Inhoud 2-9
R.Th. van der Paardt, O.J. Schrier Klassieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde : Aanvullingen XI
R.TH. VAN DER PAARDT, O.J. SCHRIER Klassieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde : Aanvullingen XI I Algemeen PAUL CLAES, De Gulden Tak: Antieke mythe en moderne literatuur (Amsterdam 2000) bespreekt de uiteenlopende wijzen waarop antieke mythen gebruikt worden door, onder anderen, Ida Gerhardt, Lucebert, Mulisch, Claus, Ten Berge en Faverey. PIET GERBRANDY geeft in Boeken die ertoe doen: Over klassieke literatuur (Amsterdam 2000) op zeer betrokken wijze informatie over werk van Brakman, Mulisch en Faverey en over de gang der Muzen door de Nederlandse letterkunde. De Gids, jrg. 163 nr. 1 (januari 2000), aan de ldassieke oudheid gewijd, bevat naast essays op antieke motieven geïnspireerd oorspronkelijk werk: proza van Huub Beurskens en Piet Meeuse, poëzie van Anneke Brassinga, Anton Korteweg, Wiel Kusters, Peter van Lier, Ed Leeflang, Leo Vroman en Huub Beurskens. YVAN DE MAESSCHALK, Het gedicht als vergelijking, Hermeneus 73, 4 (2001) 32432, bespreekt gedichten van C. Buddingh, Jan Hanlo, Judith Herzberg, Rutger Kopland en van de Vlamingen Herman de Coninck, Hugo Claus en Marc Tritsmans die gebaseerd zijn op de homerische vergelijking ('zoals ...zo'). Meulenhoffs Dagkalender van de Nederlandse en Vlaamse poëzie 2002, nog samengesteld door de in 2001 overleden Hans Warren en Mario Molegraaf, is gewijd aan ‘De klassieke oudheid’. ERIC M. MOORMANN wijst in Hermeneus 75, 2 (2003) 145-46 op gedichten van Gerhardt, Komrij, Nijhoff en Slauerhoff waarin de veerman van de dood, Charon, een rol speelt. RUDI VAN DER PAARDT brengt in de bloemlezing Het lied van Orpheus: De antieke hellevaart in de modeme Nederlandse literatuur (Amsterdam 2003) niet alleen gedichten en prozafragmenten bijeen van Achterberg, Ten Berge, Brakman, Brouwers, Couperus, Dèr Mouw, Freriks, Ida Gerhardt, Guépin, Gijsen, Hella Haasse, Hermans, Lucebert, Matsier, Mulisch, Ramsey Nasr, Nolthenius, Otten, Presser, Puthaar, Rijdes, Hedwig Speliers, Verwey, Vestdijk, Warren en Augusta de Wit, maar ook een aantal (fragmenten van) essays waarin de Orpheus-mythe zelve of zijn rol in het werk van Dèr Mouw, Haasse, Hermans en Lucebert wordt geanalyseerd. RUDI VAN DER PAARDT analyseert in Lampas 36 (2003) 91-102 vier gedichten, van res- pectievelijk Hans Berghuis, L.Th. Lehmann, Willem Jan Otten en Marjoleine de Vos, die variëren op thema's uit de Aeneis van Vergilius. II Auteurs A.F.TH.
Nieuwe schijversnaam van A.F.Th. van der Heijden (cf. 59, 210). Als deel 0 van een aangekondigde reeks van zeven romans Homo duplex, geïnspireerd door de mythe van Oedipus, verscheen De Movo Tapes. Een carrière als ander (Amsterdam 2003), waarin Apollo als verteller optreedt. AKEN, JAN VAN (1961) Zijn debuut, de historische roman Het oog van de Basilisk (Amsterdam 2000), zet de ontrnoeting tussen paus Leo de Grote en Attila de Hun (451) in onverwacht licht. In zijn inmiddels derde roman, De dwaasvan Palmyra (Amsterdam 2003), staat de verhalen- rijkdom over de rondreizende profeet Apollonius van Tyana (1ste eeuw n.Chr.) centraal. BERGE, H.C. TEN (cf.72, 33) Lit.: Paul Claes analyseert de verwijzingen naar de Orpheus-mythe in Texaanse elegieën, zie onder I Algemeen III-120. BERGHUIS, HANS (cf.72, 33) Lit.: Zie Rudi van der Paardt, Lampas (zie onder I Algemeen) 92 en 99-102. BOUTENS, P.C. (cf. 72, 34) Lit.: Murk Salverda in De Parelduiker 6, 2 (2001) 19-28 over Boutens' proefschrift Exercitationes Citicae in Scholia ad Aristophanis Achamenses (Utrecht 1899, cum laude, maar het proefschrift heeft weinig waarde). BRAKMAN, WILLEM (cf. 72, 34) Lit.: Gerbrandy (zie onder I Algemeen) 43-57 over de roman Een vreemde stam heeft mij geroofd (1992), waarin de Argonautentocht naar Nederlandse streken verplaatst is. BROUWERs, JEROEN (cf. 68, 168) In zijn nieuwe roman Geheime kamers (Amsterdam 2000) komen enkele verwijzingen voor naar fatale man-vrouw relaties uit de klassieke oudheid; zie Rudi van der Paardt in Ons Erfdeel 44 (2001) 97-99. BURNIER, ANDREAS (cf. 68, 168) Haar laatste roman, De wereld is van glas (Amsterdam 1997), over joodse mystiek, stelt ook veel klassieke filosofie aan de orde, zoals bij Burnier gebruikelijk. Zij stierf op 18 september 2002. Lit.: Onder de titel 'Van harmonieuze paarden en mislukte reizen' schreef Rudi van der Paardt in Tetradio 8 (1999) 85-100 over Platonisme bij de Vlaming Johan Daisne en in Burniers' roman De reis naar Kíthira. COUPERUS, LOUIS (cf. 72, 34) Lit.: Noodlot en Wederkeer: De betekenis van de filosofie in het werk van Louis Couperus (Maastricht 2000) bevat herschreven opstellen van de Couperus-specialist Maarten Klein; voor de relatie tussen Couperus en de oudheid zijn van belang hfdst. 4 'Van Het naar Het geheim' (over Couperus en de gnosis), hfdst. 5 'Friedrich Nietzsche' (over Dionyzos), hfdst. 6 'Androgynie' (over De berg van licht), hfdst. 7 'Herboren worden in dit leven' (over Antiek toerisme), hfdst. 8 'Alexandros als Dionysos' (over Iskander). Ook de verspreide opstellen van F.L. Bastet over Couperus zijn verzameld, in zijn Al die verloren paradijzen ... (Amsterdam 2001). Guépin publiceerde een uitgebreide versie van een ouder opstel over Couperus en de oudheid, zie onder Guépin. In de reeks Couperus Cahiers verschenen twee titels gewijd aan Couperus en de oudheid. Manfred Horstmanshoff schreef over het Romeinse verhaal 'De naumachie' in cahier nr. VI (2001) 'En ik verheugde mij over de rijzende zon'; Ineke Sluiter publiceerde
in cahier nr. VII (2002) Hoogmoed en Ironie: Couperus' Xerxes, een analyse van Couperus' omgang met Aeschylus en Herodotus in de genoemde roman. DÈR MOUW, J.A. (cf. 68, 169) Lit.: Dèr Mouws proefschrift, handelend over de natuurbeleving in de oudheid, bevatte reeds elementen van het latere gedachtengoed van deze dichter en denker, zie Marcel F. Fresco in De Parelduiker 5, 2 (2000) 28-36; Fresco's analyse van Dèr Mouws Orpheus is herdrukt in Van der Paardts Het lied van Orpheus, zie onder I Algemeen 149-50; Sanne van Tongeren analyseert de samenhang tussen raam- en binnenvertelling (over de Oresteia van Aeschylus) in het grote gedicht Sleetocht in Hermeneus 72, 5 (2000) 268-74. DUINKERKEN, ANTON VAN (cf. 52, 265). Lit.: zie Van der Paardt onder Gerhardt. FAVEREY, HANS (cf.72, 34) Spingvossen: Nagelaten gedichten (Arnsterdam 2000) geeft op enkele plaatsen blijk van zijn fascinatie voor Sappho; p. 36 toont aantekeningen bij en vertalingen van twee regels van de dichteres (58, 25-6 ed. Lobel-Page). Lit.: Gerbrandy (zie onder I Algemeen) 171-83 over de vraag in hoeverre herkenning van verwijzingen naar antieke auteurs in veel van zijn gedichten bijdraagt tot een betere interpretatie; Rein Bloem in Bzzlletin 274 (okt. 2000) 44-60 over Faverey en Sappho; Paul Claes brengt vele antieke scherven uit het werk van Faverey bijeen, zie onder I Algemeen 121-32; zie ook Rudi van der Paardt onder Gerhardt. GERHARDT, IDA (cf.72, 34) Aan een herdruk van haar Verzamelde Gedichten is een derde deel toegevoegd (Amsterdam 1999), dat alle vertalingen bevat die Gerhardt, soms in samenwerking met Marie van der Zeyde, gemaakt heeft: Lucretius, De rerum natura I en V; Vergilius, Georgica; tien gedichten uit de Anthologia Palatina; verder: de Psalmen. Frédéric Bastet verzorgde in De Parelduiker 6 (2001) nr. 3-25 een geannoteerde editie van de 11brieven die Ida Gerhardt hem gezonden heeft, o.m. handelende over haar relatie met het klassieke Leiden en de interpretatie van een van haar gedichten. Lit.: Paul Claes belicht de beeldspraak in 'Winterwende' uit De adelaarsvarens, zie onder I Algemeen 78-82. J.D.F.van Halsema schetst in Nederandse Letterkunde 7 (2002) 207-23 een fijnvertakt beeld van de betekenis die J. H. Leopold gekregen heeft in leven en werk van Ida Gerhardt, o.m. in haar Epicurus- en Lucretius-gedichten. Manfred Horstmanshoff, Mieke Koenen, Maaike van der Mooren, Sander van der Waal (samenst.), 'Wat ontsprong aan hun verwondering en stralend de millennia, doorscheen': Ida Gerhardt (1905-1997) & de klassieke oudheid (Leiden 2000), de catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in de universiteitsbibliotheek in Leiden, bevat, naast een biografie van de hand van Mieke Koenen, interpretaties van verschillende gedichten van de hand van verscheidene auteurs. Mieke Koenen biedt in Stralend in gestrenge samenhang: Ida Gerhardt en de klassieke oudheid (Groningen 2002) veel nieuwe informatie en inzichten; recensies in Hermeneus 74.5 (2002) 364-5 (F.J.P.Verbrugge), Lampas 36 (2003) 162-3 (Vincent Hunink), Ons Erfdeel 45 (2002) 755-7 (Luc Devoldere). In Hermeneus 74,1 (2002) 14-21 zoekt Rudi van der Paardt, door enkele van Gerhardts gedichten te vergelijken met gedichten met een verwant thema van Vasalis (zie ook bii Oranje, hieronder), Van Duinkerken, De Roy van Zuydewijn en Faverey, naar het eigene van 'Ida Gerhardts visie op de oudheid'. Hans Oranje vergelijkt in Hermeneus 75,2 (2003) 90-100 Ida Gerhardts 'Dertig eeu-
wen' met Vasalis' even bekende 'Aan een boom in het Vondelpark' en met de manier waarop in epos en tragedie de dood van een held wordt getekend. GORTER, HERMAN (cf. 68, 169) Lit.: In Karl Enenkel en Paul van Heck (redd.), De mensen van vroeger, de hoven van weleer (Voorthuizen 2001) 183-206, bespreekt Rudi van der Paardt onder meer de visie van een zeer jeugdige Gorter op Horatius en wijst hij op de overeenkomst tussen beide taalkunstenaars. GUÉPIN, J.P. (cf. 72,35) Schreef een trilogie bedoeld als inleiding tot de klassieke poëzie: De rozen welken snel: Liefdespoëzie voor knapen en meisjes (Amsterdam 2000), Vermakelijkheden van liefde en dood (Amsterdam 2002), Zoete epigrammen (Amsterdam 2002); in deze drie delen veel vertalingen van Ovidius, Propertius, Tibullus en Neolatijnse dichters, met inleidingen en commentaren. De studie Drietaligheid (Amsterdam 2003) bevat een hoofdstuk over Louis Couperus en de oudheid, met onder meer een uiwoerige bespreking van de roman De berg van licht; het geheel is een uitgebreide versie van een eerder in De Tweede Wet van Guépin (1974) 85-93 opgenomen opstel. HAASSE, HELLA (cf. 72, 35) Publiceerde in Hermeneus 72, 2 (2000) 17-23 een kort verhaal 'Een kruik uit Arelate'. Het oermanuscript van Hella Haasse werd onder de titel Een doolhof van relaties uitgebracht (Amsterdam 2002), met essays van Rudi van der Paardt en Dorien Cumps over het labyrinth-motief in vroege verhalen van de schrijfster. Lit.: Rudi van der Paardts analyse van de rol van de Orpheus-mythe in De wegen der verbeelding is herdrukt in zijn Het lied van Orpheus, zie onder I Algemeen 154-60. HANLO, JAN (cf. 72, 36) Lit.: Zie De Maesschalk onder I Algemeen. HERMANS, W.F. (cf. 72, 36) Lit.: Diverse specialisten schreven bijdragen voor de door R. Benders en W. Smulders geredigeerde bundel Apollo in Brasserie Lipp (Amsterdam 2001); in hun ‘Woord vooraf’ gaan de redacteuren in op de strijd tussen Apollo en Python, 'de slang der zelfgenoegzaamheid' , in het verhaal 'Het grote medelijden' (1967). Arno van der Valk bespreekt in Tonnie Luiken (red.), Sterfboek 2: WFH-Verzamelkrant 23-30 (Amsterdam 1999) 86-100, enkele aspekten van de de relatie tussen ‘WFH en de klassieke oudheid’, in het bijzonder in de novelle De zegelring (1964) en de roman Au pair (1989). Het essay van Susannah Herman en Rudi van der Paardt over de Orpheus-symboliek in Geyerstein's dynamiek is herdrukt in Van der Paardt , Het lied van Orpheus, zie onder I Algemeen 167-73. HEIJDEN, A.F.TH. VAN DER Zie onder A.F.Th. JURG, WIM (geb. 1953) Schrijver en historicus. Zijn historische roman De secretaris (1999) speelt tijdens de regering van keizer Heraclius (610-641) en brengt het grimmige einde van de oudheid in beeld. KNIBBE, HESTER (cf. 72, 37) De dichtbundel Een dunne duurzaamheid (Amsterdam 1999) bevat een cyclus waarin mythologische figuren paarsgewijs (Persephone-Demeter, Eurydice-Orpheus, Icarus-
Daedalus) onverwacht commentaar geven op hun streven en lot. LEHMANN, L.TH. (cf. 68,170) Lit.: zie Van der Paardt, Lampas, onder I Algemeen 97-9. LEOPOLD, J.H. (cf. 72, 37) Lit.: zie onder Gerhardt. LUCEBERT (cf.72, 37) In de nieuwe editie van de Verzamelde gedichten (Amsterdam 2002) zijn enige tientallen nagelaten gedichten opgenomen, waaronder een tweede 'Orpheus'-gedicht. Lit.: Paul Claes verheldert 'orfuis' uit van de afgrond en de luchtmens, zie onder I Algemeen 83-93, herdukt in Van der Paardt, Het lied van Orpheus, zie onder I Algemeen 161-66; zie verder P.H. Schrijvers in Lampas 33 (2000) 29-31. MEIJSING, DOESCHKA (cf. 68, 171) In haar roman De tweede man (Amsterdam 2000) ziet de classicus-dichter Robert Martin zijn relatie met zijn daadkrachtige en succesvolle broer weerspiegeld in de relatie tussen Hephaestion en Alexander de Grote; via de Dode Zeerollen komt ook de verhouding aan de orde tussen Jezus en zijn twee 'tweede mannen', zijn broer Jacobus en de apostel Paulus; een recensie schreef Rudi van der Paardt in Ons Erfdeel 43 (2000) 584-5. MEIJSING, GEERTEN (cf. 72, 38) In de roman Dood meisje (Amsterdam 2000) tracht een Plato-kenner een licht meisje te redden uit haar onderwereld, met hetzelfde succes als Orpheus ten opzichte van Eurydice. MULISCH, HARRY (cf. 72, 38) Zijn Vonk [fragment]: Kiem van De ontdekking van de hemel (Amsterdam 2002) is gebouwd op de platoonse gedachte van de pre-existentie van de ziel; Mulisch zelf wijst op invloed van het Corpus Hermeticum en Macrobius in dit werk en De ontdekking van de hemel. Lit.: Gerbrandy (zie onder I Algemeenl 132-136 over De elementen (1988); over hetzelfde werk Paul Claes (zie onder I Algemeen) 94-101; Sarah Laevaert over de Orpheus-mythe in Het zwarte licht (1956) in Didactica Classica Gandensia 39 (1999) 35-56; het opstel van Rudi van der Paardt over de Orpheus-traditie in Twee vrouwen (vgl. Hermeneus 61, 210 en 68, 167 is herdrukt in Mulisch toegesproken (Amsterdam 2002) 150-67; daarin is ook opgenomen (105-27) Freddy Decreus' essay over Mulisch' Oidipous Oidipous, waarin hij het stuk typeert als een 'verkort parcours' van Sophocles' Oedipus Rex en Oedipus in Kolonos. NOOTEBOOM, CEES (cf. 72, 39) Lit.: Rudi van der Paardt, 'Nootebooms poëzie voor ingewijden', Ons Erfdeel 42 (1999) 751-2, vooral over de presocratici. OTTEN, WTLLEM JAN (cf. 72, 39) Volgt in zljn nieuwe dichtbundel Op de hoge (Amsterdam 2003) een oude traditie door in een Alexander-cyclus te wijzen op de vergankelijkheid van de mens en de beperktheid van zijn macht. Lit.: zie Van der Paardt, Lampas, onder I Algemeen 95-96.
PFEIJFFER, ILJA LEONARD (geb. 1968) Classicus, dichter. Promoveerde, niet toevallig, op de taalvirtuoos Pindarus. Over de klassieke intertextualiteit in zijn debuut Van de vierkante man (Amsterdam 1998) schreef P.H. Schrijvers in Lampas 33 (2000) 27-31, over de apollinische aspecten van deze bundel Rudi van der Paardt in Ons Erfdeel 43 (2000) 425-7. Ook in zijn dichtbundel Het glimpen van de welkwiek (Amsterdam-Antwerpen 2001) wordt vaak aan antieke thema's gerefereerd; zie Rudi van der Paardt in Ons Erfdeel 45 (2002) 671-80. De bundel Het geheim van het vermoorde geneuzel: Een poëtica (Antwerpen-Amsterdam 2003) bevat geleerde verhandelingen over Sappho, Pindarus en Horatius, alsmede korte besprekingen van recente dichtbundels. POLET, SYBREN (geb. 1924) Ps. voor S. Minnema. Roman- en toneelschrijver, dichter, bloemlezer, essayist. In enkele verhalen uit zijn 'geschiedboek' De hoge hoed der historie (Amsterdam 1999) levert de oudheid de thema's (de arena, Petronius' Gastmaal van Trimalchio) voor het spel der variaties. ROY VAN ZUYDEWTJN, H.J. DE (cf. 72, 40) Ontving de Martinus Nijhoff Prijs (2002) voor zijn vertalingen van Homerus' Ilias en Odyssee; het juryrapport werd gepubliceerd in Hermeneus 75,1 (2003) 2-5.Zie verder Van der Paardt onder Gerhardt. VASALIS, M. (1909-1998) Ps. voor M. Droogleever Fortuyn-Leenmans, psychiater. Kreeg in 1974 de Constantijn Huyghensprijs en in 1982 de P.C. Hooftprijs voor haar weinige, maar geliefde dichtbundels Parken en woestijnen (1940), De vogel Phoenix (1947), en Vergezichten en gezichten (1954). Onlangs verscheen De oude kustlijn: Nagelaten gedichten (Amsterdam 2002).In haar oeuvre speelt de klassieke oudheid slechts een bescheiden rol, maar vooral haar evocatie van het lot van Hector in 'Aan een boom in het Vondelpark' (1954) trekt nog vaak de aandacht, zie Van der Paardt en Oranje onder Gerhardt. VESTDTIJK, SIMON (cf. 72, 40) Lit.: Rudi van der Paardt over het in de Griekse oudheid gesitueerde De held van Temesa (1962) als theologische roman in Vestdijkkroniek 97 (2001) 10-16. In zijn proefschrift Hoofdstukken over S. Vestdijk (Nijmegen 2001) bracht J.H. de Roder eerder gepubliceerde essays bijeen; 'Tussen slijk en zonnegod' gaat over de 'Apollinische Ode', in 'Bezegeling van spiegelavonturen' staat het vroege gedicht 'Narcissus' centraal, terwijl ook een Narcissus-motief wordt aangetroffen in de roman De koperen tuin blijkens het hoofdstuk 'Het heilig huwelijk'. VOS, MARJOLEINE DE (geb. 1957) Columniste, essayiste, schrijfster van jeugdboeken. Een kleine cyclus over Dido en Aeneas en enkele andere antieke elementen komen voor in de bundel waarmee ze als dichteres debuteerde, Zeehond graag (Amsterdam 2000); zie Van der Paardt, Lampas, onder I Algemeen 92-4.In haar tweede bundel Kat van sneeuw (Amsterdam 2003) geven figuren uit de Griekse mythologie mede vorm aan onvoorziene emoties. WARREN, HANS (cf. 72, 41) In de bundel Een stip op de wereldkaart (2001) spelen ook voorwerpen uit de Griekse
oudheid een rustgevende rol. Warren gaf met Mario Molegraaf Meulenhoffs Dagkalender van de Nederlandse en Vlaamse poëzie 2002 uit. Hij stierf op 19 december 2001. Naschrift van de redactie Het eerste artikel onder de titel Klassieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde, van de hand van R.Th. van der Paardt, verscheen in Hermeneus 50, 3 (1978) 322-34. De vindplaatsen van de reeks Aanvullingen zijn: I II III IV V VI VII VIII X X
Hermeneus
51, 3 (1979) 225-6 52, 3 (1980) 263-70 53, 3 (1981) 216-21 56, 3 (1984) 213-7 57, 5 (1985) 307-11 59, 3 (1987) 207-12 61, 3 (1989) 208-12 63, 3 (1991) 212-6 68, 3 (1996) 167-72 72, 1 (2000) 32-41
Alle Aanvullingen zijn van de hand van R.Th. van der Paardt en O.J. Schrier, met uitzondering van nr. II (A. Welkenhuysen) en V (A. Welkenhuysen en P. Claes). Deze laatste twee bijdragen hadden hooftlzakelijk betrekking op de Zuid-Nederlandse literatuur; de auteurs kondigen er het voornemen aan 'dit deel van de arbeid voortaan voor onze rekening te nemen' (Hermeneus 57,5, 1985, 307).
MOORD, MUITERIJ EN RODDELPRAAT UITSLAG NKV VERTAALWEDSTRIJD 2003 Traditiegetrouw vond ook in 2003 weer de jaarlijkse vertaalwedstrijd van het NKV plaats. Ditmaal stond een drietal tamelijk pittige teksten op het programma. Het pittige karakter was zowel gelegen in de thematiek als in de stilistische moeilijkheid. De teksten behandelden weinig zachtzinnige thema's: een ruwe moord op een Romeinse meester door zijn slaven, een opstandig leger dat door zijn generaal bestraffend wordt toegesproken en een kernachtige schets van een aartsroddelaar. Alledrie de teksten vergden ook in stijl en woordkeus nogal wat van lezers en vertalers. De jury was daarom eens te meer verheugd dat zij ondanks deze mogelijk remmende factoren een'normaal' aantal inzendingen mocht ontvangen (veertig vertalingen). Daaronder bevonden zich, zoals ook in andere jaren, weer een aantal interessante en opmerkelijke teksten. Een aantal daarvan heeft de jury kunnen bekronen met een prijs of vermelding. Latijns proza Voor het belangrijkste en populairste onderdeel van de wedstrijd, de opgave voor Latijns proza, was dit jaar een tekst gekozen van Plinius de Jongere (Brief 3 , 14). Daarin wordt op gedetailleerde wijze beschreven hoe een wrede meester door zijn slaven wordt vermoord, tot ontzetting van Plinius zelf. Voor deze tekst kreeg de jury dit jaar 13 inzendingen van scholieren en 11 van niet-scholieren. Het aantal inzendingen van scholieren is verheugend hoog, al mag daarbij aangetekend worden dat de score voornamelijk te danken is aan enkele scholen in Vlaanderen, die per klas een of meerdere inzendingen leverden. Een eervolle vermelding gaat naar klas 4LWia/LMT van het Sint-Bernarduscollege te Oudenaarde. Een groep leerlingen, te weten: Rebecca Verhofstede, Tim Vander Linden, Tom De Ruycke, Matthias Van Ooteghem, Matthieu de Martelaere en ]udith Van Doorselaer, maakte een gedurfde vertaling van de brief waarin het wrede karakter van de anecdote en tevens Plinius' verontrusting erover goed naar voren komt. Een fragment: Hij nam een bad in zijn villa in Formiae. Van het ene moment op het andere werd hij omsingeld door zijn slaven. De ene greep hem bij zijn strot, een andere verbouwde zijn gezicht, nog een andere timmerde op zijn borst en buik en sloeg zelfs - sorry dat ik het zo zeg - zijn edele delen tot moes. Toen ze dachten dat het laatste greintje leven uit hem weggevloeid was, gooiden ze hem op de gloeiendhete badvloer om te zien of hij nog leefde. Voelde hij de hitte niet of deed hij enkel alsof? Hoe dan ook, hij lag zo onbeweeglijk uitgestrekt op de vloer dat hij hen ervan wist te overtuigen dat hij goed en wel dood was. Vervolgens droegen ze hem naar buiten en wendden voor dat hij door de hitte bevangen was. Trouwere dienaren ontfermden zich over de man, zijn concubines kwamen huilend en krijsend aanrennen. Gewekt door hun stemmen en verkwikt door de koelte van deze plek, sloeg hij, nu hij in veiligheid was, zijn ogen op, bewoog zijn lichaam en gaf te kennen dat hij nog in leven was. De slaven vluchtten naar alle kanten. Onder de niet-scholieren zijn twee eervolle vermeldingen toegekend. De eerste gaat naar: Aagie Monballieu uit Brugge. Deze vertaalster gaf de brief echt weer als een brief,, compleet met aanhef ('mijn beste Acilius') en afsluiting ('zorg goed voor jezelf’) en in een trefzekere vertaalstijl. Hetzelfde fragment:
Nu nam hij een bad in zijn villa in Formiae: plots werd hij door zijn slaven omsingeld! De een sloeg hem in zijn hals, een tweede gaf hem klappen in zíjn gezicht, een derde in zijn borst en buik en trof hem zelfs - ik schaam me het te zeggen - in het kruis... Toen hij wel dood moest zijn, smakten ze hem neer op de hete, stenen vloer om te zien of hij nog leefde. Macedo voelde het niet - of deed alsof - , hij bleef languit liggen en roerde zich niet. Dat versterkte hun vermoeden dat hij echt wel dood was. Uiteindelijk droegen ze hem naar buiten alsof hij door de hitte was bezweken. Zijn slaven die van meer loyaliteit getuigden, tilden hem op, zijn concubines kwamen krijsend en gillend aangelopen. Macedo schrok op van het lawaai. De frisse omgeving deed hem goed: hij kwam bij zijn positieven. Hij opende zíjn ogen en bewoog zich. Nu hij in veiligheid was, maakte hij duidelijk dat hij nog in leven was. Zijn slaven stoven uiteen. De tweede eervolle vermelding voor niet-scholieren komt toe aan André Mens uit Edegem. Zijnvefialing is ook een echte brief geworden ('Beste Acilius, Verschrildcelijk wat ik heb gehoord!') en bevat levendige passages. Nogmaals het wrede tafereel van de moord: Hij nam een bad in zijn villa te Formiae. Plotseling omsingelen zijn slaven hem. De eerste grijpt hem bij de keel, de tweede slaat hem in het gezicht, een derde raakt hem in de borst, buik en (afschuwelijk detail) in de edele delen. Toen ze dachten dat hij dood was, gooiden ze hem op de hete grond om te zien of hij nog leefde. Ofwel was hij niet bij bewustzijn, ofwel deed hij alsof. Hij bleef onbeweeglijk op de grond liggen. Hij gaf de indruk dat hij gecrepeerd was. Dan pas - ze deden alsof hij door de hitte was flauwgevallen - brachten ze hem weg. Hij wordt opgenomen door de slaven die hem trouw zijn gebleven. Zijn minnaressen komen luid gillend toesnellen. Hij wordt gewekt door hun kreten, komt weer tot bewustzijn door de koele plaats, doet zijn ogen open, beweegt zijn lichaam, en - nu er geen gevaar meer is - geeft te kennen dat hij nog leeft. De slaven slaan op de vlucht. Naast deze eervolle vermeldingen kon de jury voor Latijns proza helaas geen eerste prijs toekennen, noch in de categorie scholieren, noch in die van niet-scholieren. Vrijwel alle vertalingen bevatten fouten (zo vertaalden velen het latijnse nimium met 'helemaal niet' in plaats van het toch fundamenteel andere 'te veel') of stilistische oneffenheden, zoals te grove of te formele taal. Veel vermaak had de jury bij de soms nogal barokke weergave van de zinsnede uerenda contundit. De fraaiste weergave van deze pijnlijke stoot onder de gordel was wel: 'de Jef moest eraan geloven'. Hoe goed sommige vondsten ook waren, een eerste prijs kan natuurlijk alleen worden gegeven bij een werkelijk in alle opzichten overtuigende prestatie. Latijnse poëzie De passage die voor Latijnse poëzie was gekozen, mag gelden als een moeilijke tekst. Het betrof een passage van Lucanus (5, 319-367), waarin de demonische veldheer Caesar zijn troepen, die willen muiten, toespreekt. Lucanus' kleurrijke en retorisch getinte Latijn, vol verrassende wendingen en gevallen van onverwachte woordvolgorde, was duidelijk niet geschikt voor beginners. Slechts één scholier waagde zich aan de tekst. Een officiële 'eervolle vermelding' kon de jury aan deze vertaling niet toekennen, maar ze vermeldt met genoegen de naam van deze scholier: Jessie Mensink uit Schalkhaar (NL). Haar vertaling van de passage was gesteld in Nederlandse hexameters, wat op zichzelf een knappe prestatie is. Onder de niet-scholieren, samen goed voor 6 inzendingen, trof de jury veel mooie vondsten aan. Zo vertaalde Pieter van Hilten uit Nijmegen de passage op een
pakkende manier, waarbij vooral enkele typisch Lucaanse sententiae goed uit de verf kwamen: 'Laat mij maar over aan rnijn lot om oorlog te voeren', 'Voor jullie wapens vind ik wel andere handen' en de meesterlijke slotzin: 'Want heel de mensheid leeft slechts voor een enkeling'. Een eervolle vermelding gaat hier naar, opnieuw, André Mens uit Edegem (B), die krachtige jambische verzen hanteert, zij het in een enigszins onregelmatig patroon. Een geslaagd fragment: In mijn afwezigheid ging jij zojuist te keer, soldaat, je ogen straalden haat, je hief je vuist. Hier is mijn naakte borst, bereid je slagen op te vangen. Doorsteek mij met je zwaard en zet het op een lopen, als jij naar 't einde van de oorlog snakt. Jij bent een lafaard die niets durft, en bang denk jij alleen maar aan de vlucht of kiest voor muiterij en wijst succes en veldheer af die altijd wint. Ga weg! Ik heb genoeg aan eigen oorlogslot. Mijn wapens vinden wel een hand. Ik wil je niet meer zien, en de Fortuin zaI zoveel mannen geven als ik zwaarden heb. Pompeius vlucht; Italië gaat hem achterna: ja, met een grote vloot. Jij denkt dat ik niet winnen zal Mijn zege brengt een menigte soldaten aan: die krijgen alle buit van 'n oorlog die bijna beëindigd is, die nemen zonder slag of stoot de prijs van jullie strijd. Dat leger volgt mijn wagens met laurier getooid! En jullie, vies en oud, een bende zonder levenskracht, kom kijken naar mijn stoet, gewoon zoals het plebs. Gelukkig kan de jury hier een eerste prijs toekennen, en wel met bijzonder veel genoegen, om niet te zeggen: grote lof. Marianne Arts uit Berlicum (NL) koos voor een vorm die radicaal breekt met de antieke metrische vorm maar wel onmiskenbaar poëtisch is, en die aan de felle, opzwepende toon van Lucanus zeer goed recht doet, misschien wel door de duidelijk gemaakte keuzes. Haar vertaling laat zich volledig zelfstandig lezen en voert de lezer als vanzelf mee van climax naar climax net als in het spannende Latijn van Lucanus. Met grote complimenten citeren we de hele vertaling: Soldaten, zonet gingen jullie tekeer tegen mij, toen ik er niet was: Hier sta ik! hier heb je mijn borst, Onbeschermd: Steek! Laat je zwaard achter in mijn borst en vlucht als het einde van de oorlog is wat je wilt. Deze muiterij toont jullie laffe karakter, geen dappere daden heb je verricht, jullie, jonge kerels hebben alleen aan vluchten gedacht en zljn afgemat, afgemat door het succes van jullie onoverwinnelijke leider! Ga!
en laat mij over aan mijn Lot: oorlogvoeren. Deze wapens worden wel weer opgenomen en als ik jullie kwijt ben zal Fortuna mij mannen geven zoveel als er vrijgekomen wapens zijn. Als Pompeius op zijn vlucht gevolgd wordt door een zo grote vloot zou de overwinning mij dan niet een massa volk bezorgen, een massa volk die alleen maar de buit van de oorlog - die al beslist is zal binnenhalen en die, zonder enige verwonding, mijn zegewagen zal vergezellen, terwijl jullie, beroofd van het loon voor jullie werken, als een stelletje verachtelijke, uitgeputte, bloedeloze oude zakken, als het rapaille van Rome mijn triomftocht zullen gadeslaan. Denken jullie soms dat de carrière van Caesar lijdt onder jullie vlucht? Stel dat de bronnen, waarvan de rivieren nu het water naar de zee voeren zouden droogvallen, dan daalt heus de zeespiegel niet, net zo min als hij nu stijgt! Denken jullie soms dat jullie beslissing van enige, laat staan doorslaggevende invloed zal zijn voor mij? Nooit zuIlen de Goden in hun Voorzienigheid zich zo verlagen dat zij zich bezighouden met jullie welzijn of jullie dood! Alles is afhankelijk van de inspanningen van de leider! Het leven van een enkeling is de reden van het bestaan van velen! Grieks proza Voor het Grieks stond dit jaar een stuk proza op het programma. Gekozen was voor een passage uit Theophrastus' Karakters (28). Deze niet zo gemakkelijk te plaatsen tekst vol sarcastische wendingen werd vertaald door 2 scholieren en 7 niet-scholieren.
Een eervolle vermelding gaat naar, alweer, een groep scholieren. Het betreft klas 4 Grieks-Latijn en 4 Grieks-Wiskunde van het St. Ursula Instituut te Onze-LieveVrouw-Waver (B). Deze scholieren troIfen een goede toon in hun vertaling, en kwamen op enkele fraaie vondsten. Twee fragmenten uit hun inzending: Roddel is zich verlagen in woorden. De roddelaar is dan iemand die op de vraag ''Wie is dat?' als volgt antwoordt: 'Wel, 'k zaI eerst zijn afkomst uit de doeken doen, zoals men een stamboom opstelt. Zijn vader heette eigenlijk Sosias. In het leger werd dat Sosistratos en als gewone burger liet hij zich Sosidemos noemen. Moederlief was een Thracische edelvrouw. In elk geval wordt dat mens Lelie-kraai genoemd. En naar het schijnt, zijn mensen met zo’n naam in hun land van adel. En hijzelf - wat wil je met zo'n afkomst - is geen stuiver waard' (…) Wanneer anderen roddelen, doet hij er natuurlijk nog een schepje bovenop: 'Die vent haat ik meer dan wie dan ook. Zijn gezicht alleen al is niet om aan te zien. Er bestaat geen schurk als hij. Want aan zijn vrouw en moeder van zijn kind, moet je weten, geeft hij maar een habbekrats voor het huishouden. Nochtans had hij van haar een riante bruidsschat gekregen. En in het putje van de winter moet ze zichwassen met ijskoud water.' Onder de inzendingen van niet-scholieren werd de jury getroffen door enkele frasen in de vertaling van, opnieuw, André Mens uit Edegem (B). Hij noemt de in het bovengeciteerde fragment voorkomende Sosias als 'Jan', wat dan leidt tot varianten als 'Jan de Schacht' en 'Jan Modaal', terwijl diens moeder de mooie naam 'Kraaiepoot' krijgt. De eerste prijs in de categorie Grieks (niet-scholieren) gaat naar Guus Bal uit Amsterdam. Hij leverde een goed leesbare, pakkende vertaling, die vrijwel steeds de juiste, enigszins felle toon raakt. Enkele politiek getinte frasen dragen het hunne bij aan de effectiviteit van deze tekst in het Nederlands. Hier volgt de complete vertaling: Roddelen is een psychische neiging tot het kwade in woorden, en een roddelaar is zo iemand die op de vraag: 'Dingetje-daar, wie is dat?' zegt: 'Welnu dan, willen we zijn doopceel lichten, dan zal ik eerst maar bij zijn komaf beginnen. Die vent z'n vader heette oorspronkelijk Jansen, maar dat werd in diensttijd Jansoldaat en nadat hij eenmaal zijn verblijfsvergunning verkregen had: Janmaat. Tja, en zljn moeder is een volbloed Thracische - de ziel heet tenminste Van Lelieveldt de Ravensteijn en ze zeggen dat dergelijke dames in hun stamland van adel zijn. De man zelf? Als product van dat soort lui: janrap, gajes van de straat.' Ook is hij in staat tegen iemand op te merken: 'ik weet heus wel het een en ander van de hete brij waar jij tegenover mij zo omheen staat te draaien' - om dan fijntjes in detail te treden: 'Die vrouwen waar jij op doelt, plukken voorbijgangers van straat' en: 'Die hele familie waar jij het over hebt, ligt met de benen omhoog; en die zegswijs is echt geen kletspraat, hoor, want ze laten zich gewoon als teven op straat in hun hondsvot pakken' en 'allemaal broekenjagers daar' en: 'l x kloppen en ze doen zéIf de buitendeur open.' En hij doet gerust ook wanneer anderen roddelen een duit in het zakje door op te merken: 'Ik haat die kerel als de pest gewoon. Moet je alleen al die lelijke rotkop van hem zien. Ongeëvenaard slecht. Beste bewijs: aan zijn eigen vrouw, hoewel ze een godsvermogen als bruidsschat heeft ingebracht, bij wie hij nota bene een kindje heeft, geeft hij maar een paar grijpstuivers voor wat lekkers bij het eten en dan dwingt hij haar bij winterdag nog zich met koud water te wassen.' En in gezelschap is hij er ook heel goed in om over wie opgestaan is te beginnen en, eenmaal op dreef, er geen been in te zien om zelfs zijn huisgenoten verrot te
schelden. En dan nog het meeste kwaad van zijn vrienden en verwanten te vertellen. En van de overledenen. Waarbij hij roddel en 'zeggen-wat-je-denkt', 'een democratisch grondrecht' en 'vrijheid-blijheid' noemt... en van alle dingen des levens dát het liefste doet. Complimenten aan aIle inzenders, en speciaal aan de winnaars en eervol vermelden! Hopelijk voelt iedereen zich uitgedaagd om ook het komend jaar weer mee te doen aan de wedstrijd. De nieuwe opgaven vindt u in dit nummer, Hermeneus nr. 1 van de jaargang 2004. Een paar opmerkingen tot slot. De jury heeft tot haar genoegen gezien dat de poëzievertalingen gemiddeld een duidelijker poëtisch karakter droegen dan in voorgaande jaren. Dit is misschien een gevolg van de wat anders geformuleerde aanwijzingen bij de opgaven van 2003. Toch waren er ook nu vertalers die een prozavertaling inzonden van een stuk poëzie. Hoe correct zo'nvertaling ook is, voor een prijs kan die niet in aanmerking komen! Verder werd de jury in enkele inzendingen onaangenaam verrast door ingelaste voetnoten en aanvullende toelichtingen, soms inclusief parallelplaatsen. Een inzending voor een vertaalwedstrijd is niet de juiste plaats voor instructie van de lezer of wetenschappelijke discussie. In de hoop op een mooie nieuwe oogst van vertalingen in 2004tekent de NKVvertaalcommissie, DIANE VANHERP WIM VERBAAL VINCENT HUNINK
VERTAALWEDSTRIJD 2004 Ook dit jaar biedt het NKV iedereen weer de kans om haar of zijn vertaaltalenten te laten zien. We hopen dat velen zich uitgedaagd voelen om mee te doen. We wensen iedereen veel succes bij de voorbereiding. Voor deelname gelden de volgende regels. 1. Een inzending mag vertalingen bevatten van alledrie de teksten, maar dit is niet verplicht. Eén of twee teksten mag ook. De gekozen teksten moeten wel volledig worden vertaald. Voor elke tekst zijn beloningen (een eerste prijs en 'eervolle vermeldingen') beschikbaar, voor zowel scholieren als niet-scholieren (vgl. punt 4). 2.Vrij vertalen mag en wordt door de jury zeer gewaardeerd, bewerken of parafraseren niet. Dit betekent onder meer dat wezenlijke elementen van het origineel niet mogen wegblijven uit de vertaling. 3. Een vertaling in verouderd Nederlands, hoe goed ook gemaakt, heeft weinig kans op een prijs. De jury verwacht vertalingen in goed verzorgd en prettig leesbaar, hedendaags Nederlands. Een eventuele poëtische of speciale kleur van het origineel moet natuurlijk zijn weerslag krijgen in de vertaling. 4. Uw inzendingen moeten - voldoende gefrank eerd. zijn H - in viervoud en op A4 formaat zijn - in de rechterbovenhoek van de vertaling de aanduiding S (scholier) of N (niet-scho- ; lier) dragen - geen naam op de vertaling zelf hebben, maar een zelfgekozen motto. (Sommige trouwe deelnemers verraden hun identiteit door jaren achtereen hetzelfde motto te gebruiken. Gelieve daarom per jaar een nieuw motto te kiezen.) - voorzien zijnvan een gesloten enveloppe met op de buitenzljde het zelfgekozen motto, en binnenin een briefje met uw volledige naam en adresgegevens, bij voorkeur getypt of geprint. 5. De inzendingen moeten uiterlijk r juli zoo4 binnen zijn. 6. Insturen naar: Dr. V. J.Chr. Hunink Katholieke Universiteit Nijmegen Opleiding GLTC, 9.08 Postbus 9103 NL- 6500 HD Nijmegen Op de enveloppe a.u.b. vermelden: Vertaal wedstnjd NKV 2004 7. Uitslag volgt in het najaar van 2004. De jury kent de prijzenen eervolle vermeldingen toe. De officiële prijsuitreiking vindt plaats op de Verbondsdag van het NKV. Nadere berichten over plaats en tijd staan t.z.t. in Hermeneus. Enkele bekroonde vertalingen worden bovendien in Hermeneus gepubliceerd. Alle deelnemers krijgen in het najaar bericht. 8. Over de uitslag van de wedstrijd kan niet worden gecorespondeerd. 9. De jury bestaat uit Dianne Vanherp, Wim Verbaal en Vincent Hunink Latijns proza Petronius Uit de klassieke literatuur zijn weinig teksten bewaard gebleven die even scabreus en verbazend van karakter zijn als het Satyricon, de schelmenroman die door Petronius
Arbiter, de ceremoniemeester van Nero, geschreven zou zijn. Het beeld dat hierin van de antieke samenleving wordt gegeven, beantwoordt wel heel weinig aan het hoge ideaal dat ons door de humanisten en de 19de eeuw voor ogen werd gevoerd. Zo ook de volgende episode, waarin de aan lager wal geraakte dichter en filosoof Eumolpus over zijn ervaringen als huisleraar in Pergamon vertelt. Voor de goede verstaander zal Petronius' spottende knipoog naar Plato's Symposium en het verhaal van Socrates en Alcibiades wel duidelijk zijn geweest. Interpositis enim paucis diebus, cum similis casus nos in eandem fortunam rettulisset, ut intellexi stertere patrem, rogare coepi ephebum ut reverteretur in gtattam mecum, id est ut pateretur satis fieri sibi, et cetera quae libido distenta dictat. At ille plane iratus nihil aliud dicebat nisi hoc: 'Aui dormi, aut ego iam dicam patri'. Nihil est tam arduum, quod non improbitas extorqueat. Dum dicit 'Patrem excitabo ', irrepsi tamen et male repugnanti gaudium extorsi. At ille non indelectatus nequitia mea, postquam diu questus est deceptum se et derisum traductumque inter condiscipulos, quibus iactasset censum meum: 'Videris tamen', inquit, 'non ero tui similis. Si quid vis, fac iterum'. Ego vero deposita omni offensa cum puero in gratiam redii, ususque beneficio eius in somnum delapsus sum. Sed non fuit contentus iteratione ephebus plenae maturitatis et annis ad patiendum gestientibus. Itaque excitavit me sopitum et: 'Numquid vis?' inquit. Et non plane iam molestum erat munus. Vtcunque igitur inter anhelitus sudoresque tritus, quod voluerat accepit, rursusque in somnum decidi gaudio lassus. Interposita minus hora pungere me manu coepit et dicere: 'Quare non facimus?' Tum ego toties excitatus plane vehementer excandui et reddidi illi voces suas: 'Aut dormi, aut ego iam patri dicam.' Aantekeningen r. 1: ten gevolge van een aantal feestdagen blijft de dichter thuis bij zijn leerling slapen in dezelfde kamer, waar ook de vader slaapt. r. 3 iratus: de dichter had al enige toenadering gezocht maar door een niet nagekomen belofte de woede van de jongen opgewekt. r. 7 census: de dichter had de jongen namelijk een raspaard beloofd, wat zijn kapitaal echter ver te boven ging. Latijnse poëzie 'Par tibi, Roma, nihil' De val van het Romeinse rijk heeft voor het West-Europese denken bijna een symptomatische betekenis. Indien de vergankelijkheid van al het aardse ergens haar uitdrukking in heeft gevonden, dan leek dit wel de ondergang en verwoesting te moeten zijn van dat machtige imperium. En nergens kon dit beter gezien worden dan in de toenmalige ruïnenstad Rome zelf natuurlijk. Eén van de beroemdste en mooiste klaagzangen over de teloorgang van Romes grootheid werd geschreven door Hildebert van Lavardin (1056-1134), misschien wel de beste vertegenwoordiger van de 12de-eeuwse Renaissance. Hij wijdde er twee elegieën aan in zlttvet klassieke vorm. Hier volgt de eerste, die tijdens de latere Renaissance lang voor een antiek gedicht werd gehouden. In de tweede geeft Rome zelf antwoord aan de dichter. Par tibi, Roma, nihil cum sis prope tota ruina. Quam magni fueris integra, fracta doces.
Longa tuos fastus aetas destruxit, et arces Caesaris et superum templa palude iacent. Ille labor, labor ille ruit, quem dirus Araxes et stantem tremuit, et cecidisse dolet; quem gladii regum, quem provida iura senatus, quem superi rerum constituere caput, quem magis optavit cum crimine solus habere Caesar, quam socius et pius esse socer. Qui crescens studiis tribus hostes, crimen, amicos, vi domuit, secuit legibus, emit ope. In quem, dum fieret, vigilavit cura priorum, iuvit opus, pietas hospitis, unda, locum. Materiem, fabros, expensas axis uterque misit se muris obtulit ipse locus. Expendere duces thesauros, fata favorem, artifices studium, totus et orbis opes. Urbs cecidit, de qua, si quicquam dicere dignum moliar, hoc potero dicere 'Roma fuit'. Non tamen annorum series, non flamma, nec ensis ad plenum potuit hoc abolere decus. Tantum restat adhuc, tantum ruit, ut neque pars stans aequari possit, diruta nec refici. Confer opes marmorque novum superumque favorem, arrificum vigilent in nova facta manus, non tamen aut fieri par stanti machina muro, aut restaurari sola ruina Potest. Cura hominum potuit tantam componere Romam, quantam non potuit solvere cura deum. Hic superum formas superi mirantur et ipsi, et cupiunt fictis vultibus esse pares. Non potuit Natura deos hoc ore creare, quo miranda deum signa creavit homo. Vultus adest his numinibus, potiusque coluntur ardficum studio quam deitate sua. Urbs felix, si vel dominis urbs illa careret, vel dominis esset turpe carere fide. Aantekeningen vs. 4 palude: de ondergrond van Rome is attijd erg moerassig geweest. vs. 5 Araxes: de naam van verscheidene rivieren in het Nabije Oosten; hier gewoon op te vatten als een term voor het Nabije Oosten dat voortdurend de twistappel was tussen Rome en het Parthische rijk, maar dat na de val van Rome voorgoed door het Westen als verloren werd beschouwd. vs. 9-10: zinspeling op de burgeroorlogtussen Julius Caesar en Pompeius Magnus, die met Caesars dochter Julia getrouwd,was geweest. vs. 13 vigilare in: vigilare pro/ ad: 'zich inzetten voor'. vs. 15 expensa: uitgave, onkost. Griekse poëzie Sophocles
In de Griekse tragedie wordt regelmatig beschreven en bezongen hoe de mens fouten, soms grote fouten, maakt: verblinding, overmoed, bedrog en geweld zijn aan de orde van de dag. Toch is het niet alleen maar negatiefs wat we over de mensheid horen. Een beroemde uitzondering is een koorlied uit de Antigone (vs.332-383), waarin de lof van de mens wordt gezongen. Polla; ta deina; koujde;n ajnqrwvpou deinovteron pevlei tou``to kai poliou pevran povntou ceimerivw/ novtw cwrei``, peribrucivoisin perw``n uJp oi[dmasin, qew``n te ta;n uJpertavtan, Ga``n a[fqiton, ajkamavtan, ajpotruvetai, ijllomevnwn ajrovtrwn e[to~ eij~ e[to~, iJppeivw gevnei poleuvwn. Koufonovwn te fu``lon ojrnivqwn ajmfibalw;n a[gei, kai; qhrw``n ajgrivwn e[qvh povntou t eijnalivan fuvsin speivraisi diktuoklwvstoi~ perifradh;~ ajnhvr kratei de mhcanai``~ ajgrauvlou qhro;~ ojressibavta, lasiauvcenav q i{ppon ojcmavzetai ajmfi; lovfon zugw ou[reiovn t ajkmh``ta tau``ron. Kai; fqevgma kai ajnemoven frovnhma kai ajstunovmou~ ojrga;~ ejdidavxato, kai dusauvlwn pavgwn uJpaivqreia kai duvsombra feuvgein bevlh pantopovro~ a[poro~ ejp oujde;n e[rcetai to mevllon {Aida movnon feu``xin oujk ejpavxetai, noswn d ajmhcavnwn fuga;~ xumpevfratai. Sofovn ti to mhcanoven tevcna~ uJpe;r ejlpivd ecwn, tote me;n kakovn, a[llot ejp ejsqlo;n e{rpei, novmou~ pareivrwn cqono;~ qew``n t e[norkon divkan uJyivpoli~ a[poli~ o{tw to mh; kalo;n xuvnesti tovlma~ cavrin mhvt ejmoi; parevsio~ genoito mhvt i[son fronw``n o{~ tavd e[rdoi.
BOEKEN Horatius. Verzamelde gedíchten. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Uitg. Historsche Uitgeverij, Groningen 2003. 644 pp.ISBN 90 6554 362 7 € 49,95. Een volledige Horatiusvertaling in sterk, modern Nederlands, met het Latijn ernaast - het is een mooi cultuurbezit waarmee ik de vertaler en zijn lezers van harte feliciteer. Het boek is bij eerste verschijning ook in de dagbladpers met gejuich onthaald, terecht en te meer verheugend, omdat verschillende recensenten geen classici waren. Voorlopig zal deze tekst kunnen fungeren als de beste Nederlandse bron voor Horatius, vanwege zijn niveau en volledigheid. Ik maak me sterk dat die bron zelfs fonkelender is dan veel buitenlands kristal, om in de stijl van Horatius' beroemde Ode III, 13 te blijven. Het is misschien moeilijk uit te leggen waarom vooral dat aspect 'volledigheid' er zoveel toe doet, zeker voor het werk van Horatius. De lectuur van enkele oden of brieven of satiren, uit een bloemlezing of uit apart verzamelde onderdelen, is nu eenmaal minder boeiend dan wanneer je kunt bladeren in het hele werk en fragmenten uit een groot geheel kunt kiezen. Ongemerkt plaats je de verschillende teksten in een breder kader, en zeker bij Horatius is dat intrigerend. De charme van de Oden, de intellectuele stroefheid van veel Satiren (ook van het Latijn en het Latijnse metrum ervan), de net niet te schoolmeesterachtige, wijze Brieven - ze tekenen tezamen een bijzonder sympathieke Epicureeër met veel vrienden en een evenwichtige geest. En omdat Horatius zichzelf af en toe beeldend laat spreken - 'ik, klein van stuk, vroeg grijs, liefhebber van de zon, / snel driftig , maar toch ook gemakkelijk te verzoenen...' - krijg je met dit volledige werk in handen een beeld van de man en van het decor waarin hij leefdle zoals dat van geen andere klassieke schrijver mogelijk is. Voor elke moderne lezer zijn de ODEN en Epoden zonder meer het meest indrukwekkende gedeelte van Horatius' gehele werk. Piet Schrijvers heeft het meest wezenlijke aspect ervan, de metrische vormgeving, ook ín zijn vertaling behouden of geïmiteerd. Horatius had voor zijn lyriek de Griekse Sappho, Alcaeus, Archilochus tot voorbeeld, liet 'vorm en versmaat ongewijzigd', en bracht daarmee, zoals hij zelf schrijft, iets nieuws in de Latijnse poëzie. Door Schrijvers imiterende vertaalmetriek geven ziin teksten ook werkelijk een goede indruk van de originele. Gelukkig is hij niet star-consequent op dit punt: achter in zijn boek spreekt hij in een toelichting over 'ritmische navoelbaarheid', 'een niet voor 100 procent metrische correctheid'- en als je daarop gaat letten , zijn er heel wat inconsequenties te bespeuren. Gelukkig ook is een moderne poëzielezer wel vertrouwd met minder verplichte metrische vormnen. Hoe dan ook werkwijze en uitgangspunt zijn geslaagd en leveren binnen een zeeÍ gevarieerd metrisch corset heel wat krachtige Nederlandse strofen op. Dat is ongetwijfeld bereikt door een tweede Horatiaans gegeven: veel vijlen en herschriiven. Wie Schrijvers' Oden-uitgave van 1993 vergelijkt met deze, herkent het nut van die ambachtelijke raad. Ik heb groot respect voor de vasthoudendheid waarmee de vertaler zijn ideeën over een metrische Horatiusvertaling heeft doorgezet en geperfectioneerd. Nu is perfectie in de literaire kunst een rekkelijk begrip voor elke schrijver en vertaler: het kan altijd anders of beter. Als het om de details gaat, zijn er wel plaatsen, waarbij ik potloodstreepjes zet vanwege een m.i. te gemakkelijke weergave of een minder fraaie constructie, maar die zijn op het grote geheel werkelijk schaars te noemen. Een lijstje ervan heb ik de vertaler voorgelegd, de lezer heeft er hier niets aan. De lezer die het latijn verstaat, kan zichzelf aan een boeiend spel van vergelijken wagen; de lezer die het niet verstaat, komt, zoals gezegd, weinig te kort. De gedichten die geen oden of epoden zijn, dat wil zeggen de Satiren en Brieven, zijn
door Horatius in hexameters geschreven, maar hier heeft Schrijvers juist niet geïmiteerd: de dactylen zijn vervangen door jamben - bijna een traditie voor hexametervertalers, zeker als de inhoud van de gedichten niet-episch is. Terwijl die jamben op zich de poëzie soepeler leesbaar moeten maken, zijn vooral de Satiren toch moeilijke lectuur en vragen om een gedisciplineerde manier van lezen. Horatius' gewoonte om in beeldende taal 'lachend de waarheid te zeggen' , is niet altijd eenvoudig te volgen, op enkele gedichten na, maar dat zijn dan ook de bekendste. De minder bekende zijn vaak toch ook verrassend en intrigerend, en dat brengt me er nogmaals toe te zeggen hoe belangrijk het is dat hier het integere werk in integere vertaling voorhanden is. Het brengt me ook tot een laatste opmerking, nu gepaard aan een gevoel van onvolledigheid: Horatius lezen gaat niet vanzelf, het is geen treinlectuur. Een ode moet je twee-, driemaal lezen,liefst hardop (zoals alle Latijnse poëzie) - niet alleen voor het goede begrip, ook om de muzikaliteit te vatten. De Brieven kun je niet snel lezen, op de Satiren moet je echt studeren. Geen classicus die deze Latijnse teksten voor de vuist weg leest en doorgrondt; toelichting en commentaren zijn onmisbaar. En nu worden diezelfde teksten in vertaling op de Nederlandse lezer losgelaten, zonder veel verdere informatie of noten. De vertaler helpt af en toe natuurlijk wel door explicerend of 'modern' te vertalen - bijvoorbeeld door in de beroemde Cleopatra-ode ( Nunc est bibendum..., I, 37) de naam van de koningin aan het slot te noemen, terwijl Horatius haar alleen maar omschrijft met 'fatale monstrum’ en 'non humilis mulier' - maar er blijven voor een niet-classicus-lezer heel wat vraagtekens over. Dat is jammer, maar begrijpelijk: het boek telt al ruim 600 bladzijden, de Latijnse tekst erbij is een groot geschenk dat ik niet zou willen missen, en dan is er nog net ruimte voor een register achterin, dat alleen aan de allereerste behoeften beantwoordt, niet meer. Zolang het om één hanteerbare uitgave gaat, zou ik als uitgever of vertaler ook geen oplossing weten voor dit probleem. Wel wil ik pleiten voor een goedkoop, bescheiden, zelfstandig leesbaar deel II, waarin historische en literaire gegevens op aangename wijze worden aangeboden; een boekje dat aan de hand van Horatius' teksten een mooi tijd- en cultuurbeeld kan bieden. Ik ken iemand die dat heel goed zou kunnen schrijven. M. D'HANE-SCHELTEMA
Charles Hupperts, De macht van Eros. Lust,liefde en moraal in Athene - Plato, Symposium. Een analyse. Uitg. G.A. van Oorschot, Amsterdam 2002. 394 pp.ISBN 90 282 0979 4. € 29,90. 'Eroos. Alweer, alweer! Zijn blauwzwart wimperpaar | Ontfloerst het smeltend glanzen van zijn blik; | Hij ziet mij aan en door verlokking menigvoud | Drijft hij mij vast in Liefdes onontwarbren strik. | Ik sta en beef - Ik ril om zijne komst | Zoals een renpaard rilt, dat oud en loom |Zich weer het juk voelt vallen om den nek en zwenkt | Ter renbaan in, onwillig rukkend aan den toom. 'Aldus de dichter Ibukos (einde 6de eeuw) over de macht van Eros (in een vertaling van W.E.J. Kuiper, 1923). Vergelijkbare homo-erotische belijdenissen treffen we aan in de verschillende periodes van de Griekse poëzie, van de archaische lyriek tot het bekende twaalfde boek van de Anthologia Palatina. Homoseksualiteit was inderdaad de diffirentia specifica van de oud-Griekse cultuur, in vergelijking met de rest van de (oostelijke) mediterrane wereld - niét in de zin van het bestaan van homoseksuele relaties (zij kwamen zonder de minste twijfel ook elders regelmatig voor), maar in de zin van een openlijke en aanvaarde praktijk en institutie. In aansluiting bij het eeuwenoude taboe in het christelijke Westen tegen sodomie, werd die zogenaamde 'Griekse liefde' ook binnen de klassieke studies jarenlang veroordeeld, verdrongen of verhuld. Sedert ruim een kwart eeuw nochtans is die situatie grondig veranderd. Men kan zelfs gewagen van een ware explosie van publicaties. Het
voorliggende boek van Charles Hupperts heeft een dubbel opzet. Zoas de tweevoudige titel ervan (gedeeltelijk) aangeeft, voert het vooreerst een onderzoek naar de homoseksuele praktijk en moraal bij de Grieken in het algemeen en in Athene in het bijzonder. De bestreken periode gaat van de 6de tot en met de 4de eeuw voor onze tijdrekening. Het door de auteur aangewende bronnenmateriaal is voor de 6de en de 5de eeuw overwegend figuratief (namelijk de vele honderden vaasafbeeldingen met homo-erotische motieven en scènes, tot circa het midden van de 5de eeuw); voor de 4de eeuw biedt hij ons een bespreking van Aischines' rede Tegen Timarchos. Overwegend op basis van zijn interpretatie van de vaasafbeeldingen (een selectie van 26 wordt afgedrukt in de tekst) argumenteert hij dat 'het algemeen aanvaarde beeld over dit onderwerp grondig (moet) herzien (worden)' (p. 15). Heel summier samengevat komt die herziening erop neer dat homoseksualiteit in Athene geenszins mag herleid worden tot knapenliefde; anderzijds had de pedofiele omgang tussen volwassenen en adolescenten weinig van doen met opvoeding, maar veel zo niet alles met seks, en dus met lust. In het tweede (en meest omvangrijke) deel van het boek staat Plato's Symposium centraal, nochtans een tekst die volgens de auteur ten onrechte vaak als bron is gebruikt voor een reconstructie van de Atheense homoseksualiteit. Dhr. Hupperts biedt ons vooreerst een nieuwe en, het dient gezegd,voortreffelijke vertaling van de dialoog; vewolgens brengt hij een omstandige analyse ervan. Een belangrijke kanttekening die bij het boek moet gemaakt worden, is dat het niet om een oorspronkelijk werk gaat: het is gebaseerd op het tweedelig proefschrift, Eros Dikaios, waarop dhr. Hupperts in 2000 promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Begrijpelijkerwijze werd dat grondige onderzoek voor de boekpublicatie tot een meer toegankelijke omvang herleid. Het betekent echter dat, ondanks de toegevoegde noten, de uiteenzetting niet zo gemakkelijk kritisch te evalueren is: er kan immers steeds naar het proefschrift worden verwezen, waar het betreffende punt 'verder uitgewerkt is'. H. DE LEY Randall Lesaffer, Politicus en pleiter. Cicero in turbulent Rome. Uitg. Davidsfonds, Leuven 2003. €19.95. Dit boek beoogt een chronologische beschrijving te geven van Cicero's carrière als politicus en advocaat; het is 'een politieke geschiedenis van Rome aan het einde van de Republiek' (p. 11); een meer psychologische belichting van Cicero's persoonlijkheid moet men hier dus niet verwachten. Na een inleidend hoofdstuk, gewijd aan de crisis van de Romeinse Republiek, behandelt hoofdstuk 2 de periode 106-63 onder de titel 'Van homo novus tot vader des vaderlands'; hoofdstuk 3 bestrijkt de jaren 63-43onder de titel 'Cicero en het einde van de Republiek'; het laatste hoofdstuk ('Cicero voor de rechtbank') geeft, na een uiteenzetting over de Romeinse rechtspraak, een min of meer excerperende weergave van vier redevoeringen: Pro Sexto Roscio Amerino, Pro Caelio, Pro Rabirio en Pro Milone. Een kaart van het Middellandse Zeegebied, een chronologisch overzicht, een personenindex, een glossarium van termen in het Romeinse staatsbestel en een uitgebreide bibliografie besluiten het boek. In de bibliografie zijn verrassenderwijs ook titels opgenomen van hedendaagse romans waarin Cicero een rol speelt; daarin ontbreekt de Nederlandse roman Terentia van Aleid van Beuningen uit 1999.Het boek bevat acht foto's van antieke overerbliifselen in het hedendaagse Rome, die nergens worden toegelicht. Het is een moeilijke opgave een origineel boek over Cicero te schriiven. Een gestage stroom van studies, waarnaar de auteur verschillende malen verwijst, heeft in de laatste decennia ongeveer alle fasen van Cicero's carrière en alle aspecten van de politiek van zijn dagen belicht. De verdienste van dit boek is dan ook niet zijn originaliteit, maar de wijze waarop het in het bestek van een boek de lezer vertrouwd maakt met de geschiedenis van de 1ste eeuw v.Chr. en Cicero's rol daarin, waarbij de schrijver doorlopend citeert uit en verwijst
naar de teksten van Cicero's redevoeringen en soms ook naar andere bronnen. De lezers maken zo uit de eerste hand kennis met de actoren van de geschiedenis en de manier waarop zij zelf de politieke ontwikkelingen zagen of stuurden. Kritiek verdient het boek ook. De auteur laat zich uitspraken ontvallen die hij van geen enkele toelichting voorziet: Caesar heet liederlijk (15), de willekeur van de priesters moest door de oudste wetten worden ingedijkt (16), Cato heet totaal wereldvreemd (80); deze en dergelijke losse beweringen roepen vragen op die niet worden beantwoord. Ook het gebruik van begrippen als 'centrum' en 'links'wanneer het om Romeinse politieke verhoudingen gaat is niet te verdedigen. Soms is de samenhang van de tekst moeilijk te volgen. Het ontstaan van het boek uit een mondelinge cursus is hier misschien ook debet aan. Daarnaast bevat het boek een groot aantal fouten die bij degeliike correctie door de auteur en/of de uitgever voorkomen hadden kunnen worden. Daarbij gaat het niet om uitdrukkingen die een Noord-Nederlander niet vertrouwd zijn zoals 'slim aan boord leggen' (145), 'nood hebben aan' of 'desgevallend' (137), maar om onjuistheden: tweemaal Graeca capta in plaats van Graecia capta (45,46), het mos naast de mos(16, 21), tributa in plaats van tribus(18,35), gerekend worden tot een van de figuren (33), praevaciratio en tergisveratio (138) , in anno suo in plaats van anno suo (passim), de vertaling van humanitas als mensheid (48), Allobrogi, in plaats van Allobroges (70, 71), - om maar een klein aantal te noemen. Dergelijke tekortkomingen ontsieren het boek en ergeren de lezer. Bij een eventuele tweede druk is er dan ook ruimschoots werk aan de winkel! W. KASSIES
Theokritos. Idyllen en Epigrammen. Vertaald en toegelicht door A. Maria van Erp Taalman Kip. Uitg. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2003. 162 pp. ISBN 90 253 5331 2 € 27.50. Hoe men de gedichten van Theokritos ook wil karakteriseren, idyllisch zijn ze voor het grootste deel niet. In haar korte en krachtige inleiding van dit boek legt de vertaalster helder uit dat men zich van Theokritos' poëzie vooral geen exclusief ‘idyllische’, maar een zeer gevarieerde voorstelling moet maken. De term idyllen stamt dan ook niet van de auteur of zijn tijdgenoten, maar van latere commentatoren. Deze poëzie confronteert de lezer met een aantal eigenschappen waarmee deze niet altijd vertrouwd is: een afwijkende poëtische taal, een ongewoon vocabularium, een soms transparante maar vaak bizarre inhoud, een sterke invloed van literaire voorgangers ('intertextualiteit'); en een grote, vaak geestig uitgebuite spanning tussen de traditionele hexameter-vorm en de vaak ontraditionele inhoud. Moderne lezers valt het vaak moeilijk de 'emotionele temperatuur', om een term van Dover te gebruiken, van de verschillende gedichten aan te voelen. De vertaalster is de lezer op dit laatste punt zeer behulpzaam tegemoetgekomen. Aan de vertaling van elke idylle laat zij namelijk een inleiding van 1 à 3 pagina's voorafgaan, waarin zij de inhoud en de toon van het geheel overziet en in één moeite door bepaalde detailtoelichtingen geeft. Vertaalster en lezers zijn op die manier verlost van voet- en eindnoten. De voordelen van dit procédé zijn groot; een enkel nadeel is er ook: sommige passages blijven voor de nieuwsgierige lezer onvermijdelijk onderbelicht. Ook op een ander puntwordt de lezer met zorgbediend: zowel in het (selectieve) Register als bij de inleiding op elke idylle staan de klinkers van te beklemtonen lettergrepen cursief gedrukt. De Nederlandse hexameters die de vertaalster in de weergave van Theokritos' hexameters gebruikt lopen soepel en gemakkelijk, althans voor wie de moeite neemt er even voor te gaan zitïen, want de hexameter is nu eenmaal een variabele versmaat, die de volle aandacht vraagt. Met zaken als de verschillende caesuur-opties, de bucolische dihaeresis en de
versus spondiacus heeft prof. Van Erp geen moeite; zij speelt ermee, alsof zij altijd al in hexameters heeft geschreven. Voor sommige problemen heeft ook zij natuurlijk geen oplossing. Wie een streng iambisch metrum gebruikt zal het woord houthakker nooit kunnen gebruiken; zo ziet deze vertaalster zich wel eens gedwongen tot een noodgreep en een woord als geithoeder aan de Nederlandse taal toe te voegen of ons terugweg als trugweg te laten scanderen. Maar dergelijke details verstoren het algemene beeld niet; dit is een betrouwbare en mooie vertaling, die aan hoge eisen voldoet. Eén punt van kritiek. In het vocabulaire van de vertaling vinden we nogal eens opvallende woorden. Ik bedoel nu niet woorden als druistig (: tochtig) en kweern (: handmolen) - ook Theokritos gebruikt tenslotte nogal wat buitenissige woorden! -, maar woorden die voor ons gevoel geheel buiten de poëtische sfeer van de vertaling als geheel liggen, zoals rijpingsproces, initiëren, prerogatieven, probleemloos, agressie. Dergelijke woorden passen m.i. heel goed in een verklarende proza-parafrase, maar niet in een metrische vertaling, die toch ook een poëtische weergave wil zijn. Om de lezer te overtuigen van de kwaliteiten van deze vertaling citeer ik tenslotte twee passages. In de eerste dient een van de twee Syracusaanse vrouwen die het Adonis-feest bezoeken een man van repliek, die hun oeverloos geklep en hun slepende Dorische klinkers zat zegt te zijn (15.89-95): Waar komt meneer vandaan? Gaat het u soms iets aan of we kletsen? Opdrachten geef je een slaaf, maar niet aan Syracusaansen. En ik vertel u erbij: van oorsprong zijn we Korinthisch, net als Bellerofon was. En we praten Peloponnesisch; Doriërs hebben het recht, zou ik denken, Dorisch te spreken. Laat, Persefone, niemand zich boven ons stellen als meester; één is genoeg. Denk niet dat u mij kunt intimideren! Met een tweede citaat bevinden we ons in een ideale bucolische wereld, waarop de kwalificatie idyllisch nu eens wel van toepassing is (9. 135-147): Veel populieren en olmen bewogen zachtjes hun blaren boven ons hoofd, en dicht in de buurt, uit de grot van de Nymfen, stroomde het ruisende water met ruisende klank naar beneden. Donker gekleurde cicaden op schaduw werpende takken bogen beladen met vruchten omlaag naar de grond waar we lagen. Zegels van vier jaar her werden toen van de kruiken verwijderd. Volledigheidshalve vermeld ik nog dat van de dertig overgeleverde idyllen de nummers 8, 9, 19, 20, 21, 23,25 en 27, om goede redenen als niet van Theokritos afkomstig beschouwd, niet zijn vertaald. Van de 25 overgeleverde epigrammen, een veel minder belangwekkend stukje van Theokritos' werk, zijn de 22 in de meeste handschriften voorkomende alle vertaald. W. KASSIES Tacitus. Tegen het verval van de retorica. Vertaald door Vincent Hunink, ingeleid door Piet Gerbrandy. Uitg. Historische Uitgeverij, Groningen 2003. 115 pp. ISBN 90 6554 352 x. € 22,75. Een meesterwerkje, zo mag Tacitus' Dialogus de oratoribus wel genoemd worden. En om direct een mogelijk misverstand weg te nemen: het biedt niet alleen boeiende lectuur voor liefhebbers van retorica. Iedereen die geïnteresseerd is in de Romeinse keizertijd vindt hier stof tot nadenken, ja in feite iedereen die zich interesseert voor kwesties als de spanning
tussen het vrije woord en doortastend bestuur, de relatie tussen literaire cultuur en niveau van opvoeding en onderwijs, etc. Het verschijnen van deze nieuwe vertaling, van de hand van de immer productieve Vincent Hunink, is dan ook toe te juichen. De centrale vraag die Tacitus de deelnemers aan zijn dialoog (gesitueerd in ong. 75 n.Chr.) aan de orde laat stellen is, hoe het komt dat de redenaars van hun tijd zover achterblijven bij de groten uit de periode van Cicero. Eén van de sprekers, Aper, beweert doodleuk (maar zonder het te menen)) dat er van een achteruitgang juist helemaal geen sprake is. Een volgende, Messalla, geeft een Quintiliaans getinte analyse, waarin hij vooral de slapte van opvoeding en onderwijs de schuld geeft. Maar de laatste en voornaamste spreker, Maternus, bekijkt de zaak van een heel andere kant: onder de feitelijke alleenheerschappij van de keizers is welsprekendheid niet essentieel meer; en dat is maar goed ook, want de zogenaamde republikeinse vrijheid van Cicero's tijd kwam in feite neer op sociale en politieke chaos. Dat Maternus' analyse dieper gaat dan de andere lijdt geen twijfel, maar of hij alles wat hij zegt werkelijk meent blijft - typisch Taciteïsch - in het midden; laat staan dat Tacitus zijn eigen opvatting ondubbelzinnig duidelijk maakt. De complexiteit wordt nog vergroot doordat de discussie wordt voorafgegaan door een intrigerend dispuut over de waarde van dichtkunst tegenover welsprekendheid, waarinde1aatste al direct in verband wordt gebracht met de beruchte delatores ('aanbrengers'); en doordat er een lacune in het werk zit,waarin misschien een vierde spreker (kort?) het woord heeft gevoerd. Lezers van Hunink's vertaling zullen van dit alles in het algemeen een goed en levendig beeld krijgen. Dat wil niet zeggen dat we hier een werkelijk bevredigend boek hebben. Ik werd bij het vormen van mijn oordeel althrans heen en weer geslingerd tussen de uitersten van bewondering en ergernis. Bewondering dwingt Hunink af door de soms verbazende soepelheid waarmee hij Tacitus' (hier bewust Ciceroniaanse) Latijn in een natuurlijk klinkend Nederlands equivalent weet om te zetten - illustrerend dat men met zo'n benadering het origineel uiteindelijk veel nader komt dan met een 'letterlijke' weergave. Eén voorbeeld uit vele, uit het slotbetoog van Maternus (36.2): 'Zeker, de redenaars van onze dagen hebben alle invloed gekregen die zij met goed fatsoen mogen hebben in dit stabiele politieke klimaat van vrede en voorspoed.' Aan de andere kant bevat het boek teveel slordigheden, en houdt erg weinig rekening met de lezer waarvoor het bedoeld is. Regelmatig stuit men op onduidelijkheden in formulering of redenering, die bij vergelijking met het Latijn vaak op hele of halve vertaalfouten blijken terug te gaan. Een eenvoudig voorbeeld in 18. 5: na een lijst van vijf redenaars van vroeger, worden we plotseling op het verkeerde been gezet als we lezen dat het Aper, de spreker, er niet om gaat 'wie van de twee de beste redenaar is'; maar het Latijn betekent gewoon 'wie
de beste redenaar is' (quis disertissimus, niet uter disertior). Ook waar het Nederlands vlot te begrijpen is, is de vertaling regelmatig verkeerd en vooral bij retorische termen gaat het nogal eens mis. Als er bijvoorbeeld sprake is van kritiek op Cicero vanwege zijn 'uitbundigheid' (18.4 supra modum exultans), dan gaat dat om de stijl of het ritme van zijn redevoeringen, niet om 'te ver doordraven' , zoals Hunink vertaalt. Ook begrippen met een specifieke cultuurhistorische of politieke lading krijgen te vaak een misleidende, anachronistische vertaling (grammatica: 'taalkunde' ; contiones: 'politieke vergaderingen' ; studium / a etc.: 'studie' ). De annotatie is bovendien bedroevend summier. Wat moet een niet ingevoerde lezer, in Maternus' afwijzing van de zogenaamd machtige positie van redenaars, met de sneer 'Zoveel kunnen vrijgelatenen meestal ook!' (13. 4)? Bij deze voor Maternus' standpunt veelzeggende sententie hoort een korte voetnoot over de grote rol van vrijgelatenen onder de keizerlijke vertrouwelingen. En een fout als 'Onder de regering van Titus, in 72' (i.p.v. Vespasianus; p. 68 n. 10) mag gewoon niet voorkomen. Ook het kennelijke gebrek aan coördinatie met Gerbrandy's inleiding wreekt zich. Dit lijkt een haast onvermijdelijk gevolg
van het merkwaardige gebruik om een inleiding door een ander te laten schrijven - een gebruik dat een te beperkte opvatting verraadt van de taak van een vertaler. De vertaler zou zelf in de beste positie moeten zijn om de behoefte aan achtergrond en annotatie bij zijn lezerspubliek te bepalen. Wat Gerbrandy over de Dialogus zelf schrijft is wel adequaat, al is het jammer dat de discussie over dichtkunst tegenover welsprekendheid waarmee het werk begint impliciet irrelevant verklaard wordt (p. 38). Voor het overige is de inleiding echter veel te lang van stof en weinig evenwichtig: waarom juist Hugh Blair en B.H. Lulofs drie pagina's verdienen in de korte paragraaf over de receptie van het werk is mij bijvoorbeeld onduidelijk. De bibliografie is tamelijk willekeurig, en het door Floris Overduin samengestelde namenregister is zonder meer amateuristisch (onder 'Jason' vinden we een verwijzing naar 'het mislukte huwelijk tussen Jason en Medea' ...). Kortom, deze productie als geheel maakt de indruk van haastwerk, en doet Tacitus, maar ook Huninks brille als vertaler, tekort. Het is aan die brille en aan de kracht van Tacitus' werk zelf te danken dat het boek toch overeind blijft, en lezers veel moois te bieden heeft. JAKOB WISSE Torquato Tasso. Jeruzalem bevrijd. Met alle prenten van Giambattista Piazzetta. Vertaald door Frans van Dooren. Uitg. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2003. 622 pp. ISBN 90 253 5330 4. € 55,-. Het loonde de moeite zich in het najaar van 2003 naar Brussel te verplaatsen om er de centrale tentoonstelling te bezoeken van de vierjaarlijkse Europalia-manifestatie. Ditmaal stond de Renaissance aan het hof van de Estes te Ferrara centraal. Na de historische ontwikkelingen te hebben doorlopen en kennis te hebben gemaakt met het veelzijdige mecenatendom van de verschillende leden uit het huis Este trad de bezoeker in de laatste zaal een heel eigen wereld binnen. Barokmuziek vulde de ruimte. Misschien werden Monteverdi's akkoorden herkend. Aan de wanden hing een rijke keuze schilderijen waarvan het merendeel eenzelfde of een verwant thema uitbeeldden: een jongeman wordt door kameraden weggevoerd, terwijl hij droevig omziet naar een jonge vrouw die kwijnend op de grond ligt en haar handen naar hem uitstrekt. Bij het betreden van deze zaal echter heeft hij als eerste een mansportret gezien. Een rustige zelfzekere blik keek hem recht in de ogen. Zachte trekken liggen over het gezicht, waaruit een innerlijke adel naar buiten breekt. De geportretteerde is Torquato Tasso en de laatste zaal van de tentoonstelling was aan zijn epos Gerusalemme liberata gewijd, dat hij opdroeg aan Alfonso II d'Este, hertog van Ferrara. Weinig dichtwerken hebben binnen zo korte tijd een even grote impact gehad op alle terreinen van het culturele leven. Het is ondoenbaar ook maar een fractie van de schilderijen, beeldhouwwerken, opera's, toonzettingen, dichtwerken of andere kunstvormen op te sommen die op Tasso's epos zijn gebaseerd. Hoe komt het dan dat het Nederlandse taalgebied zolang heeft moeten wachten op een moderne vertaling die dit meesterwerk weer toegankelijk maakt voor de lezers van nu? In 2003 werd hieraan verholpen en voortaan kan ook de lezer die niet vertrouwd is met het Italiaans kennis maken met Tasso's helden: Godfried, Tancredi en Rinaldo, Clorinda en Armida. Is hem de klassieke literatuur enigszins bekend, dan zal hij bovendien herhaaldelijk een gevoel van herkenning ervaren. Ziet hij daar niet Jupiter zijn bode Mercurius naar de aarde zenden om Aeneas aan zijn plicht te herinneren? Is dat niet de woede van Achilles, de brutaliteit van Thersites? Kennis van de klassieken zal de lezer inderdaad dit extra plezier kunnen verschaffen om de oude episoden in een nieuw kleed te herkennen. Hij moet echter ook inzien dat Tasso verder is gegaan. Wanneer God de Vader Gabriël naar Godfried zendt om hem aan te sporen nu eindelijk eens op te rukken naar Jeruzalem, is dit niet alleen een omzetting van Mercurius' zending in de Aeneïs, maar klint hier ook een echo in van de
Boodschap aan Maria. En als Armida met haar verleidingskunsten Rinaldo op haar eiland vasthoudt, komen in haar persoon zowel Odysseus' Kalypso als de fee Morgana uit de Arthurlegende tot leven. Tasso is erin geslaagd om het volledige Europese erfgoed in zijn epos te verwerken. Het bleef echter niet bij een kopiëren en verwerken, hij gaf er ook een volstrekt eigen toon aan, minder afstandelijk en veel passioneler danbij de klassieken, minder gestileerd en levensechter dan de hoofse ridderraditie. Alle personages zijn mensen van vlees en (vooral) van bloed, zelfs de tovenares Armida. Bovendien lijkt Tasso niemand echt zwart te kunnen maken. De Mohammedanen die (ín zijn ogen) Jeruzalem bezet houden, zijn als helden misschien minder edelmoedig dan de kruisvaarders, maar zij blijven in hun waarde en voor hun dapperste strijders zoals Argant of de Turk Soliman vindt de dichter prachtige woorden van respect en lof. Zelfs de Italiaan Argillano die als de oproerkraaier de ondankbare Thersites-rol vervult, kent een korte heldenroem, al besmeurt hij deze vervolgens zelf en betaalt hij het met de dood. Dankzij de vertaling door Frans van Dooren ligt al deze rijkdom nu voor iedereen in het Nederlandse taalgebied open. Natuurlijk gaat er ook wel iets verloren. Het Nederlands is nu eenmaal minder klankrijk en melodieus dan het Italiaans. Door de vele doffe klinkers is het onvermijdelijk dat de verzen vlakker klinken dan in het origineel. De keuze om de tekst in octaven te vertalen met hetzelfde rijmschema als Tasso gebruikte, is evenmin vanzelfsprekend en dwingt soms tot een wat gewrongen stijl. Maar is het rechtvaardig dit aan de vertaler te verwijten, die Tasso's epos als een dichtwerk toegankelijk wilde maken? Mijns inziens is hij hier grotendeels in geslaagd. Zelf was ik vanaf de eerste verzen in de ban en heb het werk in één ruk uitgelezen. Sofronia en Olindo, Tancredi, Clorinda en Erminia, Rinaldo en Armida zijn voortaan geen vreemden meer. De schilderijen in de laatste zaal van de Brusselse tentoonstelling wonnen erdoor aan betekenis, aan diepte en sympathie. Ik ben er de vertaler dankbaar voor en ik hoop velen met mij. WIM VERBAAL
Goed verzorgd, maar niet groots Thucydides. Een blijvend bezít. De oorlog tussen de Peloponnesiërs en de Atheners. Vertaald door Leo Lewin. Uitg. Eburon, Delft 2002 568 pp. ISBN 90 5166 895 3 € 29,50. Thucydides schrijft prachtig Grieks. Niet alleen in terecht veel gelezen passages als de dialoog tussen de afgezanten uit Athene en de woordvoerders van de bewoners van het eiland Melos, de beschrijving van de ziekte die Athene trof in het tweede jaar van de Peloponnesische oorlog of in het bijzonder, de rede die Pericles houdt voor de gevallenen in het eerste jaar van deze oorlog, waarin het Grieks wordt ingezet op een manier die juist de contemporaine lezer van het zelfverklaarde kth``ma eji~ ajei dikwijls op het verkeerde been zal hebben gezet, weet Thucydides te excelleren, ook in minder direct tot de verbeelding sprekende verslagen van slagen en slagjes weet hij op geraffineerde wijze middels het inzetten van een veelheid aan linguistische middelen reliëf aan te brengen in zijn relaas zonder dat de hoofdlijn van wat hij te vertellen heeft verloren gaat. Anders dan bij bijvoorbeeld Xenophon, die in zijn Hellenica toont eerder opvolger dan navolger van zíjn voorganger te zijn, weet je bij Thucydides altijd precies waar je aan toe bent qua participanten, tijd, plaats en handelingsverloop: de geschiedenis is gevoegd naar de eisen van het narrative genre waarin zij beschreven is. Dit proza vertalen is geen sinecure. De vertaler zietzích niet alleen geconfronteerd met de welhaast onmenselijke opgave de textuur van Thucydides' proza te behouden, hij zal ook nog eens het verloop van de Peloponnesische oorlog met zijn vele participanten die voor een
ongeoefend oor moeilijk verstaanbare namen dragen op inzichtelijke wijze de revue moeten laten passeren. Wat dit betreft mag het Nederlandse taalgebied verwend genoemd worden met het werk van M.A. Schwartz, wiens in 1964 verschenen vertaling de grens van wat op dit punt mogelijk is, benadert. Waar er binnen niet al te lange tijd bij de Historische Uitgeverij een vertaling zal verschijnen van Pericles' zogenoemde 'Lijkrede' van de hand van Jeroen A.E. Bons, is het werk van Thucydides in zijn geheel thans ook beschikbaar in de eind 2002 verschenen vertaling van Leo Lewin. Wij dienen in het licht van het bovenstaande respect te hebben en waardering op te brengen voor het uitvoeren van de taak waarvoor Lewin zich heeft gesteld. Zijn vertaling is voorzien van een inleiding, een nawoord en een verantwoording, een algemeen register en een persoonsregister; voetnoten bieden verklaring daar waar de vertaler dat nodig acht. Het geheel maakt de indruk goed verzorgd te zijn. Maar groots is het niet. Lewin heeft Thucydides' tekst opgeknipt in zinnen. Hooftlzinnen. Dat mag de leesbaarheid ten goede lijken te komen - het is geen Thucydides meer. Bijvoorbeeld: 'De Stratiërs kwamen niet dicht genoeg bij om een veldslag mogelijk te maken, want ze hadden nog geen versterking gekregen van de andere Acarnaniërs. Wel bestookten ze hen vanaf een afstand met slingers. Daarmee brachten ze hen in grote moeilijkheden. Ze konden zich onmogelijk verplaatsen zonder wapenrusting. De Acarnaniërs hebben de reputatie buitengewoon goed te zijn in deze strijdmethode' (p.145 = II.81)). De textuur is weg. De samenhang ook. De bovenstaande mededelingen, door Lewin als een aparte alinea afgedrukt, zijn een weergave van achtereenvolgens drie genitivi absoluti (waarbij de tekstarticulatie middels mevn...dev...kaiv verloopt), een nadere verklaring biedende gavr-zin en een met de gemarkeerde meta-opmerking. Het geheel vindt in het Grieks aansluiting bij de voorafgaande zin waarin vermeld wordt dat verdere actie van de kant van de Griekse legers uitblijft, en beschrijft in eerste instantie de situatie waarin dit het geval is; van elke volgende mededeling is duidelijk gemarkeerd hoe hij zich tot de voorafgaande verhoudt. Lewin's hoofdzinnen beginnen mettertijd te dreunen. Dit Nederlands lezen is geen sinecure. Even eerder op dezelfde pagina lazen wij: 'Bij hun opmars liepen de Chaoniërs en de andere niet-Grieken in het midden, rechts van hen waren de Leucadiërs en Anactoriërs en de andere troepen die samen met hen optrokken en aan de linkerzijde Cnemus met de Peloponnesiërs en Ambracioten.' Ook Lewin kan het natuurlijk niet helpen dat al deze participanten in een zin optreden, al helpt de mevn...dev...dearticulatie de lezer van het Grieks veel. De lezer van het Nederlands wordt het somtijds zwaar te moede, zeker wanneer hij het boek van voor naar achter doorleest. Wie capita selecta zou willen lezen - en men kan zich een doelgroep voorstellen die dat wil - heeft het niet gemakkelijk. 'De klassieke teksten kennen van oudsher een indeling die ze hanteerbaar maakt en die het citeren vergemakkelijkt. Het werk van Thucydides is al in de oudheid ingedeeld in boeken, capita en paragrafen. De indeling in boeken heb ik aangehouden. Rex Warner (History of the Peloponnesían War Penguin Classics, MB)heeft de boeken ingedeeld in hoofdstukken. Die indeling heb ik grotendeels gevolgd', schrijft Lewin in zijn verantwoording. Maar Warner heeft in margine in ieder geval wel de capita genummerd, en geeft in de header aan welk jaar het is. Dat is handig. Waarom is in de uitgave Lewin de indeling die de tekst hanteerbaar maakt en die het citeren vergemakkelijkt zo opzichtig achterwege gebleven? Die verantwoording is overigens aandoenlijk. Lewin 'had het voorrecht gebruik te kunnen maken van het fantastische Grieks-Engelse woordenboek van Liddell & Scott'. We mogen hopen dat een vertaler van Thucydides zo nu en dan gebruik maakt van de mogelijkheid een woordje op te zoeken in dit standaardwerk. Wanneer het syntactische structuren betreft die naslag behoeven, moeten wij echter wel wezen. 'Naast de moderne Kleine Griekse grammatica van Nuchelmans, die kort en bondig de belangrijkste informatie
geeft, had ik ook tot mijn beschíkking de uit 1899 daterende tweede druk van de "Griekse grammatica voor gymnasiën" van Woltjer, waarin naar volledigheid is gestreefd.' De standaardgrammatica's van het Grieks zijn dus kennelijk ongeraadpleegd gebleven, en aan iemand die de Kleine Griekse grammatica van Nuchelmans modern noemt zijn de ontwikkelingen op het terrein van de Griekse linguïstiek van pakweg de laatste dertig jaar zeker voorbijgegaan. Je kan er boos om worden, maar dat moesten we maar niet doen. Dat hoeft ook niet, omdat Lewin de eerste is om de hand in eigen boezem te steken: 'lk besef dat mijn vertaling fouten bevat. Waarschijnlijk heb ik mij zo nu en dan gewoon vergist.' Tja. Hij heeft zijn best zeker gedaan. 'Dit is in ieder geval niet de vertaling waarop iedereen al zolang gewacht heeft, de vertaling die alle andere vertalingen voor de eerstkomende vijfentwintig jaar overbodig maakt. Het is een mogelijke vertaling, mijn vertaling.' De mijne niet. MICHEL BUIJS