College bouw zorginstellingen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected] I www.bouwcollege.nl
MONITORING GEBOUWKWALITEIT ALGEMENE ZIEKENHUIZEN Macrorapportage
Vastgesteld
door het College bouw zorginstellingen op 19 maart 2007
© College bouw zorginstellingen, 2007 Rapportnummer 607
Bezoekadres Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
INHOUDSOPGAVE
MANAGEMENTSAMENVATTING
I
1. DOELSTELLINGEN, AFBAKENING EN AANPAK ONDERZOEK 1.1 Inleiding 1.2 Doelstellingen 1.3 Afbakening 1.4 Beknopte beschrijving onderzoeksopzet 1.5 Beknopte beschrijving methodiek 1.6 Historische context functionaliteit
1 1 1 2 4 8 13
2. KENGETALLEN ALGEMENE ZIEKENHUIZEN EN ONDERZOCHTE POPULATIE 2.1 Algemeen 2.2 Gebouwkenmerken totaal sector 2.3 Kengetallen onderzochte gebouwen
16 16 16 20
3. ‘FUNCTIONALITEIT’ 3.1 Verdeling bruto vloeroppervlakte naar functie 3.2 Algemene verpleging 3.3 Special care 3.4 Polikliniek 3.5 Beeldvormende techniek 3.6 Spoedeisende hulp 3.7 Operatieafdelingen 3.8 Verlosafdeling
25 25 27 32 36 41 44 47 50
4. BOUWTECHNISCHE STAAT 4.1 Methode 4.2 Resultaten
53 53 54
5. FLEXIBILITEIT 5.1 Methode 5.2 Resultaten
61 61 62
BIJLAGEN 1. Samenstelling klankbordgroep 2 Verdeling van bedden en bevolking naar bevolking 3 Beschrijving referentiewaarden en prestatie-eisen onderzochte functies
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
I
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
MANAGEMENTSAMENVATTING
Algemeen Monitoring is een jaarlijks terugkerend onderzoek van het Bouwcollege, dat voortkomt uit de wettelijke taak en de missie van het Bouwcollege. De afgelopen jaren is de care onderwerp van onderzoek geweest. Achtereenvolgens zijn de gehandicaptenzorg (2003), de geestelijke gezondheidszorg (2004) en de verpleeg- en verzorgingshuizen (2005) onder de loep genomen. Kenmerkend voor het onderzoek zijn de objectieve toets aan basiskwaliteitseisen en de wijze van rapporteren: het macrorapport met de informatie op landelijk niveau en de gedetailleerde rapporten op maat voor individuele instellingen. In het voorliggende onderzoek zijn de algemene ziekenhuizen onder de loep genomen. Tussen de care en cure bestaan grote verschillen in verleende zorg en daarmee in het type vastgoed. In de care staat het ‘verblijf’ centraal en ligt het accent vooral op de functionaliteit (privacy, oppervlakte, toegankelijkheid) van de verblijfsruimten. Gezien het feit dat bouw in de care vooral wordt ‘getriggerd’ door gewijzigde maatschappelijke opvattingen over bijvoorbeeld privacy en locatie-aspecten (vermaatschappelijking), is de bouwtechnische situatie en de mate van aanpasbaarheid beperkt meegenomen. Een ziekenhuis is een verzamelgebouw voor ongelijksoortige functies, elk met hun eigen dynamiek en ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het vlak van medische apparatuur, privacy en de verschuiving van klinische naar poliklinische zorg. De ruimtelijke en technische eisen aan een ziekenhuisgebouw zijn dus in de loop der tijd sterk aan verandering onderhevig. Dat betekent dat voor het beoordelen van de kwaliteit van een ziekenhuisgebouw de functionele geschiktheid voor de huidige functie niet voldoende is, maar dat ook de technische staat en de aanpasbaarheid van het gebouw van wezenlijk belang zijn. Die laatstgenoemde aspecten krijgen daarom meer aandacht dan in voorgaande monitoringonderzoeken. Doelstellingen onderzoek De doelstellingen van het onderzoek zijn: 1. Het ministerie van VWS rapporteren over de staat van de gebouwen van de algemene ziekenhuizen. Het Bouwcollege vult hiermee de wettelijke taak op basis van artikel 31.1.b van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) in. 2. Het informeren van de individuele algemene ziekenhuizen over de bouwtechnische en functionele staat, inclusief een benchmark met het landelijke beeld. Een tweede doelstelling gericht op de afzonderlijke instellingen is het aanreiken van een instrument waarmee duidelijk wordt gemaakt of gebouwen zich lenen voor de herschikking van functies. De ontwikkelingen in de zorg vragen regelmatig om aanpassingen van ziekenhuisgebouwen. Naarmate gebouwen beter aanpasbaar zijn, kunnen zij beter en tegen minder middelen het zorgproces ondersteunen. Hiertoe wordt de aanpasbaarheid van een gebouw in kaart gebracht. Dit aspect is voor de instellingen nog meer van belang in een systeem van integrale tarieven. In dat systeem zijn ziekenhuizen volledig verantwoordelijk voor hun investeringen en de daarmee samenhangende financiële consequenties. Dit vergt een omslag in het denken, waarvan instellingen zich in toenemende mate bewust worden. De uitkomsten van het monitoringonderzoek
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
II
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
kunnen een belangrijke input vormen voor het interne besluitvormingsproces hoe om te gaan met vastgoed. Welke gebouwen zijn onderzocht en waarop? In het monitoringonderzoek algemene ziekenhuizen zijn de ziekenhuisgebouwen onderzocht die groter zijn dan 3.000 m2 en waarvoor geen grootschalige (ver)nieuwbouwplannen aan de orde zijn. De resultaten van het onderzoek zijn dus niet representatief voor het totale gebouwenbestand, maar alleen voor de onderzochte gebouwen. De gebouwen zijn getoetst op ‘functionaliteit’, bouwtechnische staat en aanpasbaarheid/flexibiliteit. ‘Functionaliteit’ De ‘functionaliteit’ is onderzocht voor de 7 patiëntgebonden functiegroepen in het ´standaardpakket´ van algemene ziekenhuizen: algemene verpleging, special care, polikliniek, beeldvormende diagnostiek, spoedeisende hulp, operatieafdeling en de verlosafdeling. Op grond van de diverse voor algemene ziekenhuizen van toepassing zijnde prestatie-eisen voor nieuwbouw en referentiekaders voor bestaande bouw is per functiegroep een overzicht opgesteld welke - objectief meetbare - basiskwaliteitseisen voor nieuwbouw en referentiewaarden voor bestaande gebouwen op welke ruimten van toepassing zijn. Hierbij is gekeken naar de afmetingen van ruimten (oppervlakte en, waar relevant, lengte- en breedteverhoudingen) en toegankelijkheidsaspecten (rolstoeltoegankelijkheid of bedtoegankelijkheid). Bij de algemene verpleging is daarnaast gekeken naar de verhouding tussen de beddencapaciteit en de hoeveelheid (rolstoeltoegankelijk) sanitair. Centraal in het onderzoek staat de vraag of per functie gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen wordt voldaan. Wanneer een functie gemiddeld aan de referentiewaarde voldoet, hoeft dat niet te betekenen dat alle ruimten op alle punten aan de referentiewaarden voldoen. De analyses zijn gebaseerd op de digitale tekeningen die de ziekenhuizen desgevraagd hebben aangeleverd. Het Bouwcollege heeft op basis van de tekeningen gebouwdelen en de functies gemarkeerd. De functieverdeling is vervolgens ter verificatie aan de instellingen voorgelegd. Alle gegevens (functies, meetwaarden, resultaten) zijn in een database opgenomen die is gekoppeld aan de digitale tekeningen. Op deze wijze kunnen de gegevens op de digitale tekeningen worden geprojecteerd, wat in de instellingsrapporten zal plaatsvinden. Bouwtechnische staat De bouwtechnische staat van de gebouwen is in kaart gebracht aan de hand van de conditiemeetmethode zoals beschreven in de NEN 2767 van het Nederlands Normalisatie-Instituut. De bouwtechnische staat is te onderscheiden in elementen die respectievelijk betrekking hebben op de bouwkundige externe elementen, de bouwkundige interne elementen en op de installaties1. De conditie van een bouwkundig element is gebaseerd op belang, omvang en intensiteit van eventuele geconstateerde gebreken. 1
Bouwkundig extern: Buitenwanden, buitenwandopeningen, daken Bouwkundig intern: binnenwanden, binnenwandopeningen, vloerafwerking, plafonds Installaties: warmte- en koudeopwekking, centrale elektrotechnische voorzieningen, liften, warmte-distributie, afvoeren, waternet, E-net, luchtbehandeling
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
III
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
De benodigde informatie is verkregen door een opname ter plaatse op representatieve, referente punten per bouwdeel en, voor wat betreft de interne bouwkundige elementen en de luchtbehandeling, per functie. De conditie van de installaties is bepaald aan de hand van de leeftijd van de installatie (via een verouderingscurve) en op grond van het storingsgedrag. De benodigde informatie is verkregen via een enquête onder de instellingen. Aanpasbaarheid/flexibiliteit Bij de aanpasbaarheid is onderscheid gemaakt tussen de interne en de externe flexibiliteit. In dit verband wordt onder interne flexibiliteit verstaan de mogelijkheid om een gebouw of gebouwdeel zodanig aan te passen dat er een andere bestemming/functie gehuisvest kan worden. Met externe flexibiliteit wordt bedoeld de mogelijkheid om een gebouw in verticale of horizontale richting uit te breiden2. Bij de interne flexibiliteit is onderzoek verricht naar het constructietype, de stramienoppervlakte, de gebouwdiepte, de verdiepingshoogte, de leidingschachten en de aanwezigheid van een technische laag. Bij externe flexibiliteit zijn de horizontale en verticale uitbreidbaarheid beschouwd. De aspecten zijn per bouwdeel en per bouwlaag vastgesteld, waarna per bouwdeel en per gebouw is geaggregeerd aan de hand van de brutovloeroppervlakte. De uitkomst per onderzocht aspect wordt uitgedrukt in de klassen: goede, redelijke, matige en slechte mogelijkheden voor aanpassing. Voor de benodigde informatie is gebruik gemaakt van de digitale tekeningen. Waar nodig is gericht informatie opgevraagd bij de ziekenhuizen. Conclusies functionaliteit Algemeen Tweederde deel van het gebouwenbestand3 van de Nederlandse algemene ziekenhuizen is onderzocht. De resterende gebouwen worden in de nabije toekomst ingrijpend gerenoveerd of door nieuwbouw vervangen. Het merendeel van de onderzochte gebouwen kan worden getypeerd als een ziekenhuisgebouw waarin (vrijwel) alle patiëntgebonden functies uit het basispakket aanwezig zijn. In figuur 1 zijn de resultaten samengevat. Uit de figuur blijkt dat de meeste functies gemiddeld boven de referentiewaarde voor bestaande gebouwen scoren. In het navolgende wordt ingezoomd op de achtergronden van de verschillende functies.
2
De afstotingsflexibiliteit (hoe courant is het gebouw, kan een gebouwdeel technisch en logistiek worden afgekoppeld van de rest van het ziekenhuis) is buiten beschouwing gebleven. 3
Gebouwen groter dan 3.000 m
2
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
IV
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 1 Samenvattende scores per functie (% onderzochte gebouwen met aanwezige functies, n=88) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Algemene verpleging
Special care
Polikliniek
onder referentiew aarde bestaande bouw
Beeldvormende Spoedeisende technieken hulp
Verlosafdeling
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
Algemene verpleging De functie algemene verpleging voldoet in alle onderzochte ziekenhuisgebouwen gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Op bouwdeelniveau is de spreiding van de scores groter, maar blijft het aandeel bouwdelen dat gemiddeld onder de referentiewaarden uitkomt beperkt tot 5%. Enkele opmerkelijke punten: De patiëntenkamers voldoen, met uitzondering van de vijf- en zesbedskamers, praktisch allemaal aan de referentiewaarden. Vijf- en zesbedskamers komen echter weinig (3%) meer voor. Op de verpleegafdelingen is voldoende gewoon sanitair aanwezig. De hoeveelheid rolstoeltoegankelijk sanitair schiet echter duidelijk tekort. De gemiddelde score van één rolstoeltoilet per ruim 25 patiënten en één rolstoeldouche per ruim 30 patiënten bedraagt slechts ongeveer de helft van de referentiewaarde voor bestaande bouw. Het aantal bedden per kamer is gemiddeld 2,3. In de jongste ziekenhuisgebouwen (bouwjaarklasse vanaf 2000), is het percentage eenpersoonskamers met 40% aanmerkelijk hoger dan in de overige onderzochte gebouwen (25%). In enkele recente nieuwbouwplannen zijn uitsluitend eenpersoonskamers opgenomen, wat de trend naar meer eenpersoonskamers illustreert. Special care Circa 11% van de onderzochte ziekenhuisgebouwen met een special care afdeling scoort gemiddeld onder de referentiewaarde voor bestaande bouw. Dit wordt vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van twee- en meerpersoonskamers, die qua oppervlakte en qua lengte-/breedteverhoudingen tekortschieten ten opzichte van de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Uit een analyse van ingediende meldingen en vergunningplichtige projecten blijkt overigens dat voor 3% van de onderzochte gebouwen concrete bouwplannen lopen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
V
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Polikliniek De gebouwen met polikliniekfuncties voldoen gemiddeld praktisch allemaal (98%) aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Op ruimteniveau blijkt dat het overgrote deel van de spreek-/werkkamers, spreek-/onderzoekkamers en kamers voor orgaanfunctieonderzoek tenminste aan de referentiewaarden voor bestaande bouw voldoet. De referentiewaarde die betrekking heeft op de oppervlakte van de kamers is daarbij doorslaggevend. Van de behandel-, scopie- en onderzoekskamers blijkt dat 30% tot 40% niet aan de referentiewaarden voldoet. Voor de behandelkamers geldt echter dat slechts een deel van de als zodanig aangemerkte ruimten wordt gebruikt voor doeleinden waarvoor de referentiewaarde feitelijk is bedoeld. Voor de andere doeleinden zou een lagere referentiewaarde van toepassing zijn. Voor de scopiekamers geldt dat alle poliklinieken waar scopiekamers aanwezig zijn, tenminste één kamer hebben die geschikt is voor het uitvoeren van de zwaarste categorie scopieën bij klinische patiënten. Van de onderzoekskamers scoort 28% beneden de referentiewaarde, wat gezien het grote aantal kamers en het gebruik van de kamers geen knelpunt lijkt te zijn. Beeldvormende technieken De gebouwen met de functie beeldvormende technieken voldoen eveneens grotendeels (96%) aan de referentiewaarden voor bestaande bouw. Bij beschouwing op ruimteniveau blijkt een aantal ruimten op het punt van de oppervlakte niet aan de referentiewaarden te voldoen. Dit heeft vooral te maken met het gegeven dat de apparatuur in de loop der jaren kleiner is geworden. De rolstoeltoegankelijkheid is in orde. Waar meerdere kamers van hetzelfde type in een afdeling aanwezig zijn is meestal een deel van deze kamers bedtoegankelijk en een ander deel niet. De verlening van verantwoorde zorg op zo´n afdeling kan worden gewaarborgd, mits de productieplanning adequaat op de beschikbaarheid van ruimten wordt afgestemd. Spoedeisende hulp (SEH) 92% van de onderzochte ziekenhuisgebouwen (met een SEH) voldoet op het punt van de SEH gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. 8% (3 gebouwen) voldoet strikt genomen niet aan de referentiewaarde. Dit wordt veroorzaakt doordat de oppervlakte van de benodigde grote behandelkamer kleiner is dan de referentiewaarde van 24 m². De oppervlakte wijkt echter slechts in beperkte mate af van de referentiewaarde. In alle andere gebouwen beschikken de SEH’s altijd over één kamer van ten minste 24 m² en vaak over meer dan één kamer. Operatie-afdeling Van de gebouwen met een operatie-afdeling is de aanwezigheid van een holding4 en de oppervlakte van de operatiekamers beschouwd. De holding bestaat in tweederde van de gebouwen uit een aparte ruimte en is bij eenderde gecombineerd met de recovery. Uit het onderzoek blijkt voorts dat de oppervlakte van de operatiekamers een grote verscheidenheid vertoont: 67% van de operatiekamers voldoet aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen (en voor nieuwbouw) van 36 m2. 22% is groter dan 42 m2 . 33% van de operatiekamers voldoet strikt genomen niet aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen. Het gaat hier vooral om operatiekamers in de klasse 33 m2 tot 36 m2 . De verklaring van laatstgenoemd percentage is deels van technische en deels van zorginhoudelijke aard. De technische verklaring is dat veel operatiekamers over afgevlakte hoeken beschikken waar leidingen zijn weggewerkt. Deze ruimte is niet meegeteld en kan er de oorzaak van zijn dat de 4
In een holding worden patiënten voorbereid en ingeleid voor een operatie.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
VI
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
oppervlakte net onder de 36 m2 uitkomt. Een zorginhoudelijke verklaring is dat de aard van de ingrepen de oppervlaktebehoefte van de operatiekamers bepaalt: kleine ingrepen in kleinere operatiekamers en operaties waarbij een groot operatieteam en veel apparatuur nodig is in grote operatiekamers. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de grote en topklinische ziekenhuizen. Deze ziekenhuizen beschikken op de hoofdlocaties over veel en grote operatiekamers; op de nevenvestigingen worden meer kleine operatiekamers aangetroffen. Verlosafdeling 94% van de onderzochte gebouwen met een verlosafdeling voldoet gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Eenderde voldoet ook aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw. Daar waar gemiddeld onder de referentiewaarde wordt gescoord, wordt dat veroorzaakt door de oppervlakte van de kamers. Een opvallend punt is dat 6% van de kamers niet bedtoegankelijk is, waar dat wel nodig is. Conclusies bouwtechnisch5 De onderzochte ziekenhuizen staan er bouwtechnisch gezien goed voor. De interne bouwkundige staat van de gebouwen is grotendeels uitstekend. In vergelijking met de andere elementen is het in goede conditie houden relatief eenvoudig en minder ingrijpend van omvang, en zal frequenter kunnen plaatsvinden. Ook het feit dat met enige regelmaat aanpassingen en verhuizingen plaatsvinden, waarbij de betreffende afdelingen tevens opgeknapt worden, draagt daaraan bij. De externe bouwkundige elementen scoren in het algemeen goed tot uitstekend. Op bouwdeelniveau is meer variatie aanwezig. Dit heeft te maken met de langere perioden tussen renovaties, waarbij aan het einde van zo'n periode sprake kan zijn van teruggelopen kwaliteit. De conditie van de installaties is gemiddeld goed, maar vertoont iets meer differentiatie. In enkele gevallen verkeren de installatie-elementen in matige tot slechte conditie. Dit kan worden veroorzaakt door het gegeven dat levensduur en onderhoudscyclus van installaties en bouwkundige elementen niet parallel lopen, Conclusies aanpasbaarheid Van de onderzochte gebouwen6 blijkt dat qua constructietype het merendeel bestaat uit een betonskelet met breedplaatvloeren. Verder beschikken ze overwegend over een verdiepingshoogte van tenminste 3,40 m. Beide factoren tezamen bieden goede mogelijkheden voor wijzigingen binnen het gebouw (interne flexibiliteit). Factoren die deze interne flexibiliteit verder kunnen beïnvloeden zijn de stramienoppervlakte, de gebouwdiepte, en de aanwezigheid van een technische laag en voldoende leidingschachten. Wat betreft de stramienoppervlakte kan geconstateerd worden dat deze over het algemeen een positieve bijdrage levert aan de interne flexibiliteit. De invloed van de overige factoren op de interne flexibiliteit is veel 5 6
Gebaseerd op 32 onderzochte gebouwen. Gebaseerd op 44 onderzochte gebouwen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
VII
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
moeilijker vast te stellen. De gebouwen scoren op deze factoren meer divers. Wel blijkt dat met name oudere gebouwen/bouwdelen over minder grote leidingschachten beschikken, hetgeen de wijzigingsmogelijkheden van de betreffende gebouwen/bouwdelen duidelijk kan beperken. In de individuele instellingsrapportages zal een meer diepgaande analyse op gebouwniveau plaatsvinden, temeer daar deze factoren met elkaar samenhangen. Op dat moment kan ook aangegeven worden welke bouwdelen geschikt zijn voor welke functies, daar niet elke functie dezelfde eisen stelt aan de in het onderzoek betrokken factoren. De verticale en horizontale uitbreidbaarheid van de gebouwen lijkt gering. Ten aanzien van het laatste punt wordt opgemerkt dat de terreinsituatie als een gegeven is beschouwd en de invloed van bestemmingsplannen buiten beschouwing is gebleven. In de praktijk blijkt echter dat door sloop van bestaande bouwdelen en het uitplaatsen van ondersteunende en facilitaire functies buiten het terrein vaak voldoende ‘lucht’ in het gebouw of op het terrein te creëren is om uitbreidingen voor het primaire proces te faciliteren.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
VIII
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
1
DOELSTELLINGEN, AFBAKENING EN AANPAK ONDERZOEK
1.1 Inleiding Monitoring is een jaarlijks terugkerend onderzoek van het Bouwcollege. De afgelopen jaren is de care onderwerp van onderzoek geweest. Achtereenvolgens zijn de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de verpleeg- en verzorgingshuizen onder de loep genomen. Kenmerkend voor het onderzoek zijn de objectieve toets aan basiskwaliteitseisen en de wijze van rapporteren: het macrorapport met de informatie op landelijk niveau en de gedetailleerde rapporten op maat voor individuele instellingen. In het voorliggende onderzoek zijn de algemene ziekenhuizen onder de loep genomen. Tussen de care en cure bestaan grote verschillen in verleende zorg en daarmee in het type vastgoed. In de care staat het ‘verblijf’ centraal en ligt het accent vooral op de functionaliteit (privacy, oppervlakte, toegankelijkheid) van de verblijfsruimten. Gezien het feit dat bouw in de care vooral wordt ‘getriggerd’ door gewijzigde maatschappelijke opvattingen over bijvoorbeeld privacy en locatie-aspecten (vermaatschappelijking), is de bouwtechnische situatie en de mate van aanpasbaarheid beperkt meegenomen. Een ziekenhuis is een verzamelgebouw voor ongelijksoortige functies, elk met hun eigen dynamiek en ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het vlak van medische apparatuur, privacy en de verschuiving van klinische naar poliklinische zorg. De ruimtelijke en technische eisen aan een ziekenhuisgebouw zijn dus in de loop der tijd sterk aan verandering onderhevig. Dat betekent dat voor het beoordelen van de kwaliteit van een ziekenhuisgebouw de functionele geschiktheid voor de huidige functie niet voldoende is, maar dat ook de technische staat en de aanpasbaarheid van het gebouw van wezenlijk belang zijn. Die laatstgenoemde aspecten krijgen daarom meer aandacht dan in voorgaande monitoringonderzoeken 1.2 Doelstellingen De doelstellingen van het onderzoek zijn: 1. Het ministerie van VWS rapporteren over de staat van de gebouwen van de algemene ziekenhuizen. Het Bouwcollege vult hiermee de wettelijke taak op basis van artikel 31.1.b van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) in. 2. Het informeren van de individuele algemene ziekenhuizen over de bouwtechnische en functionele staat, inclusief een benchmark met het landelijke beeld. Een tweede doelstelling gericht op de afzonderlijke instellingen is het aanreiken van een instrument waarmee duidelijk wordt gemaakt of gebouwen zich lenen voor de herschikking van functies. De ontwikkelingen in de zorg vragen regelmatig om aanpassingen van ziekenhuisgebouwen. Naarmate gebouwen beter aanpasbaar zijn kunnen zij beter en tegen minder middelen het zorgproces ondersteunen. Hiertoe wordt de aanpasbaarheid van een gebouw in kaart gebracht. Dit aspect is voor de instellingen nog meer van belang in een systeem van integrale tarieven. In dat systeem zijn ziekenhuizen volledig verantwoordelijk voor hun investeringen en de daarmee samenhangende financiële consequenties. Dit vergt een omslag in het denken waarvan instellingen zich in toenemende mate bewust worden. De uitkomsten van het monitoringonderzoek
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
1
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
kunnen een belangrijke input vormen voor het interne besluitvormingsproces hoe om te gaan met vastgoed. 1.3 Afbakening Functies Het onderzoek richt zich op de volledig geoutilleerde algemene ziekenhuizen, zoals die onder andere zijn omschreven in de prestatie-eisen voor nieuwbouw van algemene ziekenhuizen van het Bouwcollege. Het onderzoek naar de ´functionaliteit´ beperkt zich tot het zogeheten ´standaardpakket´ aan patiëntgebonden functies, te weten: algemene verpleging inclusief kraam- en kinderafdeling special care polikliniek inclusief poliklinische behandeling en orgaanfunctieonderzoek beeldvormende diagnostiek spoedeisende hulp operatie-afdeling verlosafdeling Bij de zogenoemde pm-functies, zoals radiotherapie en dialyse, én bij de fysiotherapie/ revalidatiedagbehandeling, blijft een functioneel oordeel achterwege. De voornaamste reden hiervoor is dat deze functies in lang niet alle algemene ziekenhuizen aanwezig zijn. Het onderzoek omvat geen functionele analyse van een ziekenhuis als geheel, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van (patiënten)logistiek, belevingswaarde, etcetera. Evenmin wordt een uitspraak gedaan over de totale oppervlakte per ziekenhuis in relatie tot de adherentie en de productie. Gebouwen Het terrein waarop het monitoringonderzoek algemene ziekenhuizen zich richt wordt afgebakend door de onderstaande criteria. • Aangrijpingspunt voor het onderzoek is het gebouw. Het aangrijpingspunt is dus níet de instelling (die op meerdere locaties kan zijn gevestigd) • Alleen gebouwen met een oppervlakte van 3.000 m2 of meer zijn onderzocht. Deze gebouwen maken 98% van de totale vloeroppervlakte van de Nederlandse algemene ziekenhuizen uit. • Gebouwen waarvoor concrete grootschalige bouwplannen aan de orde zijn, zijn van het onderzoek uitgesloten. Als definitie is gehanteerd dat tenminste een toelating met bouw moet zijn verleend, dan wel dat zeker moet zijn dat een omvangrijk project ten laste van de incidentele instandhoudingsmiddelen wordt of zal worden uitgevoerd. • Van alle in het onderzoek betrokken gebouwen worden de technische staat en de aanpasbaarheid in kaart gebracht. Indien in een gebouw één of meerdere patiëntgebonden functies aanwezig zijn, wordt ook de ´functionaliteit´ van dat gebouw in kaart gebracht. ´Functionaliteit´ wordt in het monitoringonderzoek vooral uitgedrukt in termen van de afmetingen en toegankelijkheid van individuele ruimten. • Het werkterrein, voor zover relevant in het licht van het monitoringonderzoek, van het Bouwcollege beperkt zich tot het gebouw als zodanig (bouwkundige voorzieningen), de installaties (werktuigbouwkundige en elektrotechnische voorzieningen) en de vaste inrichtingen. Inventaris en apparatuur vallen buiten deze scope en derhalve buiten het bereik van het onderzoek. Het bovenstaande is samengevat in schema 1.4i.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
2
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Basisinfo
Bouwtechnisch
Functionaliteit
Aanpasbaarheid
Gebouwen zonder vergevorderde bouwplannen
Gebouwen met vergevorderde bouwplannen
Schema 1.4i Overzicht te onderzoeken gebouwen
Alle gebouwen
ja
nee
nee
nee
≥ 3.000 m2 bvo) met patiëntgebonden functies
ja
ja
ja
< 3.000 m2 bvo) met patiëntgebonden functies ≥ 3.000 m2 bvo) zonder patiëntgebonden functies < 3.000 m2 bvo) zonder patiëntgebonden functies
ja
nee
patiëntgebonden functies nee
nee
ja
ja
nee
ja
ja
nee
nee
nee
In tabel 1.3.1 is aangegeven dat in totaal 88 gebouwen nader zijn onderzocht. Tabel 1.3.1 Gebouwen in de voorraad en in onderzoek Gebouwen algemene ziekenhuizen Nederland Gebouwen Totaal aanwezige gebouwen 283 2 Waarvan gebouwen groter dan 3.000 m 147 Gebouwen groter dan 3.000 m2 waar vergevor59 7 derde (ver)nieuwbouwplannen voor bestaan Gebouwen in onderzoek 88 - met praktisch alle basisfuncties 83 - overige gebouwen 5 Het gebouwenbestand van de Nederlandse algemene ziekenhuizen omvat 127 gebouwen die kunnen worden getypeerd als ziekenhuisgebouwen waarin (vrijwel) alle patiëntgebonden functies uit het basispakket aanwezig zijn. Daarnaast omvat het gebouwenbestand 20 ‘overige’ gebouwen van meer dan 3.000 m2 met één of twee basisfuncties of met faciliterende functies (zoals een apotheek). Van de in totaal 147 gebouwen is 2/3 deel onderzocht. De resterende gebouwen worden in de nabije toekomst ingrijpend gerenoveerd of door nieuwbouw vervangen.
7
Inclusief een algemeen ziekenhuis met één gebouw dat niet mee wilde werken aan het onderzoek.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
3
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
In tabel 1.3.2 is aangegeven hoeveel gebouwen van hoeveel instellingen zijn onderzocht. Nederland telt in totaal 89 als algemene ziekenhuizen te kenschetsen instellingen. Van 54 van deze instellingen zijn alle gebouwen onderzocht. Van 13 algemene ziekenhuizen is een deel van de gebouwen onderzocht. Tweeëntwintig algemene ziekenhuizen vallen geheel buiten het onderzoek. Tabel 1.3.2 Aantallen onderzochte gebouwen bij instellingen Instellingen Gebouwen (≥ 3.000 m2) Totaal Vergevorderde Onderzochte gebouwen (ver)nieuwgebouwen bouwplannen alle gebouwen 54 (61%) 69 69 sommige gebouwen 13 (14%) 35 16 19 geen gebouwen 22 (25%) 43 43 totaal 89 (100%) 147 59 88 Bron: Cbz 1.4 Beknopte beschrijving onderzoekstraject Het onderzoek monitoring algemene ziekenhuizen is in begin 2006 opgestart en zal in juni 2007 volledig worden afgerond. Het onderzoekstraject is verdeeld in zeven fasen, die in schema 1.4.i zijn beschreven en toegelicht. Voor de inhoudelijke ondersteuning vanuit het veld is een klankbordgroep in het leven geroepen met vertegenwoordigers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie, Zorgverzekeraars Nederland en, op persoonlijke titel, enkele huisvestingsdeskundigen uit de ziekenhuiswereld (zie bijlage 1: samenstelling klankbordgroep). Schema 1.4i Fasering onderzoekstraject beschrijving 1. Verzamelen (basis-)informatie Doel: het verkrijgen van een databestand met ten eerste alle aanwezige gebouwen incl. enkele hoofdkenmerken en ten tweede de digitale tekenbestanden van alle nader te onderzoeken gebouwen. 2. Verwerken digitale tekenbestanden nader te onderzoeken gebouwen Doel: het verwerken van de digitale tekenbestanden tot zodanige formats dat deze geschikt zijn voor de vervolgstappen 3. Bouwkundige opname en enquête installaties Doel: het bepalen van de condities van de bouwkundige elementen en de installaties
8
Acties a. voorinvullen data door Cbz b. aankondiging onderzoek brief inclusief verzoek om contactpersoon en check data c. verzoek om digitale tekeningen a. aangeven bouwdelen en functies (Cbz) b. verificatie bij de instellingen en verwerken opmerkingen
a. methodiekontwikkeling inclusief pilot8 b. uitzetten en rappelleren enquête installaties c. schouwing ter plaatse van de
Voor de pilot is dankbaar gebruik gemaakt van de medewerking van het Diakonessenhuis te Utrecht.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
4
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
beschrijving 4.
Meten functionele kenmerken Doel: het toetsen van de afmetingen van ruimten en de toegankelijkheid aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen en aan de nieuwbouweisen
5.
Meten kenmerken flexibiliteit / aanpasbaarheid Doel: het bepalen van de mate van flexibiliteit van gebouwen/gebouwdelen 6. Analyse en rapportagefase (macrorapport) Doel: uitbrengen macrorapportage 7. Rapportagefase rapporten per instelling Doel: uitbrengen rapportage per instelling in hard copy en een visuele tool waarmee de resultaten via de digitale tekeningen worden getoond1. 1 Deze fase wordt opgepakt na afronding van het macrorapport.
Acties bouwkundige situatie a. methodiekontwikkeling b. opnemen van afmetingen ruimten en toegankelijkheidsaspecten vanaf de digitale tekenbestanden c. (steekproefsgewijze) controle door Cbz. a. Methodiekontwikkeling b. bepalen van de (klasse van) flexibiliteitkenmerken a. analysefase b. rapportagefase a. ontwikkelen format hard copy rapport b. ontwikkelen visuele tool c. opstellen individuele rapporten d. toelichting bij de instellingen
In de onderzoeksfasen 2 en 4b is nauw samengewerkt met de Cadac Group. Ten behoeve van fase 3 zijn gebouwinspecties uitgevoerd door de Brink Groep. Alle data zijn ondergebracht in een database en op het niveau van ruimten, bouwlagen, functies en gebouwen gekoppeld aan de digitale tekeningen. De programmatuur is verzorgd door Cadac, die ook de voor de analyse benodigde data heeft aangeleverd. Voorbeeld gebruik digitale bestanden In het vervolg van deze paragraaf is het gebruik van digitale bestanden geïllustreerd. In figuur 1.4a is een voorbeeld weergegeven van een deel van een ingekleurde plattegrond. De kleuren en getallen corresponderen met de voor het onderzoek gehanteerde indeling in functies.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
5
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 1.4a Voorbeeld: met functies ingekleurde digitale plattegrond
Bron: Cbz In figuur 1.4b is een detail een plattegrond te zien. De blauwe markering toont een ruimte waarvan de afmetingen zijn opgenomen. Figuur 1.4b Voorbeeld: detail ingekleurde digitale plattegrond met ruimte
Bron: Cbz De gemeten waarden van de kamer komen in onderstaande (database) formulier te staan en zijn daarmee gekoppeld aan de ruimte en het gebouw (figuur 1.4c).
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
6
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 1.4c Voorbeeld: databaseformulier voor meetwaarden
Bron: Cbz In de individuele rapporten worden de resultaten via de digitale tekeningen zichtbaar gemaakt met gebruikmaking van het programma Mapguide. In figuur 1.4d is aan de hand van een demo geïllustreerd voor het aantal bedden per kamer. Aan de linkerkant van de figuur staat de legenda, aan de rechterkant zijn de patiëntenkamers weergegeven. Figuur 1.4d Voorbeeld: tonen resultaten meetwaarden
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
7
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
1.5 Beknopte beschrijving methodiek 1.5.1 ‘Functionaliteit’ De ‘functionaliteit’ is onderzocht voor de 7 patiëntgebonden functiegroepen in het ´standaardpakket´ van algemene ziekenhuizen: algemene verpleging, special care, polikliniek, beeldvormende diagnostiek, spoedeisende hulp, operatieafdeling en de verlosafdeling. In deze paragraaf wordt verantwoord welke aspecten van ´functionaliteit´ in het onderzoek zijn betrokken en hoe oordelen over ´functionaliteit´ tot stand zijn gekomen. Op grond van de diverse voor algemene ziekenhuizen van toepassing zijnde prestatie-eisen voor nieuwbouw en referentiekaders voor bestaande bouw is per functiegroep een overzicht opgesteld welke - zoveel mogelijk objectief meetbare - basiskwaliteitseisen voor nieuwbouw en referentiewaarden voor bestaande bouw voor welke typen ruimten van toepassing zijn. Het gaat daarbij vooral om afmetingen van ruimten (oppervlakte en waar relevant lengte- en breedteverhoudingen) en toegankelijkheidsaspecten (rolstoeltoegankelijkheid of bedtoegankelijkheid). Bij de algemene verpleging is daarnaast gekeken naar de verhouding tussen de beddencapaciteit en de hoeveelheid (rolstoeltoegankelijk) sanitair. In de schema’s 1.5i tot en met 1.5vii zijn per functie de gemeten kenmerken opgesomd. Schema 1.5i Algemene verpleging (inclusief kinder- en kraamafdeling, exclusief dagverpleging) Item thema’s gemeten kenmerk Patientenkamers (75%) * Afmetingen kamer Oppervlakte Lengte-/breedte (eenpersoonskamer), breedte achterwand (meerpersoonskamer) Toegankelijkheid Deurbreedte Breedte gang ter plaatse Sanitair * Aanwezigheid sanitair Aantal sanitaire ruimten per afdeling (25%) (bouwlaag) Aanwezigheid Idem rolstoelsanitair * De percentages geven aan hoe zwaar deze ruimtes meetellen in de bepaling van het functionaliteitsoordeel. Schema 1.5ii Toetsing special care* Item thema’s Patiëntenkamers Afmetingen kamer Toegankelijkheid
gemeten kenmerk Oppervlakte Lengte-/breedte, achterwand Deurbreedte Breedte gang ter plaatse
* Sanitair is bij de special careafdeling buiten beschouwing gebleven omdat de patiënten fysiek niet in staat zijn om gebruik te maken van sanitaire voorzieningen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
8
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Schema 1.5iii Polikliniek (inclusief poliklinische behandeling en orgaanfunctieonderzoek) Item thema’s gemeten kenmerken spreek-/werkkamers, Afmetingen kamer Oppervlakte spreek-/onderzoekkamers, onderzoekkamers, Toegankelijkheid Deurbreedte orgaanfunctieonderzoek, Breedte gang ter plaatse (alleen bij behandelkamers, behandelkamers en scopiekamers) scopiekamers Schema 1.5iv Beeldvormende diagnostiek Item thema’s kamers voor mammografie, Afmetingen kamer echografie, cardioangiografie, Ct-scan, MRI, Toegankelijkheid buckykamers, en de voorbereiding- en toedieningsruimten Schema 1.5v Spoedeisende hulp (SEH) Item thema’s Kleine (30%)en grote Afmetingen kamer behandelkamers (70%) Toegankelijkheid
Schema 1.5vi Operatie-afdeling Item thema’s Operatiekamer (90%) Afmetingen kamer Holding (10%)
Deurbreedte Breedte gang ter plaatse (bij CT-scan, MRI, cardio-angio en de buckykamers)
gemeten kenmerken Oppervlakte Deurbreedte Breedte gang ter plaatse
gemeten kenmerken Oppervlakte
Aanwezigheid
Schema 1.5vii Verlosafdeling Item thema’s Verloskamers (90%) Afmetingen kamer Toegankelijkheid Resuscitatiekamer (10%)
gemeten kenmerken Oppervlakte
gemeten kenmerken Oppervlakte Deurbreedte Breedte gang ter plaatse
Aanwezigheid
Aan de hand van het voorbeeld van de functiegroep Verlosafdeling wordt onderstaand toegelicht hoe een ´functionaliteitsoordeel´ per functiegroep tot stand komt.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
9
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Schema 1.5viii Illustratie berekeningsmethode, Verlosafdeling Actie 1. meten oppervlakte van kamers en vergelijken met referentiewaarde bestaande bouw en prestatie-eis nieuwbouw 2. gemiddelde score oppervlakte per kamer bepalen
3. 4.
5.
actie meten deurbreedte van kamers en vergelijken met referentiewaarde bestaande bouw en prestatie-eis nieuwbouw meten breedte gang ter plaatse van de kamers en vergelijken met referentiewaarde bestaande bouw en prestatie-eis nieuwbouw gemiddelde score deurbreedte en breedte gang ter plaatse bepalen
resultaat Score oppervlakte per kamer Score Afmeting kamer per kamer resultaat Score deurbreedte per kamer Score breedte gang ter plaatse
Score op Toegankelijkheid per kamer
7.
actie gemiddelde score op Afmetingen en Toegankelijkheid per kamer bepalen gemiddelde score alle verloskamers bepalen
resultaat Gemiddelde score van één verloskamer Gemiddelde score alle verloskamers
8.
actie Bepalen of er een resuscitatiekamer aanwezig is
resultaat Score resuscitatiekamer
9.
actie gewogen gemiddelde score bepalen van 7. (90%) en 8 (10%)
resultaat Score verlosafdeling
6.
De berekening per functie geschiedt in eerste instantie per bouwlaag en wordt vervolgens getotaliseerd tot een score per bouwdeel. Om te komen tot een score op gebouwniveau zijn de scores op bouwdeelniveau naar rato van de bruto vloeroppervlakte gewogen. Voor elke functie wordt de score op gelijkaardige wijze berekend. 1.5.2 Bouwtechnische staat De bouwtechnische staat van de gebouwen is in kaart gebracht aan de hand van de conditiemeetmethode zoals beschreven in de NEN 27679 van het Nederlands Normalisatie-Instituut. De bouwtechnische staat is te onderscheiden in elementen die respectievelijk betrekking hebben op de bouwkundige externe elementen, de bouwkundige interne elementen en op de installaties. De conditiemeting van de bouwkundige elementen is gebaseerd op een opname ter plaatse van representatieve, referente punten. De conditie van de installaties is bepaald via een enquête onder de instellingen. In Schema 1.5ix zijn de opgenomen elementen en de wijze van conditiebepaling weergegeven. 9
NEN. Conditiemeting van bouw- en installatiedelen. Delft. 2006.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
10
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Schema 1.5ix Overzicht onderzochte elementen en meetmethode Hoofdelement Element Meetmethode Buitenwanden Opname ter plaatse, per bouwdeel Bouwkundig Buitenwandopeningen Opname ter plaatse, per bouwdeel extern Daken Opname ter plaatse, per bouwdeel Binnenwanden Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie Bouwkundig Binnenwandopeningen Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie intern Vloerafwerking Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie Plafonds Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie Warmteopwekking Enquête, per gebouw Koudeopwekking Enquête, per gebouw Centrale elektrotechnische Enquête, per gebouw voorzieningen Liften Enquête, per gebouw Installaties Warmte-distributie Enquête, per bouwdeel Afvoeren Enquête, per bouwdeel Waternet Enquête, per bouwdeel E-net Enquête, per bouwdeel Luchtbehandeling Enquête, per bouwdeel Bij de bepaling van de conditie van een bouwkundig element zijn drie aspecten van geconstateerde gebreken meegenomen: - het belang (gering, serieus, ernstig) van het gebrek voor het functioneren van het gebouw - de omvang van het gebrek (van incidenteel tot algemeen) - de intensiteit van het gebrek (van beginstadium tot eindstadium) De conditie van de installaties is bepaald op grond van het bouwjaar van de installatie (via een verouderingscurve) en van het storingsgedrag. In de enquête ook gevraagd naar de capaciteit van de installaties (voldoende, onvoldoende etc), maar deze informatie is buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van de conditie In Schema 1.5x zijn de condities beschreven. Schema 1.5x Beknopte definitie van de condities Score Beknopte beschrijving 1 Uitstekend Geen of zeer beperkte veroudering 2 Goed Beginnende veroudering door gebruik, weer en wind 3 Redelijk Verouderingsproces in op gang gekomen 4 Matig Het verouderingsproces heeft het bouw- of installatiedeel duidelijk in zijn greep 5 Slecht Het verouderingsproces is min of meer onomkeerbaar geworden 6 Zeer slecht Maximaal gebrekenbeeld
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
11
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
1.5.3 Aanpasbaarheid In het onderzoek is tevens onderzoek gedaan naar de aanpasbaarheid cq de interne en externe flexibiliteit. In dit verband wordt onder interne flexibiliteit verstaan de mogelijkheid om een gebouw of gebouwdeel zodanig aan te passen dat een andere bestemming gehuisvest kan worden. Met externe flexibiliteit wordt bedoeld de mogelijkheid om een gebouw in verticale of horizontale richting uit te breiden10. Bij de interne flexibiliteit is onderzoek verricht naar de volgende aspecten: 1. constructietype 2. stramienoppervlakte 3. gebouwdiepte 4. verdiepingshoogte 5. leidingschachten 6. technische laag Bij externe flexibiliteit is onderzoek verricht naar de volgende aspecten: 1. verticale uitbreidbaarheid 2. horizontale uitbreidbaarheid De aspecten zijn per bouwdeel per bouwlaag vastgesteld, waarna per bouwdeel is geaggregeerd aan de hand van de bruto vloeroppervlakte. Vervolgens heeft de aggregatie per gebouw plaats gevonden. De uitkomst per onderzocht aspect wordt uitgedrukt in vier klassen die staat voor goede, redelijke, matige en slechte mogelijkheden voor aanpassing. In schema 1.5xi zijn de klassen gedefinieerd.
10
De afstotingsflexibiliteit (hoe courant is het gebouw, kan een gebouwdeel technisch en logistiek worden afgekoppeld van de rest van het ziekenhuis) is buiten beschouwing gebleven.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
12
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Schema 1.5xi Overzicht aanpasbaarheidskenmerken en classificatie Klasse
Goed
Redelijk
Matig
Slecht
constructietype en uitsparingen in de vloeren
kolomstructuur zonder balken
kolomstructuur met balken, extra sparingen mogelijk (breedplaat)
kolomstructuur met balken, extra sparingen lastig te maken (kanaalplaat)
Stapelbouw
schachten
goede wijzigingsmogelijkheden
redelijke wijzigingsmogelijkheden
matige wijzigingsmogelijkheden
slechte wijzigingsmogelijkheden
technische laag aanwezig
technische laag onder of boven de etage
bovenliggende laag is dak, met mogelijkheid voor plaatsing techn.install.
-
de boven- of onderliggende laag is geen tech. Laag.
verdiepingshoogte
≥ 3,90
≥3,40 en <3,90
≥ 2,90 < 3,40
< 2,90 m
oppervlakte stramien (vrije veldoppervlakte)
vrije veldoppervlakte ≥ 50 m2 voor ten minste 50% van de stramienen, ten minste één stramien is ≥ 6,60 (hart op hart).
vrije veldoppervlakte ≥ 40 m2 en < 50 m2 voor ten minste 50% van de stramienen, ten minste één stramien is ≥ 6,60 (hart op hart).
vrije veldoppervlakte ≥ 30 m2 en < 40 m2 voor ten minste 50% van de stramienen
vrije veldoppervlakte <30 m2 voor meer dan 50% van de stramienen
gebouwdiepte
≥ 22 m
≥ 18 en < 22 m
≥ 14 en < 18 m
< 14 m
externe aanpasbaarheid gebouw: verticaal
mogelijkheden voor twee of meer extra lagen
mogelijkheid voor één extra laag
beperkte verticale uitreidingsmogelijkhe den
geen verticale uitbreidingsmogelijkh eden
externe aanpasbaarheid gebouw: horizontaal
uitbreidbaar met minimaal 40% van de bruto vloeroppervlakte
uitbreidbaar met minimaal 20% van de bruto vloeroppervlakte
uitbreidbaar met minimaal 5% van de bruto vloeroppervlakte
geen horizontale uitbreidingsmogelijkh eden
In het voorliggende macrorapport komt aanpasbaarheid slechts in beperkte mate aan de orde. In de individuele rapportages/terugkoppeling naar de instellingen zal aanpasbaarheid meer situatiespecifiek worden beschouwd. Daarin zal ondermeer worden ingegaan op de vraag welke bouwdelen geschikt voor welke functies daar niet elke functie dezelfde eisen stelt aan de in het onderzoek betrokken aspecten. 1.6 Historische context ‘functionaliteit’ De oudste in het monitoringonderzoek meegenomen gebouwen of bouwdelen dateren uit de vijftiger jaren. Als gevolg van maatschappelijke en (medisch-)technische ontwikkelingen zijn de eisen aan de indeling en inrichting van ziekenhuizen in de sindsdien versteken decennia voortdurend gewijzigd. Genoemd kunnen worden de opkomst van de medisch-technische apparatuur, de verschuiving van klinische naar poliklinische zorg en de toenemende aandacht voor privacy. Hierdoor is bij veel van de oudere gebouwen in het onderzoek sprake van functionele veroudering: het gebouw voldeed bij oplevering aan de toen geldende regels en inzichten maar is allengs minder goed bruikbaar geworden. De voornoemde ontwikkelingen doen zich het meest nadrukkelijk voor op de verpleegafdelingen, in de poliklinieken en op het vlak van medische apparatuur.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
13
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Tot in de zeventiger jaren zijn nieuwbouwziekenhuizen in gebruik genomen met vijf- tot achtbedskamers. Verpleegafdelingen telden weinig eenbedskamers en in vergelijking met de huidige tijd weinig sanitair. Een gemiddeld aantal bedden per kamer van vier was niet ongebruikelijk. Na die periode is de omslag gekomen naar maximaal vier bedden per kamer in nieuwbouwsituaties. De vermindering van het aantal bedden per kamer heeft zich zodanig voortgezet dat in enkele recente nieuwbouwplannen uitsluitend nog eenbedskamers worden voorzien. Ook de ruimte per bed in de kamers is toegenomen: eenbedskamers van 12 m² naar minimaal 14 m² en vierbedskamers van 34 m² tot (sinds 1995) minimaal 42 m². Als gevolg hiervan is de gemiddelde oppervlakte van algemene verpleegafdelingen toegenomen van 15 m² per afdelingsbed tot 19 à 20 m². Door een verminderde behoefte aan bedden en door beddenreductiemaatregelen zijn in veel ziekenhuizen met name de grotere meerbedskamers uitgedund. Van de hierdoor ontstane ruimte is ook gebruik gemaakt om meer sanitair te realiseren. Waren in de vijftiger en zestiger jaren bedden maximaal 2 m lang, thans wordt in de maatstaven uitgegaan van bedden met een lengte van 2,30 m, hetgeen onder andere invloed heeft op de noodzakelijke breedte van gangen. Een soortgelijke ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de special care, waarbij de oppervlakte van de beddenkamers van vroeger 12- 15 m² per bed is toegenomen tot (sinds 2003) 18 m². Tevens is een afname van het aantal meerbedskamers ten gunste van eenbedskamers te constateren11. In 1975 verscheen het Rapport Normencommissie Ziekenhuispoliklinieken (een overeenkomst tussen de Nationale Ziekenhuisraad, de Vereniging van Nederlandse Ziekenfondsen en de Landelijke Specialisten Vereniging), waarin regels waren opgenomen voor de ruimte die ziekenhuizen ter beschikking dienden te stellen aan specialisten die spreekuur houden in het ziekenhuis. Deze ruimte was enerzijds gebaseerd op maten per ruimte en anderzijds op het zogenaamde spreekuurbeslag (het deel van de werktijd dat een fulltime specialist spreekuur houdt). Naast ruimtelijke eisen vormde de financiering en onderdeel van de overeenkomst. Tot het verschijnen van dit zogeheten Normenrapport Poliklinieken waren spreek- en onderzoekkamers vaak kleiner dan de respectievelijk 12 m² en 9 m² uit het rapport. Het Normenrapport is tot het verschijnen in 1996 van de maatstaf spreekuurafdeling van het College gebruikt als beoordelingsinstrument. Mede als gevolg van de nieuwe maatstaf, waarin naast een hoger spreekuurbeslag (20 à 30%) ook grotere ruimten voorzien waren, is de polikliniek in relatieve omvang sterk toegenomen. De omvang per zogenaamde spreekuurunit nam toe van 47 m² uit het Normenrapport tot 57 m² en de spreek- en onderzoekkamer tot 14 respectievelijk 10 m². In de loop der jaren is veel nieuwe apparatuur in de ziekenhuizen in gebruik genomen. In eerste aanleg was deze apparatuur groot als gevolg waarvan meer en grotere ruimten noodzakelijk werden. Door technische ontwikkelingen is apparatuur kleiner geworden. Veel apparatuur is tegenwoordig bovendien (ook) in mobiele varianten beschikbaar. De effecten van deze ontwikkelingen met betrekking tot de medische apparatuur zijn bij alle patiëntengebonden functies voelbaar. Tussen de vijftiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw was sprake van een voortdurende vergroting van de oppervlakte van ziekenhuizen, van 55 tot 80 à 90 m²/bed. In een poging deze ontwikkeling een halt toe te roepen schreef de overheid in juli 1980 de zogenaamde versoberingsbrief, waarin de Staatssecretaris drie klassen ziekenhuizen met bijbehorende bruto vloeroppervlaktes per bed vaststelde: 74 m²/bed voor een basisziekenhuis, 76 m²/bed voor een centrum ziekenhuis en 78 m²/bed 11
De genoemde oppervlaktenormen zijn normen voor nieuwbouw. Sinds 2001 is sprake van minimumeisen. Tot 2001 ging het echter om maximumnormen. In 2001 zijn daarnaast de referentiewaarden voor bestaande gebouwen ingevoerd. Deze waarden liggen lager dan de minimumeisen bij nieuwbouw.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
14
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
voor een topziekenhuis. In de periode daarna is de norm opgelopen via 80 m²/bed tot 93 m²/bed en uiteindelijk 95 m²/bed. Deze nieuwbouwnorm gold tot 1 januari 2006. Het verhogen van de oppervlaktenorm ging gelijk op met het verlagen van de planningsnorm voor het benodigde aantal bedden van 3,7 promille tot 2,8 promille van de adherente bevolking. In de huidige normeringssystematiek wordt geen rechtstreekse relatie meer gelegd tussen beddencapaciteit en oppervlakte, maar wordt de oppervlaktenorm bij nieuwbouw bepaald door het gewogen gemiddelde van de leeftijdsspecifieke klinische en de poliklinische adherentie. De beddennorm bij nieuwbouw is daarbij verlaagd tot 2,0 promille. Teneinde de voortgang in de bouw te bevorderen en toch bezuinigingen in de zorg door te kunnen voeren is begin jaren tachtig de zogenaamde EVI-regeling in het leven geroepen. EVI staat voor exploitatie verlagend initiatief. Bij de beoordeling van de bouwplannen van deze ziekenhuizen waren de eerder vermelde maximale oppervlakten van 74, 76 en 78 m² per bed van toepassing. Om exploitatieverlagend te kunnen zijn, bestond er grote druk op deze initiatieven om de investering zo beperkt mogelijk te houden. Dit is ook goed merkbaar in de uitvoering van de installaties in deze ziekenhuizen. De gangbare hypothetische levensduurcyclus van een ziekenhuisgebouw, met een looptijd van circa 50 jaar, gaat ervan uit dat de omvang van een ziekenhuisgebouw gedurende die tijd onveranderd blijft en dat – naast regulier onderhoud – eenmalig, halverwege de levenscyclus een mid-liferenovatie plaatsvindt. De werkelijkheid blijkt anders. Vooral ziekenhuisgebouwen uit het midden van de vorige eeuw zijn veelvuldig en substantieel uitgebreid. Vaak ging het daarbij om uitbreidingen van de poliklinieken, in reactie op het meer en meer verdwijnen van de huispraktijken van medisch specialisten en de publicatie van het Normenrapport. In combinatie met uitbreiding van de poliklinieken heeft geregeld ook uitbreiding plaatsgevonden van de onderzoek- en behandelvoorzieningen. Het toenemende gebruik van medische apparatuur is hieraan niet vreemd geweest. Uitbreiding van de beddencapaciteit heeft slechts zelden plaatsgevonden. Er zijn signalen uit het veld die wijzen op het feit dat, om zorginhoudelijke ontwikkelingen te kunnen faciliteren, ook in gebouwen die minder oud zijn steeds vaker substantiële aanpassingen plaatsvinden.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
15
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
2. KENGETALLEN ALGEMENE ZIEKENHUIZEN EN ONDERZOCHTE GEBOUWEN
In dit hoofdstuk wordt een aantal kengetallen gepresenteerd. In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op het aantal instellingen, locaties en gebouwen. In paragraaf 2.2 volgt een globale schets van de sector algemene ziekenhuizen. In paragraaf 2.3 komen de onderzochte gebouwen aan de orde. Aspecten als bruto vloeroppervlak, aantal bedden en bouwjaarklasse staan daarbij centraal. De gegevens zijn gebaseerd op een internetenquête onder de ziekenhuizen. 2.1 Algemeen Nederland telt op de peildatum van het onderzoek in totaal 89 algemene ziekenhuizen. Drie ziekenhuizen, twee kleine en een topklinische, vallen onder één rechtspersoon. De overige 86 ziekenhuizen ressorteren onder 86 afzonderlijke rechtspersonen. Tabel 2.1.1 Aantal rechtspersonen, instellingen, locaties en gebouwen Algemene ziekenhuizen Nederland Rechtspersonen Instellingen Locaties Gebouwen gebouwen groter dan ≥ 3.000 m² waarvan gebouwen met vrijwel alle basisfuncties Bron: Cbz (enquête)
aantal 87 89 177 283 147 127
De 89 instellingen tellen 177 locaties en zijn gehuisvest in in totaal 283 gebouwen (tabel 2.1.1). Het gaat om bouwwerken in alle soorten en maten, variërend van gebouwen die in het spraakgebruik als een ‘volledig’ ziekenhuis worden gezien tot kantoren, apotheken, magazijnen e.d. Van de 283 gebouwen zijn er 147 groter dan 3.000 m2. Hiervan kunnen er 127 als ‘volledige’ ziekenhuisgebouwen worden getypeerd met de (meeste van de) functies verpleging, poliklinieken, beeldvormende diagnostiek, operatieafdelingen, verlosafdelingen en afdelingen voor spoedeisende hulp. In termen van gebouwen en locaties bestaan er zeer grote verschillen tussen instellingen. Het meest simpele model is dat van één instelling op één locatie met één gebouw. Mede ten gevolge van de fusies van de afgelopen jaren zijn er veel instellingen die ingewikkelder in elkaar zitten. Van de 89 instellingen zijn 26 (29%) op twee locaties gehuisvest en 25 (28%) op 3 of meer locaties. 2.2 Gebouwkenmerken totaal sector Aantal bedden In de 127 ziekenhuisgebouwen van de algemene ziekenhuizen zijn ruim 40.500 bedden fysiek aanwezig. Uit figuur 2.2a kan worden afgelezen dat bijna de helft van de bedden in gebouwen tot 300 bedden is ondergebracht.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
16
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 2.2a Gebouwen naar aantal bedden (n=127) (in % gebouwen) 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% tot 300
300-399
400-499
500-599
600 en meer
aantal bedden per gebouw
Bron: Cbz Bruto vloeroppervlakte De bruto vloeroppervlakte van de 283 gebouwen van algemene ziekenhuizen bedraagt in totaal ruim 4,9 mln. m². Hiervan bevindt zich 4,8 mln. in de 147 gebouwen van meer dan 3.000 m2. De gebouwen kleiner dan 3.000 m2 beslaan in totaal ruim 100.000 m2, circa 2% van het totaal. In figuur 2.2b zijn de gebouwen ≥ 3.000 m2 ingedeeld naar grootteklasse. Uit de figuur blijkt dat 52% van de gebouwen over een vloeroppervlakte van meer dan 30.000 of meer m² beschikt. Figuur 2.2b Gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bruto vloeroppervlakte (n=147) (in % gebouwen) 30% 25% 20% 15% g
10% 5% 0% 3.000 - 14.999
15.000 29.999
30.000 44.999
45.000 59.999
60.000 74.999
75.000 en groter
klasse bruto vloeroppervlakte
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
17
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Bouwjaarklasse In figuur 2.2c zijn de gebouwen ≥ 3.000 m2 (n=147) ingedeeld naar bouwjaarklasse. Bepalend voor de indeling naar bouwjaarklasse is het jaar van oorspronkelijke oplevering van het oudste bouwdeel. Latere toevoegingen van bouwdelen en/of renovatieprojecten zijn op de bouwjaarklasse niet van invloed. In de praktijk bestaan de meeste ziekenhuizen wél uit een verzameling bouwdelen met een verschillend realisatie- of renovatiejaar. Van de gebouwen ≥ 3.000 m2 dateert 20% van voor 1960 en ligt er een piek in de jaren zestig en zeventig. Figuur 2.2c Gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bouwjaarklasse (n=147) (in % gebouwen) 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06 bouw jaarklasse
Bron: Cbz Type ziekenhuis Nederland telt op de peildatum in totaal 89 algemene ziekenhuizen. Op basis van een limitatieve lijst van de NZA, gebaseerd op productie- en financiële (kosten)gegevens, zijn deze onderverdeeld in kleine, grote en topklinische ziekenhuizen (tabel 2.2.2)12. De tabel toont tevens de verdeling van de gebouwen groter dan 3.000 m2 over de kleine, grote en topklinische ziekenhuizen en geeft weer welke gebouwen als een ‘volledig’ ziekenhuis zijn te beschouwen. Tabel 2.2.2 Indeling algemene ziekenhuizen naar type NZA met gebouwen instellingen met waarvan gebouwen ‘volledig’ ziekenhuis ≥ 3.000 m2 kleine ziekenhuizen 42 48 47 grote ziekenhuizen 28 53 48 topklinische ziekenhuizen 19 46 32 totaal algemene ziekenhuizen 89 147 127 Bron: Cbz
12
NZA. Normatieve kapitaallastencomponenten: presentatie van de uitkomsten van de macro- en micro-analyse. Utrecht, 15 juni 2006 (bijlage 3: indeling ziekenhuizen over categorieën)
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
18
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
In de figuren 3.2d, e en f is de verdeling naar bedden, bruto vloeroppervlakte en bouwjaarklasse weergegeven. In figuur 2.2d is opvallend dat vrij veel gebouwen van grote en topklinische ziekenhuizen een beddencapaciteit van minder dan 300 bedden hebben. Een verklaring hiervoor is dat veel van deze ziekenhuizen zijn ontstaan uit fusies, vaak tussen een grotere en een kleinere partner. De locaties met minder dan 300 bedden van grote en topklinische ziekenhuizen zijn vaak de locaties van deze voormalige zelfstandige kleinere partners. Figuur 2.2d Gebouwen naar aantal bedden en type ziekenhuis (n=127) (in % gebouwen) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% tot 300
300-399
400-499
500-599
600 en meer
aantal bedden per gebouw kleine ziekenhuizen
grote ziekenhuizen
topklinische ziekenhuizen
Bron: Cbz Uit figuur 2.2e blijkt dat een betrekkelijk groot aantal gebouwen van 3000 - 15.000 m² tot een topklinisch ziekenhuis behoort. Van de 15 zijn er 6 nevenvestigingen (waarvan 2 buitenpoliklinieken en 4 volwaardige ziekenhuisgebouwen). Daarnaast zijn er 9 gebouwen groter dan 3.000 m2 op de hoofdlocatie aanwezig. Het betreft kantoren, laboratoria en dergelijke.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
19
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 2.2e Gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bruto vloeroppervlakte en naar type ziekenhuis (n=147) (in % gebouwen) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 3.000 - 14.999
15.000 29.999
30.000 44.999
45.000 59.999
60.000 74.999
75.000 en groter
klasse bruto vloeroppervlakte kleine ziekenhuizen
grote ziekenhuizen
topklinische ziekenhuizen
Bron: Cbz Uit figuur 2.2f blijkt dat relatief veel gebouwen van topklinische ziekenhuizen dateren uit de periode 1970-1979. De gebouwen van de kleine ziekenhuizen dateren uit de jaren tachtig. Figuur 2.2f Gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bouwjaarklasse en type ziekenhuis (n=147) (in % gebouwen) 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06 bouw jaarklasse
kleine ziekenhuizen
grote ziekenhuizen
topklinische ziekenhuizen
Bron: Cbz 2.3 Gebouwkenmerken onderzochte gebouwen In deze paragraaf worden de kenmerken van de onderzochte gebouwen gepresenteerd. Het gaat om de gebouwen groter dan 3.000 m2 waarvoor geen nieuwbouw- of grootschalige renovatieplannen bestaan (zie ook paragraaf 1.3). In totaal zijn 88 gebouwen onderzocht. Hiervan beschikken er 83 over (vrijwel)
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
20
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
alle patiëntgebonden functies uit het ´standaardpakket´. Tweederde deel van het totaal aantal ziekenhuisgebouwen met (vrijwel) alle patiëntgebonden functies uit het ´standaardpakket´ (de ´voorraad´) is onderzocht. De in deze paragraaf opgenomen gegevens kunnen dus niet worden beschouwd als een representatief beeld van het totale gebouwenbestand (> 3.000 m2) van de Nederlandse algemene ziekenhuizen. Aantal bedden In de onderzochte ziekenhuisgebouwen zijn in totaal 27.850 bedden ondergebracht. Dit is 69% van het totale aantal bedden in algemene ziekenhuizen. In Figuur 2.3a wordt de verdeling van de onderzochte gebouwen naar grootteklasse in termen van het aantal bedden weergegeven. Ten opzichte van de voorraad (figuur 3.2a) is het beeld praktisch gelijk. Figuur 2.3a Onderzochte gebouwen naar aantal bedden (n=83) (in % gebouwen) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% tot 300
300-399
400-499
500-599
600 en meer
aantal bedden per gebouw
Bron: Cbz Bruto vloeroppervlakte De bruto vloeroppervlakte van de onderzochte ziekenhuisgebouwen is in totaal 3,1 mln. m2, wat overeenkomt met 64% van de totaal aanwezige bruto vloeroppervlakte. In Figuur 2.3b is de verdeling van de onderzochte gebouwen in grootteklassen weergegeven. Ten opzichte van de voorraad (figuur 2.2b) is het beeld praktisch gelijk.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
21
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 2.3b Onderzochte gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bruto vloeroppervlakte (n=88) (in % gebouwen) 30% 25% 20% 15% g
10% 5% 0% 3.000 - 14.999
15.000 29.999
30.000 44.999
45.000 59.999
60.000 74.999
75.000 en groter
klasse bruto vloeroppervlakte
Bron: Cbz Bouwjaarklassen In figuur 2.3c is de bouwjaarklasse van de onderzochte gebouwen weergegeven. In vergelijking met de totale voorraad blijken gebouwen uit de jaren zestig en zeventig relatief (iets) minder vaak in het onderzoek voor te komen. Figuur 2.3c Onderzochte gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bouwjaarklasse (n=88) (in % gebouwen) 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06 bouw jaarklasse
Bron: Cbz Type ziekenhuis In tabel 2.3.1 zijn de onderzochte gebouwen verdeeld naar de indeling van de NZA. Zoals beschreven in paragraaf 1.3 zijn van een aantal ziekenhuizen niet alle gebouwen ≥ 3.000 m2 onderzocht.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
22
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Tabel 2.3.1 Indeling onderzochte gebouwen naar type ziekenhuis met waarvan gebouwen ‘volledig’ ziekenhuis ≥ 3.000 m2 kleine ziekenhuizen grote ziekenhuizen topklinische ziekenhuizen totaal algemene ziekenhuizen Bron: Cbz
38 29 21 88
38 26 19 83
In de figuren 3.3d, e en f is het onderscheid tussen kleine, grote en topklinische ziekenhuizen gemaakt. In vergelijking met figuur 2.3a zijn er weinig grote verschillen. Daar waar sprake is van verschillen worden deze beïnvloed door de beperkte vulling van bepaalde klassen13. Figuur 2.3d Onderzochte gebouwen naar aantal bedden en type ziekenhuis (n=85) (in % gebouwen) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% tot 300
300-399
400-499
500-599
600 en meer
aantal bedden per gebouw kleine ziekenhuizen
grote ziekenhuizen
topklinische ziekenhuizen
Bron: Cbz
13
Er zijn bijvoorbeeld 21 gebouwen die tot een topklinisch ziekenhuis behoren. Uitsplitsing over 6 bouwjaarklassen leidt tot een beperkte vulling per klasse, waardoor een afwijking van één gebouw tot grote procentuele verschuivingen leidt.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
23
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 2.3e Gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bruto vloeroppervlakte en naar type ziekenhuis (n=88) (in % gebouwen) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 3.000 - 14.999
15.000 29.999
30.000 44.999
45.000 59.999
60.000 74.999
75.000 en groter
klasse bruto vloeroppervlakte kleine ziekenhuizen
grote ziekenhuizen
topklinische ziekenhuizen
Bron: Cbz Figuur 2.3f Onderzochte gebouwen ≥ 3.000 m2 naar bouwjaarklasse en type ziekenhuis (n=88) (in % gebouwen) 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06 bouw jaarklasse
kleine ziekenhuizen
grote ziekenhuizen
topklinische ziekenhuizen
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
24
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
3. ‘FUNCTIONALITEIT’
3.1 Verdeling bruto vloeroppervlakte naar functie In figuur 3.1a is de procentuele onderverdeling naar hoofdfunctiegroepen van de vloeroppervlakte14 van de onderzochte gebouwen weergegeven. Het is dus geen gemiddeld landelijk beeld. Het onderzoek naar de functionele kwaliteit richt zich op de hoofdfunctiegroepen verpleging en onderzoek en behandeling. Deze functies beslaan circa 60% van de vloeroppervlakte van de onderzochte gebouwen. Het ruimtebeslag voor de hoofdfunctiegroep onderzoek en behandeling is opvallend hoger dan uit eerdere oppervlakteanalyses van het Bouwcollege naar voren is gekomen. Enkele mogelijke oorzaken voor het verschil zijn: de polikliniek, die het leeuwendeel van de oppervlakte voor onderzoek en behandeling vormt, is meestal (deels) op het entreeniveau van een ziekenhuis gelokaliseerd, waar ook het meeste personen- en goederenverkeer plaatsvindt. Dit heeft tot gevolg dat niet uit te sluiten is dat er meer dan evenredig (hoofd)verkeersruimte bij in de functieoppervlakte voor onderzoek en behandeling is opgenomen. in de vloeroppervlakte van onderzoek en behandeling zijn onbedoeld waarschijnlijk ook (extra) ruimten die aan opleiding zijn toe te schrijven, meegenomen, omdat splitsing niet mogelijk was. In feite horen deze meters bij de faciliterende functies thuis. Ook kan er een deel ondersteunende voorzieningen zijn meegenomen bij onderzoek en behandeling. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor archieven en voor kantoorruimten (back-office functies poliklinieken) en poliwachtruimte. In de functiegroep onderzoek en behandeling is, zeker in oudere ziekenhuizen, in de loop der tijd flink vertimmerd en uitgebreid. Het gevolg hiervan kan zijn dat er sprake is van indelings- en aansluitingsverliezen, waardoor de totale oppervlakte groot kan zijn maar de bruikbare oppervlakte relatief kleiner. Een analyse van de oppervlakteverdeling van drie recente gebouwen ziekenhuizen wijst op een oppervlakteverdeling volgens de genoemde eerdere oppervlakteanalyses van het Bouwcollege. Laatstgenoemde oorzaak lijkt derhalve een belangrijke factor te zijn.
14
Niet-noodzakelijke bestanddelen zoals winkels zijn niet in de grafiek weergegeven. Ruimten behorend bij opleidingsfuncties zijn in principe bij faciterend opgenomen. De vloeroppervlakte is vrij ruw bepaald: het gaat om de contour van een functie exclusief de hoofdverkeersruimte.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
25
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.1a Verdeling vloeroppervlakte onderzochte gebouwen naar functie (n=88) (%)
23% 27%
verpleging onderzoek en behandeling overige functies (bijzonder, paaz/gaaz, revalidatie) medisch ondersteunende diensten faciliterende functies
7% 5% 38% Bron: Cbz
Figuur 3.1b geeft inzicht in de nadere onderverdeling van de vloeroppervlakte voor de hoofdfunctiegroepen verpleging en onderzoek en behandeling15. Ook hieruit blijkt het opvallend grote ruimtebeslag voor de polikliniek (inclusief poliklinische behandeling en orgaanfunctieonderzoek). Figuur 3.1b Gedetailleerde verdeling vloeroppervlakte onderzochte gebouwen naar functie (n=88) (%) 22%
algemene verpleging
27%
special care
2%
polikliniek, behandeling, orgaanfunctieonderzoek beeldvormende diagnostiek spoedeisende hulp
2%
operatie-afdeling verlosafdeling
6%
csa
1% 1% 4%
30% 1%
4%
apotheek, labs productie-keuken faciliterend
Bron: Cbz In de paragrafen 4.2 tot en met 4.7 wordt de ‘functionaliteit’ per functiegroep besproken. 15
In vergelijking met figuur 4.1a komen verschillen van 1% voor. Dit heeft te maken met afrondingen
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
26
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
3.2 Algemene verpleging Algemeen De algemene verpleegafdelingen beslaan gemiddeld circa 22% van de vloeroppervlakte van de onderzochte ziekenhuisgebouwen. Naast de algemene verpleegafdelingen zijn de medium care, de kraam- en kinderafdelingen en de dagverpleging tot de algemene verpleging gerekend. De verpleegafdelingen16 zijn getoetst op de afmetingen en de toegankelijkheid van de patiëntenkamers (75% van de score) en op het sanitair (25%). Van de patiëntenkamers zijn de oppervlakte, de lengte en breedte (eenpersoonskamers) of de breedte van de achterwand17 (meerpersoonskamers) beschouwd. Daarnaast is de bedtoegankelijkheid van de kamers gemeten aan de hand van de deurbreedte en de breedte van de gang ter plaatse van de patiëntenkamer. Op afdelingsniveau is de kwantiteit van het sanitair beschouwd inclusief het rolstoelsanitair ten opzichte van het aantal bedden. In schema 3.2i is de toetsingsmethode samengevat. De meetresultaten, zoals beschreven in hoofdstuk 1.5, zijn vergeleken met de referentiewaarden voor bestaande gebouwen (ondergrens) en met de prestatie-eisen voor nieuwbouw (bovengrens). Voor de gehanteerde referentiewaarden c.q. prestatie-eisen wordt verwezen naar bijlage iii. Schema 3.2i Toetsing algemene verpleging Patiëntenkamers Afmetingen kamer (75%) Toegankelijkheid Sanitair (25%)
Oppervlakte Lengte-/breedte, achterwand
Aanwezigheid sanitair
Deurbreedte Breedte gang ter plaatse Aantal sanitaire ruimten per afdeling
Aanwezigheid rolstoelsanitair
Idem
Resultaten In figuur 3.2a is de score van de algemene verpleegafdeling op gebouwniveau weergegeven. Op dit niveau voldoen de verpleegafdelingen in alle gebouwen gemiddeld tenminste aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Bij beschouwing op bouwdeelniveau is de spreiding in de scores groter, maar het aantal verpleegafdelingen dat op bouwdeelniveau gemiddeld onder de referentiewaarden voor bestaande gebouwen blijft, is beperkt tot circa 5%.
16
De kinderafdelingen zijn qua bruto vloeroppervlakte in de algemene verpleegafdeling verwerkt, maar de kamers voor baby’s, peuters en kleuters zijn, voor zover bekend, niet beschouwd, omdat hiervoor afwijkende maten gelden. De kamers voor de grotere kinderen zijn wel opgenomen, daarvoor gelden de maten voor een patiëntenkamer met gewone bedden. De bruto vloeroppervlakte van de dagverpleging is toegerekend aan de algemene verpleging, maar de kamers zijn niet opgenomen en ook de hoeveelheid sanitair is niet bepaald. 17 De breedte van de eenpersoonskamer en de breedte van de achterwand in een meerpersoonskamer is bepalend voor de mate waarin apparatuur geplaatst kan worden en assistentie mogelijk is. De achterwand wordt berekend aan de hand van een formule waarin de afstand tussen de bedden onderling, tussen bed en wand en de breedte van de bedden is verwerkt.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
27
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.2a Score algemene verpleegafdelingen (% gebouwen, n=81) 30% 25% 23%
25% 20% 15%
11%
11%11%
10% 6% 6% 4%
5%
2%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatie-eisen voor nieuw bouw
Bron: Cbz Figuur 3.2b geeft inzicht in de scores per bouwjaarklasse en de afwijking ten opzichte van het gemiddelde. De bouwjaarklasse is gebaseerd op het oorspronkelijke bouwjaar van het oudste bouwdeel. Afgezien van de gebouwen uit de jaren zeventig en uit de jongste bouwjaarklasse bestaat er weinig onderscheid tussen de scores in de bouwjaarklassen. Voor veel van de gebouwen uit de jaren zeventig geldt waarschijnlijk dat ze relatief recent een mid-liferenovatie hebben ondergaan, met een klaarblijkelijk positief effect op de functionele kwaliteit. De gebouwen in bouwjaarklasse 1980 tot 1990 scoren opvallend slechter dan die uit de zeventiger en negentiger jaren. Deze gebouwen zijn gerealiseerd ten tijde van het in 1980 ingezette versoberingsbeleid. De normatieve oppervlakte per bed werd verlaagd, hetgeen onder andere een neerwaartse druk op de oppervlakte van patiëntenkamers tot gevolg heeft gehad. Uit de figuur blijkt tevens dat ongeveer 50% van de gebouwen zich qua score tussen het gemiddelde en het niveau van de prestatie-eisen voor nieuwbouw bevindt.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
28
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.2b Score algemene verpleegafdelingen naar bouwjaarklasse (% gebouwen, n=81) 100% 90% 80%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
70% 60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06
gemiddeld
Bron: Cbz Figuur 3.2c geeft een samenvattend inzicht in de resultaten naar type ziekenhuis. De topklinische ziekenhuizen blijken vaker bovengemiddeld te scoren. Opgemerkt wordt, dat de gemiddelde waarde het rekenkundige gemiddelde is van de scores. Figuur 3.2c Score algemene verpleegafdelingen naar type ziekenhuis (% gebouwen n=81) 100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% klein
groot
topklinisch
gemiddeld
Bron: Cbz Achterliggende gegevens Het aantal bedden per kamer is in de loop van jaren gedaald (zie ook § 1.6). In dit onderzoek is het aantal bedden per kamer gemiddeld 2,3. Van alle kamers is 37% een éénpersoonskamer (11% van het totaal aantal kamers is een éénpersoonskamer met sluis18), 30% een tweepersoonskamer en 30% een 18
Een kamer met sluis moet aan twee voorwaarden voldoen om als zodanig opgenomen te worden. De sluis is alleen voor een éénpersoonskamer en bij die kamer is eigen sanitair dat bereikbaar is vanuit de sluis of kamer.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
29
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
drie- of vierpersoonskamer (figuur 3.2d). In de categorie drie- en vierpersoonskamers is gemiddeld de helft van het aantal bedden ondergebracht. Vijf- en zes persoonskamers komen nauwelijks meer voor. Waar nog wel sprake is van vijf- en zesbedskamers voorkomen, zijn deze gelokaliseerd in gebouwen van voor 1980. De nieuwste ziekenhuizen (bouwjaar 2000 en later) beschikken over 40% eenpersoonskamers (waarvan 13% met sluis), 35% tweepersoonskamers en 25% drie- en vierpersoonskamers. Figuur 3.2d Aantal bedden per patiëntenkamer algemene verpleging, aantal patiënten per kamer (% kamers, n=9.420) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1
1 met sluis
2
3 en 4
%-verdeling kamers
5 en 6
%-verdeling bedden
Bron: Cbz In figuur 3.2e is de score van de patiëntenkamers weergegeven. Zo’n 94% van de patiëntenkamers voldoet qua oppervlakte, lengte/breedteverhoudingen en toegankelijkheid aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Van de patiëntenkamers voldoet circa 26% ook aan de prestatie-eisen die bij nieuwbouw worden gesteld. Het zijn de kamers met vijf of meer patiënten die relatief het meeste onder de referentiewaarde scoren (48% van deze kamers). Deze kamers komen, zoals te zien in figuur 3.2d, echter weinig meer voor.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
30
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.2e Score patiëntenkamers algemene verpleging (% kamers, n=9.420) 40%
37%
35% 30%
26%
25% 20% 15% 8%
10% 5%
1%
1% 1%
2%
1%
3% 3%
7% 4%
1%
3%
2%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatierichtlijnen voor nieuw bouw
Bron: Cbz De score op sanitair is bepaald door de verhouding tussen het aanwezige sanitair en het aantal bedden per afdeling 19. De referentiewaarde voor bestaande gebouwen is één toilet en één douche op vier bedden. Bij nieuwbouw wordt uitgegaan van de verhouding één op twee. Voor rolstoeltoegankelijk sanitair geldt een verhouding van één op 16 voor bestaande gebouwen en één op acht bij nieuwbouw. Uit tabel 3.2.1 blijkt dat de verhouding tussen bedden en sanitair (ruim) voldoet aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen. Voor toiletten is de verhouding één toilet op 2,5 bedden, bij douches is de verhouding één op 2,9. De spreiding, zowel tussen ziekenhuisgebouwen onderling als binnen hetzelfde gebouw, is echter groot. Bouw- en renovatiejaar zijn hierbij bepalend. Het aantal rolstoeltoegankelijke sanitaire ruimten ligt onder de referentiewaarde voor bestaande gebouwen: er is één rolstoeltoilet voor 25,3 patiënten en 28,4 patiënten delen een rolstoeldouche. Een sanitaire voorziening is rolstoeltoegankelijk 20 indien deze voldoet aan de afmetingen zoals vermeld in het Handboek toegankelijkheid. Tabel 3.2.1 Sanitair in relatie tot het aantal bedden gemiddeld aantal bedden per toilet
2,5
gemiddeld aantal bedden per douche
2,9
gemiddeld aantal bedden per rolstoel toegankelijk toilet
25,3
gemiddeld aantal patiënten per rolstoel toegankelijk douche
28,4
19
Een afdeling is in het onderzoek gedefinieerd als een functie in een bouwdeel en op een bouwlaag Een sanitaire ruimte is volgens het Handboek toegankelijkheid rolstoeltoegankelijk bij een lengte * breedte van minimaal 2.20m * 2.20m bedragen en een oppervlakte van minimaal 4,8 m². 20
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
31
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Conclusies De functie algemene verpleging voldoet in alle onderzochte ziekenhuisgebouwen gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. De uitkomsten op bouwdeelniveau laat zien dat circa 5% van de afdelingen gemiddeld onder de referentiewaarde scoren. De patiëntenkamers voldoen, met uitzondering van de vijf- en zesbedskamers, praktisch allemaal aan de referentiewaarden. Vijf- en zesbedskamers komen echter weinig (3% van de kamers) meer voor. Op de verpleegafdelingen is voldoende gewoon sanitair aanwezig. De hoeveelheid rolstoeltoegankelijk sanitair schiet echter duidelijk tekort. De gemiddelde score van één rolstoeltoilet per ruim 25 patiënten en één rolstoeldouche per ruim 28 patiënten bedraagt slechts ongeveer de helft van de referentiewaarde voor bestaande bouw. Het aantal bedden per kamer is gemiddeld 2,5. In de jongste ziekenhuisgebouwen (bouwjaarklasse vanaf 2000), is het percentage eenpersoonskamers met 40% aanmerkelijk hoger dan de 25% eenpersoonskamers in de overige onderzochte gebouwen.
3.3 Special care Algemeen De huisvesting van de special care beslaat gemiddeld 2% van de bruto vloeroppervlakte van de ziekenhuisfuncties binnen een gebouw. Tot de special care worden gerekend de high care (HC), de intensive care (IC) en de coronary care (CCU)21 De medium care wordt in dit onderzoek beschouwd als een gewone verpleegafdeling (zie § 4.2). De kinder IC (pediatrische intensive care units (PICU)) en afdelingen voor neonatologische intensieve zorg (NICU) zijn buiten beschouwing gelaten. Voor deze voorzieningen gelden afwijkende maten. Ze komen bovendien slechts in een paar algemene ziekenhuizen (en in de academische centra) voor. Een klein aantal gebouwen in het bestand heeft geen special care functie. Meestal gaat het om een nevenlocatie van een ziekenhuis. De special care afdelingen zijn getoetst op de afmetingen en op de bedtoegankelijkheid van de patiëntenkamers. Als relevante afmetingen zijn de oppervlakte, de lengte en breedte (eenpersoonskamers) of de breedte van de achterwand22 (meerpersoonskamers) genomen. Daarnaast is de bedtoegankelijkheid van de kamers gemeten aan de hand van de deurbreedte en de breedte van de gang ter plaatse van de patiëntenkamer (schema 3.3i). Schema 3.3i Toetsing special care Afmetingen kamer Patiëntenkamers Toegankelijkheid
Oppervlakte Lengte-/breedte, achterwand Deurbreedte Breedte gang ter plaatse
21
Voor de precieze omschrijving wordt verwezen naar de ‘uitvoeringstoets’ deel 1 en 2; Cbz 2002. De breedte van de eenpersoonskamer en de breedte van de achterwand in een meerpersoonskamer is bepalend voor de mate waarin apparatuur geplaatst kan worden en assistentie mogelijk is. De achterwand wordt berekend aan de hand van een formule waarin de afstand tussen de bedden onderling, tussen bed en wand en de breedte van de bedden is verwerkt.
22
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
32
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Resultaten In figuur 3.3a zijn de scores van de special care afdelingen weergegeven. 89% van de special care afdelingen voldoet gemiddeld (rekenkundige gemiddelde) aan de referentiewaarden voor bestaande bouw. Daarvan ligt 35% tussen de gemiddelde waarde en de nieuwbouwkwaliteit. Figuur 3.3a Score special care (% gebouwen, n=64) 18% 15%
16%
14%
14%
12%
12%
11% 9%
10% 8%
6%
6%
6%
5% 5% 3%
4%
6% 5%
3%
2% 0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatie-eisen voor nieuw bouw
Bron: Cbz De special care afdelingen in de twee jongste bouwjaarklassen (vanaf 1990 tot heden) voldoen alle gemiddeld aan de referentiewaarde voor bestaande bouw (figuur 3.3b). Voor de afdelingen in ziekenhuizen van de andere bouwjaarklassen geldt dat er afdelingen voorkomen die gemiddeld niet aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen voldoen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
33
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.3b Score special care naar bouwjaarklasse (% gebouwen, n=64) 100% 90% boven referentiew aarde, boven gemiddelde
80% 70%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
60% 50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06
gemiddeld
Bron: Cbz Uit de indeling naar type ziekenhuis (figuur 3.3c) blijkt dat de special care afdelingen in de grote ziekenhuizen vaker voldoen aan de referentiewaarde dan die in de kleine ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen. De verschillen zijn echter minimaal. Figuur 3.3c Score special care naar type ziekenhuis (% gebouwen, n=64) 100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% klein
groot
topklinisch
gemiddeld
Bron: Cbz Achterliggende gegevens De special care kenmerkt zich door relatief veel eenpersoonskamers: ruim 73% van de kamers zijn eenpersoons (figuur 3.3d). Gemiddeld is er 1,6 bed per kamer aanwezig. Met het oog op privacy hebben in de afgelopen jaren in veel ziekenhuizen meerpersoonskamers plaatsgemaakt voor eenpersoonskamers. Drie of meer bedden per kamer geldt voor 11% van de kamers.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
34
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.3d Aantal bedden per patiëntenkamer special care, aantal patiënten per kamer (%, n=760) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1
2
3 en 4
%-verdeling kamers
5 en meer
%-verdeling bedden
Bron: Cbz In totaal zijn er 760 patiëntenkamers in de onderzochte gebouwen aanwezig, waarvan er 26% meerpersoonskamers zijn. De meerpersoonskamers scoren voor 33% onder de referentiewaarde. Voor de eenpersoonskamers is dit 3%. Van alle kamers voldoet gemiddeld 90% aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen (figuur 3.3e). Daarvan voldoet een kwart (25%) op alle punten aan de prestatie-eisen bij nieuwbouw. De patiëntenkamers met een score tussen de referentiewaarden voor bestaande gebouwen en prestatie-eisen bij nieuwbouw, voldoen qua oppervlakte meestal wel aan de referentiewaarde (15 m² per persoon) maar niet aan de prestatie-eis (18 m² per persoon) die bij nieuwbouw wordt gehanteerd 23 . Waar de kamer gemiddeld onder de referentiewaarde uitkomt, schort het naast de oppervlakte ook aan de lengte of breedte van de kamer. Hier ligt mogelijk een knelpunt, er is voldoende vrije oppervlakte nodig voor de apparatuur en de hulpverlening aan de patiënt. De kamers zijn zoals verwacht overal bedtoegankelijk.
23
De oppervlakte maten van de special care kamers is in 2003 verruimd van 12-15m² tot 18m² (was sinds midden jaren tachtig 12m² - 15m²)
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
35
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.3e Score patiëntenkamers special care (% kamers, n=760) 30% 25% 25% 18%
20% 15%
11% 10%
8%
7%
8%
5% 1%
1%
9%
3% 3%
3%
1%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatierichtlijnen voor nieuw bouw
Bron: Cbz Conclusies Circa 11% van de onderzochte ziekenhuisgebouwen met een special care afdeling scoort gemiddeld onder de referentiewaarde bestaande bouw. Dit wordt vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van twee- en meerpersoonskamers die qua oppervlakte en qua lengte-/breedteverhoudingen tekortschieten ten opzichte van de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. 3.4 Polikliniek Algemeen De poliklinieken nemen 30% in beslag van de vloeroppervlakte voor ziekenhuisfuncties in de onderzochte gebouwen. De poliklinieken zijn over het algemeen zodanig gesitueerd dat ze vanaf buiten het ziekenhuis snel bereikbaar zijn. Het entreeniveau en de verdieping daar direct boven zijn favoriet. Uitlopers naar souterrain en hoger gelegen etages komen wel voor, maar zijn minder gebruikelijk. Voor de doeleinden van dit onderzoek zijn ook de ruimtes voor orgaanfunctieonderzoek en de ruimtes voor poliklinische behandeling tot de functiegroep poliklinieken gerekend. Deze ruimtes zijn meestal in het poligebied gesitueerd, vaak zonder dat een helder ruimtelijk onderscheid te maken valt. Onder de noemer polikliniek zijn zes verschillende typen kamers met een patiëntgebonden functie onderscheiden: spreek-/werkkamers, spreek-/onderzoekkamers, onderzoekkamers, ruimtes voor orgaanfunctieonderzoek, behandelkamers en scopiekamers. Vooral de benaming ´behandelkamer´ blijkt een vlag te zijn die een zeer diverse lading dekt. De meetresultaten voor dit type ruimten moeten daarom met de nodige voorzichtigheid worden bezien. Voor de bepaling van de minimumwaarden voor nieuwbouw en bestaande bouw is noodzakelijkerwijs gebruik gemaakt van de relatief stringente prestatie-eisen en referentiewaarden voor volwaardige chirurgische poliklinische behandelkamers. In de praktijk blijken ziekenhuizen de term ´behandelkamer´ ook toe te passen op een breed scala aan
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
36
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
kleinere ruimten voor simpeler ingrepen en behandelingen. Zo´n kamer scoort dan slecht, maar dat hoeft gezien het gebruik van de kamer geen probleem te zijn. Voorbeelden hiervan zijn de kamer voor lichttherapie en kamers voor laserbehandeling. Bijkomend aspect is dat diverse buitenpoliklinieken beschikken over niet-bedtoegankelijke behandelkamers. Dat is echter geen probleem, omdat een buitenpolikliniek geen klinische patiëntenstroom kent. De werkkamers, secretariaten, wachtruimte, archief en ander voorkomende ruimten in de polikliniek zijn in dit onderzoek opgevat als ondersteunende ruimten waar in principe geen patiënten komen. Daarmee vallen ze buiten de scope van het onderzoek. De oppervlakte van deze ruimten is wel opgenomen in de totale vloeroppervlakte van de polikliniek. Van de genoemde kamers zijn de afmetingen en de toegankelijkheid getoetst. Voor de scopiekamers en behandelkamers is bedtoegankelijkheid vereist, omdat deze functies ook voor klinische patiënten toegankelijk moeten zijn. Voor de overige kamers op de polikliniek is rolstoeltoegankelijkheid voldoende. Schema 3.4i Toetsing polikliniek (inclusief poliklinische behandeling en orgaanfunctieonderzoek) Afmetingen kamer Oppervlakte spreek-/werkkamers, spreek-/onderzoekkamers, onderzoekkamers, Toegankelijkheid Deurbreedte orgaanfunctieonderzoek, Breedte gang ter plaatse (alleen bij behandelkamers, behandelkamers en scopiekamers) scopiekamers Resultaten Uit de figuur 3.4a blijkt dat op het gemiddelde gebouwniveau 2% van de poliklinieken een score heeft onder de referentiewaarde voor bestaande gebouwen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
37
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.4a Score polikliniek (% gebouwen, n=84) 25% 24% 19% 19%
20%
15%
13%
10%
8% 6%
5% 1%
1%
2%
4%
2%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatie-eisen voor nieuw bouw
Bron: Cbz Uit figuur 3.4b blijkt een samenhang tussen bouwjaar en score. Het jaar van renovatie is niet in het onderzoek opgenomen, maar figuur 3.4b suggereert wel het effect van renovaties (mid-life renovaties) voor de bouwjaren 1960 tot 1980. Bovendien zijn veel oudere poliklinieken in de loop der jaren verder uitgebouwd. Dit maakt dat binnen ziekenhuizen de kwaliteit van de polikliniek nogal uiteen kan lopen per bouwdeel en bouwlaag.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
38
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.4b Score polikliniek naar bouwjaar van het ziekenhuis (% gebouwen, n=84)
100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60% 50%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
40% 30%
onder referentiew aarde bestaande bouw
20% 10% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06
gemiddeld
Bron: Cbz Uit figuur 3.4c blijkt dat de verschillen tussen de typen ziekenhuizen zeer gering zijn. Figuur 3.4c Score polikliniek naar type ziekenhuis (% gebouwen, n=84) 100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% klein
groot
topklinisch
gemiddeld
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
39
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Achterliggende gegevens Ruim driekwart van de kamers op de polikliniek heeft een oppervlakte gelijk of hoger dan de referentiewaarden voor bestaande bouw24. De rolstoeltoegankelijkheid van de kamers is gewaarborgd. In figuur 3.4d is de gemiddelde score van de kamers weergegeven. Scopiekamers en behandelkamers scoren relatief beneden de referentiewaarde voor oppervlakte. Respectievelijk 31% en 40% voldoet niet aan de referentiewaarden voor bestaande bouw. De reden voor de slechte score bij de behandelkamers is in het voorgaande aangegeven: veel van de als behandelkamers aangemerkte ruimten worden gebruikt voor doeleinden waarvoor niet minimaal 18 m2 noodzakelijk is. Voor scopiekamers geldt dat bij alle gebouwen die gemiddeld onder de referentiewaarde scoren, sprake is van een mix van grote (goedscorende) en kleine (scopiekamers). In alle in het onderzoek betrokken poliklinieken is minstens één scopiekamer aanwezig die wel aan de referentiewaarde voldoet. Dat betekent dat elke betreffende functiegroep beschikt over tenminste één ruimte waar de zwaarste typen scopieën bij klinische patiënten kunnen worden uitgevoerd en derhalve in ieder geval in theorie in staat is de productieplanning zodanig in te richten dat elke patiënt verantwoorde zorg kan worden geboden. Van de onderzoekkamers scoort 28% onder de referentiewaarde voor bestaande bouw. Gemiddeld zijn er 47 onderzoekskamers op een polikliniek. Ook voor de onderzoekskamers geldt dat de poliklinieken beschikken over een mix van kleine en grotere kamers. Figuur 3.4d Score per type kamer* (% kamers) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% spreek-/w erk
spreek/onderzoek
onderzoek
onder referentiew aarde bestaande bouw
orgaanfunctie
behandel
scopie
boven referentiew aarde bestaande bouw
* Het aantal kamers per type is resp. 2.660, 1.140, 3.910, 860, 690 en 210 kamers Bron: Cbz Conclusies De gebouwen met polikliniekfuncties voldoen praktisch allemaal (98%) gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Op ruimteniveau blijkt dat van de onderzochte ruimten 24
In de gehanteerde rekenmethodiek vindt compensatie plaats tussen kamers met een score boven en onder de referentiewaarde voor bestaande gebouwen. Hierdoor kan bij het overzicht op kamerniveau gemiddeld een hoger aantal kamers onder de referentiewaarde uitkomen dan gemiddeld op gebouwniveau.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
40
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
het overgrote deel van de spreek-/werkkamers, spreek-/onderzoekkamers en kamers voor orgaanfunctie onderzoek tenminste aan de referentiewaarden voor bestaande bouw voldoet. De referentiewaarde die betrekking heeft op de oppervlakte van de kamers, is daarbij doorslaggevend. Van de behandel-, scopiekamers en onderzoekskamers blijkt dat 30% tot 40% niet aan de referentiewaarden voldoet. Voor de behandelkamers geldt echter dat slechts een deel van de als zodanig aangemerkte ruimten wordt gebruikt voor doeleinden waarvoor de referentiewaarde feitelijk is bedoeld. Voor de andere doeleinden zou een lagere referentiewaarde van toepassing zijn. Voor de scopiekamers geldt dat alle poliklinieken waar scopiekamers aanwezig zijn, tenminste één kamer hebben die geschikt is voor het uitvoeren van de zwaarste categorie scopieën bij klinische patiënten. Van de onderzoekskamers scoort 28% beneden de referentiewaarde, wat gezien het grote aantal kamers en het gebruik van de kamers geen knelpunt lijkt te zijn.
3.5 Beeldvormende techniek Algemeen De functie beeldvormende techniek (inclusief nucleaire technieken) beslaat circa 4% van vloeroppervlakte van de ziekenhuisgebouwen. In de functie beeldvormende techniek zijn zeven verschillende kamers onderscheiden en gemeten: kamers voor mammografie, echografie, cardioangiografie, CT-scans, MRI-kamers, buckykamers en de voorbereiding- en toedieningsruimten. De buckykamer wordt in dit onderzoek opgevat als een algemene röntgenkamer voor opnames van de thorax en skelet. De kamers zijn getoetst op oppervlakte en toegankelijkheid. Op het punt van de toegankelijkheid is bij de mammo- en echografiekamers en de voorbereidings-/toedieningsruimte alleen de deurbreedte bepaald, omdat deze kamers minimaal rolstoeltoegankelijk moeten zijn. De kamers voor CT-scan, MRI, cardio-angio en de buckykamers dienen in principe bedtoegankelijk te zijn.25 In de groep buckykamers zijn ook andersoortige röntgenkamers ondergebracht die niet als aparte groep zijn opgenomen, zoals botdensitometrie en kamers waarvan het niet helemaal duidelijk is welk apparaat er staat. Voor de gammakamers (diagnostiekruimtes voor nucleaire technieken) zijn in het kader van dit onderzoek geen eisen geformuleerd en is volstaan met het noteren van de aanwezigheid. Schema 3.6i Toetsing beeldvormende techniek kamers voor mammografie, Afmetingen kamer echografie, cardioangiografie, Ct-scan, MRI, Toegankelijkheid buckykamers, en de voorbereiding- en toedieningsruimten
Oppervlakte Deurbreedte Breedte gang ter plaatse (bij CT-scan, MRI, cardio-angio en de buckykamers)
Resultaten Van alle afdelingen beeldvormende techniek voldoet 96% gemiddeld aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen (figuur 3.5a).
25
Bedtoegankelijkheid: deurbreedte 1,10m en gang + deur samen 3,30m
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
41
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.5a Score afdelingen voor beeldvormende techniek (% gebouwen, n=81) 25% 20%
20%
17%
15%
13% 10%
10%
13% 11%
5%
5%
2%
1%
4%
2%
1%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatie-eisen voor nieuw bouw
Bron: Cbz Uit figuur 3.5b blijkt dat de ziekenhuizen uit de meest recente bouwjaarklasse vaker aan de referentiewaarden voldoen en bovengemiddeld scoren dan de eerder gebouwde ziekenhuisgebouwen. Deze klassen van gebouwen vertonen weinig onderscheid. Figuur 3.5b Score afdelingen voor beeldvormende techniek naar bouwjaarklasse (% gebouwen, n=81) 100% boven referentiew aarde, boven gemiddelde
90% 80% 70%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
60% 50%
onder referentiew aarde bestaande bouw
40% 30% 20% 10% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06
gemiddeld
Bron: Cbz Uit figuur 3.5c blijkt dat er weinig verschil is tussen de typen ziekenhuizen. Topklinische ziekenhuizen blijken geen afdelingen te hebben die onder de referentiewaarde voor bestaande bouw scoren.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
42
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.5c Score beeldvormende techniek naar type ziekenhuis (% gebouwen, n=81) 100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% klein
groot
topklinisch
gemiddeld
Bron: Cbz Achterliggende gegevens Binnen een typische afdeling voor beeldvormende technieken varieert de kwaliteit van de kamers sterk: een aantal kamers voldoet aan de nieuwbouweisen, terwijl er ook kamers zijn die niet voldoen aan de referentiewaarde voor bestaande bouw. De ontwikkeling van de apparatuur gaat gepaard met kleiner en mobieler worden van apparatuur. Deze tendens gaat op voor de echokamers: zo’n eenderde van de kamers voldoet niet aan de referentiewaarde. Deze apparatuur is klein en mobiel geworden (zie§ 2.6). Daardoor is de oorspronkelijke oppervlakte van de echokamers niet nodig om functioneel te kunnen zijn. Daarnaast is de opstelling en omvang van de apparatuur ook van belang. Indien de referentiewaarde voor de echokamers naar beneden wordt bijgesteld met 10%, scoort nog eenvijfde van de kamers onder die waarde. Van de bucky, cardio-angio, ct-scan en MRI kamers scoort gemiddeld 16% onder de referentiewaarde voor bestaande bouw. Indien de referentiewaarde voor de oppervlakte met 10% verlaagd wordt omdat de apparatuur kleiner zou worden, scoort nog 10% beneden de referentiewaarde. Uit figuur 3.5d blijkt dat de scores vooral voor de buckykamers nogal wisselend zijn. Het beeld is dat veel ziekenhuizen een paar kleine naast een aantal grote buckykamers hebben. In de praktijk hoeft dit niet tot problemen te leiden mits de productieplanning aangepast is op de beschikbaarheid van de kamers. Bovendien is het niet een homogene groep, mogelijk zitten er kamers tussen waar een ander apparaat staat.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
43
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.5d Score per type kamer* (% kamers) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% mammografie
bucky
cardioangio
onder referentiew aarde bestaande bouw
Ctscan
MRI
voorbereiding
boven referentiew aarde bestaande bouw
* Het aantal kamers per type is resp. 55, 450, 55, 70, 60 en 60 kamers Bron: Cbz Conclusie De gebouwen met de functie beeldvormende technieken voldoen grotendeels (96%) aan de referentiewaarden voor bestaande bouw. Bij beschouwing op ruimteniveau blijkt een aantal ruimten op het punt van de oppervlakte niet aan de referentiewaarden te voldoen. Dit heeft vooral te maken met het gegeven dat de apparatuur in de loop der jaren kleiner is geworden. De rolstoeltoegankelijkheid is in orde. Waar meerdere kamers van hetzelfde type in een afdeling aanwezig zijn, is meestal een deel van deze kamers bedtoegankelijk en een ander deel niet. De verlening van verantwoorde zorg op zo´n afdeling kan worden gewaarborgd, mits de productieplanning adequaat op de beschikbaarheid van ruimten wordt afgestemd.
3.6 Spoedeisende hulp Algemeen De spoedeisende hulp (SEH) is de toegangspoort tot de acute ziekenhuiszorg. Volgens gangbare definities, waarbij in dit onderzoek is aangehaakt, is een SEH gedurende 7 x 24 uur operationeel. Het is echter niet uit te sluiten dat in dit onderzoek enkele afdelingen zijn meegenomen die wel als SEH worden aangeduid, maar niet (meer) de 24-uursfunctie vervullen. De SEH beslaat gemiddeld slechts 1% van de totale vloeroppervlakte van de onderzochte ziekenhuisgebouwen. Van de ziekenhuislocaties in dit onderzoek beschikt ruim 70% over een SEH. (63 van de 88 ziekenhuis locaties) In het onderzoek gaan we er vanuit dat een ziekenhuis met een SEH-afdeling minimaal één grote behandelkamer/traumakamer heeft. De gipskamers zijn niet als aparte categorie kamers opgenomen. Van de behandelkamers is de oppervlakte bepaald en de bedtoegankelijkheid.26 De grote 26
Maten voor de grote behandelkamer: 24m² referentiewaarde bestaande bouw 30m² nieuwbouw.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
44
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
behandelkamer weegt voor 70% mee in de eindscore van de SEH.(schema 3.6i) Naast een grote kamer kunnen er meerdere kleine behandel/onderzoekskamers aanwezig zijn. Twee van de onderzochte ziekenhuizen beschikken over een erkenning als traumacentrum. Voor de doeleinden van dit onderzoek is bij de beoordeling van deze twee instellingen uit gegaan van een gewone SEH-afdeling. Schema 3.6i Toetsing spoedeisende hulp Afmetingen kamer Kleine (30%) en grote behandelkamers (70%) Toegankelijkheid
Oppervlakte Deurbreedte Breedte gang ter plaatse (alleen bij behandelkamers en scopiekamers)
De grens tussen de poli en de SEH is niet altijd scherp te trekken. Het ene ziekenhuis kiest voor een grote afdeling spoedeisende hulp, terwijl een ander de SEH klein houdt en bij calamiteiten de polikliniek gaat gebruiken. Uiteraard speelt hierbij ook de onderlinge situering van SEH en poliklinieken een rol. Het gemiddelde aantal onderzoeks-/behandelkamers per afdeling spoedeisende hulp is 7, bij een totale bandbreedte van 1 tot 17. Resultaten Het beeld dat ontstaat van de SEH is een afdeling met één of meer grote traumakamers en daarbij een aantal kleintjes. Uit figuur 3.6a blijkt dat 6% van de SEH afdelingen niet aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen voldoet. Een veel groter percentage afdelingen (60%) scoort tussen bovengemiddeld en de prestatie-eis bij nieuwbouw. Dertig procent scoort zelfs nieuwbouwkwaliteit. Figuur 3.6a Score spoedeisende hulp (% gebouwen, n=63) 35% 30% 30% 25%
22%
20% 15% 10%10%
10% 3%
5%
3%
5% 2%
3%
5%
3%
5%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatie-eisen voor nieuw bouw
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
45
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
In figuur 3.6b wordt de score voor de SEH getoond naar bouwjaarklasse. Daaruit blijkt dat er relatief veel SEH afdelingen in gebouwen uit de jaren negentig onder de referentiewaarde voor bestaande bouw scoren. De minimumeis voor de oppervlakte van een grote behandelkamer in de loop der tijd verruimd, de genoemde groep ziekenhuizen heeft kennelijk nog niet allemaal aanpassingen doorgevoerd. Figuur 3.6b Score spoedeisende hulp naar bouwjaarklasse (% gebouwen, n=63) 100%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
90% 80%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
70% 60%
onder referentiew aarde bestaande bouw
50% 40% 30% 20% 10% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06
gemiddeld
Bron: Cbz Topklinische ziekenhuizen scoren goed: alle beschikken ze over een SEH van voldoende kwaliteit. Opvallend is dat de kleine ziekenhuizen beter scoren dan de grote ziekenhuizen. De verklaring hiervoor is dat veel grote ziekenhuizen meerdere locaties hebben, waarvan er vaak maar één over een volledig geoutilleerde SEH beschikt. De tweede en derde locatie van deze ziekenhuizen vervullen waarschijnlijk ook geen spoedeisende hulp gedurende 7 x 24 uren. Voor de beoordeling van de SEH-fdeling is de aanwezigheid van een grote traumakamer van doorslaggevend belang. Indien deze niet aan de minimale oppervlakte van 24m² voldoet en daarbij bedtoegankelijk is kan de SEH geen score krijgen boven de referentiewaarde. Op de locaties waar de SEH beneden de referentiewaarde scoort blijkt dat de grote traumakamer tussen de 22 en 24m² is.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
46
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.6c Score spoedeisende hulp naar type ziekenhuis (% gebouwen, n=63) 100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% klein
groot
topklinisch
gemiddeld
Bron: Cbz Achterliggende gegevens Zoals vermeld scoort 6% van de SEH´s onder de referentiewaarde voor bestaande bouw. De score van de grote behandelkamer is hiervoor bepalend (70% van de totale score). Uit nadere analyse blijkt dat elke SEH over voldoende en voldoende goed gedimensioneerde ruimten beschikt om verantwoord aan de zorgvraag te voldoen. Van de grote traumakamers voldoet 20% van de kamers aan de prestatie-eis voor nieuwbouw (30 m²). Veel SEH-afdelingen hebben meer dan één kamer die boven de referentiewaarde van 24 m² scoort. De kleine kamers zijn vaak niet allemaal 12 m² waarvan is uitgegaan in het onderzoek. Niet alle kamers zijn bedtoegankelijk, maar dit hoeft in de praktijk nog geen knelpunt te zijn. Niet voor alle hulp die geboden wordt is een grote traumakamer nodig, een kleinere kan ook volstaan. Bovendien is na de acute hulpverlening niet altijd opname (verplaatsing in bed) noodzakelijk. Conclusie 92% van de onderzochte ziekenhuisgebouwen (met een SEH) voldoet op het punt van de SEH gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. 8% (3 gebouwen) voldoet strikt genomen niet aan de referentiewaarde. Dit wordt veroorzaakt doordat de oppervlakte van de benodigde grote behandelkamer kleiner is dan de referentiewaarde van 24 m². De oppervlakte wijkt echter slechts in beperkte mate af van de referentiewaarde. In alle andere gebouwen beschikken de SEH’s altijd over één kamer van ten minste 24 m² en vaak over meer dan één kamer.
3.7 Operatieafdelingen Algemeen De uitkomsten van de operatieafdelingen roepen vragen op die een gedetailleerde analyse vergen alvorens iets over die uitkomsten te kunnen zeggen. Daardoor is de opbouw van deze paragraaf afwijkend ten opzichte van de andere patiëntgebonden functies in dit hoofdstuk.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
47
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
De operatieafdelingen nemen gemiddeld 4% van het vloeroppervlak binnen ziekenhuisgebouwen in beslag. 90% van de onderzochte gebouwen beschikt over een operatieafdeling. Van de operatieafdelingen zijn de operatiekamers opgemeten. Verder is van de operatieafdelingen genoteerd of een aparte holding27 aanwezig is. Een holding dient een afgesloten ruimte te zijn, een verbreding van een gang wordt niet als holding gerekend. De toegankelijkheid van de operatiekamers is niet bepaald, bedtoegankelijkheid is voor operatiekamers een dusdanig basale voorwaarde voor bruikbaarheid, dat deze als vanzelfsprekend kan worden beschouwd. Voor de operatiekamers is zowel voor de nieuwbouweis als voor de referentiewaarde voor bestaande bouw de oppervlaktemaat van 36 m² van toepassing. Hierin kan het gehele scala aan gebruikelijke operaties plaatsvinden. Er is geen aparte klasse van grote operatiekamers voor bijzonder complexe ingrepen (orthopedische chirurgie, hartchirurgie etc.) gedefinieerd. Van de operatiekamers is alleen de oppervlakte bepaald. Voor de holding is de aanwezigheid opgenomen in de score van de operatieafdeling. De score van de operatiekamers bepaalt voor 90% de score voor een operatieafdeling. De resterende 10% wordt bepaald door de aanwezigheid van een holding. Resultaten Figuur 3.7a toont de verdeling van de operatiekamers naar oppervlakte. Gemiddeld beschikt een operatieafdeling over 6,5 operatiekamers. De maten van de operatiekamers schommelen daarbij rond de referentiewaarde/prestatie-eis van 36 m². Een derde deel van de operatiekamers is kleiner dan de standaardmaat, waarbij de meeste kamers in de categorie 33 – 36 m2 vallen. Een verklaring hiervoor is dat de hoeken in de operatiekamer vaak zijn gebruikt voor leidingen en daarom zijn afgevlakt . De ruimte telt dan niet mee in de oppervlakte. Tweederde van de operatiekamers is groter dan of gelijk aan 36 m2; soms zijn ze zelfs veel groter: er zijn operatiekamers van meer dan 50 m². Bijna de helft van de operatiekamers is groter dan 39 m².
27
De holding is de ruimte waar de patiënt voorbereid en ingeleid wordt voor de operatie.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
48
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.7a Oppervlakte operatiekamers in m²-klassen (% operatiekamers, n=520) 30% 25% 20% 15% g
10% 5% 0% <33
>=33 <36
>=36 <39
>=39 <42
>=42
oppervlakte operatiekamers
Bron: Cbz Achterliggende gegevens Veel ziekenhuizen beschikken over een paar grote operatiekamers en een aantal kleinere. Bij de topklinische ziekenhuizen komt een aantal zeer grote ok’s voor, met afmetingen van boven de 50m². Verondersteld kan worden dat het hier veelal gaat om operatiekamers waar zware ingrepen worden verricht die een groot operatieteam en veel apparatuur vereisen zoals orthopedie, cardiochirurgie en neurochirurgie. Niet alle operaties zullen een groot team en een kamer van 36 m² vereisen. Eenvoudige operaties kunnen ook in kleinere ok’s. Voor oogheelkundige operaties worden bijvoorbeeld juist kleine operatiekamers gebruikt omdat deze veel efficiënter in gebruik zijn. Iedere operatieafdeling beschikt over een recovery, een aparte holding is niet overal aanwezig. Ruim tweederde van de operatieafdelingen beschikt over een aparte holding. In het bijzonder op de kleine operatieafdelingen wordt de recovery ook gebruikt als holding. Conclusie Van de gebouwen met een operatie-afdeling is de aanwezigheid van een holding28 en de oppervlakte van de operatiekamers beschouwd. De holding bestaat in tweederde van de gebouwen uit een aparte ruimte en is bij eenderde van de gebouwen gecombineerd met de recovery. Uit het onderzoek blijkt voorts dat de oppervlakte van de operatiekamers een grote verscheidenheid vertoont: 67% van de operatiekamers voldoet aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen (en voor nieuwbouw) van 36 m2. 22% is groter dan 42 m2 . 33% van de operatiekamers voldoet strikt genomen niet aan de referentiewaarde voor bestaande gebouwen. Het gaat hier vooral om operatiekamers in de klasse 33 m2 tot 36 m2 . De verklaring van het laatstgenoemde percentage is deels van technische en deels van zorginhoudelijke aard. De technische verklaring is dat veel operatiekamers over afgevlakte hoeken beschikken waar leidingen zijn weggewerkt. Deze ruimte is niet meegeteld en kan er de oorzaak van zijn dat de oppervlakte net onder de 36 m2 uitkomt. Een zorginhoudelijke verklaring is dat de aard van de ingrepen 28
In een holding worden patiënten voorbereid en ingeleid voor een operatie.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
49
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
de oppervlaktebehoefte van de operatiekamers bepaalt: kleine ingrepen in kleinere operatiekamers en operaties waarbij een groot operatieteam en veel apparatuur nodig is in grote operatiekamers. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de grote en topklinische ziekenhuizen. Deze ziekenhuizen beschikken op de hoofdlocaties over veel en grote operatiekamers. Op de nevenvestigingen van deze ziekenhuizen worden meer kleine operatiekamers aangetroffen.
3.8 Verlosafdeling Algemeen De verlosafdeling beslaat gemiddeld 1% van de vloeroppervlakte van de ziekenhuisgebouwen. Daarmee is het qua oppervlakte de kleinste patiëntgebonden ziekenhuisfunctie. In 70% van de onderzochte ziekenhuisgebouwen is een verlosafdeling aanwezig. Van de verlosafdeling zijn de verloskamers gemeten en is nagegaan of een resuscitatiekamer aanwezig is. Van de verloskamers zijn de oppervlakte en de bedtoegankelijkheid bepaald. De verlosafdelingen zijn wisselend van functionele opzet. Een mix van een of meerdere ruime verloskamers met daarnaast een paar kleine verloskamers is vrij gebruikelijk. In andere ziekenhuizen zijn verloskamers van voldoende formaat aanwezig en daarnaast weeënkamers. Deze opzet was vroeger vrij gebruikelijk. Een derde concept is ‘single room maternity’ (SRM): de periode voor, tijdens en na de bevalling verblijft de vrouw in dezelfde ruimte. Deze ruimte biedt veelal ook mogelijkheden voor ´rooming in´ van de partner. In de SRM-kamer bevinden zich ook de voorzieningen voor de controle van de baby. Het SRM-concept heeft pas vrij recent zijn weg naar Nederland gevonden: het is pas in een paar ziekenhuizen gerealiseerd. In dit onderzoek zijn de SRM-kamers langs de meetlat voor verloskamers gelegd. In dit onderzoek is ervan uitgegaan dat ongeacht welk afdelingsconcept is toegepast, er een aparte resuscitatie kamer aanwezig is. (schema 3.8i) De referentiewaarde voor verloskamers in bestaande bouw is 18 m², bij nieuwbouw geldt een eis van 21 m². De verloskamers worden verder getoetst op bedtoegankelijkheid. Schema 3.8i Toetsing verlosafdeling Afmetingen kamer Verloskamers Toegankelijkheid Resuscitatie kamer
Oppervlakte Deurbreedte Breedte gang ter plaatse
Aanwezigheid
Resultaten Gemiddeld zijn er 4,6 verloskamers op een verlosafdeling aanwezig. Circa 75% van de afdelingen beschikt over een aparte resuscitatiekamer. 94% van de gebouwen voldoet gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen (figuur 3.8a). Ruim eenderde van de afdelingen voldoet aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
50
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.8a Score verlosafdeling (% gebouwen, n=62) 35%
32%
30% 25% 20%
18% 13%
15% 8%
10% 5%
5%
2%
3%
5%
3%
5%
3%
2%
2%
0% voldoet op alle punten niet aan de referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet gemiddeld aan referentiew aarden voor bestaande bouw
voldoet op alle punten aan de prestatie-eisen voor nieuw bouw
Bron: Cbz Gebouwen met oorspronkelijke bouwjaren tussen 1960 en 1990 hebben afdelingen die niet aan de referentiewaarde bestaande bouw voldoen, in ziekenhuizen met andere bouwjaren komt dit niet voor. (figuur 3.8b). Figuur 3.8b Score verlosafdeling naar bouwjaarklasse (% gebouwen, n=62) 100% 90%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
80% 70%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
60% 50%
onder referentiew aarde bestaande bouw
40% 30% 20% 10% 0% tot 1960
1960-69
1970-79
1980-89
1990-99
2000-06
gemiddeld
Bron: Cbz De topklinische ziekenhuizen (figuur 3.8c) hebben geen enkele afdeling die niet aan de referentiewaarde voor bestaande bouw voldoet. De grote ziekenhuizen hebben dat wel, maar deze ziekenhuizen hebben ook het grootste aandeel in de groep die bovengemiddeld scoort.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
51
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 3.8c Score verlosafdeling naar type ziekenhuis (% gebouwen, n=62) 100% 90% 80% 70%
boven referentiew aarde, boven gemiddelde
60%
boven referentiew aarde, onder gemiddelde
50% 40%
onder referentiew aarde bestaande bouw
30% 20% 10% 0% klein
groot
topklinisch
gemiddeld
Bron: Cbz Achterliggende gegevens 16% van de verloskamers is kleiner dan de minimale oppervlakte (tabel 3.8.1). Van de 84% kamers boven de referentiewaarde voor bestaande bouw voldoet (van het totaal aantal kamers) 64% tevens aan de prestatie-eis voor nieuwbouw. Bij de bedtoegankelijkheid valt op dat een beperkt aantal verloskamers (6%) niet bedtoegankelijk is. Dit kan bijvoorbeeld lastig zijn als onverhoeds een (spoed) sectio noodzakelijk blijkt. Patiëntselectie vooraf biedt bij iets onvoorspelbaars als verlosafdeling niet altijd soelaas. De kamers zijn wel rolstoeltoegankelijk. Tabel 3.8.1 overzicht oppervlakte van de verloskamers (n=290) Boven referentiewaarde bestaande bouw 84% Onder referentiewaarde bestaande bouw 16% Bron: Cbz Conclusie 94% van de onderzochte gebouwen met een verlosafdeling voldoet gemiddeld aan de referentiewaarden voor bestaande gebouwen. Eenderde voldoet ook aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw. Daar waar gemiddeld onder de referentiewaarde wordt gescoord, wordt dat veroorzaakt door de oppervlakte van de kamers. Een opvallend punt is dat 6% van de kamers niet bedtoegankelijkheid is, waar dat wel nodig is.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
52
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
4. BOUWTECHNISCHE STAAT In deze paragraaf wordt een globale schets gegeven van de bouwtechnische staat van de gebouwen in de sector algemene ziekenhuizen.
4.1 Methode De bouwtechnische staat van de gebouwen is in kaart gebracht aan de hand van de conditiemeetmethode zoals beschreven in de NEN 276729. De bouwtechnische staat is te onderscheiden in elementen die respectievelijk betrekking hebben op de bouwkundige externe elementen, de bouwkundige interne elementen en op de installaties. De methode en de beschrijvingen zijn ontleend aan NEN 2767. In Schema 4.1a zijn de opgenomen elementen en de wijze van conditiebepaling weergegeven. Hoofdelement Element Meetmethode Buitenwanden Opname ter plaatse, per bouwdeel Bouwkundig Buitenwandopeningen Opname ter plaatse, per bouwdeel extern Daken Opname ter plaatse, per bouwdeel Binnenwanden Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie Bouwkundig Binnenwandopeningen Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie intern Vloerafwerking Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie Plafonds Opname ter plaatse, per bouwdeel, per functie Warmteopwekking Enquête, per gebouw Koudeopwekking Enquête, per gebouw Centrale elektrotechnische Enquête, per gebouw voorzieningen Liften Enquête, per gebouw Installaties Warmte-distributie Enquête, per bouwdeel Afvoeren Enquête, per bouwdeel Waternet Enquête, per bouwdeel E-net Enquête, per bouwdeel Luchtbehandeling Enquête, per bouwdeel Bouwkundige elementen De conditie van de bouwkundige elementen is gebaseerd op een opname ter plaatse door een inspecteur van de Brink Groep. De externe bouwkundige elementen zijn op bouwdeelniveau beoordeeld. Deze bouwdelen zijn eerder in het onderzoekstraject bepaald. Het zijn delen van het ziekenhuisgebouw die qua bouwkundige structuur en/of leeftijd een zodanige samenhang vertonen, dat ze als eenheid beoordeeld kunnen worden. De interne bouwkundige elementen zijn per bouwdeel opgenomen aan de hand van representatieve, referente punten binnen elke functiegroep. De conditiescore van de bouwkundige elementen is een resultante van het belang van gebreken (ernstig, serieus, gering), de omvang van een gebrek (variërend van incidenteel tot algemeen) en van
29
NEN 2767. Conditiemeting van bouw- en installatiedelen. Delft, 2006.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
53
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
de intensiteit van een gebrek (beginstadium, eindstadium). Deze drie scores leiden gecombineerd tot een conditiescore. In schema 4.1b is de definitie van de waarden weergegeven. Beknopte definitie Uitgebreide definitie 1
Uitstekend
Geen of zeer beperkte veroudering
2
Goed
Beginnende veroudering door gebruik, weer en wind
3
Redelijk
Verouderingsproces in op gang gekomen
4
Matig
Verouderingsproces heeft het bouw- of installatiedeel duidelijk in zijn greep
5
Slecht
Verouderingsproces is min of meer onomkeerbaar geworden
6
Zeer slecht
Maximaal gebrekenbeeld
Installaties De conditie van de installaties is bepaald via een enquête onder de instellingen. De uiteindelijke score is afgeleid van het bouwjaar van de installatie (via een verouderingscurve) en van het storingsgedrag. De conditiescores voor de bouwkundige en installatie elementen zijn ten slotte gewogen en samengevat per bouwdeel en uiteindelijk vertaald in een generale beoordeling.
4.2 Resultaten De in deze paragraaf gepresenteerde grafieken30,31 geven een overzicht van de onderzoeksresultaten van de 32 algemene ziekenhuizen waarvan op dit moment de gegevens beschikbaar zijn. Het betreft ongeveer eenderde van alle in het onderzoek betrokken instellingen, reden om het gepresenteerde beeld met enig voorbehoud te bezien. Algemeen Uit figuur 4.2a blijkt dat de gemiddelde bouwtechnische staat van de onderzochte ziekenhuizen (32 gebouwen) waarvoor alle gegevens beschikbaar zijn, goed is.
30
Ten behoeve van het samenvatten en presenteren van de resultaten zijn de scores per categorie geteld. Scores >1½ zijn als uitstekend, tussen 1½ en 2½ als goed, tussen 2½ en 3½ als redelijk, tussen 3½ en 4½ als matig en boven 4½ als slecht geclassificeerd.
31
Bij de grafieken doet een op het eerste oog merkwaardig verschijnsel voor. Doordat de deelscores vaak net in een hogere (minder goede) klasse vallen dan de berekende gemiddelde score, lijkt het gemiddelde beter dan de score van de onderliggende deelelementen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
54
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 4.2a Gemiddelde bouwtechnische staat (% gebouwen, n=32) 100% 90% 80% 70%
uitstekend
60%
goed
50%
redelijk
40%
matig
30%
(zeer) slecht
20% 10% 0% gemiddeld totaal
bouwkundig extern
bouwkundig intern
installaties
B ron: Cbz Hoewel het in deze grafiek om de gebouwen als geheel gaat, waarbij door de uitmiddeling extremiteiten buiten beeld zullen blijven, levert de uitsplitsing naar de onderliggende (112) bouwdelen nagenoeg hetzelfde beeld op. Te constateren valt dat de bouwkundige elementen, en in het bijzonder de interne componenten, gemiddeld in een iets betere staat verkeren dan de installaties. Bouwkundig extern Als nader wordt gekeken naar de conditie van de externe bouwkundige elementen geeft dat het onderstaande beeld.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
55
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 4.2b Gemiddelde staat bouwkundig extern (% gebouwen, n=32) 100% 90% 80% 70%
uitstekend
60%
goed
50%
redelijk
40%
matig
30%
(zeer) slecht
20% 10% 0% gemiddeld bouwkundig extern
buitenwanden
buitenwandopeningen
daken
Bron: Cbz Ook hier blijkt de conditiescore gemiddeld hoog. Slechts bij het element daken is in circa 6% van de onderzochte ziekenhuizen sprake van een matige conditie. Een beschouwing op bouwdeelniveau leert overigens dat er een aantal bouwdelen voorkomt, waarvan de buitenwanden en buitenwandopeningen als matig of slecht geclassificeerd kunnen worden. Het betreft veelal dezelfde bouwdelen. Het gaat daarbij om een betrekkelijk gering aantal, minder dan 2%. Bouwkundig Intern De uitsplitsing naar de onderdelen waaruit het oordeel over de gemiddelde interne bouwkundige staat is opgebouwd, laat de volgende differentiatie zien.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
56
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 4.2c Gemiddelde staat bouwkundig intern onderzochte ziekenhuizen (% gebouwen, n=32) 100% 90% 80% 70%
uitstekend
60%
goed
50%
redelijk
40%
matig
30%
(zeer) slecht
20% 10% 0% gemiddeld bouwkundig intern
binnenwanden binnenwandopeningen
vloerafwerking
plafonds
Bron: Cbz De bouwkundig interne conditie van het merendeel van de onderzochte instellingen is, zoals uit de grafiek blijkt, uitstekend te noemen. Installaties Een aantal installatie-elementen zijn op gebouwniveau beoordeeld omdat het centrale voorzieningen voor het hele gebouw betreft. Figuur 4.2d geeft hiervan het overzicht. Figuur 4.2d Gemiddelde staat installaties onderzochte ziekenhuizen, installaties op gebouwniveau (% gebouwen, n=32) 100% 90% 80% 70%
uitstekend
60%
goed
50%
redelijk
40%
matig (zeer) slecht
30% 20% 10% 0% gemiddelde installaties
warmteopwekking
koudeopwekking
centrale ET voorziening
transport/liften
Bron: Cbz Het algemene beeld is goed. Wel blijken enkele installatie-elementen in matige tot slechte conditie te verkeren. Verschillen met de bouwkundige conditie van gebouwen kunnen zijn ontstaan doordat de
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
57
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
levensduur en onderhoudscyclus van installaties en bouwkundige elementen niet parallel lopen. Dit verschijnsel doet zich ook voor bij de op bouwdeelniveau onderzochte installatie-elementen (zie figuur 4.2e). Figuur 4.2e Gemiddelde staat installaties onderzochte ziekenhuizen, installaties op bouwdeelniveau (% gebouwen, n=32) 100% 90% 80% 70%
uitstekend
60%
goed
50%
redelijk
40%
matig (zeer) slecht
30% 20% 10% 0% gemiddelde installaties
w armtedistributie
afvoeren
w aternet
E-net
luchtbehandeling
Bron: Cbz In figuur 4.2e zijn de scores weergegeven van de installaties die op bouwdeelniveau functioneren. De score is gemiddeld goed. Als meer in detail (bouwdeelniveau) wordt gekeken blijkt dat ca. 10% van de bouwdelen een installatieonderdeel of systeem bevat dat matig of slecht scoort, waarbij aangetekend wordt dat daarvan globaal de helft geen patiëntgebonden functies huisvest. Daarnaast gaat het veelal om systemen, zoals de warmteopwekking- en distributie, de afvoeren en het waterleidingnet, waarbij storingen welliswaar enig tijdelijk ongemak kunnen veroorzaken, maar niet direct tot gevaarlijke situaties leiden. Een minder goede score van een installatie-element in een bouwdeel hangt, naast de eerder genoemde niet gelijk met de bouwkundige elementen verlopende levenscyclus, mogelijk ook samen met de hogere eisen die tegenwoordig aan installaties gesteld worden. Modernisering van deze systemen kan gecompliceerd en kostbaar zijn i.v.m. een moeilijke inpassing in een gegeven bestaande bouwkundige structuur. Niet verwonderlijk is dat de mindere scores meestal in dezelfde bouwdelen voorkomen. Een directe relatie van deze scores met een van de andere elementen uit het onderzoek is overigens niet geconstateerd. Luchtbehandeling Van een aantal patientgebonden functiegroepen is de conditie van de luchtbehandeling geïnventariseerd. Het betreft de functies algemene verpleging, special care, beeldvormende diagnostiek, ok-afdeling. De score is gemiddeld goed tot uitstekend. Als nader gekeken wordt naar de individuele scores van de in totaal 122 functiegroepen, blijkt dat er slechts in 2 gevallen slecht gescoord is. Het betreft in die gevallen algemene verpleegafdelingen. Het bruto vloeroppervlak van deze afdelingen samen bedraagt 1,1% van het totaal van de onderzochte bouwdelen. Geen enkele OK-, special care- of beeldvormende diagnostiek afdeling scoort slecht op dit punt.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
58
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Vergelijking met het PIT onderzoek Het Bouwcollege heeft op peildatum 1 januari 1996 onderzoek gedaan naar de bouwkundige en functionele staat van de gebouwen in de zorg. De inhoudelijke overeenkomsten tussen het PITonderzoek en het huidige onderzoek zijn beperkt, wat een gevolg is van de verschillende doelstellingen van het onderzoek. De bouwtechnische staat is niet op gelijke wijze bepaald, maar kan ruwweg met elkaar worden vergeleken. Van de 32 ziekenhuisgebouwen waarvan nu de bouwtechnische conditie is bepaald zijn er 30 in het PIT- onderzoek meegenomen. 2 ziekenhuizen zijn na 1996 gerealiseerd, daar is derhalve geen PITinformatie over beschikbaar. In het onderzoek is destijds per gebouw een oordeel gegeven over de gemiddelde bouwtechnische staat, verdeeld in de categorieën goed, redelijk, matig en slecht. In figuur 4.2f zijn de scores van de 30 bij beide onderzoeken betrokken ziekenhuizen tegen elkaar afgezet. Figuur 4.2f Gemiddelde bouwtechnische staat onderzochte ziekenhuizen, (n=30) (in % gebouwen) Monitoring PIT 1. (peildatum 1/1/1996) uitstekend 2. goed 3. redelijk 4. matig 5. slecht Eindtotaal 1. goed 17% 23% 40% 2. redelijk 7% 27% 33% 3. matig 7% 13% 7% 27% 4. slecht Eindtotaal 30% 63% 7% 100% Bron: Cbz In de PIT rapportage bleek 27% van de gebouwen ten hoogste in de categorie matig te vallen, in het huidige onderzoek valt geen enkel gebouw in die categorie. Tevens scoort nu 93% van de onderzochte gebouwen ten minste goed, tegen 40% in de PIT-rapportages. Hieruit valt af te leiden dat de huidige bouwtechnische conditie van de vergeleken ziekenhuizen, ondanks mogelijke verschillen in de methodiek, beter is dan ten tijde van het PIT-onderzoek. Conclusie. De conclusie is dat de 32 op bouwtechnisch gebied onderzochte ziekenhuizen er gemiddeld goed voor staan. Met name de interne bouwkundige staat van de gebouwen is goed tot uitstekend. In vergelijking met de andere elementen is het in goede conditie houden relatief eenvoudig en minder ingrijpend van omvang, en zal frequenter plaatsvinden. Ook het feit dat met enige regelmaat aanpassingen en verhuizingen plaatsvinden, waarbij de betreffende afdelingen tevens opgeknapt worden, draagt daaraan bij. De renovatie van externe bouwkundige elementen vraagt een grotere (ook financiële) inspanning. Dit zal met langere tussenperioden uitgevoerd worden, waarbij aan het eind van zo'n periode sprake kan zijn van teruggelopen kwaliteit. Toch scoren gemiddeld ook de externe bouwkundige elementen in het algemeen goed. Ook de conditie van de installaties is in het algemeen goed, maar vertoont iets meer differentiatie. Hoewel kan worden vastgesteld dat enkele installatie-elementen in matige tot slechte conditie verkeren, doen zich als gevolg hiervan geen gevaarlijke situaties voor. Het verschil met de bouwkundige staat kan
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
59
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
zijn ontstaan doordat de levensduur en onderhoudscyclus van installaties en bouwkundige elementen niet parallel lopen. Aanpassing of modernisering van de systemen kan gecompliceerd en kostbaar zijn i.v.m. een moeilijke inpassing in een gegeven bestaande bouwkundige structuur, waardoor dit mogelijk uitgesteld wordt of achterwege blijft. Een vergelijking van de bouwtechnische staat van de 30 ziekenhuizen, waarvan alle gegevens momenteel beschikbaar zijn, met de resultaten uit het PIT onderzoek uit 1996 leert dat de gemiddelde conditie er op vooruit is gegaan.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
60
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
5. FLEXIBILITEIT
5.1 Methode In het monitoringonderzoek is tevens onderzoek gedaan naar de interne en externe flexibiliteit. In dit verband wordt onder interne flexibiliteit verstaan de mogelijkheid om een gebouw of gebouwdeel zodanig aan te passen dat een andere bestemming gehuisvest kan worden. Met externe flexibiliteit wordt bedoeld de mogelijkheid om een gebouw in verticale of horizontale richting uit te breiden. Bij de interne flexibiliteit is onderzoek verricht naar de volgende aspecten: 1. constructietype 2. stramienoppervlakte 3. gebouwdiepte 4. verdiepingshoogte 5. leidingschachten 6. technische laag Bij externe flexibiliteit is onderzoek verricht naar de volgende aspecten: 1. verticale uitbreidbaarheid 2. horizontale uitbreidbaarheid De aspecten worden per bouwlaag per bouwdeel vastgesteld, waarna per bouwdeel is geaggregeerd aan de hand van de brutovloeroppervlakte. Vervolgens heeft aggregatie per gebouw plaatsgevonden, waarbij de bouwdelen zijn meegeteld naar rato van hun bruto vloeroppervlakte. De uitkomst per onderzocht aspect wordt uitgedrukt in de klassen 0 t/m 3, hetgeen in volgorde staat voor goede, redelijke, matige en slechte flexibiliteit. Per aspect zijn in § 5.2 de klassen gedefinieerd en is een korte toelichting gegeven. In de gepresenteerde grafieken is op de verticale as het aantal bouwdelen en gebouwen uitgezet en op de horizontale as de klassen. Tussen de onderzochte aspecten bestaan zodanige verbanden dat het slecht scoren op één aspect van een gebouw niet hoeft te betekenen dat dit gebouw onaanpasbaar is. Flexibiliteit is over het algemeen de resultante van een samenstel van factoren. De samenhang tussen de technische laag, de verdiepingshoogte en de leidingschachten in een gebouw is daarvan een goed voorbeeld. Voor het functioneren van de diverse afdelingen van een ziekenhuis zijn in meer of mindere mate, afhankelijk van de functie, technische installaties noodzakelijk. Deze installaties en de daarbij behorende leidingen vragen ruimte. Speciale aandacht vraagt daarbij de luchtbehandeling. Deze drie aspecten zijn in samenhang van invloed op de aanpasbaarheid van gebouwdelen bezien vanuit de installaties. De aanwezigheid van voldoende schachten (niet te grote afstand van elkaar en voldoende afmeting) betekent dat voor de horizontale verdeling minder grote leidingen noodzakelijk zijn, zodat ook voor zwaardere functies een relatief beperkte verdiepingshoogte kan volstaan. Indien een technische laag direct boven of onder de aan te passen ruimte ligt is de aan- of afwezigheid van schachten minder van invloed op de aanpassingsmogelijkheden. De gepresenteerde gegevens zijn gebaseerd op de 44 gebouwen, waarvan de gegevens tijdig beschikbaar waren.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
61
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
5.2 Resultaten Constructietype Het onderzoek onderscheidt de constructietypen skeletstructuur en stapelbouw. Binnen de skeletstructuur wordt onderscheid gemaakt op grond van de vloerconstructie en de mate waarin deze een belemmering vormt voor latere wijzigingen in de installatietechniek. Binnen de in het onderzoek betrokken gebouwen komt het betonskelet met breedplaatvloeren het meeste voor, hetgeen uit een oogpunt van flexibiliteit gunstig is (figuur 5.2a). Klasse constructietype en uitsparingen in de vloeren
Goed (0) kolomstructuur zonder balken
Redelijk (1) kolomstructuur met balken, extra sparingen mogelijk (breedplaat)
Matig (2) kolomstructuur met balken, extra sparingen lastig te maken (kanaalplaat)
Slecht (3) stapelbouw
Figuur 5.2a Constructietype naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)* 60
18 16
50 aantal gebouwdelen
aantal gebouwen
14 12 10 8 6 4 2 0
40 30 20 10 0
G
R
M flexibiliteitsklasse
S
O
G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Stramienoppervlakte De stramienoppervlakte van het skelet is de vloeroppervlakte tussen de vier kolommen van de verschillende rasterquadranten. Dit gegeven is maatgevend voor de grootte van de ruimten die bij herbestemming gerealiseerd kunnen worden. In veel van de onderzochte gebouwen is sprake van diverse stramienmaten en stramienoppervlakten. Bij de beoordeling van de betreffende bouwdelen is het “slechtst” scorende bouwdeel maatgevend geweest. De stramienoppervlakte van de in het onderzoek betrokken gebouwen is vanuit oogpunt van flexibiliteit in het algemeen als redelijk te kenschetsen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
62
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Klasse oppervlakte stramien (vrije veldoppervlakte)
Goed (0) vrije veldoppervlakte ≥ 50 m2 voor ten minste 50% van de stramienen, ten minste één stramien is ≥ 6,60 (hart op hart).
Redelijk (1) vrije veldoppervlakte ≥ 40 m2 en < 50 m2 voor ten minste 50% van de stramienen, ten minste één stramien is ≥ 6,60 (hart op hart).
Matig (2) vrije veldoppervlakte ≥ 30 m2 en < 40 m2 voor ten minste 50% van de stramienen
Slecht (3) vrije veldoppervlakte <30 m2 voor meer dan 50% van de stramienen
7
40
6
35 aan tal ge bo uw dele n
aa nta l g eb ou w en
Figuur 5.2b Stramienoppervlakte naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)*
5 4 3 2 1
30 25 20 15 10 5
0
0 G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz Gebouwdiepte De gebouwdiepte is gemeten tussen de buitengevels. Daar de bouwlagen van een bouwdeel niet altijd dezelfde diepte hebben en ook per bouwlaag de diepte kan variëren, is geen sprake van eenduidige resultaten. Klasse gebouwdiepte
Goed (0) ≥ 22 m
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
Redelijk (1) ≥ 18 en < 22 m
Matig (2) ≥ 14 en < 18 m
Slecht (3) < 14 m
63
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 5.2c Gebouwdiepte naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)* 30
8
25
6
aantal gebouw delen
aantal gebouw en
7
5 4 3 2
20 15 10 5
1 0
0 G
R
M
S
O
G
R
flexibiliteitsklasse
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz Technische laag Hiermee wordt in dit onderzoek bedoeld een bouwlaag die uitsluitend bestemd is voor technische installaties. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat technische lagen, met uitzondering van de dakverdieping en kelder in de onderzochte ziekenhuizen beperkt voorkomen. De combinatie van operatieafdeling en daarboven een technische laag wordt veel aangetroffen. Klasse technische laag aanwezig
Goed (0) technische laag onder of boven de etage
Redelijk (1) bovenliggende laag is dak, met mogelijkheid voor plaatsing techn.install.
Matig (2) -
Slecht (3) de boven- of onderliggende laag is geen tech. laag.
12
50
10
45 40
aantal gebouw delen
aantal gebouw en
Figuur 5.2d Technische laag naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)*
8 6 4 2 0 G
R
M flexibiliteitsklasse
S
O
35 30 25 20 15 10 5 0 G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
64
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Verdiepingshoogte Het merendeel van de in het onderzoek betrokken gebouwen heeft een verdiepingshoogte (bovenkant van een vloer tot de bovenkant van de bovengelegen vloer) van tenminste 3,40 m, wat overeenkomt met een score van redelijk of goed. Dit aspect als zodanig vormt dus geen belemmering voor aanpassing van de betreffende bouwdelen. Uit het onderzoek blijkt dat oudere gebouwen als regel een lagere verdiepingshoogte hebben. Klasse verdiepingshoogte
Goed (0) ≥ 3,90
Redelijk (1) ≥3,40 en <3,90
Matig (2) ≥ 2,90 < 3,40
Slecht (3) < 2,90 m
20
60
18 16
50 aantal gebouw delen
aantal gebouw en
Figuur 5.2e Verdiepingshoogte naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)*
14 12 10 8 6 4 2 0
40 30 20 10 0
G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz Schachten Uit het onderzoek blijkt dat maar een beperkt deel van de onderzochte gebouwen beschikt over leidingschachten van voldoende omvang. Dit geldt vooral voor oudere gebouwen, daar in de tijd dat deze ontworpen zijn de eisen voor het binnenklimaat minder luchtbehandeling noodzakelijk maakten dan in de meer recent opgerichte gebouwen. Klasse schachten
Goed (0) goede wijzigingsmogelijkheden
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
Redelijk (1) redelijke wijzigingsmogelijkheden
Matig (2) matige wijzigingsmogelijkheden
Slecht (3) slechte wijzigingsmogelijkheden
65
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Figuur 5.2f Schachten naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)* 35 30
8 7
aantal gebouw delen
aantal gebouw en
10 9
6 5 4 3 2
25 20 15 10 5
1 0
0 G
R
M
S
O
G
R
flexibiliteitsklasse
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz * G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz Verticale uitbreidbaarheid De mogelijkheid om (deels) een extra bouwlaag op de bestaande bouw te realiseren is zeer beperkt aanwezig in het onderzoeksbestand. Klasse externe aanpasbaarheid gebouw: verticaal
Goed (0) mogelijkheden voor twee of meer extra lagen
Redelijk (1) mogelijkheid voor één extra laag
Matig (2) beperkte verticale uitbreidingsmogelijkheden
Slecht (3) geen verticale uitbreidingsmogelijkheden
18
80
16
70
14
60
aantal gebouw delen
aantal gebouw en
Figuur 5.2g Verticale uitbreidbaarheid naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen)
12 10 8 6 4
50 40 30 20 10
2 0
0 G
R
M flexibiliteitsklasse
S
O
G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz Horizontale uitbreidbaarheid Bij de horizontale uitbreidbaarheid is de terreinsituatie als gegeven beschouwd. De invloed van bestemmingsplannen is buiten beschouwing gebleven.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
66
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Klasse externe aanpasbaarheid gebouw: horizontaal
Goed (0) uitbreidbaar met minimaal 40% van de bruto vloeroppervlakte
Redelijk (1) uitbreidbaar met minimaal 20% van de bruto vloeroppervlakte
Matig (2) uitbreidbaar met minimaal 5% van de bruto vloeroppervlakte
Slecht (3) Geen horizontale uitbreidingsmogelijkheden
Figuur 5.2h Horizontale uitbreidbaarheid naar klasse (aantal gebouwen, gebouwdelen) 20 18 aantal gebouwen
16 14 12 10 8 6 4 2 0 G
R
M
S
O
flexibiliteitsklasse
* G=goed, R=redelijk, M=matig, S=slecht, O=onbekend
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
67
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Bijlage 1 Samenstelling klankbordgroep De klankbordgroep was als volgt samengesteld: Ministerie van VWS Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie persoonlijke titel persoonlijke titel persoonlijke titel Zorgverzekeraars Nederland
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
dhr. G. van Bussel dhr. C. den Ouden dhr. Joh. A. Stevens (tot november 2006) dhr. H. in `t Veld dhr. J. van den Heuvel/ dhr. H. Stomphorst dhr. E. Koekoek
1
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Bijlage 2 Verdeling van bedden en bevolking naar bevolking Tabel 2.1 geeft informatie over het aantal bedden in algemene ziekenhuizen per provincie. Aangetekend zij dat dit overzicht geen goed beeld geeft van het totaal aantal ziekenhuisbedden: bedden in academische en categorale ziekenhuizen zijn niet meegeteld. Daarnaast wordt opgemerkt dat in de regio’s waar het beddenpromillage relatief hoog is, nieuwbouwplannen aan de orde zijn. Na realisatie zal het beddenpromillage lager uitvallen. Tabel 2.1 Bedden, bevolking en promillage per provincie (aantal, %) Provincie Bedden Bevolking bedden1 aantal % aantal % promillage Groningen 1.250 608.500 2,1 3,0% 3,7% Friesland 1.900 648.000 2,9 4,6% 4,0% Drenthe 1.200 463.000 2,6 3,0% 2,8% Overijssel 3.600 1.061.000 3,4 8,8% 6,5% Gelderland 3.900 2.074.500 1,9 9,6% 12,8% Utrecht 2.450 1.162.000 2,1 6,0% 7,1% Noord-Holland 6.650 2.485.000 2,7 16,5% 15,3% Zuid-Holland 8.400 3.570.500 2,4 20,8% 22,0% Zeeland 1.200 409.500 2,9 2,9% 2,5% Noord-Brabant 7.050 2.323.500 3,0 17,4% 14,3% Limburg 2.300 1.093.500 2,1 5,7% 6,7% Flevoland 650 360.000 1,8 1,6% 2,2% Nederland 40.550 2,5 100,0% 16.258.000 100% 1
Exclusief academische ziekenhuizen en categorale ziekenhuizen
Bron: Cbz
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
1
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Bijlage 3 Beschrijving referentiewaarden en prestatie-eisen onderzochte functies In deze bijlage zijn de referentiewaarden en prestatie-eisen weergegeven, waarmee de meetgegevens zijn vergeleken om de scores te bepalen. De prestatie-eis en referentiewaarde zijn ontleend aan de bouwmaatstaven voor nieuwbouw respectievelijk de referentiekaders voor bestaande bouw. Bouwmaatstaven worden door het College bouw zorginstellingen opgesteld en dienen als toetsingskader voor bouwinitiatieven in de gezondheidszorg. De bouwmaatstaven vormen het kader waarbinnen de sector bouwplannen kan realiseren. Leidende criteria zijn doelmatigheid, noodzakelijke bestanddelen en soberheid. De bouwmaatstaven voor de nieuwbouw geven het gewenste kwaliteitsniveau aan (prestatie-eisen). Naast de bouwmaatstaven zijn de referentiekaders (met de referentiewaarden) ontwikkeld voor bestaande gezondheidszorggebouwen die het minimaal noodzakelijke niveau aangeven. De in het rapport gehanteerde prestatie-eisen en referentiewaarden zijn afkomstig uit: • Wijk, M., Drenth,J., Nolte, E., e.a.: Handboektoegankelijkheid, 3e druk, Doetinchem:Elsevier_Vdu bedrijfsinformatie, 1998; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Spreekuurafdeling, poliklinische behandeling en orgaanfunctieonderzoek. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.116, Utrecht, 2004; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Algemeen ziekenhuis. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.107, Utrecht, 2002; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Voorzieningen voor ziekenhuisverpleging. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.113, Utrecht, 2003; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Beeldvormende en nucleaire technieken. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.117, Utrecht, 2004; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Spoedeisende hulp. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.119, Utrecht, 2005; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Operatieafdeling. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.115, Utrecht, 2004; • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Verlosafdeling. Bouwmaatstaven voor nieuwbouw, rapportnummer 0.118, Utrecht, 2004. In de navolgende tabellen zijn de in het rapport gebruikte referentiewaarden (bestaande bouw) en prestatie-eisen (nieuwbouw) per functie uitgewerkt. Tabel 3.1 Algemene verpleging Oppervlakte éénpersoonskamer Oppervlakte meerbedskamer per persoon lengte breedte
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 12 m²
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 14 m²
8 m² p.p. 3,20m 3,20m
10,5m² p.p. 3,50m 3,20m
1
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Algemene verpleging
Referentiewaarde Prestatie-eis bestaande bouw (B) nieuwbouw (N) eis B = eis N = aantal bedden* (1,0m+0,9m)+0,9m 32) eis B = eis N = aantal bedden* (1,0m+0,9m)+0,9m 1,10m 1,10m
Meerbedskamer: breedte 1e achterwand Meerbedskamer: breedte 2e achterwand Deurbreedte (bedtoegankelijk) Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse Tabel 3.2 Algemene verpleging, sanitair Oppervlakte rolstoelsanitair Lengte rolstoelsanitair Breedte rolstoelsanitair Deurbreedte rolstoelsanitair Aantal toiletten Aantal douches Aantal rolstoeltoiletten Aantal rolstoeldouches
3,30m
3,30m
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 5 m² 2,20m 2,20m 0,85m 1 toilet voor 4 patiënten 1 douche voor 4 patiënten 1 rolstoeltoilet voor 16 patiënten 1 rolstoeldouche voor 16 patiënten
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 5 m² 2,20m 2,20m 0,85m 1 toilet voor 2 patiënten 1 douche voor 2 patiënten 1 rolstoeltoilet voor 8 patiënten 1 rolstoeldouche voor 8 patiënten
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 15 m² 3,40m 3,40m
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 18 m² 3,70m 3,70m
Tabel 3.3 Special care 1-bedskamer: oppervlakte 1-bedskamer: lengte 1-bedskamer: breedte Meerpersoonskamer: oppervlakte per persoon Meerpersoonskamer: breedte 1e achterwand Meerpersoonskamer: breedte 2e achterwand Deurbreedte (bedtoegankelijk) Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse
15 m² p.p. 18 m² p.p. eis B = eis N = aantal bedden*(1,00m+1,50m)+0,90m 33 eis B = eis N = aantal bedden*(1,00m+1,50m)+0,90m 1,10m 1,10m 3,30m 3,30m
32
Deze formule is opgebouwd uit de afstand tussen bedden onderling (0,90m), tussen bed en wand (0,90m) en de breedte van het bed (1,0m).
33
Deze formule is opgebouwd uit de afstand tussen bedden onderling (1,50m), tussen bed en wand (1,20m) en de breedte van het bed (1,0m).
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
2
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Tabel 3.4 Polikliniek
Referentiewaarde bestaande bouw (B)
Prestatie-eis nieuwbouw (N)
12 m² 0,85m 12 m² 0,85m
14 m² 0,85m 16 m² 0,85m
9 m² 0,85m 9 m² 0,85m
10 m² 0,85m 12 m² 0,85m
18 m² 1,10m
24 m² 1,10m
3,30m
3,30m
20 m² 1,10m
24 m² 1,10m
3,30m
3,30m
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 12 m² 0,85m 18 m² 1,10m
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 14 m² 0,85m 20 m² 1,10m
3,30m 24 m² 1,10m
3,30m 26 m² 1,10m
3,30m 24 m² 1,10m
3,30m 26 m² 1,10m
3,30m 24 m² 1,10m
3,30m 26 m² 1,10m
3,30m
3,30m
spreek/werkkamer: oppervlakte spreek/werkkamer: deurbreedte spreek/onderzoekkamer: oppervlakte spreek/o.z.kamer: deurbreedte onderzoekkamer: oppervlakte onderzoekkamer: deurbreedte orgaanfunctie onderz.k.: oppervlakte orgaanf.onderz.k.: deurbreedte behandelkamer: oppervlakte behandelkamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse scopiekamer: oppervlakte scopiekamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse Tabel 3.5 Beeldvormende techniek mammografiekamer: oppervlakte mammografiekamer: deurbreedte echografiekamer: oppervlakte echografiekamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse buckykamer: oppervlakte buckykamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse cardio-angiokamer: oppervlakte cardio-angiokamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse CT-scankamer: oppervlakte CT-scankamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
3
ouwen uwdelen
60 18 16 50 14 12 40 10
Monitoring gebouwkwaliteit algemene ziekenhuizen Macrorapport
Beeldvormende techniek MRI-kamer: oppervlakte MRI-kamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse voorbereiding- en toedieningsruimte: oppervlakte voorbereiding- en toedieningsruimte: deurbreedte Tabel 3.6 Spoedeisende hulp crashroom/traumakamer: oppervlakte onderzoek/behandelkamers: oppervlakte Alle onderzoek/behandelkamers: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse Tabel 3.7 Operatieafdeling 34 Operatiekamer: oppervlakte Holding
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 26 m² 1,10m
3,30m
3,30m
10 m²
12 m²
0,85m
0,85m
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 24 m²
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 30 m²
12 m²
12 m²
1,10m
1,10m
3,30m
3,30m
Referentiewaarde Prestatie-eis bestaande bouw (B) nieuwbouw (N) 36 m² 36 m² Aanwezig
Tabel 3.8 Verlosafdeling verloskamer: oppervlakte verloskamer: deurbreedte Indraai: deurbreedte + breedte verkeersruimte ter plaatse resuscitatiekamer
34
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 24 m² 1,10m
Referentiewaarde bestaande bouw (B) 18 m² 1,10m
Prestatie-eis nieuwbouw (N) 21 m² 1,10m
3,30m
3,30m Aanwezig
Voor de recovery is de aanwezigheid en capaciteit is bepaald, maar niet in de score opgenomen.
Cbz/nr monitoring.macrorapport.0096-07.alg zh_DEF.doc
4