabel 4 geeft aan dat er in alle voorzieningen mensen zijn uit de doelgroep die reeds meer dan 2 jaar met GGZ in contact zijn.
Besluit bij vraag 1: Uit deze resultaten kunnen we besluiten dat alle ondervraagde voorzieningen zich richten tot de doelgroep “volwassenen” en dat er voor de doelgroep praktisch altijd een diagnose volgens de DSM-classificatie is gesteld. Alle voorzieningen hebben te maken met een zorgbehoefte op sociaal en huishoudelijk vlak. De mate waarin dit voorkomt verschilt wel van voorziening tot voorziening. Tenslotte hebben alle voorzieningen patiënten uit de doelgroep die reeds meer dan 2 jaar in contact zijn met GGZ.
In het theoretisch deel stelden een aantal auteurs in vraag of diagnostische categorieën volgens de DSM wel geschikt zijn als basis voor zorgprogramma’s. Een diagnose op zich zegt immers niet zoveel over de hulpvraag van de patiënt. Toch is het gebruik van de DSM aangewezen om een objectieve basis te hebben om te kunnen spreken van mensen met een psychiatrische problematiek.
Vraag 2 Zijn er lacunes naar de doelgroep toe op het vlak van behandeling, begeleiding, doorstroming, (aangepaste) tewerkstelling, vrijetijdsbesteding, sociale en administratieve aspecten, … ? Alle ondervraagde voorzieningen hebben een antwoord gegeven op deze vraag. De antwoorden worden onderverdeeld in volgende categorieën: •
DAG- EN VRIJETIJDSBESTEDING: Er is een gebrek aan een aangepast aanbod voor de doelgroep. Vaak is er te weinig omkadering. Daarnaast geven 2 diensten aan dat er een gemis is aan een dagcentrum voor jongeren en volwassenen in de regio Tielt.
•
NAZORG: Tijdens een opname worden vaak afspraken gemaakt rond opvolging na ontslag uit het ziekenhuis. In de praktijk worden de gemaakte afspraken niet altijd uitgevoerd, waardoor patiënten in bepaalde gevallen terug opgenomen dienen te worden. Bepaalde zorgvragen worden soms door een Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis opgenomen, terwijl dit eigenlijk voor de ambulante sector bedoeld is.
•
AMBULANTE ZORG: De capaciteit van psychiatrische zorg in de thuissituatie is te beperkt; Er is een gebrek aan behandelingsmogelijkheden in de ambulante sector (o.a. lange wachtlijsten, zorg die niet terugbetaalbaar is); De communicatie tussen de residentiële en de ambulante sector is vaak ontoereikend. Er zijn problemen van opvolging, wat soms nadelige gevolgen heeft voor de patiënt. Vanuit de residentiële sector is het evenwel niet altijd gemakkelijk om zicht te hebben op de thuissituatie van de patiënt.
•
TEWERKSTELLING: Mensen met psychische stoornissen vallen meer en meer uit de boot in beschutte werkplaatsen en activiteitencentra; Er is een tekort aan deskundigheid op het vlak van sociale tewerkstelling (o.a. op de werkvloer); Er is een tekort aan geschikte opleidings- en arbeidsplaatsen voor mensen met een ernstige en langdurige psychische stoornis; Dit heeft dikwijls tot gevolg dat deze mensen moeilijk in het reguliere of beschermde arbeidscircuit terecht kunnen.
•
ZORGOVERLEG: Enerzijds is er een tekort aan een gecoördineerd zorgoverleg over de grenzen van de GGZ heen. Anderzijds is er de vraag wie dergelijk zorgoverleg wil of kan coördineren (dit heeft te maken met financiering, tijdsbesteding, personeelsdetachering).
•
DOORSTROMING - DOORVERWIJZING: Mensen die niet terecht kunnen in initiatieven voor beschut wonen kennen vaak problemen van doorstroming. Dit heeft tot gevolg dat deze populatie vaak in
psychiatrische centra blijft hangen. Er is een tekort aan gerichte doorverwijzing waardoor sommige mensen niet de gepaste begeleidingsmethode aangeboden krijgen. •
BEGELEIDING – BEHANDELING: De aanmelding in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg is doorgaans voor een psychiatrische problematiek. In de loop van de behandeling of begeleiding komen vaak ook andere zaken aan de oppervlakte (bv. administratieve problemen, problemen binnen het gezin, problemen op het vlak van vrijetijdsbesteding). Behandelingen of begeleidingen worden aldus complexer (multiproblematiek); Binnen beschut wonen is er een tekort aan begeleid individueel wonen; Er is een tekort aan projecten die oog hebben voor de doelgroep “mensen met een ernstige en langdurige psychiatrische stoornis” (tekort aan erkenning en financiering, witte vlekken in bepaalde regio’s); Buiten de sector van de GGZ is er een tekort aan expertise om met de doelgroep om te gaan.
Besluit bij vraag 2: Uit het voorgaande blijkt dat de zorgbehoeften zich op verschillende domeinen situeren. Er worden zowel lacunes op het niveau van de patiënt (bv. op het vlak van dag- en vrijetijdsbesteding, tewerkstelling) als op het niveau van de organisatie (bv. op het vlak van zorgoverleg en nazorg) aangegeven. Vanuit de invalshoek rond samenwerking geven de diensten aan dat gemaakte afspraken niet altijd in de praktijk worden omgezet. Daarnaast is er een tekort aan gecoördineerd zorgoverleg over de grenzen van de GGZ heen. Deze lacunes worden in de literatuur beschreven als zijnde het gevolg van een op voorzieningen gerichte organisatie van de GGZ. Dit leidt tot een gebrek aan continuïteit en coördinatie, overlapping, onduidelijke toegankelijkheid en zorg die niet aansluit bij de wensen en noden van de patiënt.
Vraag 3 De nieuwe visie op geestelijke gezondheidszorg stelt samenwerking over de grenzen van voorzieningen voorop. Welke rol kan het beschut wonen hierin opnemen ? Beschut wonen zorgt voor een aangepaste vorm van begeleiding, ondersteuning en wonen. Het is met andere woorden een tussenstap tussen behandeling en zelfstandig wonen. Het is in veel gevallen de volgende stap naar meer zelfstandigheid na een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Beschut wonen heeft aldus een brugfunctie te vervullen tussen de residentiële sector en de ambulante sector en/of thuissituatie. Beschut wonen dient de knowhow ten dienste te stellen aan professionals in de belendende sectoren buiten de GGZ (het coachen van mensen in de reguliere thuiszorg en in de welzijnssector op het vlak van huisvesting, woonbegeleiding, begeleiding en activering). Initiatieven voor beschut wonen kunnen de rol van centraal aanmeldingspunt opnemen. Ze hebben een goed zicht op de doelgroep, de nodige expertise om de noden te filteren en een goed zicht op de regionale sociale kaart. Het beschut wonen neemt immers zorg op verschillende levensdomeinen (wonen, dagbesteding, vrijetijdsinvulling, sociale contacten, …) op. Deze initiatieven zijn dus goed geplaatst om de patiënt toe te leiden naar de dienst die het best een antwoord kan bieden op zijn vragen en noden. De beperkte financiële middelen kunnen echter verhinderen dat het beschut wonen een voortrekkersrol opneemt bij samenwerking.
Besluit bij vraag 3: Het beschut wonen vormt één van de schakels in het aanbod van voorzieningen die zich richten tot mensen met een psychiatrische stoornis. Specifiek is dat het beschut wonen zich tussen de residentiële en de ambulante sector situeert. Vanuit hun expertise op verschillende zorgdomeinen kan het beschut wonen een belangrijke rol opnemen in een organisatiemodel dat samenwerking tussen verschillende diensten vooropstelt.
Dit vinden we ook terug in de literatuur waar wordt gesteld dat initiatieven voor beschut wonen een voortrekkersrol kunnen spelen in de evolutie naar meer samenlevingsgerichte zorg. Ze bevinden zich immers in de samenleving en er is een brede zorgvisie op verschillende domeinen.
vraag 4 Hebt u enige vorm van samenwerking met andere organisaties binnen de geestelijke gezondheidszorg ? Tabel 2: Verdeling van de voorzieningen volgens al dan niet samenwerking met andere organisaties binnen de geestelijke gezondheidszorg.
Samenwerking
Aantal voorzieningen (n=9)
ja
9
nee
0
•
Met welke diensten ? centra voor geestelijke gezondheidszorg (Izegem, Roeselare, Tielt); beschut wonen (Izegem, Roeselare); psychiatrisch ziekenhuis (Pittem, Beernem); diensten voor drughulpverlening; Psychiatrische Zorg in de Thuissituatie; Similes11; psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (Waregem, Tielt, Roeselare); Provinciaal en Regionaal Overlegplatform GGZ; verwijzers; ambulante therapeuten.
11
Vereniging voor gezinsleden en nabij-betrokkenen van personen met psychiatrische problemen
•
Op welk niveau ? De samenwerking gebeurt zowel op het niveau van het beleid als op het niveau van de patiënt. De organisaties gaven aan dat de samenwerking zowel formeel (bv. het formeel samenwerkingsverband in het kader van de initiatieven voor beschut wonen, overlegplatforms) als informeel (bv. overleg tussen hulpverleners in verband met de zorg voor individuele patiënten, overleg met patiëntenverenigingen).
Besluit bij vraag 4: Uit de opsomming blijkt dat de ondervraagde diensten met verschillende andere voorzieningen uit de GGZ samenwerken. Het gaat zowel om residentiële, semi-residentiële als ambulante diensten. Wat het niveau van de samenwerking betreft gebeurt dit zowel op beleids- als op patiëntenniveau.
Vraag 5 Hebt u enige vorm van samenwerking met andere organisaties buiten de geestelijke gezondheidszorg ? Tabel 3: Verdeling van de voorzieningen volgens al dan niet samenwerking met andere organisaties buiten de geestelijke gezondheidszorg.
Samenwerking
Aantal voorzieningen (n=9)
Ja
9
Nee
0
•
Met welke diensten ?: Reguliere thuiszorgdiensten (Wit-Gele Kruis, Familiezorg en –hulp); Huisartsen; Huisvestingsdiensten; Rust- en Verzorgingstehuis; Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn;
Tewerkstellingsdiensten (VDAB12, Variant13, sociale werkplaatsen, arbeidszorgcentra, lokale werkwinkel, ATB14, Kringwinkel); Politie- en justitiële diensten (Justitiehuis, Jeugdrechtbank); Diensten voor Opleiding (Basiseducatie); Welzijnszorgsector (Centrum voor Leerlingbegeleiding, Centrum voor Bijzondere Jeugdzorg Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, vertrouwenscentra). •
Op welk niveau: Doorgaans gebeurt de samenwerking hier enkel op patiëntniveau in functie van specifieke vragen. Sporadisch is er overleg op organisatieniveau (bv.: Izegems Netwerk Arbeidszorg, Regionale Welzijnsraad, stedelijk welzijnsoverleg).
Besluit bij vraag 5: Net zoals bij de vorige vraag zijn ook hier verschillende diensten waarmee samengewerkt wordt. In tegenstelling tot de vorige vraag situeert de samenwerking zich hier voornamelijk op patiëntniveau.
Vraag 6 Is samenwerking met andere diensten binnen de geestelijke gezondheidszorg volgens u wenselijk of noodzakelijk (waarom/waarom niet) ? Tabel 4: Verdeling van de organisaties volgens het feit of ze samenwerking wenselijk of noodzakelijk vinden (met diensten binnen de geestelijke gezondheidszorg).
Samenwerking wenselijk of noodzakelijk
Aantal voorzieningen (n=9)
ja
9
nee
0
12
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Centrum voor opleiding en arbeidsbegeleiding van mensen die intensieve ondersteuning nodig hebben. 14 Arbeidstrajectbegeleiding voor mensen met een handicap. 13
Alle ondervraagde organisaties vinden samenwerking wenselijk of noodzakelijk. Vervolgens werd gepeild op welk niveau en waarom samenwerking wenselijk of noodzakelijk is. •
Op organisatieniveau: Organisaties dienen elkaars aanbod, visie en werking te kennen om efficiënter te kunnen werken en om overlappingen te vermijden. Samenwerking is noodzakelijk, maar de vraag stelt zich of dit moet opgelegd worden van overheidswege. Is de beste samenwerking niet deze die groeit vanuit de basis, vertrekkende vanuit de doelgroep waarmee men werkt ? Samenwerking kan aangewezen zijn om bepaalde leemten aan te pakken (bv. witte vlekken in het aanbod in bepaalde regio’s).
•
Op patiëntniveau: Heel wat opnames en heropnames kunnen worden voorkomen mits een goede samenwerking tussen diensten; Samenwerking is noodzakelijk omdat het doelpubliek bestaat uit mensen die gedurende een langere periode in hun leven nood hebben aan ondersteuning van verschillende hulpverleners, diensten, afdelingen. Hierbij is de uitdaging de zorg goed op elkaar af te stemmen (wie neemt welke zorg op); Samenwerking is belangrijk om patiënten gericht te kunnen doorverwijzen; Samenwerking is noodzakelijk om te weten wat andere diensten aanbieden om een goede informatiedoorstroming te garanderen. Op deze manier kan men de patiënt gericht doorverwijzen (vertrekkende vanuit de vraag van de patiënt); Vanuit beschut wonen is samenwerking noodzakelijk omdat men hier niet aan behandeling doet. Samenwerking met andere diensten is dus vereist om continuïteit van zorg te garanderen; Wanneer men zicht heeft op het aanbod van verschillende diensten in de regio is het mogelijk om trajecten voor de patiënt uit te tekenen (belangrijk in het kader van continuïteit van zorg).
Besluit bij vraag 6: Alle respondenten geven aan dat ze samenwerking met diensten binnen de GGZ wenselijk en/of noodzakelijk vinden, dit zowel op organisatie- als op patiëntniveau.
Vraag 7 Is samenwerking met andere diensten buiten de geestelijke gezondheidszorg volgens u wenselijk of noodzakelijk (waarom/waarom niet) ? Tabel 5: verdeling van de organisaties volgens het feit of ze samenwerking wenselijk of noodzakelijk vinden (met diensten buiten de geestelijke gezondheidszorg).
Samenwerking wenselijk of noodzakelijk
Aantal voorzieningen (n=9)
ja
9
nee
0
Net zoals bij de vorige vraag vinden de organisaties ook hier dat samenwerking wenselijk of noodzakelijk is. De antwoorden waren over het algemeen analoog aan deze van de vorige vraag. Hieronder volgen dan ook enkel een aantal aanvullingen. •
Op patiëntniveau: Samenwerking met diensten van buiten de sector GGZ is wenselijk wanneer deze een aanvulling vormt voor de hulpverlening aan de patiënt. Samenwerking is zeker wenselijk om drempelverlagend te werken en een aantal vooroordelen weg te nemen. Zo kan de doelgroep terug deelnemen aan de samenleving (bv. wat vrijetijdsinvulling betreft, op arbeidsvlak). Het is met andere woorden belangrijk om de doelgroep in contact te brengen met de “reguliere” wereld.
•
Op organisatieniveau: Samenwerking is wenselijk om deskundigheid bij elkaar te brengen, om elkaars terrein beter te leren kennen wanneer het aanbod complementair is. Het mag echter niet de bedoeling zijn om nieuwe structuren op te zetten.
Besluit bij vraag 7: Net zoals bij vraag 6 geven alle ondervraagde voorzieningen aan dat ze samenwerking met niet-GGZvoorzieningen wenselijk en/of noodzakelijk vinden. De antwoorden op vraag 4, 5, 6 en 7 vormen een belangrijk gegeven. Een adequate GGZ kan slechts geboden worden in een geïntegreerd geheel van ambulante, semi-ambulante en residentiële voorzieningen, met inbegrip van bepaalde aangrenzende zones uit de gezondheids- en welzijnszorg. Uit de literatuur blijkt eveneens dat integratie van zorg noodzakelijk wordt geacht voor een verbeterde organisatie van de zorg voor de doelgroep.
Vraag 8 In geval van samenwerking met andere diensten: welke diensten (binnen of buiten de geestelijke gezondheidszorg) moeten hier volgens u zeker deel van uitmaken ?
Centrum voor geestelijke gezondheidszorg; Psychiatrische Zorg in de Thuissituatie; Psychiatrisch ziekenhuis; Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis; Gebruikersorganisaties (Similes); Beschut wonen; Diensten voor activering;
Belendende sectoren naargelang de noodzaak (Vb.: Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, Vertrouwenscentra, OCMW, mutualiteiten, reguliere thuiszorg, Vlaams Fonds, diensten voor huisvesting); Huisartsen. Twee voorzieningen gaven geen opsomming van diensten, maar formuleerden het als volgt: Bij samenwerking is het belangrijk dat de volgende personen/diensten betrokken worden: mensen die deskundig zijn op het vlak van GGZ; mensen die de sociale kaart goed kennen; mensen die gewoon zijn om samen te werken met mensen uit andere sectoren; alle diensten die nodig zijn om een adequaat antwoord te kunnen bieden op de hulpvragen van de patiënt.
Besluit bij vraag 8: Uit deze opsomming blijkt dat zowel GGZ- als niet-GGZ-organisaties en /of hulpverleners in een samenwerkingsverband moeten kunnen participeren.
Vraag 9 Welke obstakels kunnen (op vandaag of naar de toekomst toe) samenwerking met andere diensten binnen of buiten de geestelijke gezondheidszorg in de weg staan ?
De samenwerking met artsen loopt niet altijd even vlot. Ze nemen doorgaans zelf een groot deel van de zorg op zich. Een aantal diensten stellen in vraag of er voldoende expertise bij huisartsen aanwezig is om de doelgroep op een adequate wijze de nodige zorg te kunnen aanbieden; De wachtlijsten voor psychiatrische zorg in de thuissituatie zijn te lang;
Er is een tekort aan overleg tussen de verschillende diensten, waardoor diensten niet altijd zicht hebben op elkaars aanbod. Dit leidt soms tot overlappingen. Dit heeft ook tot gevolg dat er veel tijd verloren gaat vooraleer de patiënt de juiste zorg krijgt; In een Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis verblijven soms patiënten die er in feite niet thuishoren omdat ze niet (meer) in andere voorzieningen terecht kunnen. Na verloop van tijd gaan ze terug naar de thuissituatie en worden vervolgens regelmatig heropgenomen. De vraag stelt zich of deze diensten zich in de toekomst niet tot bepaalde doelgroepen moeten richten; Binnen een Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis wordt men geconfronteerd met beperkingen gelinkt aan het feit deel uit te maken van een groter geheel. Om deel te kunnen nemen aan overleg moeten personeelsleden vrijgesteld worden. Dit heeft een aantal implicaties naar de dienst toe, zoals personeelsinvulling, tijdsinvestering; Onder welke vorm er ook wordt samengewerkt, ze moet werkbaar zijn. Samenwerking vraagt veel investering en coördinatie (wie, met welke middelen ?). Moeten er nieuwe constructies uitgetekend worden of is het meer aangewezen om gebruik te maken van de bestaande diensten en de samenwerkingsvormen (formeel en informeel) die er reeds op vandaag zijn ? Wie moet de toegangspoort zijn tot het circuit en hoe beoordeel je of iemand al dan niet voor een specifiek zorgcircuit in aanmerking komt ? Hoe gaat de patiënt zijn weg vinden in een zorgcircuit ? Kunnen patiënten op hetzelfde ogenblik van meer dan 1 zorgcircuit gebruik maken ? Hoe bakent men een zorgcircuit regionaal af ? Visies die gehanteerd worden zitten niet altijd op dezelfde golflengte, dit bemoeilijkt overleg. De intentie en motivatie tot samenwerken is veelal aanwezig, maar wordt in de praktijk niet altijd geconcretiseerd; Men stelt zich de vraag waarom er nieuwe initiatieven zoals zorgcircuits nodig zijn, terwijl er nog steeds verschillende projecten zijn die op vandaag reeds hun deugdelijkheid bewezen hebben, maar die nog steeds niet erkend en gefinancierd zijn. Moeten de bestaande voorzieningen niet eerst verder geoptimaliseerd worden ?
Versnippering van zorg over verschillende voorzieningen is niet altijd aangewezen. In bepaalde gevallen is het goed om bepaalde zaken binnen 1 organisatie te houden.
Besluit bij vraag 9: De communicatie tussen en de samenwerking met andere organisaties en hulpverleners verlopen niet altijd even vlot . Dit heeft, volgens de ondervraagden, met verschillende zaken te maken: onvoldoende zicht op het aanbod van andere voorzieningen, visies die verschillen, terreinafbakening en/of organisatorische aspecten. Dit werd ook beschreven in de literatuur waarbij wordt gesteld dat voorzieningen nog vaak langs elkaar heen werken doordat visies, werkwijzen, schaalgroottes en culturen verschillend zijn. Er is nood aan coördinatie en afstemming van het aanbod. Uit de literatuur blijkt verder dat voorzieningen zicht moeten hebben op elkaars aanbod om continuïteit van zorg en zorg op maat aan te bieden. Uit de antwoorden op vraag 6 en 7 bleek reeds dat samenwerking wel degelijk wenselijk en/of noodzakelijk is. Men maakt hier echter wel de bedenking dat de samenwerking werkbaar moet zijn. Tenslotte roept de zorgvernieuwing een aantal vragen op in verband met het coördineren en financieren van dergelijk netwerk en hoe worden doelgroepen en regio’s afgebakend en waarop baseert men zich hiervoor ?
2.4.
DISCUSSIE
2.4.1. Samenvatting van de resultaten Uit de bevraging blijkt dat alle ondervraagde voorzieningen zich richten tot de doelgroep “volwassenen” en dat er voor de doelgroep praktisch altijd een diagnose volgens de DSMclassificatie is gesteld. Alle voorzieningen hebben te maken met een zorgbehoefte op sociaal en huishoudelijk vlak en hebben patiënten uit de doelgroep die reeds meer dan 2 jaar in contact zijn met GGZ.
Er worden verschillende lacunes voor de doelgroep aangegeven. Deze situeren zich op verschillende domeinen zoals dag- en vrijetijdsbesteding, zorgverlening, begeleiding en behandeling, … Er wordt door de organisaties in de onderzochte regio met heel wat diensten en hulpverleners, zowel binnen als buiten de GGZ, samengewerkt. De samenwerking neemt verschillende vormen aan (formeel of informeel, op het niveau van de organisatie of op het niveau van de patiënt). De voorzieningen geven aan dat deze samenwerking wenselijk en/of noodzakelijk is. Er zijn echter heel wat obstakels die een efficiënte samenwerking bemoeilijken. Er worden onder andere vragen gesteld over het realiseren van samenwerking onder de vorm van zorgcircuits. Het beschut wonen wordt gezien als een essentiële schakel (“brugfunctie”) tussen de residentiële en de ambulante sector. Overleg en samenwerking is voor het beschut wonen dus essentieel. 2.4.2. Methodologische beperkingen Er zijn slechts 9 diensten bevraagd. De keuze hiervoor ligt in het feit dat het onderzoek zich enkel richtte naar de erkende GGZ-organisaties binnen de afgebakende regio. Alle ondervraagden stonden positief ten opzichte van deelname aan het onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat zij ook positief staan ten opzichte van samenwerking tussen diensten. Niettegenstaande zijn er toch heel wat kritische bedenkingen geformuleerd aangaande deze materie. Door de vragenlijsten persoonlijk af te nemen was het voor de respondenten niet altijd gemakkelijk om onmiddellijk te antwoorden op bepaalde vragen. Gezien het beperkt aantal organisaties leek het evenwel aangewezen om de vragenlijsten zelf af te nemen. Dit om het risico te vermijden dat vragenlijsten niet of onvolledig ingevuld werden.
2.4.3. Betekenis van de resultaten Vertrekkende vanuit het stapsgewijze organisatiemodel van het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen zijn met dit eindwerk een aantal stappen van de eerste fase gerealiseerd. het nieuw begrippenkader is beschreven en is er een eerste bevraging gebeurt bij de GGZ-voorzieningen in de betrokken regio. Daarnaast werd in 2004 een bevraging gedaan bij de GGZ-voorzieningen in West-Vlaanderen waarbij de zorg op basis van het nieuw begrippenkader in kaart werd gebracht. Dit is op CD-rom geplaatst aan de hand van het softwareprogramma Spiller. Bovenvernoemde realisaties kunnen als basis dienen voor overleg in functie van het opzetten van een zorgcircuit voor de beoogde doelgroep in de afgebakende regio. Er wordt door alle ondervraagde voorzieningen positief geantwoord op de vraag of samenwerking met andere voorzieningen (zowel binnen als buiten de GGZ) wenselijk en/of noodzakelijk is. Het is dan ook een duidelijk signaal dat hierin verder moet worden geïnvesteerd. Dit in functie van een kwaliteitsvolle dienstverlening aan de patiënt met psychische moeilijkheden.
2.5.
BESLUIT
De ondervraagde voorzieningen zijn elk vanuit de eigen visie, waarden, normen en methodieken in zekere mate bezig met samenwerking. Elke organisatie is overtuigd van de meerwaarde van samenwerking met andere diensten en/of hulpverleners. Het onderzoek geeft echter aan dat hieromtrent verschillende bedenkingen en vragen leven. Bij het opzetten van een zorgcircuit zal het dan ook een uitdaging zijn om de verschillende organisaties op 1 lijn te krijgen om dezelfde doelstellingen na te streven. Initiatieven voor beschut wonen worden duidelijk gezien als organisaties die een brugfunctie vervullen tussen de residentiële en de ambulante sector. Bij het opzetten van zorgcircuits zullen zij zich dan ook moeten bezinnen over hun rol en positie. Welke mandaten kunnen ze
opnemen, brengt dit veranderingen mee voor de dagelijkse werking, moet men de eigen visie deels verlaten ? De organisaties in de betrokken regio geven een aantal lacunes aan in verband met de afgebakende doelgroep. Het organiseren van zorgcircuits kan mogelijks gedeeltelijk een antwoord geven op deze lacunes. In het kader van dit eindwerk zijn de verschillende erkende GGZ-voorzieningen in de afgebakende regio bevraagd. Bij het opzetten van een zorgcircuit voor de doelgroep dienen echter heel wat meer organisaties en hulpverleners betrokken te worden. Het is dan ook aangewezen om andere potentiële betrokken organisaties te bevragen. De resultaten van het onderzoek hebben aangetoond dat deze bevraging niet beperkt mag worden tot de sector GGZ. Er dienen ook organisaties en hulpverleners uit belendende sectoren te worden bevraagd. Naast het betrekken van deze organisaties is het essentieel om de visie van het Provinciaal Overlegplatform GGZ West-Vlaanderen te bevragen. Hoe bekijkt het Overlegplatform de evoluties die zich in de sector voordoen ? We hopen dat dit eindwerk een bijdrage levert indien binnen de regio Roeselare –Izegem – Tielt een zorgcircuit voor mensen met een ernstige en langdurige psychische problematiek wordt opgezet.
LITERATUURLIJST
•
Aelvoet, M., & Vandenbroucke, F. (2001). De psyche: mij een zorg ?! Geestelijke gezondheidszorg door participatie en overleg (Beleidsnota voor geestelijke gezondheidszorg). Brussel: Ministerie van Volksgezondheid, Consumentenzaken en Leefmilieu.
•
American Psychiatric Association (1996). DSM-IV: Diagnostic and statistical manual of mental disorders (fourth edition). Washington: American Psychiatric Association.
•
Belgisch Staatsblad 26/07/1990. Ministerie van Sociale Zaken. Koninklijk Besluit houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten.
•
Belgisch Staatsblad 23/05/2003. Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Gemeenschappelijke verklaring van de ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken inzake het toekomstig beleid van de geestelijke gezondheidszorg.
•
Belgisch Staatsblad 02/08/2004. Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Amendement op de intentieverklaring van 24 juni 2002.
•
Bickman, L. (1996). A continuum of care. More is not always better. American Psychologist, 7, 689-701.
•
Bisseling, E. M., Havenaar, J. M., Heemskerk, B. (2002). Kwaliteit quo vadis ? Kwaliteit van zorg als onderzoeksparadigma binnen de psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 3, 173-180.
•
Blauwdruk voor een functiegeoriënteerde en regionaal geplande ambulante geestelijke gezondheidszorg. Gent: Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg, 1995.
•
Broekaert, E., Vanderplasschen, W. (2003). Towards the integration of treatment systems for substance abusers: report on the second international symposium on substance abuse treatment and special target groups. Journal of Psychoactive Drugs, 35, 237-244.
•
Claeys, P., Lievens, K. (2003). Zorgcircuits st(r)ikken in netwerken. Ervaringen en dromen vanuit een overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 4, 210 – 232.
•
Cools, B. (2003). Kortsluiten om te ontsluiten. Stappen in de ontwikkeling naar een geïntegreerde geestelijke gezondheidszorg voor jongeren in Vlaanderen. Acta Hospitalia, 2, 59-74.
•
Crawford, M. J., de Jonge, E., Freeman, G. K., Weaver, T. (2004). Providing continuity of care for people with severe mental illness. A narrative review. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 39, 265-272.
•
De Brouwere, J. (1997). Toekomstvisie op de geestelijke gezondheidszorg. Acta Hospitalia, 2, 17-21.
•
Decoster, C. (1997). Initiatieven van de federale overheid sinds de reconversie. Acta Hospitalia, 2, 87-96.
•
Demotte, R. (2005). Beleidsnota inzake geestelijke gezondheidszorg.
•
De Rycke, R. (1999). Tweede herstructurering van de geestelijke gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 1, 60 – 65.
•
De Rycke, R. (1999). Wetenschappelijk onderzoek over de haalbaarheid van het concept van zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 3, 225 – 226.
•
De Rycke, R. (2001). Beleidsnota voor geestelijke gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 3, 169 – 175.
•
De Rycke, R. (2003). Geïntegreerde geestelijke gezondheidszorg: Protocolakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten inzake de ontwikkeling van een geïntegreerde geestelijke gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 3, 171 – 175.
•
De Schepper, L. (2002). Zorgvernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 3, 150 – 151.
•
Eneman, M. (1998). Advies (tweede deel) van de Permanente Werkgroep “Psychiatrie” van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen inzake toekomstige organisatie en ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg. Psychiatrie en Verpleging, 74, nr. 1, 46-55.
•
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Directoraat Generaal Organisatie Gezondheidszorgvoorzieningen, Cel GGZ (2000). De patiënt als spil van de zorg: kleinschalige projecten zorgvernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg.
•
Gorter, R., van Weeghel, J. (1994). Zorg aan huis. Begeleid wonen voor GGZcliënten. Utrecht: Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid.
•
Hirschler, T., School, M., Vissers, J. (2004). Grip op cliëntenstromen. Zorgvisie, 9, 37 – 39.
•
Hodiamont, P. (1999). Een spook in de GGZ… ? Tijdschrift voor Psychiatrie, 2, 65 – 66.
•
Holloway, F., Carson, J. (1998). Intensive case management for the severely mentally ill. British Journal of Psychiatry, 172, 19-22.
•
Knapen, J., Van Holsbeke, J. (1997). Een masterplan voor de organisatie en inhoudelijke vernieuwing van de geestelijke gezondheidszorg. Situering van en toelichting bij twee adviezen van de N.R.Z.V. Hospitalia, 41 (4), 148 – 154.
•
Kroon, H., Theunissen, J., van Busschbach, J., Raven, E., Wiersma, D. (1998). Epidemiologisch onderzoek naar chronisch psychiatrische patiënten in Nederland: conclusies uit regionale prevalentiestudies. Tijdschrift voor Psychiatrie, 4, 199-209.
•
Maertens, J. (1997). Opbouwen van een zorgcircuit toxicomanie. Een probleem zo groot als het werkveld ? Hospitalia, 4, 171-180.
•
Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu (1992). 1990: een mijlpaal voor de psychiatrische sector. Conceptie en concretisering van het beleidsplan in de psychiatrie.
•
Minnoey, M. (2000). Kwaliteitszorg in beschut wonen. Psychiatrie en Verpleging, 6, 349 – 357.
•
Mostien, B., Lievens, K. (2003). Project zorgcoördinatie middelenmisbruik. Activiteitenrapport december 2003. Drongen: Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen.
•
Nassen, E. (1999). Nieuwe begrippen voor een nieuwe toekomst van de geestelijke gezondheidszorg. Hospitalia, 3, 111-124.
•
Nassen, E. (2004). Overzicht schema GGZ ouderen. Concepten, korte inhoud & concretisering. Hospitalia, 2, 4-16.
•
Nassen, E., Theunis, K., Du Laing, L., Van Holsbeke, J. (1999). Nieuw beschrijvend begrippenkader geestelijke gezondheidszorg. Brussel: V.V.I.\V.M.S.I.
•
NRZV. (1997). Advies (2° deel) van de permanente werkgroep “psychiatrie” inzake toekomstige organisatie en ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg. Brussel, Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur Gezondheidszorg, Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen.
•
Nuy, M. (2000). Zorgcoördinatie, casemanagement en bemoeizorg. Tussen chaos en orde. Amsterdam: B.V. Uitgeverij SWP.
•
Ouvry, R. (1997). Enkele krachtlijnen voor een visie op de toekomst van de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Acta Hospitalia, 2, 23-45.
•
Peeters, C. (2004). Advies van de Vlaamse Gezondheidsraad. Memorandum 2004 – 2008. Psychiatrie en Verpleging, 80, 4, 229 – 231.
•
Phillips, S. D., Burns, B. J., Edgar, E. R., Mueser, K. T., Linkins, K. W., Rosenheck, R. A., Drake, R. E., McDonel, E. C. (2001). Moving assertive community treatment into standard practice. Psychiatric Services, 52, 771-779.
•
Piccinelli, M., Politi, P., Bazale, F. (2002). Focus on psychiatry in Italy. British Journal of Psychiatry, 181, 538-544.
•
Pieters, G., Peuskens, J. (1995). Rehabilitatie van de chronisch psychiatrische patiënten. Leuven\Apeldoorn: Garant.
•
Salari, M., Plaisier, A., Berends, F. (1999). Zorgprogramma’s voor ouderen ? Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, II, 1161-1170.
•
Shepherd, G., Muijen, M., Dean, R., Cooney, M. (1996). Residential care in Hospital and in the Community – Quality of care and quality of life. British Journal of Psychiatry, 168, 448-456.
•
Solomé, M. (2005). Eindverslag tweede fase project “Organisatiemodel zorgcircuit geestelijke gezondheidszorg voor ouderen”. Drongen: Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen.
•
Theunissen, J. R., Raven, E. M. I. E. (1997). Patiënten met langdurige psychiatrische stoornissen bij een RIAGG. Patiënten, patiëntkenmerken, de ontvangen zorg en het gewenste aanbod. Tijdschrift voor Psychiatrie, 39, 400-408.
•
Thornicroft, G., Becker, T., Holloway, F., Johnson, S., Leese, M., McCrone, P., Szmukler, G., Taylor, R., Wykes, T. (1999). Community mental health teams: evidence or belief ? British Journal of Psychiatry, 175, 508-513.
•
Thornicroft, G., Tansella, M. (2004). Components of a modern mental health service: a pragmatic balance of community and hospital care. Overview of systematic evidence. British Journal of Psychiatry, 185, 283-290.
•
Van Aken, J. E., Bagchus, P. M. (1997). Het organiseren van zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg. Acta Hospitalia, 1, 59-69.
•
Van Audenhove, C., Carlassara, V., De Brouwere, J., Vijverman, J. (1996). Chronische psychiatrische patiënten in de geestelijke gezondheidszorg. Nieuwe mogelijkheden ? Leuven\Amersfoort: Acco.
•
Van Audenhove, C., van Rompaey, I., Carlassara, V., Spruytte, N., Van Humbeeck, G., Rosseel, T., Nieulandt, K. (1998). Beschut wonen in de geestelijke gezondheidszorg. Realisaties en behoeften in Oost-Vlaanderen. Leuven\Apeldoorn: Garant.
•
Van de Beek, H., van Zuthem, J. W. (red.). (2003). Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg. Utrecht: Lemma.
•
Van der Brempt, I. (2002). Le modèle hollandais: le retour du patient dans la cité. Acta Psychiatrica Belgica, 102, 25-35.
•
Van Rooijen, S., van der Gaag, M., Kroon, H., van Veldhuizen, R. (2003). Wij komen eraan. Zorg-aan-huis voor mensen met ernstige psychische problemen. Amsterdam: B.V. Uitgeverij SWP, 2003.
•
Van Weeghel, J., Mos, H. (1999). Een zorgprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, II, 11441155.
•
Van Weeghel, J., Mos, M. C. (1999). Zorg in de samenleving. Utrecht: TrimbosInstituut.
•
Van Wel, T. F. (1994). Chronisch psychiatrische patiënten en rehabilitatie. Voorstellen voor definities. Tijdschrift voor Psychiatrie, 36, 64-69.
•
Van Wijngaarden, J. D. H., Scholte op Reimer, W. J. M., van Exel, N. J. A., Klazinga, N. S., Huijsman, R. (2004). Coördinatie in zorgketens: meer continuïteit, beter resultaat. Acta Hospitalia, 3, 21-37.
•
Vanderplasschen, W., Lievens, K., van Bouchaute, J., Mostien, B., Claeys, P., Broekaert, E. (2004). Zorgcoördinatie in de verslavingszorg: de stapsgewijze uitbouw van een zorgcircuit middelenmisbruik. Tijdschrift voor Geneeskunde, 11, 773-787.
•
Vanderplasschen, W., Mostien, B., Claeys, P., Raes, V., Van Bouchaute, J. (2001). Conceptnota Organisatiemodel Zorgcircuit Middelenmisbruik. Gent: vzw OOBC.
•
Verburg, H., Schene, A., van Yperen, T. (1999). Programma’s in de GGZ: een kritische analyse. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, II, 1217-1226.
•
Verbond der Verzorgingsinstellingen (2003). Beschut wonen in de geestelijke gezondheidszorg. Brussel: VVI.
•
Werkgroep Zorgcircuit Jeugd (2000). Voorstel tot zorgcircuit in de geestelijke gezondheidszorg-jeugd. Gent: V.V.G.G.
•
Werkgroep Zorgcircuit Jeugd (2001). Zorgcircuit in de geestelijke gezondheidszorg jeugd. Specificiteit en basisprincipes. Gent: V.V.G.G.
•
Wisse, R. (1998). Normaal gesproken. Woonbegeleiding in de praktijk. Meppel: Krips Repro.
BIJLAGEN
Bijlage 1:
Koninklijk Besluit houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten.
Bijlage 2:
vragenlijst zorgnetwerken en zorgcircuits in de GGZ.
Bijlage 1:
Koninklijk Besluit houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten.
Bijlage 2:
vragenlijst zorgnetwerken en zorgcircuits in de GGZ.
VRAGENLIJST ZORGNETWERKEN EN ZORGCIRCUITS IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG Luik 1: administratieve gegevens. Naam voorziening: Adres van de voorziening: Contactpersoon interview + functie: Telefoon: Fax: E-mail: Website:
Luik 2: vragenlijst. 1. Tot welke doelgroep richt uw instelling, organisatie of afdeling zich ? a) volgens leeftijd: jongeren (- 18 jaar) volwassenen (18 – 64 jaar) ouderen (65 jaar en ouder)
0 0 0
b) is er voor de doelgroep een psychiatrische diagnose gesteld die valt onder 1 van de categorieën van de DSM ? altijd meestal soms nooit
0 0 0 0
c) is er voor de doelgroep zorgbehoefte op het vlak van het sociaal en huishoudelijk functioneren (dit omvat: sociale contacten, dag- en vrijetijdsbesteding, onderhoud van de woning, was en strijk, boodschappen, maaltijden, administratieve zaken) ? altijd meestal soms nooit
0 0 0 0
d) zijn er mensen uit de doelgroep die reeds meer dan 2 jaar in contact zijn met geestelijke gezondheidszorg ? ja nee
0 0
2. Zijn er lacunes naar de doelgroep toe op het vlak van behandeling, begeleiding, doorstroming, (aangepaste) tewerkstelling, vrijetijdsbesteding, sociale en administratieve aspecten, … ?
3. De nieuwe visie op GGZ stelt samenwerking over de grenzen van voorzieningen heen voorop. Welke rol kan beschut wonen volgens u hierin opnemen ?
4. Hebt u enige vorm van samenwerking met andere organisaties binnen de GGZ ? Ja Nee
0 0
Zo ja, ° Met welke diensten ?
° Op welk niveau gebeurt deze samenwerking (niveau van de organisatie, niveau van de cliënt) ?
5. Hebt u enige vorm van samenwerking met andere organisaties buiten de GGZ ? Ja Nee
0 0
Zo ja, ° Met welke diensten ?
° Op welk niveau gebeurt deze samenwerking (niveau van de organisatie, niveau van de cliënt) ?
6. Is samenwerking met andere diensten binnen de GGZ volgens u wenselijk of noodzakelijk (waarom / waarom niet) ? ° op organisatieniveau:
° op cliëntniveau:
7. Is samenwerking met andere diensten buiten de GGZ volgens u wenselijk of noodzakelijk (waarom / waarom niet) ? ° op organisatieniveau:
° op cliëntniveau:
8. In geval van samenwerking met andere diensten: welke diensten (binnen of buiten de GGZ) moeten hier volgens u zeker deel van uitmaken ?
9. Welke obstakels kunnen (op vandaag of naar de toekomst toe) samenwerking met andere diensten (binnen en/of buiten de GGZ) in de weg staan ?