Bachelor-eindwerkstuk Moderne Letterkunde Regeling in het studiejaar 2014-2015
Bachelor-eindwerkstuk altijd in een scriptieproject Als je bij de afdeling Moderne letterkunde je bachelor-eindwerkstuk schrijft, neem je altijd deel in een scriptieproject. Een scriptieproject is een duidelijk omschreven onderwerp waarbinnen je je eindwerkstuk schrijft. Aan een scriptieproject nemen altijd een aantal studenten deel. Deelnemen aan een scriptieproject betekent dat je wel individueel een scriptieonderzoek verricht, maar dat je dit groepsgewijs doet onder leiding van één docent. In elk van de vier onderwijsblokken kun je je bij één scriptieproject aansluiten. De verdeling van de onderwerpen is in 2014-2015 als volgt: • In blok 1 is het onderwerp Gender en postkolonialisme. Dit project wordt begeleid door Saskia Pieterse. • In blok 2 is het scriptieproject Postmodernisme, begeleid door Sven Vitse. • In blok 3 is het scriptieproject Verhalende gedichten, begeleid door Fabian Stolk. • In blok 4 zijn er twee onderwerpen: Kunstenaarsromans en De canon van Utrecht; deze scriptieprojecten worden begeleid door Wilbert Smulders.
Om te zorgen dat je je van de onderwerpen een voorstelling kunt maken, volgt hieronder een beknopte beschrijving van elk van de scriptieprojecten; bij elke beschrijving tref je bovendien een link aan naar een artikel of andere tekst, aan de hand waarvan je je een nog beter beeld van het onderwerp kunt vormen. Het spreekt voor zich dat je ook ieder van de begeleidende docenten kunt mailen om een afspraak te maken voor een oriënterend gesprek. Wat houdt het deelnemen aan een scriptieproject in? Als je eenmaal gekozen hebt voor een van de scriptieprojecten, betekent dit dat je met een aantal medestudenten in groepsverband aan de slag gaat. Iedere deelnemer heeft tevoren in overleg met de begeleidende docent voor zijn/haar scriptie een eigen onderwerp afgebakend. Alle deelnemers werken dus op hetzelfde terrein, maar ze nemen ieder een specifiek deel of aspect van dat onderwerp voor hun rekening. Dit brengt het voordeel met zich mee dat studenten het een en ander aan elkaar kunnen hebben en dat de begeleidende docent efficiënt kan ondersteunen. Zo zullen in de regel per week de volgende fasen van ieders onderzoek aan bod komen: • week 1: onderwerp/probleemstelling • Week 2: methode/theoretisch kader • Week 3: bibliografisch onderzoek/corpus • […] • week 9: voorlaatste versie • week 10: definitieve versie & beoordeling • evt. week 3 van volgend blok: herkansing De ervaring heeft geleerd dat bachelorstudenten een dergelijke begeleiding niet alleen plezierig maar ook stimulerend vinden: je hoeft niet geïsoleerd te werken, je kunt bovendien veel hebben aan de feedback van je medestudenten. Daarnaast is deelname
aan zo’n project een goede stok achter de deur om je eindwerkstuk ook daadwerkelijk in één blok af te ronden.
Ik heb zelf een idee…wat moet ik dan? Het lijkt of het systeem van één of twee vaste scriptieprojecten per blok de keuzemogelijkheid beperkt, en zelfs uitsluit dat je nog met een eigen idee voor een onderwerp kunt aankomen. Dit valt reuze mee. We geven een voorbeeld. Gesteld dat je je eindwerkstuk wilt wijden aan iets wat niet onder een van de scriptieprojecten lijkt te vallen, bij voorbeeld aan de literatuur van de jaren zestig. In zo’n geval zou je met enig overleg toch bij elk van de vier scriptieprojecten aan kunnen sluiten. In blok 1 zou je (het werk van) een vrouwelijke auteur of postkoloniale auteur uit de jaren zestig kunnen kiezen; je zou in blok 2 eigenlijk alles kunnen kiezen, aangezien het postmodernisme mede de jaren zestig omvat; in blok 3 zou je een episch gedicht uit de jaren zestig kunnen kiezen; en je zou in blok 4 een kunstenaarsroman uit de jaren zestig kunnen kiezen of een Utrechtse schrijver of dichter uit die tijd. Het systeem van scriptieprojecten biedt kortom nogal wat speelruimte, genoeg om ervoor te zorgen, mocht je een eigen idee voor een onderwerp hebben, dat je in goed overleg met de begeleidende docent tot een bevredigende keuze kunt komen. Daar staat tegenover dat het systeem je wel dwingt om tijdig na te denken over je eindwerkstuk. Zie daarvoor de twee paragraafjes hieronder. Voorbereiding eindwerkstuk Je dient een voorbereiding voor je eindwerkstuk te hebben gedaan. Het is afhankelijk van je onderwijstraject wat voor type voorbereiding dat is (een leeslijst of een cursus). Neem ten minste één blok voordat je je inschrijft voor een eindwerkstuk daarom contact op met de coördinator eindwerkstukken moderne letterkunde (Laurens Ham:
[email protected]) om de eisen en mogelijkheden te bespreken. Hierboven gaven we al aan dat het systeem van scriptieprojecten sowieso met zich meebrengt dat je goed moet plannen. Als je bovendien ter voorbereiding een leeslijst wilt doen, betekent dit dat je je derde jaar nóg beter moet plannen. Je moet nu aan het einde van het tweede jaar niet alleen bepalen welk scriptieonderwerp je zult kiezen, je moet ook nog zorgen dat je in het blok ervóór (desnoods: in twee blokken ervóór) de leeslijst plant.
Procedure Als je voor het schrijven van je eindwerkstuk wilt deelnemen aan een scriptieproject Moderne Letterkunde, dan moet je twee dingen doen. In de inschrijfperiode schrijf je je in Osiris in voor het blok waarin je je eindwerkstuk wilt gaan maken. Daarnaast moet je je uiterlijk drie weken vóór aanvang van het betreffende blok opgeven bij de coördinator eindwerkstukken (Laurens Ham:
[email protected]). Je krijgt dan z.s.m. de bevestiging van je deelname. De begeleidende docent zal in de week vóór week 1 van het betreffende blok contact met je opnemen. Mocht je twijfelen over je keuze, dan kun je altijd per mail een afspraak maken met de coördinator eindwerkstukken.
Scriptieproject Gender / Postkolonialisme In Waan (1905) van Marcellus Emants is de hoofdpersoon Hendrik mislukt in zijn maatschappelijke carrière. Lang koesterde hij het ideaal het Indische volk te verheffen tot een beter leven, weg uit armoede en onderdrukking, maar dat is op niets uitgelopen. In het begin van de novelle staat deze veertiger op het punt te trouwen met de twintig jaar jongere Maggie. Hij heeft het idee dat dit huwelijk zijn nieuwe levensvervulling zal worden; zorgen voor Maggie, die hij ziet als ‘zo arm, zo eenzaam, zo hulpeloos’, is nu zijn doel. Zoals de titel van de novelle echter al doet vermoeden: dit nieuwe ideaal loopt op een teleurstelling uit, omdat Maggie niet het weerloze object is dat hij in haar ziet. Via de figuur van Hendrik spiegelt Emants de koloniale machtsverhoudingen aan de verhoudingen in het huwelijk. Emants was zeker niet de enige auteur die het persoonlijke (het huwelijk) en het publieke (de koloniale verhoudingen) zo nadrukkelijk met elkaar verbond. In het verhaal ‘Een Indisch huwelijk’ (1921) van Carry van Bruggen gebeurt iets soortgelijks, evenals in Een huwelijk in Indië (1873) van Mina Kruseman en Een goed huwelijk van Kees van Bruggen (1918). En ook in de canonieke roman De stille kracht (1900) van Louis Couperus vormt het desintegrerende huwelijksleven van de resident de context waarbinnen de schuivende politieke machtsverhoudingen tussen kolonisator en gekoloniseerde tot uitbarsting komen. Om nog maar te zwijgen over Multatuli’s Max Havelaar (1860), waar er een directe relatie wordt gelegd tussen het ‘ongewone’ huwelijk van Havelaar en het ‘ongewone’ optreden van Havelaar als koloniaal ambtenaar. In dit scriptieproject onderzoeken we dit snijvlak tussen gender en kolonialisme. Op welke ideologische en culturele patronen leunt deze literatuur, waarin zo nadrukkelijk de verhoudingen binnen het burgerlijk huwelijk, en de machtsverhoudingen in de koloniale politiek, aan elkaar worden gekoppeld? We zullen daartoe een aantal klassieke teksten uit de gender-kritische literatuurwetenschap lezen (m.n. werk van Maaike Meijer). Ook worden studenten ingevoerd in de postkoloniale benadering (m.n. werk van Rosemarie Buikema en Isabel Hoving). We zullen zien dat veel van die analyses al wijzen op de verwevenheid van beide problematieken. Studenten kunnen ervoor kiezen het theoretisch kader veel verder uit te diepen en die theoretische vraagstukken vervolgens te relateren aan één literaire tekst. Ook is het mogelijk om in te zetten op een meer cultuurhistorisch onderzoek: in dat geval zullen studenten vooral op zoek gaan naar nog onbekende literaire bronnen van rond 1900, waarin een soortgelijk patroon is waar te nemen. Ten slotte is het ook mogelijk om de vraag te actualiseren: in bijvoorbeeld De asielzoeker van Arnon Grunberg wordt wederom de krachten die loskomen binnen een ontbindend huwelijk, gerelateerd aan de verhouding die het Westen inneemt ten opzichte van de postkoloniale wereld. Scriptieproject Postmodernisme Grensoverschrijding, vermenging van hoog en laag, metafictie, twijfel aan zingevende systemen en aan de werkelijkheid zelf – dat zijn maar enkele van de kenmerken die doorgaans met het begrip postmodernisme in verband gebracht worden. In dit scriptieproject kunnen alle aspecten van het postmodernisme en de postmoderne literatuur aan bod komen. Het corpus van de postmoderne literatuur in Nederland en Vlaanderen staat hierbij centraal – auteurs als Louis Ferron, Charlotte Mutsaers en Peter Verhelst – maar ook de afbakening van dat corpus kan onderwerp van discussie zijn. Wie zijn nu eigenlijk die postmoderne auteurs, in welke periode zijn ze te situeren en op welke verschillende manieren is het etiket ‘postmodernisme’ in de
literatuurgeschiedenis gebruikt? De gekozen postmoderne werken kunnen vanuit uiteenlopende theoretische perspectieven worden bestudeerd. Ze kunnen bijvoorbeeld ideologiekritisch, postkoloniaal of feministisch gelezen worden, of ze kunnen in een literair- en/of cultuurhistorische context geplaatst worden (zoals de verhouding tot het modernisme of de context van de jaren 1960 en de commercialisering van het literaire bedrijf). Daarnaast is het mogelijk om niet de postmoderne literatuur zelf als uitgangspunt te nemen, maar veeleer de postmoderne (literatuur)theorie of het concept postmodernisme’ zelf. Hoe wordt in het postmodernisme over literatuur gedacht, hoe kijkt de postmoderne literatuurwetenschapper naar (postmoderne en nietpostmoderne) literatuur en welke zijn de filosofische achtergronden van deze literatuurbeschouwing? Ook deze meer abstracte en theoretische benadering valt binnen de grenzen van dit scriptieproject. Vitse, S. 2009. ‘Montage en netwerk. Ander proza en de postmoderne roman’. In: Spiegel der letteren 51, 4: 441-470 (digitale versie raadpleegbaar via UB-site).
Scriptieproject Verhalende gedichten Sinds de Tachtigers lijkt de poëzie te worden overheerst door lyriek: korte, monologische uitstortingen van gevoel. Een gedicht lijkt sindsdien een beknopte, betekenisrijke, daardoor moeilijke tekst met veel wit eromheen, tekst ook die vaak zelfreflexief is; denk aan Kloos’ beroemde sonnet dat begint met: ‘Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten’, maar ook aan Luceberts ‘School der poëzie’ of Koplands ‘Jonge sla’. Maar al die tijd sinds 1885 bleven dichters ook epische poëzie schrijven: lange, verhalende gedichten, met personages, een plot en tijdverloop. Denk aan Gorters Mei, ‘Awater’ van Nijhoff, Van Bastelaere’s ‘Pornschlegel’, De aardse komedie van Boskma. Deze gedichten zijn in alle perioden van de moderne literatuurgeschiedenis te vinden en soms zijn het zeer prominente teksten, zoals Leopolds Cheops, Marsmans Tempel en kruis. Vaak zijn het teksten waarin wonderlijke verteltechnische experimenten worden uitgevoerd en/of die het traditionele onderscheid tussen proza en poëzie onder druk zetten. Alleen daarom al kan het leerzaam zijn om dergelijke teksten onder de loep te nemen. In het kader van het onderzoek naar epische poëzie in de moderne Nederlandse letterkunde sinds Tachtig is er ruimte voor een weids scala van eindwerkstukken. De onderwerpen kunnen zich uitstrekken over de volgende gebieden: theoretische verkenningen en afbakeningsproblemen van het genre, de historische ontwikkelingen van het genre, de ontvangst van het genre, de ontwikkelingen in de productiefrequentie van epische dichtwerken, verkenning van oeuvres van individuele dichters, analyse van individuele werken. Andere onderwerpen zijn: de achtergrond van de belangstelling voor klassieke en Germaanse stof ten tijde van Tachtig, de vraag tot wanneer het onderscheid lyrisch-episch-dramatisch-didactisch standhield, de vraag of het (nog) mogelijk is het onderscheid tussen die genres praktisch te hanteren, de relatie tussen modernisme of postmodernisme en het lange gedicht, narratologische eigenaardigheden van het genre. Lees voor een eerste kennismaking: Fabian R.W. Stolk, 'Bij een zondagnamiddag- wandeling; gedachten over epische gedichten'. In: De gids 170 (2007): 1121-1127. Online: http://www.dbnl.org/tekst/_gid001200701_01/_gid001200701_01_0196.php.
Scriptieproject Kunstenaarsromans In de middeleeuwen was kunstenaar een ambacht: je werd slager, timmerman of dichter. In de vroegmoderne tijd was het een beroep: je werd opgeleid in een academie of dichtgenootschap voor het beroep dichter, waarmee je niet alleen je brood kon verdienen maar ook carrière kon maken. Vanaf de romantiek – zeg: vanaf ongeveer 1800 - neemt de kunstenaar een heel aparte plaats in in de samenleving. Dat komt omdat de romantiek ervoor zorgt dat de samenleving voortaan gespleten zal zijn in een officiële cultuur en een tegencultuur. De kunstenaar verkeert sinds de romantiek in de tegencultuur. Hij/zij leeft in de marge van de samenleving, de zgn. Bohème, en zijn maatschappelijke positie is per se dubbelzinnig. Aan de ene kant wordt hij door de burger veracht, aan de andere kant geniet hij in diens ogen een groot prestige, aangezien zij heimelijk ontzag hebben voor de kunstenaar als genie, dat wil zeggen als iemand die iets vermag wat niemand anders kan, hoe hij ook is opgeleid. Een extra complicatie bij het moderne kunstenaarschap is het feit dat in plaats van de traditie voortaan originaliteit belangrijk wordt gevonden. In de moderne tijd dient elke kunstenaar het anders te doen. Al met al is erg moeilijk om te definiëren wat een kunstenaar vanaf de romantiek nu eigenlijk is, vooral omdat dit tot aan ongeveer 1800 vrij duidelijk was. Oók de kunstenaars zelf hadden het niet gemakkelijk met hun ingewikkelde positie, reden waarom veel moderne schrijvers romans schreven waarin ze hun kunstenaarschap verbeeldde, bij voorbeeld via een omweg, d.w.z. door een verhaal te schrijven over een componist, een schilder, een architect of een beeldhouwer. Deze zgn. kunstenaarsromans bieden ons een uitgelezen kans om greep te krijgen op het moderne kunstenaarschap. In het scriptieproject kun je je verdiepen in de problematiek en één of enkele van de vele kunstenaarsromans uit de laatste twee eeuwen onder de loep nemen. Een verdere toelichting op dit project vind je hier: http://www.uu.nl/SiteCollectionDocuments/GW/GW_Nederlands/Kunstenaarsroman s.pdf.
Scriptieproject De Utrechtse canon Dit scriptieproject is een samenwerking tussen de Afdeling Moderne Letterkunde en Het Literatuurhuis (voorheen Stichting Literaire Activiteiten Utrecht, SLAU), dat De Utrechtse canon heeft samengesteld: een geprioriteerde lijst van honderd schrijvers en dichters die aan de stad Utrecht gelieerd zijn. Je kunt dan denken aan Nicolaas Beets, Martinus Nijhoff, Leo Vroman of Ronald Giphart. Al deze schrijvers en dichters staan vermeld op de website De canon van Utrecht. Het is de bedoeling dat de website een toegankelijke en rijke bron wordt voor kennis over deze aan Utrecht verbonden literatuur. Zover is het nog niet. De meeste lemma’s van deze website zijn nog leeg. En daar ligt een taak voor een neerlandicus. Je kunt een van de schrijvers of dichters kiezen en over hem of haar een eindwerkstuk schrijven dat erop is gericht te worden opgenomen in de website De Utrechtse canon. Dit houdt in dat je je bij het schrijven van je eindwerkstuk op verschillende niveau’s beweegt. Je schrijft ten eerste een populair-wetenschappelijke tekst waarmee je de auteur introduceert bij een breed publiek. Je schrijft daarnaast een gedegen samenvatting van het belangrijkste wat er over werk en leven van deze auteur
geschreven is; de doelgroep van dit onderdeel bestaat uit studenten Nederlands en anderen die meer dan gemiddeld in literatuur zijn geïnteresseerd. Ten slotte verricht je een klein eigen onderzoek naar één deel of aspect van het werk van de auteur; ook dit onderdeel is bestemd voor gevorderde lezers en gaat vanzelf fungeren als nieuwe secundaire bron over de schrijver. Meer over De Utrechtse utrecht/utrechtse-canon/.
Canon:
http://www.hetliteratuurhuis.nl/literair-