OPLEIDINGEN VERZORGING EN VERPLEGING
Mei 2002
VOORWOORD De totstandkoming en implementatie van de WEB zijn voor het hele veld van het secundair beroepsonderwijs een zaak geweest van grote betekenis. De WEB zelf uit 1996 is een wet die een heel nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling in de sector heeft neergelegd. In de jaren die daarop volgden, is de structuur van de sector ingrijpend gewijzigd en zijn er ook grote veranderingen opgetreden in het onderwijs zelf. De branche Verpleging en Verzorging neemt in deze operatie een bijzondere positie in. Hier was immers ook nog sprake van de overdracht van een deel van het onderwijs vanuit de gezondheidszorg zelf en de institutionele en inhoudelijke integratie met het bestaande onderwijs voor MDGO. Bovendien bevat dit onderwijs een HBOcomponent. De lijnen voor de vormgeving zijn bij de totstandkoming van de WEB neergelegd in het Samenhangend Stelsel. Door die bijzondere voorgeschiedenis, maar ook doordat er bij tijd en wijle enigszins zorgwekkende geluiden over het onderwijs in Verpleging en Verzorging opklonken, heeft deze branche zich de afgelopen jaren mogen verheugen in speciale aandacht van de inspectie. Zij heeft die aandacht met name tot uitdrukking gebracht door in haar Integraal Instellingstoezicht (IIT) steeds opleidingen uit deze branche op te nemen. Het resultaat daarvan is neergelegd in dit rapport. De Inspecteur-Generaal van het Onderwijs, Mevrouw mr. drs. C. Kervezee
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 1
INLEIDING
2
BEVINDINGEN
2.1
Toegankelijkheid
2.2
Primair proces
2.3
Kwalificering
2.4
Zelfregulering
2.5
Regionaal overleg
2.6
Afstemming MBO-HBO
3
CONCLUSIE
1
INLEIDING
De Minister van OC en W heeft verzocht hem te informeren over ontwikkelingen met betrekking tot het Verplegend en Verzorgend onderwijs. De informatie over deze ontwikkelingen is voor een belangrijk deel gebaseerd op het onderzoek in het kader van het Integraal Instellings Toezicht (IIT) dat wordt uitgevoerd door de inspectie. Daarnaast is zij gebaseerd op een brief van het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging aan de inspectie van het onderwijs over door hen geconstateerde knelpunten en op gesprekken met vertegenwoordigers van organisaties als BVE-Raad en OVDB. In de periode 1999 – 2001 zijn bij in totaal 34 ROC’s 49 opleidingen Helpende, Verzorgende en Verpleegkundige doorgelicht, waarbij in 15 ROC’s meerdere opleidingen zijn bekeken in wisselende combinaties. De 49 opleidingen zijn als volgt verdeeld: 22 opleidingen Verpleegkundige niveau 4 (crebonummer 10426), 10 beroepsopleidende leerweg (BOL) en 12 beroepsbegeleidende leerweg (BBL);17 opleidingen Verzorgende niveau 3 (crebonummer 10427), 16 BOL en 1 BBL; 10 opleidingen Helpende niveau 2 (crebonummer 10428), 9 BOL en 1 BBL. Omdat de opleiding Zorghulp pas recent is gestart, zijn er nog geen gegevens voorhanden van IIT-resultaten over deze opleiding. Wel zijn er gegevens beschikbaar over instroom. Tijdens het IIT vinden gesprekken plaats met deelnemers, docenten, middenmanagement, diensten en college vanbestuur. Ook zijn er telefonische intervieuws met de BPV-plaatsen. Op basis van de beschikbare gegevens uit IIT en gesprekken zijn de volgende bevindingen te melden.
2
BEVINDINGEN
2.1
Toegankelijkheid
De ROC’s streven ernaar om zoveel mogelijk de opleidingen Verzorging en Verpleging (V&V) aan te bieden op alle niveaus en in beide leerwegen. De laatste tijd is een toename van niveaus en leerwegen tot een aanbod van het volledig samenhangend stelsel duidelijk waarneembaar en dit heeft een positief effect op de toegankelijkheid. Daar waar niet alle niveaus en leerwegen worden aangeboden zijn bijna altijd afspraken gemaakt met collega-ROC’s in de regio over samenwerking en doorstroming. Met name geldt dit voor de opleiding Verpleegkundige BOL, vanuit de regionale contacten tijdens de overdracht van het inservice-onderwijs aan OC en W. Doelgroepenbeleid Van doelgroepenbeleid is in de opleidingen V&V over het algemeen nog onvoldoende sprake, zij het dat er grote verschillen zijn naar niveaus en ROC’s. De instroom van allochtone deelnemers is in de opleidingen Verpleegkundige en Verzorgende zeer beperkt. Als reden hiervoor wordt vaak genoemd de beeldvorming bij de doelgroepen zelf en de opvatting dat het beroep voor vrouwen niet passend zou zijn. De beeldvorming bij de werkvelden speelt ook een rol. De inspanning van zorginstellingen voor de werving van deze werknemers op niveau 3 en 4 is gering, met positieve uitzonderingen in bijvoorbeeld grotere steden. Bij niveau-1- en –2-opleidingen verloopt de instroom van allochtone deelnemers veel gunstiger. De start van niveau 1 Zorghulp blijkt voor deelnemers uit doelgroepen een aantrekkelijke verbreding van het aanbod, waardoor instroom in een verzorgend beroep wordt vergemakkelijkt. Uit een inventarisatie Opleidingen Zorghulp van de OVDB blijkt dat er 35 ROC’s zijn die deze opleiding in het schooljaar 2000-2001 aanbieden en dat er aanbieders zijn op de particuliere markt. Er volgen 348 deelnemers de BOL-route. Zij doen voornamelijk stage in verzorgingshuizen. De BBL telt 982 deelnemers en die doen hun stage voornamelijk in thuiszorginstellingen. Afspraken met Educatie voor doorstroom of combinatie met een opleiding in de zorg zijn er vooral voor instroom op de lagere niveaus. Dit geldt ook voor de overige specifieke doelgroepen. Voorlichting en intake Bij het thema Toegankelijkheid zijn de voorlichting en intake voldoende bij alle instellingen. Opvallend positief zijn de inspanningen om de deelnemers te voorzien van een realistische voorlichting over het beroep en de opleiding en de zorgvuldige intake, veelal in samenwerking met zorginstellingen. Een systeem van heldere voorlichting, gerichte intake en goede begeleiding tijdens de opleiding laat positieve effecten zien voor het met succes afsluiten van de opleiding. De verdeling van verantwoordelijkheid ten aanzien van intake en plaatsing in de BBLopleiding voor de niveaus 3 en 4 vraagt om een duidelijke afstemming en overleg tussen de zorginstelling als werkgever en het ROC als verantwoordelijke voor de opleiding. Hier is verbetering mogelijk. In de komende jaren is systematische aandacht voor de doorstroom VMBO–MBO noodzakelijk. Daar er geen duidelijk onderscheid
meer is in vooropleidingseisen voor de opleiding Verzorgende en Verpleegkundige kan dit leiden tot verminderde instroom op niveau 3, met als effect een toename van personeelstekorten in verpleeg- en verzorgingstehuizen. 2.2
Primair proces
Het primair proces is over het algemeen voor alle opleidingen over alle standaarden voldoende. Bijzonder positief scoren de doeltreffendheid van het onderwijsleerproces (gemiddeld 92 procent voldoende), de geschiktheid van leerplaatsen en leermiddelen voor het bereiken van de eindtermen (gemiddeld 79 procent voldoende) en de begeleiding van de deelnemers in het leertraject en voorkoming van voortijdige schooluitval (gemiddeld 92 procent voldoende). Na de start, waarin veel aandacht uitging naar organisatorische problemen rond ROCfusie, integratie inservice-onderwijs en de implementatie van een volledig nieuw stelsel naast de afbouw van ‘oude’ opleidingen, is er nu duidelijk aandacht voor de inhoud van de opleidingen. Bij de start was het niet of nauwelijks voorhanden zijn van materiaal een groot probleem. Dit gaf onduidelijkheid en irritatie bij deelnemers en extra werk voor docenten. In alle opleidingen is men nu volop bezig met verdere vormgeving en bijstelling van de opleidingen, evenals met onderwijsvernieuwing in de vorm van probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs, begeleid zelfstandig leren en de uitwerking van het vaardigheidsonderwijs al dan niet in praktijksimulaties. In de meeste opleidingen zijn de aanwezigheid en de plaats van een open leercentrum, het gebruik van ICT (internet) bij de deelkwalificaties volop in discussie en ontwikkeling Doelmatigheid van het programma De doelmatigheid van het programma is over het algemeen voldoende. De eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud van de opleidingen. Daar waar afzonderlijke vakken werden gegeven met het risico van onnodige overlap is bij bijna alle opleidingen het proces op gang gebracht van afstemming van vakken binnen een deelkwalificatie ter voorkoming daarvan. De teamvorming en teamverantwoordelijkheid van docenten zijn hierdoor op de meeste plaatsen bevorderd. Het voordeel van ‘het samenhangend stelsel’ bij af-, op-, en doorstroom begint zich af te tekenen. Docenten en management geven aan dat over het algemeen de integratie van het inservice-onderwijs is geslaagd. Zij laten zich grotendeels positief uit over de nieuwe werkomstandigheden en het nieuwe stelsel, vooral nu ook niveau 4 voor de eerste maal volledig is doorlopen. In een enkel geval is er ‘oud zeer’ te constateren, dat vooral is terug te voeren op fusieleed en nostalgie (grotere vrijheid, meer geld, meer binding aan zorginstellingen, starten met groepen ongeacht het aantal als daar vraag naar is, alleen gemotiveerde werknemers en geen jonge deelnemers, kleinere instelling). Maatwerk en flexibiliteit Het maatwerk en de flexibiliteit van de programma’s scoort over het algemeen het laagst. Volgens de opleidingen heeft dit te maken met de recente start van het nieuwe opleidingstelsel, waarbij in 2001 pas het eerste cohort Verpleegkundigen de opleiding gediplomeerd heeft verlaten. De flexibiliteit en het maatwerk lijken groter te worden door de onderwijsvernieuwing, gebruik van ICT en nu in samenwerking met de zorginstellingen in toenemende mate verkorte trajecten en uitstroomvarianten worden ontwikkeld en aangeboden. Mede hierdoor is de ontwikkeling en het gebruik van portfolio en EVC (Erkenning van Verworven Competenties) in opmars. Reguliere opleidingen krijgen hierdoor meer mogelijkheden voor flexibiliteit in duur en afsluiting.
De keerzijde is de discussie over het ‘breed’ opleiden van deelnemers en de helderheid over de interpretatie van het nieuwe opleidingsstelsel, al dan niet versus oud. Hierover bestaan vaak verschillen tussen wensen of eisen van zorginstellingen en ROC’s. Met name de thuiszorg is met de kraamopleiding bijvoorbeeld ‘smal’ aan het opleiden. Ook biedt het ene ROC wel bepaalde verkorte trajecten aan en het andere niet op basis van ongeveer dezelfde argumenten. Beroepspraktijkvorming De beroepspraktijkvorming (BPV) wordt in een IIT beoordeeld op: de voorbereiding van deelnemers op de BPV; de begeleiding door de zorginstelling en de opleiding; de aansluiting op BPV-ervaringen in de opleiding; de beoordeling van de leeresultaten en het voldoen van de praktijkovereenkomst aan de wettelijke eisen. De bevindingen uit het IIT leveren inhoudelijk het oordeel voldoende op. Er is echter bij de BPV ook een aantal knelpunten naar voren gekomen. Een van de problemen is het tekort aan BPV-plaatsen, een knelpunt dat na onderzoek door Prismant in opdracht van de BVE-Raad en de OVDB in een rapport helder naar voren is gebracht (‘Een hoop gedoe…’, augustus 2001). Dit tekort heeft negatieve gevolgen voor de instroom van deelnemers. Het tekort aan BPV-plaatsen doet zich met name voor in de opleiding BOL niveau 4, niveau 2 en in mindere mate in niveau 3. Het tekort bij de BBL-opleidingen zit vooral in de externe stage en de BPV van 3 maanden of langer. OVDB-consulenten zijn gestart met regionale actieplannen om met ROC’s en zorginstellingen de tekorten terug te dringen. Goede voorbeelden van regionale samenwerking zijn onder meer te vinden in Groningen en Drente, waar het tekort aan BPV-plaatsen is omgezet in overschot. Voor een ‘brede’ opleiding heeft het ontbreken van voldoende gedifferentieerde BPVplaatsen in de verschillende werkvelden ook negatieve gevolgen. Slechts een klein aantal ROC’s kan op de juiste manier voldoen aan de eisen van de opleiding, zoals oorspronkelijk bedoeld. Landelijk wordt door ROC’s met OVDB en BVE-Raad de discussie gevoerd en worden oplossingen gezocht voor de noodzaak en omvang van externe stages. Deelnemers geven aan dat de afstand naar de BPV-plaatsen steeds groter wordt, waardoor voor hen allerlei onbedoelde effecten ontstaan variërend van lange reistijden tot intern wonen in de zorginstelling. Vanuit de opleiding wordt de begeleiding van deelnemers die op grote afstand zitten soms minder goed geregeld. Mogelijke regionale oplossingen worden met name in de BBL soms door de caobepalingen van de bedrijfstak belemmerd. De cao-effecten zullen door de BVE-Raad de komende tijd nauwlettend worden gevolgd. In toenemende mate wordt door de werkvelden een pleidooi gehouden voor het ‘smal’ opleiden binnen één zorgsetting. De twijfel over de noodzaak van een ‘brede’ opleiding komt volgens ROC’s het sterkst naar voren in de algemene ziekenhuizen en de psychiatrie. Dit thema vraagt om transparantie en helderheid. Nog steeds blijkt er onduidelijkheid te bestaan bij de werkvelden over de verantwoordelijkheid voor de opleidingen, met name bij de BBL, die niet alleen door regionale communicatie kunnen worden opgelost. De ROC’s zijn verantwoordelijk voor de totale opleiding, inclusief de BPV en niet alleen het theoriedeel. De zorginstellingen, die door de OVDB zijn erkend als leerbedrijf, bieden een BPV volgens de met de opleiding overeengekomen afspraken over praktijkopdrachten, de begeleiding op de werkplek, de beoordeling en de contacten met de opleiding.
2.3
Kwalificering
Voorwaarden examens De voorwaarden voor een goede uitvoering van de examens zijn in stijgende lijn. De examens kennen een deugdelijke organisatie van de uitvoering in alle opleidingen V&V. De externe legitimering is bijna overal in orde. De voorlichting over de examens aan de deelnemers gebeurt meestal zorgvuldig en juist. Daar waar dit thema onvoldoende is, liggen de problemen meestal bij de aanwezigheid en toepassing van procedures om het niveau, de dekking van de eindtermen en de technische kwaliteit in de intern te legitimeren examens te waarborgen. De meeste ROC’s werken aan de verbetering van de examens en hebben dit als verbeteractie opgenomen in kwaliteitszorg. Centraal wordt meestal voorzien in een Handboek Toetsing en Examinering, dat op afdelingsniveau verder wordt uitgewerkt. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de toetsen, proeven van bekwaamheid in de BPV, dekking van de eindtermen en scholing van de docenten, veelal met gebruik van de expertise van de extern legitimerende instantie. 2.4
Zelfregulering
De systematische evaluatie en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs is bij de meeste opleidingen nog niet in voldoende mate vorm gegeven. Gemiddeld 30 procent scoort hierop voldoende. De organisatie van de kwaliteitszorg voldoet over het algemeen. Doelstellingen worden steeds beter toetsbaar geformuleerd op de kwaliteitszorgterreinen, zoals aangegeven in de wet: kwalificering, toegankelijkheid, doelmatige leerwegen en studie- en beroepskeuzemogelijkheden. De verbeteractiviteiten lijken nogal ad hoc te worden bepaald en maken niet altijd deel uit van een kwaliteitszorgcyclus. In de betrokkenheid van medewerkers en docenten is nogal veel variatie. Dit neemt niet weg dat opleidingen staan voor kwaliteit van de opleiding, in staat zijn tot verbetering al is dit geen gevolg van zelfregulering. 2.5
Regionaal overleg
Regionaal is er meestal sprake van goede verhoudingen tussen ROC’s en zorginstellingen, zij het dat de contacten zeer verschillend zijn qua inhoud en intensiteit. Overleg tussen ROC’s en de zorginstellingen over beleid en inhoud op verschillende niveaus, van strategisch bestuurlijk overleg op managementniveau tot inhoudelijk overleg op coördinatie- en uitvoerend niveau, kent bijna overal een structureel karakter. Informatie over alle veranderingen en ontwikkelingen daalt in de zorginstellingen echter niet altijd tot op het niveau van de directe werkbegeleider, waardoor kortsluiting ontstaat bij de directe begeleiding. Ook in ROC’s zijn communicatieve verbeteringen mogelijk. Door de overdracht van het inservice-onderwijs en de onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor de opleidingen heeft menige zorginstelling een afwachtende houding ingenomen. Gezamenlijke actieve verantwoordelijkheid voor voldoende gekwalificeerde personeel begint zich meer af te tekenen.
2.6
Afstemming MBO-HBO
Bij de start van het nieuwe stelsel is door de partijen in een daling voorzien van het aantal studenten V-niveau 5 HBO en een gelijke toename van het MBO, verband houdend met de nieuwe opzet van de zorg. Gegevens van de HBO-Raad geven aan dat er in het HBO een daling heeft plaats gevonden, in 2000 van 17 procent en 2001 van 20 procent. In plaats van stijging heeft er echter ook een daling plaats gevonden in het MBO, wat gezien de vraag op de arbeidsmarkt extra problemen zal opleveren. De instroom was 1999 totaal zonder niveau 1: 17764 deelnemers, in 2000 totaal: 15422 deelnemers, inclusief 900 deelnemers niveau 1. Voor 2001 komen de cijfers binnenkort beschikbaar. De doorstroom van niveau 4 naar 5 blijkt geen grote groepen te betreffen. De overstap is niet eenvoudig en kent regionaal grote verschillen. Ieder ROC moet met een HBO aparte afspraken maken en een HBO-vervolgtraject kost soms 2 en elders 2,5 tot 3 jaar. Nu de eerste groep VP is gediplomeerd komt er zicht op de werking in de praktijk.
3
CONCLUSIE
De opleidingen V & V geven een beeld te zien van positieve ontwikkeling op de meeste thema’s. De OVDB is inmiddels bezig met onderzoek naar actualisering van de kwalificatiestructuur en bespreekt in dat kader een aantal van de aangegeven thema’s. Vanuit de BVE-Raad zal een voorstel voor structurering van de BBL worden ingebracht. Invoering van de wijzigingen zal mogelijk per 1 augustus 2003 plaats vinden. Over evaluatie van het stelsel zijn in 1996 geen afspraken gemaakt. Een aantal thema’s vragen echter om landelijke discussie en oplossingen die verder gaan dan een individueel ROC kan bewerkstelligen.