LITERATUUR BESPREKING door Gerard Lohuis
Wat te doen met ons brein? Catherine Malabou Wat te doen met ons brein? Uitgeverij Boom Amsterdam, ISBN 978 9461 054 951, 2011 pag.155, Prijs 19,95 euro. Catherine Malabou gooit de knuppel in het hoenderhok. De neurowetenschap doet steeds meer en in stormachtig tempo ontdekkingen over de werking van de hersenen. Dankzij de fMRI kunnen we de werking van het brein steeds beter in beeld brengen en door het bestuderen van hersenscans zijn we steeds beter in staat vast te stellen welke delen van de hersenen werkzaam zijn bij bepaalde activiteiten. Swaab heeft in zijn boek We zijn ons brein willen aantonen hoe de hersenstructuur en de genetische aanleg bepalend zijn voor de persoonlijke mogelijkheden van iemand. Volgens Swaab worden in de baarmoeder de hersenen op een manier gevormd die bepalend is voor de rest van het leven. Dat is een manier van kijken. Vele neurowetenschappers beperken zich voornamelijk tot het onderzoek op dit gebied. Zeg maar: we zijn ons brein. De andere manier, laten we zeggen dat zich hier andere disciplines mee bezighouden, gaat verder dan het vaststellen dat ons bewustzijn meer is dan een serie stroomstootjes in de hersenen en dat onze wil, wat dat ook moge zijn, mede bepalend is voor de vorming van onze hersenen. Zeg maar: we maken ons brein. Het is duidelijk dat de groeiende kennis over de werking van de hersenen verschillende discoursen oproept. Beide partijen zijn het er inmiddels wel over eens dat het brein een geheel van neurale netwerken is, dat bestaat uit soepele en veranderlijke verbindingen, waarvan de configuraties zich voor een deel onttrekken aan het genetisch determinisme. Hiermee is het beeld van de hersenen als een telefooncentrale of machine achterhaald, en komt het beeld naar voren van plasticiteit: de hersenen zijn zowel veranderbaar, vormbaar als vormend. De cerebrale activiteit is actief op drie niveaus. Allereerst zien we plasticiteit bij het modelleren van neurale verbindingen (embryo en ontwikkeling van hersenen bij het kind). Er is plasticiteit wanneer neurale verbindingen veranderen onder invloed van ervaringen en gebeurtenissen en er is plasticiteit als herstellingsvermogen. Malabou probeert in haar boek een brug te slaan tussen de benadering vanuit de medisch wereld en de menswetenschappelijke, filosofische wereld. Zij is filosofe die zich terdege bewust is van de kennis uit de natuurwetenschap (de neurale benadering) en een verbinding probeert te maken met de bèta-benadering vanuit de filosofie. Ze legt zelfs praktische verbindingen want de structuur van de hersenen en het denken operationaliseert zich in het dagelijkse leven. Als voorbeeld beschrijft ze hoe, net als in de neuropsychologie, in het management-denken het beeld van het netwerk centraal staat.
SP December 2011 | 81
Bedrijven zijn niet langer hiërarchisch maar plat gestructureerd, niet statisch maar beweeglijk en moet zowel de baas als werknemer zich voortdurend aanpassen aan een veranderende structuur. Deze opvatting moet niet gezien worden als een gegeven waaraan we ons moeten onderwerpen of conformeren. Dan wordt ze een ideologie. Ook de werknemer of de baas kunnen van binnenuit veranderen of op een eigen manier op de veranderde structuur van buitenaf reageren. Vertaald naar de hersenen betekent dit dat hersenen zich op veranderingen van buitenaf wijzigen, maar daarbij altijd iets van zichzelf behouden. Eenzijdige aanpassing bestaat niet. En daarmee zijn we op het terrein van de maakbaarheid van het brein aanbelandt. De alfa-wetenschapper heeft zich vermoedelijk afgekeerd, maar Malabou probeert in het vervolg van haar boek de neurowetenschap en filosofie met elkaar te verbinden. Is het zien van een beeld nu een neurale constructie of zijn we in staat met ons bewuste denken die constructie te creëren. Daar draait het om in dit boek. Doen de hersenen al het werk zoals het is vastgelegd in de constitutie, of kunnen wij de hersenen beïnvloeden met onze bewuste wil of zelfbesef. Zeg maar dat we zelf de hersenen vormen. Een boeiend betoog voor de echte (door)denker!
Een zulu op mijn bank R. Twijnstra Een zulu op mijn bank, roman 2011, Uitgeverij ITFB Amsterdam 2011, ISBN 9789 064 037702, pag. 178, Prijs: 18,95 euro. Twijnstra is een internationaal theatermaker en als directeur van TWIST werkt hij mee aan het tot stand brengen van een infrastructuur voor theater in zuidelijk Afrika. Een Zulu op mijn bank is zijn eerste roman waarin een Hollandse regisseur verliefd wordt op een zwarte actrice, Zandile. Zij gaat samen met haar zoon naar Nederland om bij de theatermaker te gaan wonen. Het blijkt het begin te zijn van een onmogelijk liefde waarin culturele verschillen en psychotische problematiek een bres slaan in hun liefdesleven. Jim van Os, de psychiater uit Maastricht die zich al jarenlang bezighoudt met onderzoek naar psychotische problematiek, zal in het boek het nodige van zijn onderzoek bevestigt zien. Zo gaf van Os vorig jaar aan dat het ontstaan van psychotische problematiek in migratie, acclimatiseren en trauma zijn wortels wel eens een zou kunnen vinden. Al deze ingrediënten komen in het verhaal naar voren. De man die zijn vrouw mee wil nemen, ook al begrijpt hij steeds minder van haar. Hoe minder hij van haar begrijpt, des te meer begint hij van haar te houden. "Ik geloof dat ik alleen maar kan houden van iemand die ik niet begrijp", verklaart hij aan het eind wanneer hij met zijn stervende vader spreekt over Zandile die op dat moment al weer uit zijn leven is verdwenen. Het verhaal wordt laag voor laag opgebouwd en langzamerhand wordt duidelijk dat Zandile niet gelukkig kan worden in Nederland. Zij wordt psychotisch en worstelt met het gebruik van medicatie. Vanaf dat moment begint hij haar meer van afstand te beschouwen en doet er alles aan om haar te behoeden voor haar verwardheid. Hij zoekt naar een manier om hier mee om te gaan, wil dichtbij haar zijn , hetgeen voor verwarring bij beiden zorgt.
82 | SP December 2011
Langzamerhand wordt duidelijk hoe culturele verschillen de afstand tussen de geliefden vergroot en hoe ze hier mee worstelen. Dit proces zal voor velen herkenbaar zijn die te maken krijgen met een partner of familielid die door psychotische problematiek vervreemdt raakt. Het boek kent meerdere thema's. Het is een liefdesroman en tegelijk een boek over twee culturen waarin gezocht wordt naar het overbruggen van de verschillende leefwerelden. Wanneer in het begin de liefde ontbloeit, is dit de universele kracht waarop de relatie tot bloei komt. Het boek laat zich daarna steeds meer lezen als een worsteling met een psychotisch bestaan, waarbij grenzen tussen realiteit en , culturele verschillen bijna hallucinatoir verbleken. Langzamerhand wordt duidelijk dat ze terug zal keren naar haar roots in Afrika. De zoon van Zandile is ondertussen steeds meer naar de regisseur toe gegroeid en wil het liefst bij hem blijven wanneer Zandile besluit terug te keren naar Zuid-Afrika. Een dramatische ontwikkeling volgt wanneer Zandile psychotisch met haar zoon terugkeert. Hij gaat haar nog weer achterna en zal haar terugzien wanneer ze in een toneelvoorstelling acteert, waarbij hij het voel krijgt dat hem een spiegel wordt voorgehouden. Aan het eind ondergaat de lezer een vervreemdende ervaring: is het echt, is het een cultureel verschil of is er sprake van een psychotische beleving wanneer een kleurrijk traditioneel geklede vrouw bij de doodskist van zijn vader een lied zingt. Nu eens geen studieboek om de psychose te beschouwen, maar een roman waarin het voelbaar wordt hoe grenzen vervagen en je zelf gaat afvragen welke realiteit de werkelijke is.
Early detection of psychosis; why should we care? Nynke Boonstra Early detection of psychosis; why should we care?, 2011 Uitgegeven door Rob van Giel Onderzoekscentrum Groningen, ISBN 978-90367-5153-7, Pag.147 In november 2011heeft Boonstra met een gedegen onderbouwd onderzoek naar vroegtijdige onderkenning van psychosen een doctoraat in de medische wetenschappen verkregen. Zij screende een kleine 6500 dossiers op de mogelijke aanwezigheid van psychotisch gedrag in Twente en Friesland. Van de 242 cliënten die zich meldden met psychotische symptomen, werd maar in 37% van de gevallen een psychotische stoornis gediagnosticeerd, terwijl er wel degelijk psychotische problematiek speelde. Conclusie: 63% heeft ten onrechte geen adequate psychose-behandeling gekregen. Je vraagt je onmiddellijk af hoe het met de onaandachtigheidsblindheid van de hulpverlener zit. Wanneer de conclusie gerechtvaardigd is, welke door Boonstra in haar onderzoek onderbouwd wordt, dat de prognose op zowel positieve als negatieve symptomen gunstiger uitpakt wanneer de psychose zo snel mogelijk wordt vastgesteld, dan is het duidelijk wat de gevolgen zijn van bovenstaande onderzoeksgegevens. De onderzoekster toont in dit onderzoek aan dat de schade beperkt kan worden wanneer binnen 9 maanden na uitbreken van de psychose, de diagnose is gesteld. Toch wordt die termijn lang niet altijd gehaald. Met navrante schade tot gevolg.
SP December 2011 | 83
Soms duurt het lang voordat de cliënt hulp zoekt, kost het tijd voordat de cliënt verwezen wordt en is er tijd nodig om de diagnose te stellen. De onderzoekster toont aan dat de GGZ hierbij zelf voor 30% van de vertraging zorg draagt. Ze biedt daarbij een praktische en handige oplossing die de cliënt zelf kan toepassen door het invullen van een self-report vragenlijst bij het begin van de intake. Daarmee wordt in een vroeg stadium de aanwezigheid van psychotische fenomenen beter in beeld gebracht. De revisie van diagnostiek dient volgens Boonstra systematisch te gebeuren en past daarmee goed binnen de Routine Outcome Monitoring (ROM). De SPV in de eerste lijn of de POH-GGZ in de huisartspraktijk kan de vertraging als gevolg van niet tijdig verwijzen van de 1e naar de 2e lijn, verbeteren omdat zij meer ervaren zijn in het herkennen van psychotische symptomen. Boonstra heeft met dit onderzoek vele feiten aangetoond die praktisch veel rendement kunnen opleveren. Met zo'n resultaat kan de GGZ zich aalleen maar verrijken.
Praktijkboek sociaal-psychiatrische begeleiding Bauke Koekkoek, Praktijkboek sociaal-psychiatrische begeleiding, Uitgever Bohn Stafleu van Loghum Houten, ISBN978 90 313 9053 3 pag.165 incl. dvd. Publicaties over sociale psychiatrie zijn spaarzaam. In 2010 verdedigde Gerard Brouns zijn proefschrift Sociaal Psychiatrische Verpleegkunde 1) waarin de ontwikkeling van sociaal psychiatrische verpleegkunde in historisch perspectief geplaatst wordt (Brouns 2010). Eveneens in 2010 verscheen Sociale Psychiatrie2) onder redactie van Ivonne van der Padt en Ben Venneman. Verschillende auteurs belichten hierin de visie, methoden en organisatie van de sociaal psychiatrische praktijk waarin de maatschappelijke en culturele invloeden op het ontstaan van geestelijke gezondheidszorgproblemen betrokken worden. En dan is er nu een Praktijkboek sociaal-psychiatrische begeleiding. Sociaal psychiatrische methodes zijn er volop en een deel er van is in dit boek terug te vinden. Koekkoek heeft vooral een praktische handboek willen schrijven, gericht op mensen met (langdurige) ernstige psychiatrische problemen in de ambulante setting. De auteur geeft in het voorwoord aan dat hij vooral ervaring heeft met mensen met niet psychotische problematiek hetgeen in de uitwerking van de hoofdstukken die volgen, duidelijk wordt. In het eerste deel volgt een plaatsbepaling van de sociale psychiatrie, wordt een fundament gebouwd voor de sociale psychiatrie en wordt het contextuele karakter ervan belicht. In mooi uitgewerkte tabellen laat Koekkoek zien waar het verschil tussen behandelen, begeleiden en zorg uit bestaat. Het is onmogelijk om in de GGZ een duidelijke scheidslijn te trekken in deze classificatie maar er wordt wel een handreiking gedaan vanuit de WHO (World Health Organisation) waarna uiteengezet wordt hoe een functionele verpleegkundige diagnostiek eruit kan zien. Gordon, Townsend en NANDA worden kort besproken. Het dilemma tussen classificerende en meer belevingsgerichte, functionele diagnostiek wordt door Koekkoek handig omzeild en het wordt duidelijk dat de professional in de sociale psychiatrie voortdurend balanceert tussen functioneel beschrijven van problemen en de deskundige rol
84 | SP December 2011
die aangenomen moet worden. Dit laatste manoeuvreert de cliënt in een afhankelijke positie en dat is in een ambulante werksetting niet handig. Koekoek biedt hiervoor een inzichtelijk 'handvat' door een typering van relaties in de langdurige begeleiding, waarin problematiek gekoppeld wordt aan de rol van de hulpverlener. Hier komt een valkuil van sociaal psychiatrische begeleiding naar voren; dat contact te weinig doelgericht is en jarenlang aangehouden wordt zonder de noodzaak daarvan in beeld te brengen. Bijvoorbeeld een contact waarbij de hulpverlener het bieden van zorg belangrijker vindt dan de cliënt en er niets gebeurd (zien we nog al eens binnen de bemoeizorg) of een contact waarbij de cliënt blijft klagen en niet geneigd is iets te veranderen. In het eerste deel worden preventie, systeemgericht werken en het contextuele karakter als peilers van de sociale psychiatrie minder uitgewerkt Wellicht dat menig sociaal psychiatrisch verpleegkundige hier graag een uitwerking van de theorie van Neuman had gezien vanwege haar sociaal psychiatrische denkkader In deel twee, het hoofdbestanddeel van het boek, wordt het primaire proces uitgewerkt. Dit is deel bevat nuttige en concrete informatie over het vormgeven van het begeleidingscontact. Het contact wordt beschreven als de motor voor de begeleiding waarbij elementen uit de oplossingsgerichte methodiek, motiverende gespreksvoering en relatiemanagement als bouwstenen worden aangereikt. De auteur beschrijft aan de hand van casuïstiek hoe het in de praktijk werkt. Het moet leiden tot het creëren van een toekomstsperspectief als eerste stap in het methodisch proces. Dit is op zich een verrassende en aangename manier in het methodisch proces om de beleving van de cliënt te plaatsen. Hierna volgen het formuleren van voorlopige werkdoelen, onderhandelen over zorgbehoeften en doelen (SMART). Vervolgens wordt uiteengezet hoe het afsluiten van het contact het beste vormgegeven kan worden en licht de auteur dit proces rijkelijk toe aan de hand van casuïstiek. De onderbouwing van de visie van de auteur is zeker een sterke kracht en het nodigt uit tot reflectie. Zeker wanneer de lezer de dvd erbij gebruikt, waarin een en ander inzichtelijk wordt getoond. Het boek is een waardevolle bijdrage om de sociale psychiatrie van evidentie te voorzien. In het derde deel geeft Koekkoek hiervoor een aanzet waarin hij een oproep plaatst voor theoretische en empirische onderbouwing van sociaal psychiatrische begeleiding. Het zal de sociale psychiatrie goed doen, net zoals dit boek dat doet. Koekkoek heeft zich de afgelopen jaren gemanifesteerd als inspirator voor de sociale psychiatrie. Ook al is de sociale psychiatrie in dit boek niet in al zijn facetten uitgewerkt (systeem, context en preventie zijn zeker bouwstenen die ook aandacht verdienen), het boek getuigt van passie en inzet om het vak verder te helpen. Methodologisch verantwoord! En het geeft richting en woorden aan het uitwerken van sociaal psychiatrische methodieken. Noten 1) Brouns, G. Sociaal Psychiatrische verpleegkunde 2010 uitg.Univ. Pers Maastricht pag. 234, ISBN978 90 5278 913-2 2) Padt, I. ,van der en Venneman, B. Sociale Psychiatrie 2010 uitg. Boom-Lemma Den Haag pag.352, ISBN 978 90 5931-566-2
SP December 2011 | 85