F. Verheij
Kinder- en jeugdpsychiatrie: naast en in het verlengde van jeugdzorg S AM E N VATTING Een goed zorgaanbod voor een kind, een jeugdige en diens gezin met psychosociale en/of psychiatrische problemen laat zich niet garanderen vanuit een top-downbenadering, waarbij incidenten veelal gelabeld worden als gebrek aan samenwerking. Wie onderkent dat er wezenlijk van elkaar verschillende hulpvragen bestaan vanuit kind, jeugdige en gezin, erkent dat diverse zorgdomeinen nodig zijn. Uitgaande van een complete, ondersteunende nulde- en eerstelijn in de vorm van centra voor jeugd en gezin, kan, bottom-up, voor elk kind de monitoringfunctie gegarandeerd worden. Voor het beperkte aantal kinderen en jeugdigen dat tussen wal en schip valt dient verplichtend intersectoraal casuïstiek overleg plaats te vinden. Het (beperkte) kinder- en jeugdpsychiatrische domein binnen het grote geheel aan jeugdzorg zal selectief ingezet moeten worden rond die kinderen en jeugdigen en hun gezinnen die deze gespecialiseerde dokters behoeven voor hun diagnostiek, (delen van) hun behandeling en/of integratie van multidimensionele, multidisciplinair onderzochte en beïnvloede problematiek. Verwacht wordt dat een nieuwe generatie kinderen jeugdpsychiatrische ziekenhuizen deel zal gaan uitmaken van de algemene ziekenhuizen of zich er tegenaan zal vestigen.
1 Omkijken, stilstaan, vooruitblikken In de titel van deze bijdrage zit een standpunt vervat, waaraan een visie ten grondslag ligt. Ook in eerdere publicaties met als titels ‘Een piramide op de hoogvlakte; de plaats van de kinder- en jeugdpsychi-
atrie binnen de jeugdzorg’ (1995), ‘De toekomst van de jeugd-GGZ; de parallel met de somatische gezondheidszorg’ (1998), ‘Kinder- en jeugdpsychiatrie hoort achter Bureau Jeugdzorg’ (Van den Berg & Verheij, 1997), ‘Naar een nieuwe ordening: het kinder- en jeugdpsychiatrisch circuit als natuurlijke bondgenoot van de jeugdzorg’ (Verheij, 2000a) en ‘Hoe het Bureau Jeugdzorg haar toegankelijkheid verloor; vervang de top-downbenadering door bottom-up’ (Verheij, 2005) werden aspecten van deze visie verwoord. In deze bijdrage zal ik expliciet ingaan op mijn visie wat betreft werkveld ofwel de positionering van de kinder- en jeugdpsychiatrie en de jeugdzorg. Visie staat, volgens Van Dale (2005), voor een wijze van zien of waarnemen en ook voor een brede blik, veelomvattend of bijzonder inzicht. Visie raakt ook aan visionair, aan een ziener. Omdat kinderen in afhankelijkheid van volwassenen geboren worden, dit langjarig blijven en voor hun ontwikkeling adequate stimulatie (primair met volwassenen, later ook met leeftijdgenoten) behoeven, heeft elke menselijke samenleving antwoorden moeten verzinnen op de vraag wat te doen als de primaire opvoeders ontbreken, hiertoe niet in staat zijn, hierin falen of, gezien specifieke opvoedingsbehoeften vanuit het kind, voor niet inlosbare opgaven staan. ‘De kernen van gezondheidszorg (voor wie ‘ziek’ is), speciaal onderwijs (speciale zorg voor wie ‘dom’ is), Justitie (voor wie ‘slecht’ is) en welzijn/maatschappelijke dienstverlening (voor wie zielig is
84 Tijdschrift voor orthopedagogiek, 47 (2008) 84-91
en voor wie opgevoed moet worden) zijn door de eeuwen heen herkenbaar als kristallisatiepunten van beroepsgroepen, interventiepraktijken en overheidsbeleid’ (Van Montfoort, 2006). Van oudsher nemen maatschappijen verzorging en opvoeding van die kinderen en jeugdigen over die het hieraan ontbreekt en beschermen maatschappijen zich tegen vooral die jeugdigen die maatschappelijk onaangepast functioneren. Sinds het midden van de negentiende eeuw, beginnend met de zorg voor blinde en dove kinderen, is het aan vankelijke ‘weeskind’ meer en meer gedifferentieerd geworden en is een gedifferentieerd circuit van jeugdzorg ontstaan. Eigenlijk pas sinds de jaren dertig van de vorige eeuw is sprake van behandeling van kinderen en jeugdigen met psychosociale of psychiatrische problematiek (De Goei, 1992; Verheij, 2000b). Om een visie te preciseren, staan twee strategieën ter beschikking. Veel toegepast, dus favoriet is de strategie om het verleden kennend, met beide benen in het heden staand, naar de toekomst te kijken. Van Erik H. Eriksson (1968) leerde ik dat iemand die zijn verleden beheert, zijn verleden onder ogen durft te zien en ook nog vooruit durft te blikken, in de toekomst identiteit bezit. In de paragrafen 3 en 4 wordt deze strategie toegepast om te onderbouwen dat kinder- en jeugdpsychiatrie naast en in het verlengde van de jeugdzorg gepositioneerd dient te zijn en dat deze positionering een win-winsituatie is voor zowel de jeugdzorg als de kinder- en jeugdpsychiatrie. Minder favoriet, voor sommigen inferieur, is de strategie om een echt vergezicht te maken, daadwerkelijk visionair te zijn. Het is mogelijk heel ver in de tijd weg te springen en met zoveel vrijheidsgraden te gaan denken dat fantasievolle vergezichten ontstaan. Jules Verne deed dit en haalde in ongeveer 100 jaar zijn gelijk. In de regel gunnen mensen zichzelf geen 100 jaar, maar
85
het is de vraag of alle gelijk zo lang op zich laat wachten. De volgende paragraaf biedt zo’n vergezicht.
2 Vergezicht of toch bereikbare werkelijkheid? Epidemiologisch onderzoek (Verhulst e.a., 1997; Verhulst, 1999) heeft herhaaldelijk aangetoond dat het overgrote deel van de kinderen en jongeren met grote problemen opgroeit en zich ontwikkelt. Het vanzelfsprekende van ontwikkelingsvoortgang ontbreekt bij ruim tien procent van de kinderen en jongeren. Van acht procent van de kinderen en jeugdigen staat vast dat zij aanzienlijke tot ernstige psychosociale en/of psychiatrische problematiek vertonen. In een doorsnee omgeving zal dus bij één op de tien à vijftien kinderen of jongeren op de tien à vijftien gezinnen sprake kunnen zijn van een problematische opvoedingssituatie en/of een in zijn ontwikkelingsvoortgang bedreigd kind. Bekend is (Verhulst, 1999) dat als sprake is van psychosociale of psychiatrische problematiek slechts in minder dan de helft van de gevallen een hulpvraag geformuleerd wordt. Leerkrachten zijn, naast ouders, de belangrijkste formuleerders van hulpvragen. Zij zien in vergelijking met andere leerlingen, dat kinderen of jongeren zich niet door de leerkracht laten aansturen, niet daadwerkelijk taakgericht kunnen zijn, niet kunnen functioneren in de klas of niet kunnen profiteren van de leerling-leerlingcontacten en/of anderszins buiten de boot vallen. ‘Hoe het moet’ met de jeugdzorg, schreef Elske ter Veld (1994) in het voorwoord van het rapport Plaatsmaken; Op weg naar goede jeugdzorg, ‘kan op één velletje worden opgeschreven’. Jeugdzorg handelt om kinderen, jongeren, hun ouders, hun gezinnen en hun families. Kinderen, jongeren en gezin-
nen die in een dorp, een wijk of een stadje wonen, al dan niet ingebed in een sociaal netwerk, al dan niet schoolgaand of werkend, maar altijd met een omgeving. Niets is meer voor de hand liggend dan jeugdzorg bottom-up op te bouwen oftewel vanuit de directe leefomgeving van kinderen, jongeren en gezinnen. Nagenoeg elk kind, elke jongere heeft opvoeders, heeft een huisarts, bezoekt onder de drie jaar het consultatiebureau, bezoekt kinderopvang, peutercrèche of school en ziet (te weinig) de jeugdarts op school. In dit rijtje, dichtbij huis, ontbreekt een laagdrempelige voorziening voor opvoedingsvraagstukken, opvoedingsnood. Het Bureau Jeugdzorg als stadsregionale of provinciale instelling is niet deze laagdrempelige voorziening geworden; de centra voor jeugd en gezin waar in deze kabinetsperiode veel geld voor is gereserveerd, hoewel top-down gebracht, bieden een nieuwe kans. Stel eens dat in een gebied waar zo’n 40.000 à 45.000 mensen wonen (een kleine stad, een stadswijk, een verzameling dorpen) huisartsen, medewerkers van het centrum voor jeugd en gezin, leerkrachten en jeugdartsen zich verantwoordelijk voelen voor de kinderen en jeugdigen. Over het merendeel van de ongeveer 10.000 kinderen en jeugdigen hoeven zij zich geen zorgen te maken. Gedeelde aandacht/zorg betreft ongeveer 1.000 à 1.200 kinderen en jeugdigen. Een kleine helft van deze kinderen en jeugdigen is in reguliere zorg. Voor hen is eigenlijk alleen monitoring over langere tijd nodig. Stel dat elke vier maanden een medewerker van het centrum voor jeugd en gezin vijf uur de tijd krijgt om te monitoren of het goed gaat met dit kind, deze jeugdige en zijn gezin, bijvoorbeeld door de andere betrokkenen te raadplegen, dan vergt dit voor deze regulier in zorg zijnde kinderen en jeugdigen zes man- of vrouwjaren. Bij de andere, iets grotere helft van de ruim 1.000 kinderen en jeugdigen is er reden
86
tot bezorgdheid, maar bestaan aanzienlijk van elkaar verschillende hulpvragen en/of ontbreken hulpvragen bij belangrijke betrokkenen. Stel dat een maatschappij het tot haar taak rekent om zo dichtbij mogelijk de ontwikkelingsvoortgang van deze kinderen en jeugdigen te monitoren. Dat is op zich geen onbelangrijke activiteit. Zo is bijvoorbeeld in het geval van kinderverwaarlozing en/of mishandeling al jaren bekend dat wanneer regelmatig hulpverleners over de vloer komen, het voorkomen drastisch vermindert. Stel nu dat een medewerker van het centrum voor jeugd en gezin drie uur per week krijgt voor monitoring en afstemming van de betrokkenen op elkaar, dan vergt dit twaalf man- of vrouwjaren. Monitoring in de vorm van casemanagement wordt op dit moment in Nederland voor een koopje weggezet. Als de politiek daadwerkelijk wil dat problematische kinderen, jongeren en hun gezinnen gemonitord worden, dan is 18 (6+12) fulltime equivalenten hiervoor op 40.000 inwoners geen duurkoop, maar goedkoop. Daarbij is het streven de elektronische cliënten- en patiëntendossiers te koppelen geen oplossing, maar een randvoorwaarde. In Nederland wordt de huisartsenzorg voor een samenhangend gebied toenemend georganiseerd in huisartsposten. Liefst in hetzelfde gebouw, anders er vlakbij, zou een centrum voor jeugd en gezin een antwoord op opvoedingsvragen en daadwerkelijk opvoedingsondersteuning kunnen bieden. Zo’n centrum zou ook de locatie kunnen zijn waar specifieke programma’s vanuit gespecialiseerde instellingen ‘ingevlogen’ kunnen worden. Ook zou de jeugd-GGZ, bijvoorbeeld wekelijks, ter plekke consultatie kunnen bieden. Een aldus op de jeugd gerichte nulde- en eerstelijnszorg wordt gecomplementeerd door daarachter, georganiseerd voor een bredere bevolkingsgroep, aanpalende voorzieningen te ordenen van jeugdzorg
en jeugd-GGZ. Ten voorbeeld zal een geheel aan kinder- en jeugdpsychiatrische voorzieningen waarschijnlijk op termijn voor een gebied van één à anderhalf miljoen inwoners functioneren. Treffers (2000) noemde ‘dat de problemen van ouders en kinderen zich niet in alle gevallen “houden aan” de grenzen van de instellingen’, ‘de overlapping van de problemen van kinderen die in verschillende instellingen verblijven’, ‘dat sommige kinderen “tussen wal en schip” terecht dreigen te komen’ en ‘dat de jeugdzorg onvoldoende vraaggestuurd werkt’: de vier thema’s die aan de orde komen als gediscussieerd wordt over het al dan niet tekortschieten van de huidige jeugdzorg. Met het zojuist geschetste vergezicht zijn twee van de vier verwijten die Treffers (2000) rubriceerde al ondervangen. Door monitoring en coördinatie te koppelen aan de directe leefomgeving van kind, jongere en gezin kan afstemming plaatsvinden tussen instellingen als de problemen van ouders en kinderen zich niet in alle gevallen ‘houden aan’ de grenzen van de instellingen. Tevens, omdat er follow-up monitoring plaatsvindt, ontstaat vanzelf frictie als de jeugdzorg onvoldoende ‘vraaggestuurd’ werkt. Als vragen geen oplossing krijgen, zullen ze immers opnieuw geformuleerd moeten worden. Twee andere verwijten blijven over, te weten de overlapping van de problemen van kinderen die in verschillende instellingen verblijven en het feit dat sommige kinderen ‘tussen wal en schip’ terecht dreigen te komen. Anders dan vaak gesuggereerd wordt, is deze overlapping bescheiden en niet willekeurig. Treffers (2000) schreef: ‘de keuze voor de ene dan wel de andere instelling hangt nauw samen met de beschikbaarheid van voorzieningen in de regio, van wachtlijsten, in een aantal gevallen met de keuze van de ouders, soms met de beschikbaarheid van bepaalde deskundigheid in een instelling’ en ‘er is geen
87
enkele aanwijzing dat er sprake is van willekeur’. Anders dan individuele casuistiek in de pers vaak suggereert, is de groep kinderen en jongeren die ‘tussen wal en schip’ valt zeer bescheiden en bestaan daarvoor in potentie adequate oplossingen. Zo’n oplossing is bijvoorbeeld een intersectoraal casuïstiek overleg. Elk van de in een regio werkende instellingen kan die kinderen of jongeren (en hun gezinnen) in dit overleg inbrengen. In gezamenlijkheid, eerder geen witte rook, wordt opgelost hoe een casusspecifiek arrangement, waarbij meestal meerdere instellingen gaan samenwerken, eruit moet gaan zien. Om de zorg op te bouwen van beneden naar boven (het kind, de jongere en diens gezin volgend) moeten de noodzakelijke financiën het kind volgen, moeten instellingen ook op andere locaties instellingsspecifieke zorg kunnen bieden, moeten overheden en de politiek omgekeerd gaan denken en niet telkens oplossingen gieten in top-down denken. Tot nu toe lijken onze overheden, ondanks vele goede bedoelingen, hiertoe nog niet in staat.
3 Eén- of multidimensioneel perspectief In het begin van deze bijdrage is al het standpunt ingenomen dat binnen de jeugdzorg vragen wat betreft gezondheid, opvoeding en bescherming naast elkaar bestaan en dat deze evenwichtig een plaats dienen te krijgen. Niemand is gebaat met alles op één hoop te vegen. Te veel is de afgelopen vijftien jaar ingezet op stelsel-, structuur- en organisatieveranderingen als oplossing voor de zogenoemde onverdeelde vraag naar jeugdzorg. De gememoreerde trilogie is basaal van elkaar verschillend en rechtvaardigt differentiatie, specialisatie oftewel rechtvaardigt dat er sectoren zijn in de jeugdzorg. Er is een zekere coöperatie als het om de context gaat waarin de pro-
blematiek zich voordoet. Natuurlijk bestaat er ook overlap. Dit betreft echter een minderheid van de probleemkinderen en probleemjongeren. Voor hen zijn speciale arrangementen nodig. Zo ontwikkelt de gespecialiseerde jeugdzorg besloten vormen en zou de kinder- en jeugdpsychiatrie veel meer consultatie moeten bieden binnen jeugdzorginstellingen. Verder ontwikkelt de kinder- en jeugdpsychiatrie een voorzieningencircuit voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen met psychiatrische problematiek. Helaas ontberen jeugdzorg, kinder- en jeugdpsychiatrische voorzieningen en cluster-3 en cluster-4 scholen de middelen om daadwerkelijke onderwijs-zorgarrangementen te ontwikkelen voor bijvoorbeeld de leerling die zich niet handhaaft in een klas. Een vaak gehanteerd tegenargument is dat te onderscheiden circuits of sectoren het hulpzoekgedrag van kinderen, jongeren en hun gezinnen bemoeilijken. Uitgaande van een complete, ondersteunende nulde en eerste lijn (zoals zojuist in het vergezicht geschetst) is dit een onzinargument. In de kinderpsychiatrische kliniek waar ik werk hebben we verschillende voordeuren met duidelijke en van elkaar verschillende kleuren. Kinderen vergissen zich nooit in de voordeur en zo moet het in jeugdzorg ook worden. De jeugdige en zijn omgeving moeten onze voordeuren als duidelijk verschillend kunnen herkennen. Voordeuren goed verven vereist afstemming. Hulpverleners moeten met domeinen werken en domeindiscussies voeren, dat is niet erg; maar daarom hoeft het nog niet één pot nat te worden. Belangrijk is dat het kind, de jeugdige en diens omgeving er geen last van heeft. Ten voorbeeld zal in de volgende paragraaf het domein van de kinder- en jeugdpsychiatrie getypeerd worden en zullen argumenten aangedragen worden waarom dit een onomstreden domein is dat graag over de eigen grenzen heen moet willen samenwerken.
88
4 Kinder- en jeugdpsychiatrie; een onomstreden domein De kinder- en jeugdpsychiater als vakkracht en kinder- en jeugdpsychiatrie als vakgebied ontkomen niet aan voortgaande domeinverduidelijking. Werden aanvankelijk opvoedingsproblemen (denk aan de medisch opvoedkundige bureaus), psychosociale problemen en psychische problemen (zoals in het verlengde van echtscheiding of rouw) tot het domein gerekend, in de recente definities beperkt de kerntaak zich tot (een vermoeden van) psychische stoornissen. In haar recente Beleidsvisie GGZ (2006) schrijft VWS wat ‘[...] geestelijke gezondheidszorg is: kerntaak van de GGZ is het behandelen van psychische stoornissen en het beperken van de gevolgen van deze stoornissen voor het dagelijks functioneren’. Ook stelt deze Beleidsvisie dat ‘gezien de verwevenheid van psychische stoornissen en opvoed- en opgroeiproblematiek (het domein van de jeugdzorg) deelname van de jeugdGGZ aan een netwerk van jeugdzorg onmisbaar is’. In ‘Jeugd GGZ Breed Beschikbaar’ formuleert GGZ Nederland haar ambities voor de jaren 2006 tot 2008 en schrijft zij dat: ‘de kerndoelstelling van de jeugd-GGZ het bieden van specialistische diagnostiek, behandeling en begeleiding aan kinderen en jeugdigen en hun gezinssysteem met (een vermoeden van) psychische stoornissen is’ en dat ‘de kinder- en jeugdpsychiater, als kerndiscipline binnen de jeugd-GGZ, bij uitstek in staat is tot integratie van de biologische, psychologische en omgevingsfactoren bij de diagnostiek van kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen en de samenhangende inzet van psychiatrische, psychotherapeutische en orthopedagogische interventies’. Ook deze definiëringen zijn waarschijnlijk nog veel te ruim. Veel psychiatrische problematiek, ook bij kinderen en jeugdigen, is langdurend, zo niet chronisch.
Of dit te allen tijde psychiatrische bemoeienis vergt, is maar de vraag. Het ligt in de lijn der verwachting dat het exponentieel groeiende kennisbestand rond de kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen in de komende decennia het vak opnieuw zal dwingen haar domein scherper te formuleren. Ten voorbeeld: twintig jaar geleden ondenkbaar (en voor kinderen en jeugdigen nog niet van toepassing), is de nieuwe behandeling van zeer ernstige, op een andere wijze niet te behandelen vormen van dwangstoornissen via het implanteren van elektrodes in de hersenen. In het academisch medisch centrum van de Universiteit van Amsterdam werkt een gespecialiseerd team van psychiaters, neuropsychologen en neurochirurgen (onder leiding van de psychiater Denys) hiertoe samen (Slob, 2007).
5 Extrapolatie naar de toekomst: waardevol complement Sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw is binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie wereldwijd onder invloed van een exponentiële groei van onderzoeksbevindingen betreffende kinderontwikkeling en -psychopathologie, toenemende aandacht ontstaan voor de biologische determinanten van gedrag en de toepassing van psychofarmaca bij kinderen en jongeren. Die aandacht was niet langer overwegend psychosociaal en psychotherapeutisch georiënteerd. Er ontwikkelde zich een stevig diagnostisch fundament (Verhulst & Verheij, 2000; Verheij, Verhulst & Ferdinand, 2007). Een parallelle ontwikkeling binnen de algemene psychiatrie resulteerde in een herzien profiel van de psychiater (Verheij, 2005) waarin deze als dokter tussen de dokters wordt beschreven. Nu binnen de vakontwikkeling kinderen jeugdpsychiaters weer meer en meer
89
heuse dokters worden, zal geleidelijk de kinder- en jeugdpsychiatrische instelling (of een deel van de instellingen) weer meer en meer ziekenhuis worden. Deze nieuwe generatie kinder- en jeugdpsychiatrische ziekenhuizen zal deel gaan uitmaken van de algemene ziekenhuizen of zich er tegenaan vestigen. Samenwerking met andere medisch specialisten, gebruik van laboratoria, van moderne beeldvormende technieken, van klinisch-genetisch onderzoek en dergelijke kunnen daardoor zonder hindernissen ter beschikking staan. Psy-medafdelingen (psychiatrischmedische afdelingen) zoals deze al binnen een aantal algemene ziekenhuizen functioneren, slaan een brug naar deze toekomst. Kinder- en jeugdpsychiaters nieuwe stijl zullen die diagnostiek uitzetten en in het verlengde daarvan de resultaten integreren in die psychiatrische stoornissen die een multidimensionele, multidisciplinaire optiek behoeven om tot behandelingsdirectieven te komen (Verheij, Verhulst & Ferdinand, 2007). Kinderen jeugdpsychiaters zullen, veel meer dan op dit moment, jeugdzorgbreed optreden als diagnostisch consulent. Als medebehandelaar zal de kinder- en jeugdpsychiater ingeval van psychiatrische stoornissen optreden als farmacotherapie geïndiceerd is. Voor die kinderen en jeugdigen en hun gezinnen bij wie het samenspel van lichamelijke, cognitieve en emotionele factoren zich uiterst ingewikkeld in positieve zin laat beïnvloeden, zal de kinder- en jeugdpsychiater de hoofdbehandelaar zijn. Gezien het beperkte aantal kinder- en jeugdpsychiaters, ongeveer 350, een aantal dat de komende jaren nauwelijks zal veranderen (Boer, 2005), is het van belang deze vakkrachten gericht en selectief te blijven inzetten.
6 Circuit van voorzieningen Om daadwerkelijk complementair aan de bredere jeugdzorg te zijn, is het ook van belang de capaciteit van de ruim twintig voorzieningen in het oog te houden. Een capaciteit die vele malen kleiner is dan die van de jeugdzorg. Kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen zullen in de komende tien jaar gemarkeerder dan ooit specialistische voorzieningen in het brede veld van jeugdzorg zijn. Het zijn de werkplaatsen van kinder- en jeugdpsychiaters die daar, in een multidisciplinair samenwerkingsverband, vorm geven aan specialistische medische diagnostiek en behandeling. In Nederland heeft elke regio met 1 à 1½ miljoen inwoners één kinder- en jeugdpsychiatrische instelling of een aantal dat intensief samenwerkt. Binnen zo’n regio worden in elk geval zes basisfuncties vervuld, te weten: poliklinische diagnostiek en behandeling; dagobservatie en dagbehandeling; klinische observatie, crisisinterventie; kortdurende klinische behandeling en langdurende klinische behandeling. Ook zijn er specifieke functies, zoals de langdurige begeleiding en behandeling van kinderen en jeugdigen met autisme, de psychiatrische behandeling van verstandelijk gehandicapte kinderen of jeugdigen, de psychiatrische behandeling van dove kinderen en jeugdigen en de orthopsychiatrische behandeling van
jeugdigen met ernstige gedragsstoornissen en/of langdurige psychotische problematiek. Specifieke functies zijn georganiseerd voor enkele samenwerkende regio’s of soms landelijk. In elke gezondheidsregio zijn de opgesomde functies te herkennen voor kinderen (0-12 jaar) en jeugdigen (12-18 jaar). Dit geheel vormt een klein, maar gedifferentieerd netwerk van psychiatrische diensten ten behoeve van kinderen en jeugdigen, waarbij de verhoudingen niet uit het oog moeten worden verloren: • er zijn ongeveer vier miljoen kinderen en jeugdigen in Nederland; • er zijn, als in de komende jaren alle toegestane capaciteit operationeel is, ongeveer 1.500 klinische plaatsen (met een verhouding kinderen: jeugdigen van 6:4) en ongeveer 700 dagbehandelingsplaatsen (met een verhouding infants/ kinderen:jeugdigen van 2:1); • er zijn ruim 20 kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen, per gezondheidsregio kunnen dat er een of meer zijn. Zijn er meer, dan werken ze intensief samen en complementeren ze elkaar. De kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen kunnen zelfstandige ziekenhuizen zijn (categoriale psychiatrische ziekenhuizen), kunnen deel zijn van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ) of onderdeel zijn van een universitair medisch centrum.
L I T E R AT UUR Berg, H. van den, & Verheij, F. (1997). Kinderen jeugdpsychiatrie hoort achter Bureau Jeugdzorg. Nederlands tijdschrift voor Jeugdzorg, 1, 36-40. Boer, F. (2005). Child and adolescent psychiatry in the Netherlands. European Child and Adolescent Psychiatry, 14, 351-355. Eriksson. E.H. (1968). Identiteit, jeugd en crisis. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum.
90
GGZ Nederland (2006). Jeugd GGZ Breed Beschikbaar; Ambities voor de jaren 2006-2008. Utrecht: Auteur. Goei, L. de (1992). In de kinderschoenen; Ontstaan en ontwikkeling van de universitaire kinderpsychiatrie in Nederland, 1936-1978. Utrecht: NcGv. Montfoort, A. van (2006). Jeugdzorg 2015: Ruimte voor ontwikkeling; Toekomstscenario.
Woerden: Adviesbureau Van Montfoort. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2005). Herziene Profielschets Psychiater. Utrecht: Auteur. Slob. M. (2007). Uitschakelbare dwang. NRC Handelsblad, 28-29 juli 2007, p. 16. Task Force Jeugdhulpverlening (1994). Plaatsmaken; Op weg naar goede jeugdzorg. ’s-Gravenhage: Ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Treffers, Ph.D.A. (2000). Het einde van de kinderen jeugdpsychiatrie. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55, 699-709. Van Dale (2005). Groot woordenboek der Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. Verheij, F. (1995). Een piramide op de hoogvlakte; de plaats van de kinder- en jeugdpsychiatrie binnen de jeugdzorg. Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en Jeugdwerk, 7, 22-28. Verheij, F. (1998). De toekomst van de jeugd-GGZ. Nederlands tijdschrift voor Jeugdzorg, 2, 27-31. Verheij, F. (2000a). Naar een nieuwe ordening: het kinder- en jeugdpsychiatrisch circuit als natuurlijke bondgenoot van de jeugdzorg. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55, 647-658. Verheij, F. (2000b). De opkomst van de kinder-
en jeugdpsychiatrie. In: F.C. Verhulst & F. Verheij (Red.), Kinder- en jeugdpsychiatrie; Onderzoek en diagnostiek (pp. 1-21). Assen: Van Gorcum. Verheij, F. (2005). Hoe het Bureau Jeugdzorg haar toegankelijkheid verloor. Nederlands tijdschrift voor Jeugdzorg, 9, 108-109. Verheij, F., Verhulst, F.C., & Ferdinand, R.F. (2007). Kinder- en jeugdpsychiatrie; een vak en een identiteit II. Tijdschrift voor Psychiatrie, 49, 429-437. Verhulst, F.C., Ende, J. van der, Ferdinand, R.F., & Kasius, M.C. (1997). De prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Nederlandse adolescenten. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 141, 777-781. Verhulst, F.C. (1999). De psychiatrische zorgbehoefte van kinderen en jeugdigen. In: F. Verheij, M.P.M. Monasso, M.L.J.M. Eussen & J.P. van Nuland (Red.), Zorgbreedte van de kinder- en jeugdpsychiatrie (pp. 12-22). Assen: Van Gorcum. Verhulst, F.C., & Verheij, F. (Red.) (2000). Kinder- en jeugdpsychiatrie; Onderzoek en diagnostiek. Assen: Van Gorcum. VWS (2006). Beleidsvisie GGZ. ’s-Gravenhage: Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
ADR E S VAN DE AUTE UR E-mail:
[email protected]
Wij als redactie van dit tijdschrift willen graag meer (jonge) collega’s en studenten in opleidingen bereiken en met hen in gesprek raken over orthoagogische aangelegenheden via ons internetforum, dat binnenkort de lucht ingaat. Kunt en wilt u ons helpen met het verspreiden van een aflevering in uw werkomgeving en/of opleiding? Nieuwe abonnees betalen voor de rest van deze jaargang slechts € 75,- (voor studenten is er een aantrekkelijke regeling van € 56,- voor een jaarabonnement) en zij ontvangen als welkomstgeschenk een gratis boek naar keuze uit het Agielfonds (zie www.agiel.nl). Degene die een abonnee aanbrengt, krijgt als bedankje van ons het boek Ouders op hun plek (zie de advertentie op pagina 119 van dit nummer) cadeau!
91