Rolnummer: ….....
Rep.:
/
VONNIS In de zaak van: B.C.F. NV, met ondernemingsnummer …........, met vennootschapszetel te …..............., hebbende als raadsman mr …......., advocaat te …............. - eisende partij tegen: T.W., advocaat, met kantoor te …..........., in hoedanigheid van voorlopig bewindvoerder over Q.L., wonende te …................., hebbende als raadsman mr …........, advocaat te ….............. - verwerende partij Bij dagvaarding, betekend op .../.../2012 door het ambt van gerechtsdeurwaarder Filip VANDERMARLIERE te Roeselare, vordert NV B.C.F. : - dat Mr. T.W. q.q. zou worden veroordeeld tot betaling van 12.254,06 EUR vermeerderd met de contractuele rente a rato van 11,5 % vanaf 5 april 2012 tot de dagvaarding en met de gerechtelijke rente aan dezelfde rentevoet vanaf de dagvaarding tot de datum van volledige betaling ; - dat Mr. T.W. q.q. zou worden veroordeeld tot de gedingkosten, hierin begrepen een rechtsplegingsvergoeding van 1.210,00 EUR ; - dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard, niettegenstaande elk verhaal, zonder borgstelling en met uitsluiting van het kantonnement. Namens Mr. T.W. q.q. werden besluiten neergelegd op .../.../2012. Namens NV B.C.F. werden besluiten neergelegd op .../.../2013. Namens Mr. T.W. q.q. werden synthesebesluiten neergelegd op .../.../2013. De raadslieden van de partijen zijn verschenen en hebben gepleit in openbare terechtzitting op .../.../2013, waarop de zaak in voortzetting werd gesteld op .../.../2013. De raadsman van Mr. T.W. q.q. is verschenen in openbare terechtzitting op .../.../2013, waarop NV B.C.F. niet is verschenen noch door een raadsman werd vertegenwoordigd en waarop de zaak werd verdaagd op .../.../2013. Namens NV B.C.F. werden synthesebesluiten neergelegd op .../.../2013. De raadslieden van de partijen zijn verschenen en hebben gepleit in openbare terechtzitting op .../.../2013. Het bundel van de rechtspleging en de stukken werden nagezien. Uiteenzetting en standpunt in rechte van NV B.C.F. NV B.C.F. zet uiteen dat zij schuldeiseres is van de heer Q.L., wonende te ............., en dit krachtens een aanbod van lening op afbetaling dd. 28.01.2011 met nummer ...-..........-... voor een bedrag van 10.931,99 euro in hoofdsom.
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 1
De contractuele verhouding van partijen zijn gesteund op de bijzondere en algemene voorwaarden, vervat in de onderscheiden akten. In tegenstelling met hetgeen Mr. T.W. q.q. voorhoudt, gebeurden de eerste vier betalingen op correcte wijze. Vanaf de vijfde vervaldag dd. 28.06.2011 bleef de heer Q.L. evenwel in gebreke zijn normaal voorziene maandelijkse afbetalingen te verrichten en werd hiervoor op 06.07.2011 aangemaand tot regularisatie over te gaan. Gezien dit niet gebeurde werd hij op 08.08.2011 in gebreke gesteld. Vermits ook dit niet tot een gunstig gevolg aanleiding gaf en hij verder naliet zijn contractuele verbintenissen na te leven, waarbij de domiciliering van de vervaldag van de lening werd geweigerd, zag NV B.C.F. zich uiteindelijk verplicht hem bij aangetekend schrijven dd. 08.09.2011 uitdrukkelijk in gebreke te stellen de op dat ogenblik bestaande achterstand onmiddellijk aan te zuiveren, bij gebreke waaraan na verloop van een termijn van 30 dagen het volledig saldo van het toegestaan krediet vervroegd opeisbaar zou gesteld worden. NV B.C.F. mocht ook hierop geen gunstig gevolg ontvangen, zodat het openstaand saldo volledig opeisbaar werd gesteld op 13.10.2011. Op 25.10.2011 ontving NV B.C.F. dan een schrijven vanwege de (toenmalige) raadsman van de heer Q.L., waarin verwezen werd naar de psychologische toestand van zijn cliënt, aan de bank onzorgvuldigheid bij het toekennen van het krediet werd verweten en een voorstel tot regeling werd gedaan door betaling van 70 % van het kapitaal over een periode van vijf jaar mits bepaalde modaliteiten. Door NV B.C.F. werd hierop zeer gedetailleerd geantwoord bij schrijven dd. 27.10.2011, hierbij aantonend dat zij geenszins op foutieve wijze was opgetreden en werden een aantal vragen gesteld met betrekking tot het gedane regelingsvoorstel vooraleer hierover standpunt in te nemen. Hierop mocht NV B.C.F. niets meer vernemen van de kant van de heer Q.L. Zodoende zag zij zich uiteindelijk genoodzaakt in rechte op te treden teneinde haar rechten te vrijwaren. Dit gebeurde middels de dagvaarding dd. .../.../2012. Deze dagvaarding bevatte een afrekening, afgesloten op 04.04.2012, waarin de vordering als volgt bepaald is : I. II. III. IV. V.
saldo in kapitaal : saldo intresten : verwijlintresten : forfaitaire verhoging : kosten :
TOTAAL :
10.373,54 € 315,09 € 637,73 € 893,67 € 34,03 € 12.254,06 €
Uit de verstrekte informatie had NV B.C.F. kennis gekregen dat de heer Q.L. bij beslissing dd. .../.../2011 van de heer Vrederechter over het 2° Kanton te Kortrijk onder bewindvoering werd gesteld, waarbij mr. T.W., advocaat te ..........., als voorlopig bewindvoerster werd aangesteld. Ingevolge artikel 488 bis, K van het Burgerlijk Wetboek diende de betekening bijgevolg te gebeuren aan het adres van de voorlopige bewindvoerder, reden waarom de vordering tegen haar qualitate qua werd ingeleid. In rechte argumenteert NV B.C.F. dat zij met de meeste klem betwist dat zij op Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 2
onzorgvuldige wijze zou overgegaan zijn tot het verstrekken van het krediet aan de heer Q.L.. Zij verwijst hiervoor in eerste instantie naar de inhoud van haar repliekschrijven dd. 27.10.2011 aan de toenmalige raadsman van de heer Q.L., welke zoals hierboven vermeld zonder enig antwoord is gebleven tot de waslijst van opmerkingen die in het kader van onderhavige procedure in de eerste besluiten voor Mr. T.W. q.q. terug te vinden zijn. NV B.C.F. vraagt dan ook de integrale toekenning van haar hierboven vermelde vordering, zo in hoofdsom, intresten en kosten. In eerste instantie en in hoofdorde stelt Mr. T.W. q.q. dat de overeenkomst nietig zou zijn. vermits aangetast door een wilsgebrek in de toestemming door de heer Q.L.. Welnu, de overeenkomst tussen partijen werd afgesloten op 28.01.2011. Gedurende 4 maanden heeft hij op correcte wijze zijn verbintenissen nagekomen. De psychiatrische problematiek van deze persoon situeert zich duidelijk na datum van ondertekening van de overeenkomst. Uit de beschikking van de heer Vrederechter dd. 24.05.2011 blijkt dat het psychiatrisch verslag van dr. ........... dateert van 24.03.2011 en zijn eigen ondervraging van 19-05-2011. Slechts vanaf ten vroegste deze data kan derhalve gesteld worden dat de heer Q.L. niet in staat was om zijn vermogen te beheren, waarbij het uiteraard onaanvaardbaar zou zijn om zonder enig bewijs of medische attestatie willekeurig deze geestestoestand naar andere perioden uit te breiden. Terzake bevinden we ons overigens niet in het faillissementsrecht, en bestaat hier geen ‘verdachte periode’. Er is bijgevolg geen enkel bewijs dat de heer Q.L. op 28-012011 niet op geldige wijze kon toestemmen bij het tot stand komen van de leningsovereenkomst. De overeenkomst is dus niet behept met een grond tot nietigheid. Het verweer in die zin dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen. In subsidiaire orde roept Mr. T.W. q.q. de precontractuele aansprakelijkheid van de kredietverstrekker in op grond van art. 10 1° lid, 11 en 15 W.C.K. Op grond hiervan wordt gevraagd om ontslaan te worden van intresten en kosten, met herleiding van de schuld tot het saldo van het ontleend bedrag en met behoud van het voordeel van termijnbetaling. NV B.C.F. kan hiermede niet akkoord gaan. Zij is hierbij geenszins gehouden om op al de gestelde sommaties in te gaan. Uit de stukken blijkt dat voorafgaandelijk aan het sluiten van de overeenkomst door NV B.C.F. werd overgegaan tot consult van de CKP bij de NBB, terwijl tevens is overgegaan tot het inwinnen van de gebruikelijke inlichtingen (controle van de identiteitskaart, opvragen van inkomstenbewijzen en reeds bestaande leningslasten) en deze informatie voldoende bleek om de gevraagde lening toe te staan. Hieruit dat de overeenkomst geldig werden afgesloten overeenkomstig de wet van 12/6/1991 op het consumentenkrediet. Er is bijgevolg geen enkele reden voorhanden om een precontractuele fout of welkdanige fout in hoofde van NV B.C.F. in aanmerking te nemen, noch in haar aansprakelijkheid te voorzien op grond van de W.C.K. Elke (potentiële) klant is volkomen vrij zich voor zijn bank- en verzekeringsverrichtingen te wenden tot welkdanige makelaar of agent, en is zeker niet agentschapgebonden. Enkel van belang terzake is dat deze makelaar / agentschap de voorgeschreven inlichtingen inwint. In casu is dit gebeurd, en verstrekte de hoofdzetel de goedkeuring voor de lening gezien uit de verstrekte inlichtingen en ondervraging was gebleken dat : • er een consolidatie van 3 LOA’s gebeurde naar 1 LOA • de maandelijkse last sterk daalde • de betrokkene vast werk had en eigenaar van een woonhuis. Op straf van ernstige sancties was het, overeenkomstig de WCK, bij deze ondervraging volstrekt verboden vragen te stellen over een aantal persoonsgebonden materies, waaronder de gezondheid van de kandidaat-ontlener.
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 3
NV B.C.F. heeft derhalve de verplichtingen van art. 10 1° lid, 11 en 15 WCK op correcte wijze nageleefd, zodat ook dit verweerelement als ongegrond is af te wijzen. Vervolgens wordt gesteld dat het krediet niet rechtsgeldig werd opgezegd, gezien gericht aan de heer Q.L. Dit wordt door NV B.C.F. betwist. Vooreerst had zij geen kennis van de beschikking van de Vrederechter dd. 24-05-2011. In juli en augustus had zij naar deze persoon ingebrekestellingen verstuurd, waarvan mag aangenomen worden dat deze aan de bewindvoerster werden overgemaakt, welke hierop echter nooit reageerde of contact opnam met NV B.C.F.. Nergens wordt overigens voorzien dat de opzegging niet meer aan een persoon die onder voorlopige bewindvoering werd geplaatst, mag gebeuren of m.a.w. aan de voorlopige bewindvoerder moet gebeuren. Zoals voldoende uit de beschikking dd. 24-05-2011 blijkt heeft de voorlopige bewindvoering tot doel iemand aan te stellen welke, als vertegenwoordiger van de beschermde persoon, onder toezicht van de Vrederechter het beheer van de goederen doet, en hierbij instaat voor het beheer van de persoonlijke inkomsten en uitgaven. In het kader hiervan mocht verwacht worden dat Mr. T.W. q.q., wanneer zij meende dat er zich problemen stelden inzake de betaling van de lening, met NV B.C.F. contact zou opnemen, en er niet gewacht werd tot de persoonlijke raadsman van betrokkene voor het eerst reageerde nadat het krediet volledig opeisbaar was gesteld. Hoe dan ook gebeurde de opzegging op rechtsgeldige wijze, en dient derhalve ook dit verweerpunt als ongegrond te worden afgewezen. Volgens Mr. T.W. q.q. zou de kredietovereenkomst niet voldoen aan de vereisten van art. 14 § 3 WCK. zodat de sanctie van artikel 86 zou moeten toegepast worden. Dit verweermiddel komt NV B.C.F. volledig onbegrijpelijk voor. Eenvoudig nazicht van het stuk 1 van NV B.C.F. toont duidelijk aan dat in de kredietovereenkomst alle wettelijke bepalingen op correcte wijze nageleefd werden. Anderzijds moet vastgesteld worden dat deze stelling weliswaar geponeerd wordt maar Mr. T.W. q.q. nalaat te preciseren welke concrete inbreuk zij precies voor ogen heeft. In die zin is het NV B.C.F. op huidig ogenblik niet mogelijk op meer adekwate wijze standpunt in te nemen en vraagt akte, voor zover Mr. T.W. q.q. in laatste besluiten hiertoe nog zou overgaan, om hierop nog te repliceren en tot weerlegging over te gaan. In huidige stand is dit verweer hic et nunc als volstrekt ongegrond af te wijzen. Tenslotte stelt Mr. T.W. q.q. nog een aantal vragen en sommaties met betrekking tot de gevorderde rente, kosten en forfaitaire verhoging. Desbetreffend wenst NV B.C.F. hoofdzakelijk te verwijzen naar haar stuk 2, waarbij op gedetailleerde wijze uitleg wordt verschaft op deze door Mr. T.W. q.q. gestelde vragen, en waaruit tevens blijkt dat deze volledig conform de wettelijke bepalingen, zoals opgenomen in de WCK, werden berekend. Wat de intresten betreft wordt een onderscheid gemaakt tussen : • saldo intresten (315,09 EUR), zijnde openstaande intresten tot op de datum van opeisbaarstelling van het volledig krediet, in casu 13-10-2011, zijnde een maand na datum van het aangetekend schrijven dd. 08-09-2011 ; • daarnaast zijn er de verwijl- of nalatigheidsintresten (637,73 EUR), welke beginnen te lopen vanaf de datum van opeisbaarstelling, en berekend werden overeenkomstig de bepalingen van art. 27 bis § 3 WCK. Wat de kosten betreft gaat het om deze van de rappelbrieven en aangetekende ingebrekestellingen, en zoals voorzien in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden van de kredietovereenkomst. Wat tenslotte de forfaitaire verhoging betreft kan gesteld dat deze werd berekend Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 4
conform de bepalingen van art. 27 bis 1 WCK, zoals ook opgenomen in artikel 8.3 van de Algemene Voorwaarden van de kredietovereenkomst, zijnde 893,67 EUR, als volgt samengesteld : • 10% op schijf tot 7.500 EUR = 750,00 EUR • 5% op schijf boven 7.500 EUR = 143,67 EUR Er dient bijgevolg vastgesteld dat deze bedragen volledig correct overeenkomstig de wettelijke en contractuele bepalingen zijn vastgesteld. Met betrekking tot het door Mr. T.W. q.q. voorgebrachte attest wenst NV B.C.F. nog het volgende op te merken : deze opname (om welke reden ? op wiens initiatief ?) is slechts van zeer korte duur geweest, met name ongeveer één week. Het feit dat de heer Q.L. zich in het BCF-kantoor is kunnen komen aanbieden toont aan dat zijn verblijf in het Psychiatrisch Zorgcentrum ........... zeker niet in een gesloten afdeling was, derhalve ambulant, waaruit mag afgeleid worden dat de grondslag voor dit verblijf zeker niet van ernstige aard kan geweest zich, of m.a.w. wanneer hij zich vrij buiten de kliniek mag bewegen, hij op dat ogenblik geen gevaar voor zichzelf of voor de maatschappij heeft uitgemaakt. Het is aan de de kantoorhouder bovendien verboden is om vragen te stellen over persoonsgebonden materies van de klant, zoals zijn geestestoestand. De heer Q.L. heeft ten slotte gedurende vier maanden op correcte wijze zijn contractuele verplichtingen tot afbetaling nageleefd, waaruit kan afgeleid worden dat hij goed kennis had nopens hetgeen hij zich verbonden had. NV B.C.F. bevestigt dan ook haar standpunt dat zijn latere onder bewind stelling géén bewijs inhoudt dat de heer Q.L. maanden voordien niet in staat moet geacht worden om zich op rechtsgeldige wijze te verbinden. Elk objectief bewijs hiervan ontbreekt ten volle en waarbij uiteraard geen rekening kan en mag gehouden worden met speculaties, veronderstellingen ... Uiteenzetting en standpunt in rechte van Mr. T.W. q.q. Mr. T.W. q.q. zet uiteen dat de heer Q.L. sinds jaren in medische behandeling is. Hij woont te ............., alwaar ook zijn bankrelatie met NV B.C.F. gevestigd is en waar hij drie leningen had lopen. Hij werd zeer regelmatig opgenomen in diverse psychiatrische afdelingen al over het land, en ondermeer te ........... in de Psychiatrische Kliniek ................... In 2010 werd hij aldaar diverse malen opgenomen en ook in de maand januari 2011. Op 28 januari 2011 liep hij over de middag weg om vlug een persoonlijke lening af te sluiten op een wat verder gelegen zakenkantoor NV ABC (............... te ................). ABC krijgt als kredietbemiddelaar onmiddellijk een lening los bij NV B.C.F.. Er wordt immers onmiddellijk een lening van zomaar even € 10.931 onmiddellijk toegewezen en er wordt cash onmiddellijk een bedrag van € 3.528,55 uitbetaald. De ontvangen cashgelden is de Heer Q.L. even onmiddellijk gaan verteren. Uit de documenten blijkt achteraf dat hem bovendien ook nog een levensverzekering werd aangesmeerd en dat er een zichtrekening geopend werd met € 1.250 aan kasfaciliteiten. Vermits de psychische, fysische en financiële toestand van de Heer Q.L. onhoudbaar Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 5
wordt, wordt door de familie op 5 april 2011 een verzoekschrift neergelegd bij de vrederechter in aanstelling van een voorlopig bewindvoerder. Bij beschikking van 24.05.2011 wordt Mr. T.W. aangesteld als voorlopig bewindvoerder. Intussen werden blijkbaar 4 mensualiteiten terugbetaald. Bij aangetekend schrijven van 08.09.2011 wordt aanmaning gegeven om binnen de 30 dagen minstens 2 achterstallige termijnen aan te zuiveren, zoniet zou de lening vervroegd opeisbaar worden gesteld. Op 13.10.2011 wordt de lening vervroegd opeisbaar gesteld en wel voor een bedrag van € 11.628,50. Hierop reageert de toenmalige raadsman van de heer Q.L. onmiddellijk bij aangetekend schrijven van 20.10.2011 waarin ondermeer gewezen wordt op de feitelijke toestand waarin de lening werd afgesloten en NV B.C.F. wordt gewezen op het feit dat zij haar meest elementaire verantwoordelijkheid als kredietverstrekker niet heeft nageleefd. Op 24.09.2012, een jaar na de beweerde opzeg van het krediet, wordt gedagvaard. In hoofdorde werpt Mr. T.W. q.q. op dat de kredietovereenkomst nietig is. Het is evident dat de overeenkomst is aangetast door een wilsgebrek in de toestemming door de Heer Q.L. De mentale toestand en de sinds jaren voorafgaande psychiatrische behandeling met diverse opnames van de Heer Q.L. hebben geleid tot de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder bij beschikking van 24.05.2011. De vrederechter neemt niet zomaar een dergelijk verregaande maatregel zonder daaromtrent grondig geïnformeerd te zijn. Uit de beschikking van 24.05.2011 blijkt trouwens : “Wij zijn van oordeel dat uit het psychiatrisch verslag van 24.03.2017 van Dokter ........... en uit de inhoud van het onderhoud dat wij op 19 mei 2011 met Q.L. in raadkamer hebben gehad, blijkt dat laatstgenoemde wegens medische redenen niet in staat is om zijn vermogen te beheren.” Het is duidelijk dat Q.L. het aanbod van NV B.C.F. heeft “aanvaard” in de “verdachte periode” van nog geen twee maand vóór het verslag van Dokter ............ Eiseres gaat nogal kort door de bocht door te stellen dat “slechts vanaf ten vroegste deze data (24.03.2011, Psychiatrisch verslag Dokter ........ ; 19.05.2011 ondervraging ; 24.05.2011 beschikking) kan gesteld worden dat de Heer Q.L. niet in staat was om zijn vermogen te beheren”. Vooreerst is het nogal duidelijk dat wanneer Dokter .......... op 24.03.2011 één en ander attesteert, dat die geestelijke toestand niet reeds eerder maanden, zoniet jaren voorheen bestond : geestelijke deficiëntie manifesteert zich nu eenmaal niet plots van dag op dag. Mr. T.W. q.q. verwijst trouwens naar de brief van de persoonlijke raadsman van de Heer Q.L. aan NV B.C.F. van 20.10.2011 : «De broer van de Heer Q.L. had het plaatselijk kantoor immers reeds ingelicht over de precaire psychologische en financiële situatie van de Heer Q.L.. Had men dit gedaan, dan zou het NV B.C.F. kantoor in Brugge meteen zijn ingelicht over de complete situatie en het uiterste belang om omzichtig tewerk te gaan en de gevraagde lening te weigeren. De concrete situatie is immers dat Heer Q.L. al jarenlang psychiatrisch patiënt is.» Dat NV B.C.F. achteraf bij brief van 27.10.2011 aan de voormalige raadsman van de Heer Q.L. meldt “dat een psychiatrische pathologie niet noodzakelijkerwijze “de visu” zichtbaar en detecteerbaar is”, doet hoegenaamd niets ter zake: B.C.F. Brussel, hetzij Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 6
B.C.F. Berchem, hetzij B.C.F. Brugge ’t Zand, heeft immers geen het minste persoonlijk contact gehad met de Heer Q.L. De onmiddellijk gecontacteerde partij was immers het zakenkantoor ABC, die de Heer Q.L. Philippe heeft ontvangen in haar kantoor, dat zich situeert op enkele straten van de psychiatrische kliniek ............... eveneens te ................ De verantwoordelijke van het zakenkantoor, professioneel kredietverstrekker, zal zich hoe dan ook vragen gesteld hebben omtrent het feit dat een voor zijn/haar kantoor totaal onbekende uit ................. precies naar .............. komt, en niet bij zijn huisbankier, om een lening van zomaar even € 10.000 los te krijgen. Vermits het contract nietig is ingevolge gebrekkige wilsovereenstemming, kan NV B.C.F. daaruit geen rechten putten om ook maar om het even welke vordering te stellen en dient zij veroordeeld te worden tot terugbetaling van hetgeen betaald werd, zijnde 4 mensualiteiten aan € 237,33 = € 944,32, meer de wettelijke rente vanaf beraamde gemiddelde datum van betaling, zijnde 1.05.2011 (art. 88 W.C.K.). Bovendien is het contract ook op grond van artikel 86 W.C.K. nietig (zie verder). In subsidiaire orde, voor het geval de vrederechter zou oordelen dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, dan nog doorstaat de lening de toets aan de dwingende regels van de WCK niet. Art. 10, 11 en 15 W.C.K. gebiedt de kredietgever én de kredietbemiddelaar om aan de consument, die om een krediet verzoekt, de juiste en volledige informatie te vragen en ook te geven. In tegenstelling tot voordien, ligt immers sinds 1.01.2004 de bewijslast in verband met het onderzoek en informatie bij de kredietverstrekker. Ondermeer moet hij bewijzen dat hij de nodige inspanningen heeft geleverd voor het verifiëren van het door de consument verstrekte gegevens, dit alles in het kader van de bekommernis om de consument tegen zichzelf te beschermen. In casu ging het trouwens niet om een lening bestemd voor een ander doel (bvb verbouwingen), maar om het hergroeperen van drie bestaande leningen. Alsdan geldt een verscherpte waakzaamheid voor de kredietverstrekker. Dat er een lagere mensualiteit diende betaald te worden is van geen belang, nu het gaat om een hoger ontleend bedrag dan oorspronkelijk : de samentelling van de 3 lopende kredieten zoals opgegeven in brief van 27.10.2011 leert dat de lopende kredieten nog openstonden voor € 7.071,45 en dat het nieuw krediet ongeveer € 3.000 hoger lag. Bovendien had de heer Q.L. aangegeven dat naast de drie bestaande leningen bij B.C.F. ook nog een woonkrediet GHI van € 400 per maand liep. In casu was dus bijzondere waakzaamheid gebonden. Uit de feitelijke gegevens en hetgeen in hoofdorde werd uiteengezet is het duidelijk dat hetzij de kredietbemiddelaar zakenkantoor ABC, hetzij NV B.C.F. de verplichtingen van artikelen 10 1ste lid, 11 en 15 W.C.K. niet heeft nageleefd. Eiseres deelt hieromtrent trouwens geen de minste stukken mede, ondanks daartoe gesommeerd te zijn in vorige besluiten : - Eiseres legt het verslag van de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren bij de NBB die zij zou geraadpleegd hebben op 28.01.2011 (om 12u59) niet voor. Meteen is het aanbod van het krediet nietig. - Eiseres legt de documenten die zij zou hebben opgevraagd aan de Heer Q.L. en waaruit zou moeten blijken dat hij de lening redelijkerwijs zou kunnen terugbetalen, niet voor. Er werden trouwens geen documenten opgevraagd. Eén en ander lijkt trouwens nogal moeilijk vermits het krediet, een levensverzekering, een lopende rekening en cash uitbetaling binnen het uur waren gerealiseerd. Immers : • De aanvraag werd immers aan het Zakenkantoor op 28.01.2011 om 12u59 ingediend Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 7
• Het contract werd op het Zakenkantoor ondertekend op 28.01.2011, jawel, om 12u59 • De loonsafstand werd eveneens ondertekend op 28.01.2011, om 12u59. Bij besluiten van 01.12.2012 werd eiseres gesommeerd om hoger gemelde documenten in de debatten te brengen. Zij doet dit niet. De rechtbank zal hieruit de passende conclusie trekken. De verplichting tot raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren vormt een resultaatsverbintenis, hetgeen impliceert dat het aan de kredietgever is om het bewijs te leveren van de raadpleging. Benadrukt moet worden dat de loutere vermelding in een kredietovereenkomst van de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren volgens de rechtspraak niet van aard is het bewijs te leveren van een dergelijke raadpleging. De raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren is evenwel niet voldoende om de terugbetalingsmogelijkheden van de consument in te schatten. De wet bepaalt immers uitdrukkelijk dat de beoordeling van de kredietwaardigheid ondermeer op basis van de raadpleging van de Centrale geschiedt. NV B.C.F. heeft de elementaire regels van de precontractuele aansprakelijkheid als kredietverstrekker met de voeten heeft getreden. Mr. T.W. q.q. vordert dan ook toepassing van art. 86 W.C.K. Ondergeschikt vordert Mr. T.W. q.q. dat de schuld herleid wordt tot het saldo van het ontleend kapitaal, met behoud van het voordeel van termijnbetaling en zonder rente, noch kosten. Het krediet werd door NV B.C.F. ook niet rechtsgeldig opgezegd. Immers werd het aangetekend schrijven van 08.09.2011 door NV B.C.F. aan de Heer Q.L. gericht, wijl hij op dat ogenblik niet meer kon instaan voor het beheer van zijn vermogen, nu hem reeds bij beschikking van 24.05.2011 een voorlopig bewindvoerder was aangewezen. NV B.C.F. wordt - zeker als professioneel kredietverstrekker - geacht de publicaties in het Belgisch Staatsblad te lezen. Daarenboven voldoet de kredietovereenkomst niet aan artikel 14 5 3 W.C.K. waarin is opgenomen dat de kredietovereenkomst vijf specifieke vermeldingen moet omvatten. Deze vermeldingen moeten voldoen aan 3 kenmerken: - Ze moeten zijn opgenomen in een afzonderlijke leden - Ze moeten met een dik letterteken zijn geschreven - Ze moeten in een ander lettertype zijn dan de rest van de overeenkomst Deze drie kenmerken moeten cumulatief aanwezig zijn. Mr. T.W. q.q. stelt vast dat de WCK overeenkomst in casu absoluut niet voldoet aan die cumulatieve voorwaarden. Derhalve dient de sanctie van artikel 86 WCK te worden toegepast. Artikel 86 WCK laat de vrederechter een beslissingsbevoegdheid in de aard en de omvang van de toe te passen sanctie : ofwel verklaart hij de overeenkomst nietig, ofwel vermindert hij de verplichtingen van de consument hoogstens tot het ontleende bedrag met het behoud van het voordeel van termijnbetaling. Vermits Mr. T.W. q.q. reeds hoger en in hoofdorde de nietigheid van de kredietovereenkomst vordert op grond van gebrekkige wilsovereenstemming, vordert zij ook de nietigheid van de overeenkomst ook op grond van artikel 86 WCK. Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 8
In de inleidende dagvaarding vordert eiseres een “saldo intresten € 315,09” en “verwijlsintresten van € 637,73”. Ofschoon NV B.C.F. in besluiten van 01.12.2012 werd gesommeerd om uitleg te geven hoe de intresten en de verwijlsintresten werden berekend, geeft zij geen de minste uitleg. Zij beperkt zich ertoe te melden dat met “intresten” wordt bedoeld de rente tot op datum van opeisbaarstelling en dat met “verwijls- of nalatigheidsintresten” bedoeld wordt de rente vanaf datum van opeisbaarstelling. Hoe zij tot die bedragen komt wordt niet uitgelegd (rentevoet ? duurtijd ? rekening gehouden met uitgevoerde betalingen ? gekapitaliseerd ? etc.). Mr. T.W. q.q. is van oordeel dat hoogstens de gerechtelijke rente aan wettelijk rentetarief kan verschuldigd zijn. Er worden € 34,03 kosten aangerekend. Blijkbaar gaat het om kosten van aanmaning. Mr. T.W. q.q. kan onder geen beding bijkomende kosten zijn verschuldigd, dan diegene die begrepen zijn in het lastenpercentage van de lening. Bovendien zijn de algemene voorwaarden van art. 8 strijdig met de dringende bepalingen van de W.C.K. Wat de gevorderde forfaitaire verhoging van € 893,67 betreft, deze wordt blijkbaar berekend conform artikel 27 bis 1 W.C.K., doch Mr. T.W. q.q. is van oordeel, gezien het voorgaande, geen bijkomend schadebeding van toepassing kan zijn. Voor zover de Vrederechter van oordeel zou zijn dat rente en verhogingsbeding toch verschuldigd zouden zijn, dan vordert Mr. T.W. q.q. bij toepassing van de algemene matigingsbevoegdheid van art. 1231 van het Burgerlijk Wetboek ook de matiging van rente en forfaitaire verhoging voorzien in art. 90 2 W.C.K. Beoordeling 1. Wij zijn van oordeel dat er twijfel bestaat nopens de vraag of Q.L. bij het afsluiten van de litigieuze kredietovereenkomst al dan niet in staat was om zijn werkelijke wil te vormen (d.w.z. al dan niet over de vereiste intellectuele capaciteiten beschikte om de voor- en nadelen van het sluiten van de overeenkomst af te wegen). Aangezien twijfel in het voordeel speelt van diegene tegen wie een bewijs moet worden geleverd (in casu tegen NV B.C.F.), is het verweer van Mr. T.W. q.q. op dit punt ongegrond. 2. Wij zijn van oordeel dat NV B.C.F. bij het afsluiten van de litigieuze kredietovereenkomst de krachtens artikel 10 van de wet op het consumentenkrediet op haar rustende verplichtingen wel degelijk heeft nageleefd. Artikel 10 van de wet bepaalt : «De kredietgever en de kredietbemiddelaar moeten aan de consument die om een kredietovereenkomst verzoekt en, in voorkomend geval, de steller van een persoonlijke zekerheid, de juiste en volledige informatie vragen die zij noodzakelijk achten om hun financiële toestand en hun terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen en, in ieder geval, hun lopende financiële verbintenissen. De consument en de steller van een persoonlijke zekerheid zijn ertoe gehouden daarop juist en volledig te antwoorden. In geen enkel geval mag de gevraagde informatie betrekking hebben op het ras, de etnische afstamming, het seksueel gedrag, de gezondheid, de overtuigingen of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds.»
Welnu, er blijkt niet dat in de kredietaanvraag melding wordt gemaakt van onbestaande of incorrecte inkomsten (enerzijds) of dat bestaande lopende financiële verbintenissen niet of op incorrect wijze worden vermeld (anderzijds).
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 9
3. Wij zijn van oordeel dat het bewijs geleverd is dat NV B.C.F. de krachtens artikel 11 van de wet op het consumentenkrediet op haar rustende verplichtingen wel degelijk heeft nageleefd. Artikel 11 van de wet bepaalt : «§ 1. Te gelegener tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst en/of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en de eventueel door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. Die informatie wordt, op papier of op een andere duurzame drager, verstrekt overeenkomstig het formulier «Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet» in bijlage 1 bij deze wet. De kredietgever wordt geacht te hebben voldaan aan de voorschriften van deze paragraaf en van artikel 50 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming wanneer hij de Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet heeft verstrekt. Deze informatie heeft betrekking op : 1° het soort krediet; 2° de identiteit, met inbegrip van het ondernemingsnummer, van de kredietgever en desgevallend van de betrokken kredietbemiddelaar evenals hun geografisch adres dat relevant is voor de betrekkingen met de consument; 3° het kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming; 4° de duur van de kredietovereenkomst; 5° in geval van een krediet in de vorm van uitstel van betaling voor een goed of een dienst en gelieerde kredietovereenkomsten, het goed of de dienst en de contante prijs daarvan; 6° de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet en de termijnen, de voorwaarden en de procedure voor wijziging daarvan. Indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, wordt deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke debetrentevoeten verstrekt; 7° het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, aan de hand van een representatief voorbeeld en met vermelding van alle voor de berekening van dit percentage gebruikte veronderstellingen. Indien de consument de kredietgever in kennis heeft gesteld van één of meer elementen van het krediet waarnaar zijn voorkeur uitgaat, zoals de duur van de kredietovereenkomst en het kredietbedrag, houdt de kredietgever met deze elementen rekening. Indien een kredietovereenkomst verschillende mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt en de kredietgever gebruikmaakt van een hypothese te bepalen door de Koning die dit geval weerspiegelt, geeft hij aan dat andere kredietopnemingsmechanismen voor dat soort kredietovereenkomst hogere jaarlijkse kostenpercentages tot gevolg kunnen hebben; 8° het bedrag, het aantal en de frequentie van de door de consument te verrichten betalingen en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing; 9° de eventuele kosten voor het aanhouden van een of meer rekeningen indien dat vereist is voor de boeking van zowel betalingen als kredietopnemingen, tenzij het openen van de rekening facultatief is, tezamen met de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel betalingen als kredietopnemingen, andere uit de kredietovereenkomst voortvloeiende kosten, alsmede de voorwaarden waaronder die kosten kunnen worden gewijzigd overeenkomstig artikel 30; 10° in voorkomend geval, het bestaan van kosten die door de consument bij het sluiten van de kredietovereenkomst aan een notaris moeten worden betaald; 11° de eventuele verplichting tot het sluiten van een overeenkomst voor nevendiensten in verband met de kredietovereenkomst, onder meer een verzekering, indien het sluiten van dergelijke overeenkomst voor deze dienst verplicht is om het krediet, in voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen; 12° de geldende rentevoet ingeval van betalingsachterstand alsmede de wijzigingsmodaliteiten ervan en, in voorkomend geval, de kosten van niet-nakoming van de kredietovereenkomst; 13° een waarschuwing betreffende de gevolgen van wanbetaling; 14° in voorkomend geval, de gevraagde zekerheden; 15° het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht; 16° het recht van vervroegde terugbetaling en, in voorkomend geval, informatie over het recht van de kredietgever op een vergoeding en de wijze waarop deze wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23; 17° het recht van de consument om, overeenkomstig artikel 12, onverwijld en kosteloos geïnformeerd te worden over het resultaat van de raadpleging van een gegevensbestand ter beoordeling van zijn kredietwaardigheid; 18° het recht van de consument om op verzoek een kosteloos exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst te ontvangen. Deze bepaling is niet van toepassing indien de kredietgever ten tijde van het verzoek niet voornemens is de overeenkomst met de consument aan te gaan;
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 10
19° in voorkomend geval, de periode gedurende welke de kredietgever door de precontractuele informatie gebonden is. Alle aanvullende informatie die de kredietgever aan de consument geeft, wordt verstrekt in een afzonderlijk document, dat aan het formulier « Europese standaardinformatie » kan worden gehecht. § 2. Bij communicatie via spraaktelefonie, als bedoeld in artikel 51 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming omvat de beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de financiële dienst bedoeld in artikel 51, tweede lid, b) van die wet ten minste de informatie bedoeld in § 1, tweede lid, 3° tot 6° en 8°, alsmede het jaarlijkse kostenpercentage weergegeven aan de hand van een representatief voorbeeld en het totale door de consument te betalen bedrag. § 3. Indien de overeenkomst op verzoek van de consument gesloten is met gebruikmaking van een middel voor communicatie op afstand dat informatieverstrekking overeenkomstig § 1 niet mogelijk maakt, onder meer in het in § 2 bedoelde geval, verstrekt de kredietgever de volledige precontractuele informatie door middel van het formulier voor « Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet » onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst. § 4. De kredietgevers en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaars verstrekken de consument een passende toelichting om hem in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, zo nodig door de ingevolge § 1 te verstrekken precontractuele informatie, de voornaamste kenmerken van de voorgestelde producten en de specifieke gevolgen hiervan voor de consument toe te lichten, met inbegrip van de gevolgen indien de consument niet betaalt. Indien een kredietopening wordt aangeboden op een verkooppunt buiten de onderneming van de kredietgever of op afstand wordt een passende toelichting verstrekt door de kredietgever of desgevallend door de kredietbemiddelaar met betrekking tot de voor - en nadelen tussen deze kredietsoort en de verkoop - of lening op afbetaling aangegaan voor hetzelfde kredietbedrag, indien deze kredietsoorten worden aangeboden door de kredietgever of de kredietbemiddelaar. Deze toelichting heeft onder meer betrekking op de aflossing van het kapitaal, de aanrekening van interesten, de maximale jaarlijkse kostenpercentages, de nulstellingstermijn en de eisbaarheid van het verschuldigd saldo in geval van eenzijdige opzegging bedoeld in artikel 33ter, § 1, tweede lid. § 5. Aan de consument wordt, op verzoek en kosteloos, behalve de « Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet », een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst verstrekt. Deze bepaling is niet van toepassing indien de kredietgever ten tijde van het verzoek niet voornemens is de kredietovereenkomst met de consument aan te gaan.»
Welnu, in de kredietovereenkomst verklaart de kredietnemer dat hij voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkolmst de nodige informatie heeft ontvangen onder de vorm van het formulier "Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet". 4. Wij zijn van oordeel dat het bewijs niet geleverd is dat NV B.C.F. de krachtens artikel 15 van de wet op het consumentenkrediet op haar rustende verplichtingen heeft nageleefd. Artikel 15 van de wet bepaalt : «De kredietgever en de kredietbemiddelaar zijn verplicht om voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet. De kredietgever mag slechts een kredietovereenkomst sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging geregeld door artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor kredieten aan particulieren, en op basis van de informatie bedoeld in artikel 10, redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen. De Koning bepaalt op welke wijze de kredietgever het bewijs levert van de raadpleging van de Centrale evenals de termijn gedurende welke dit bewijs dient bewaard te worden. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid houdt iedere wijziging van het kredietbedrag het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst in.»
In uitvoering van artikel 15 derde lid van de wet op het consumentenkrediet, bepaalt artikel 15 van een Koninklijk besluit van 21 juni 2011 (dat op 1 september 2011 in werking is getreden) : «De kredietgever bewaart gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst, en tenminste gedurende drie jaar, op papier of een andere duurzame drager, het bericht van raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, met opgave van, op zijn minst, de unieke identificatiecode, het ogenblik van
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 11
raadpleging en identiteitsgegevens van de persoon op wiens naam werd geraadpleegd.»
Wij stellen vast dat NV B.C.F., alhoewel zij daartoe werd gesommeerd door Mr. T.W. q.q. op p. 5 van diens besluiten van 4 december 2012, het bericht van raadpleging waarvan sprake in het Koninklijk besluit van 21 juni 2011 niet voorlegt, doch integendeel stelt dat zij «geenszins gehouden is om op al de gestelde sommaties in te gaan» (synthesebesluiten Mr. …......, p. 4). Wij zijn van oordeel dat er hier sprake is van opzettelijk achterhouden van essentiële bewijskrachtige gegevens door NV B.C.F., in weerwil van haar verplichting om op loyale wijze mee te werken aan de bewijsgaring. In die omstandigheden zijn wij van oordeel dat het bewijs niet is geleverd dat NV B.C.F. de centrale voor kredieten aan particulieren heeft geraadpleegd, laat staan welke (voor de beoordeling van huidige betwisting misschien belangrijke) informatie haar als gevolg van deze raadpleging in voorkomend geval zou zijn medegedeeld. 5. Wij zijn van oordeel dat de kredietovereenkomst wel degelijk voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 § 3 van de wet op het consumentenkrediet. Voor zoveel als nodig merken wij op dat het artikel waarnaar Mr. T.W. q.q. verwijst, met ingang van 1 december 2010 (d.w.z. voorafgaand aan het afsluiten van de litigieuze kredietovereenkomst) werd gewijzigd in die zin dat niet langer vereist is dat de kredietovereenkomst in de vorm van afzonderlijke leden, in dikke lettertekens en in een ander lettertype moet vermelden : - ter hoogte van de plaats waar de consument zijn handtekening plaatst, de vermeldingen "Onderteken nooit een blanco overeenkomst" en "De verzekering is nooit verplicht. Overeenkomstig artikel 4, § 2, tweede lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst heeft de verzekeringnemer het recht de overeenkomst op te zeggen, met onmiddellijk gevolg op het ogenblik van de kennisgeving, binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst door de verzekeraar van de ivoorafgetekende polis of aanvraag." - de vermelding : "De consument mag geen wisselbrieven of orderbriefjes ondertekenen om de betaling te beloven of te waarborgen van zijn verbintenissen op grond van een kredietovereenkomst. Evenmin mag hij cheques uitschrijven ter waarborg van zijn verbintenissen op grond van een kredietovereenkomst." - de vermelding : "Boven het overeengekomen jaarlijkse kostenpercentage mogen geen andere kosten of vergoedingen van de consument worden geëist dan die welke uitdrukkelijk zijn overeengekomen." - de vermelding : "Indien de kredietovereenkomst een beding van eigendomsvoorbehoud bevat, de tekst van artikel 491 van het Strafwetboek erin voorkomen. Indien deze tekst niet in de overeenkomst opgenomen werd, wordt het beding voor niet geschreven gehouden." 6. Wij zijn van oordeel dat de litigieuze kredietovereenkomst wel degelijk rechtsgeldig werd opgezegd door NV B.C.F. Er bestaat geen enkele wettelijke bepaling die NV B.C.F. verplichtte de opzegging van de kredietovereenkomst aan de voorlopig bewindvoerder te richten (in plaats van aan Q.L. zelf, zoals in casu is gebeurd).
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 12
In artikel 488bis F § 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt weliswaar bepaald dat de voorlopige bewindvoerder, bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 488bis, c), bedoelde beschikking, de beschermde persoon vertegenwoordigt «in alle rechtshandelingen» en procedures als eiser en als verweerder, doch wij zijn van oordeel dat deze bepaling niet tot gevolg heeft dat het rechtstreeks versturen van een opzeggingsbrief aan de beschermde persoon (in casu Q.L.) in plaats van aan zijn voorlopig bewindvoerder ongeldig zou zijn. Een rechtshandeling zoals bedoeld in artikel 488bis F § 3 van het Burgerlijk Wetboek veronderstelt immers een (actief) «handelen» van de beschermde persoon. Een (passief) ontvangen van een ingebrekestelling c.q. een opzegging van een consumentenkrediet valt daar niet onder. 7. Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, zijn wij van oordeel dat het redelijk voorkomt Mr. T.W. q.q. in toepassing van artikel 92, 1° van de wet op het consumentenkrediet te ontslaan van het gedeelte van de nalatigheidsinteresten dat de wettelijke rentevoet te boven gaat (enerzijds) en dat de verplichtingen van Mr. T.W. q.q. worden verminderd tot het ontleende bedrag (anderzijds). Krachtens artikel 92, laatste lid van diezelfde wet behoudt Mr. T.W. q.q. het voordeel van de betaling in termijnen. De vordering van NV B.C.F. komt derhalve op heden als volgt gegrond voor : * Op heden ineens opeisbaar bedrag in hoofdsom = 10.931,99 EUR x 29 maanden / 60 maanden = 5.283,80 EUR, vermeerderd met 233,43 EUR (moratoire rente a rato van de wettelijke rentevoet vanaf 15 april 2012, zijnde de gemiddelde datum tussen 28 januari 2011 en heden) = 5.517,23 EUR in totaal, waarvan het door Q.L. reeds betaalde bedrag (4 x 237,33 EUR = 949,32 EUR) in mindering dient te worden gebracht, d.w.z. een saldo van 4.567,91 EUR. Hierop is verder gerechtelijke rente a rato van de wettelijke rentevoet verschuldigd vanaf heden. * Nog resterend bedrag in hoofdsom waarvoor het voordeel van betaling in termijnen geldt : 10.931,99 EUR x 31 maanden / 60 maanden = 5.648,19 EUR. Hierop is gerechtelijke rente a rato van de wettelijke rentevoet verschuldigd vanaf 28 juli 2013. Wij verlenen toelating om dit bedrag (vermeerderd met de rente) af te betalen in maandelijkse termijnen. Aangezien wij de evolutie van de wettelijke rentevoet vanaf het jaar 2014 niet kunnen voorspellen, bepalen wij het maandelijks terug te betalen bedrag op 195,00 EUR en zeggen wij voor recht dat alle door Mr. T.W. q.q. verrichte betalingen van het verschuldigde saldo in mindering dienen te worden gebracht conform artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek. 8. Mr. T.W. q.q. wordt verwezen in de gedingkosten. 9. Huidig vonnis is uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande elk verhaal. Het recht op kantonnement blijft evenwel behouden indien daartoe grond bestaat. OM DEZE REDENEN: Wij Vrederechter, gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij het Gerechtelijk Wetboek; Rechtdoende op tegenspraak. Verklaren de vordering toelaatbaar en in de hiernavolgende mate gegrond ; Veroordelen Mr. T.W. q.q. tot terugbetaling aan NV B.C.F. van 4.567,91 EUR vermeerderd met de gerechtelijke rente a rato van de wettelijke rentevoet vanaf heden tot de datum van betaling ; Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 13
Veroordelen Mr. T.W. q.q. tot terugbetaling aan NV B.C.F. van 5.648,19 EUR vermeerderd met de gerechtelijke rente a rato van de wettelijke rentevoet vanaf heden tot de datum van betaling, met dien verstande dat wij aan Mr. T.W. q.q. toelating verlenen dit bedrag in hoofdsom en rente af te betalen a rato van 195,00 EUR per maand, voor het eerst op 28 juli 2013 en vervolgens telkens de 28e dag van elke daarop volgende maand tot de volledige afbetaling en dat alle door Mr. T.W. q.q. verrichte betalingen van het nog verschuldigde saldo in mindering zullen dienen te worden gebracht conform artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek ; Veroordelen Mr. T.W. q.q. tot de gedingkosten, die aan de zijde van NV B.C.F. als volgt worden vereffend : * dagvaarding en rolstelling : 223,01 EUR * rechtsplegingsvergoeding (niet betwist) : 1.210,00 EUR Verklaren huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande elk verhaal ; Zeggen dat het recht op kantonnement behouden blijft indien daartoe grond bestaat. Aldus gevonnist en uitgesproken in het Gerechtsgebouw II te Kortrijk in openbare terechtzitting van het vredegerecht van het tweede kanton Kortrijk op dinsdag twee juli tweeduizend dertien. Tegenwoordig Christophe ROBBE, Vrederechter van het tweede kanton Kortrijk en Nathalie CLAUS, Griffier. de Griffier, de Vrederechter,
Nathalie CLAUS
Christophe ROBBE
Aangeboden op niet te registreren de ontvanger
Datum: 02-07-2013
rolnr.: ….....
blz. 14