Moderne letterkunde
De naoorlogse periode tot ± 1960
Drs. P.S.M. Doesborgh
Inhoud 1 Tijdsbeeld na-oorlogse periode (tot ca. 1960)
1
1.1 Politiek; de Koude Oorlog
1
1.2 Situatie in Nederland
4
1.3 Cultureel; het Existentialisme
6
2 Literatuur na-oorlogse periode: het proza. 2.1 Algemene karakteristiek van de na-oorlogse “nieuwe” roman. 2.2 Voorbeelden van het na-oorlogse proza.
3 Literatuur in de na-oorlogs periode: de poëzie
9 9 11
21
3.1 Beweging van vijftig
21
3.2 De positie van de Beweging van Vijftig
23
3.3 De kenmerken van Vijftigers
24
1
Tijdsbeeld na-oorlogse periode (tot ca. 1960)
1.1
Politiek; de Koude Oorlog
Inleiding. De vreugde om de bevrijding van de Duitse overheersing en de bedreiging van het fascisme was van korte duur. Economisch was Europa een puinhoop en wat erger was: vooruitzicht op verbetering op korte termijn was er niet echt. Er was bijvoorbeeld een grote schaarste aan zelfs elementaire levensmiddelen. Tot 1949 waren veel artikelen en gebruiksvoorwerpen nog op de bon. Het consumptiepeil was afhankelijk van de wederopbouw van de industrie en van het op gang komen van nationaal en internationaal handelsverkeer. Daarin zat het grote knelpunt, want de omschakeling van een oorlogseconomie naar een vredeseconomie verliep zéér problematisch. Moreel was er maar met moeite te leven met de gruwelijke feiten uit de Tweede Wereldoorlog: de rassenmoord op 6 miljoen Joden, een totaal aan 55 miljoen te betreuren oorlogsdoden en de atoombommen die op Hiroshima en Nagasaki vielen. Politiek werd het klimaat na de Tweede Wereldoorlog bepaald door De Koude Oorlog. Supermachten Onder de Koude Oorlog verstaat men de dreiging en de incidenten die zich voordeden in de zich ontwikkelende machtsstrijd tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie (en China). Omdat beide supermachten zich hadden voorzien van de steun van satellietsteden strekte deze strijd zich uit over de héle wereld. Nadat immers de gezamenlijke vijand (Duitsland/Japan) was verslagen, verslechterde de verstandhouding tussen de vroegere geallieerde mogendheden (voornaamste landen V.S., S.U., Engeland, Frankrijk) in rap tempo. Problemen rezen over het bestuur van het verslagen Duitsland (de verdeling van dat land en de positie van Berlijn daarin) en over het bestuur en de toekomst van verschillende Oosteuropese landen. De westerse landen zagen in de snelle opmars van de Russische troepen aan het einde van de oorlog een poging van de Russen om hun machtsgebied uit te breiden; men vreesde voor een communistische expansie en voelde dat als een bedreiging van het eigen bestaan. De Russen zagen in deze westerse interpretatie een anti-Russische houding; een houding die huns inziens niet paste ten opzichte van het land dat met de grootste verliezen uit de oorlog was gekomen, nl. Rusland. Beide partijen vonden telkens bewijzen voor hun gelijk. (bijv. in de Berlijnse kwestie, waarover later meer). De tegenstellingen tussen de beide machtsblokken werd bevestigd door de conferenties van Potsdam en vooral- Jalta (1945), waarin grof gesproken Europa en Azië werden opgedeeld in twee invloedssferen; de communistische en de westerse. Deze opdeling (vooral gewild door Churchill, de inmiddels overleden Amerikaanse president Roosevelt had bezwaren; liever geen machtsblokken, maar een krachtige supranationale organisatie die effectief was (VN)) was het begin van wat de Koude Oorlog is gaan heten; een periode van incidenten, propaganda en spanning.
pagina 1
Men zie:
videoband Hoe het koninkrijk der Nederlanden...(band 1698)
107 e.v.
Koude Oorlog in voorlichtingsfilm
9-6-2010
164 e.v.
Vermaningen (Drees en kard. De Jong) aan het Hollandse gezin 242 e.v.
Emigratie uit communistenangst
475 e.v.
vervolg voorlichtingsfilm.
Enkele gebeurtenissen • In Berlijn vonden in 1946 verkiezingen voor de gemeenteraad plaats onder toezicht van de vier commandanten van de resp. bezettingszones. De verkiezingen brachten een nederlaag voor de communistische partij. Het gevolg daarvan was dat de gekozen burgemeester niet door de Sovjet Unie werd erkend: in de Russische sector werd een communistische gemeenteraad met een communistische burgemeester geïnstalleerd. • In 1947 volgt het Amerikaanse aanbod voor economische hulp: het Marshall-plan. Vrijwel alle Westeuropese landen bouwden met deze hulp hun economie weer op (in het latere West-Duitsland misschien nog wel het spectaculairst in de vorm van het zg. Wirtschafswunder). De Russen zagen in het Marshall-initiatief -niet onterecht- een Amerikaanse poging om West-Europa (zelf weigerden de Russen het aanbod) economisch afhankelijk te maken van de Amerikaanse economie en daarmee West-Europa definitief in het Amerikaanse machtsblok onder te brengen. • De Russen bouwden in hoog tempo de Oosteuropese regeringen om tot zg. volksdemocratieën (Polen 1945, Tsjechoslowakije 1948 etc.). Het politieke antwoord van de Amerikanen: containment (= indamming). De Russische initiatieven werden beantwoord met o.a. de oprichting van de N(oord) A(tlantische) V(erdrags) O(rganisatie) in 1949: een militair westers pact dat weer een tegenhanger krijgt in het Warschau-pact. • In 1948 worden in de Russische sector als politiek pressiemiddel de toevoerwegen tot de enclave Berlijn afgesneden: de Berlijnse blokkade. Met een enorme krachtsinspanning en met veel prestige als inzet slaagt men erin gedurende bijna een jaar de miljoenenstad Berlijn via een luchtbrug te bevoorraden. Daarna geven de Russen de poging op. • In de jaren vijftig groeit de communistenhaat in de Verenigde Staten tot een hoogtepunt. Onder leiding van senator McCarthy (en o.a. met assistentie van de latere president Nixon) ontstond er een communistenjacht. Vooral intellectuelen met liberale of socialistische ideeën werden als communistische landverraders neergezet en van antiAmerikanisme beschuldigd. (Brecht, Oppenheimer etc.) Men zie: ‘The Front’, waarin Woody Allen de stand-in speelt van een schrijver die op de black-list terecht is gekomen.
•
•
In 1956 houdt de wereld de adem in als in Hongarije onder leiding van Nagy een opstand uitbreekt die door de Sovjet-Unie met veel wapengeweld wordt neergeslagen. De verontwaardiging is groot en er komt een vluchtelingenstroom naar o.a. Nederland op gang. Ondanks veel aandrang grijpen de V.S. niet in (Jalta). Na de jaren vijftig: ∗ 1961: de Berlijnse muur wordt gebouwd. De scheiding van Oost- en WestDuitsland wordt schijnbaar definitief. ∗ 1968: de Praagse lente onder leiding van Dubcek en het neerslaan van ook deze poging in de richting van zelfbeschikking.
pagina 2
9-6-2010
Men zie of leze: Milan Kundera, The unbearable lightness of being
∗ ∗ ∗
1979: de Russische inval in Afghanistan 1981: de Poolse crisis, als de Poolse vakbond Solidarnost onder leiding van Lech Walesa probeert de Russische invloed terug te dringen. etc.
De Koude Oorlog beperkte zich overigens niet tot Europa, want ook elders in de wereld lagen diverse spanningshaarden: Onder Mao Tse Toeng maakte het Chinese keizerrijk onder Tsjang Kai Tsjek plaats voor het Rode China: de 3e wereldmacht (1949). Tsjang Kai Tsjek trok zich terug op het eiland Formosa (het huidige Taiwan). Men zie:
Bertolucci, The last emperor
Ook in het Aziatische gebied kwam het tot een verdeling van een communistisch en een Westers kamp (de ZOAVO was de Aziatische variant op de NAVO). De V.S. had zich opgeworpen als de leider van de ‘vrije wereld’ en trad op vele fronten in het krijt tegen de communistische tegenpartij. bijv. eind jaren veertig/begin jaren vijftig: de Korea-oorlog Men zie:
de Mash-serie
vanaf ca. 1960: de VS nemen de rol van Frankrijk over in Z.O.-Azië en raken verzeild in de heilloze Vietnamoorlog, die vooral de jaren zestig en zeventig zal bepalen. Men zie:
The Deerhunter Platoon Apocalypse now
Afsluiting Na W.O.II volgt er over de hele wereld een periode van politieke onzekerheid, van spanning en oorlogsdreiging. Tijdens Koude Oorlog belagen de drie grote mogendheden Verenigde Staten, Sovjet Unie en China elkaar en betwisten de politieke en militaire suprematie. De Koude Oorlog culmineert tot een hoogtepunt in 1962 tijdens de Cuba-crisis. De Sovjet-Unie was doende raketten te installeren op het bevriende Cuba, zoals de Amerikanen dat hadden gedaan in bijv. NAVO-land Turkije. Daarmee kwamen de grote Amerikaanse steden binnen het slagbereik van de Russen. De VS (president Kennedy) zag dit ongeveer als een oorlogsverklaring en stelde een ultimatum: de Russische schepen die raketten vervoerden moesten omdraaien en Rusland moest de raketbases afbouwen. Uiteindelijk zwichtte de Sovjet-Unie (Chroestjow). De wederzijdse intimidatiepolitiek (containment en ‘big bang’-politiek) leidde tot een bewapeningswedloop die de ‘balance of power’ moest handhaven, maar die de ‘balance of terror’ tot gevolg had. pagina 3
9-6-2010
Men zie:
Dr.Strangelove
Vanaf ongeveer 1965 lijkt de ergste druk van het vat en lijkt de Koude Oorlogpolitiek plaats te maken voor een streven naar ‘vreedzame coëxistentie’, waarin pogingen passen tot beheersing van conflicten en tot beheersing van de bewapeningswedloop. Men zie:
‘Hoe het koninkrijk der Nederlanden....’
ts. 645 e.v. vrijetijdsbesteding in de 50-er jaren (Louis Prima, bebop-muziek, nozems)
Na 1945 staat de wereld ruim dertig jaar in het teken van de machtspolitieke tegenstellingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. In de late jaren 80 en begin 90 komt daaraan een einde als het communistisch blok in hoog tempo verschrompelt. De volksdemocratieën (vooral Polen en Tsjecho-slowakije) ontworstelen zich steeds meer aan de Russische invloed en varen een steeds onafhankelijkere koers. Maar het duidelijkst is de komst van een nieuwe politieke orde zichtbaar in: 1 de val van de Berlijnse Muur in 1989 en de Wiedervereinigung van de beide Duitslanden. Daarmee is er weer één Duitsland met Berlijn als hoofdstad. 2 de val van het communistische regime in Rusland. (en de daarbij behorende desintegratie van de Sowjet-Unie (laatste regeringsleider: Gorbatsjow) in het begin van de jaren 90. Met het wegvallen van de Russische concurrent wordt de V.S. de enige leidende. De koude oorlog is daarmee geschiedenis geworden.
1.2
Situatie in Nederland
Na de bevrijding in 1945 moest het ernstig verstoorde bestuurlijke, politieke en economische apparaat weer zo snel mogelijk op gang worden gebracht. De vraag was: hoe? Zou men aansluiten bij de situatie van vóór 1940: dat zou betekenen dat de zg. ‘verzuiling’ weer terug zou komen. Godsdienstige overtuigingen zorgden ervoor dat Nederland voor W.O.II was opgesplitst in hokjes waarin ieder al naar gelang zijn religieuze overtuiging zijn plaats vond. Voor het socialisme was dit een ernstige belemmering. Een christelijke arbeider had zijn eigen christelijke politieke partij en zijn eigen christelijke vakbond. En zo was het in de pers, in de sport, de cultuur, de ontspanning. Het maatschappelijk leven voor de oorlog was opgedeeld in duidelijk van elkaar gescheiden werelden: zuilen genaamd. Het was moeilijk om je buiten één van de vier zuilen op te stellen: de katholieke, de protestantchristelijke, de socialistische, de neutrale. Nu dan: tijdens de turbulente jaren van oorlog en bezetting dachten velen afstand te kunnen nemen van dit vooroorlogse bestel en er was de overtuiging gegroeid dat de hokjesmentaliteit definitief had afgedaan. Vooral de jongeren verwachtten dat de oude politieke partijen vervangen zouden kunnen worden door een dynamisch partijstelsel dat gebaseerd was op de tegenstelling conservatief-progressief: gelijkdenkenden uit verschillende levensbeschouwelijke richtingen zouden mekaar in deze nieuwe ordening kunnen vinden. Deze vernieuwingsgedachte noemt men ook wel: de doorbraakgedachte. Van een echte doorbraak is weinig terecht gekomen. De oude R.K.S.P. doopte zich om tot K.V.P., de oude S.D.A.P. kwam terug in de P.v.d.A., gevormd rondom pagina 4
9-6-2010
een aantal illegale bladen uit de oorlog. Bij de eerste na-oorlogse verkiezingen boekte de K.V.P. winst, de P.v.d.A. verwierf minder stemmen dan haar gezamenlijke voorgangsters in 1937. De splinterpartij C.P.N. bloeide weliswaar door haar rol in het verzet op tot 10%(!) van de stemmen, maar onder invloed van de Koude Oorlog werd dat al gauw weer minder. De K.V.P. werkte wel samen met de P.v.d.A. in zgn. Rooms-rode coalities, maar uiteindelijk voelde zij zich meer aangetrokken tot de andere confessionele partijen (CHU en ARP). Al met al kwam er op politiek gebied geen ingrijpende wijziging tot stand; de politieke stromen vloeiden weer door vooroorlogse beddingen. Dit stelde vooral (en alweer!) de jongeren teleur. Een wat katerig gevoel bleef over. In 1946 schreef het oude verzetsblad ‘Je Maintiendrai’ :”Wat was de vrede mooi, toen het nog oorlog was!”. En de dichter Gerrit Kouwenaar die in 1945 22 jaar was, merkte later op: “Ze hadden ons een hemel op aarde beloofd, maar dat werd de grote teleurstelling die veel mensen van mijn leeftijd nogal een deuk heeft gegeven”. Men zie:
videoband Hoe het koninkrijk der Nederlanden...(band 1698)
375-475
politieke situatie: Drees regentenmentaliteit van bestuurders identiteit en verzuiling mandement bisschoppen(1954)/Rijke Roomse leven
pagina 5
9-6-2010
1.3
Cultureel; het Existentialisme
Het gevoel van malaise, van katterigheid was er in heel West-Europa, bij alle bevolkingsgroepen en bij jong en oud. Toch waren het de jongeren die hierop het meest gevoelig reageerden. De ouderen moesten de pijnlijke ervaringen van de oorlog nog verwerken, trachtten de draad van het vooroorlogse bestaan weer op te pakken. De jongere generatie moest veelal nog een (onderbroken) opleiding voltooien of nog een beroep kiezen. Zij hadden in zeker opzicht weinig te verliezen en veel te winnen en konden zich daardoor kritischer opstellen. Zij zaten opgescheept met de erfenis van een gruwelijke oorlog, een oorlog waar zíj zich in elk geval niet verantwoordelijk voor voelden, maar waarmee ze wel moesten zien te leven. Hier zien we de eerste tekenen van een generatiekloof die met de jaren alsmaar groter zou worden. Het was uiteindelijk toch nog maar een kleine groep jongeren die daadwerkelijk uiting gaf aan de onlustgevoelens. Opnieuw werd Parijs het belangrijkste centrum voor kritische jongeren, meest schilders, filmers, musici, zangers. Ook uit Nederland trokken jonge mensen naar Parijs: Karel Appel, Constant Nieuwenhuijs, Simon Vinkenoog, Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus en Rudy Kousbroek. Het geestelijk klimaat werd in deze jaren in Parijs sterk beïnvloed door het existentialisme, waarin schrijvers als Jean-Paul Sartre en Albert Camus de belangrijkste na-oorlogse vertegenwoordigers werden. In de existentialistische filosofie staan vragen centraal als: wat is de wereld? wat is de mens? wie ben ik? wat is het zijn, het bestaan? hoe sta ik in de wereld? Dit zijn de vraagstellingen die in de na-oorlogse periode zeer relevant waren voor de zoekende generatie jongeren. De vraagstellingen zijn een fundamentele herbezinning op waarden/normen en op de plaats/rol van het menselijk individu in de bepaling daarvan. In deze vraagstelling van de existentie-filosofie troffen jongeren de ethische dimensie aan die men zocht maar die men niet in bijv. religie wenste te vinden. Uitgangspunt in de existentiefilosofie is de existentiegedachte: de mens ‘existeert’ wil zeggen dat de mens zichzelf verwezenlijkt in een gegeven werkelijkheid. Daarmee wordt de vraag gesteld wat de vrijheid en de mogelijkheden van het individu zijn. Niet de geschiedenis maakt de mens, maar de mens maakt de geschiedenis, De mens is daarin niet soeverein, maar hij levert zijn individuele bijdrage. Welbeschouwd heeft het individu een beperkte vrijheid ten opzichte van zijn omgeving/zijn wereld: de mens maakt de wereld en wordt erdoor gemaakt. Belangrijk in de existentiefilosofie - en eigenlijk een uitvloeisel van het voorgaande - is de gerichtheid op de medemens. De mens bestaat pas dankzij de anderen, dank zij de gerichtheid op anderen. Hierbij geldt het termenpaar “être-en soi” / “être-pour-soi”. Daarmee wordt verwezen naar het zijn van stoffelijke dingen, doods, in zichzelf besloten respectievelijk naar het zijn/bewustzijn van de mens dat intentioneel is/gericht op anderen. Deze gegevenheden: de betrokkenheid van de mens op de wereld en op de medemens leiden tot een belangrijk grondmotief van het existentialisme; dat van de zelfverwerkelijking. Sartre: de mens is niet, de mens wordt. De mens is derhalve wat hij er zélf van maakt. Dit stelt enorme eisen aan het individu; hij moet de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven dragen, zijn leven richting geven, gebruik maken van zijn vrijheid, keuzen maken. Deze zware pagina 6
9-6-2010
opgave kan zeer bedrukkend werken. Met name in de romans en novellen van Sartre is de mens maar moeizaam opgewassen tegen de zware eisen van het leven. Voorbeelden In de novelle Le Mur van Sartre wachten drie ter dood veroordeelde partizanen tijdens de Spaanse burgeroorlog in de cel op hun executie. Twee van hen worden gedood, de derde krijgt de vrijheid aangeboden op voorwaarde dat hij de verblijfplaats van een kameraad zal verraden. Om zijn rechters te misleiden noemt een plaats waar die kameraad zich onmogelijk kan bevinden. De volgende dag wordt hij vrijgelaten; de kameraad was toevallig teruggekeerd en had zich juist op de aangegeven plek verscholen!! In het toneelstuk Huis Clos zitten enkele personen opgesloten in een hotelkamer waarin ze gezamenlijk de eeuwigheid moeten doorbrengen; dit opgesloten zijn achter ‘gesloten deuren’ symboliseert het menselijk bestaan. Het omvat alle verschrikkingen en kwellingenvan de hel. De hoofdpersoon spreekt de beroemd geworden woorden: ’de hel, dat zijn de anderen’. Ze moeten het met elkaar zien te redden en ze doen dat ook - door ijskoude onverschilligheid, blinde haat en barbaarse heerszucht. Van Albert Camus vermelden we Le myhte de Sisyphe. Oorspronkelijk gaat het verhaal van Sisyphus over de koning van Corinthe die misbruik had gemaakt van zijn macht, reizigers had beroofd en gedood en die zelfs de goden had bedrogen. Zijn gedrag wordt bestraft in de Tartarus - de afgrond van de aarde - waar hij veroordeeld was een zware steen naar de top van een steile helling te rollen. Op het ogenblik dat hij zijn taak vrijwel volbracht heeft, ontglipt hem de macht over de steen die weer terugvalt naar de voet van de helling. Sisyphus is dus genoodzaakt zijn taak telkens opnieuw aan te vatten. Homerus:
Met stappen, zwaar als lood en onder dof geklaag Rolt hij een zware steen voortdurend van omlaag: Maar telkens rolt de steen, zo groot, zo zwaar, zo rond, Met donderend geweld beneden op de grond. En vruchteloos verricht hij telkens d’arbeid weer, Stof stijgt in wolken op: ‘t zweet valt in druppels neer.
Camus houdt zich in zijn essay Le myhte de Sisyphe bezig met de absurditeit van het bestaan. Hij beschrijft mensen zoals ze in de sleur van elke dag gevangen zitten: ‘Opstaan, de tram, vier uur kantoor of fabriek, eten, de tram, vier uur werken, eten, slapen en maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag steeds in hetzelfde ritme - deze routine vult met gemak het grootste deel van het leven’. Intussen verwachten de mensen alles van de toekomst, stellen uit tot morgen, bereiden zich voor op een glanzende carrière, maar uiteindelijk blijkt de toekomst te bestaan uit ouderdom, ziekte en de dood. Zowel Sartre als Camus betogen dat de mensen eerst de zinloosheid en de absurditeit van het bestaan moeten ervaren , moeten ontdekken om tot veranderingen te komen. Dat laatste is immers mogelijk. Het is vooral Sartre geweest die zijn lezers er op wees hoe het individu zijn vrijheid kan benutten: door voortdurend bewust keuzen te doen, bewust vorm te geven aan het eigen bestaan. De mythologische figuur van Sisyphus die steeds opnieuw probeert pagina 7
9-6-2010
de steen tegen de helling op te rollen, zonder dat de top ooit bereikt wordt, is voor Camus het symbool van de mens die niet rebelleert tegen de absurditeit van zijn bestaan. Doordat Sisyphus zich van die absurditeit niet bewust is, is hij -volgens Camus- een gelukkig mens.. Men zie:
vcr-band 1233 La Répétition génerale (ts. 215-240)
Trefwoorden als walging, verveling, zinloosheid, absurditeit, vervreemding sloegen aan bij de na-oorlogse jongeren. Zij verzamelden zich op de terrassen van de Parijse cafés waar Sartre en Camus hun werk geschreven hadden. Ze waren getooid met donkere bril, sluike haren, zwarte coltruien en afgedragen shirts - de ‘outfit’ van de existentialistische jongere. Juliette Greco werd met haar bittere chansons over de triestheid van het bestaan - gezongen in een van de vele ‘caves’ van St. Germain des Prés - een van de idolen van haar generatie. In Amsterdam werd in de jaren 50 en 60 het Leidseplein met de cafés Reijnders en Eijlders het trefpunt van de nieuwe ‘bohème’. Men zie:
pagina 8
videoband Sartre over zichzelf
9-6-2010
2
Literatuur na-oorlogse periode: het proza.
2.1
Algemene karakteristiek van de na-oorlogse “nieuwe” roman.
De maatschappelijke ontwikkelingen zorgen voor een crisis in de na-oorlogse literatuur: Kon een schrijver nog wel greep krijgen op de gebeurtenissen in een zich snel ontwikkelende maatschappij. Kon de schrijver de chaos nog vorm geven binnen de ongeveer 200 pagina’s van zijn roman? Na de oorlog was de wereld een stuk minder overzichtelijk, de besloten gemeenschap waarin iedereen zijn vaste plaats had en wist hoe hij moest handelen, was voor talrijke mensen voorbij. De verstedelijking van onze samenleving, de toenemende invloed van communicatiemiddelen droegen daar veel toe bij. Wat dit laatste betreft: het was de vraag of de roman, die een werkelijkheid oproept met woorden en fantasie, nog wel kon concurreren met de in snel tempo duidelijk wordende mogelijkheden binnen de visuele media. Film en T.V. waren in staat om met flitsende reportages en aansprekend beeldmateriaal het geschreven woord concurrentie aan te doen. De vraag rees of de roman nog wel bestaansrecht had in de tweede helft van de twintigste eeuw. Gevolg van deze twijfel aan de plaats en het nut van de roman in de zo sterk veranderende samenleving was dat veel schrijvers zich gingen bezinnen op inhoud en vorm van de roman. Uiteindelijk kun je zeggen dat het genre roman niet verdwenen is maar veranderd/aangepast. De “traditionele roman” ondergaat ingrijpende wijzigingen en experimenten. Het resultaat is dat er een vernieuwde, soms erg experimentele vertelwijze ontstaat, die bekend is geworden onder de naam: “nouveau roman”. Hier volgt een vergelijkende opsomming van de vernieuwingen. “Oude roman”
“Nieuwe roman”
•
• Omschrijving is mogelijk: een uitgebreid geheel waar, temidden van een veelheid van personen, zich een min of meer gecompliceerd gebeuren geleidelijk naar een hoogtepunt beweegt, en waarin de hoofdfiguren handelen naar hun, zich ontwikkelend, psychologisch patroon.
Omschrijving is minder goed mogelijk; de moderne roman is veelvormig geworden. Er zijn geen vaste wetten, geen voorschriften waaraan de roman moet voldoen.: in plaats van één dominerende stijl is er een veelvoud van stijlen gekomen. Vernieuwers als Joyce, Proust en Kafka hebben de traditionele roman onmogelijk gemaakt, maar zij hebben er geen nieuwe esthetiek voor in de plaats gesteld (‘roman als experiment’).
•
Gebeurtenissen zijn lo• gisch/psychologisch te verklaren; alles is functioneel.
Fantasie, trauma’s, angsten, verbeelding, dromen, dit alles is realiteit voor de mens. Voor de per-
pagina 9
9-6-2010
soon die dit ondergaat is er op dat moment geen verschil tussen irreeel en reëel. De moderne roman maakt daarin dan ook geen verschil (N.B. zie invloed van het surrealisme!) • −
−
−
•
Gevolg voor de structuur: Chronologische ontwikkeling van het verhaal, lineair tijdsverloop Voorspelbare opbouw: duidelijk begin van de handeling, opbouw van spanning, hoogtepunt, ontknoping, afwikkeling, einde Vertellersfiguur is duidelijk aanwezig, dirigeert, alleswetende, autoriale vertelperspectief.
• −
De verbeelding van de lezer wordt geleid door de auteur.
•
−
−
Gevolg voor de structuur: Diffuus tijdsverloop, heden en verleden loopt vaak door elkaar. Intrige is veel minder duidelijk; vaak een willekeurig begin, midden in de handeling schoksgewijze opbouw, vaak een open einde. Personale- of ik-vertelsituatie
De creativiteit van de lezer is nodig voor de “realisering” van de roman
Het mag duidelijk zijn dat het hier gaat om een vergelijking van twee romantypen. Niet elke roman zal dus alle kenmerken vertonen. In de voorbeeldbesprekingen in paragraaf 2.2 is er sprake van nieuwe romans die onderling forse verschillen vertonen in hun “nieuwheid”.
pagina 10
9-6-2010
2.2
Voorbeelden van het na-oorlogse proza.
2.2.1
Louis Paul Boon, Mijn kleine oorlog (1947)
Boons boek over de Tweede Wereldoorlog oogstte in België al daarom weinig bewondering, omdat deze auteur bij zijn beschrijving kennelijk niet van vaderlandse gevoelens was uitgegaan. Voor Boon waren evenmin alle Duitsers misdadigers als alle Belgen voortreffelijk. De vijand was voor hem aanwezig aan beide kanten van de grens. Zijn manier van kijken is vooral die van de kleine man, die altijd en eeuwig door zijn ‘meerderen’ wordt getrapt en die ook in de oorlog steeds weer de dupe blijkt te zijn. Daartegenover staan de officieren die de soldaten moed inspreken voor de strijd, maar die op het moment van het gevecht afwezig blijken te zijn, en de profiteurs die tijdens de bezetting allerlei goederen aan het Duitse leger leveren, maar er na de bevrijding als de kippen bij zijn om de vlag uit te steken en een spandoek op te hangen met als tekst ‘Welcome’ voor de geallieerde bevrijders. Ontgoocheld constateert de ik-figuur die vroeger in optochten voor de vrede heeft meegelopen, hoe wanstaltig sommige mensen door de oorlog worden vervormd. In zijn boek laat Boon een reeks mensen de revue passeren, die ieder op hun eigen wijze op deze collectieve waanzin reageren, die ieder hun eigen oorlog beleven: de blinden voor de poort van het ziekenhuis, het hongerige vrouwtje Albertine Spaens, die tijdens de oorlog steeds weer belooft dat zij bij de bevrijding mee zal swingen op de dansvloer, maar die aan kanker sterft op de dag van de invasie, en de bakker die tijdens de oorlog zoveel verdiend door slecht brood te leveren voor hoge prijs, dat hij zich voorneemt een piano aan te schaffen, het liefst een piano die zelf kan spelen...... In zijn boek geeft Boon een flitsend beeld van wat hij om zich heen heeft opgemerkt. Het caleidoscopische karakter wordt nog versterkt, doordat de auteur na elk hoofdstuk in cursieve letter observaties, meningen, anekdotes heeft opgenomen. “Mijn kleine oorlog” vormt daarom geen doorlopend verhaal. Boon is op zoek naar hoe de mens is, wat zijn motieven zijn: hij geeft voorbeelden, levert zijn commentaar, is afwisselend geestig, striemend en mild. Het verhaal in dit boek is geen geschiedenis op zichzelf, maar een middel om de waarheid over het leven te ontdekken. Zoals Boon opmerkt, wil hij zich in zijn boek met de mensen engageren. Literatuur die de lezers in slaap wil wiegen, wijst hij af. De laatste zin van zijn boek is een oproep die doet denken aan wat ook Sartre van de schrijvers verwacht: “Schop de mens tot zij een geweten krijgen”. 2.2.2
Simon van het Reve, De Avonden (1947)
vanaf vierde druk: Gerard Kornelis van het Reve later Gerard Reve De roman van Simon van het Reve behandelt een episode uit het leven van de 23-jarige Frits Egters, de laatste tien dagen van het jaar 1946. Ook deze roman, die een sterk autobiografische achtergrond heeft, verwekte veel rumoer. De hoofdpersoon bleek in het geheel niet te beantwoorden aan het frisse beeld van de jeugd, dat in de hoofden van de meeste opvoeders ronddartelde. Hij verveelt zich meestal, draait wat aan de knoppen van de radio en bekijkt met walging zijn vader, die met loshangende bretels door het huis scharrelt, zijn soep hoorbaar opslurpt en na het eten tussen zijn tanden peutert. Niet wetend wat te doen, pagina 11
9-6-2010
spuugt Frits soms op de kachel, en kijkt dan nauwlettend toe hoe de spuugbelletjes verschrompelen. De gesprekken in het ouderlijk huis zijn van een weerzinwekkende eentonigheid. Ook bij de weinige vrienden die hij heeft, verveelt Frits zich meestal: met gruwelijke verhalen en zoutloze moppen probeert hij ze te treiteren of uit hun tent te lokken. Op een van de avonden bezoekt hij de reünie van zijn vroegere school, en slaat hij gade hoe nog maar weinig in het ritueel van de schoolfeestjes veranderd is. De voorzitter van de schoolverening heet met een lint om zijn nek iedereen welkom, de rector spreekt een openingswoord, het schoollied wordt gezongen, een strijkje speelt, er wordt een onverstaanbaar toneelstuk opgevoerd. Regelmatig wordt er geapplaudisseerd. Iedereen vertelt enthousiast over de maatschappelijke loopbanen die gevolgd worden, waarbij Frits koel luistert of het gesprek afleidt: carrière maken heeft voor hem geen enkele betekenis. Spottend constateert hij hoe allerlei mensen langzamerhand kaal worden, een zeker teken dat zij ‘op weg naar het einde’, naar de ouderdam en de dood zijn. In de intimiteit van zijn kamer blijkt de hoofdpersoon intussen een kwetsbare jongen., die een wollen konijntje aait en vaak gruwelijke dromen heeft. In het laatste hoofdstuk bereikt het boek een climax. Op oudejaarsavond, waarvoor de moeder wijn in huis heeft gehaald (maar het blijkt helaas vruchtenwijn te zijn), spreekt Frits met liefde over zijn ouders. Met angst en beklemming stelt hij vast dat hun leven al is getekend door de ondergang: zij zijn eenzaam, mogen zij gespaard worden.... Daarna betast hij zijn eigen lichaam en verzekert zich ervan dat hij ademt en zich beweegt: ‘welke beproevingen ook komen, ik leef’. Frits Egters is een buitenstaander. Over hem wordt opgemerkt: ‘Zo sta ik dus hier, in deze donkere portiek’, dacht hij, ‘als een spion. Wat ben ik anders dan een spion?’ Hij wachtte, tot Louis’ gestalte niet meer te zien was en zuchtte. ‘Een spion, altijd spion’, zei hij bij zichzelf. ‘Uit donkere kamers naar buiten spieden op de verlichte straat. Zo is het’. Hierbij sluit de stijl van schrijven precies aan: met koele ogen worden de gebeurtenissen geregistreerd. Eerste druk november 1947 bij De Bezige Bij. Aanvankelijk loopt het boek slecht, men blijft met 1000 exemplaren zitten. De uitgever spreekt dan van een boek dat ‘geheel dood’ is. Toch een herdruk na ongeveer drie maanden, derde druk na een half jaar en de vierde in 1953. Nu betaalt men voor die eerste druk een paar honderd gulden, er zijn inmiddels meer dan dertig drukken verschenen, met een totale oplage van meerdere honderdduizenden. Bij het verschijnen verwerkt het boek veel opschudding. Nescio spreekt van een on-boek. Als diens vrouw hierop verbaasd reageert met de woorden: ”Ja maar pappie, het heeft je toch wel erg aangepakt”, geeft hij haar te verstaan: “Ja, maar dat doet de cholera ook!”. Toch krijgt het boek in 1947 de Reina Prinsen Geerlingsprijs, een aanmoedigingsprijs voor jonge auteurs. De meningen zijn zeer verdeeld: “ Men bekroont maar raak” zegt Greshoff, en Dirk Coster zegt jaren later zelfs nog: “En dat boek van die lugubere prevelaar werd gedrukt, en dan komt er een jury met grote namen en bekroont het!....Toen ben ik aan mezelf gaan twijfelen! Er kwam een soort van angst over me: ik ben gek of zij zijn gek. Is er misschien een nieuwe mens ontstaan van wie ik niets meer begrijp?” Dat zou best eens zo kunnen zijn. pagina 12
9-6-2010
Hermans constateert in zijn kritiek dat Van het Reve een nationale, Hollandse roman heeft geschreven, van internationale allure. Thematiek Het onderwerp van De avonden is duidelijk: een korte, representatieve episode uit het alledaagse leven van een niet al te gelukkige adolescent. Wat is het centrale thema? Vrij algemeen worden genoemd: de eenzaamheid, het isolement, de vervreemding en de verveling. De verklaring zoekt men in twee verschillende (hoewel elkaar niet helemaal uitsluitende) richtingen: • De Avonden is een tijdsdocument: de tijd waarin de oorlogsgeneratie opgroeide is verantwoordelijk voor het ontstaan van dit “document humain” vgl.: ∗ Juryrapport R.P.G.-prijs: “Dit is niet een willekeurige zielsgeschiedenis, maar het boek, dat uitbeeldt wat de tijd, die alle illusies vermoordde, de jeugd heeft aangedaan”. ∗ Anna Blaman: “Simon van het Reve heeft met “De avonden” (De Bezige Bij) onze literatuur verrijkt met een boek, dat een belangwekkend en aangrijpend beeld geeft van na-oorlogs moreel debâcle. In zo’n geval pleegt men te zeggen dat er afstand gewonnen moet worden om te kunnen nagaan in hoeverre zo’n boek inderdaad een zuivere spiegel des tijds is. Zeer waarschijnlijk dat “De Avonden” ook na het winnen van die afstand zich zal blijken te handhaven als een document dat de huidige geestelijke en morele status van vele jonge mensen op verrassende eerlijke en diepe ontroerende wijze in beeld bracht” ∗ Annie Romein-Verschoor: “Dit is het boek van een generatie, d.w.z. meer de stem dan het beeld van die generatie(...). Niet alle jonge mensen zijn zoals ze hier met een wrede humor getekend worden, men kan zelf veilig zeggen, dat zijn prototypen niet zo zijn. En toch is hier de essentie van het schamele deel der na-oorlogse generatie onder woorden gebracht. De na-oorlogse generatie wier bewustheid slechts een periode omspant van achteruitgang, verwording, gebrek, wreedheid en angst, een wereld die overwoekerd is door het irrationele. Een jeugd, waarbij alle ‘natuurlijke’ trekken van de jeugd op grillige wijze zijn uitgegroeid en zich hebben aangepast aan de harde eisen van de tijd. Het is vooral deze aanpassing, die Van het Reve tot in zijn wortels aftast en op huiveringwekkend suggestieve wijze weergeeft.” • Anderen kunnen zich maar moeilijk met het denkbeeld verenigen dat het bij De Avonden om een tijdgebonden document gaat. De problemen van de personages in dit boek doen zich overal en altijd voor en daarom bezit het een tijdloos en universeel karakter. Simon Vestdijk: Hij stelt nadrukkelijk dat in de tekst vrijwel niets betrekking heeft op de speciale geestelijke nood der oorlogsgeneratie, m.a.w. het is geen actueel, historisch-psychologisch, laat staan een sociaal document. Centraal staat volgens Vestdijk het zgn. ontvoogdingsproces, de vergeefse pogingen van de gesjeesde gymnasiast Frits van E. om zich van de invloed van zijn ouders te bevrijden, bij wie hij inwoont. (Er zijn geen scènes, geen uitbarstingen, alles gebeurt heel subtiel en uit zich bijv. in detailkritiek -de wratten van zijn vader, - het smakken van zijn vader tijdens het eten - de bazigheid van zijn moeder. Hij schikt zich ogenschijnlijk in het huiselijk leven - zet de radio af als zijn ouders dat vragen ect.) Vestdijk combineert deze moeilijk benoembare pagina 13
9-6-2010
spanningen tussen de ouders en de zoon met de opvallende afwezigheid van iedere normale erotiek in het leven van Frits Egters en komt tot het inzicht dat hier sprake is van de verdrongen liefde voor de ouders, (m.n. voor de moeder, die in zijn jeugd niet voldoende is beantwoord Kummer/ Verhaar): een fixatie aan een jeugd fase, die, met het hart nog beleden, door de rijpende persoonlijkheid niet meer wordt aanvaard. Frits wil zijn ouders liefhebben, maar hij kan niet meer, en in plaats van zijn liefde op een ander object te richten - een meisje, werk - blijft hij rondhangen op het toneel van zijn onmacht, geneigd zijn ouders de schuld te geven en tevens te intelligent en eerlijk om de schuld niet bij zichzelf te zoeken -terwijl van schuld helemaal geen sprake is. Korte inhoud van “De Avonden” Hoofdpersoon van deze roman: Frits van Egters, 23 jaar. Hij is op het gymnasium geweest maar heeft na vier jaar deze studie afgebroken. Hij werkt nu op kantoor en woont bij zijn ouders. De vader van Frits is een nogal zwijgzaam figuur, enigszins doof, de moeder is spraakzamer maar echt contact heeft hij niet met haar. Van zijn werk merken we nauwelijks iets, in dit werk zien we hoe Frits zijn avonden en zijn vrije dagen doorbrengt, de laatste 10 dagen van het jaar. Geen “gezellig” winterverhaal zoals de ondertitel suggereert. Vrije tijd betekent voor Frits hoofdzakelijk verveling en een permanente maar weinig dynamische bestrijding van die verveling met allerlei huiselijke karweitjes, kleine plagerijen, zinloos rondhangen, korte bezoeken aan vrienden (Louis en Victor) en zijn getrouwde broer Joop, en vooral: het scherp waarnemen van de mensen die hem omringen en een voortdurende observatie van zichzelf. Met zijn ouders kan hij niet zo best opschieten, hun manieren irriteren hem, zij kunnen het trouwens onderling niet zo goed vinden; met zijn broer en zijn vrienden heeft hij wel enig maar geen persoonlijk contact. Zij tolereren echter wel zijn vele quasi-serieuze opmerkingen over kaalheid en andere symptomen van verval en zijn voorkeur voor gruwelverhalen over ziektes en ongelukken. Hoewel ......tolereren? Eigenlijk is hij op deze avonden ook hier een buitenstaander, hij wordt wel eens “weggekeken”, een andere keer treft hij bij een kennis een vriend die het zgn. te druk had om met hem naar de film te gaan. Vrijwel alle nachten droomt hij intens en vreselijk (over een jongeman die hem een hand dreigt te geven die een zwarte kreefteschaar is, over een zwaan die hem doden wil, over wilde angstige achtervolgingen ect.)
pagina 14
9-6-2010
2.2.3
L.P. Boon De Kapellekensbaan (1953)
(Gebaseerd op G. van Bork, Over De Kapellekensbaan Zomer te Ter-Muren van L.P. Boon, Synthese-reeks) Boon: Bij oppervlakkige beschouwing zouden we inderdaad kunnen zeggen: Boontje schrijft steeds maar over Boontje. Maar beter toekijkend zal men merken dat Boontje in deze wereld rondloopt, haar grootte tracht te meten, haar diepte tracht te peilen...... dat iets hem daarbij als maatstaf moet dienen en dat hij zichzelf als maatstaf heeft genomen. (V. Bork p 83)
Bovendien stelt Boon in de inleiding van de roman dat hij de op- en neergang van het van het socialisme wil beschrijven en de ineenstorting van de burgerklasse. Daarmee doet Boon zich kennen als een auteur met een boodschap (sociaal engagement, stellingname t.a.v. de werkelijkheid), die zelf heel nauw bij het schrijfproces betrokken is. Ik moet eerlijk bekennen dat ik weinig of geen fantasie heb. Eigenlijk heb ik er helemaal geen. Als ik iets beschrijf moet dat echt gebeurd zijn. Al wat ik geschreven heb in “De voorstad groeit”, in “Vergeten straat”, in “Mijn kleine oorlog”, in de “Kapellekensbaan” en noem maar op, dat is echt uit het leven gegrepen, zoals men zegt, dat komt uit mijn eigen straat. In het verlengde van deze uitspraak ligt de volgende uit Boonboek: Als je iets schrijft, dan moet je dat doorleefd hebben. Als je zegt: ‘Ja, ik ga eens wat maken, iets fantaseren’, dan gaat dat niet, je moet het werkelijk doorleefd hebben. (v. Bork, p84)
Boon is een auteur die door het schrijven aan zelfverwerkelijking doet. En dat het bovendien een auteur is met veel aandacht voor de techniek is ons onmiddellijk bij de lezing van De Kapellekensbaan opgevallen, toen we geconfronteerd werden met een complexe vertelstructuur. Die complexiteit van structuur is gelegen in de drie vertellagen, die mekaar afwisselen en die ook onderling vervlochten zijn: 1
2
Ondineke-verhaal Het verhaal van Vapeurs dochter Ondineke, een armeluisdochter die opgroeit in TerMuren in een tijd dat de ”sociale beweging” zich aan het organiseren is. De kerk en de gegoeden verzetten zich. Ondineke ontvlucht haar achtergrond door met de directeur van de garenfabriek een verhouding aan te gaan. Deze trouwt uiteindelijk binnen zijn eigen milieu. Na omzwervingen en voorvallen (zwangerschap bijv.) trouwt ze met Oskar, met wie ze ook een aantal kinderen heeft. Zij heeft zich verzet tegen “de socialen”. Naderhand (in Zomer te Termuren) komt zij wat meer tot rust om uiteindelijk -na oorlog/voorspoed/nieuwe oorlog- gelaten haar lot af te wachten. De socialen zijn arrivé (hun rol is daarmee uitgespeeld). Hoewel er meer thema’s in het Ondineke-verhaal aan te geven zijn, is de rode draad ongetwijfeld de opkomst en de neergang van het socialisme. De aktuele roman: Daarin spelen een aantal personages (de schrijver, de Kantieke Schoolmeester, Johan
pagina 15
9-6-2010
3
• •
•
Janssens, monsieur Colson ect) een rol die voortdurend commentaar leveren op het Ondineke-verhaal. Elk vanuit zijn eigen standpunt/ ideeënwereld. Zozeer zijn zij de medemakers van het Ondineke-verhaal dat zij in de actuele roman spreken over “onze Kapellekensbaan”. Het centrale thema in de actuele roman is het Hamlet-thema oftewel de twijfel. Twijfel aan alles wat er met Ondineke gebeurt, zou moeten gebeuren ect. Johan Janssens is een van de personages in de aktuele roman: Janssens (hij heeft veel autobiografische gegevens van Boon in zich verenigd (huis- en gevelschilder, schrijft voor dag- en weekbladen, zenuwzieke vrouw en een zoon Jo)) is de schrijver/leverancier van de Reinaert-verhalen. De Reinaert-verhalen: Dit zijn bewerkingen van de oude Reinaert-versie; zij zijn afzonderlijk (hoewel ook weer uitgebreider) gepubliceerd in “Wapenbroeders”. De bewerkingen zijn sterk gekleurd naar Boon’s visie op de Reinaert-figuur. In de Kapellekensbaan spelen de Reinaert-verhalen een veelvormige rol Reinaert is met zijn individualisme en a-sociaal gedrag een parallel-figuur van Ondineke. Hij laat niet na naar boven te likken en naar beneden te trappen. De Reinaert-verhalen zijn een parodie op zijn (Boons) vertrek uit de Belgische Communistische partij, die hij verliet omdat ze hem te “Frans” én te “hiërarchisch” was. Zo mag Isengrinus, toevalling in een klooster beland, in het koor meezingen en verder doen wat anderen (lees: de communistische bazen) hem zeggen. Ook de Belgische koningskwestie (de terugkeer van de Duits-gecorrumpeerde Leopold, de volksstemming, de onlusten, de afstand ten gunste van Boudewijn) en de Kongokwestie komen via de Reinaert-verhalen aan bod.
Met de Reinaert-verhalen wordt Boon’s opvatting over de tijd (alles blijft bij hetzelfde: iets nieuws verdwijnt weer) gedemonstreerd. Zoals het in Reinaerts tijd (de M.E. ) was, zo was het in Ondinekes tijd (1850-1950), en zo blijft het ook in de actuele tijd.
pagina 16
9-6-2010
2.2.4
W.F. Hermans, De tranen der Acacia’s
Korte inhoud Wat veel mensen in de roman van Willem Frederik Hermans prikkelde, was de manier waarop de verzetshouding van het Nederlandse volk tijdens de oorlog werd getekend. De hoofdpersoon, Arthur Muttah, heeft een kritische kijk op de illegaliteit. Hij constateert veel grootspraak, veel dilettantisme bij de verzetstrijders: velen vochten tegen de Duitsers uit zucht naar avontuur, of om aan een vastgelopen huwelijk weer wat fleur te geven. ook de dagen van de bevrijding worden in Hermans roman niet zo feestelijk beschreven: de vlaggen hangen er maar treurig bij, er heerst wantrouwen tussen de mensen, de zwarte handel bloeit, uitbarstingen van haat en fanatisme doen zich voor. Ook Arthur Muttah wordt getekend als een outsider. Hij doet niet mee aan het verzet. Als hij een Duitser dood, is het net te laat: de bevrijdingsdag is al aangebroken en een eervol lintje op de borst zit er voor hem niet in. Over zichzelf merkt hij op: ‘Overal sta ik buiten, nergens hoor ik bij’. Wanhopig probeert hij zijn plaats in het leven te bepalen. Hij ziet hoe anderen zich tot groepen aaneensluiten (de illegaliteit, het huwelijk), om aan het leven een zin te geven. Hij ziet scherper dan zij. Hij merkt de tragiek van het leven op en ontdekt dat de meeste mensen aan deze tragiek gedachteloos voorbijgaan: ‘Ieder gaat op een of andere wijze door water of vuur, niemand uitgezonderd, alleen de meesten weten het niet eens’. Op zoek naar een plaats in het leven, naar iets dat richting aan zijn bestaan kan geven, zoekt hij een vaderfiguur. Eerst meent hij die in zijn vriend Oscar gevonden te hebben, maar deze stelt hem teleur door hem geen deelgenoot te maken van zijn geheimen. Oscars vrouw Andrea met wie Arthur een jaar lang een verhouding heeft, laat hem in de steek alsof er niets gebeurd is. Dan reist Arthur naar Brussel, waar zijn eigen vader woont, maar ook door hem wordt hij niet geaccepteerd: vader slaagt er niet in aan zijn zoon zijn eigen naam te geven. Met Alice, met wie zijn vader intussen getrouwd is, heeft Arthur lange gesprekken, maar zij sterft en zijn eenzaamheid is voortaan volkomen. Om aan de oorlog en aan de bevrijdingsmaanden te ontkomen, barricadeert Arthur zich a.h.w. eerst in zijn Amsterdamse huis, en late in het huis van zijn vader in Brussel. Het huis is symbool van zijn eigen domein, maar voortdurend lopen er anderen in rond. Een deel van het huis is voor Arthur onbereikbaar en geheimzinnig, zoals ook in Hermans latere novelle ‘Het behouden huis’ een kamer voor de gedeserteerde soldaat ontoegankelijk lijkt. Artur leeft in de randgebieden van het zgn. ‘maatschappelijke bestaan’, waar de afwezigheid van alle waarden en zekerheden steeds een dreigende uitwerking heeft. Hij merkt op: ‘In puinhopen voel ik me prettig, ergens anders hoor ik niet thuis’. ‘De tranen der acacia’s’ is geen psychologische roman, geen verbeelding van de ontwikkeling van een karakter. de figuur van Artur laat symbolisch zien, welk plaats de mens in het leven inneemt: tegenover de wet van de aftakeling probeert hij zich wanhopig te verzetten, maar al zijn illusies zijn tenslotte op niets gebaseerd. Hermans’ beschrijving van bepaalde verzetsstrijders wekte bij sommigen grote verontwaardiging. De schrijver Jef Last merkte na verschijning van Hermans latere roman ‘De donkere kamer van Damocles’ op: ‘Wij die onze in het verzet gevallen kameraden herdenken, kunnen ons niet anders dan getroffen voelen, wanneer wij in de boeken van de heer Hermans uitsluitend verraderlijke, laffe, onbenullige, onbekwame, of in ieder geval kale, pagina 17
9-6-2010
naar zweet en uit hun mond stinkende illegalen ontmoeten. We mogen hem zeggen dat hij liegt, en dat hij liegt met opzet. Vertelwijze (m.b.v. Janssen, ‘Het gelijk van Pyrrhow) Het is niet Arthur zelf die het verhaal vertelt. Er is een anonieme verteller die beschikt over alle gegevens. Hij beschrijft, neemt waar, soms met de ogen van de personages (Arthur, Oscar, Carola). Hij geeft soms zelf commentaar op de gebeurtenissen: Het gevolg van deze organisatie van de feiten in de roman is dat lezer op een ander standpunt staat dan de hoofdfiguur. De lezer is beter geïnformeerd dan Arthur. Arthur die bemerkt dat Oscar hem over zijn illegale activiteiten dingen heeft verteld die door anderen worden tegengesproken, voelt zich door de enige persoon die iets voor hem betekent, bedrogen: bijvoorbeeld p. 85/89-90, 86/91/ 136-137/142-143. Hij komt in een toestand van voortdurende onzekerheid: Een mier dwalend door een spons, was hij. Nooit zou hij in alle gangen kunnen komen, daartoe duurde het leven te kort. (p.169/177, vergelijk p. 268/277: “Ik weet niets van mijn leven ect.) Alles wat hij over Oscar verneemt is in tegenspraak met elkaar: “Nooit, nooit zou hij precies weten wat Oscar wist, dacht en voelde. En als hij dat niet wist, wist hij ook niet wat hij van zichzelf moest denken (p. 146/153) Hier wordt de verbinding naar zichzelf gelegd: de onzekerheid omtrent de wereld om hem heen wordt geïnterpreteerd als een onzekerheid omtrent zijn eigen identiteit. En het thema van de roman wordt volledig gegeven in de volgende gedachten van Arthur: ‘Hoe zou een Amerikaan kunnen uitvinden of Oskar een held of een lafaard is ge weest? Ik weet het niet eens, en ik heb er toch vlak bij gezeten. Speeman zegt: Os kar is een lafaard: hij zegt: er zijn weinig meisjes die zulke offers hebben gebracht als Carola. Hij zegt het. Hij heeft haar kale kop nog niet gezien. Een soldaat is dapper als hij de bevelen uitvoert die hij van zijn meerderen krijgt. maar wie kan nagaan of iemand de bevelen die hij zichzelf heeft gegeven, letterlijk uitvoert? Wie trouwens weet precies welke bevelen hij zichzelf geeft? Wie wist precies welke bevelen hij zichzelf moest geven? (p217/225) 2.2.5
Ivo Michiels, Het boek Alfa (1963)
Plaats van het boek Alfa in een algemeen kader Het boek Alfa van Michiels is in de literatuurlijst opgenomen als voorbeeld van een “nouveau roman”. Opvallend aan Het boek Alfa is het ontbreken van een uitgewerkt hoofdpersonage (zoals in de werken van de grotere en traditionele roman er wel steeds een typisch hoofdpersonage was: Dostojewsky , De gebroeders Karamazow, Flaubert, Madame Bovary, of Couperus, De stille kracht). De Nederlandse roman heeft met auteurs als genoemde Michiels, maar ook met Mulisch, Polet, Raes, Schierkerk ingespeeld op vernieuwende tendensen die te vinden zijn bij auteurs als Musil, Faulkner, Virginia Wolff, Joyce en Robbe-Grillet. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat vanaf Het boek Alfa alle Nederlandse prozaliteratuur plotseling voldoet aan de kenmerken van de nieuwe roman; aan het werk van Vestdijk, Lampo, Blaman ect. is te zien dat velen op hun eigen wijze aan het werk zijn pagina 18
9-6-2010
en blijven. Dat neemt niet weg dat we met Het boek Alfa een markant punt in de evolutie van de Nederlandse romanliteratuur aantippen. De werkelijkheid wordt sterk gesubjektiveerd en geinterioriseerd/verinnerlijkt. In de voetsporen van Bergson, Freud, en Jung betekent een roman schrijven een zoektocht naar binnen; het romanpersonage wordt sterk gesubjektiveerd, het wordt veelal een bewustzijn. In Het boek Alfa beleeft het ongenaamde hij-bewustzijn in een enkele seconde een hele levensloop. Het tijdsverloop is niet continue en niet chronologische-oorzakelijk. De associatie en improvisatie regeert het romanverloop. Het is wellicht duidelijk dat een nog verdergaand romanexperiment de schrijfdaad zelf tot onderwerp zal hebben. bv. Roggeman Zover is bij “Het boek Alfa” niet doorgeëxperimenteerd.: Hoewel ook dit boek moeilijk toegankelijk is, is het gestructureerd rondom een bewustzijnskern, waardoor je als het ware met een kamera-oog caleidoscopisch een binnenwereld aftast. Doordat het hoofdkarakter niet meer beschreven wordt past het niet meer in de tradities van een Katadreuffe (in Bordewijks; Karakter) of in de personages van Couperus. Naast de hoofdpersonage worden de kenmerken van het vernieuwde proza ook duidelijk in de: - tijdsstructuur - point of view - monologue intérieur. Michiels, Het boek Alfa, enkele kanttekeningen • Het boek bevat een reeks bewustzijnstoestanden die de lezer herschept als behorend tot één bewustzijn: dat van een soldaat op wacht, die weg wil maar dat niet mag. De soldaat, de kleine jongen, de achtjarige, de achttienjarige, de “hij”, “ik” zijn allemaal brokkelingen van één figuur. Deze soldaat heeft een verleden, maar ook projecties op de toekomst, hij heeft angsten frustraties en verlangens..., al deze bewustzijnsinhouden doemen in niet oorzakelijke volgorde in het boek op. N.B. het zou wel eens zo kunnen zijn dat de lezer, gevormd als hij is door de traditie van het consistente romanpersonage, ten onrechte alle gedachtenflarden aan één romanfiguur toeschrijft.... in dat geval zouden meerdere romanfiguren verscholen zitten in de gedachtenflarden. Maar goed...... het is best acceptabel om van één romanfiguur uit te gaan. •
•
Het verhaal kan niet samengevat worden, want.......er is geen verhaal in de zin van een chronologisch te ordenen opeenvolging van gebeurtenissen. Het onderwerp van het boek is het schrijfproces zelf. Vandaar wellicht ook de titel: Het boek Alfa = het eerste boek in een nieuwe reeks van boeken, zoals ze vanaf nu zullen zijn. In de tijdsstelling van het boek zijn een aantal lagen te ontdekken. ∗ de achtjarige (in de proloog). Na verdwaling neemt hij de leiding op zich, maar hij kan op het beslissende kruispunt niet kiezen: twijfel (dat kenmerkt de soldaat ook: weglopen?)
pagina 19
9-6-2010
het kind-zijn. In deze passages is het vernederende steeds duidelijk aanwezig: vernedering (dat is ook het probleem van de soldaat) ∗ heel belangrijk is ook de aanwezigheid van de jongen met het grote mes. (mislukkende initiëring in het volwassen leven) ∗ de adolescentie: de confrontatie met de werkomgeving en de eerste seksuele ervaringen (impotentie) zijn hier de dominanten ∗ de dood van de vader: waarin de zwijgverkondiging tot de vader tot uiting komt. ∗ de schildwacht-situatie: waarin de twijfel omtrent het in beweging komen en naar An gaan domineert, voortdurend doorschoten met fragmenten uit genoemde lagen. Hierin o.a. de jemonoloog, gericht aan Schram, die niet luistert. Er doet zich een groot aantal schakelmanoeuvers voor. Soms gebruik makend van cursivering, of door “en” of door het plotseling beginnen van een nieuwe zin, of door een overschakeling van “ik” naar “jij” (bv. Schram - monoloog) of “hij” wordt van het ene bewustzijnsnivo naar het andere gesprongen. Van de lezer wordt een ongelooflijk alertheid verwacht. De symboliek van het boek. Doordat in alle lagen van het boek de “ja” of “nee”kwestie een rol speelt (heel sterk in de overpeinzing van de soldaat bv: zal ik deserteren of niet), maar geen oplossing krijgt, ontstaat er een toestand van dubbelzinnigheid. Zowel het “ja” als het “nee” geeft geen verandering: slechts het lijdzaam dulden blijft over. (en dat is wat het centrale bewustzijn doet). Dit lijdzaam dulden verwijst - in samenhang met de passages omtrent kerk en geloof - symbolisch naar de Christusfiguur. ∗
•
•
Ivo Michiels (pr. Henri Ceuppens) 1923 geboren, opgegroeid in katholiek milieu; later ongelovig. Journalist en uitgeverijmedewerker. 1957 Het afscheid (extentialistische roman) niet zeer experimenteel. 1963 Het boek Alfa 1968 Orchis Militaris experimenteel proza 1971 Exit ....... Dixit
pagina 20
9-6-2010
3
Literatuur in de na-oorlogs periode: de poëzie
3.1
Beweging van vijftig
Rond 1950 vindt er in de Nederlandse literatuur een revolutionaire beweging plaats: de Beweging van vijftig of De Vijftigers. Andere benamingen: experimentele, atonale poëzie. Volgens Rodenko reserveren we de termen modern en avantgardistisch voor de meer internationaal-gerichte poëzievernieuwing aan het begin van deze eeuw (zie Modernisme/De Nieuwe Beweging met invloeden van het kubisme, het surrealisme, het dadaïsme en het expressionisme)
3.1.1
Leden van de groep
Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus, Jan Elburg, Jan Hanco, Rudy Kousbroek, Gerrit Kouwenaar, Lucebert, Sybren Polet, Paul Rodenko, Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog. Soms worden ook tot de groep gerekend: Hans Lodeizen, Koos Schuur, Guillaume v.d. Graft, Leo Vroman, Achterberg, Diels, Tergast. De eerste dertien dichters worden genoemd door Kouwenaar in de bloemlezing Vijftigers, door Vinkenoog in Atonaal en het schrijversprentenboek: de kern van de beweging. Als groep treden zij naar buiten vanaf 1947 tot ongeveer 1954. Het is nog steeds moeilijk de gemeenschappelijke noemer te vinden waarop zeer uiteenlopende dichters als Lucebert, Hanco en Campert te verenigen zijn, ondanks alle verschillen zijn in de genoemde jaren toch duidelijk tekenen aan te wijzen van een “groepsgeest”
3.1.2
Beknopte geschiedenis
Op 16 juli 1948 vindt de oprichting plaats van de Experimentele Groep in Holland, beeldende kunstenaars waaronder Karel Appel, Constant Nieuwenhuys en Corneille. Zij gaven een tijdschrift uit, Reflex, waar maar twee nummers van verschenen, maar dat wel enorm veel invloed heeft gehad. Men wilde werken aan de vernietiging van bestaande esthetische opvattingen omdat die het groeien van een nieuwe creativiteit verhinderde en de scheppende instincten die nog onbewust in de mens sluimeren, in de weg stonden. De dichters Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar en Lucebert worden lid. In november 1948 verbindt de Nederlandse experimentele groep zich met kunstenaars uit België (Alechinsky) en Denemarken (Asger Jorn). Als verbindende schakel dient het tijdschrift Cobra (Copenhagen, Brussel en Amsterdam). Deze Cobra-kunstenaars: • hadden een afkeer van het gladde, steriele schilderen waartoe vele na-oorlogse kunstenaars vervallen waren • hadden een agressieve benadering: “geen beleefdheid in de kunst, de kunst is bruut verlangen”. Geïnspireerd door de volkskunst uit Oost-Europa, Afrika en Zuid-Amerika wilden de Cobra-kunstenaars een vitale kunt scheppen. • vonden het wordingsproces, het maken van het schilderij, de “daad” belangrijker dan het resultaat (action-painting van Karel Appel) pagina 21
9-6-2010
•
gaven een nieuwe impuls aan de dichters binnen deze groep, zij zorgden voor een revolutionaire ontwikkeling in de Nederlandse literatuur, een vernieuwing die trouwens broodnodig was. ∗ het epigonisme vierde in de na-oorlogse jaren hoogtij, imitaties van Bloem, Marsman, Slauerhoff, Nijhoff, Achterberg ∗ de traditie in de Nederlandse poëzie was nauwelijks diepgaand beïnvloed door revolutionaire veranderingen die de literatuur in landen als Frankrijk, Engeland en de V.S. sinds een eeuw had doorgemaakt. Vernieuwers als Paul van Ostaijen, Theo van Doesburg, H. Gorter waren eenlingen: hun werk werd beschouwd als een “interessant experiment”, maar kreeg geen wijdverbreide navolging. Artistieke vernieuwingsbewegingen als dadaïsme, futurisme, surrealisme waren grotendeels aan Nederland voorbijgegaan, zeker aan de Nederlandse literaire kritiek.
Tegen de gezapigheid van het literaire leven in Nederland zetten veel jonge schrijvers zich af, vooral Lucebert. In het Holland-nummer (1949) van Cobra publiceerde hij het programmatische gedicht “Verdediging van de 50-ers” waarin hij sarcastisch schreef over de kalme rust van het literaire establishment. Dit gedicht is ook een voorbeeld van de sterk politiek-maatschappelijke geëngageerdheid van vele jonge dichters, maar daarover later meer. Een ander belangrijk gebeuren in 1949 is de Internationale Tentoonstelling Experimentele Kunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Lucebert wilde daar een lezing geven over experimentele literatuur, maar dat werd hem onmogelijk gemaakt door een Amsterdamse meubelmaker die amok maakte. De bijeenkomst eindigde zeer rumoerig ,liep uit op een handgemeen. In elk geval bezorgde het voorval de Experimentelen veel publiciteit. Verder ontstond in België in 1949 een nieuw tijdschrift o.r.v. gelijkgezinde Zuidnederlandse schrijvers: Louis Paul Boon, Jan Walraven, Remy de van Kerckhove en Hugo Claus: Tijd en Mens. In 1950 startte S. Vinkenoog in Parijs zijn eenmansblaadje Blurb (door hemzelf getikt, gevouwen en geadresseerd), bestemd voor vrienden en belangstellenden. In Amsterdam verscheen Braak o.r.v. Remco Campert en Rudy Kousbroek, later ook Lucebert en Bert Schierbeek. Men maakte zich meester van Podium dat als het belangrijkste tijdschrift van de nieuwe generatie zou worden beschouwd. In 1951 verschijnt de bloemlezing Atonaal door Simon Vinkenoog samengesteld: 11 jonge dichters worden aan het publiek gepresenteerd. In zijn inleiding wijst hij ondermeer op het verschijnsel dat in de gekozen gedichten alle vaststaande regels van metrum en mijn overboord zijn gegooid; hij wijst op soortgelijke ontwikkelingen in het buitenland en op het chaotische bestaan waarin geen overzichtelijke poëzie past. Ook in 1951 rumoerige optredens van de 50-ers. Lucebert las in het Stedelijk gedichten voor: De Analfabeet dat bestond uit een plechtig voorgedragen ABC en De dood van een minister-president pagina 22
9-6-2010
dat luidde -de minister-president is een kanon piep piep piep piep piep - en hij keerde een glas water om boven zijn hoofd: “Herfst”. Opzien baarde ook Hans Hanco met zijn stuk taalmuziek Oote oote boe. Het kamerlid Wandelaar las dit voor in de Eerste kamer, “een uiting van decadentie” dat geen steun verdiende, “dit infantiele gebazel”. Bertus Aafjes schreef in Elseviers Weekblad het onvergetelijke en onvergeeflijke: “de SS de poëzie binnen gemarcheerd.” Toch werd Lucebert in 1954 bekroond met de poëzieprijs van Amsterdam. Bij de prijsuitreiking tooide hij zich als een keizer; met kroon en keizersmantel en met een gevolg van hellebaardiers. De verschrikte autoriteiten lieten hem verwijderen. 1954: Nieuwe bloemlezing : Nieuwe Griffels, Schone Leien van P. Rodenko. 1955: Vijf 5 tigers van Kouwenaar. De Vijftigers verdwijnen als groep.
3.2
De positie van de Beweging van Vijftig
Algemeen; De Vijftigers zijn zich bijzonder goed bewust van de positie die zij als schrijver in de na-oorlogse samenleving innemen. We kunnen de positie van de dichter uit die jaren vergelijken met die van de surrealisten en dadaïsten van de eerste wereldoorlog. Maar er is een belangrijk verschil. Nederland was in de eerste wereldoorlog min of meer buiten schot gebleven. Het is een van de oorzaken, waarom de drang tot vernieuwing van maatschappij en literatuur in de jaren twintig in Nederland minder fel en uitgesproken was dan in het buitenland. Na 1945 was dit anders. De Vijftigers hadden de oorlog als adolescent beleefd. Ze waren vijftien tot twintig jaar oud in 1940. In de eerste jaren na de bevrijding maakt een optimisme al gauw plaats voor teleurstelling en angst, toen de verschrikkingen van de oorlog eerst goed tot een ieder doordrongen. Niet alleen is de oorlog onderwerp van de poëzie van Vijftig. Nuis spreekt in dit verband van een “stille revolutie”. Terwijl auteur en lezer voor de oorlog een zekere welstand gemeen hadden en een complex van feitenkennis, denkgewoonten en vanzelfsprekendheden dat bij benadering kan worden omschreven als gymnasuimcultuur, was na de oorlog een vervaging van sociale en culturele grenzen te constateren. Zonder veel overdrijving kan hen zeggen dat De Vijftigers de eerste echte arbeidersgeneratie waren in de Nederlandse literatuur. Dat deze sociale verandering gevolgen heeft voor de literatuur die men schrijft en voor de relatie met de lezers, lijkt voor de hand liggend maar is moeilijk te bepalen. Het is de tijd van de Koude Oorlog, de politionele acties in Indië en de stichting van Israël, de processen van de oorlogsmisdadigers, atoombom, enz. Op cultureel gebied is er in West-Europa naast het existentialisme een doorwerking van het surrealisme met Aragon en de Breton als woordvoerders; de invloed van de Amerikaanse negerjazz (Armstrong, Duke Ellington, Bechet), de opkomst van de Franse film (Marcel Carné), het anticommunisme van Orwell, Gide Koestler, het strijdvaardige humanisme van Camus, de oorlogsliteratuur (Mailer, Hermans enz) enz. enz. Men leze: Het moderne westen, Culturele ontwikkeling na 1945 van Jean Améry (aula 127). De Vijftigers stellen er een eer in de bindingen met het maatschappelijk leven te onderhouden. Zij hebben hooggestemde verwachtingen t.a.v. de sociale functie van literatuur. In veel programmatische gedichten wordt “de nadruk” gelegd de mensen via poëzie te bevrijden pagina 23
9-6-2010
van hun idealiserend wereldbeeld, hun burgerlijke normen en waarden; het kolonialisme, het katholicisme. Sommigen als Elburg en Kouwenaar zijn in hun begintijd communist. De Vijftigers zijn vooral een poëziebeweging Zoals de bloemlezingen van Vinkenoog en Kouwenaar afdoende bewijzen, staat de poëzie centraal bij de Vijftigers. Het proza was duidelijk in de minderheid. Lucebert en Schierbeek (Het boek ik, De derde persoon bijv.) schreven een associatief soort proza met veel poëtische elementen. Hanlo, in vele opzichten een outsider in de beweging, schreef een zeer persoonlijk soort proza. Het proza van Campert, dat voor een groot deel pas na het uiteenvallen van Vijftig geschreven werd, heeft weinig gemeen met het associatieve proza van Schierbeek. Het essay kwam er bij de Vijftig bekaaid af. Paul Rodenko en Ad den Besten zijn hier produktief geweest en wierpen zichzelf op als verdedigers en propagandisten van de nieuwe poëzie. Toch zal men het programma en de bedoelingen van de experimentelen vooral in de vele programmatische gedichten moeten zoeken, en in enkele manifesten en polemieken. Bij programmatische gedichten denke men aan gedichten met titels als Verdediging van de Vijftigers, School de poëzie, Het materiaal van de dichter (Lucebert), De taal, ik heb nooit, dat is alles (Kouwenaar), Leven met woorden (Andreus), Opnieuw (Elburg), Credo, en Gedicht (Campert). Het laatste gedicht komt voor in de bundel Een standbeeld opwinden (1952).
3.3 •
De kenmerken van Vijftigers Engagement v.d. dichter met de wereld om hem heen: groot politiek en sociaal bewustzijn - van de eigen plaats in de wereld; When we were Young (Campert) - van sociale en politieke problemen: thema’s als oorlog, kolonialisme, angst voor het bestaan komen veelvuldig voor. Sleutelwoorden: angst, absurditeit, het irrationele, engagement, het niets.
Sociale functie van de dichter en zijn poëzie (de taak, de opdracht van de dichter): mensen via de poëzie te bevrijden van hun idealistische wereldbeeld, van de machten die hen in deze maatschappij gevangen houden en hen de weg wijzen naar een nieuwe, ideale wereld. Dit lijkt in tegenspraak met hun duistere, moeilijk verstaanbare poëzie. Vinkenoog: “Deze nieuwe poëzie is waarschijnlijk niet voor uitleg vatbaar, dat in tegenstelling tot de poëzie der generaties die deze dichters voorafgingen.” Kouwenaar: deze duisterheid en dit onbegrip doet zich iedere keer voor als er zich een nieuwe generatie aandient. Lucebert: De Vijftigers zijn wel analytisch te benaderen (zie Van de Wetering) Conclusie: het verregaand experimenteren met taal, met als gevolg veel duisterheid, is een belemmerende factor geweest bij het uitdragen van hun nieuwe wereld. •
•
“Nieuwe wereld”: sterk verlangen naar een nieuw begin der dingen, op zoek naar de bronnen van het bestaan: grote belangstelling voor de kinderwereld, voor primitieve
pagina 24
9-6-2010
culturen, voor volksmuziek (ook authentieke negerjazz), voor de intuïtie. sleutelwoorden: Aarde, paradijs, kind, lichaam, begin. •
Voorbeeld: “Opnieuw” van Elburg
•
Autonome beeldspraak Terug naar het uitgangspunt: wat is de autonomie van de beeldspraak? De beelden, de metaforen, staan niet langer in dienst van een bepaalde gedachte, een gedicht wordt niet meer opgebouwd met behulp van metaforen, de beelden zijn het gedicht zelf. Nogmaals: daardoor kunnen deze gedichten vaak moeilijk geduid worden, de beelden worden opeengestapeld, vaak chaotisch, fragmentarisch geheel. Vergelijk qua effect: Kouwenaar: Als een ding met Rodenko: Constellatie zeer fragmentarisch consistent geheel van beelden
•
Kenmerkend voor de beeldspraak van de Vijftigers (behalve “autonomie”) verder: ∗ verband wordt gelegd door associatie zie lucebert: Hart, Hoofd & Hand
•
Woorden worden dikwijls zonder waarschuwing of uitleg gecombineerd op grond van hun betekenis en klank. Het is aan de lezer om het verband te leggen: soms is dat verband niet erg voor de hand liggend, hetgeen de leesbaarheid van het gedicht bemoeilijkt. ∗ spontane schrijfwijze, creatieve proces van het schrijven leidt soms tot het zgn. “écriture automatique”: de dichter schrijft zonder controle of ingrijpen van de rede neer war uit zijn onbewuste omhoogwelt. Bijzondere stilistische en formele kenmerken. ∗ typografische experimenten (wisselende lengte van regels, strofen, ontbreken van interpunctie en hoofdletters, invoeren van cijfers ect.). ∗ klankexperimenten ∗ woordexperimenten zoals - bewuste woordvervorming, bijv. “interlect” - neologismen ∗ syntactische experimenten zoals bijvoorbeeld door de zgn. “dynamische syntaxis”. dat is “het op zodanige wijze groeperen van woorden en zinsdelen dat ze zowel met het voorgaande als met het volgende verknoopt kunnen worden”. Lezen wordt zo een “springproces”, mogelijk gemaakt door het ontbreken van leestekens.
pagina 25
9-6-2010