I INHOUDSOPGAVE............................................................................................................ 1 II INLEIDING ..................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. III Bespreking vonnis .......................................................................................................... 2 1. vonnis............................................................................................................................ 2 2. bespreking vonnis.......................................................................................................... 2 IV Tijdstip van staking van betaling- de verdachte periode ............................................. 4
en ie r
1.Vaststelling van het tijdstip van staking van betaling....................................................... 4 2. Procedure tot wijziging van het tijdstip van staking van betaling .................................... 5 V Handelingen gesteld tijdens de verdachte periode ....................................................... 5 1. Handelingen die van rechtswege (per se) niet-tegenwerpbaar zijn aan de boedel......... 6 2. Handelingen die niet-tegenwerpbaar kunnen worden verklaard (Art. 18 Faill.W.) .......... 9 VI DE FAILLISSEMENTSPAULIANA .................................................................................10 VII DE GEVOLGEN VAN DE “ NIET-TEGENWERPBAARHEID” VAN DE ARTIKELEN 17,18,20 VAN DE FAILLISSEMENTSWET VAN 8 AUGUSTUS 1997.................................13
R
1. Toestand van de rechtstreeks rechtsverkrijgende van de gefailleerde .........................13 2. Toestand van de onderverwervers................................................................................14 VIII BESLUIT .................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
A
dv
IX BIBLIOGRAFIE ..............................................................................................................16
1
Rb. Koophandel Kortrijk, 6 juli 2000.
Op 6 oktober komt tussen bvba Internationaal Transport Dekkers en de bvba Vandenheede een overeenkomst tot stand, waarbij eerstgenoemde bij wijze van inbetalinggeving aan laatstgenoemde een trailer ter waarde van 1 miljoen frank in eigendom overdraagt. Deze trailer wordt vervolgens doorverkocht an de bvba Roger.
en ie r
Bij vonnis van 16 januari 2000 wordt de bvba Internationaal Transport Dekkers failliet verklaard door de rechtbank van Koophandel te Kortrijk. De verdachte periode wordt bij vonnis van 6 juli 2000 vervroegd tot 17 september 1999.
R
De curator verzoekt hierop de rechtbank om de overeenkomst van 6 oktober 1999 niet tegenwerpbaar aan de failliete boedel te verklaren en de bvba Vandenheede te veroordelen tot afgifte binnen de 24 uren van de trailer en , in zoverre teruggave of terugname onmogelijk zou blijken , haar te veroordelen tot betaling van 1 miljoen frank, meer de moratoire intresten erop aan de wettelijke intrestvoet vanaf 6 oktober 1999, evenals de gerechtelijke intresten en alle kosten van het geding. De curator breidt zijn vordering vervolgens uit tot de bvba Roger, waaraan de trailer blijkt te zijn doorverkocht en die in gedwongen tussenkomst werd geroepen.
dv
Er heeft een overdracht van een vermogensbestanddeel ( trekker) in de verdachte periode plaatsgevonden. Vooreerst heeft de bvba Internationaal Transport Dekkers een schuld afgelost op 6 oktober 1999 via een betaling door inbetalinggeving. Vervolgens heeft bvba Vandenheede deze doorverkocht aan bvba Roger. Kan de curator deze laatste actie nu ook aanpakken? Is deze doorverkoop ook niet tegenwerpbaar aan de boedel?
A
Om dit rechtsprobleem volledig uit te werken dienen verschillende hypotheses in aanmerking te worden uitgewerkt.
Over de aard van de eerste overeenkomst dient geen betwisting te bestaan. De gefailleerde bvba Intetnationaal Transport Dekkers was nog een bedrag X EURO verschuldigd aan bvba Vandenheede. Aangezien eerstvernoemde partij dit niet kon betalen verklaarden de contractspartijen overeen te komen om de trailer over te dragen “bij wijze van inbetalinggeving”.
Veronderstellen we eerst dat het gaat om een betaling van een vervallen schuld anders dan in geld. Deze handeling ressorteert dan onder de toepassing van Art. 17 lid 2 Faillissementswet waardoor deze inbetalinggeving niet tegenwerpbaar is aan de boedel. 2
Aangezien deze sanctie niet facultatief is speelt de goede of kwade trouw geen enkele rol. De rechter hoeft niet de bijzondere omstandigheden op te sporen waarin de verrichting is geschied. De beweegredenen die de partijen aanzetten tot handelen moeten niet onderzocht worden. De sanctie bestaat in een teruggaveverplichting in natura. Daar de trailer werd ontmanteld en teruggave niet meer mogelijk blijkt dient een vervangende vergoeding betaald te worden. Deze dient begroot te worden op het ogenblik van het stellen van de handeling in rechte. In het besproken vonnis heeft er een verdere overdracht plaatsgevonden. Hier dient men dan na te gaan of deze ondervervreemding ten kosteloze dan wel ten bezwarende titel geschied is.
en ie r
Indien het een gift is dan wordt de niet-tegenwerpbaarheid die bvba Vandenheede (de eerste verkrijger) treft ook op bvba Roger ( de onderverkrijger) toegepast. Heeft bvba Roger betaald om het goed te bekomen dan kan hij enkel vervolgd worden indien hij te kwader trouw was. Deze visie wordt bijgestaan door het Hof van Cassatie( Cass., 9 januari 1890, Pas., I, 59).
R
In ondergeschikte orde kan men Art. 18 Faillissementswet ook toepasselijk verklaren. Art. 18 Faillissementswet beoogt immers in beginsel onverdachte handelingen die slechts niet-tegenwerpbaar zijn als de derde (bvba Vandenheede) kennis had van het feit dat de derde zijn betalingen had gestaakt.Het bewijs van kennis van staking van betaling kan op verschillende wijzen door de curator geleverd worden. De regel stelt dat de handelaar die zijn beteling gestaakt heeft binnen de drie dagen “de boeken moet neerleggen”. Indien dit niet gebeurt dan kunnen een groot aantal geprotesteerde wissels, mislukte individuele beslagen , een overhaaste sluiting of vlucht, grote R.S.Z. of B.T.W. achterstand, alsook een niet gehonoreerde concordaatsaanvraag een begin van, of zelfs een volledig bewijs leveren.
dv
Vanaf het ogenblik dat de schuldeiser op de hoogte is dat zijn schuldenaar zijn verplichtingen niet meer kan naleven, mag hij zichzelf niet bevoordeligen ten koste van de massa maar dient hij het faillissement aan te vragen in het belang van de schuldeisers. Voor wat betreft de bvba Roger (de onderverkrijger) moet deze zich slechts verontrusten indien de curator kan aantonen dat ook de onderverkrijger kennis van staking van betaling heeft.
A
De derde hypothese is deze van de faillissementspauliana (Art. 20 Faill.W.).
De curator moet hier aanduiden dat de handeling voor de bevoordeelde derde een abnormaal karakter heeft en dat de derde gehandeld heeft in de wetenschap dat de overige schuldeisers zouden benadeeld zijn (Cass. 26/10/ 1989). De derde moet dus voordeel halen uit een handeling of een betaling die is verricht met bedrieglijke benadeling van de rechten van de overige schuldeisers. Het tijdstip waarop de verrichtingen zijn gesteld is niet relevant.
De pauliaanse vordering kan eveneens tegen de bvba Roger ingesteld worden indien de toepassingsvoorwaarden in hun hoofde en in hoofde van alle eerdere 3
tussenschakels verenigd zijn. De onderverkrijgers zowel ten kosteloze als ten bezwarende titel kunnen zich hier niet meer op beroepen.
! "# $
% $ $ &&
%
%
%$% ) $ $ "# $
$% &
%
%$'#
%
#%()$
#
$% &
en ie r
Het bepalen van het correcte tijdstip van staking van betaling is een fundamenteel gegeven in het faillissementsrecht. Staking van betaling is geen kwestie van solvabiliteit maar van liquiditeit.1 Het is een concreet en dynamisch begrip in die mate dat ze geen volledige stopzetting van de betalingen impliceert. Ze bestaat zodra het duidelijk wordt dat de schuldenaar niet kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen zodat, zoals het begrip “ wankel krediet” reeds uitdrukt, zijn zaken geen vertrouwen meer uitstralen en zijn activiteiten definitief in gevaar zijn gebracht2. Het tijdstip van staking van betaling bepaalt immers de lengte van de verdachte periode. De verdachte periode op haar beurt is belangrijk voor de niettegenwerpbaarheid aan de boedel van handelingen gesteld door de gefailleerde voorafgaand aan het vonnis van faillietverklaring.
R
Art.12 lid 1 Faillissementswet bepaalt dat de gefailleerde wordt geacht op te houden te betalen vanaf het vonnis van faillietverklaring. De algemene regel bepaalt dus geen verdachte periode: als de rechter in het faillissementsvonnis niets bepaalt m.b.t het tijdstip van betaling dan valt dit tijdstip samen met het vonnis van faillietverklaring.
dv
Art.12 lid 1 bevat ook een uitzondering op dit algemene principe nl. voor de koopman die overlijdt en wiens faillietverklaring is uitgesproken na het overlijden. Men verplaatst het tijdstip van staking van betaling naar de dag van het overlijden van de koopman.
A
Het tijdstip van staking van betaling kan men evenwel vervroegen mits aanwezigheid van ernstige en objectieve omstandigheden die op ondubbelzinnige wijze aantonen dat de betalingen voor het vonnis van faillietverklaring hebben opgehouden (Art.12 lid 2). De wil van de wetgever is duidelijk: het terugplaatsen van het tijdstip van betaling mag geen automatisme worden. In vergelijking met de oude wet impliceert dit een verhoogde bewijslast voor de curator en een verhoogde motiveringsplicht voor de rechter. 3
1
G.L.BALLON, K.GEENS, J.STUYCK, Handels-en Vennootschapsrecht, Belgë, Kluwer, 1999,338-339. Luik 12 maart 1998, J.L.M.B. 1998, 1243. 3 B. WINDEY, Handels-en Economisch Recht. Commentaar met rechtspraak en Rechtsleer,België,Kluwer, deel 3,153. 2
4
( #+
$ $ , "-
% ) $ $ "# $
%
%
%$$% &
De Rechtbank van Koophandel kan bij een later vonnis beslissen het tijdstip van staking van betaling te wijzigen ( Art. 12 lid 3 Faill.W.). Deze procedure kan ingeleid worden door de curator en iedere belanghebbende. De wijziging van het tijdstip van betaling moet worden ingeleid door dagvaarding. Wanneer de curator de dagvaarding inleidt moet hij deze betekenen aan de gefailleerde. Indien het gaat om een belanghebbende moet hij deze dagvaarding zowel betekenen aan de gefailleerde als aan de curator.4
en ie r
Dergelijke vordering is ontvankelijk tot 6 maanden na datum van het vonnis van faillietverklaring behoudens de rechtsmiddelen die openstaan tegen het vonnis van faillietverklaring zelf (Art. 12 lid 5 F.W.). Wanneer de gefailleerde hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van faillietverklaring kan de vordering tot wijziging van datum van staking van betaling evenwel rechtsgeldig gebeuren na meer dan 6 maanden.5Indien men als verweerder in een procedure tot wijziging van staking van betaling een tegeneis wil instellen via besluiten, ook deze tegeneis zal moeten gebeuren binnen de 6 maanden na het vonnis van faillietverklaring onverminderd de rechtsmiddelen die openstaan tegen het vonnis van faillietverklaring.6 Een vonnis op basis van de vordering om het tijdstip van de staking van betaling te wijzigen moet gegevens vermelden aan de hand waarvan de rechtbank het tijdstip van staking van betaling vastlegt. Art. 12 lid 4 veronderstelt een concretisering van Art. 12 lid 2 inzake de algemene motiveringsplicht m.b.t.datum van staking van betaling.
dv
R
De vroegst mogelijke datum om het tijdstip van staking van betaling vast te stellen bedraagt zes maanden voor datum van het faillissementsvonnis zoals onder de oude regeling. Betreffende het faillissement van een vennootschap in vereffening kan het tijdstip van staking van betaling op meer dan 6 maanden voor het faillissementsvonnis bepaald worden: indien de vereffening werd of wordt bewerkstelligd met benadeling van de schuldeisers, kan het tijdstip worden betaald op de dag van het ontbindingsbesluit.7
$ $ "#
#
#%()$
#
A
% # &
De nieuwe faillissement systematiseert de stelsels van niet-tegenwerpbaarheid van handelingen van de gefailleerde aan de boedel.
4
K.BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP, Faillissement en Gerechtelijk Akkoord,…., Maklu,..,56. B. WINDEY, o.c., 154.;voor meer informatie zie ook P. DE VROEDE, B. MAILLEUX, M. MAUS, J. NULENS, D. VERCRUYSSE, J.M. VERSCHELDEN, P. WILLE, Het Faillissementsrecht geactualiseerd deel II,..,..,53-61. 6 I. VEROUGHSTRATE, Manuel de la faillite et du concordat, Diegem, Kluwer Editions Juridiques, 1998, nr.431, 273. 7 C. VAN BUGGENHOUT, Commentaarbij de nieuwe wet op het faillissement van 8 augustus 1997,Diegem, Ced. Samsom; 1998, 171. 5
5
*
Vooreerst zijn er de handelingen die de gefailleerde stelt na datum van het faillissementsvonnis, deze zijn vanzelfsprekend de boedel niet tegenwerpbaar..Art. 16 lid 1 bepaalt immers dat de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen verliest. Een volgende categorie doelt op verrichtingen gesteld tijdens de verdachte periode die de boedel van rechtswege niet-tegenwerpbaar zijn. ( Art.17 Faill.W.) Verder zijn er verrichtingen die eveneens gesteld zijn tijdens de verdachte periode en die de boedel niet-tegenwerpbaar zijn mits het vervullen van een aantal voorwaarden. . Men spreekt ook wel van de facultatieve niet-tegenwerpbaarheid van rechtshandelingen.( Art.18 Faill.W.)
en ie r
Ten slotte zijn er handelingen gesteld met bedrieglijke benadeling van de rechten van de schuldeiser. Deze kunnen niet aan de boedel tegengeworpen worden zelfs indien zij dateren van voor de verdachte periode.( Art.20 Faill.W.) Hierna volgt een analyse van de handelingen gesteld voor datum van het faillissementsvonnis ( Art.17, 18 Faill.W.) en dus tijdens de verdachte periode. De faillissementspauliana( Art.20 Faill.W).wordt eveneens besproken in het kader van dit bestek. Evenwel dient men eerst een terminologische opmerking te formuleren betreffende de oude faillissementswet. Voor wat betreft handelingen gesteld tijdens de verdachte periode wordt de oude regeling zoals bepaald in de artikelen 444 e.v. bijna helemaal overgenomen.Anders wel dan in de oude regeling wordt in de nieuwe wet niet teruggegaan tot 10 dagen voor het tijdstip van staking van betaling.
R
De formulering van bepaalde juridische begrippen worden gecorrigeerd.De handelingen in het kader van Art.16 e.v. nieuwe Faillissementswet zijn niettegenwerpbaar aan de boedel en dus niet langer nietig of vernietigbaar.8
A
dv
Deze aanpassing is het gevolg van de ontwikkeling van de rechtspraak die vaststelt dat de nietigheid van de oude faillissementswet (Art.444,445) niet als een nietigheid zoals gesteld in verbintenissenrecht maar wel als een niet-tegenwerpbaarheid moest begrepen worden.Er is immers geen nietigheid daar de handeling tussen de partijen geldig blijft. De sanctie van niet-tegenwerpbaarheid bestaat er echter wel in dat de derde ten aanzien van wie de rechtshandeling geen uitwerking heeft wordt gesanctioneerd door in samenloop te komen met andere schuldeisers.9
#
% # & # &
#
%
()$ ,
/
0
$'$
,
%% - " %%
8
P. ERNST, B. SMETS, J. VANMUYSEN, J.VERHAERT, De nieuwe wetgeving op het gerechtelijk akkoord en het faillissement, …, Standaard uitgeverij,..,67-68. 9 K. BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP, o.c.,59. 6
.
Onder Art. 17 Faill.W. ressorteren 3 soorten handelingen die van rechtswege niettegenwerpbaar zijn aan de boedel. Het zijn daden die duidelijk voordeel verschaffen aan een derde. Volgens de Wetgever druisen deze handelingen in tegen een fundamenteel beginsel van het Faillissementsrecht: “ Het beginsel van de gelijkheid van schuldeisers”.10 Het principe van de niet-tegenwerpbaarheid van rechtswege mag men niet verkeerd interpreteren. De niet-tegenwerpbaarheid moet wel degelijk worden opgeworpen door de curator en enkel door de curator voor de rechtbank van koophandel van de burgerlijke woonplaats van de gefailleerde.
en ie r
Indien vervolgens de rechtbank vaststelt dat de aangevochten handeling ressorteert onder Art. 17 Faill.W. , dan beschikt zij over geen appreciatiebevoegdheid en kan ze slechts tot niet-tegenwerpbaarheid besluiten.11 De niet- tegenwerpbaarheid van een handeling wordt bepaald aan de hand van het tijdstip en de aard van de verrichte handeling. De eerste categorie van handelingen kan men samenbrengen onder de term openlijke en vermomde schenkingen.12, Art. 17 lid 1 stelt namelijk dat alle handelingen door deze van rechtswege niet-tegenwerpbaarheid worden getroffen. Dit geldt ook voor de handelingen ten bezwarende titel waarbij er een kennelijk onevenwicht bestaat tussen hetgeen de gefailleerde ontvangt en hetgeen hij daarvoor in de plaats geeft. Een tweede soort handelingen zijn abnormale door de gefailleerde in de verdachte periode gedane betalingen die uit hun aard niet-tegenwerpbaar zijn.
R
De betalingen kan men in twee groepen verdelen: enerzijds alle betalingen wegens niet-vervallen schulden en anderzijds alle betalingen anders dan in speciën of met handelseffecten gedaan hetzij bij overdracht, verkoop, schuldvergelijking of anderszins wegens vervallen schulden.
dv
Om uit te maken of een schuld al dan niet vervallen is, moet men zich plaatsen op het ogenblik van de betaling zonder zich te bekommeren om het tijdstip waarop de schuld werd aangegaan. De betaling is immers niet-tegenwerpbaar, niet de verbintenis. Hierbij moet men nagaan of de schuldeiser de schuldenaar tot betaling had kunnen dwingen.13
A
De kwijting van een niet-vervallen schuld is uiteraard van rechtswege nietig. 14 De handelaar wiens krediet wankelt en die een van zijn schuldeisers betaalt voor de vordering opeisbaar is, handelt verdacht: er moet gelijkheid heersen onder de schuldeisers. Het is ongeoorloofd dat een van hen onrechtmatig wordt bevoordeeld en de gevolgen van het faillissement ontkomt dat de andere treft!
10
W. VAN. GERVEN, H. COUSY, J. STUYCK, Ondernemingsrecht,deelI,Brussel, Story Scientia,1992,261. G.L. BALLON, K. GEENS, J. STUYCK,o.c., 348. 12 L. FREDERICQ, Handboek van Belgisch Handelsrecht,IV, Bruylant, Brussel, 1981,645 , n° 2186. 13 L. FREDERICQ,o.c,nr.° 2193. 14 Kh. Brugge ( afdeling Oostende), 18 maart 1999, R.W. 1999-2000, 1166. 11
7
1
De geldigheid van betalingen van vervallen schulden daarentegen is afhankelijk van de wijze van betaling. Art. 17 lid 2 bepaalt dat betalingen wegens vervallen schulden anders dan in geld of handelspapieren van rechtswege niet-tegenwerpbaar zijn aan de boedel. De betaling van vervallen schulden zijn van rechtswege nietig indien de schuldenaar een andere prestatie levert dan die welke overeengekomen werd. Hieronder ressorteren de betaling door inbetalinggeving,de betaling bij conventionele schuldvergelijking, betaling bij overdracht, of anderszins. -
De inbetalinggeving voor vervallen schulden veronderstelt de afgifte van een ander voorwerp dan hetgeen de schuldenaar moest leveren.15
en ie r
Dit doet zich gewoonlijk voor onder de drang van de schuldeiser die de nadelige gevolgen van een faillissement wil ontkomen. Vaak is het zo dat de waarde van hetgeen gegeven wordt het bedrag van de schuld overtreft. De inbetalingeving kan ook gebeuren onder de vorm van een ontbinding van een verkoop: de schuldenaar koop iets en neemt de levering aan. Aangezien hij dit onmogelijk kan betalen, komt hij met de verkoper overeen het contract te verbreken en de schuldeiser neemt zijn goederen terug. Deze verrichting is uiteraard onregelmatig. Er was overeengekomen dat de verkoper geld zou ontvangen en nu ontvangt hij op abnormale wijze koopwaren in betaling. Dergelijke handelingen zijn van rechtswege nietig. De verkoper zal de goederen moeten teruggeven aan de massa en een schuldvordering indienen voor de prijs ervan.16
R
De betaling bij overdracht impliceert dat de schuldenaar aan zijn schuldeiser een vordering afstaat, die hij lastens een derde heeft. Dergelijke betalingen zijn eveneens van rechtswege niet-tegenwerpbaar aan de boedel daar men alzo de schuldeiser bevoordeelt wiens vroeger vervallen schuldvordering gekweten wordt. Maar het Hof van Cassatie heeft in het arrest van 15 november 198517 beslist dat, indien de overdracht van een schuldvordering bedongen werd als wijze van uitvoering van de betalingsverplichting bij het sluiten van de overeenkomst, dit dan geen betaling is zoals bedoeld in Art. 17 lid 2.18
dv
-
De betaling bij verkoop impliceert dat de schuldenaar die een schuld moet kwijten vermomt onder de vorm van een verkoop.19 De verkoop is slechts een schijnverkoop daar hij enkel tot doel heeft de schuldeiser die een vordering in geld heeft met koopwaren te betalen. De curator moet dus steeds trachten de werkelijke wil van de partijen te achterhalen.
A
-
15
Hierover is veel rechtspraak verschenen zie o.a.: Luik 13 januari 2000, T.B.H. 2000, 423; Kh. Charleroi 3 september 1997, J.L.M.B. 1998, 640; Luik 17 februari 1989, J.T.1989. 16 L.FREDERICQ,o.c.,n° 2195-n° 2198. 17 Cass. 15 november 1985, Arr. Cass. 1,985-1986, 9. 18 B. Windey, o.c.,190. 19 Hier doelt men op de veronderstelling waarbij de schuldenaar een schuld heeft bij de schuldeiser. De schuldenaar in de onmogelijkheid te betalen, verkoopt en de partijen vergelijken. Dit is dus de schijnverkoop daar de schuldenaar enkel beoogt de vordering van de schuldeiser in geld met koopwaren te betalen. Zie verder in Fredericq, deel IV, n°2198. 8
-
xxx
De kwijting van een vervallen schuld in geld of handelseffecten is regelmatig. Indien men deze verrichting niettemin wil bestrijden dan moet men bewijzen dat de betaling gedaan werd met bedriegelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers en Artikel 18 Faill.W. inroepen.20
% # & 3 % && 4 0
#
en ie r
Een derde soort handelingen zijn alle bedongen hypotheken en alle rechten van gebruikspand, op de goederen van de schuldenaar gevestigd wegens voordien aangegane schulden. Deze handelingen worden niet beproken daar ze geen voorwerp uitmaken van het bestek.
$'$
,
%%
+
,
#
&% % # / $
In Art. 18 Faill.W. voorziet men de facultatieve niet-tegenwerpbaarheid van elke betaling wegens vervallen schulden andere dan deze vermeld in Art. 17 en elke handeling onder bezwarende titel door de schuldenaar verricht tijdens de verdachte periode.21
R
De verklaring voor het feit dat Art. 18 geen van rechtswege niet-tegenwerpbaarheid oplegt ligt in de veronderstelling dat de gefailleerde de aangevochten handeling, en dit tot in tegenstelling tot wat het geval is voor handelingen ressorterend onder Art. 17, niet heeft gesteld met als opzet de schuldeisers te benadelen.
dv
In de rechtspraak is er een controverse betreffende de twistvraag waarin het facultatieve karakter van Art. 18 Faill.W. is gelegen. Sommigen stellen dat het facultatieve karakter is gelegen in de appreciatiemarge van de Rechtbank om uit te maken of er al dan niet wetenschap van staking van betaling in hoofde van de derde heeft voorgelegen.22
A
Anderen menen dat dit facultatieve karakter gelegen is in de appreciatiemarge van de rechter, in die mate dat zelfs indien de voorwaarden van Art.18 vervuld zijn de rechter toch kan beslissen dat de rechtshandeling tegenwerpbaar is aan de boedel. Bij deze appreciatie speelt het criterium of de verrichting de boedel al dan niet nadeel heeft verricht een belangrijke rol.23
20
L. FREDERICQ, o.c.,dee IV, n° 2195. P. COLLE, E. DIRIX, W. RAUWS, C. VANBUGGENHOUT,……,…..,….,nr.42. 22 K. BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP, o.c.,65. 23 B. WINDEY, o.c., 191. 21
9
2
In beginsel betreft het dus onverdachte handelingen die niet tegenwerpbaar zijn indien de curator erin slaagt een aantal wettelijk en een door de rechtspraak aangenomen element te bewijzen.24 De handeling gesteld tijdens de verdachte periode moet ressorteren onder Art. 18 Faill.W.. Deze kan zowel betrekking hebben op vrijwillige betalingen als op gedwongen uitvoeringen na uitvoerend beslag. In Art. 18 Faill.W. beoogt men niet zozeer de aard van de verrichting, maar verlegt men het accent naar de ingesteldheid van de derde waarmee de verrichting geschied is.25 Dit veronderstelt dat de derde die iets van de gefailleerde heeft ontvangen of die met de gefailleerde heeft gehandeld kennis moet hebben van de staking van betaling zonder dat er sprake moet zijn van bedrog in hoofde van deze derde.26
en ie r
Deze kennis in hoofde van deze derde moet hebben voorgelegen op het ogenblik van de inontvangstname van het goed of bij het stellen van de handeling zodat later verworven kennis niet dienstig is. Deze interpretatie loopt parallel met die van Art. 1 inzake de Hypotheekwet. Naast deze wettelijke voorwaarden onderwerpt de rechtspraak Art.18 Faill.W. aan de voorwaarde dat de curator dient te bewijzen dat de massa als gevolg van de aan te vechten handeling nadeel heeft ervaren. Deze voorwaarde maakt een toepassing uit van de rechtsregel: “Pas de nullité, pas d’intérêt.”27 Het spreekt voor zich dat de rechter de handeling zal overeind laten indien er geen nadeel werd toegebracht aan de boedel.
A
dv
R
Hierbij moet opgemerkt worden dat in een uitzonderlijke situatie de kennis van de staking van betaling en het nadelig karakter van de verrichting voor de gezamenlijke schuldeisers niet volstaat: wanneer aan de gefailleerde op de vervaldag een wissel wordt aangeboden door een andere persoon dan diegene die de wissel in het handelsverkeer heeft gebracht, dan is de eventuele honorering van dat waardepapier door de gefailleerde een tegenwerpbare betaling, ongeacht het feit of de houder nu weet heeft van de staking van betaling, of niet. ( Art.21) De curator kan zich nog wel keren tegen de trekker van de wissel indien deze het papier in de verdachte periode in omloop bracht op een ogenblik dat hij reeds weet had van de staking van betaling.28
3
66
7
!
6
24
Kh. Hasselt 24 september 1998, A.J.T. 1998-1999, 673. G.L. BALLON, K. GEENS, J. STUYCK, o.c., 349. 26 K. BYTTEBIER, o.c.,65. 27 K. BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP,o.c.,67. 28 G.L. BALLON, K.GEENS, J. STUYCK, Handels-en Vennootschapsrecht, België, Kluwer, 1999, 349. 25
10
5
Art.20 Faill.W., de zogenaamde faillissementspauliana, stelt dat elke handeling of betaling gedaan met bedrieglijke benadeling van de schuldeisers nietig is, ongeacht de datum waarop de handeling of betaling plaats had. De faillissementspauliana geeft aan de curator het meest vergaande middel om op te treden tegen handelingen gesteld door de schuldenaar-gefailleerde.29 Men maakt hoofdzakelijk gebruik van de faillissementspauliana voor handelingen gesteld voor het tijdstip van staking van betaling. Aangezien de curator betreffende handelingen gesteld na het tijdstip van staking van betaling of na het vonnis van faillietverklaring andere instrumenten ( Art. 17,18,16)kan aanwenden die eveneens een minder zware bewijslast veronderstellen.
en ie r
Niettemin vermoedt men dat de faillissementspauliana aan belang zal inwinnen. Deze verwachting vloeit voort uit Art.12 nieuwe Faill.W. waarbij men het principe poneert dat naar algemene regel het tijdstip van staking van betaling samenvalt met het vonnis van faillietverklaring. In de oude Faill.W. bestond het reflex om het tijdstip automatisch terug te plaatsen in de tijd,in tegenstelling tot de nieuwe faillissementswet waarbij een uitdrukkelijke motiveringsplicht verplicht is.30 De faillissementspauliana vormt een toepassing van de gemeenrechtelijke pauliaanse vordering( Art.1167 B.W.).
R
Het uitgangspunt van de pauliaanse vordering is dat de schuldeiser in bepaalde omstandigheden verrichte handelingen kan negeren:Art 1167 B.W. stelt dat hij in eigen naam kan vorderen dat een rechtshandeling door de schuldenaar gesteld met bedrieglijke benadeling van zijn rechten aan hem niet-tegenwerpbaar zal zijn.
dv
Dit is de uitzondering op de algemene regel die stelt dat de schuldeisers van een handelingsbekwaam rechtssubject alle rechtsgevolgen van zijn daden van beheer en/of beschikking met betrekking tot een van zijn vermogensbestanddelen moeten ondergaan.
Voor het welslagen van de actio pauliana (Art. 1167 B.W.) zijn er rechtsfilosofisch twee grondelementen vereist met name de berokkende schade en de bedoeling om te schaden.
A
Rechtstechnisch moeten vijf elementen vervuld zijn31: Men dient schuldeiser te zijn alvorens de aangevochten handeling werd verricht. Deze anterioriteitsvereiste houdt in dat de oorzaak anterieur dient te zijn aan de bedrieglijke handeling.32 De schuldeiser dient benadeeld te zijn geworden doordat de verrichte handeling heeft geleid tot een verarming van de schuldenaar.33 29
P. DEMBOUR, Les Faillites et la Cour de Cassation,Bruxelles, Bruylant, 1974, 31-32. B. WINDEY, o.c.,195. 31 P. VANDERPUTTEN, “ De actio Pauliana in grote lijnen, A.J.T. 1994-1995, 493-496. 32 Rb. Mechelen 29/01/1987, R.W. 1987-1988, 1513; Pas. 1987, III, 48. 30
11
In hoofde van de schuldenaar moet er een bedrieglijk opzet voorliggen. De rechtspraak neemt vrij snel aan dat dit bedrieglijk opzet voorligt wanneer de schuldenaar besefte dat als gevolg van zijn handelen het verhaalsrecht van zijn schuldeiser werd verminderd. De rechter maakt uit of dit bedrieglijk opzet voorligt aan de hand van concrete omstandigheden. Als de verrichte handeling ten bezwarende titel is gesteld ( wanneer de handeling ten kosteloze titel werd verricht ressorteert deze automatisch onder Art. 17 en volgt de van rechtswege niet-tegenwerpbaarheid van de handeling aan de boedel) dan moet er sprake zijn van medeplichtigheid vanwege de mede-contractant van de schuldenaar.
en ie r
Het Hof van Cassatie stelt dat er bedrieglijke benadeling is indien men aantoont dat de handeling/ betaling abnormaal34 was en de schuldenaar gehandeld of betaald heeft met de kennis dat de schuldeisers hierdoor benadeeld werden. Dit criterium gebruikt men zowel om het bedrog van de schuldenaar aan te tonen als om de derde-medeplichtigheid aan te tonen.
dv
R
De pauliaanse vordering is gegrond op het algemeen rechtsbeginsel van “ fraus omnia corrumpit”. Deze quasi-delictuele grondslag is bepalend voor de sanctie die daarmee samenhangt: het herstel van de schade in natura.Dit betekent dat de benadeelde schuldeiser zijn verhaalrecht op het kwestieuze goed kan uitoefenen als was het niet uit het vermogen van zijn debiteur verdwenen. Indien de opbrengst van de tegeldemaking hoger zou zijn dan het bedrag van de vordering van de schuldeiser die de pauliaanse vordering instelt, dan is het saldo ervan bestemd voor de derde-verkrijger. Niet volledig duidelijk is of de schuldeiser van de pauliaanse vordering die vaststelt dat de opbrengst van de tegeldemaking van het goed niet volstaat om zijn vordering te voldoen, deze op de andere goederen van de derde verkrijger kan verhalen. De quasi-delictuele grondslag van de vordering zou in bevestigende zin kunnen doen besluiten, zij het dat in een dergelijk geval de tekst van artikel 1167b.W. niet volstaat om een dergelijke uitbreiding van de vervolgingsmogelijkheid te doen besluiten; de benadeelde schuldeiser die schadevergoeding vordert doet er in die zin goed aan om zijn vordering tevens op de artikelen 1382-1383 BW te steunen om niet het risico te lopen op een grond die enkel zou steunen
A
Daarnaast beïnvloeden regels eigen aan de Faillissementswetgeving Art. 20 Faill.W. Dit houdt in dat de faillissementspauliana enkel kan worden ingesteld door de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers. De succesrijke pauliaanse vordering inzake faillissement komt ten goede aan alle schuldeisers van de gefailleerde dus ook aan schuldeisers in de massa wiens vordering posterieur is. Het is wel vereist dat minstens een vordering anterieur is.35( colle dirix rauwspag 32)
33
Verarming hier interpreteren dat het goed als gevolg van de handeling van de schuldenaar aan de vervolgingsmogelijkheden van de schuldeiser werd onttrokken en dat de schuldenaar als gevolg van deze handeling zijn insolvabiliteit veroorzaakt of heeft doen toenemen. 34 Voor kritiek op het criterium « abnormaal » als zodanig zie L. CORNELIS, o.c., 386. 35 P. COLLE, E. DIRIX, W. RAUWS, C. VANBUGGENHOUT, o.c., 32. 12
Dit is een afwijking van de gemeenrechtelijke pauliana die enkel ten goede komt aan de schuldeiser die ze instelt. De faillissementspauliana heeft een ruimere draagwijdte. . De ontvankelijkheidsvoorwaarde van de faillissementspauliana legt op dat de bevoordeelde derde niet de enige schuldeiser is op het ogenblik waarop de handeling wordt gesteld, zelfs als de nietigheid, wegens onsplitsbaarheid van de boedel, alle schuldeisers ten goede komt. De actio pauliana veronderstelt immers een bedrieglijke benadeling ten aanzien van andere schuldeisers.
6 !
1< 221
8 < 5
! '!
4 3
9
66
9 7
! 4
en ie r
6 9 ! ;
: !
Onder deze hoofding volgt er een bespreking van de gevolgen van de niettegenwerpbaarheid. Deze gevolgen worden enerzijds besproken in het licht van de derden die met de gefailleerde schuldenaar gecontracteerd hebben en anderzijds worden de gevolgen van de vervreemding van het goed door derden onder de loep genomen.
$% #
% #
()$ $
()$
"
#
% #
=% &&
#
R
!
Vooreerst is er een teruggaveverplichting.De derde moet in het kader van Art. 17 en 18 Faillissementswet in principe de zaken in natura teruggeven waardoor de zaken in hun oorspronkelijke staat worden teruggebracht.
dv
In de veronderstelling dat de pauliaanse vordering toepasselijk wordt verklaard kan de derde ontsnappen aan teruggave in natura wanneer hij de vervolgende schuldeiser betaalt.
A
Hierna wordt onderzocht of de derde zijn teruggaveverplichting in het kader van Art. 17 en 18 Faill.W. van hetgeen hij van de gefailleerde had ontvangen afhankelijk kan stellen van de teruggave door de massa van hetgeen de toekomstige gefailleerde had ontvangen.
De meerderheidsopinie stelt dat de niet-tegenwerpbaarheid van de Artikelen 17 en 18 niet voor gevolg kan hebben dat de massa zich in een betere situatie zou bevinden dan wanneer de litigieuze handeling niet gesteld was geworden. Er kunnen zich verschillende situaties voordoen: -
Als de prestatie van de derde in natura in het actief van de gefailleerde kan worden teruggevonden of identificatie mogelijk is dan is de massa verplicht tot teruggaveverplichting.
13
-
-
Als de prestatie van de derde gebruikt werd om een bevoorrechte of hypothecaire schuldeiser te betalen, dan moet de massa aanvaarden dat de gedoofde schuldvordering herleeft op voorwaarde dat het voorwerp dat door de betaling vrijgekomen was ongeveer dezelfde waarde heeft als de bevoorrechte schuldvordering. Als de prestatie van een derde gebruikt werd om een gewone schuldeiser te betalen , dan kan de curator de betaling annuleren. Volgens de ene kan kan de derde van de massa alles eisen wat de massa ontvangt als gevolg van die teruggave, vermits anders de massa zou bevoordeeld worden, maar anderen stellen dat de derde geenszins aanspraak kan maken op een dividend omdat de teruggave van de betaling ten goede kan komen aan de massa.
en ie r
Een andere opinie stelt dat de schuldeiser die voordeel heeft gehad van de niettegenwerpbare handeling, zijn schuldvordering ziet herleven ( na de restitutie herleeft de schuldvordering) zonder dat moet nagegaan worden of hij voordeel heeft gehaald uit de litigieuze rechtshandeling. Volgens een laatste opinie moet de curator altijd de ontvangen prestatie van de derde teruggeven om reden dat de zaak in oorspronkelijke toestand hersteld wordt.36 Art. 20 is de litigieuze handeling ,waarbij de derde medeplichtig was aan de bedrieglijke handelswijze van de schuldenaar, niet-tegenwerpbaar opzichtens de massa en is de sanctie dezelfde als in artikel 17 en 18 Faill.W.
$% # % #
#
,
R
!
De rechtsvraag die zich in deze studie opdringt is de volgende: “Kan de curator een eis instellen tegen de onderverwerver om in de boedel de zaak, die eruit verdwenen is, te doen terugkeren.”
dv
In België maakt men een onderscheid of het goed al dan niet ten bezwarende titel werd verkregen. Indien het goed ten kosteloze titel werd verkregen beschikt de curator over een revindicatierecht. Er zijn verschillende opinies indien het goed door de onderverkrijger ten bezwarende titel werd verkregen.
A
Sommigen menen dat revindicatie mogelijk is zodra de onderverkrijger op de hoogte is van de staking van betaling.37 En andere opinie poneert een onderscheid tussen Art. 17 en 18 Faill.W.en stelt dat de van rechtswege niet-tegenwerpbaarheid in art.17 Faill. een zakelijke werking heeft (IN REM) zodat de niet-tegenwerpbaarheid ook geldt voor de daaropvolgende vervreemding (ten bezwarende titel).
36 37
D. DEVOS, “ La réparation du préjudice du demandeur à l’action paulienne”, R.C.J.B. 1995 ,335-338. L. FREDERICQ, o.c, t. VII, n°131 en 147; CLOQUET, n° 413 en 2612. 14
Het principe wordt wel aanzienlijk afgezwakt door de werking van Art. 2279 B.W., onder voorbehoud dat het roerende goederen betreft en de onderverkrijger ter goeder trouw is. Voor wat betreft de facultaire niet-tegenwerpbaarheid van Art. 18 Faill.W. moet de onderverkrijger zich slechts verontrusten indien de curator kan aantonen dat hij kennis heeft van de staking van betaling. Een derde opinie38 beoogt de noodzakelijkheid van de handelsveiligheid. Hieruit volgt dat de curator geen enkele actie kan ondernemen tegen de onderverkrijger. In dit kader past het een rechtsvergelijking te maken met Frankrijk voor wat betreft de gevolgen van de vervreemding door de derde.
en ie r
Het Franse Hof van Cassatie heeft in het arrest van17 december 1985 beslist dat de niet-tegenwerpbaarheid belet dat aan de onderverkrijger een recht overgedragen wordt dat tegenwerpbaar zou zijn aan de massa. De niet-tegenwerpbaarheid laat niet toe dat de onderverkrijger een recht zou verwerven dat tegenwerpbaar zou zijn aan de massa. In het geval dat voorgelegd werd aan het Franse Hof van Cassatie had de toekomstige gefailleerde aan zijn dochter een appartement en een villa geschonken. De dag van de schenking werd een immobiliënvennootschap opgericht aan wie het goed verkocht werd. Het geval dat aan het Franse Hof van Cassatie werd voorgelegd is te vergelijken met een geval van niet-tegenwerpbaarheid van rechtswege zoals voorzien in Art. 17 Belgische Faillissementswet.
R
Maar de oplossing van het Franse Hof van Cassatie geldt ook voor het geval van een facultatieve niet-tegenwerpbaarheid. Diensvolgens past men in de hierboven vermelde gevallen (van rechtswege en facultatieve niet-tegenwerpbaarheid) het Romeinse adagium toe op de onderverkrijger: “nemo plus juris transferre potest, quam ipse habet” ; evenwel onder voorbehoud van Art. 2279 B.W.
dv
De voorwaarden die van toepassing zijn voor de pauliaanse vordering gelden eveneens voor de toepassing van Art. 20 Faill. W.
De pauliaanse vordering kan tegen de onderverkrijgers aangewend worden op voorwaarde dat de toepassingsvoorwaarden in hun hoofde en in hoofde van alle eerdere tussenschakels verenigd zijn.39
A
De onderverkrijger zowel deze ten kosteloze titel als deze ten bezwarende titel kunnen zich niet beroepen op Art. 2279 B.W.
38 39
J. VAN RYN en J. HEENEN, n°2742. L. CORNELIS, Algemene Theorie van d Verbintenis, Antwerpen, Intersetia, 2000, 391. 15
*
>
6 4
9
3
$
9 ()$
%%
Cass. 15 november 1985, Arr. Cass. 1985-1986, 9. Luik 12 maart 1998, J.L.M.B. 1998, 1243.
en ie r
Kh. Brugge ( afdeling Oostende), 18 maart 1999, R.W. 1999-2000, 1166. Kh. Hasselt 24 september 1998, A.J.T. 1998-1999, 673.
9 ()$ &
G.L.BALLON, K.GEENS, J.STUYCK, Handels-en Vennootschapsrecht, Belgë, Kluwer, 1999,338-339.
R
B. WINDEY, Handels-en Economisch Recht. Commentaar met rechtspraak en Rechtsleer,België,Kluwer, deel 3,153. K.BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP, Faillissement en Gerechtelijk Akkoord,…., Maklu,..,56.
dv
B. WINDEY, o.c., 154.;voor meer informatie zie ook P. DE VROEDE, B. MAILLEUX, M. MAUS, J. NULENS, D.
VERCRUYSSE, J.M. VERSCHELDEN, geactualiseerd deel II,..,..,53-61.
P.
WILLE,
Het
Faillissementsrecht
A
I. VEROUGHSTRATE, Manuel de la faillite et du concordat, Diegem, Kluwer Editions Juridiques, 1998, nr.431, 273.
C. VAN BUGGENHOUT, Commentaarbij de nieuwe wet op het faillissement van 8 augustus 1997,Diegem, Ced. Samsom; 1998, 171.
P. ERNST, B. SMETS, J. VANMUYSEN, J.VERHAERT, De nieuwe wetgeving op het gerechtelijk akkoord en het faillissement, …, Standaard uitgeverij,..,67-68. K. BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP, o.c.,59. W. VAN. GERVEN, H. COUSY, J. STUYCK, Ondernemingsrecht,deelI,Brussel, Story Scientia,1992,261. 16
.
G.L. BALLON, K. GEENS, J. STUYCK,o.c., 348. L. FREDERICQ, Handboek van Belgisch Handelsrecht,IV, Bruylant, Brussel, 1981,645 , n° 2186. L. FREDERICQ,o.c,nr.° 2193. Hierover is veel rechtspraak verschenen zie o.a.: Luik 13 januari 2000, T.B.H. 2000, 423; Kh. Charleroi 3 september 1997, J.L.M.B. 1998, 640; Luik 17 februari 1989, J.T.1989.
B. Windey, o.c.,190.
en ie r
L.FREDERICQ,o.c.,n° 2195-n° 2198.
Hier doelt men op de veronderstelling waarbij de schuldenaar een schuld heeft bij de schuldeiser. De schuldenaar in de onmogelijkheid te betalen, verkoopt en de partijen vergelijken. Dit is dus de schijnverkoop daar de schuldenaar enkel beoogt de vordering van de schuldeiser in geld met koopwaren te betalen. Zie verder in Fredericq, deel IV, n°2198. L. FREDERICQ, o.c.,dee IV, n° 2195.
P. COLLE, E. DIRIX, W. RAUWS, C. VANBUGGENHOUT,……,…..,….,nr.42.
R
K. BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP, o.c.,65. B. WINDEY, o.c., 191.
dv
G.L. BALLON, K. GEENS, J. STUYCK, o.c., 349.
K. BYTTEBIER, o.c.,65.
K. BYTTEBIER, R.R. FELTKAMP,o.c.,67.
A
G.L. BALLON, K.GEENS, J. STUYCK, Handels-en Vennootschapsrecht, België, Kluwer, 1999, 349.
P. DEMBOUR, Les Faillites et la Cour de Cassation,Bruxelles, Bruylant, 1974, 31-32. B. WINDEY, o.c.,195. P. VANDERPUTTEN, “ De actio Pauliana in grote lijnen, A.J.T. 1994-1995, 493-496. Rb. Mechelen 29/01/1987, R.W. 1987-1988, 1513; Pas. 1987, III, 48.
17
1
Verarming hier interpreteren dat het goed als gevolg van de handeling van de schuldenaar aan de vervolgingsmogelijkheden van de schuldeiser werd onttrokken en dat de schuldenaar als gevolg van deze handeling zijn insolvabiliteit veroorzaakt of heeft doen toenemen. Voor kritiek op het criterium « abnormaal » als zodanig zie L. CORNELIS, o.c., 386. P. COLLE, E. DIRIX, W. RAUWS, C. VANBUGGENHOUT, o.c., 32. D. DEVOS, “ La réparation du préjudice du demandeur à l’action paulienne”, R.C.J.B. 1995 ,335-338. L. FREDERICQ, o.c, t. VII, n°131 en 147; CLOQUET, n° 413 en 2612.
en ie r
J. VAN RYN en J. HEENEN, n°2742.
A
dv
R
L. CORNELIS, Algemene Theorie van d Verbintenis, Antwerpen, Intersetia, 2000, 391.
18