Moderne literatuur reader periode A literatuur schooljaar 2010-2011
Naam:____________________ Klas:______________________
Inhoudsopgave Inleiding
3
Tekst Waar ligt de grens tussen literatuur en amusement?
3
Opdracht 1 Literatuur of amusement?
4
Opdracht 2 Planning
4
Wat is literatuur?
4
Opdracht 3 Lectuur of literatuur?
6
Literaire begrippen (zie ook bijlage 2)
7
Opdracht 4 Perspectief
7
Tekst Heeft u kinderen?
9
Opdracht 5 Analyse van Heeft u kinderen?
14
Opdracht 6 Tijd en volgorde
14
Opdracht 7 Plotten
15
Opdracht 8
15
Opdrachten over jullie boek Opdracht 9 Analyse Opdracht 10 Presentatie Opdracht 11 Uittreksel Opdracht 12 Recensie Opdracht 13 Eigen mening
15
Bijlage 1 De Leesautobiografie
17
Bijlage 2 Overzicht van literaire begrippen
18
Bijlage 3 Leesverslag 1
20
2
Inleiding op het jaar Welkom bij het vak literatuur. De komende drie jaar zullen jullie kennismaken met literatuur. Je leest boeken en maakt daar verslagen van. In de lessen bespreken we teksten uit onze tijd maar ook uit het verleden. Alle opdrachten die je maakt en allle verslagen die je schrijft moet je thuis bewaren. Je legt dus een dossier aan. In de zesde klas krijg je een uitgebreid mondeling over dit dossier en daarmee sluit je dit vak af. Dit jaar maak je twee toetsen: een openboektoets in periode A en een afsluitende toets in periode D. Elke periode maak je een handelingsdeel, dit wordt je dossier. We werken niet met een boek maar met readers. Elke periode krijg je een nieuwe reader. Zorg dat je altijd een snelhechter met lege blaadjes bij je hebt waar je de opdrachten op kunt maken. Alle opdrachten die je nagekeken terugkrijgt van je docent bewaar je thuis in een map (let op: harde kaft en minmaal 2 gaatjes). Deze map laat je aan het einde van het jaar goedkeuren door je docent. Als je onderdelen kwijtraakt moet je die opnieuw maken. Werk netjes: Schrijf met zwarte of blauwe pen Geef duidelijk aan welke opdracht je maakt Sla na elke opdracht een regel over Zorg ervoor dat alle blaadjes en de reader netjes in een snelhechter zitten Zet overal duidelijk je naam op!
Waar ligt de grens tussen literatuur en amusement? Boekhandels liggen vol literaire thrillers, mailt Remko Meddeler uit Hengelo. ‘Wanneer is een boek literatuur?’ vraagt hij. ‘En als het dat niet is, wat is het dan wel?’ ‘Er zijn geen objectieve criteria voor stijl, inhoud of vorm die bepalen wat literatuur is’, zegt Ben Peperkamp, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. ‘Iets is literatuur als de culturele gemeenschap dat vindt, in eerste plaats de literaire critici, en uitgevers.’ ‘Het is wat anders dan een proefwerk nakijken’, beaamt Arjan Fortuin, NRC-redacteur boeken. ‘Ik kijk naar schoonheid, zowel qua stijl als compositie, welke verbanden er worden gelegd. Ik vraag me af wat interessant is aan een boek. Leer ik er iets van? Heeft het mijn inzicht in de wereld veranderd? Ik wil in elk geval die ambitie zien.’ Volgens Joost Nijsen, uitgever en directeur van Uitgeverij Podium, kenmerkt echte literatuur zich door een ‘ambachtelijk perfecte stijl’, die ‘origineel en niet inwisselbaar’ is. Nijsen: ‘Je zou ook kunnen zeggen: literatuur is fictie die na honderd jaar nog wordt gelezen, die de tijdgeest overleefd. Mulisch is bijvoorbeeld geen bijzonder stillist. Hij is een vaardig schrijver, maar ik denk dat een Reve over een eeuw nog wordt gelezen en dat Mulisch dan toch wat meer is weggezakt.’ Soms is de consensus breed dat iets literatuur is. ‘Neem nou een boek als Max Havelaar’, zegt Peperkamp. ‘Of werken van Vondel, of James Joyce. Daar is iedereen het wereldwijd over eens: dat is literatuur.’ En soms is de consensus breed dat iets geen literatuur is. ‘Dan is het amusement’, vindt Fortuin. ‘Of flauwekul, geklets. De term lectuur wordt wel gebruikt , maar dat is eigenlijk ‘iets wat je leest’.’ Er zijn ook een hoop twijfelgevallen: Kluun bijvoorbeeld. Nijssen (Kluuns uitgever): ‘Mensen zeggenvaak heel highbrow over Kluun: dit is geen literatuur. Ik weet het niet. Ik weet wel dat zijn romans een heel grootpubliek hebben beïnvloed.’ Een zogenoemde ‘literaire thriller’ is overigens gewoon een marketingterm, volgens Fortuin: ‘Het adjectief ‘literair’ verkoop nu eenmaal . Het zegt hooguit iets over wat het boek zou willen zijn.’ NRC Next 25-08-‘08
3
Opdracht 1 Literatuur of amusement? Lees het krantenartikel op de vorige bladzijde en beantwoord onderstaande vragen. a) Wat is een criticus? b) Wat betekent: Soms is de consensus breed dat iets literatuur is. Leg uit. c) Geef antwoord op de vraag in de titel. Opdracht 2 Planning Je hebt met je groepje een boek gekozen. Noteer hieronder jou groepsgenoten en de titel en auteur van het boek dat jullie gaan lezen. ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ Kijk goed naar de planner. Daar staat wanneer je het boek uit moet hebben, je leest thuis. Maak een planning voor het lezen van het boek. Schrijf deze planning in je agenda!
Wat is literatuur? Teksten kun je indelen zakelijke en niet-zakelijke teksten. Zakelijke teksten hebben vooral betrekking op feiten uit de werkelijkheid. Voorbeelden zijn een krantenartikel of een tekst in je biologieboek. Zakelijke teksten willen: informeren, overtuigen of activeren. Niet-zakelijke teksten hebben niet zo rechtstreeks betrekking op de werkelijkheid. Voorbeelden zijn een songtekst, een verhaal of een cabarettekst. Deze teksten kunnen ook wel informatie geven, je ergens van overtuigen of tot actie oproepen, maar dat is niet hun belangrijkste doel. Ze willen vooral inspelen op je emotie, je een bepaald gevoel geven. Een ander woord voor niet-zakelijke teksten is fictie: geheel of voor een groot deel verzonnen teksten. Literatuur behoort tot deze categorie. Je kunt op twee manieren met fictie bezig zijn: escapistisch of confronterend. Escapistisch noemen we de neiging om voor fictie te kiezen waarmee je naar „Dromenland‟ gaat, een wereld waarin alles op z‟n pootjes terecht komt, problemen worden opgelost, het goede overwint en het kwade wordt gestraft. De confronterende aanpak houdt in dat je je in fictie verdiept die je in contact brengt met een afspiegeling van de werkelijkheid. Dat wil zeggen dat je levensechte personen tegenkomt met levensechte problemen, waardoor je geconfronteerd wordt met andermans normen en waarden, met andermans kijk op leven en dood. Dat betekent soms een schok, maar altijd de mogelijkheid tot verrijking. Natuurlijk is het niet helemaal of/of. In eerste instantie zoeken we allemaal de fictie op omdat die ons even uit onze dagelijkse beslommeringen haalt. Maar nadenken over de manier waarop je met fictie bezig bent, geeft je inzicht in hoe je bent geworden wie je bent en dus ook in het waarom van je gedrag. Fictie is dus het geheel aan helemaal of grotendeels verzonnen teksten met een emotieve doelstelling. Fictie kan voorkomen in verschillende vormen: verhalend (dat noemen we proza), als poëzie of als toneel.
4
We spreken bij fictie pas van literatuur als aan bepaalde kwaliteitseisen is voldaan. Die eisen zijn niet altijd even scherp te formuleren. Bij proza, dus bij verhalende teksten, wordt een onderscheid gemaakt tussen lectuur en literatuur. Boeken uit de Bouquetreeks worden bij lectuur ingedeeld. Boeken van Harry Mulisch noemen we wel literatuur. Maar wat wil dat zeggen, wie bepaalt de literaire waarde van een boek? Criteria om te bepalen of iets literatuur is, kunnen zijn: - De mate van originaliteit in het verloop van het verhaal In lectuur is vaak te snel te voorspellen hoe het verhaal afloopt: een meisje ontmoet de man van haar dromen. Door een misverstand ontstaat een verwijdering, maar uiteindelijk worden alle problemen opgelost en kunnen ze elkaar in de armen vallen. In literatuur is de verhaalloop meestal onvoorspelbaar: een gelukkig getrouwde leraar Nederlands begint een verhouding met een gymlerares. Ze denken dat niemand het merkt, maar de hele school heeft het door. Als tegen het einde van het verhaal ook de vrouw van de leraar Nederlands erachter dreigt te komen, weet hij dat heel handig te voorkomen. (Uit: De buitenvrouw van Joost Zwagerman.) - De mate van originaliteit in taalgebruik In lectuur is het taalgebruik vaak afgezaagd: ' alsof ze het hadden afgesproken, renden ze ineens tegelijk naar elkaar toe. Hij sloeg zijn sterke armen om haar heen en zij de hare om hem. Zijn staalblauwe ogen ontmoetten haar stralende blik.' In literatuur is het taalgebruik vaak origineel: 'Een paar maanden nadat zijn ouders hadden besloten om oud te zijn en beiden tegelijk hun tanden hadden laten trekken, zag de kroonprins het schilderij voor het eerst.' (Uit: Bouwval van Frans Kellendonk.) - De diepgang van de thematiek, van de problematiek In lectuur wordt het verhaalgegeven vaak oppervlakkig uitgewerkt: jongen wordt verliefd op meisje. Allerlei problemen die in werkelijkheid amper of niet op te lossen zijn, blijken in het verhaal ' ineens' verdwenen: de liefde overwint. Of: moordenaar wordt door detective dankzij wat gezond verstand in enkele dagen opgespoord en achter tralies gezet; het recht zegeviert. In literatuur wordt het verhaalgegeven echt uitgediept: twee meisjes zijn vanaf het einde van de basisschool bevriend met elkaar. Het ene meisje gaat naarmate ze ouder wordt zich steeds sterker afvragen wat mensen aan elkaar bindt. Wat is het verschil tussen de band die je hebt met je familie en de band met een vriend(in). ( Uit: De vriendschap van Connie Palmen). Een verhaal dat aan de verwachtingen beantwoordt, dat „helden‟ tegenover „schurken‟ plaatst en een goede afloopt kent, zo‟n verhaal kan de lezer een voldaan gevoel geven: de wereld zit overzichtelijk in elkaar, alles komt uiteindelijk wel goed. Mar zo‟n verhaal is niet levensecht. Het brengt je in „Dromenland‟ en biedt daarom even ontspanning (en dat is mooi meegenomen), maar verder niets. Zo‟n verhaal is duidelijk geen literatuur. Een verhaal dat je verwachtingen doorbreekt, met verhaalfiguren die niet alleen maar aardig of onaardig zijn, met een einde dat vaak niet 'af' en niet 'gelukkig' is, zo'n verhaal is levensecht. Het kan ook ontspannend zijn, maar het biedt meer. Bijvoorbeeld origineel taalgebruik, een andere kijk op alledaagse dingen, een opvatting die je doet nadenken over je eigen standpunt, een verwoording van een gevoel dat je wel kende maar nu ineens helder ervaart. Zo' n verhaal hoort duidelijk tot de literatuur. Er zijn natuurlijk ook grensgevallen: wat de een (nog net wel) tot de literatuur rekent, kan de ander (net) geen literatuur (meer) noemen. En bovendien; smaken verschillen,want mensen verschillen. Daarom kan het gebeuren dat boeken die tot literatuur gerekend worden bij jou toch niet in de smaak vallen. Het is belangrijk dat je zicht krijgt op (de ontwikkeling van) je smaak; dat je doorkrijgt en kunt verwoorden wat je wel en niet mooi
5
vindt, welke literaire teksten voor jou waarde hebben en welke niet. En vooral ook dat je kunt formuleren waarom dat zo is. Opdracht 3 Lectuur of literatuur? Lees onderstaande fragmenten. Zet de fragmenten op volgorde van lectuur naar literatuur. Dus als eerste het fragment dat je het minst literair vindt en tot slot het fragment dat het best als literair omschreven kan worden. Beargumenteer je volgorde.
Fragment 1 HET IDEAAL Stel dat je een meisje bent. Stel dat je een meisje bent en je bent op een feestje, of in een café, of in een discotheek en ik kom op je af. Stel dat je mij nog nooit van je leven hebt gezien. Sommige dingen weet je onmiddellijk. Je ziet meteen dat ik ongeveer één meter tachtig ben en een gemiddeld postuur heb. Als we elkaar een hand geven voel je dat mijn greep stevig is en zie je dat mijn nagels schoon zijn. Je ziet dat ik bruine ogen heb die bij mijn bruine haar kleuren. En je ziet dat er dwars door de wenkbrauw van mijn linkeroog een litteken loopt. Je zult me ergens tussen de vijfentwintig en dertig jaar schatten. Stel dat wat je ziet je zo goed bevalt dat je een praatje met me wilt maken. We praten wat en als het een beetje botert tussen ons, kom je meer te weten. Ik vertel je dat ik Jack Rossiter heet. Als je me naar dat litteken vraagt, krijg je te horen dat mijn beste vriend, Matt Davies, me met een luchtbuks heeft geraakt toen ik twaalf was. Ik vertel erbij dat ik van geluk mocht spreken dat ik geen oog kwijt was en dat Matt een jaar lang niet bij ons thuis mocht komen. Ik vertel dat Matt vandaag de dag minder link is en dat ik me bij de gebeurtenis heb neergelegd en het tegenwoordig zelfs aandurf om met hem een huis te delen. Ik vertel dat hij voor een groot advocatenkantoor werkt, maar ik vertel niet dat het huis van hem is en dat ik hem huur betaal. Fragment 2 ‘De vogel is ziek.’ Op een ochtend, het is nog vroeg maar al benauwd in de woning, de hitte van weken is blijven hangen, wordt Christian Beck met deze woorden gewekt door zijn vrouw. Ze heeft haar witte nachthemd aan dat ze ook al had toen ze twaalf was. Beck is beducht voor gevaar, al weet hij niet precies van welke kant het zal komen; daarom slaapt hij licht. Zijn vrouw heeft niet veel moeite hoeven doen om hem wakker te maken, haar gefluisterde stem was genoeg, het woord ‘ziek’. Beck weet dat de dood bij voorkeur toeslaat waar je hem niet verwacht; om hem te slim af te zijn heeft hij besloten de dood overal en altijd te verwachten. Iets in hem is gestorven, hij wacht tot de rest zal sterven, zodat alle delen weer gelijk zijn, of, dat kan natuurlijk ook, totdat het gestorven deel weer tot leven komt, als een verlamde arm die onverwacht beweegt. Hij geeft de hoop niet op, hij weet niet hoe dat moet. Als er iets krankzinnigs in hem is, is het zijn hoop, daarom heeft hij besloten die te onderdrukken, te veel hoop is levensgevaarlijk. Maar helemaal verdwenen is die natuurlijk niet. Net zomin als bij een moeder die tegen de reporter zegt die vragen stelt over haar verdwenen zoon: ‘Schrijft u op dat ik denk dat hij leeft, schrijft u op dat ik weet dat hij leeft.’ Fragment 3 December 2001 Op mijn twaalfde ben ik geworden wat ik nu ben, op een kille bewolkte dag in de winter van 1975. Ik herinner me nog precies het moment, weggekropen achter een afbrokkelende lemen muur, de steeg bij de bevroren beek in turend. Dat is lang geleden, maar ik heb geleerd dat het
6
niet waar is wat ze over het verleden zeggen, dat je het kunt begraven. Als ik nu terugkijk, besef ik dat ik de afgelopen zesentwintig jaar die steeg in ben blijven gluren. Op een dag afgelopen zomer belde mijn vriend Rahim Khan me uit Pakistan. Hij vroeg of ik hem kwam opzoeken. Staand in de keuken, met de hoorn tegen mijn oor, wist ik dat het niet zomaar Rahim Khan was die ik aan de lijn had. Het was mijn verleden van onbestrafte zonden. Toen ik had opgehangen ging ik op pad om een wandeling te maken langs het Spreckelsmeer aan de noordkant van het Golden Gate-park. De vroege middagzon glinsterde op het water, waar miniatuurbootjes zeilden, voortgestuwd door een stevige bries. Toen keek ik omhoog en zag een paar vliegers, rood met een lange blauwe staart, hoog in de lucht. Ze dansten ver boven de bomen aan de westrand van het park, boven de molens, zij aan zij zwevend als een stel ogen die neerkeken op San Francisco, de stad die ik nu als mijn thuishaven beschouw. En plotseling fluisterde Hassans stem in mijn hoofd: Voor u doe ik alles. Hassen, de vliegeraar met de hazenlip. Fragment 4 Een We rijden zwijgend naar het ziekenhuis. Ellen zit achter het stuur, ik tel de strepen op de weg. De weg is vol auto´s op oorlogspad. Ellen rijdt eerst te hard, dan te langzaam. Ze geeft geen richting aan. Ik zeg niks. In de berm groeien reclameborden. THE FUTURE IS HERE. WAT MAAKT EEN ONDERNEMER GELUKKIG? ‘Geld,’ zeg ik. ‘Wat?’ ‘Nee, niks.’ We parkeren in de betonnen buik van de ziekenhuisstad. Lopen door overdekte straten vol mensen in trainingspakken die rolstoelen voor zich uitduwen. Op een plein, waar de geur hangt van frituurvet en verlepte bloemen, speelt een strijkje zigeunermuziek. ‘Hier links,’ zeg ik. ‘Daar is de lift,’ zegt zij. Ik kijk naar haar spiegelbeeld in een glazen ruit. De spanning trekt de kleur weg uit haar lippen. ‘Ik sta niet voor mezelf in…’ had ze gezegd. ‘Als ze zeggen waar ik bang voor ben, dan…’ Ze maakt al weken haar zinnen niet af.
Literaire begrippen In de afgelopen jaren heb je bij Nederlands boekverslagen gemaakt. Je hebt hier gebruik gemaakt van begrippen als thema, personages, tijd etc. Ook bij Literatuur maken we gebruik van deze termen. Achterin de reader vind je deze termen met daarbij een korte uitleg. Sommige zullen je bekend voorkomen andere zijn wellicht nieuw. In de les zullen deze termen nog eens uitgelegd worden en maken we enkele opdrachten om er (beter) mee te leren werken.
Opdracht 4 Perspectief Lees de vier onderstaande tekstfragmenten en beantwoord de vragen. a) Door wiens ogen zie je gebeurtenissen in fragment 1? Wat voor gevolg heeft dat? Kom je van die persoon de gedachten en gevoelens te weten? Hoe? En van de andere persoon?
7
b) Van welk(e) personage(s) kom je in fragment 2 de gedachten en gevoelens te weten? Zijn de gebeurtenissen in fragment 2 afstandelijker verteld dan in fragment 1? c) Door wiens ogen zie je de gebeurtenissen in fragment 3? Wat heeft dat voor gevolg? Weet je precies waarom de vader zich zo gedraagt? Hoe komt dat? d) Zie je gebeurtenissen in fragment 4 door de ogen van de personages? Op welk ander fragment lijkt de manier van vertellen hier het meest? Wat is het verschil? e) In fragment 1 zit een personaal perspectief. Kun je dat makkelijk naar een ikperspectief veranderen of krijg je dan een heel ander verhaal? Hoe komt dat denk je?
fragment 1 Vermoedelijk speelde haar leven zich af in de repetitieruimte en kleedkamers achter bars en feestzalen en lagen de begrippen die hem kwelden aan de periferie van haar belangstelling. Wat wist hij van het leven van een zangeres? Wat wist zij van het leven van een rabbijn? De stewardess beloonde het geduld, het geduld van de dure reizigers met een extra ronde. Deze keer nam hij een glas vruchtensap van het dienblad. De vrouw bleef bij champagne. ‘Bent u al lang zangeres?’ Deze vraag blonk niet uit in originaliteit, maar hij vond dat hij probleemloos kon toegeven aan de nieuwsgierigheid naar haar gedachtenwereld. Hij hoopte dat hij kon vaststellen dat zij die niet had en niet meer was dan een welgevormd vat vol lucht. Wie zou zich aangetrokken voelen door een leeg vat? ‘Jaar of vijf’ ‘Is het een zwaar leven?’ ‘Niet als je het leuk vindt.’ Vindt u het altijd leuk?’ ‘Meestal wel. Als ik de kans krijg.’ Zij had geen behoefte aan een gesprek. Hij evenmin. Uit: Leon de Winter, Zionoco
fragment 2 Al gaf hij zijn moeder geen last, al prees zij innerlijk – nooit openlijk- zijn degelijkheid, het ergerde haar dat hij niet verder kwam. Hij moest eruit, hij moest eruit, hij moest zijn eigen weg zoeken, zij had het ook gedaan. Zij voelde wel dat er in de jongen meer stak (…) Tot zijn een en twintigste was hij in een boekhandel werkzaam als magazijnknecht, niet in de winkel. Dit was het eerste baantje dat hem enige bevrediging gaf, want te hooi en te gras kon hij nu zijn kennis vergroten. Maar hij schoot er niet op, hij verdiende nog steeds niet genoeg om op zichzelf te staan, hij bleef bij haar wonen. Op een stroeve manier gingen zij met elkaar om. Hij was voor haar toch geen kwade zoon. ’s Zondagsmiddags gingen zij altijd wandelen. Ze wou naar de rivier, nooit ergens anders heen, zo gingen ze naar het Park of naar de Oude Plantage. Ze keken over het water, ze zeiden weinig, hun stilzwijgen was soms op de grens van vijandschap. Hij wist nu allang dat hij een natuurlijk kind was en hoe zijn vader heette. Maar hij taalde niet naar de vader, hij wist waar diens kantoor was, maar hij had het steeds instinctief gemeden, en zelfs de buurt waarin het lag. Uit: F. Bordewijk, Karakter.
8
fragment 3 Het was al donker toen hij driftig over het grindpad aankwam. Toen hij te zien was in het licht dat uit de kamer op het bordes viel, zagen we dat zijn ogen vuur schoten. Met een klap opende hij de deur van de bijkeuken en kwam naar de kamer gelopen. Door het luik tussen de achterkamer en de keuken zagen we nog eens goed hoe boos zijn gezicht stond. Hij bleef met zijn jas aan op de drempel van de kamer staan en schreeuwde: ‘Jullie zijn stiekem Kerstmis aan het vieren. Ik sla hier de zaak aan stukken! Jullie weten dat ik het verboden heb!’ Mijn moeder liep op hem af en legde haar handen op zijn schouders.’Dat is niet waar. De jongens doen gewoon een spelletje en eten pinda’s. Dat mag toch wel?’Mijn vader sloeg haar hard in het gezicht, maaide met zijn armen de pinda’s, pindadoppen en spelletjes van de tafel, sloeg ons links en rechts van de stoelen. ‘Ik heb gezegd geen feest, geen feest, helemaal geen feest’, schreeuwde hij. Het zweet stond op zijn voorhoofd, een knoop was van zijn jasje gesprongen en zijn haar hing in rare pieken over zijn gezicht. (…) Onder de dekens, in het donker, trilde ik na. Ik begreep hem niet. Waarom mochten we geen feest vieren? Het broertje waarmee ik op de kamer lag, zei: ‘Hij is gewoon gek.’Ik vroeg: ‘Maar waarom zit hij dan niet in een gekkenhuis?’Mijn broertje antwoordde: ‘Daar is hij nog niet gek genoeg voor.’ Uit: Boudewijn Büch, De kleine blonde dood
fragment 4 En dan, dit hoofdstuk heeft een naspel, waarde lezer. Een zonderling toeval is het, dat dit hoofdstuk begon met een vergelijkende handeling: ge herinnert u misschien nog hoe de bende haar buit voortsleept door de bossen, en hoe terzelfder tijd aan de andere zijde een gevangene naar het kasteel werd voortgesleept. Welnu, ook aan het einde van dit hoofdstuk wil het toeval, dat het nogmaals aan beide zijden iets net hetzelfde, en net tezelfdertijd, gebeurt. Uit: Louis Paul Boon, De bende van Jan de Lichte
Hieronder volgt een kort verhaal geschreven door Hilde de Bresser. Bij dit verhaal horen verschillende opdrachten. Deze staan in de reader op de pagina‟s erna.
Heeft u kinderen? Hilde de Bresser
Alles staat klaar. Over de tafel ligt een schoon wit kleed, wit met in het midden een trosje geborduurde korenbloemen. Bij de kweker heb ik aardbeien gekocht. Ze waren minder duur dan ik gedacht had. Ze zien er mooi uit, mooi rood en vol. Ik hoop dat ze daarvan houdt, van aardbeien. Ikzelf ben er niet zo dol op, ook niet in yoghurt of als jam. Maar het staat zo mooi, op een wit kleed in de tuin. Daarom heb ik ze gekocht. En ook omdat het schijnt dat het meeste mensen graag aardbeien eten. Het was tenminste erg druk bij de kweker. De kwekerij ligt buiten het dorp, dicht bij de autoweg. Ik had ook naar de groenteman kunnen gaan, maar ik had behoefte aan frisse lucht. Aan lucht die beweegt en niet zwaar om je heen hangt, zoals vandaag hier in de tuin. Het is hier benauwd, maar ik wil niet naar binnen. Ik ben zenuwachtig, maar wellicht is mijn maag het probleem. Ja, dat moet het zijn; steeds maar wachten op iets wat niet komt, daar word je nerveus van. Als mens, maar ook als maag.
9
Ik zit met mijn rug tegen de muur aan de achterkant van het huis en kijk naar mijn tuin. Ik geloof dat ik een mooie tuin heb. Wie niet nerveus was, zou zeggen: ‘Ilse, wat heb je toch een mooie tuin.’ Zou zij de rust hebben om de schoonheid van mijn tuin te zien? Stel je voor dat we het de hele middag over niets anders hebben, dat ze alleen maar mijn rozen bewondert en de hokjes die ik getimmerd heb voor de mezen. Nog anderhalf uur. Ik zou iets moeten gaan doen. Foto’s snijden, de keukenla uitmesten; me voor de derde keer omkleden, thee met rum drinken. Ik heb Joost weggestuurd. Niet dat hij me voor de voeten zou lopen of de verkeerde dingen zou zeggen, maar gewoon, het leek me logischer dat ik alleen met haar ben. En daarbij, ze kent Joost niet eens. Ze zou kunnen schrikken van zijn kaalgeschoren hoofd en zijn legerdumplaarzen. Ik zal haar foto’s laten zien, een foto wordt niet verlegen van een stokkende adem of openvallende mond. Ik hoor de radio in de tuin van de buren. Morgen zesentwintig graden bij een zwakke tot matige wind uit zuid tot zuidwest. Voor een naaimachine gaat u naar Van de Kerkhof, en dan nu: muziek van beneden de Moerdijk. Zij is ook van beneden de Moerdijk. Ze komt uit België uit een plaats in WestVlaanderen, de naam is me ontschoten. Ze woont er al twintig jaar. Haar man is een naar België verhuisde Italiaan. Ze hebben twee kinderen: twee dochters. Op de foto die ze me stuurde staan ze met z’n vieren voor een grijs huis met vitrage voor de ramen. De staat is boomloos. Zeker en vast. Ik heb haar geen foto gestuurd. Ik ben niet bang voor een stokkende adem. Toen Joost vier was, ben ik met hem naar België geweest, naar een camping aan de kust. De meeste gasten waren Nederlanders. ‘Uw man komt zeker later”’ vroegen ze. Ik weet nog dat ik dat vreemd vond, dat ze me met ‘u’ aanspraken. Ik was net afgestudeerd, maar kon met gemak doorgaan voor een meisje van negentien. Ik droeg van die wijde rokken en las een boek per dag. ’s Morgens zaten we onder een parasol aan zee, ’s middags bleven we op de camping. Het moet een uur of twee zijn geweest. Joost speelde zijn favoriete spelletje van die zomer: rondjes rennen om de caravan, tussen broodje kaas en middagslaap. Als de letters niet voor mijn ogen dansten, dan was het wel mijn zoon. Onvermoeibaar, jager of hert, dat was niet duidelijk. Telkens wanneer hij voor mij langs schoot, deelde hij me de tussenstand mee: ‘ Honderd, miljoen, twaalf!’ Ten slotte legde ik, duizelig, mijn boek op de campingtafel, vastbesloten om hem, wanneer hij weer van achter de caravan te voorschijn kwam, in zijn kraag te pakken en tussen de koele lakens te leggen. Hij kwam niet. Ik draaide mijn hoofd en riep over mijn schouder: ‘Joost, kom maar, gaan we slapen.’ Geen antwoord. Achter de caravan alleen een paar struiken en aan een lijn druipende handdoeken bij de achterburen. Ik begon mijn zoektocht over de camping. ‘Mijn zoontje is weg. Hebt u hem misschien gezien? Hij is vier jaar en draagt een witte zwembroek.’ ( Een onderbroek om eerlijk te zijn, maar waarom zou ik eerlijk zijn over de functieomschrijving van een miniem stuk kleding als dat totaal niet ter zake doet en een slonzige of zelfs ongeïnteresseerde draai geeft aan mijn moederschap?). ‘ Een witte zwembroek met een blauw randje.’ De vrouwen schudden het hoofd. De mannen hezen zich uit de strandstoelen. Vanuit het middelpunt van de camping waaierden we uit naar afrastering of zee, het terrein verdelend in elf gelijke taartpunten. Geen spoor van Joost. Geen teken van een vermoeide kleuter in een witte onderbroek. Iemand zei: ‘Misschien is hij van het terrein af gelopen.’ De kantinebeheerder reed zijn wagen voor de receptie. Met dertig kilometer per uur reden we door de omgeving. ‘ Dit heeft geen zin,’ zei ik, ‘zo ver kan ’n kind niet weg zijn.’ ‘Wel als iemand hem meegenomen heeft,’ zei de kantinebeheerder. We zijn naar het politiebureau gereden en hebben aangifte gedaan van een vermissing. Na twee uur kwamen we terug op de camping. Een groep van wel twintig mensen stond op ons te wachten. Een vrouw legde haar arm om mijn schouder en vroeg of ze met me mee zou lopen. Ik ben alleen naar de caravan gegaan. Ik stapte naar binnen en daar lag Joost, zo uitgeput dat hij niet
10
eens de moeite had genomen onder het laken te kruipen, diep in slaap. Na zijn miljoenste of misschien zelfs het twaalfde rondje om ons vakantieverblijf had hij, zonder dat ik het gemerkt had, besloten dat het tijd was voor de siësta. Hij had al die tijd in de caravan liggen slapen. Een tweede paniek overviel me: helemaal alleen, drie uur lang, achter een wijd openstaande deur ,op een camping zonder metaaldetector of portier……….. De volgende dag renden we samen rond de caravan, hij voorop, ik op zijn hielen, een ‘miljoenduizend’ keer, want dat is wat je doet als moeder, goddomme! Je rent erachteraan tot je erbij neervalt! Ik moet rustig blijven, het lijkt me verstandig dat ik rustig blijf. Anders blijven de rimpels in mijn voorhoofd staan wanneer straks de klok van Rome slaat. ‘Het is niet dat iemand of iets jou ergert; jij laat je ergeren. Je doet het allemaal zelf.’ Pardon? Een of andere Amerikaanse psychotherapeut. Ja hoor, natuurlijk. En als een tot kracht elf aanwakkerende februariwind mij van het talud afblaast, het koude water in, ben ik suïcidaal. Wie nog peultjes? Laat ik toch maar dat glas thee met rum nemen. Dat vierkoppige gezin in die boomloze Belgische straat doet me niets. Ik heb de foto voor me op tafel liggen en voel geen emotie. Misschien is het daarom dat ik Joost de foto niet heb laten zien. Ik ken die mensen niet. Ze zijn me volkomen vreemd. En toch zal zo meteen één van hen hier in mijn achtertuin zitten en aardbeien eten. Omdat ik het haar gevraagd heb en zij me antwoordde, met een foto. Toen ze de brief schreef, was ze alleen thuis. Om vragen te vermijden. Ze komt met de trein, via Antwerpen en Roosendaal, en het thuisfront denkt dat ze familie in Nederland gaat bezoeken; haar broer in Nunspeet. Ik ben naar het postkantoor gegaan en heb gevraagd om het telefoonboek van Nunspeet. Ik heb de straat opgezocht waarin hij woont, haar broer, ik heb zo lang naar de cijfercombinatie achter het huisnummer gestaard dat ik het nu uit mijn hoofd ken. Je kunt me ’s nachts wakker maken en ik dreun het moeiteloos op, dat nummer. Later die dag vroeg Joost waarom ik al een uur over de landkaart gebogen zat. En dat, als ik mooie routes uitzocht voor het weekend, ik niet op hem moest rekenen, omdat hij plannen had. Hij kwam bij me zitten, zijn zorgvuldig voorbereide antwoord op mijn moederlijke nieuwsgierigheid al op de punt van zijn tong. ‘Zestien miljoen mensen’, zei ik en ik probeerde ze voor me te zien, al die gezichten, in huizen, in treinen, aan zee. Joost keek me zwijgend aan. ‘ En tussen al die gezichten’, ging ik verder, ‘tussen dat onbehoorlijk aantal van zestien miljoen, zitten gezichten van mensen die je eigenlijk zou moeten kennen. Omdat ze dezelfde neus hebben, dezelfde gezichtsvorm en een manier van lopen die overeenkomt met die van jou.’ ‘Dubbelgangers’, zei Joost, die geen zin had in melancholie. ‘Nee,’ schudde ik, ‘geen dubbelgangers.’ Ik trok met mijn vinger lijnen door de provincies en bleef steken in Zeeland. Die nacht droomde ik van een weidse, goudgele akker. Tussen de korenaren een oude boer met een vierkant gezicht en dik, spierwit haar recht overeind op de kruin. Hij stond met zijn handen in zijn zij, vanaf het middel boven het maaiveld uit torenend. Ik zette mijn handen aan mijn mond en riep:’ Opa! Hier ben ik!’ Ik trapte een pad in de tarwe en liep in zijn richting, mijn kreet herhalend als een voorgeprogrammeerde pop. Toen ik voor hem stond, keek hij me strak aan. Hij legde zijn vingers op mijn kin, de andere hand op mijn neus en trok mijn mond open. ‘Drie vullingen,’ zei hij. ‘Vooruit dan maar, daar ligt nog een zeis.’ Het is niet de eerste brief die ik van haar ontvangen heb. Vanaf mijn zestiende schreef ze me elk jaar voor mijn verjaardag. Korte brieven, waar ik niets wijzer van werd. Iedereen had ze kunnen schijven. Nooit een uitleg, nooit een foto. Ik dacht er niet over haar terug te schrijven. Arie, mijn moeder sinds mijn vierde, had haar adres, maar ik heb er nooit naar gevraagd. Ik zag er het nut
11
niet van in en eerlijk gezegd zie ik dat nut nog steeds niet. En toch komt ze dadelijk. Nog minder dan een uur en we zullen samen woorden wisselen, hier in de tuin. Als twee volwassen vrouwen. Lust u nog een kopje thee? Neemt u vooral wat aardbeien, ze zijn verrukkelijk, zegt men. O nee hoor, dat valt reuze mee, er zit hier een kweker……. Die hokjes die ik gemaakt heb voor de mezen, ze zijn heel mooi, maar geen mees die er zijn nest bouwt. Misschien durven ze niet, zijn ze bang dat de bodem onder hen wegvalt wanneer ze er hun eitjes in gelegd hebben? Of moet ik ze eerst laten weten dat ze welkom zijn in mijn tuin? Ze lokken met een dubbele pindastreng? Je ziet ze niet, maar ergens tussen het gebladerte moeten ze zitten. Op veilige afstand; hoog in de bomen, houden ze me in de gaten. Maar wat wil ik dan bewijzen? Willen jullie kinderen, ja of nee? Bouw dan als de sodemieter een nest, maakt niet uit of het er lekt in de regen of dat het gaatje te klein is, gewoon een nest, dat is alles. Joost begrijpt er niets van en ik kan het ook niet uitleggen. Het is half elf ’s avonds en ik ga naar bed. De ouderlijke slaapkamer is per definitie de kamer met balkon. Een balkon aan de straatkant waarop niet iemand zit. Aan mijn balkon hangen bakken met geraniums en viooltjes. In aarden potten bloeien margrieten en lavendelstruiken. Dat geurt heerlijk, wanneer ’s nachts in de zomer het raam wijd openstaat. Mijn bloemen en planten groeien zo goed dat ze de functie van vitrage kunnen vervullen. Wie op het trottoir staat of vanaf het tuinpad omhoog kijkt, ziet niet dat hij van achter mijn slaapkamerraam bekeken wordt. Op het afgesproken tijdstip stopte vanmiddag een zwarte auto voor het huis. Een vrouw stapt uit en trok haar rok glad. Wat leek ze klein, bezien vanuit dit vogelperspectief. De taxi reed weg. Achter gesloten deuren beraadslaagden de leden van de jury. De vrouw liep naar de deur. Ze las het naamplaatje en belde aan. De bel galmde door het huis, vijf, zes keer, met steeds korter worden tussenpozen. Twee weken later bevind ik mij in een Vlaamse winkel. Ik sta hier nu al een minuut of twintig. Een bestelbus komt voorbij, een man op een fiets met drie wielen. Een vrouw met een kinderwagen blijft staan. In de etalageruit ziet ze de spiegeling van haar vermoeide gezicht. Het is warm, ruim voor het middaguur al bijna dertig graden. De vrouw schrikt wanneer ze mijn verstarde aanwezigheid opmerkt. Ik zet een stap opzij. Ik buig me over een beeldje in de etalage; het stelt drie kleine kleutertjes voor; drie kleine kleutertjes die zaten op een hek, boven op een hek. Het is een afzichtelijk beeldje en veel te duur. Twintig minuten blijven staan zonder ook maar enige vorm van mogelijk koopgedrag te vertonen, dat is lang. Dat vindt ook de eigenaresse van De Beeldenbazaar. Ze denkt dat ik een vrouw ben die geen beslissingen kan nemen, dat ik gestuurd moet worden. Ze moedigt mij aan tot het oppakken van een beeld, ze vertelt me over de herkomst, over bevriende douaniers, ze zegt dat er van dit beeld in België geen tweede te vinden is. Ik voel haar ogen in mijn rug. Mijn aanwezigheid is een slecht voorteken. Eén klant in bijna dertig minuten en niet eens een echte klant. Een vrouw die geen ‘herder met hond’ wenst maar een uitkijkpost. Maar daar heeft ze natuurlijk geen weet van, de eigenaresse. Ik heb mijn plan in een hotel te overnachten laten varen. Je kunt makkelijk in één dag op en neer en daarbij: vreemde slaapplaatsen zijn funest voor mijn stoelgang. Mijn dikke darm is bijzonder eenkennig. Het valt me op dat het betrekkelijk rustig is in deze straat, en dat op een zaterdag. Het is een straat van woonhuizen en een enkele winkel: een bakker, een tabakszaak, een tot beeldenbazaar omgebouwde woonkamer. Een rustige boomloze straat. ‘Het is schoon weer,’ zegt de stem achter mijn rug en ik weet dat de zin niet bedoeld is als opening voor een geanimeerde conversatie. U hebt groot gelijk, mevrouw. Als ik u was, zou ik ook proberen mij aan het wandelen te krijgen. En het geluk is aan uw kant, want aan de overkant
12
van de straat, in het huis met de vitrage, gaat eindelijk de deur open en stapt de vrouw naar buiten voor wie ik vanmorgen de grens ben overgestoken. Ze is inderdaad vrij klein, en wat me bij het bestuderen van de foto al opviel: we lijken niet op elkaar. Ik heb dus de trekken van een man. Ze loopt in noordelijke richting , in de richting van de gebouwen die ik eerder gepasseerd ben: de bibliotheek, het gemeentehuis. Ze is naar de friseur geweest; twee weken geleden, toen ik van achter mijn slaapkamerraam op haar neerkeek, bedekten haar asblonde lokken nog de kraag van haar jasje. Ik volg haar op afstand en veins interesse in een tegen een blinde muur gelijmd plakkaat, wanneer ze staande wordt gehouden door een vrouw op een fiets. Ze kussen elkaar op de wangen, ik hoor hun hoge stemmen. Een passerende automobilist drukt op de claxon, een raampje zakt, er verschijnt een blote arm uit die snelle bewegingen maakt. De twee vrouwen op de rand van het trottoir zwaaien terug. Terwijl ik haar volg, zal ze nog enkele malen begroet, gekust en toegewuifd worden, deze vrouw die zegt mijn moeder te zijn. Dat irriteert me. Het irriteert met te zien dat ze kennelijk geliefd is. Ze gaat een patisserie binnen en komt weer naar buiten met een roodglanzend pakket. Ik begin trek te krijgen. In mijn maag smeekt een beschuitje, langzaam verdrinkend in twee slokken koffie, om versterking. Ze trekt de deur van de patisserie achter zich dicht, kijkt naar beide kanten de straat in en blikt recht in mijn ogen. Waarom verstar ik? Ze heeft geen flauw idee hoe ik eruitzie; en toch gaat het haar op mijn armen overeind staan. Natuurlijk bloos ik . Voor het eerst in meer dan vijfendertig jaar kijk ik in de ogen van de vrouw die zegt mijn moeder te zijn en zij kijkt terug. Ze trekt haar wenkbrauwen op, terwijl ze in gedachten met snelle vingers de pagina’s van haar adresboekje omslaat. Ik knik. De wenkbrauwen vallen terug op hun plaats. Ze knikt terug. Ze glimlacht. Ze wendt zich van me af. ‘Heeft u kinderen?’ We zitten op een bankje op perron twee. Ik ben haar gevolgd naar het station. Ik zag haar een kaartje kopen aan het loket, een krant in de kiosk. Ik ben achter haar aan de trap opgelopen en heb het meest onbenullige gedaan wat je je maar voor kunt stellen: ik heb gevraagd of ze misschien vuur had. Ze zei dat ze gestopt was. Het klonk alsof het haar speet. Ik heb met veel omhaal mijn tas op schoot genomen, hem geopend en de foto eruit gehaald. Ik vind het zelf een lieve foto. Hij is een paar maanden geleden genomen en hij is leuk omdat Joost zelf niet in de gaten had dat hij gefotografeerd werd. Hij zit met opgetrokken benen op de bank te lezen in een veel te groot hemd. Ik hield de foto op afstand en zag dat het werkte. Ze keek naar de haar onbekende jongen. Een skinhead op een tweezitsbank. ‘Mijn zoon,’ zei ik. Ze knikte. Ik zei:’ Sommige mensen schrikken van hem.’ Het knikken van het hoofd ging nu vergezeld van een glimlach die ik niet kon plaatsen. Ik borg de foto weer op. Ik moest opschieten. Direct zou er een trein binnenlopen en haar meenemen. Ik was hier gekomen met een vraag, slechts één vraag. Heeft u kinderen? Haar handen liggen aan weerszijden van de gebaksdoos. Ze kijkt me aan. Ze zou geen eyeliner onder haar ogen aan moeten brengen. Dat zou ik haar zeggen als ik haar dochter was. Als ik het gevoel had haar dochter te zijn. Ik zou zeggen: ‘Mam, die eyeliner is veel te zwaar voor je.’ ‘Jazeker,’zegt ze. Vanuit mijn ooghoeken zie ik mensen zich naar de rand van het perron begeven. Een man omhelst een vrouw. Mijn buurvrouw hangt haar schoudertas recht. ‘Twee,’ zegt ze. ‘Ik heb twee dochters.’ Ze staat op van de bank. Ze verzet een stap en blijft dan staan. Ze schudt het
13
hoofd en lacht in zichzelf. Ik ben inmiddels ook gaan staan. Ze is echt klein. Ze kijkt naar me op, hoofdschuddend. ‘Excuus,’ zegt ze, ‘dat zeg ik niet helemaal juist. Ik bedoelde te zeggen: mijn man en ik hebben twee dochters.’ Ik vraag haar waar ik de stationsrestauratie kan vinden en of ze daar ook uitsmijters serveren. ‘Er was nog iemand voor je aan de deur,’ zegt Joost. Hij zegt het met tegenzin. Op dezelfde toon waarmee hij zou zeggen: ‘o ja, het heeft ook nog even geregend.’ Hij kijkt boos. Hij kijkt geërgerd. Iets of iemand heeft hem geërgerd. ‘Een oud mens,’ zegt hij. Voor Joost is iedereen boven de vijftig oud en hij houdt niet van oude mensen vanwege de reactie die zijn uiterlijk aan hen ontlokt. ‘Of ze deinzen terug, óf ze tonen hun ongelooflijke moed door met gevaar voor eigen leven het woord tot me richten.’ En zij? Wat deed zij? (Ik heb haar niet de trein in zien stappen, ik heb niet gekeken waar de trein naar toe ging.) ‘Met open mond stond ze me aan te staren, niet te filmen gewoon. En niks zeggen, hè, alleen maar stom staan te kijken.’ ‘Laten we morgen naar Arie gaan,’ zeg ik. Bij mijn moeder zijn, mijn moeder die me voerde, zachte nachtzoenen gaf en mijn eerste bh’tje’ rood met witte stippen. In de tuin staat de grasmaaier. Scheve banen in het gemillimeterde gras. Het ziet er niet uit. Her en der steekt nog een pol de kop op. Joost ziet me kijken. ‘Er is ook nog een bloempot gebroken,’ zegt hij kwaad. ‘Die grote groene.’ Ik geef hem een kus op zijn kruin. In de groentela van de ijskast staat een roodglimmende doos van Vandenbroecke, ‘patissiers sedert 1912’. Een klein, vierkant taartje, gele room met aardbeien onder een laagje gelei. Met de doos in mijn handen kijk ik uit het raam. In het gras wacht een jonge merel op voedsel.
Opdracht 5 Analyse van Heeft u kinderen? a) Geef een korte samenvatting. b) Beschrijf de personages die in dit verhaal voorkomen, vermeld per personage ook drie karaktereigenschappen die elk personage volgens jou heeft. c) Wat is het perspectief in dit verhaal? d) Beïnvloedt het perspectief jouw beeld van de personages? Waarom? e) Verklaar de titel. f) Waarom is het antwoord die de vrouw op de vraag geeft heel belangrijk voor de ikpersoon. g) Af en toe gaan er ineens stukjes tekst over iets anders lijkt het, bijvoorbeeld over mezen? Waarom zou dat zijn denk je? h) Hoe eindigt het verhaal? Vind je dit een mooi of goed eind? Waarom wel of niet? i) Wat vind je van Heeft u kinderen? Zou je meer van deze schrijfster willen lezen? Waarom wel of waarom niet?
Opdracht 6 Tijd en volgorde Maak een overzicht van het gebruik van de tijd in Heeft u kinderen? Gebruik begrippen als verteltijd, vertelde tijd, flashback (etc). Kijk ook naar de volgorde van het verhaal, is het chronologisch of niet, hoe zit het in dit verhaal met fabel en sujet.
14
Opdracht 7 Plotten Hieronder staat een fragment uit ' Het geheim van de schrijver'. Dit boek is geschreven door Renate Dorrestein. Zij laat hier in zien hoe literatuur "werkt". Lees dit fragment.
(...) In de hele wereldliteratuur bestaat slechts één soort plot, namelijk het conflict. Dat was al zo (...) bij de oude Grieken, en het geldt nog steeds. Conflict brengt narigheid, verlies en pijn met zich mee, in eindeloze variaties. In de eerste plaats is er het innerlijke conflict, de strijd van het zelf tegen het zelf, zoals die in Hamlet gestalte krijgt. Dan is er het externe conflict, ofwel het individu versus de andere(n): David Copperfield is een goed voorbeeld. Van dit externe conflict bestaat ook een minder persoonlijke versie, te weten het individu versus de staat of overheid. Orwells 1984 en de verzamelde werken van Kafka zijn daarvan de bekendste exponenten; Les Misérables van Victor Hugo valt hier in zeker zin ook onder, en zelfs Tijl Uilenspiegel. Een afgeleide vorm is het conflict tussen het individu en de morele waarden van diens tijd of maatschappelijke achtergrond, zoals in Tolstojs Anna Karenina. En tot slot is er het conflict tussen het individu en de natuur, zoals Hemingway gestalte gaf in The old man and the sea (‘Alles doodt al het andere op de een of andere manier). (...) Renate Dorrestein, Het geheim van de schrijver, p.45
a) Welke drie plotten onderscheidt Renate Dorrestein? b) kijk nog eens naar Hoeveel kinderen heeft u? Welk(e) plot(ten) spelen hierin een grote rol?
Opdracht 8 Schrijf een tekst waarin je uitlegt of het verhaal heeft u kinderen? literatuur is of niet. Doe dat als volgt: gebruik de drie kenmerken van literatuur als basis voor je tekst. Gebruik de analyse om jouw mening te ondersteunen. Sluit af met een duidelijke conclusie.
Opdrachten aan de hand van jullie boek Je hebt in een groepje een boek gelezen. De onderstaande opdrachten gaan allemaal over dat boek. Je maakt de opdrachten met je groepje. Je helpt elkaar en bespreekt per onderdeel je antwoorden. Maar: je noteert alles in eigen woorden. Opdracht 9 Analyse Analyse van jullie boek. Je gaat nu met je groepje een leesverslag maken van jullie boek. Je gebruikt hiervoor de opdracht achterin de reader. Een leesverslag bestaat altijd uit de analyse van het boek en een verdiepingsopdracht. De verdiepingsopdracht bij dit boek is opdracht 10, het houden van een presentatie. Bespreek in je groepje hoe je de analyse gaat maken. Zorg ervoor dat de analyse helemaal netjes wordt uitgetypt. Je hebt allemaal een exemplaar nodig in je dossier. Opdracht 10 Presentatie Kies met je groepje een van de opdrachten en werk deze uit voor je presentatie. De presentatie moet tien minuten duren en door de docent als voldoende worden beoordeeld.
15
Een presentatie is voldoende als iedereen een deel van de presentatie op zich heeft genomen en er duidelijk dieper op het boek wordt ingegaan. Hou er rekening mee dat de anderen het boek niet hebben gelezen. Begin de presentatie dus met een korte maar duidelijke samenvatting van het boek, zodat alle leerlingen een idee hebben waar het boek overgaat en zo de presentatie beter kunnen volgen.
Opdracht 11 Uittreksel Het boek dat je nu hebt gelezen is het eerste boek van je lijst. Het komende schooljaar en in de vijfde en zesde lees je nog meer boeken. Om de belangrijkste gegevens van het gelezen werk snel terug te kunnen halen is het verstandig een uittreksel te kopiëren. Vraag aan je docent hoe je aan een GOED uittreksel komt. Ga naar het OLC en maak kopietjes. Deze stop je ook in de snelhechter bij deze reader.
Opdracht 12 Recensie Zoek vijf verschillende recensies op over jullie boek op Literom in het OLC. (Vijf per groepje dus één per persoon). Markeer de belangrijkste zinnen. De recensie komt ook in de snelhechter bij de je reader. Bespreek daarna de belangrijkste punten in je groepje en noteer de opvallende zaken. Deze opvallende zaken noteer je op een blaadje. (Zijn recensenten het met elkaar eens of juist niet, hoe komt dat?)
Opdracht 13 Eigen mening Schrijf een tekst waarin je je eigen mening over het boek geeft. Deze opdracht doe je individueel! Bespreek hierin minstens de volgende zaken: Wat vond je opvallende zaken in de analyse (bespreek er een aantal). Vond je het perspectief goed gekozen, klopte ruimte en tijd bij het verhaal, waren de personages goed uitgewerkt etc. Wat vond je van het thema van het boek? Heeft de recensie die je hebt gelezen invloed gehad op jouw mening, waarom wel of niet?
16
bijlage 1
De Leesautobiografie
Bij de start van het vak letterkunde krijg je de opdracht om in een persoonlijk verslag te beschrijven welke leeservaringen je tot nu toe in je leven hebt opgedaan. In deze zogenaamde leesautobiografie behandel je een (groot) aantal van onderstaande vragen:
Wat hebben boeken tot nu toe voor je betekend?
Wat betekent lezen voor jou?
Lees (of las) je veel/weinig en waarom?
Werd je vroeger voorgelezen, door wie en wat voor een verhalen waren dat?
Welke (passages) uit verhalen herinner je je nog?
Welke verhaalfiguren hebben indruk op je gemaakt en waarom was dat?
Welk soort boeken/verhalen vond je op welke leeftijd het leukst?
Wat voor een soort verhalen lees je nu het liefst?
Van welk soort verhalen houd je helemaal niet?
Wat is het meest indrukwekkende boek dat je gelezen hebt? Waarom vind je dat?
Wanneer lees je boeken? (op school, thuis, tijdens de vakantie …etc)
Wie of wat bepaalt of je een boek leest?
Heb je een lievelingsschrijver? Wie is dat en waarom?
Hoe kom je aan de boeken die je leest?
Wat zijn voor jou de kenmerken van een goed boek?
Kun je beschrijven welke ontwikkeling je als lezer hebt doorgemaakt?
Let op: de leesautobiografie is een doorlopend verhaal van 400 à 500 woorden waarin je zoveel mogelijk concrete voorbeelden geeft van boeken en schrijvers. Daaraan voeg je toe: je persoonlijke top tien van beste boeken die je hebt gelezen, en als je dat wil ook de top vijf van slechtste boeken.
17
Bijlage 2 Overzicht van literaire begrippen A. Vertelperspectief Als hetzelfde verhaal wordt verteld door verschillende mensen, levert dat steeds een ander verhaal op. De gebeurtenissen blijven in grote trekken dezelfde, maar de manier waarop die gebeurtenissen beschreven worden, is afhankelijk van wie ze vertelt. We onderscheiden drie soorten perspectief. a. Auctoriaal vertelperspectief Er is een verteller die het verhaal vertelt. Hij richt zich rechtstreeks tot de lezer. De schrijver heeft hem bedacht om het verhaal te presenteren. Dit komt tegenwoordig niet meer vaak voor. b. Personaal vertelperspectief Via één van de verhaalpersonages zien we de gebeurtenissen. We krijgen te horen wat dit personage denkt, ziet, doet, ervaart. Het verhaal staat in de hij/zij- vorm. c. Ik-perspectief Een personage vertelt in de ikvorm over de gebeurtenissen waarin hij zelf een rol speelt of heeft gespeeld. Bij het auctoriaal perspectief kan er enige afstandelijkheid in het verhaal ontstaan. Bij een personaal perspectief en ik-perspectief is de betrokkenheid van de lezer meestal groter: het lijkt alsof je midden in de gebeurtenissen zit. Er zijn allerlei variaties en mengvormen van deze soorten perspectieven. Zo heb je een meervoudig ik-perspectief. Er komt telkens een ander personage in de ikvorm aan het woord. Hierdoor krijg je het verhaal van verschillende kanten te horen, en leer je veel over de karakters van de vertellers. Ook een meervoudig personaal perspectief komt voor. Je ziet de gebeurtenissen steeds door de ogen van een ander personage: het verhaal staat in de hij/zij vorm. Je kan ook een wisseling van perspectiefsoort tegenkomen in een boek. B. Volgorde Het verhaal wordt altijd in een bepaalde volgorde verteld. Vaak begint het aan het begin.... "Er was eens een prins". En eindigt het aan het eind..... "en ze leefden nog lang en gelukkig". Als alles wordt verteld in de volgorde waarin het is gebeurd, wordt het verhaal in chronologische volgorde verteld. Een verhaal kan echter ook aan het eind beginnen, waarna alles van het begin af wordt verteld. Ook kan er midden in de gebeurtenissen begonnen worden, later volgt dan het begin en het eind. Om de verhaallijn duidelijk te krijgen spreken we over fabel en sujet. Fabel is de volgorde van gebeurtenissen zoals die in de werkelijkheid hebben plaatsgevonden. Sujet is de volgorde van gebeurtenissen zoals die in het boek worden verteld, C. Thema Het thema is de kortste aanduiding van het centrale probleem waar het verhaal over gaat. Een schrijver weet ons te boeien met zijn verhaal als hij er in slaagt zijn verhaal een algemene geldigheid mee te geven. De ervaringen, de gevoelens van de verhaalfiguren zijn herkenbaar voor in principe iedereen. Om je te kunnen realiseren wat een schrijver met zijn verhaal wil zeggen, zou je het eerst samen kunnen vatten. De kern van deze samenvatting; hetgeen waar het in het verhaal om draait dat is het thema.
18
D. Motto Een motto is een kort tekstje, meestal een citaat, dat van toepassing is op het boek en verwijst naar de thematiek. Niet elk boek heeft een motto. Staat meestal voorin het boek, soms bij elk hoofdstuk. E. Motieven Een Perzisch tapijt lijkt op het eerste gezicht een wirwar van kleuren en figuurtjes. Bij nadere beschouwing is het een keurig gecomponeerd geheel, met steeds terugkerende motieven erin geweven. In verhalen vind je ook van die terugkerende elementen die het verhaal mee helpen opbouwen. Zo'n element noemen we ook in de literatuur een motief. Het ondersteund het thema. F. Tijd In elk verhaal wordt er onderscheid gemaakt tussen verteltijd en vertelde tijd. a. Verteltijd is de tijd die een verteller nodig heeft voor het vertellen van zijn verhaal. Je meet die verteltijd in regels, pagina's en in hoofdstukken. b. Vertelde tijd is de tijd die het verhaal omvat: minuten, uren, dagen, jaren. c. Tijdverdichting. Men spreekt van tijdverdichting als de verteltijd veel minder inneemt dan de vertelde tijd. In een samenvatting van de geschiedenis van onze planeet kun je miljoenen jaren in één regel of pagina weergeven. d. Tijdvertraging. Men spreekt van tijdvertraging als de verteltijd veel meer inneemt dan de vertelde tijd. Twee minuten uit iemands leven kan over enkele pagina's worden uitgesmeerd. e. Flashbacks en Flashforwards. Hierbij wordt de chronologie van een verhaal onderbroken voor een (korte) terugblik in het verleden (flashback) of een (korte) blik in de toekomst (flashforward). G. Ruimte De achtergrond waartegen een verhaal zich afspeelt, noemen we de verhaalruimte: de plaats(en) waar de hoofdpersonen zich bevinden, maar ook de weersgesteldheid, de sociale of politieke situatie. De verhaalruimte geeft het verhaal dus een bepaalde sfeer. De verhaalruimte kan ook informatie verschaffen over de personages. In een huis waar de krant van gisteren nog op de bank ligt en de afwas nog staat woont een ander soort persoon dan een huis waar de boenwaslucht je tegemoet komt als je de deur opendoet. Let bij beschrijvingen van ruimtes op details, hangt er een kindertekening aan de muur of een originele Rembrandt. Dit soort informatie kan je gebruiken voor de karakterschets van de personages. H. Personages Hoofd- en bijfiguren zijn personages in een roman of verhaal. We maken onderscheid tussen karakters en types. Van een karakter kom je veel over zijn gevoelens en gedachten te weten. Een karakter maakt een ontwikkeling door. Types leer je oppervlakkig kennen en vooral het uiterlijk wordt beschreven. Je leert de personages kennen: - door de dingen die ze doen, zeggen of denken - via de verteller - via een ander verhaalfiguur Wees je bewust van de subjectiviteit van de beschrijvingen. De manier waarop iemand een ander beschrijft, zegt vaak meer over de beschrijver dan over de beschrevene. Als de naam van een verhaalfiguur een extra betekenis heeft, spreek je van een speaking name.
19
Bijlage 3 Leesverslag 1 Het maken van een individueel leesverslag is een persoonlijke zaak. Een dergelijk verslag moet een weergave zijn van jouw leeservaringen bij een literair werk. Daarom moet je het zó verwoorden, dat de lezer een duidelijk beeld krijgt van het effect dat het boek op jou heeft gehad. Bij de analyse van het gelezen boek mag je gebruik maken van internetsites, maar vergeet ook niet de uittrekselboeken te raadplegen die in de mediatheek aanwezig zijn. Aan de basisgegevens die je uit deze bronnen haalt, moet je echter steeds je eigen ervaringen of commentaar toevoegen. Welke onderdelen je in je verslag moet opnemen en wat je eigen inbreng precies behoort te zijn, staat hieronder vermeld. 1. Keuzeverantwoording Hierin beschrijf je waarom je dit boek hebt gelezen. Heb je je laten adviseren door iemand uit je omgeving? Sprak de titel je aan? Wat voor een boek verwachtte je op basis van de titel? Heb je de omslagtekst gelezen? Wat stond daar en maakte deze tekst je nieuwsgierig? Had je vooraf al een idee over het thema (onderwerp) van het boek? Wist je wat voor een soort boek het zou zijn: spannend, realistisch, psychologisch, herkenbaar…etc? Kende je de schrijver? Was het dik of dun en daarom juist wel of niet aantrekkelijk voor jou? Bespreek bij je keuzeverantwoording altijd een aantal van bovenstaande vragen 2. Samenvatting Deze mag je uiteraard zelf schrijven, maar je mag haar ook overnemen van internet, of uit een uittrekselboek. Je moet wel altijd aangeven waar de tekst vandaan komt (exacte bronvermelding!) De samenvatting dient om je later de inhoud weer zo goed mogelijk te herinneren. Neem dus geen genoegen met een al te globale weergave van het verhaal. Bovendien bevatten teksten van scholierensites op internet vaak veel taal- en spelfouten; je moet ze hierop controleren en je wordt geacht de fouten te verbeteren. Bij uittrekselboeken heb je daarvan geen last. 3. Vertelperspectief Je vermeldt de manier waarop het verhaal wordt verteld: auctoriaal; enkelvoudig of meervoudig personaal; ik-perspectief. Vermeld hierbij welk effect deze vertelwijze op jou als lezer had. Doe dat als apart persoonlijk commentaar. Enkele voorbeelden hiervan: “Omdat het een ik-perspectief was, kon ik me goed inleven in de hoofdpersoon.” “Omdat je de gedachten van slechts één persoon te weten komt, weet je als lezer niet zo goed wat de waarheid is en blijft het verhaal spannend tot het eind.” “Omdat het perspectief steeds wisselde, vond ik het verhaal soms verwarrend, want de schrijver geeft niet aan wanneer er iemand anders aan het woord komt.” 4. Tijd en volgorde Geef hierbij aan in welke tijd het verhaal zich volgens jou afspeelt. Geef ook aan hoeveel tijd er in het hele boek verstrijkt. Vermeld ten slotte in welke volgorde het verhaal wordt verteld: chronologisch of niet? Als de tijdsvolgorde erg ingewikkeld in elkaar zit, moet je hier meer over vermelden; zijn er bijvoorbeeld twee of meer verhalen uit heden en verleden die door elkaar lopen? Welke verhaallijnen kun je daarbij onderscheiden?
20
5. Verhaalruimte Je vermeldt hier de belangrijkste plaatsen waar het verhaal zich afspeelt. Als het bijzondere plaatsen zijn, geef je ook aan welke sfeer dit met zich meebrengt: spannend, angstaanjagend, onrealistisch, herkenbaar etc. 6. Personages Beperk je bij je beschrijving tot de belangrijkste personen. Van hen beschrijf je het uiterlijk (indien mogelijk), het karakter (altijd) en opvallende zaken in hun gedrag. Ook hier geef je apart persoonlijk commentaar! Vond je de persoon zelf sympathiek? Wat is je oordeel over zijn/haar gedrag? Met welke persoon heb je het meest meegeleefd en waarom? Wat zou jij anders hebben gedaan in zijn/haar situatie? 7. Thema en motieven Het thema is het hoofdonderwerp van het verhaal. Motieven zijn de nevenonderwerpen die aan bod komen (abstract), of bepaalde zaken/voorwerpen die als een rode draad steeds terugkomen in het verhaal (concreet). Bespreek naast het thema steeds 3 motieven en leg uit hoe deze in het verhaal voorkomen en waarom jij juist voor deze motieven hebt gekozen. 8. Hoogtepunt(en) Geef hierbij aan welke moment of welke momenten in het verhaal voor jou het hoogtepunt waren. Je kunt verwijzen naar scènes die jij het spannendst, ontroerendst, grappigst, verrassendst vond. Als het boek je niet goed bevallen is, mag je ook het dieptepunt van jou leeservaring beschrijven. 9. Opvallende zaken Hierbij vermeld je kenmerken die opvallend en uniek zijn voor juist dit boek of juist dit verhaal. Je kunt daarbij denken aan zaken als: het motto of de opdracht; moeilijk of plat taalgebruik; veel of weinig hoofdstukken, al dan niet met (gekke) titels; humor; rare tijdsvolgorde; autobiografische kenmerken; andere dingen die jou persoonlijk boeiden of irriteerden. 10. Mening Je geeft je eindoordeel over het werk: sprak het je aan, raakte het je, boeide het je, of vond je het saai en nietszeggend? Beschrijf zo exact mogelijk wat je leuk en wat je minder leuk vond aan het boek. Sprak het onderwerp je aan, kon je je goed inleven in het verhaal, was het wel of juist niet spannend, denk je dat je het verhaal begrepen hebt, vond je het taalgebruik aantrekkelijk? Heb je iets van het boek geleerd, of heeft het alleen maar gediend om je te ontspannen? Vermeld ook of je het wel een literair boek vond, of dat het volgens jou meer behoort tot de lectuur. Licht dit toe. Geef tot slot een leesadvies: welke mensen moeten het boek beslist wel en welke beslist niet gaan lezen?
21