Gemeente Houten
Monitor ‘Kwetsbare groepen’ Gemeente Houten
Tekst en figuren Ellen Tromp (epidemioloog) en Marte van Rijnsoever Ontwerp voorkant rapport SWZ, Zeist September 2009
2
3
Inhoudsopgave
Voorwoord.......................................................................................................... 6 Samenvatting en aanbevelingen......................................................................... 8 1.
Opzet monitor kwetsbare groepen ......................................................... 12
1.1
Inleiding....................................................................................................12
1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3
Inhoud van de monitor................................................................................12 Kenmerken doelgroepen..............................................................................12 OGGZ-ladder .............................................................................................13 Indicatoren ................................................................................................14
2.
Preventie ................................................................................................ 18
2.1.
Risicofactoren in de bevolking ......................................................................18
2.2
Alcoholgebruik ...........................................................................................19
2.3
Psychische problemen .................................................................................20
2.4
Gebruik van slaap- en kalmerende middelen ..................................................21
2.5
Persoonlijke competenties ...........................................................................22
2.6
Eenzaamheid .............................................................................................23
2.7
Onderwijs en leerproblemen ........................................................................24
2.8 Financiële problemen ..................................................................................25 2.8.1 Moeite met rondkomen ...............................................................................26 2.8.2 Schulden ...................................................................................................27 2.9
Werkloos, in de bijstand of arbeidsongeschikt ................................................30
3.
Signalering en toeleiding naar zorg ........................................................ 32
3.1 Huiselijk geweld .........................................................................................32 3.1.1 GGD monitor volwassenen ...........................................................................32 3.1.2 Monitor huiselijk geweld ..............................................................................33 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3
Kindermishandeling ....................................................................................34 GGD Monitor jeugd .....................................................................................35 GGD Preventief Jeugdgezondheidsonderzoek .................................................35 Advies en Meldpunt Kindermishandeling ........................................................36
3.3
Jeugdzorg..................................................................................................37
3.4
Veelplegers................................................................................................38
3.5 Overlastmeldingen......................................................................................39 3.5.1 Meldpunt Zorg en Overlast...........................................................................39 3.5.2 Meldpunt Huisvervuiling ..............................................................................40 3.6
(Dreigende)Huisuitzettingen ........................................................................41
4.
Literatuurlijst ......................................................................................... 43
4
5
Voorwoord Voor de eerste maal presenteert de GGD u een overzicht van de kwetsbare groepen in haar werkgebied. Kwetsbare groepen zijn niet gemakkelijk te bereiken. Er zijn dan ook veel verschillende bronnen aangeboord om informatie te verzamelen. De ‘kwetsbare groepen’ waar wij in de monitor een beeld van schetsen lopen een groter risico op diverse problemen met betrekking tot hun lichamelijke en psychische gezondheid en welzijn. Met de informatie uit deze monitor willen we gemeenten aangrijpingspunten bieden om zich met hun beleid actief op deze groepen te richten.
Noortje van Tankeren Hoofd afdeling Gezondheidsbevordering, Beleidsadvisering & Epidemiologie
6
7
Samenvatting en aanbevelingen Voor de monitor ‘kwetsbare groepen 2008’ zijn gegevens verzameld over mensen die aan de rand van onze samenleving staan. De monitor is dit jaar voor het eerst uitgevoerd en zal net als de monitor jeugd, volwassenen en senioren eens per vier jaar uitkomen. Beleidskader en doelgroep Kwetsbare groepen, over welke mensen hebben we het dan? Het gaat om dak- en thuislozen, (ex)psychiatrische patiënten, harddrugsverslaafden, alcoholisten of anderen aan de rand van de samenleving. Deze (sociaal) kwetsbare mensen kampen vaak met meervoudige problematiek en maken niet zelfstandig of vrijwillig gebruik van belangrijke maatschappelijke voorzieningen. Door de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgen gemeenten steeds meer verantwoordelijkheden voor de zorg voor kwetsbare groepen. Ze dienen vooral te zorgen dat risicofactoren vroegtijdig gesignaleerd worden en (kwetsbare) mensen met complexe en meervoudige problemen in een vroegtijdig stadium bereikt en begeleid worden naar een passend zorg- en welzijnsaanbod. Het zorgtraject van maatschappelijke ondersteuning loopt van preventie, signalering, zorg en opvang tot reactivering. In deze monitor worden alleen het begin van dit traject bekeken. Het doel van de monitor is het volgen van ontwikkelingen in de aard en omvang van de doelgroep ‘kwetsbare groepen’. Gegevensbronnen en methode Het format van deze monitor is overgenomen uit de rapportage ‘Monitor Maatschappelijke Opvang, OGGz en verslavingszorg Zuid-Holland Noord 2006’ van de GGD Hollands Midden (Tielen, 2007)32,33,34. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van landelijk vastgestelde indicatoren. Een aantal belangrijke indicatoren ontbreken echter in deze monitor zoals (hard)drugs- en alcoholverslaafden, bemoeizorgklanten en dak- en thuislozen. De standaarden van deze indicatoren zijn landelijk nog niet vastgesteld. Bovendien is het niet altijd mogelijk een scheiding te maken in het voorzieningenaanbod van bovengenoemde indicatoren tussen stad Utrecht en regio Midden-Nederland. Gegevens uit de gezondheidsenquête onder volwassenen in 2008 en 2004, senioren in 2007/2006 en het onderzoek schoolkracht voortgezet onderwijs in 2007 en 2003 leveren omvangschattingen van risicogroepen. Voor gegevens over signalering en toeleiding naar zorg zijn registratiegegevens opgevraagd bij een groot aantal instellingen in de regio. Preventie Risicofactoren voor sociale uitsluiting zijn onder andere overmatig alcoholgebruik (bingedrinken), psychische problemen, eenzaamheid, problematische schulden en werkloosheid. • Er zijn geen aanwijzingen dat het overmatig alcoholgebruik is toegenomen. Wel tonen de cijfers aan dat men op steeds jongere leeftijd begint met bingedrinken. In klas 1 van het voortgezet onderwijs geeft 9% van de jongeren aan minimaal één keer per maand 5 of meer glazen alcohol per keer te hebben gedronken. Onder volwassenen is het bingedrinken het hoogst in de leeftijdsgroep van 19 t/m 34 jaar. In die groep drinkt 10% minimaal één keer per week 6 of meer glazen alcohol per keer. (In deze monitor hebben we deze norm ook voor vrouwen genomen en niet 4 of meer glazen per keer.) • Eén op de acht jongeren heeft psychosociale problemen. Bij volwassenen ligt dit percentage zelfs nog iets hoger: 17% heeft depressieve klachten en 11% heeft last van angststoornissen. Vrouwen hebben vaker klachten dan mannen. Opvallend veel 75-plussers hebben last van depressieve gevoelens. Slaapproblemen hangen sterk samen met de psychische gezondheid.
8
• •
•
•
Eén op de acht volwassenen (vooral 65-plussers) gebruikt slaap- of kalmeringstabletten terwijl bijna de helft deze tabletten dagelijks en langer dan 3 maanden slikt. Mensen met psychische klachten blijken vaker over weinig persoonlijke competenties te beschikken vergeleken met hun gezonde leeftijdsgenoten. Twee op de vijf volwassenen geeft aan zich eenzaam of verlaten te voelen. Van deze groep is 6% sterk eenzaam. Dit percentage is in de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven. Leerlingen met laagopgeleide ouders krijgen in het basisonderwijs een gewichtsscore toegekend. In 2007 heeft 12% van de kinderen een leerlinggewicht hoger dan nul. Schoolverzuim en vroegtijdig schoolverlaten zijn andere risicofactoren voor het verwerven van een slechte maatschappelijke positie. In 2006/2007 heeft 13,4 op 1.000 jongeren onder de 23 jaar de school vroegtijdig verlaten. Het percentage volwassenen dat moeite heeft met rondkomen is 15%; 8% geeft aan financiële problemen en schulden te hebben. Navraag bij gemeentelijke schuldhulpverlening leert dat slechts 0,3% zich voor hulp aanmeldt. Ongeveer 15% van deze groep wordt doorgestuurd naar de rechtbank omdat het treffen van een schuldregeling in het minnelijk traject mislukt is. Vergeleken met voorgaande jaren zijn in 2008 minder aanmeldingen gekomen bij de schuldhulpverlening. In regio Midden-Nederland is 1,4% werkloos. Dit percentage is in de afgelopen jaren gelijk gebleven. Er is echter wel een afname te zien in het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en bijstandsuitkeringen. In 2008 liggen deze percentage op respectievelijk 7,0% en 2,5%.
Signalering • In 2008 is 7% van de volwassen bevolking tot 65 jaar ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Bij 1% heeft het geweld in het afgelopen jaar plaatsgevonden. De dader is in de helft van de gevallen de (ex)partner. De politie heeft in het afgelopen jaar in Midden-Nederland (gemeenten uit regio Eemland niet meegerekend) ruim 900 incidenten huiselijk geweld geregistreerd. Ongeveer 40% van de slachtoffers heeft hierover aangifte gedaan bij de politie. Het aantal geregistreerde incidenten is in de afgelopen jaren gelijk gebleven. • Onder de jongeren geeft 8% aan ooit huiselijk geweld meegemaakt te hebben. Bij 1% van de jongeren is het geweld nog steeds aan de gang. Bij de GGD jeugdgezondheidsdienst is bij 1,3% van de kinderen een vermoeden van kindermishandeling opgetekend. In totaal ging het in 2008 om ruim 600 kinderen. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) registreert 687 (0,3%) meldingen voor vervolgonderzoek naar kindermishandeling. Het aantal meldingen is vergeleken met 2007 sterk toegenomen. Ook het aantal kinderen dat onder toezicht of voogdij is gesteld, is in de afgelopen jaren flink toegenomen. In 2007 betrof het voor onze regio bijna 700 kinderen. Daarnaast zijn 360 jongeren in de leeftijd van 12 t/m 25 jaar aangemeld bij de afdeling reclassering. • Personen die bij herhaling strafbare feiten plegen (of daarvan verdacht worden) worden geclassificeerd als veelpleger. De politie heeft in 2008 bijna 700 veelplegers van 18 jaar en ouder geregistreerd. Ruim 20% van deze groep staat in regio MiddenNederland bekend als zeer actieve veelpleger. • Bij de GGD zijn twee meldpunten actief die zich specifiek op overlastmeldingen richten, namelijk meldpunt Zorg en Overlast en meldpunt Huisvervuiling (geen cijfers over regio Eemland in deze monitor). Bij het meldpunt Zorg en Overlast zijn dit jaar 312 meldingen binnengekomen. De meeste meldingen hadden betrekking op psychiatrische en sociale problematiek van de overlastgever. Daarnaast zijn 87 meldingen geweest over huisvervuiling. Het aantal meldingen huisvervuiling is toegenomen vergeleken met de vier voorgaande jaren. • In tegenstelling tot de landelijke cijfers die een toename in het aantal dreigende huisuitzettingen laten zien, is dit aantal in regio Midden-Nederland afgenomen. In 2008 was het aantal dreigende huisuitzettingen 60 per 10.000 huurwoningen terwijl in 2006 en 2007 dit, respectievelijk, 89 en 92 per 10.000 huurwoningen was.
9
Conclusies Preventie 1. Op steeds jongere leeftijd begint men met bingedrinken. 2. Veel 75-plussers hebben last van depressieve gevoelens. 3. Driekwart van de uitkeringsgerechtigden (WW, WAO of bijstand) kampt met problemen. Ze zijn of ernstig depressief en/of drinken excessief alcohol en/of hebben problematische schulden. Signaleringen 1. Er is meer aandacht voor meldingen en aangiften van huiselijk geweld bij de politie. Naar schatting is in 2008 van ongeveer 8% van alle huiselijk geweldincidenten in de regio aangifte gedaan. (Er zijn 4465 slachtoffers geweest van huiselijk geweld, uit volwassenenenquête GGD, en slechts 375 aangiften bij de politie gedaan). 2. Er is een toename te zien in het aantal hulpverleningscontacten van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld en bij het Algemeen Maatschappelijk Werk over problemen rond huiselijk geweld. 3. Het aantal meldingen bij het Meldpunt Zorg en Overlast en Meldpunt huisvervuiling neemt toe. Het gaat vaak om een combinatie van psychiatrie en sociale problemen. 4. Het aantal dreigende huisuitzetting is in 2008 sterk afgenomen. Deze cijfers laten zien dat de inzet van woningcorporaties om uitzettingen te voorkomen, loont. Aanbevelingen De kredietcrisis De cijfers in deze monitor laten een beeld zien van een samenleving vòòr de kredietcrisis. Toch zal de economische crisis in deze monitor genoemd moeten worden. Hoeveel gevolgen de kredietcrisis zal hebben voor de kwetsbare groepen is moeilijk in te schatten. Recent onderzoek naar gevolgen van de crisis laat zien dat financiële problemen sterk gerelateerd zijn aan gezondheidsproblemen. Zo lopen mensen met schulden een hoger risico op stress, depressieve gevoelens en slechte leefgewoonten als roken en overmatig alcohol drinken35,36. •
Aanbeveling: Naast schuldregeling, budgetbegeleiding en budgetbeheer zorgen dat de schuldhulpverlening en kredietbanken hun cliënten ook psychosociale hulpverlening en gezondheidsbevorderende activiteiten kunnen aanbieden.
Door de economische crisis is de jeugdwerkloosheid onder lager opgeleiden razendsnel opgelopen. De werkloosheid onder vmbo'ers die hun diploma anderhalf jaar geleden haalden is van 6 naar 9% gestegen, onder mbo'ers is de werkloosheid zelfs van 10 tot 16% opgelopen. (Deze cijfers worden niet gepresenteerd in deze monitor.) Hoger opgeleiden worden vooralsnog niet geraakt door de crisis, omdat de malaise pas na de zomer in alle hevigheid zal toeslaan37. Bij jongeren die gelijk na hun opleiding werkloos worden kunnen de problemen zich opstapelen waardoor zij in een neerwaartse spiraal terecht komen. •
Aanbeveling: In de strijd tegen jeugdwerkloosheid staan onderwijs en werkervaringsplaatsen centraal. Jongeren zullen gestimuleerd moeten worden door te leren en een diploma te halen op een hoger niveau. Als er niet wordt doorgeleerd zullen jongeren begeleid moeten worden naar een traject waarbij werkervaring kan worden opgedaan.
Aandacht voor specifieke groepen Kinderen uit gezinnen met een zwakke maatschappelijke positie (uitkeringsgezinnen, kinderen met leerlinggewicht hoger dan nul en eenoudergezinnen) hebben een verhoogd risico op psychosociale problematiek38. Bij deze gezinnen spelen vaak langdurige meerdere problemen mee.
10
De problemen waar de gezinnen mee te kampen hebben tasten het persoonlijk functioneren van kinderen aan en gaan vaak van generatie op generatie39. •
Aanbeveling: Aandacht voor ’multiproblem’ gezinnen is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Toch zal nog veel werk gedaan moeten worden om meer bekendheid te geven aan vroegsignalering en vroege aanpak van psychosociale problematiek bij consultatiebureaus en schoolgezondheidsdiensten, voor het opdoen van meer kennis over zorgsignalen, voor een betere afstemming tussen de hulpverleners onderling en voor duidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor de coördinatie.
Depressies en eenzaamheid komen veel voor bij ouderen. De psychische problemen kunnen aanzienlijke beperkingen geven in het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven. Door verlieservaringen of andere grote ingrijpende negatieve gebeurtenissen kunnen ouderen psychisch in de knoop raken. Deze problemen worden bij ouderen vaak onvoldoende herkend en behandeld. •
Aanbeveling: Voor de aanpak van depressie en eenzaamheid wordt aanbevolen om aan de vier pijlers van het basispakket aandacht te besteden: voorlichting en bewustwording, signalering en advies, preventief ondersteuningsaanbod en maatregelen gericht op een gezonde leefomgeving (zie ook monitor Volwassenen 2008). Daarnaast is het voor senioren belangrijk dat gewerkt wordt aan het versterken van een ondersteunende en gezonde leefomgeving. Hierbij valt te denken aan het huisbezoekproject van de lokale Stichtingen Welzijn Ouderen waarbij iedere oudere hulp geboden wordt bij het verbeteren van het zelfstandig functioneren. Een andere ingang is het bevorderen van de sociale cohesie in buurten.
Aanbevelingen voor het vervolg van de monitor ‘kwetsbare groepen’. • In de huidige monitor is helaas geen compleet beeld ontstaan over de omvang van de kwetsbare groepen door het ontbreken van gegevens over zorg/opvang en activering/re-integratie. Voor de volgende monitor zullen de landelijke standaardindicatoren vastgesteld zijn en eventuele databestanden beschikbaar zijn. Dit zal zorgen voor een grote efficiëntie in het verzamelen van gegevens en bovendien is onderlinge vergelijkingen van resultaten mogelijk. • Voor deze monitor hebben we veel tijd besteed aan het achterhalen van adressen en opvragen van gegevens. We hebben grote verschillen opgemerkt tussen de 28 lokale instanties en ook ervaren dat het niet altijd even gemakkelijk is om (snel?) gegevens te verkrijgen. Voor het vervolg van de monitor ‘kwetsbare groepen’ is het belangrijk dat instanties het belang inzien van deze monitor en dat registratiesystemen van diverse organisaties zo zijn ingericht dat dataverzameling eenvoudiger wordt. Lokale aandachtspunten Houten Ouderen in Houten ervaren veel psychische problemen zoals angst- en depressieve klachten. Het aantal huisuitzettingen is in Houten toegenomen. Helaas heeft de gemeente Houten geen ’exploten van kennisgeving’ (informatie over huisuitzettingen) kunnen aanleveren. In deze monitor worden gegevens bij verschillende lokale instanties opgevraagd. Voor het vervolg van de monitor is het belangrijk dat de instanties het belang van deze monitor inzien en hieraan ook een bijdrage willen leveren.
11
1.
Opzet monitor kwetsbare groepen 1.1
Inleiding
Sinds 1 januari 2007 is er een nieuwe wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het maatschappelijke doel van de Wmo is meedoen. De wet moet er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en mee kunnen doen in de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden1. Deze monitor zal inzicht geven in de kwetsbare groepen in regio Midden Nederland en is vooral gericht op de OGGZ groep. De gegevens van deze monitor dienen ter onderbouwing voor de nota Wmo zodat gemeenten met kennis van zaken vorm kunnen geven aan de prestatievelden van de Wmo. Enkele prestatievelden zijn voor deze monitor vooral relevant, te weten ‘bevorderen van zelfredzaamheid van kwetsbare mensen’, ‘verlenen van voorzieningen voor zelfredzaamheid’, ‘beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang inclusief huiselijk geweld’, ‘de openbare geestelijke gezondheidszorg’ en ‘verslavingszorgbeleid2’ Hoewel alle gemeenten taken hebben op deze beleidsterreinen, zijn Utrecht, Amersfoort en Ede (voor de gemeente Renswoude, Veenendaal en Rhenen) als centrumgemeenten verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang en ambulante verslavingszorg in regio Midden-Nederland. De centrumgemeenten leggen verantwoordelijkheid af aan Den Haag. Zij dienen te zorgen dat de lokale/regionale aansturing van het beleid resultaatgericht is. Hierdoor is meer behoefte ontstaan aan lokale en regionale informatie over de omvang en samenstelling van (sociaal) kwetsbare burgers en het voorzieningenaanbod voor deze groep. GGD Midden Nederland heeft als taak om namens de gemeenten inzicht te verwerven in de gezondheidssituatie van de bevolking op basis van epidemiologische gegevens. Zo worden de doelgroepen jeugd, volwassenen en senioren elke vier jaar gevolgd. Naast deze monitors wil de GGD een vierde monitor toevoegen, te weten ‘monitor kwetsbare groepen’. Het is de bedoeling dat deze monitor net als de andere monitors om de vier jaar uitkomt. De resultaten van de eerste monitor ‘kwetsbare groepen’ staan in dit rapport beschrijven.
1.2
Inhoud van de monitor
Het doel van deze monitor is het volgen van ontwikkelingen in de aard en omvang van de doelgroep ‘kwetsbare groepen’. Het gaat hierbij zowel om de omvang van de risicogroepen in de bevolking als de zorgconsumptie en het gebruik van voorzieningen. Een andere benaming voor ‘kwetsbare groepen’ is de groep mensen die zorg behoeven vanuit de Openbare Geestelijke gezondheidszorg (OGGZ). Beide termen zullen in deze monitor door elkaar gebruikt worden.
1.2.1 Kenmerken doelgroepen Het centrale thema van de WMO is dat ‘iedereen – jong en oud, gehandicapt en nietgehandicapt, autochtoon en allochtoon, met en zonder problemen – volwaardig aan de samenleving kan deelnemen3’. De mensen die tot de doelgroepen van de OGGZ behoren, doen juist niet (voldoende) mee, zijn uitgesloten of dreigen te worden uitgesloten van de maatschappij.
12
De risicogroepen voor sociale uitsluiting zijn zeer heterogeen en de problemen heel divers. De kenmerken die zij met elkaar delen worden hieronder beschreven aan de hand van het model ‘sociale uitsluiting’ van Gerda Jehoel-Gijsbers4. De twee centrale kenmerken van sociale uitsluiting zijn: 1. er is sprake van een tekort of achterstand op zowel het culturele als economische vlak met; 2. het ontbreken van toekomstperspectief. Culturele uitsluiting • Achterstand sociale participatie: onvoldoende deelname aan formele en informele sociale netwerken, inclusief vrijetijdsbesteding; onvoldoende sociale ondersteuning; sociaal isolement; onvoldoende sociale betrokkenheid; voor allochtonen: ontbreken van contact met autochtonen. • Achterstand culturele integratie: onvoldoende naleving van centrale waarden en normen behorend bij actief sociaal burgerschap; gering arbeidsethos; geringe opleidingsbereidheid; niet stemmen; misbruik sociale zekerheid; delinquent gedrag; afwijkende pedagogische opvattingen; afwijkende opvattingen over rechten en plichten van vrouwen/mannen. Economische uitsluiting • Materiële achterstand (armoede): tekort aan middelen voor elementaire levensbehoeften en materiële goederen; ‘life style’ deprivatie; problematische schulden; betalingsachterstanden (m.n. woonlasten); geen mogelijkheid om geld te lenen. • Geen toegang tot ‘social rights’ ((semi-)overheidsinstellingen): wachtlijsten en/of (financiële) drempels voor gezondheidszorg, onderwijs (m.n. ten behoeve van kinderen), huisvesting, rechtsbijstand, maatschappelijke dienstverlening, schuldhulpverlening, arbeidsbemiddeling, sociale zekerheid, maar ook zakelijke dienstverlening zoals banken en verzekeringsinstellingen; onvoldoende veiligheid en leefbaarheid woonomgeving.
1.2.2 OGGZ-ladder Voor de opzet en indeling van de monitor is gebruik gemaakt van de zogenaamde OGGZladder. De OGGZ-ladder geeft het proces van sociale uitsluiting weer5.
13
Op de nulde trede staat de algemene bevolking. Men heeft een redelijke tot goede gezondheid, doet actief mee in de maatschappij en kan tegenslagen opvangen dankzij voldoende sociale steun. Bij de eerste trede gaat het om uiteenlopende risicogroepen waarbij sprake is van verminderd welzijn en minder goed in staat eigen problemen op te lossen. Dank zij voldoende steun van familie en vrienden, blijven de problemen beheersbaar. Op de tweede trede nemen de problemen in ernst toe. Er is sprake van opeenstapeling van problemen en ze houden langer aan. Steun uit de omgeving is gebrekkig of valt weg. De situatie is kwetsbaar en kan na een ingrijpende gebeurtenis snel verslechteren. Op de derde trede worden mensen afhankelijk van voorzieningen voor maatschappelijke opvang, psychiatrische en/of verslavingszorg. Zij hebben uiteenlopende, vaak meervoudige problemen. De afhankelijkheid van opvang en zorg kan tijdelijk of langdurig zijn. Op de vierde trede is de bodem van het bestaan bereikt. Deze feitelijk daklozen hebben geen huisvesting. Zij maken beperkt gebruik van de opvang- en zorgvoorzieningen. Zij overnachten op straat, vinden tijdelijk onderdak bij vrienden of familie, of komen bij de nachtopvang. Op elke trede is een aantal interventies mogelijk door gemeente en instellingen. Op de nulde en eerste trede is preventie aan de orde. De tweede trede vraagt om signalering en vroeginterventie en toeleiding naar zorg. Op de derde en vierde trede hebben mensen passende zorg en opvang nodig. Bij elke trede kunnen gemeente en instellingen actief bijdragen aan activering en herstel5. De opzet van de monitor volgt de treden van de OGGZ-ladder met de functies (interventiemogelijkheden) die daarbij horen. De verzamelde gegevens zijn geordend volgens onderstaand schema preventie, signalering, zorg/opvang en activering/ reïntegratie.
1.2.3 Indicatoren De keuze van indicatoren wordt bepaald door kenmerken en risicofactoren van sociale uitsluiting. De indicatoren zorg/opvang en activering/re-integratie komen in deze monitor niet aan de orde. Deels omdat de landelijke standaarden van deze indicatoren nog in ontwikkeling zijn en deels omdat in het voorzieningenaanbod de scheiding tussen stad en regiofunctie niet altijd goed gemaakt kan worden. In een volgende monitor ‘kwetsbare groepen’ hopen we meer aandacht aan deze indicatoren te besteden. In de hier onderstaande lijst staan de indicatoren beschreven volgens de indeling van de OGGZ ladder. In deze monitor zijn, indien mogelijk, cijfers verzameld van 2005, 2006, 2007 en 2008. Zo kunnen eventuele trends in de cijfers inzichtelijk gemaakt worden. Voor de risicofactoren in de bevolking is geput uit de gezondheidsenquête onder 19 t/m 64 jarigen in 2004 en 2008 (MonV), de gezondheidsenquête onder senioren in 2006/2007 (MonS) en het onderzoek schoolkracht voortgezet onderwijs in 2003 en 2007 (MonJ). Cliëntgegevens zijn opgevraagd bij diverse instellingen die hieronder staan genoemd.
14
Er is met de volgende indicatoren gewerkt: Indicator Preventie Risicofactoren in bevolking Alcoholgebruik
Psychische problemen
Gebruik van slaap/kalmeringsmiddelen
Persoonlijke competenties
Eenzaamheid
Onderwijs en leerproblemen
Indicatoren - Aantal jongeren (12-18jr) dat minimaal één keer per maand 5 of meer glazen alcohol drinkt (MonJ). - Aantal jongeren (12-18jr) dat aangeeft problemen te hebben met drank, verslaving (MonJ). - Aantal jongeren (12-18jr) met ouder(s) die problemen met drank, verslaving hebben (MonJ). - Aantal volwassenen (19-65 jr) dat minimaal één keer per week 6 of meer glazen alcohol drinkt (MonV). - Aantal ouderen (65 jr en ouder) dat minimaal één keer per week 6 of meer glazen alcohol drinkt (MonS). - Aantal jongeren (12-18jr) met verhoogde score op SDQ (MonJ). - Aantal jongeren (12-18jr) waarvan de ouder(s)/ broer of zus een psychische ziekten hebben (MonJ). - Aantal volwassenen (19-65 jr) met hoog risico op angststoornis en/of depressie (MonV). - Aantal ouderen (65 jr en ouder) met hoog risico op angststoornis en hoog risico op depressie (MonS). - Aantal volwassenen (19-65 jr) dat langdurig (langer dan 3 mnd) en dagelijks slaap- en kalmeringsmiddelen slikt (MonV). - Aantal ouderen (65 jr en ouder) dat langdurig (langer dan 3 mnd) en dagelijks slaap- en kalmeringsmiddelen slikt (MonS). - Aantal volwassenen (19-65 jr) dat over weinig persoonlijke competenties beschikt (MonV). - Aantal ouderen (65 jr en ouder) dat over weinig persoonlijke competenties beschikt. - Aantal volwassenen (19-65 jr) dat ernstig eenzaam is (MonV). - Aantal ouderen (65 jr en ouder) dat ernstig eenzaam is (MonS). - Percentage 4 t/m 12 jarigen in het primair onderwijs met een leerlinggewicht hoger dan 0. Bron:Centrale Financiën Instellingen (CFI) - Aantal leerlingen dat jaarlijks relatief verzuimt als percentage van het totale aantal 5 t/m 17 jarige leerplichtige leerlingen (CFI). - Aantal vroegtijdige schoolverlaters zonder startkwalificatie in een kalenderjaar Bron:Regionaal meld- en Coördinatiepunt vroegtijdige schoolverlaters (RMC).
15
Financiële problemen
Werkloos, arbeidsongeschikt, bijstand
Moeite met rondkomen - Aantal jongeren (12-18jr) dat problemen heeft met geld, inkomen (MonJ). - Aantal jongeren (12-18jr) dat aangeeft ouders te hebben met problemen met geld/inkomen (MonJ). - Aantal volwassenen (19-65 jr) dat grote moeite met rondkomen heeft (MonV). - Aantal ouderen (65 jr en ouder) dat grote moeite met rondkomen heeft (MonS). Schulden - Aantal volwassenen (19-65 jr) met risicovolle of problematische schulden (MonV). - Aantal personen dat zich heeft aangemeld voor schuldhulp-verlening per kalenderjaar. Bron: afdeling schuldhulpverlening gemeente - Aantal personen met toekenning Wsnp (wet schuldsanering natuurlijke personen) per kalenderjaar. Bron: Raad van rechtsbijstand, Den Bosch. - Aantal uitkeringsgerechtigden (WW, WWB, WAO, WAZ, Wajong) van 15-64 jr dat uitkering ontvangt (CBS).
Indicatoren Signalering en Toeleiding naar zorg Indicatoren Huiselijk geweld - Aantal meldingen bij het steunpunt per kalenderjaar. Bron: Advies en Steunpunt huiselijk geweld stad en regio Utrecht. - Aantal volwassenen (19-65 jr) dat slachtoffer is van huiselijk geweld (MonV). Kindermishandeling - Aantal meldingen kindermishandeling Bron: Advies- en meldpunt Kindermishandeling. - Aantal vermoedens van kindermishandeling en ondernomen acties. (JeugdInformatieSysteem afdeling JGZ) - Aantal jongeren (12-18jr) dat mishandeld is door ouder(s)/andere volwassene (MonJ). - Aantal jongeren (12-18jr) dat seksueel misbruikt is (MonJ). - Aantal jongeren (12-18jr) waar geweld of mishandeling tussen ouders voorkomt (MonJ). Jeugdzorg - Aantal jongeren onder voogdij. Aantal jongeren aangemeld bij jeugdhulpverlening. Bron: Bureau Jeugdzorg Utrecht. Veelplegers - Aantal jeugdige veelplegers (12-17jr). - Aantal veelplegers (18jr en ouder). - Aantal stelselmatige daders (18jr en ouder) in afgelopen kalenderjaar. Bron: Korps Landelijke Politiedienst.
16
Overlastmeldingen
(Dreigende) huisuitzettingen
- Aantal gemelde zaken per kalenderjaar. Bron: Meldpunt Zorg en Overlast (GGD). - Aantal meldingen van huisvervuiling per kalenderjaar. Bron: Meldpunt huisvervuiling (GGD). - Aantal aanzoeken en daadwerkelijke uitvoering van huisuitzettingen per kalenderjaar. Bron: afdeling sociale dienst gemeente en woningbouwverenigingen.
Niet in deze monitor: Indicatoren Zorg en opvang Gebruik voorzieningen Bemoeizorg (Hard)drugs/alcoholverslaafden Daklozen (feitelijk en residentieel)
Indicatoren Aantal bemoeizorgklanten in zorg. Aantal cliënten per kalenderjaar. Aantal cliënten per kalenderjaar. Dag-, nacht- of 24-uurs opvang.
Indicatoren Activering en re-integratie Gebruik voorzieningen Indicatoren Dagbesteding, activeringsprojecten, Aantal cliënten per kalenderjaar. Terugleiding naar woning/werk/scholing
Afbakening van de monitor Deze monitor heeft niet de pretentie compleet te zijn. Het is een eerste aanzet om de kwetsbare groepen in beeld te brengen. De monitor is een groeimodel dat op grond van ervaringen en politieke ontwikkelingen verder aangepast zal worden. De huidige monitor kent een aantal beperkingen: - De monitor is vooral gericht op de indicatoren ‘bevolking en preventie’ en ‘signalering en toeleiding naar zorg’. Er zal niet ingegaan worden op de indicatoren ‘zorg en opvang’ en ‘activering en re-integratie’. Landelijk wordt gewerkt aan een uniforme definitie van OGGZ-indicatoren. Dit proces is nog volop aan de gang. Om deze reden zijn niet alle indicatoren in de monitor meegenomen. - De opzet en uitwerking van deze monitor is voor de fusie met GGD Eemland van start gegaan. Helaas is het niet gelukt om in korte tijd alle gegevens over de Eemland gemeenten bij elkaar te krijgen. - Er worden cijfers van risico-indicatoren in de bevolking, zorggebruik en preventieaanbod weergegeven. Informatie over de achtergrond van de cijfers wordt gegeven maar de cijfers zelf worden niet geïnterpreteerd. Er ontbreekt hiervoor veelal een geschikt referentiekader. - De cijfers in de monitor hebben betrekking op gemeenten, subregio’s en regio’s, en verschillende leeftijdscategorieën. Dit komt doordat de beschikbaarheid van de gegevens en de wijze van registratie per instelling kan verschillen. Enkele registraties kunnen dan ook niet per gemeente worden uitgesplitst. - De cijfers zoals in de monitor zijn opgenomen kunnen niet bij elkaar worden opgeteld, aangezien er dubbeltellingen kunnen zitten in registratiegegevens van de instellingen.
17
2.
Preventie 2.1.
Risicofactoren in de bevolking
Opvang en zorg richten zich op mensen die om wat voor reden dan ook moeite hebben met toegang tot huisvesting, opleiding, werk of een ondersteunend sociaal netwerk. Een groot aantal factoren kan de neerwaartse spiraal in gang zetten of versnellen. We belichten het vóórkomen van een aantal risicofactoren in de bevolking. Hieronder staan de risicofactoren die in dit hoofdstuk worden beschreven. Alcoholgebruik Alcoholverslaving kan het dagelijks leven ontwrichten op allerlei terreinen. Uiteindelijk kan het leiden tot verlies van werk, huis en gezin. Psychische problemen Psychiatrische problemen kunnen iemand belemmeren in het opbouwen en handhaven van stabiele sociale relaties waardoor opleiding, werk en zelfstandig wonen een moeilijke klus wordt. Gebruik van slaap/kalmeringsmiddelen Slaap en kalmerende middelen worden voorgeschreven bij nervositeit, angst, depressie of overspannenheid. Langdurig gebruik is ongezond omdat de middelen op de lange termijn geheugenproblemen geven en verslavend werken. Daarnaast leiden ze nogal eens tot bewustzijnsdaling en suffigheid overdag. Persoonlijke competenties De manier waarop tegenslag wordt opgevangen kan bepalend zijn voor het ontstaan van psychiatrische problemen. Beperkte sociale vaardigheden, onvoldoende probleemoplossend vermogen en weinig zelfvertrouwen vormen een extra belasting bij ingrijpende negatieve gebeurtenissen. Eenzaamheid Eenzaamheid is een risicofactor voor depressie en omgekeerd. Als dit gepaard gaat met lichamelijke beperkingen, psychische problemen, moeite met rondkomen en/of weinig sociale contacten, kan een situatie ontstaan waarbij professionele hulp nodig is. Leerproblemen en onderwijs Voor jongeren geldt ‘een goede start, het halve werk’. Daarom is het belangrijk dat ze met voldoende startkwalificaties op de arbeidsmarkt komen. Bruikbare indicatoren zijn aantal achterstandsleerlingen, schoolverzuim en vroegtijdig schoolverlaten. Financiële problemen Mensen die langdurig werkloos zijn of van een uitkering moeten rondkomen, is de kans om in financiële problemen te raken groter dan bij huishoudens met hogere inkomsten. Hoge schulden, zonder de mogelijkheid deze op eigen kracht af te lossen kunnen in het uiterste geval leiden tot huisuitzetting en daarmee dakloosheid. Uitkeringsgerechtigden Bij mensen die langdurig werkloos zijn of van een uitkering moeten rondkomen, kunnen de problemen zich opstapelen waardoor zij in een neerwaartse spiraal terecht komen. Bronnen De gezondheidsenquêtes van de jeugd (in 2007), volwassenen (in 2008) en senioren (in 2006) leveren de meeste gegevens voor dit hoofdstuk. Gegevens over uitkeringsgerechtigden zijn afkomstig van het CBS. De gegevens van achterstandsleerlingen en schoolverzuim zijn afkomstig van Centrale Financiën Instellingen (CFI). Informatie over vroegtijdig schoolverlaten komt van het regionaal meld- en Coördinatiepunt vroegtijdige schoolverlaters (RMC).
18
Let op: de gegevens over de jeugd hebben steeds betrekking op klas 1 en 3 van het voortgezet onderwijs. De cijfers kunnen daarom afwijken van de cijfers gepresenteerd in Schoolkracht VO en op de gezondheidsatlas.
2.2
Alcoholgebruik
Jaarlijks worden ruim 12.000 mensen met alcoholgerelateerde problemen opgenomen in het ziekenhuis. Onverantwoord alcoholgebruik veroorzaakt sociale problemen door ontremd gedrag. Bovendien neemt de kans toe op ongelukken en, op langere termijn, op leveraandoeningen en kanker. Daarnaast vindt aantasting van het korte termijn geheugen plaats. Van alle gezondheidsproblemen neemt alcoholverslaving een positie binnen de top-10 in. Jongeren Uit landelijke gegevens blijkt dat de jongeren die drinken meer glazen alcohol per keer zijn gaan drinken. In de jongerenmonitor zien we dat de jeugd die overmatig alcohol drinkt steeds jonger wordt (zie Tabel 1). Het gebruik van minimaal één keer per maand 5 of meer glazen alcohol in korte tijd is echter in de afgelopen 5 jaar gelijk gebleven. Als jongeren voor hun 15e beginnen met drinken is de kans groter dat ze alcoholverslaafd raken op latere leeftijd. Ook hebben kinderen met verslaafde ouders meer kans op verslaving. In de jongerenmonitor 2007 geeft 3% van de jongeren aan serieuze problemen te hebben met drank, verslaving. De problemen nemen toe bij het ouder worden (2% in klas 1 tot 5% in klas 4) en verschillen tussen jongens en meisjes (4% vs 2,5%). Daarnaast geeft 5% van de jeugd aan dat er thuis problemen zijn met drank, verslaving van (één van) de ouders. 57% van de jongeren die dit over (één van) de ouders rapporteerde geeft aan zelf ook problemen te hebben met alcohol. Tenslotte hebben jongeren die overmatig alcohol drinken, vaker psychosociale problemen.
Tabel 1. Percentage jongeren dat minimaal één keer per maand ≥5 glazen alcohol in korte tijd drinkt
Regio MiddenNederland klas 1 Klas 3 jongen Meisje Totaal
2003 (%)
2007 (%)
4 32 22 15 18
9 28 19 17 18
Gemeente Houten (%) 7 21 13 13 13
Bron: Schoolkracht voortgezet onderwijs 2003 en 2007 Let op: cijfers in tabel hebben alleen betrekking op klas 1 en 3
Volwassenen en senioren Slechts 10% van de mensen die overmatig alcohol in korte tijd tot zich neemt, ervaart dit gedrag als probleem. Net als bij jongeren hebben volwassenen met psychische stoornissen een groter risico op problematisch alcoholgebruik. Het schadelijk alcoholgebruik is onder volwassenen de laatste jaren stabiel gebleven. In de GGD monitors is echter te zien dat het bingedrinken (minimaal één keer per week ≥6 glazen alcohol in korte tijd) onder volwassenen in de afgelopen jaren iets is afgenomen (Tabel 2). Het bingedrinken is het hoogst in de leeftijdsgroep van 19-34 jaar. In tegenstelling tot landelijke trends kunnen we geen verband aantonen tussen bingedrinken en psychische klachten of psychosociale problemen. Wel is te zien dat mensen die overmatig alcohol gebruiken meer financiële-, huisvesting- en rouwverwerkingsproblemen hebben. Overmatig alcoholgebruik komt vaker voor bij mannen en in niet stedelijke gebieden.
19
Er is, in de gegevens van regio Midden-Nederland, geen verband te zien tussen opleidingsniveau en bingedrinken. Slechts 10% van de mensen die overmatig alcohol in korte tijd tot zich neemt, ervaart dit gedrag als probleem. Tabel 2. Percentage volwassenen/senioren dat minimaal één keer per week ≥6 glazen alcohol drinkt in korte tijd (bingedrinken)*
Regio MiddenNederland 19 - 34 jaar 35 – 49 jaar 50 – 64 jaar 65 - 74 jaar 75 + Man Vrouw Totaal
2004 (%)**
2008 (%)
9 8 10 NA NA NA NA NA
10 6 9 7 4 13 4 7
Gemeente Houten (%) 8 4 5 8 9 12 5 8
Bron: Volwassenenmonitor 2004 en 200, Seniorenmonitor 2006/2007 * de norm ‘minimaal één keer per week ≥6 glazen alcohol’ is ook voor vrouwen gebruikt, dit wijkt af van de norm gebruikt in het volwassenenonderzoek 2008. **andere leeftijdscategorie namelijk van 25 tot 55 jaar
2.3
Psychische problemen
Ongeveer één op de drie mensen in Nederland krijgt in zijn of haar leven te maken met psychische problemen zoals een depressie of angststoornis. Angst en/of depressieve klachten kunnen grote gevolgen voor het welbevinden van de betrokkene hebben omdat het vaak leidt tot beperkingen in sociaal, emotioneel en lichamelijk functioneren. Jongeren
Psychische problemen van jongeren kunnen leiden tot allerlei beperkingen, zoals een verhoogd risico op schooluitval of werkloosheid, criminaliteit, slechte fysieke en geestelijke gezondheid en verslaving. Deze beperkingen kunnen zich zowel in de jeugd als op volwassen leeftijd voordoen. Uit diverse onderzoeken is duidelijk geworden dat ernstige gedragsproblemen al vroeg in het leven van een kind ontstaan. Bovendien blijken deze problemen opmerkelijk vaak te blijven bestaan6. 12% van de jongeren geeft in de jongerenmonitor 2007 aan psychosociale problemen te hebben. Het gaat hierbij om hyperactiviteit/aandachtstekort, emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten en gedragsproblemen. Uit dezelfde monitor blijkt dat jongeren uit gezinnen met een zwakke maatschappelijke positie (lage schoolopleiding, eenoudergezin, psychische ziekte bij ouder(s) of broer/zus) een verhoogd risico op psychosociale problematiek hebben. Tabel 3. Percentage jongeren met psychosociale problematiek*
Regio MiddenNederland klas 1 Klas 3 Jongen Meisje Totaal
2007 (%)
Gemeente Houten (%)
12 13 11 13 12
11 11 13 9 11
Bron: Schoolkracht voortgezet onderwijs 2007 *gemeten met Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) Let op: cijfers in tabel hebben alleen betrekking op klas 1 en 3
20
Volwassenen en senioren
Landelijk zijn er geen aanwijzingen dat het aantal personen met angst- en depressieve klachten is toegenomen. In Nederland bevinden de meeste mensen met depressieveen/of angstklachten zich in de leeftijdsgroep 30-45 jaar. Helaas heeft de GGD niet naar trendgegevens kunnen kijken omdat in de afgelopen periode verschillende vragenlijsten gebruikt zijn die niet met elkaar te vergelijken zijn. Per 2008 is de GGD de landelijk standaard voor angst en depressieve klachten gaan gebruiken (K1031). Met deze standaard heeft 32% van de volwassenen een matig risico op angststoornis of depressie en 4% een hoog risico. Het risico is hoger bij vrouwen en in de jongste leeftijdscategorie (19-34 jaar). In 2004 zijn de CES-D7 en Hads8 vragenlijsten gebruikt om depressieve klachten en angststoornissen te meten. Uit de resultaten van de verschillende monitors blijkt dat angst en depressie meer voorkomen bij vrouwen en mensen die weinig sociale steun krijgen, zoals alleenstaanden en gescheiden mensen. Daarnaast blijken financiële problemen (moeite met rondkomen, het hebben van betalingsachterstanden) het gemoedsniveau negatief te beïnvloeden. Depressieve klachten komen veel bij ouderen voor (zie Tabel 4). Bij ouderen hangt depressiviteit nauw samen met lichamelijke gezondheidsklachten. Naast het hebben van lichamelijke klachten gebruiken depressieve mensen meer slaap- en kalmeringsmiddelen en doen ze minder aan lichaamsbeweging. In tegenstelling tot depressieve klachten nemen angstklachten niet toe bij het ouder worden. Deze klachten komen meer voor bij mensen met een laag opleidingsniveau en in de minder stedelijke gebieden. Tabel 4. Percentage volwassenen en senioren met angst en/of depressieve klachten*
Regio MiddenNederland 19 35 50 65
- 34 jaar – 49 jaar – 64 jaar - 74 jaar
75 + man vrouw Totaal
Depressieve klachten (%) 14 16 16 15
Gemeente Houten (%) 13 16 18 20
Angst klachten (%) 11 11 11 9
Gemeente Houten (%)
20 12 20 17
24 13 21 17
10 8 12 11
13 11 14 13
11 12 14 15
Bron: Volwassenenmonitor 2004 en Seniorenmonitor 2006/2007 *gemeten met Center for Epidemiological Studies Depression Scale (CESD) en de Hospital Anxiety Depression Scale (Hads)
2.4
Gebruik van slaap- en kalmerende middelen
Kalmerende middelen en slaappillen kunnen helpen om de angstgevoelens te verminderen en om beter te kunnen slapen. Ze zijn echter alleen geschikt voor gebruik gedurende korte periodes. De Landelijke Raad voor Gezondheid en Medisch Onderzoek heeft aanbevolen om kalmerende middelen en slaappillen niet langer dan twee tot drie weken in te nemen. Mensen die langdurig kalmerende middelen of slaappillen gebruiken kunnen pijnlijke ontwenningsverschijnselen krijgen als ze proberen te stoppen of minder tabletten te nemen. Andere problemen die kunnen ontstaan door langdurig gebruik van kalmerende middelen en slaappillen zijn: - verhoogd risico met betrekking tot ongelukken en valpartijen; - grotere angst; - slechter slapen; - depressie.
21
Volwassenen en senioren In regio Midden-Nederland heeft bijna één op de acht volwassenen en senioren in de afgelopen twee weken een slaap- of kalmerend middel gebruikt. Opmerkelijk is dat 92% van de gebruikers deze middelen drie maanden of langer slikt (zie Tabel 5). In de monitor is een verband te zien tussen psychische problemen en het slikken van slaap- en kalmerende middelen. Bovendien slikken volwassenen die over weinig persoonlijke competenties beschikken vaker deze middelen dan de competentievaardige volwassenen. Tenslotte hangt het gebruik van de slaap- en kalmerende middelen sterk samen met het opleidingsniveau. Lager opgeleide mensen slikken vaker en voor langere periodes. Tabel 5. Percentage volwassenen en senioren dat slaap- en kalmerende middelen gebruikt
Regio MiddenNederland
19 - 34 jaar 35 – 49 jaar 50 – 64 jaar 65 - 74 jaar 75 + man vrouw Totaal
Gebruik slaapmiddelen dagelijks en langer dan 3 maanden (%) 0,7 1,4 3,6 7,3 12 4 8 6
Totaal gebruik slaapmiddelen (%)
Gemeente Houten (%)
2 4 8 16 23 8 16 12
0 5 4 16 21 5 16 11
Bron: Volwassenenmonitor 2008 en Seniorenmonitor 2006/2007
2.5
Persoonlijke competenties
Een van de oorzaken van psychische problemen zijn vaak ingrijpende negatieve gebeurtenissen. Een ander factor die meespeelt is de manier waarop mensen deze tegenslag weten op te vangen. Dit hangt sterk af van bepaalde persoonskenmerken. Sommige mensen gaan piekeren, zonderen zich af, terwijl anderen juist mensen in hun omgeving gaan opzoeken, afleiding zoeken of het probleem aanpakken. Volwassenen en senioren
In de volwassenen- en seniorenmonitors is gebruik gemaakt van een schaal die deze persoonskenmerken en vaardigheden meet. De schaal meet drie aspecten van persoonlijke competenties namelijk sociale vaardigheden, het probleemoplossend vermogen (ook wel coping genoemd) en zelfvertrouwen9. Een lage score op deze schaal wil zeggen dat men weinig persoonlijke competenties heeft om problemen op te lossen. Vrouwen, ouderen en lager opgeleiden hebben vaker een lagere score dan mannen, jongeren en hoogopgeleiden. In figuur 1 is te zien dat eenzame mensen op alle items lager scoren. Vrouwen scoren iets hoger op zelfvertrouwen maar lager op de andere items vergeleken met mannen. Personen die last hebben van eenzaamheid, depressieve gevoelens of angststoornissen scoren slechter op alle items van de competentieschaal.
22
Figuur 1. Drie aspecten van persoonlijke competenties
8 7 6 5 4 3 2 1 0
man vrouw man (eenzaam) vrouw (eenzaam)
Zelfvertrouwen
Sociale vaardigheden
Probleem oplossend vermogen
Tabel 6. Percentage volwassenen/senioren met lage score op persoonlijke competentie
Regio Midden-Nederland
19 - 34 jaar 35 – 49 jaar 50 – 64 jaar 65 - 74 jaar 75 + man vrouw Totaal
Totaal (%) 19 17 18 17 23 16 19 18
Totaal Gemeente Houten (%) 26 14 16 21 21 20 19 19
Bron: Volwassenenmonitor 2008 en Seniorenmonitor 2006/2007
2.6
Eenzaamheid
Eenzaamheid is een ander aspect dat van invloed is op iemands psychisch welbevinden. Eenzaamheid kan worden omschreven als het subjectief ervaren van een ontoelaatbaar of onplezierig gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relatiesi. Iemand met bijvoorbeeld (zeer) weinig sociale contacten is dus niet per definitie eenzaam. Het gaat erom hoe de persoon in kwestie dit zelf ervaart. Om de mate van eenzaamheid te meten, is gebruik gemaakt van de De Jong-Gierveld schaal10. Deze is op te delen in twee soorten eenzaamheid: emotionele en sociale eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid is sprake van het ervaren van een tekort aan sociale integratie; het ontbreken van contacten met mensen waarmee men bijvoorbeeld gemeenschappelijke kenmerken deelt zoals vrienden en vriendinnen. Emotionele eenzaamheid treedt op als iemand een hechte, intieme band mist met één ander persoon, in de meeste gevallen een levenspartner. Het voorkomen of verminderen van sociale eenzaamheid vereist daarom een andere aanpak dan de hulpverlening bij emotionele eenzaamheid. Volwassenen en senioren Ongeveer 40% van de volwassenen geeft aan zich eenzaam of verlaten te voelen. Van deze groep is bijna 6% sterk eenzaam en 34% matig eenzaam. Het percentage (ernstig) eenzame mensen is in de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven (zie Tabel 7). Ernstige eenzaamheidsgevoelens komen vaker voor bij vrouwen, lager opgeleiden en ouderen. 12% van de volwassenen voelt zich emotionele eenzaam en 27% sociaal eenzaam.
23
Tabel 7. Percentage volwassenen/senioren met ernstige eenzaamheid
Regio MiddenNederland 19 - 34 jaar 35 – 49 jaar 50 – 64 jaar 65 - 74 jaar 75 + Man Vrouw Totaal
2004 (%)*
2008 (%)
5,7 3,9 4,7 6,7 8,0 5,6 6,9 6,4
5,0 5,5 4,8 5,6 7,5 5,0 5,9 5,5
Gemeente Houten (%) 6 3 2 6 7 5 5 5
Bron: Volwassenenmonitor 2004 en 2008 en Seniorenmonitor 2003 en 2006/2007 *andere leeftijdscategorie namelijk van 25 tot 55 jaar
2.7
Onderwijs en leerproblemen
Onderwijs is naast het gezin een van de belangrijkste determinanten voor de ontwikkeling en ontplooiing van een kind. Kinderen van allochtone afkomst of met ouders die weinig onderwijs gevolgd hebben lopen mogelijk een hoger risico op leerachterstand. De regering heeft deze factoren daarom meegenomen in de regeling van het toekennen per school van extra personele en materiële faciliteiten. De huidige criteria zijn: • gewicht 0,25 voor Nederlandse leerlingen van ouders met een laag opleidingsniveau; • gewicht 0,90 voor allochtone leerlingen van ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau. Het gaat om het percentage leerlingen in het basisonderwijs met een gewichtsscore die hoger is dan 0. Het uitgangspunt is dat leerlingen met een hoger gewicht meer voorzieningen nodig hebben, omdat er een hoger risico op achterstand bestaat19. In Tabel 11 is het percentage 4 t/m 12-jarigen in het basisonderwijs met een leerlinggewicht hoger dan 0 te zien.
Tabel 11. Percentage 4 t/m 12-jarigen in het primair onderwijs met leerlichtgewicht >0
Gemeente Houten Totaal regio MN
2005 (%)
2006 (%)
2007 (%)
6,18 12,09
5,70 10,50
4,79 12,03
Bron: Kinderen in Tel, Centrale Financiën Instelling
Ook schoolverzuim kan leiden tot leerachterstanden of problemen op school. Ongeoorloofd schoolverzuim onder leerplichtige jongeren op scholen voor het basis- en voortgezet onderwijs komt de laatste jaren steeds vaker voor. Dit verzuim kan voortvloeien uit psychosociale problemen bij de jongeren en/of uit problemen die zich in de gezinssituatie voordoen18. Een school moet, indien een leerling verzuimt, volgens de leerplichtwet de gemeente inlichten, waarna de gemeente actie kan ondernemen. In tabel 12 staat het percentage leerlingen dat jaarlijks verzuimt als percentage van het totale aantal 5 t/m 17-jarige leerplichtige scholieren. Voor verzuim geldt dat de leerling een periode van drie aangesloten dagen, of in een periode van een maand minimaal twaalf uren verzuimt.
24
Tabel 12. Percentage leerlingen dat jaarlijks verzuimt afgezet tegen totaal aantal 5 t/m 17 jarige leerplichtige scholieren.
Gemeente Houten Totaal regio MN
2005 (%) 1,23 0,94
2006 (%) 1,46 1,31
2007 (%) 1,62 1,66
Bron: Kinderen in Tel, Centrale Financiën Instelling
Schoolverzuim is vaak een voorloper van schoolverlating. Kinderen in Nederland zijn vanaf hun vijfde jaar tot het einde van het schooljaar waarin ze zestien jaar worden leerplichtig. Na deze volledige leerplicht geldt de kwalificatieplicht. Dit houdt in dat alle jongeren tot hun achttiende verjaardag een volledig onderwijsprogramma moeten volgen, tenzij de jongere een startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een havo-, vwo- of mbo2-diploma. De kwalificatieplicht is sinds 2007 ingevoerd om jongeren een minimumdiploma te laten halen en schooluitval tegen te gaan. Voortijdig schoolverlaten is een maatschappelijk probleem dat niet voor niets voor overheid en onderwijsinstellingen een belangrijk punt van zorg is. Aangezien de groep voortijdig schoolverlaters op verschillende fronten slechtere kansen heeft om een goede maatschappelijke positie in te nemen. Voortijdig schoolverlaters hebben minder kans een goede positie op de arbeidsmarkt te veroveren, hebben veelal een lager inkomen en zijn gemiddeld genomen langer werkzoekend dan deelnemers met een startkwalificatie20. Ook de kans op criminaliteit is hoger voor voortijdig schoolverlaters21,22.
Tabel 13. Aantal vroegtijdige schoolverlaters in 2006/2007
Westelijke Weidegebied* Zuidoost* Zuid* Eem en Vallei* Totaal regio MN * * * *
Totaal aantal vroegtijdige schoolverlaters 2006/2007
Aantal vroegtijdige schoolverlaters per 1.000 jongeren onder de 23
614 410 669 1834 3527
11,9 7,8 12,7 17,1 13,4
Abcoude, Breukelen, De Ronde Venen, Loenen, Houten, Monfoort, Woerden, Oudewater Bunnik, De Bilt, Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug, Zeist Houten, Lopik, IJsselstein, Nieuwegein, Vianen Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden,Renswoude, Rhenen, Soest, Veenendaal, Woudenberg
Bron: Regionaal meld- en coördinatiepunt vroegtijdige schoolverlater
2.8
Financiële problemen
Financiële problemen kunnen een grote invloed hebben op de gezondheid. Zo komen stress, depressies en angststoornissen vaker voor bij mensen met schulden13.Het hebben van schulden kan ook een negatieve impact geven op de sociale relaties14. Mensen met schulden gebruiken vaker genotmiddelen en ervaren hun gezondheid als slechter15. Dezelfde gezondheidsverschillen komen voor bij mensen in armoede. Personen met een inkomen onder of rond het sociale minimum ervaren hun gezondheid vaak als slecht en hebben ook vaker chronische aandoeningen en andere gezondheidsklachten dan de mensen met een hoger inkomen16, 17 .
25
De onderwerpen ‘moeite met rondkomen’ en ‘het hebben van financiële schulden’ zullen in deze paragraaf besproken worden. Er zijn drie verschillende bronnen gebruikt die gegevens over financiële problemen tonen. Allereerst de GGD Monitor jeugd, volwassenen en senioren waar vragen zijn gesteld over problemen met geld en inkomen (zie 2.8.1). Daarnaast zijn gegevens opgevraagd over de lokale schuldhulpverlening. Het is ons echter niet gelukt om deze gegevens voor elke gemeente te verkrijgen (zie 2.8.2A). Tenslotte, zijn per gemeente het aantal Wsnp (Wet sanering natuurlijke personen)-verzoekschriften opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand in ‘sHertogenbosch (zie 2.8.2B).
2.8.1 Moeite met rondkomen Jongeren In de jeugdmonitor is gevraagd of men problemen heeft met geld en inkomen. Ruim 20% heeft hier problemen mee gehad en 2% heeft hier nog steeds problemen mee. De financiële problemen nemen met de leeftijd toe. Als ouders problemen hebben met geld neemt de kans toe dat hun kinderen dat ook hebben. Bij de jongeren heeft 3% ouders met geldproblemen. Variabelen die sterk samenhangen met financiële problemen bij jongeren zijn het hebben van ouders met financiële problemen, roken en hasjgebruik, slikken van pijnstillers, gedragsproblemen en hyperactiviteit. Tabel 14. Percentage jongeren dat nog steeds financiële problemen heeft
Regio MiddenNederland klas 1 Klas 3 jongen meisje Totaal
2003 (%)
2007 (%)
2,4 2,7 2,4 2,6 2,5
1,1 2,3 1,5 1,9 1,7
Gemeente Houten (%) 0,8 1,8 0,8 1,9 1,3
Bron: Schoolkracht Voortgezet onderwijs 2003 en 2007 Let op: cijfers in tabel hebben alleen betrekking op klas 1 en 3
Volwassenen en senioren In de volwassenenmonitor is gevraagd of men moeite heeft om financieel rond te komen. Vrouwen hebben iets meer moeite om rond te komen met hun geld vergeleken met mannen. Verder is te zien dat in de jongere leeftijdsgroep 19–34 jaar en 35-49 jaar en in de groep net gepensioneerden men meer moeite heeft met rondkomen. Tenslotte is een verband tussen het opleidingsniveau en het rondkomen met geld. Mensen met lagere opleidingen rapporteerden meer financiële problemen. Tussen stedelijkheid en moeite met rondkomen is geen verband gevonden. Tabel 15. Percentage volwassenen/senioren dat moeite met rondkomen heeft
Regio MiddenNederland 19 - 34 jaar 35 – 49 jaar 50 – 64 jaar 65 - 74 jaar 75 + Man Vrouw Totaal
Ja, enige moeite (%)
Ja, grote moeite (%)
Moeite met rondkomen Totaal (%)
13 14 9 13 11 12
3 4 2 3 2 3
17 18 12 16 14 15
12 12
3 3
16 15
Moeite met rondkomen Gemeente Houten (%) 14 13 14 20 18 15 17 16
Bron: Volwassenenmonitor 2008 en Seniorenmonitor 2006/2007
26
In de volwassenenmonitor is tevens gevraagd of men financiële problemen heeft. Deze financiële problemen kunnen risicovol, problematisch of hulpbehoevend problematisch zijn. 7,2% van de volwassenen heeft financiële problemen. Van deze mensen heeft 10,7% een betalingsachterstand waarvoor hulp is gezocht. Met het toenemen van de leeftijd neemt de kans op financiële problemen af. Verder is te zien dat financiële problemen meer voorkomen bij lager opgeleiden en afneemt naar mate men hoger opgeleid is. Er zijn geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen. In sterk stedelijke gebieden komen financiële problemen meer voor vergeleken met matig/weinig stedelijke gebieden. Variabelen die sterk samenhangen met financiële problemen bij volwassenen zijn onder andere leefstijlfactoren zoals het voldoen aan de fruitnorm, roken en psychosociale factoren zoals eenzaamheid en persoonlijke competenties.
Tabel 16. Percentage volwassenen met financiële problemen
Regio MiddenNederland
19–34jr 35–49jr 50–64jr Man Vrouw Totaal
Niet problematisch, wel risicovol (%) 2,3 2,4 1,2 2,1 1,8 1,8
Problematisch (%)
Problematisch, hulp nodig (%)
2,4 1,6 1,0 1,6 1,5 1,5
4,0 4,7 3,6 3,9 4,3 3,9
Financiële problemen totaal (%)
8,7 8,8 5,8 7,5 7,6 7,6
Gemeente Houten (%)
7,2 7,1 3,4 4,2 7,3 5,9
Bron: Volwassenenmonitor 2008
2.8.2 Schulden Met de komst van de Wet Werk en Bijstand (Wwb 2002) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO 2007) draagt de gemeente de (financiële) verantwoordelijkheid om de arbeids- en maatschappelijke participatie van haar burgers te bevorderen. In de Wwb is arbeid het doel, in de WMO zelfredzaamheid. Iedereen moet meedoen. De regiefunctie van de gemeente wordt versterkt, de uitvoering wordt overgelaten aan professionals. De gemeente is verantwoordelijk voor het stroomlijnen van het ondersteuningsaanbod. Problematische schulden kunnen een belemmering zijn voor de participatie, zowel maatschappelijke als met arbeid of scholing. De doelgroep van de schuldhulpverlening laat zich niet in één beleidsterrein vangen. Zij hebben vaak niet alleen financiële problemen, maar ook psychosociale, gezondheids- of arbeidsgerelateerde problemen. Er zijn twee trajecten voor schuldhulpverlening. De gemeentelijke schuldhulpverlening voorziet in een schuldregeling met als doel een onderhands akkoord te sluiten met de schuldeisers over (gedeeltelijke) aflossing van de schulden. Dit is het minnelijke traject. Het tweede traject is het wettelijke traject. Dit is geregeld vanuit de Wet Sanering Natuurlijke Personen (WSNP). Dit is een schuldregeling die wordt uitgevoerd door een door de rechtbank aangestelde bewindvoerder en waar de schuldeisers, op basis van een vonnis, gedwongen aan moeten meewerken. Toegang tot de WSNP is alleen mogelijk nadat het minnelijke traject is mislukt.
27
A. Gemeentelijke schuldhulpverlening Iedereen met een betalingsachterstand kan zich melden bij de schuldhulpverlening van de gemeente. Als tijdens het eerste gesprek blijkt dat de schulden niet zo problematisch zijn dat de cliënt ze niet zelfstandig kan oplossen, beperkt de hulpverlening zich tot bijvoorbeeld een budgetadvies. Als de schulden wel problematisch zijn wordt schuldhulpverlening aangevraagd. Als deze wordt toegekend wordt een overeenkomst schuldhulpverlening getekend. Daarna worden de schuldeisers benaderd om te komen tot een schuldregeling. De cliënt betaald gedurende drie jaar het maximale bedrag af, waarna de resterende schuld wordt kwijtgescholden. Deze beschrijving is algemeen. Gemeenten kunnen in details hiervan afwijken, doordat bijvoorbeeld niet alle gemeenten budgetbeheer aanbieden.
Tabel 17. Aantal nieuwe aanmeldingen voor schuldhulpverlening per 10.000 inwoners voor 2006, 2007 en 2008. Absolute aantallen staan tussen haakjes.
Gemeente Houten Totaal MN
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2006
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2007
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2008
geen gegevens 46,1 (1377)
geen gegevens 52,3 (1401)
13,7 (41) 25,8 (851)
Bron: Afdeling gemeentelijke schuldhulpverlening
In de afgelopen drie jaar zien we in 2008 een duidelijke afname in de aanmeldingen voor schuldhulpverlening. Dit komt overeen met landelijke ontwikkelingen. Het SCP rapporteert in Armoedebericht 200828 dat tussen 2005 en september 2008 het aandeel huishoudens dat aangeeft schulden te moeten maken, voortdurend gedaald is. In 2008 zien we dat ongeveer 25 op de 10.000 inwoners in regio Midden-Nederland zich heeft aangemeld voor schuldhulpverlening. In de monitor volwassenen van de GGD zijn ook vragen gesteld over problematische schulden en schuldhulpverlening. Uit deze monitor is naar voren gekomen dat 80 op de 10.000 volwassenen dermate hoge schulden heeft dat daar hulp voor ingeroepen is bij een hulpverleningsinstantie. Het verschil tussen beide cijfers (25 en 80 op de 10.000 volwassenen) kan mogelijk liggen aan het feit dat veel mensen bij de balie van de schuldhulpverlening al voldoende geholpen worden en zodoende niet als officiële aanmelding meetellen in de totalen.
B. Wet Sanering Natuurlijke Personen Als het niet lukt een schuldregeling te treffen in het minnelijke traject komt het wettelijke traject in beeld. De cliënt kan de gemeente verzoeken een Wsnp-verzoekschrift en verklaring af te geven, waarmee hij of zij een verzoek kan indienen bij de rechtbank. Dit verzoek wordt alleen toegekend als men kan aantonen dat het minnelijke traject is mislukt. Het wettelijke traject duurt in principe drie jaar. De rechtbank stelt budgetbeheer vaak verplicht gedurende de looptijd van het wettelijke traject. Als de gemeente het budgetbeheer uitvoert, blijft de cliënt bij de gemeentelijke schuldhulpverlening ingeschreven. Is dit niet het geval, dat wordt de cliënt uitgeschreven en is er vanuit de gemeente geen zicht op het verloop van het wettelijke traject.
28
Tabel 18. Aantal nieuwe aanmeldingen voor Wsnp-traject per 10.000 inwoners. Absolute aantallen staan tussen haakjes.
Gemeente Houten Totaal MN
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2006
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2007
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2008
5,8 (19) 8,5 (585)
8,2 (27) 9,8 (672)
2,7 (9) 3,9 (265)
Bron: Raad van Rechtsbijstand, Den Bosch
Tabel 19. Aantal beëindigingen van het Wsnp-traject per 10.000 inwoners. Absolute aantallen staan tussen haakjes.
Gemeente Houten Totaal MN
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2006
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2007
Aanmeldingen per 10.000 inwoners 2008
5,8 (19) 8,3 (573)
4,6 (15) 9,8 (676)
8,8 (29) 10,8 (745)
Bron: Raad van Rechtsbijstand, Den Bosch
Het beroep op de Wsnp is in 2008 in regio Midden-Nederland fors gedaald. Eenzelfde trend is ook landelijk te zien. De daling in het aantal aanvragen lijkt vooral het gevolg te zijn van een nieuwe werkwijze in de schuldhulpverlening, waar in 2008 mee is gestart. Schuldhulpverleners kijken beter naar de behoefte van de schuldenaar. Dit leidt ertoe dat vaker verwezen wordt, bijvoorbeeld naar verslavingszorg, en dat meer zaken worden afgedaan met een advies. In die gevallen is geen doorverwijzing naar de Wsnp aan de orde. Beëindiging van het Wsnp traject kan om verschillende reden: homologatie akkoord (schuldenaar biedt aan een deel van zijn schulden af te lossen, in ruil voor een finale kwijting) of toekenning schone lei (positieve reden), faillissement (negatieve reden) of overige beëindiging (overlijden, etc). Circa 60% van de Wsnp trajecten in regio MiddenNederland is in 2008 op positieve wijze beëindigd. Uit landelijke databronnen blijkt dat het aantal alleenstaanden dat in 2008 in de wettelijke schuldsanering terecht is gekomen, 41% is. Het aantal personen dat deel uitmaakt van een stel zonder kinderen, is 16%. Uit de landelijke cijfers blijkt verder dat er relatief steeds minder jonge mensen in de schuldsanering terechtkomen. Waar de gemiddelde leeftijd van de schuldenaren in 2005 nog 40,3 jaar bedroeg, is die in 2008 inmiddels opgelopen tot 41,9 jaar. Dit is ook zichtbaar in de leeftijdsverdeling: door de jaren heen is het aandeel van de leeftijdsgroepen boven de 35 jaar flink gestegen. Dat geldt vooral voor de groep 51-64 jaar. De gemiddelde schuldenlast is in 2008 flink toegenomen in vergelijking met de voorgaande jaren. In 2008 hadden (voormalige) ondernemers gemiddeld een schuld van 96.600 euro, terwijl dit bedrag in de voorgaande jaren rond de 70.000 euro schommelde. Bij de particulieren is de gemiddelde schuld gestegen tot een bedrag van gemiddeld 26.300 euro. De redenen waardoor de schulden zijn ontstaan, verschillen duidelijk tussen particulieren en (voormalige) ondernemers (zie tabel 20). Voor het overgrote deel van de (ex-) ondernemers was een terugval in inkomen de belangrijkste oorzaak van de schulden.
29
Voor particulieren waren naast een inkomensterugval ook overbesteding en het eigen gedrag (verslaving aan bijvoorbeeld drank of drugs, dwangmatige kooplust etc.) belangrijke oorzaken.
Tabel 20. Reden van schulden (in %) voor particulieren en (ex)ondernemers
Landelijke cijfers
Particulier 199820072007 2008
Reden van schulden Echtscheiding Inkomensterugval Overbesteding Gedrag Bron: CBS
2.9
19,0 47,9 48,7 25,4
20,3 47,6 38,1 32,2
(ex-) ondernemers 199820072007 2008 9,6 84,7 20,4 9,4
12,9 79,1 15,6 16,6
Werkloos, in de bijstand of arbeidsongeschikt
Het aantal uitkeringen dat verstrekt wordt geeft een indicatie over de arbeidsparticipatie van de bevolking. De arbeidsparticipatie kan worden beschouwd als een indicator voor de gezondheidstoestand van een populatie. Werkloosheiduitkering De werkloosheidsuitkering (WW) is bedoeld voor mensen die vanuit een betaalde baan helemaal of gedeeltelijk zonder werk komen. De hoogte en duur van de uitkering zijn afhankelijk van leeftijd en arbeidsverleden. In regio Midden-Nederland ligt het percentage werkloosheidsuitkeringen op 1,4% en komt overeen met de landelijk cijfers. Het aantal werkloosheidsuitkeringen in Midden-Nederland is vergeleken met 5 jaar geleden gelijk gebleven. Als gekeken wordt naar het percentage werkzoekende werkloze jongeren (16 t/m 24 jaar) dan is in provincie Utrecht 0,68% van de jeugd werkeloos (zie tabel 21). Bijstandsuitkeringen De bijstandsuitkering werkt aanvullend op een ander inkomen uit arbeid. De bijstand is voor mensen die niet in de noodzakelijke bestaanskosten kunnen voorzien. In Nederland hebben gemiddeld 2,6% personen die ouder zijn dan 18 jaar een bijstandsuitkering. In regio Midden-Nederland ligt dit percentage op 2,5%. Vergeleken met 5 jaar geleden is het aantal bijstandsuitkeringen zowel in Nederland als in regio Midden-Nederland afgenomen. De meeste bijstandsuitkeringen gaan naar alleenstaanden en eenoudergezinnen, die vaak in de grote steden wonen23. Tabel 21. Percentage werkloos-, bijstand- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen over 2008
Gemeente Houten Tot. regio MN
Werkloos (%)
Werkloos Jeugd (%)
Bijstand (%)
Arbeidsongeschikt (%)
Uitkerings -gezinnen (%)
1,2 1,4
0,40 0,68
1,8 2,5
6,2 7,0
2,14 5,05
Bron: CBS
30
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Je bent arbeidsongeschikt als je als gevolg van ziekte of gebreken niet meer in staat bent om met passende arbeid hetzelfde te verdienen als gezonde personen met een soortgelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. In Nederland krijgt 7,4% van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar (potentiële beroepsbevolking) een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In regio Midden-Nederland heeft 7,0% zo’n uitkering. Dit percentage is vergeleken met 5 jaar geleden afgenomen van 8,4% in 2003 tot 7,0% in 2008. Ook landelijk is een soortgelijke afname te zien. Uitkeringsgezinnen Kinderen die in financieel minder draagkrachtige gezinnen opgroeien, kunnen hiervan in hun ontwikkeling nadelige gevolgen ervaren. De indicator ‘uitkeringsgezinnen’ wordt gedefinieerd als een gedeelte van de personen met een uitkering een huishouden vormt met kinderen van 0 tot 18 jaar. In laatste kolom van tabel 21 wordt het percentage uitkeringsgezinnen weergegeven. Dit percentage geeft het aantal kinderen uit uitkeringsgezinnen gedeeld door het totaal aantal kinderen van 0 tot 18 jaar weer. Gemiddeld in provincie Utrecht komt 5,1% uit een uitkeringsgezin.
31
3.
Signalering en toeleiding naar zorg 3.1
Huiselijk geweld
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezinsleden, familieleden, ex-partners, vrienden, buren). Slachtoffers en daders van geweld kunnen zowel mannen, vrouwen als kinderen zijn. Het kan gaan om psychisch of emotioneel geweld (treiteren, kleineren, uitschelden), lichamelijk geweld (mishandeling), ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik.12 In alle lagen van de bevolking en binnen alle culturen in de Nederlandse samenleving komt huiselijk geweld voor. Bij de politie komen jaarlijks in Nederland ongeveer 63.000 meldingen van huiselijk geweld binnen. Naar schatting wordt 10 tot 12% van alle huiselijk geweld gevallen bij de politie gemeld. Bronnen In deze paragraaf worden twee verschillende bronnen gebruikt die inzicht geven in de aard en omvang van het probleem. In de GGD monitor volwassenen 2008 zijn vragen gesteld over huiselijk geweld (zie 3.1.1). Daarnaast is gebruik gemaakt van de monitor Huiselijk geweld (zie 3.1.2). Deze monitor wordt ieder jaar door de gemeente Utrecht uitgebracht in samenwerking met de politie regio Utrecht en Advies- en Steunpunt Huiselijke Geweld stad en regio Utrecht.
3.1.1 GGD monitor volwassenen Uit de volwassenenmonitor 2008 blijkt dat vrouwen vaker slachtoffer van huiselijk geweld zijn dan mannen. In de regio Midden-Nederland is 7% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld (zie Tabel 22). Bij 70% van de slachtoffers heeft het geweld meer dan vijf jaar geleden plaatsgevonden. Van de respondenten die ooit slachtoffer is geweest heeft 11% het afgelopen jaar te maken gehad met huiselijk geweld en 19% tussen de één en vijf jaar geleden.
Tabel 22. Percentage volwassenen dat slachtoffer is geweest van huiselijk geweld
Regio MiddenNederland
ooit (%)
Gemeente Houten (%)
19 - 34 jaar 35 – 49 jaar
1 jaar of korter geleden (%) 0,9 0,9
7,0 7,9
11 4
50 – 64 jaar
0,7
6,5
7
Man Vrouw Totaal
0,4 1,1 0,8
3,7 9,8 7,2
4 8 7
Bron: Volwassenenmonitor 2008
Van de respondenten die hebben aangegeven ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld is de grootste groep slachtoffer van psychisch of emotioneel geweld, gevolgd door lichamelijk geweld, ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik (zie Tabel 23). Vrouwen zijn vaker slachtoffer van seksueel misbruik en ongewenste seksuele toenadering dan mannen.
32
Tabel 23. Aard van het geweld bij volwassenen
Regio MiddenNederland
Psychisch of emotioneel (%)
Lichamelijk (%)
4,8 5,4 4,1 2,3 6,6 4,8 4,8
19 - 34 jaar 35 – 49 jaar 50 – 64 jaar Man Vrouw Totaal Gemeente Houten
Seksueel misbruik (%)
4,3 4,3 3,8 1,9 5,7 4,1
Ongewenste seksuele toenadering (%) 1,0 1,4 1,2 0,4 1,9 1,2
4,0
0,7
0,7
1,0 1,5 0,8 0,4 1,7 1,1
Bron: Volwassenenmonitor 2008
De dader is in een derde van de gevallen de ex-partner en in eveneens een derde van de gevallen de (stief)ouder(s). In bijna een vijfde van de gevallen is de huidige partner de dader. Vrouwen worden vaker door hun (ex-)partner mishandeld en mannen vaker door hun (stief)ouder(s). Van de respondenten die het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld heeft 31% dit voorval of de voorvallen aangegeven of gemeld bij een instantie. Het huiselijk geweld is met name gemeld bij politie (17%) en huisarts (12%). Belangrijkste redenen om het geweld niet te bespreken is dat mensen het niet ernstig genoeg vinden (22%), zich ervoor schaamde (18%) of het niet durfde (15%).
3.1.2 Monitor huiselijk geweld In de monitor Huiselijk Geweld wordt melding gemaakt van het aantal incidenten huiselijk geweld. Dit zijn alle gevallen van huiselijk geweld die bij de politie bekend worden en geregistreerd worden in het Bedrijfsprocessen systeem (BPS). In Tabel 24 staan het aantal geregistreerde incidenten huiselijk geweld in de regio Midden-Nederland.
Tabel 24. Aantal geregistreerde incidenten huiselijk geweld per 1.000 inwoners. Absolute aantallen staan tussen haakjes.
Gemeente Houten Totaal regio MN
Per 1.000 inwoners 2005
Per 1.000 inwoners 2006
Per 1.000 inwoners 2007
Per 1.000 inwoners 2008
2 (91) 2 (1208)
2 (74) 2 (939)
1 (57) 2 (899)
1 (58) 2 (904)
Bron: Advies en Steunpunt huiselijk geweld stad en regio Utrecht.
Het aantal geregistreerde incidenten huiselijk geweld in 2008 is vrijwel gelijk aan 2007. De sterkste daling van het aantal in incidenten zien we in Wijk bij Duurstede. Huiselijk geweld is daar gedaald van 75 naar 38 incidenten. In Zeist daarentegen, stijgt het aantal incidenten met 46. De incidenten huiselijk geweld die landelijke bekend zijn bij de politie betreffen voornamelijk lichamelijk geweld (57%). In de andere helft van de huiselijk geweldzaken gaat het om bedreiging (20%), psychisch geweld (15%), belaging en seksueel geweld (beide 4%).
33
Als een incident bij de politie bekend wordt via een telefoontje met de meldkamer dan spreken we van een melding. Het gaat meestal om melding van burgers maar ook professionals uit het onderwijs of de gezondheidszorg kunnen incidenten van huiselijk geweld melden. Als het betrokken slachtoffer vervolgens een proces verbaal ondertekent over het incident, spreken we van aangifte. De politie signaleert ook nog zelf huiselijk geweldzaken, hieronder vallen onder andere ambtshalve vervolgingen. Het aantal slachtoffers dat aangifte doet van huiselijk geweld in regio Midden-Nederland is voor het eerst sinds 2005 gedaald. Gemiddeld genomen wordt in 40% van de incidenten huiselijk geweld aangifte gedaan. Van alle soort huiselijk geweld, wordt van bedreiging het vaakst aangifte gedaan door het slachtoffer. Het is opmerkelijk dat psychisch geweld bijna nooit leidt tot een aangifte. In Tabel 25 staan het aantal incidenten, meldingen, aangiften, strafbare feiten en verdachten OM in 2008 weergegeven.
Tabel 25. Huiselijk geweld: incidenten, meldingen, aangiften, strafbare feiten en verdachten OM
2008
Incidenten
Melding
Aangifte
Ontwikkel -ing aangiften tov 2007 (%)
Ambtshalve vervolgingen
Totaal strafbare feiten
Gemeente Houten 58 32 23 -8% 3 26 Tot. MN 904 484 375 -2% 94 469 Bron: Advies en Steunpunt huiselijk geweld stad en regio Utrecht 2008.
Verdachte OM
17 345
In regio Midden-Nederland is de politie in 94 zaken overgegaan tot ambtshalve vervolging. In 469 zaken is proces verbaal opgemaakt en 345 verdachten zijn uiteindelijk naar het Openbaar Ministerie (OM) doorgestuurd. Het aantal hulpverleningscontacten van het Advies- en Steunpunt Huiselijk geweld is in 2008 toegenomen vergeleken met 2007. Ook bij het Algemeen Maatschappelijk Werk zijn in 2008 meer contacten geweest in het kader van problemen rond huiselijk geweld.
3.2
Kindermishandeling
Volgens de Wet op de jeugdzorg is kindermishandeling 'elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel'26. Bronnen In deze paragraaf zijn drie verschillende bronnen gebruikt die gegevens over kindermishandeling tonen. Allereerst de GGD Monitor jeugd waar vragen zijn gesteld over geweld en mishandeling (zie 3.2.1). Een andere bron afkomstig van de GGD is de preventieve jeugdgezondheidsonderzoeken. Sinds kort registreren alle schoolartsen en verpleegkundigen hun vermoeden op kindermishandeling (zie 3.2.2). Tenslotte, als laatste gegevensbron, de meldingen die binnengekomen zijn bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) (zie 3.2.3).
34
3.2.1 GGD Monitor jeugd In de jongerenenquête van de GGD schooljaar 2007/2008 zijn vragen gesteld over ingrijpende gebeurtenissen zoals geweld of mishandeling tussen ouders, zelf mishandeld door ouder(s), mishandeld door andere volwassenen of seksueel misbruik. Ongeveer 3% van de jongeren rapporteert mishandeld te zijn door ouders en eenzelfde percentage geeft aan seksueel misbruikt te zijn (zie Tabel 26). Bij ongeveer 1% van de jongeren is het seksueel misbruik, mishandeling door ouders nog steeds aan de gang.
Tabel 26. Percentage jongeren dat mishandeld is
Regio Midden-Nederland klas 1 Klas 3 jongen meisje Totaal Gemeente Houten
Zelf mishandeld door ouders (%) 2,6 2,9 2,2 3,3 3,3 4
Seksueel misbruik (%) 1,6 3,9 0,8 4,6 2,7 1
Bron: Schoolkracht Voortgezet Onderwijs 2007 Let op: cijfers in tabel hebben alleen betrekking op klas 1 en 3
In totaal heeft 8% van de jongeren ooit huiselijk geweld meegemaakt. Naast mishandeling door ouders, geeft 2,4% van de jongeren aan mishandeld te zijn door een andere volwassene. 3,3% van de jongeren is niet zelf mishandeld maar heeft geweld of mishandeling tussen beide ouders meegemaakt. Meisjes hebben meer te maken met huiselijk geweld dan jongens. Daarnaast rapporteren jongeren uit lwoo/vmbo vaker seksueel misbruik dan jongeren uit havo/vwo.
3.2.2 GGD Preventief Jeugdgezondheidsonderzoek In schooljaar 2007/2008 zijn tijdens het preventief jeugdgezondheidsonderzoek (PGO) en bij extra onderzoeken en follow-up bij de jeugd vermoedens van kindermishandeling geregistreerd. Gemiddeld is bij 13 op de 1000 kinderen die gezien zijn zo’n vermoeden geregistreerd. Bij 11 van deze 13 kinderen is actie ondernomen bijvoorbeeld melding bij AMK, bureau jeugdzorg of doorverwijzing naar opvoedspreekuur (zie Tabel 27). De meeste vermoedens van kindermishandeling zijn geregistreerd bij het uitgebreid sociaal medisch onderzoek (USMO). Dit onderzoek vindt plaats op indicatie voordat overplaatsing naar speciaal onderwijs geregeld kan worden. Ook bij extra onderzoek en in het speciaal onderwijs zijn veel vermoedens van kindermishandeling geregistreerd. Tijdens het PGO in het reguliere basisonderwijs zijn de meeste vermoedens geregistreerd in de jongste leeftijdscategorie.
35
Tabel 27. Vermoeden van kindermishandeling en ondernomen actie over schooljaar 2007/2008
Regio MiddenNederland
Vermoeden van kindermishandeling op 1.000 kinderen
Ondernomen actie (%)
5-6 jaar 9-10 jaar 13-14 jaar Totaal PGO USMO Speciaal onderwijs Extra zorg/onderzoek
7,2 5,8 4,7 6,0 47,8 32,5 25,6
77,2 70,1 75,6 74,9 56,3 93,1 88,0
Totaal
13,3
83,0
Bron: JeugdInformatieSysteem afdeling JGZ van de GGD, schooljaar 2007/2008
In Tabel 28 zijn de cijfers over vermoedens van kindermishandeling uitgesplitst naar gemeenten. Naast deze cijfers beschikt de GGD ook over cijfers over daadwerkelijke meldingen van kindermishandeling bij bureaus AMK (zie 3.3.3). Ter vergelijking zijn ook deze cijfers opgenomen in Tabel 28. Tabel 28. Vermoedens van kindermishandeling over schooljaar 2007-2008
Gemeente Houten Tot. regio MN
Aantal vermoedens kinderen (4 t/m 17 jaar)
Vermoedens per 1.000 kinderen (4 t/m 17 jaar)
Actie (%)
Gemelde mishandelingen bij AMK per 1.000 kinderen (0 t/m 17 jaar)
33 606
12,8 13,3
72,7 83,0
2,6 3,4
Bron: JeugdInformatieSysteem afdeling JGZ van de GGD, schooljaar 2007/2008
3.2.3 Advies en Meldpunt Kindermishandeling Elk bureau Jeugdzorg heeft een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Iedereen die zich zorgen maakt over een kind in zijn of haar omgeving kan contact opnemen met een AMK. In 2008 is 3.441 keer contact opgenomen met het AMK van provincie Utrecht. Bij 55% van de contacten was sprake van een eenmalig advies, bij 21% ging het om een consult en bij 24% kwam het tot een melding voor onderzoek door AMK. Iedereen mag contact opnemen met een AMK. Het gebeurt echter zelden dat een mishandeld kind of iemand anders uit het gezin waar kindermishandeling speelt dat zelf doet. Veel vaker zijn het mensen uit de privé-omgeving van een gezin die zich tot een AMK wenden, zoals buren, kennissen en familie. Van alle meldingen is 26% afkomstig van personen uit de privé-omgeving en 74% van beroepskrachten uit diverse sectoren (vooral de politie). De gemelde vermoedens van kindermishandeling betreffen vrijwel evenveel jongens als meisjes en gaan vooral over kinderen in de leeftijd tot en met 8 jaar. Een relatief groot gedeelte van de gemelde kinderen komt uit een eenoudergezin.
36
In Tabel 29 is het percentage gemelde mishandeling bij 0 t/m 17-jarigen vermeld over de afgelopen drie jaar in regio Midden-Nederland. Het aantal meldingen schommelt in de periode 2005-2007 rond 0,3%. In 2008 heeft het AMK 687 meldingen gehad voor vervolgonderzoek. Vergeleken met 2007 is te zien dat het AMK in 2008 26% meer meldingen gehad heeft voor vervolgonderzoek.
Tabel 29. Percentage meldingen van kindermishandeling. Absolute aantallen staan tussen haakjes.
2005 (%)
2006 (%)
2007 (%)
Gemeente Houten
0,20 (31)
0,31 (48)
0,26 (40)
Totaal regio MN
0,32 (646)
0,27 (545)
0,34 (687)
Bron: Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
Als de politie te maken krijgt met huiselijk geweld en er zijn kinderen aanwezig in het gezin, dan volgt een zorgmelding bij Bureau jeugdzorg. Ook in andere situaties kan de politie een zorgmelding maken, het gaat hier dus niet alleen om situaties waar kinderen getuige zijn van huiselijk geweld. In de regio Utrecht zijn in 2008 2.356 zorgmeldingen gedaan vanuit de politie naar Bureau Jeugdzorg. Dit zijn er 656 meer dan in 2007, een stijging van 39%. Het grootste deel van de zorgmeldingen komen uit de steden Utrecht en Amersfoort. Als mogelijke oorzaak voor de algehele stijging van het aantal zorgmeldingen geeft de politie aan dat dit te maken kan hebben met het feit dat er meer bekendheid is gekomen voor het werkproces ‘signaleren en adviseren’, er meer kennis is opgedaan over risicofactoren, zorgsignalen en er betere sturing is door coördinatoren huiselijk geweld en jeugd, op het maken van een zorgmelding.
3.3
Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg geeft hulp aan kinderen tot 18 jaar en hun ouders/opvoeders in situaties waarin ernstige problemen zijn bij het opgroeien en de opvoeding. Het bureau heeft twee hoofdtaken: 1. Nagaan welke hulp kinderen en hun ouders nodig hebben en die hulp organiseren en volgen. 2. Nagaan of kinderen in hun ontwikkeling bedreigd worden en mogelijk bescherming nodig hebben. Het bureau Jeugdzorg schakelt de Raad voor Kinderbescherming in als een kind zich in een bedreigende situatie bevindt. De Raad voor de Kinderbescherming doet dan onafhankelijk onderzoek naar de opvoedingssituatie van het kind en bekijkt of er ingegrepen moet worden door de kinderrechter. Deze kan besluiten tot een kinderbeschermingsmaatregel, zoals bijvoorbeeld ondertoezichtstelling (OTS). OTS is de meest voorkomende kinderbeschermingsmaatregel. De ouders raken het gezag niet kwijt, maar het gezag wordt wel beperkt. Een gezinsvoogd van een Bureau Jeugdzorg ondersteunt de ouders bij het opvoeden van hun kind. De ouders moeten zich houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd. Iets meer dan de helft van deze kinderen wordt uit huis geplaatst. Een kind wordt dan in een pleeggezin of een instelling opgenomen. Ouders kunnen ook het gezag over hun kind voor onbepaalde tijd kwijtraken. In dat geval wordt het kind onder voogdij geplaatst, waarbij het gezag wordt overgedragen aan bureau Jeugdzorg. Het kind gaat dan naar een pleeggezin of een instelling.
37
Het is ook mogelijk dat op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of in opdracht van de Kinderrechter en/of de Officier van Justitie jongeren begeleiding nodig hebben omdat ze met politie en/of justitie in aanraking zijn gekomen. Dit gebeurt door de afdeling jeugdreclassering. De begeleiding kan plaatsvinden in een vrijwillig of in een gedwongen kader.
Tabel 30. Aantal aanmeldingen per 1.000 kinderen Jeugdhulpverlening, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Absolute aantallen staan tussen haakjes.
2007
Aantal aanmelding jeugdhulpverlening per 10.000 kinderen
Jeugdbescherming (OTS en voogdij) per 10.000 kinderen
Jeugdreclassering per 10.000 kinderen
72,7 (113) 74,1 (1975)
19,3 (30) 28,3 (693)
9,6 (15) 15,9 (425)
Gemeente Houten Totaal regio MN
Bron: Bureau Jeugdzorg Utrecht
Het aantal kinderen dat in Nederland onder toezicht wordt gesteld, neemt de laatste jaren flink toe. In 2007 betrof het ruim tien duizend kinderen. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van 2000. Daarnaast zijn in 2007 duizend kinderen onder voogdij gesteld. In 2007 zijn in totaal in Nederland 3,3 op de 1000 kinderen onder toezicht/voogdij gesteld en zijn 2,4 op de 1000 jongeren in de leeftijd van 12 t/m 25 jaar aangemeld bij de afdeling reclassering. In regio Midden-Nederland liggen deze getallen lager, respectievelijk 2,6 en 1,4 op de 1000 kinderen/jongeren (zie Tabel 30).
3.4
Veelplegers
Personen die bij herhaling strafbare feiten plegen (of daarvan verdacht worden) worden geclassificeerd als meerpleger of veelpleger. Het zijn personen van 18 jaar of ouder die in hun gehele criminele verleden meer dan 10 processen verbaal (PV) tegen zich zagen opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar. Jeugdige veelplegers zijn jongeren van 12 t/m 17 die in het gehele criminele verleden meer dan 5 PV’s tegen zich zagen opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar. Veelplegers veroorzaken veel overlast en criminaliteit, vooral in grote steden. Twintig procent van de geregistreerde en opgeloste criminaliteit komt voor hun rekening24. Veelplegers zijn verantwoordelijk voor relatief kleine misdrijven, die door hun frequentie echter onevenredig veel overlast veroorzaken25.
Tabel 31. Aantal geregistreerde veelplegers
2008
Gemeente Houten Tot. MN
Aantal jeugdige veelplegers 12 t/m 17 jaar
Aantal veelplegers ≥ 18 jaar
Aantal zeer actieve veelplegers >=18 jaar
Jeugdige veelplegers per 10.000 jeugdigen
Veelplegers per 10.000 volwassenen
Aantal zeer actieve veelplegers per 10.000 volwassenen
2
24 693
2 157
4,6
7,9
12,7
12,3
0,6 2,3
90
Bron: Korps Landelijke Politie Dienst 2008
38
Meer dan de helft van de geregistreerde veelplegers is van allochtone afkomst (vooral Marokkanen, mensen geboren op de Nederlandse Antillen en Somalië). Veelplegers hebben vaak problemen op het gebied van verslaving (74%), geestelijke gezondheid (37%) en huisvesting (43%). Landelijke cijfers geven aan dat meer dan de helft (57%) van de veelplegers geen diploma van het voortgezet onderwijs heeft en 81% is werkloos of arbeidsongeschikt24. Veelplegers hebben veelvuldig contact met de politie en hebben bijna allemaal in de cel gezeten. De recidivecijfers zijn hoog: binnen 1 jaar 17%, binnen 2 jaar 29%, binnen vier jaar na ontslag uit de gevangenis is 66% opnieuw veroordeeld voor een misdrijf25.
3.5
Overlastmeldingen
Overlast is in alle soorten en maten. Overlastmeldingen kunnen gaan over dronkenschap, drugsgebruik, ‘vermeend gestoorden’, ongedierte, stank/rook, dak- en thuislozen. De GGD heeft twee meldpunten die zich specifiek op de OGGZ-groep richten, namelijk meldpunt Zorg en Overlast en meldpunt Huisvervuiling. Zo kunnen hier burgers terecht wanneer zij overlast ervaren van buurtbewoners. Hierbij gaat het om meldingen van langdurige, steeds terugkerende, overlast waarvoor geen directe politie-inzet nodig is. In deze paragraaf worden alleen cijfers gepresenteerd over regio Midden-Nederland en niet over regio Eemland. 3.5.1 Meldpunt Zorg en Overlast Bij het Meldpunt Zorg en Overlast (Z&O) van de GGD kunnen burgers, hulpverleners, woningcorporaties en politie situaties melden waarover men zich ernstig zorgen maakt of waarbij men ernstige overlast ondervindt. Het gaat om situaties waarbij men zich zorgen maakt over het welzijn, de gezondheid of de leefomgeving van iemand uit de directe omgeving en/of waarbij men aanhoudende overlast ondervindt die diep ingrijpt in het eigen leven of het leven van een ander. Het meldpunt onderzoekt de gemelde situatie en legt contacten met instellingen die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de situatie. Het meldpunt registreert en leidt toe naar zorg en dienstverlening, coördineert en volgt de voortgang van de hulpverlening met behulp van lokale zorgnetwerken. Een zorgnetwerk is een multidisciplinair team per gemeente. Omdat altijd meerdere problemen tegelijk spelen (bijvoorbeeld psychiatrie, verslaving, verwaarlozing) zijn meerdere hulp- en dienstverleners in een zorgnetwerk vertegenwoordigd. In 2008 zijn 312 meldingen behandeld door het Meldpunt Z&O. Het aantal meldingen is niet goed te vergelijken met voorafgaande jaren omdat het Meldpunt Z&O sinds 2008 meer gemeenten bedient. Voor 2008 werden door 6 gemeenten overlastmeldingen gedaan, in 2008 is dit opgelopen tot 17 gemeenten. In Tabel 32 is te zien dat de meeste meldingen gedaan worden vanwege psychiatrische en sociale problematiek. De meldingen zijn veelal afkomstig van mensen uit de privéomgeving van de overlastgever (30%), daarnaast worden vaak meldingen door woningbouwverenigingen (27%) en hulpverleningsinstellingen (22%) gedaan. In de meeste gevallen wordt de overlastgever overgedragen aan Altrecht (GGZ) of Centrum Malibaan (verslavingszorg) (34%) of aan Kwintes (12%), Algemeen Maatschappelijk Werk (11%) of GGD (10%).
39
Tabel 32. Soort meldingen aan Meldpunt Zorg en Overlast Soort melding 2003-2007 2008 Absoluut Percentage Absoluut Percentage aantal (%) aantal (%) Financieel 37 11 29 9 Psychiatrie 100 28 112 36 Sociaal 57 16 72 23 Verslaving 62 18 41 13 Woonoverlast 84 24 46 15 Zelfredzaamheid 11 3 12 4 Totaal 351 100 312 100 Bron: Meldpunt Zorg en Overlast (GGD)
Tabel 33. Aantal meldingen aan Meldpunt Zorg en Overlast in 2008 Aantal meldingen in Percentage meldingen in 2008 (absolute 2008 per 10.000 inwoners aantallen) Gemeente Houten 16 5,1 Totaal 312 8,1 Bron: Meldpunt Zorg en Overlast (GGD)
3.5.2 Meldpunt Huisvervuiling Eén van de risicogroepen OGGZ is mensen met een vervuilde woning. Deze groep is kwetsbaar voor maatschappelijke en sociale uitsluiting en geeft mogelijk overlast voor de omgeving en kan een gevaar voor de volksgezondheid veroorzaken. Als de woningvervuiling niet zelfstandig kan worden verholpen, neemt de kans op overlast voor de omgeving en de kans op gevaar voor de volksgezondheid toe. Vaak is er al een combinatie van problemen en factoren onderliggend aan de woningvervuiling, zoals psychische problematiek, verslaving, eenzaamheid, zich niet zelfstandig kunnen handhaven/zelfverwaarlozing of dementie27. In figuur 2 en Tabel 34 is het aantal meldingen van huisvervuiling te zien in regio Midden-Nederland. Het aantal meldingen is in de afgelopen drie jaar flink toegenomen. In de meeste gevallen betreft het een woonsituatie van alleenstaande mannen (57%) of alleenstaande vrouwen (29%). De gemiddelde leeftijd van de huisvervuiler is in 2008 59 jaar. Ook de gemiddelde leeftijd is in de afgelopen drie jaar toegenomen (in 2006 was deze 55 jaar). Figuur 2. Aantal meldingen van huisvervuiling in periode 2004-2008 100 80 60
Totaal aantal huisvervuilingen
40 20 0 2004
2005
2006
2007
2008
40
Tabel 34. Aantal meldingen van huisvervuiling in periode 2004-2008
Aantal meldingen Gemeente Houten Totaal
2004
2005
2006
2007
2008
Totaal
3
2
2
4
3
64
68
46
69
87
16 4,6% 348 100%
Bron: Meldpunt Huisvervuiling (GGD)
De meeste meldingen van huisvervuiling zijn afkomstig van woningbouwverenigingen (28%), GGZ-instellingen of gemeenten (beide 13%), maatschappelijk werk (10%) of politie (8%). De huisvervuiler wordt na aanmelding vaak doorverwezen naar GGZ (15%), thuiszorg (12%), maatschappelijk werk (6%) of andere hulpverleningsinstelling (15%).
3.6
(Dreigende)Huisuitzettingen
Mensen die hun woning uitgezet dreigen te worden lopen het risico dakloos te raken. Huisuitzettingen kunnen verschillende oorzaken hebben, als overlast of huurschuld. Huisuitzettingen wegens huurschuld zijn vaak een uiting van complexe OGGZproblematiek en een oorzaak van dakloosheid. Niet altijd bereikt de hulpverlening deze huurders op tijd en/of in voldoende mate. Uitgangspunt voor het meten van het aantal huisuitzettingen vormt de mededeling van de deurwaarder dat tot ontruiming van de woning wordt overgegaan. Deze mededeling wordt gedaan nadat de kantonrechter in een vonnis heeft uitgesproken dat de huurovereenkomst ontbonden mag worden. De deurwaarder is verplicht dit aan de gemeente mede te delen. Dit wordt een ‘exploot van kennisgeving’ genoemd. Helaas heeft niet iedere gemeente deze gegevens aan ons doorgegeven. Het totaal aan huisuitzettingen in regio Midden-Nederland heeft betrekking op een deel van de 28 gemeenten. In tabel 35 is te zien dat het aantal huisuitzettingen in 2008 is afgenomen vergeleken met 2006 en 2007.
Tabel 35. Aantal huisuitzetting per kalenderjaar en per 10.000 huurhuizen Absolute aantallen staan tussen haakjes
Per 10.000 huurhuizen 2007 ontvangen
Per 10.000 huurhuizen 2008
Gemeente Houten
Per 10.000 huurhuizen 2006 geen gegevens
Totaal regio MN*
88,8 (857)
91,6 (884)
60,0 (617)
* 21 van de 28 gemeenten hebben gegevens aangeleverd Bron: Afdeling gemeentelijke Sociale Dienst
Naast het opvragen van ‘exploot van kennisgeving’ bij elke gemeenten, hebben we in een eerder traject de cijfers over dreigende huisuitzettingen bij woningcorporaties opgevraagd. Omdat woningcorporaties vaak woningen verhuren in meerdere gemeenten is het moeilijk om de cijfers terug te brengen op gemeentelijk niveau. Daarnaast heeft niet elke woningcorporaties gerespondeerd waardoor er mogelijk een onderschatting van het aantal huisuitzettingen is gemaakt. De woningcorporaties in de ‘Eemland’-gemeenten zijn niet benaderd.
41
Tabel 36. Aantal dreigende en daadwerkelijke huisuitzettingen bij woningcorporaties
Gemeente Houten - Viveste woonstichting Portaal Houten Regio totaal
Gemiddeld aantal gedreigde huisuitzettingen in 2005-2007 (daadwerkelijke)
Gemiddeld aantal gedreigde huisuitzettingen in 2008 (daadwerkelijke)
36 (4)
21 (14)
801 (153)
292 (83)
Bron: lokale woningbouwverenigingen
Landelijk nam het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties met 14% toe tot ruim 8.500. De toename werd deels veroorzaakt doordat corporaties harder optreden tegen illegale onderhuur, wietplantages en overlast (zie tabel 38). Er is echter ook een toename van huisuitzettingen van mensen met een huurschuld. De landelijke toename in het aantal huisuitzettingen is niet terug te vinden in de regionale cijfers. Veruit de belangrijkste reden voor ontruiming is huurachterstand. Veel woningcorporaties zetten zich in om uitzettingen te voorkomen. Door preventieve begeleiding proberen ze, samen met de andere partijen, te komen tot betalingsregelingen met huurders die een huurachterstand hebben. Corporaties hanteren daarom een streng incassobeleid, zodat schulden niet onnodig oplopen. In dat verband werkt de branche ook mee aan de totstandkoming van het LIS (landelijk Informatiesysteem Schulden) dat tot doel heeft om overkreditering en problematische schulden te voorkomen. Ondanks deze inzet is in 2007 landelijk toch weer een toename te zien in het aantal huisuitzettingen30. Tabel 38. Redenen tot huisuitzettingen (landelijke cijfers)
Huisuitzettingen reden Huurachterstand Onderhuur Overlast Wietteelt Overig Totaal landelijk
2006 Absoluut Percentage aantal (%) 5.956 79 733 10 347 5 224 3 247 3 7.529 100
2007 Absoluut Percentage aantal (%) 6.705 78 917 11 386 5 330 4 212 2 8.550 100
+/-t.o.v. 2006 (%) +13 +25 +11 +47 -14 +14
Bron: Aedes Bedrijfstakinformatie 2007 (gebaseerd op gegevens van 265 woningcorporaties)
42
4.
Literatuurlijst [1] Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, www.invoeringwmo.nl, 2008. [2] Van Bergen A, Brochure OGGZ en WMO, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, 2 mei 2006. [3] Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Brief van VWS aan TK, Op weg naar een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning, Deel II: De contouren van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, 2004. [4] Jehoel-Gijsbers G, Sociale uitsluiting in Nederland, Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag, 2004. [5] Wolf J, Handreiking OGGZ in de WMO, in opdracht van het ministerie van VWS en de VNG, 2006. [6] Hermanns J, Ory F, Schrijvers G, Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Inventgroep, 2005. [7] Zigmund AL, Snaith RP, The hospital Anxiety and Depression Scale. Acta Psych Scan, 1983;67:361-370. [8] Radloff LS, The CES-D Scale Applied Psychological Measurement, 1977;1:385-401. [9] Hortulanus R, Machielse A, Meeuwesen L, Sociaal isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. Elsevier Overheid, ’s-Gravenhage, 2003. [10] De Jong-Gierveld. Developing and testing a model of loneliness. J Pers Soc Psychol 1987;53:119-128. [11] Lünneman KD, Bruinsma MY, Geweld binnen en buiten. Aard, omvang en daders van huiselijk en publiek geweld in Nederland. Den Haag/Tilburg: WODC / IVA, 2005. [12] Ministerie van Justitie en Movisie, Huiselijk geweld, www.huiselijkgeweld.nl. [13] Terpstra N, Tielen H, Schulden: wie heeft ze (niet)? Kenmerken van mensen met schulden in Zuid-Holland Noord. Leiden: GGD Hollands Midden, 2008. [14] Vallins O, When debt becomes a problem: A literature study. Wellington: Strategic Social Policy Group, Ministery of Social Development, 2004. [15] Drentea P, Lavrakas PJ, Over the limit: the association among health, race and Debt. Soc Sci Med 2000;50: 517-529. [16] Engbersen G, Vrooman JC, Effecten van armoede, 1998. [17] Dashiff C, DiMicco W, Myers B, Sheppard K, Poverty and Adolescent Mental Health. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 2009;22:23-32. [18] Samenvatting justitiële interventies schoolverzuim, bureau boekhoorn sociaalwetenschappelijk onderzoek, 2004. [19] Steketee M, Mak J, Tierolf B, Kinderen in Tel. Verwey-Jonker instituut, 2008. [20] Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde, Universiteit Maastricht. [21] Junger-Tas J, Diploma’s en goed gedrag. De maatschappelijke functie van hetonderwijs vanuit justitieel perspectief. Den Haag: Ministerie van Justitie, Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid, 2000. [22] Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap. Voortijdig schoolverlaten in het middelbaar beroepsonderwijs. 2002. [23] Amptmeijer H, Relatief veel bijstand in de vier grote steden. CBS-webmagazine. Voorburg/Heerlen CBS, 2006. [24] Tollenaar N, El Harbachi S, Meijer RF et al. WODC recidivestudies. Factsheet 200612. Monitor veelplegers. [25] Jansen JAHM. Meer ruimte voor dwang- en drangbehandeling. MGv 2008;63-595604. [26] Nederlands Jeugd Instituut. Dossier kindermishandeling, 2007. [27] Van der Gaar-Haars W. Woningvervuiling bij ouderen: een onderschat en complex probleem. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 144(52), 2485-2487. 2000. [28] Otten, F. Vrooman, C., Bos, W., Hoff, S. Armoedebericht 2008. Centraal Bureau voor de Statistiek Sociaal en Cultureel Planbureau.
SCP
43
[29] Von Bergh, M., Lalta, V., Vriesendorp, R., Monitor WNSP. Tilburg: 2009. [30] Bedrijfstakinformatie Aedes 2007. Huurachterstanden leiden vaker tot huisuitzettingen bij woningcorporaties. 12 december 2008. www.aedesnet.nl/persberischten,2008/12/Huurachterstanden-leiden-vaker-tothuisuitzettinge.html. [31] Kessler RC, ea. Short screening scales to monitoring population prevalences and trends in non-specific psychological distress. De Kessler Psychological Distress Scale (K10) Psychological Medicine (2002, 32, 959-976). [32] Thielen, H. Monitor maatschappelijke opvang, OGGZ en verslavingszorg. GGD ZuidHolland Noord 2006. [33] Thielen, H. Monitor maatschappelijke opvang, OGGZ en verslavingszorg. GGD ZuidHolland Noord 2008. [34] Rijkelijkhuizen, JM. OGGZ-monitor Midden-Holland 2006-2007. GGD Hollands Midden. [35] Financiële problemen bij een lage SES. Identificatie van geassocieerde factoren voor het hebben van financiële problemen met een lage sociaaleconomische status. (in concept). [36] Munster, E. ea. Over-indebtedness as a marker of socioeconomic status and its association with obesity: a cross-sectional study. BMC Public health 2009, 9:286. [37] Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2008. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Maastricht University, augustus 2009. http://www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2009/ROA_R_2009_4.pdf. [38] Mathijssen J (GGDHvB). Wat zijn psychosociale problemen bij de jeugd, wat zijn de gevolgen en hoe vaak komt het voor in Nederland? In: Regionale VTV, Regionaal Kompas Volksgezondheid. 's-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant,
Gezondheidenziekte\Psychosociale problemen jeugd, 9 december 2008. [39] De Thesaurus Zorg en Welzijn is een product van MOVISIE, het Nederlands jeugdinstituut en Vilans. http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl.
44