Milieuprogramma 2012-2015
Milieuprogramma 2012-2015
2
Inhoudsopgave Pagina: Samenvatting
5
1
Inleiding
9
2 2.1 2.2 2.3
Ontwikkelingen Ontwikkelingen Ontwikkelingen Ontwikkelingen
bovenlokaal niveau Rijksniveau provinciaal niveau regionaal niveau
11 11 17 21
3 3.0 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12
Gemeentelijke milieuspeerpunten Algemeen / bedrijfsvoering Externe veiligheid Geluid Luchtkwaliteit Bodem Water Afval Klimaat en duurzaamheid Vergunningverlening, toezicht & handhaving milieubeheer Instrument ruimtelijke ordening Milieucommunicatie & doelgroepenbeleid Bedrijfsinterne milieuzorg (de gemeente als bedrijf) Lichthinder
23 23 25 30 34 37 41 44 46 49 52 54 55 56
4
Personele en financiële consequenties
58
op op op op
Bijlage 1: Verklarende woordenlijst Bijlage 2: Activiteitenoverzicht milieuprogramma Hellendoorn 2012-2015
Milieuprogramma 2012-2015
3
Het gemeentelijk milieuprogramma 2012-2015 is in de commissie Grondgebied besproken en in de raadsvergadering van 13 maart 2012 door de raad vastgesteld.
Milieuprogramma 2012-2015
4
Samenvatting Het milieuprogramma 2012-2015 is de opvolger van het milieuprogramma 2008-2011. Het voorliggende milieuprogramma is opgesteld binnen de kaders van de begroting. Naast de algemene ontwikkelingen op bovenlokaal niveau, zoals de landelijk veranderende wet- en regelgeving en regionale ontwikkelingen, wordt vooral aandacht besteed aan lokale producten en acties. Net als in het vorige programma zijn in dit programma per aspect lokale speerpunten geformuleerd. Deze staan in de tabel op de volgende pagina. Het volledige activiteitenoverzicht is opgenomen in bijlage 2. Ondanks het feit dat beide programma’s qua aspecten vergelijkbaar zijn, zijn er toch op een aantal punten andere accenten gelegd. Dit in verband met nieuwe ontwikkelingen danwel dat door de werkzaamheden in de afgelopen periode het aspect in een andere fase is beland. Op enkele accenten wordt hieronder ingegaan. Externe veiligheid Het aspect externe veiligheid staat sterk in de belangstelling. Wet- en regelgeving is ook nog steeds in ontwikkeling (zoals het Besluit externe veiligheid buisleidingen). Daarnaast moet het in 2007 vastgestelde gemeentelijk externe veiligheidsbeleid worden geactualiseerd. Lokaal afvalstoffenplan De vertaling van landelijke doelstellingen aangaande afvalstoffen (uit het landelijke afvalstoffenplan) naar de lokale situatie vindt plaats in het Hellendoorns afvalstoffenplan (HAP). In Hellendoorn is er in 2004 een HAP vastgesteld, echter deze is feitelijk niet meer actueel. In 2012 zal een nieuw HAP worden op- en vastgesteld en de jaren erna worden uitgevoerd. Klimaat en duurzaamheid Klimaat en duurzaamheid zijn aspecten die in toenemende mate aandacht hebben gekregen in Hellendoorn en ook krijgen. Hiertoe zijn en worden diverse initiatieven genomen. Genoemd kunnen worden het op interactieve wijze tot stand brengen van een beleidsvisie duurzaamheid en het opstellen van het klimaatbeleids- en –uitvoeringsprogramma 2013-2016. Bedrijfsinterne milieuzorg (BIM) Gemeentelijke instellingen behoren te beschikken over een operationeel en toereikend gemeentelijk bedrijfsintern milieuzorgsysteem. De gemeente Hellendoorn heeft een BIMplan 2008-2010. In 2012 zal het BIM-plan worden geëvalueerd en zal er een nieuw BIM-plan worden opgesteld. Uitvoering(-sprogramma) lichtbeleid In 2010 is de beleidsnota lichtbeleid openbare ruimte 2010-2014 vastgesteld. Als gevolg van dat beleid, waarin aandacht werd gevraagd voor het beperken van lichthinder van reclame, skybeamers, verlichting van sportinrichtingen, tankstations, paardenbakken en stallen en het aanlichten van bijzondere gebouwen, is samen met de Regio Twente, de provincie en een negental gemeenten gestart met het proces om te komen tot een gezamenlijk document. Dit heeft geleid tot het basisbeleidsplan ‘Donker waar mogelijk,
Milieuprogramma 2012-2015
5
licht waar nodig’ van de Regio Twente met een basisuitvoeringsprogramma. In 2011 is gestart met de vertaling van dat basisuitvoeringsprogramma naar een gebiedsgericht Hellendoorns uitvoeringsprogramma op maat. Het lokale uitvoeringsprogramma zal in 2012 worden vastgesteld. Regionale uitvoeringsdiensten (Ruds) Medio 2008 liet het kabinet weten dat een aantal uitvoeringstaken, in het bijzonder op milieugebied (aangaande vergunningverlening en toezicht), moeten worden uitgevoerd door omgevingsdiensten in plaats van door gemeenten en provincies. Dat er een landsdekkende Rud structuur zal komen welke een aantal taken zal gaan uitvoeren (basistakenpakket) is een gegeven, echter over de wijze waarop een Rud wordt vormgegeven bestaat er enige vrijheid. Binnen Twente zijn diverse initiatieven ontstaan die uiteindelijk hebben geleid tot het concept van een NetwerkRud. Uitgangspunt bij de NetwerkRud is dat gemeenten, provincie en de waterschappen regionaal samenwerken terwijl de ambtenaren in dienst van hun eigen organisatie blijven. De NetwerkRud zal aan landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria voldoen.
Speerpunten: Externe veiligheid: Opstellen externe veiligheidsbeleid 2. Toepassen van het externe veiligheidsbeleid 2 in vergunningen en ruimtelijke plannen. Toepassing van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) in vergunning- en ruimtelijke procedures. Actueel houden Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS). Actueel houden Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR). Verdere invulling geven aan risicovolle situaties die niet onder de werkingssfeer van het Bevi kunnen vallen, maar wel een gevaar voor de omgeving vormen (warmtestraling, explosieve en brandbare mengsels van o.a. zuurstof en gasflessen etc.). Toepassing geven aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Geluid: Toepassen lokaal geluidsbeleid. Geluidsonderzoek en -sanering A-woningen in het kader van het ISV/prestatieafspraken. Geluidsonderzoek en -sanering woningen in het kader van infraprojecten. Luchtkwaliteit: Luchtkwaliteitstoetsing bij vergunningverlening. Beoordeling luchtkwaliteit in ruimtelijke plannen. Bodem: Actueel houden van/ invoeren van gegevens in het bodeminformatiesysteem. Uitvoering geven aan de prestatieafspraken wonen 2010-2015/ISV. Bewaking en begeleiding van infrastructurele projecten. Verstrekken van bodeminformatie. Bewaking, begeleiden en initiëren van bodemsaneringen. Verzorgen van prestatieafspraken en overige subsidiemogelijkheden.
Milieuprogramma 2012-2015
6
Water: Uitvoering geven aan het Waterplan Hellendoorn. Uitvoeren van een watertoets bij ruimtelijke plannen. Uitvoering geven aan het (verbreed) Gemeentelijk rioleringsplan en bijbehorend uitvoeringsprogramma. Afval:
Opstellen van het Hellendoornse afvalstoffenplan 2. Uitvoeren van acties/maatregelen uit het Hellendoorns afvalstoffenplan 2. Evaluatie huis aan huisinzameling oud papier. Jaarlijks uitvoeren van sorteerproeven van de restfractie. Monitoren afvalstromen. Project intergemeentelijke samenwerking (WT4).
Klimaatbeleid en duurzaam bouwen: Uitvoering geven aan het klimaatbeleids- en –uitvoeringsprogramma. Opstellen van het klimaatbeleids- en –uitvoeringsprogramma 2013-2016. Actualiseren en uitvoeren beleid duurzaam bouwen. Opstellen beleidsvisie duurzaamheid. Uitvoering geven aan de beleidsvisie duurzaamheid. Vergunningverlening, toezicht & handhaving milieubeheer: (verdere) implementatie van het Activiteitenbesluit. (verdere) implementatie van het Vuurwerkbesluit. (verdere) implementatie omgevingswetgeving. (verdere) implementatie digitaal mobiel toezicht. vorm geven aan de NetwerkRud (regionale uitvoeringsdienst). uitvoering van landelijke, regionale en lokale projecten. Instrument ruimtelijke ordening: Opstellen structuurvisie. Toepassen structuurvisie bij ruimtelijke ontwikkelingen. Milieuadvisering ruimtelijke projecten. Milieucommunicatie en doelgroepenbeleid: Communicatie rond duurzaamheidsprojecten. De gemeente als bedrijf: Opstellen ambities en uitvoeringsplan bedrijfsinterne milieuzorg (BIM) 2012-2015. Uitvoeren van het BIM plan. Lichthinder: Vaststellen lokaal uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’. Uitvoeren acties uit lokaal uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’. Uitvoeren acties uit de nota lichtbeleid 2010-2014. Tabel 1: de gemeentelijke speerpunten met betrekking tot milieu(-beleid)
Milieuprogramma 2012-2015
7
Milieuprogramma 2012-2015
8
Hoofdstuk 1 Inleiding
Opzet en achtergronden van het milieuprogramma Op grond van artikel 4.20 van de Wet milieubeheer (Wm) stelt de gemeenteraad voor een daarbij vast te stellen periode een gemeentelijk milieuprogramma vast. Het vaststellen van een milieuprogramma is een verplichte taak. De gemeente beschikt over een milieuprogramma dat afloopt (‘milieuprogramma 2008-2011’). Het gemeentelijk milieuprogramma wordt overeenkomstig artikel 4.21 Wet milieubeheer voorbereid door burgemeester en wethouders. Nadat het gemeentelijke milieuprogramma door de gemeenteraad is vastgesteld, doen burgemeester en wethouders hiervan mededeling door toezending aan gedeputeerde staten en de inspecteur. Burgemeester en wethouders maken, conform artikel 4.20 lid 3 Wet milieubeheer, de vaststelling bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden. Hierbij wordt aangegeven op welke wijze kennis kan worden verkregen van de inhoud van het programma. Het milieuprogramma op zichzelf is geen besluit in de zin van artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Bedenkingen/bezwaar of beroep is niet mogelijk. Het voorliggende milieuprogramma 2012-2015 is opgesteld binnen de kaders van de begroting 2012. Daar waar in het verleden het milieuprogramma een op zichzelf staand product was met een eigen beleidscyclus, is er inmiddels gemeentebreed sprake van toenemende aandacht voor de planning & control cyclus waarbinnen, in relatie tot de jaarlijkse begroting, op cluster niveau concrete werkplannen worden opgesteld. De noodzakelijke nieuwe investeringen c.q. nieuw beleid op het gebied van milieu worden dan ook in dat kader geïntegreerd meegenomen en gewogen tegen de totale gemeentelijke taak. Dit betekent dat de in dit programma aangegeven taken reeds zijn of worden opgenomen in de begroting en de diverse werkplannen. Plaats milieuprogramma in de beleids- & beheerscyclus In het gemeentelijk milieuprogramma wordt voor de meeste milieu-items aangegeven welke (hoofdtaken) aan de orde zijn en in de programma-periode worden opgepakt. Hierbij wordt aangegeven (in de bijlage) in hoeverre het verplichte (wettelijke) taken zijn en of er sprake is van structurele danwel eenmalige activiteiten. Hierbij worden per onderdeel speerpunten benoemd. Onderdeel van de beleids- en beheerscyclus is het in beeld brengen van hetgeen feitelijk is uitgevoerd. Middels de begroting, jaarrekening, managementrapportages en andere plannen, zoals de clusterplanning, worden de taken en werkzaamheden jaarlijks vastgelegd en vindt ook evaluatie plaats. De evaluatie van het milieuprogramma vindt naast voornoemde rapportages vooral plaats middels een milieujaarverslag dat jaarlijks ingevolge artikel 21.1 Wet milieubeheer wordt opgesteld. Er is sinds het milieuprogramma 2004-2007 voor gekozen om aangaande milieuverslaglegging aansluiting te zoeken bij de opzet van dat milieuprogramma. In de milieujaarverslagen wordt van de nieuwe structurele en eenmalige producten aangegeven of deze deels, geheel of niet zijn uitgevoerd.
Milieuprogramma 2012-2015
9
Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat in het milieuprogramma wordt ingegaan op de plannen voor de komende jaren en de nieuwste ontwikkelingen binnen het brede milieu-spectrum en in het milieujaarverslag wordt aangegeven in hoeverre die nieuwe speerpunten ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. In voorliggend programma wordt derhalve slechts beperkt teruggekeken (in de verschillende hoofdstukken).
Milieuprogramma en milieujaarverslag.
Opbouw milieuprogramma 2012-2015 Het milieuprogramma bestaat uit vier hoofdstukken en twee bijlagen. In het eerste hoofdstuk (inleiding) is aangegeven welke plaats het programma inneemt in de beleidsen beheerscyclus. Hoofdstuk 2 gaat in op ontwikkelingen bij andere overheden. In hoofdstuk 3 worden op aspectniveau de gemeentelijke speerpunten voor de komende jaren benoemd. Hoofdstuk 4 gaat in op de personele en financiële consequenties van het programma. In de bijlagen is een verklarende woordenlijst en een overzicht van activiteiten voor de periode 2012-2015 opgenomen.
Milieuprogramma 2012-2015
10
Hoofdstuk 2 ontwikkelingen op bovenlokaal niveau De gemeente neemt een belangrijke plaats in bij het realiseren van lokale, regionale, landelijke en deels mondiale doelstellingen op milieugebied. Een aantal onderwerpen leent zich bij uitstek voor een lokale aanpak zoals vergunningverlening. Andere zaken dienen juist op een groter schaalniveau aangepakt te worden bijvoorbeeld biodiversiteit en bij weer andere onderwerpen kunnen meerdere schaalniveaus een rol spelen zoals het klimaatbeleid. In paragraaf 2.1 tot en met 2.3 wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen op Rijks-, provinciaal en regionaal niveau. Het is ondoenlijk om een compleet beeld te geven van alle plannen en acties die op de verschillende niveaus spelen. Er wordt derhalve slechts kort op enkele relevante aspecten ingegaan.
§ 2.1 Ontwikkelingen op Rijksniveau Regeerakkoord kabinet Rutte Op 30 september 2010 bereikten de Tweede Kamerfracties van VVD en CDA het regeerakkoord, dat als motto heeft 'Vrijheid en verantwoordelijkheid'. Het regeerakkoord is de leidraad voor het beleid van het kabinet Rutte. Uit onderstaande passages uit het regeerakkoord blijken de ambities/speerpunten op het gebied van milieu: Milieu Het behoud en de verbetering van een gezonde leefomgeving voor nu en later vraagt duurzame antwoorden op de omgang met fossiele brandstoffen en de druk van milieuvervuiling op lucht, water en bodem. Bij nieuwe regelgeving is een gelijk speelveld in de EU en de wereld belangrijk. De aanpak van de druk op leefomgeving en milieu is niet alleen een zaak van de overheid maar biedt ook kansen aan economische groei en ontwikkeling. Bedrijven dragen bij aan een beter milieu en maken winst door op dit gebied nieuwe producten te ontwikkelen en hun export te vergroten. Het innovatiebeleid bevordert dit. • •
•
• • •
Het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit wordt verder uitgevoerd met uitzondering van de maatregelen die samenhangen met de kilometerheffing. Het kabinet zet in op een gelijk speelveld in Europa met betrekking tot de normen ten aanzien van emissies, geluid en trillingen van voertuigen, openbaar vervoer, luchtvaart en scheepvaart om het woon- en leefmilieu minder te belasten. De fiscale stimulering van de aanschaf en het leasen van milieuvriendelijke auto's wordt voortgezet met een meer transparante tariefstelling en toespitsing op absolute milieuprestaties. De kwaliteit van oppervlaktewater wordt verbeterd, met name in stedelijke gebieden. Bij de verwerking en het beheer van afval gaan overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen nauwer samenwerken. Het kabinet komt met voorstellen de milieuregelgeving te vereenvoudigen en te moderniseren en de Crisis- en herstelwet permanent te maken.
Milieuprogramma 2012-2015
11
Het nationaal milieubeleidsplan 4 (NMP 4) De centrale doelstelling van het NMP 4 is om zeven grote milieuproblemen op te lossen die ondanks alle inzet en successen van de afgelopen jaren nog zijn blijven bestaan. De beleidshorizon van het NMP 4 is 2030. In de periode tot 2030 zullen de grote milieuproblemen worden aangepakt door middel van systeeminnovatie, omdat voortzetting of investering van het huidige beleid niet tot afdoende oplossingen zal leiden. Systeeminnovatie betekent vernieuwing van beleid, het scheppen van nieuwe instituties, het ontwikkelen van nieuwe instrumenten, en het formuleren van andere rollen, bijvoorbeeld van de overheden. In het NMP 4 worden zeven grote milieuproblemen onderscheiden te weten: 1. Verlies aan biodiversiteit. De mondiale biodiversiteit is zo ver afgenomen dat voor groepen mensen de bestaanszekerheid op het spel staat. In Nederland zijn verdroging, verzuring en vermesting de belangrijkste bedreigingen. 2. Klimaatverandering. Om de klimaatverandering binnen aanvaardbare grenzen te houden zou de mondiale emissie zich op het huidige niveau moeten stabiliseren. Klimaatverandering zal gevolgen hebben voor de neerslag en jaargetijden in Nederland met bijbehorende consequenties voor betrokken doelgroepen. 3. Overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen. De wereldwijde beschikbaarheid van vernieuwbare hulpbronnen is ernstig bedreigd. 4. Bedreiging van de gezondheid. Voor een beperkt aantal stoffen zijn de emissies naar het milieu (direct of via producten) teruggebracht. Van veel stoffen is echter te weinig of niets bekend. Maar ook als gevolg van globalisering verdwijnen grenzen waardoor ook biologische vervuiling een belangrijkere rol krijgt. Straling maar ook de combinatie van blootstelling heeft onzekere effecten. 5. Bedreiging van de externe veiligheid. Mede door de toename van de productie van de chemische industrie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen nemen risico’s toe. 6. Aantasting van de leefomgeving. De kwaliteit van de leefomgeving neemt af door geluidshinder, luchtverontreiniging, gebrek aan stilte in natuurgebieden en het verdwijnen van specifieke culturen. 7. Mogelijk onbeheersbare risico’s. Nieuwe technologieën kunnen ook tot nieuwe milieuproblemen leiden. Hierbij kan worden gedacht aan ziekten, plagen etc. Drie velden van nieuwe technologie zijn potentieel risicovol omdat ze het evolutionaire voordeel van kleine soorten kunnen versterken: genetica, nanotechnologie en robotica. De problemen waar het NMP 4 zich op richt, zijn gegroepeerd rond clusters van maatregelen. De volgende clusters worden onderscheiden: het realiseren van een duurzame energiehuishouding; duurzaam gebruik van mondiale biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen; een duurzame landbouw die bijdraagt aan natuur en biodiversiteit in Nederland. Bij deze problemen zal de innovatie vorm moeten krijgen door middel van een transformatieproces van lange duur, dat als een transitie kan worden gezien. Deze transformatie houdt technologische, economische, sociaal-culturele en institutionele veranderingen in, die op elkaar inwerken en elkaar moeten versterken en die tot de gewenste einddoelen leiden. De overige clusters die om een aanpak vragen zijn: • beleidsvernieuwing stoffenbeleid; • beleidsvernieuwing externe veiligheid; • beleidsvernieuwing met betrekking tot gezondheid en milieu; • vernieuwing van milieubeleid voor de leefomgeving. Milieuprogramma 2012-2015
12
Om de aanpak van hardnekkige problemen te verbeteren worden nieuwe sturingsprincipes voorgesteld. Van Generalistisch Standaard normen Sectorale benadering Toetsen achteraf Overheden controleren elkaar (hiërarchisch)
Naar Gebiedsgericht Maatwerk Milieu als onderdeel van beleid Anticiperen op ontwikkelingen Overheden versterken elkaar (gelijkwaardig)
Het Rijk zal vanuit het decentralisatieprincipe steeds minder bepalend en in toenemende mate voorwaardenscheppend zijn. Gemeenten moeten in toenemende mate zelf keuzes maken in de wijze waarop zij invulling willen geven aan het milieubeleid. De veranderende werkwijze en taakverdeling vergt een actievere houding van gemeenten. Leidende beginselen voor het beleid zijn daarbij: duurzame ontwikkelingen (de dimensies milieu, economie en sociale kwaliteit worden in onderlinge balans beheerd); preventie (nadelige gevolgen van activiteiten moeten worden voorkomen); voorzorg (niet pas in actie komen tegen ernstige bedreigingen als wetenschappelijk bewijs is geleverd); bestrijding aan de bron; de vervuiler betaalt; ALARA (As Low As Reasonably Achivable; de beste bescherming die in redelijkheid gevraagd kan worden).
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4.
Modernisering (VROM-)regelgeving Al vele jaren wordt gestreefd naar minder, eenvoudigere, maar vooral effectievere regels. Dit wordt aangeduid met herijking van VROM regels/de modernisering van de VROM-regelgeving. VROM staat hierbij voor volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu (tot voorkort was er ook een ministerie met die naam). Door regelgeving te schrappen en te vereenvoudigen zijn deze regels ook beter uit te voeren en te handhaven is de gedachte. Het Rijk heeft de afgelopen jaren flink ingezet op het reduceren en verbeteren van regels op het gebied van ondermeer ruimte, milieu en wonen. Enkele op milieugebied belangrijke ontwikkelingen worden hier beschreven.
Milieuprogramma 2012-2015
13
Per 1 oktober 2010 invoeren van de omgevingsvergunning (op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het (vml.) ministerie van VROM wilde in het kader van de herijking van de (VROM-) regelgeving al jaren onder andere de verschillende vergunningen (maar ook ontheffingen en andere toestemmingen) voor wonen, ruimte en milieu zoveel mogelijk samenvoegen. Het gaat dan onder meer om de milieuvergunning, bouwvergunning, sloopvergunning, kapvergunning, gebruiksvergunning en vrijstellingen/ontheffingen van het bestemmingsplan. Dit heeft plaatsgevonden met de inwerking treding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010. Deze wet introduceert het regime van de omgevingsvergunning. Sinds het inwerkingtreden van de Wabo worden geen bouw-, milieu-, sloop- en kapvergunningen meer aangevraagd en verleend maar omgevingsvergunningen. De bestaande toetsingskaders zijn in stand gelaten.
De kern van de Wabo in beeld: van diverse vergunningen naar 1 vergunning: de omgevingsvergunning.
Door middel van de omgevingsvergunning wordt er naar gestreefd dat burgers en bedrijven die toestemming van de overheid willen voor een bepaalde activiteit, die van invloed is op de fysieke leefomgeving, één besluit van één bevoegd gezag krijgen. Voor dit besluit zou men slechts één procedure te hoeven doorlopen wat betreft aanvraag, inspraak, bezwaar en beroep. Tevens moeten burgers en bedrijven terecht kunnen bij één loket (de gemeente) en één handhavend bestuursorgaan. Uitbreiden van het Activiteitenbesluit met o.a. agrarische activiteiten. Het Activiteitenbesluit, ingevoerd in 2008, bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Bedrijven die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen vergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting nodig. In de nieuwe systematiek vallen alle Wet milieubeheer bedrijven onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd. Het Activiteitenbesluit heet officieel het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' en is een algemene maatregel van bestuur (amvb) op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. In het Activiteitenbesluit zijn een tiental 8.40 amvb’s opgegaan.
Milieuprogramma 2012-2015
14
In het Activiteitenbesluit worden bedrijven op gedeeld in drie categorieën: •
•
•
Type A Bedrijven waarvan de activiteiten relatief weinig invloed hebben op het milieu vallen onder het lichte regime. Bedrijven die onder deze categorie vallen zijn onder andere kantoren, banken, diverse zorginstellingen, huisartsen en peuterspeelzalen. Deze bedrijven hoeven zich niet te melden maar moeten wel aan rechtstreeks werkende regels te voldoen. Type B Onder meer bedrijven die onder de oude 8.40 amvb's vielen en bedrijven uit onder andere de metaalelektro-industrie, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen en een deel van de afvalverwerkende bedrijven. Deze bedrijven zijn meldingsplichtig en moeten aan landelijk geldende regels voldoen. Type C Bedrijven waarvoor de vergunningplicht blijft gelden of waarop een landbouw amvb van toepassing is. Een uitzondering zijn de IPPC-bedrijven; zij vallen niet onder het Activiteitenbesluit.
Agrarische amvb’s Alle agrarische bedrijven, zowel de vergunningplichtige bedrijven (behalve de IPPCbedrijven) als de bedrijven die onder het Besluit landbouw of Besluit glastuinbouw vallen, zijn type C bedrijven zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit. Dat betekent dat, naast de voorschriften uit het Besluit landbouw, het Besluit glastuinbouw of uit de vergunning, ook een aantal voorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing kunnen zijn. De milieuregels voor agrarische bedrijven zijn dus –meer dan bij niet agrarische bedrijven- verspreid over diverse amvb’s. In het kader van deregulering en uniformering is een landelijk traject ingezet om de reikwijdte van het Activiteitenbesluit voor bedrijven met agrarische activiteiten te vergroten. Naar verwachting zal in de tweede helft van 2012 de wet- en regelgeving m.b.t. agrarische activiteiten worden aangepast, waardoor ook veel agrarische bedrijven geheel of voor een groter deel onder het Activiteitenbesluit gaan vallen. Het gaat daarbij om activiteiten die tot dat moment geregeld zijn in het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit glastuinbouw en het Besluit mestbassins milieubeheer danwel nog vergunningplichtig zijn. Voorbeeld van die laatste categorie is het houden van meer dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige landbouwhuisdieren bij een niet-agrarische inrichting (1). Verder wordt de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit uitgebreid met een aantal agrarische activiteiten die deels ook buiten de inrichting kunnen plaatsvinden. Het betreft de activiteiten die voorheen waren gereguleerd in het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij en deels onder het Lozingenbesluit bodembescherming. Met deze aanpassingen worden de eisen die gelden voor bedrijven met agrarische activiteiten gebundeld en geüniformeerd, hetgeen eerder voor bedrijven met nietagrarische activiteiten reeds had plaatsgevonden.
1
Aangezien de genoemde aanpassing van de wet- en regelgeving nog in ontwikkeling is en dus ook nog niet in werking is getreden, kan deze nog wijzigen t.o.v. hetgeen hier is aangegeven.
Milieuprogramma 2012-2015
15
Invoeren van een Omgevingswet Het Rijk heeft in juni 2011 aangekondigd dat het omgevingsrecht fundamenteel op de schop gaat. Het is nu verspreid over meer dan 60 wetten, 100 amvb’s en honderden ministeriële regelingen. Het omgevingsrecht wordt vereenvoudigd, gemoderniseerd, versoberd en uiteindelijk gebundeld in één nieuwe Omgevingswet (Wet omgevingsrecht). Met de inwerkingtreding van de eerste fase van de wet –naar verwachting in 2013– worden bestaande wetten zo veel mogelijk ingetrokken. Doel van de nieuwe wet is om eenvoudiger en beter aan een duurzame leefomgeving te kunnen werken; mogelijk maken dat ruimtelijke projecten (zoals wegenaanleg, natuurprojecten, de bouw van een fabriek) doelgericht verlopen. Er wordt gestreefd naar een vereenvoudigd en gebundeld omgevingsrecht, dat niet alleen de knelpunten van vandaag oplost, maar ook een goede wettelijke basis biedt voor de maatschappelijke opgaven van morgen. Met de Omgevingswet wordt getracht de wettelijke kaders voor burgers, ondernemers en overheden te verduidelijken en de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving beter beheersbaar te maken. En tegelijkertijd wil men de bestuurlijke afwegingsruimte in de Omgevingswet vergroten. De Omgevingswet maakt onderscheid in drie kerninstrumenten, te weten de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en de omgevingsvergunning. Omgevingsvisie Verschillende planvormen (structuurvisie, milieubeleidsplan, natuurbeleidsplan, waterplan, verkeers- en vervoersplan) worden geïntegreerd tot één plan, de omgevingsvisie. Dit is een integrale all-over visie van de belangrijkste kaders per bestuurslaag ten aanzien van de leefomgeving. Omgevingsverordening Verschillende verordeningen zoals de beheersverordening en het bestemmingsplan gaan op in één verordening: de omgevingsverordening. In de omgevingsverordening worden algemene regels op het terrein van de leefomgeving vastgelegd. Omgevingsvergunning Het instrument van de omgevingsvergunning bestaat reeds (sinds 1 oktober 2010), maar wordt een nog meer integrale vergunning die de Wabo-systematiek volgt. De ‘nieuwe omgevingsvergunning’ gaat ondermeer over toestemmingen op het gebied van bouw, milieu, erfgoed, water, infra en natuur.
Milieuprogramma 2012-2015
16
§ 2.2 Ontwikkelingen op provinciaal niveau De provincie vervult aangaande milieuzaken verschillende rollen. Net zoals dat ook voor de gemeente geldt. Enkele voorbeelden: • • •
•
het opruimen van milieuverontreiniging uit het verleden (bodemsanering); het beperken van milieubelasting uit huidige activiteiten, zoals het verlenen van danwel adviseren over omgevingsvergunningen en de handhaving ervan; het zoveel mogelijk voorkomen van toekomstige milieubelasting. Dit laatste onder meer door bedrijven te stimuleren steeds schoner en stiller te produceren en door risico’s tijdig te onderkennen; de provincie is ook subsidieverstrekker in het kader van het ISV (Investeringsbudget stedelijke vernieuwing). De gemeente krijgt ISV-gelden voor onder meer bodemonderzoek, bodemsanering en geluidsisolatie. E.e.a. is vastgelegd in prestatieafspraken.
Ook houdt het provinciebestuur toezicht op het schoonhouden van het (zwem)water in meren, kanalen en sloten. Verder biedt de provincie informatie over de risico’s voor de veiligheid, bij voorbeeld wateroverlast, verkeersongevallen, ontploffingsgevaar, coördineert de provincie tussen hulpverleningsinstanties en rijksinstanties, waterschappen, andere provincies en stelt de provincie regels in onder meer de Omgevingsverordening (waarin ook de vroegere provinciale milieuverordening PMV is opgenomen). Net als de landelijke overheid en de lokale overheid stelt de provincie beleid op. Voorbeeld hiervan is de omgevingsvisie. Omgevingsvisie Overijssel De provincie Overijssel heeft in 2009 het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één document: de Omgevingsvisie. Hét provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het is de ontwikkelingsvisie voor de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel voor de komende tientallen jaren. Leidende thema's voor alle beleidskeuzen binnen deze visie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. De provincie Overijssel heeft de wens om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Daarbij moet rekening worden houden met zaken als een afnemende groei van de bevolking, veranderingen in woonwensen en economische veranderingen. Maar ook een blijvende toename van mobiliteit, de druk op de natuur en de klimaatverandering. De hoofdambitie is dan ook: een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities. In onderstaand kader zijn de provinciale ambities weergegeven.
Milieuprogramma 2012-2015
17
Milieuprogramma 2012-2015
18
prestatie-afspraken Wonen 2010-2015 De provincie geeft samen met gemeenten invulling en uitvoering aan het woonbeleid in Overijssel. Gemeentelijke woonplannen spelen daarbij een centrale rol. De hoofdlijnen van het provinciale woonbeleid zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Met de afspraken tussen de provincie en gemeenten werken provincie en gemeenten samen aan de hoofddoelstelling van het Overijssels woonbeleid: voldoende woningen voor iedereen in de juiste kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De provincie maakt met elke gemeente afspraken over de (kwalitatieve) woningbouwopgave voor de periode 2010-2015. Deze betreffen zowel nieuwbouw, bestaande woningbouw en herstructurering. Voor de daarmee samenhangende versterking van woon- en leefmilieus in stedelijke gebieden zijn de middelen uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en de voormalige Bouwimpuls samengevoegd in een nieuwe subsidieparagraaf: 'Samen bouwen aan de toekomst van Overijssel!', bedoeld voor de realisatie van de prestatieafspraken. Omdat de focus ligt op onderwerpen met een bovenlokale en regionale betekenis, is onderlinge afstemming van gemeentelijk woonbeleid van groot belang. Uitgangspunten voor de prestatieafspraken vinden hun basis in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast dienen als basis: - demografische ontwikkelingen, huishoudensprognoses en woningmarktanalyses; - gemeentelijke woonvisies; - afspraken in het kader van herstructurering (ISV). De volgende aspecten komen bij de afspraken aan bod: - Ruimtelijke kwaliteit; - Duurzaamheid & woonkwaliteit; - Wonen, zorg en welzijn; - Woningbouwprogramma; - Binnenstedelijke vernieuwing; - Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
Milieuprogramma 2012-2015
19
In een aantal genoemde aspecten zitten nadrukkelijk milieuaspecten, welke ook terug komen in hoofdstuk 3 van voorliggend milieuprogramma. Genoemd kunnen worden: - afspraken over geluidsonderzoeken en –saneringen (§ 3.2); - afspraken over bodemonderzoeken en –saneringen (§ 3.4); - afspraken over energie (§ 3.7). vorming van een regionale uitvoeringsdienst (Rud) Het Rijk heeft, na overleg met de koepels VNG, IPO, UvW, aangegeven dat een structurele verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de Wabo-taken noodzakelijk is. Het rijk heeft daarbij aangegeven dat de uitvoering van tenminste een basistakenpakket op regionale schaal, bij voorkeur die van de veiligheidsregio, vorm dient te krijgen. Daarbij zijn, op 16 februari 2011, criteria voor deze Rud-vorming opgesteld. De opdracht om de taakuitvoering in de zin van deze criteria te organiseren duiden wij aan als de Rud-opgave. De besturen van de gemeenten, provincie en waterschappen in Overijssel hebben gezamenlijk besloten te onderzoeken of met het concept van de netwerkorganisatie aan de Rud-opgave voldaan kan worden. De ontwikkelingen rond die Rud-vorming hebben grote invloed op de wijze waarop onder andere door gemeenten invulling gegeven gaat worden aan de gemeentelijke milieutaken (oa. op gebied van vergunningverlening en toezicht). In paragraaf 3.8 wordt nader op de Ruds ingegaan.
Milieuprogramma 2012-2015
20
§ 2.3 Ontwikkelingen op regionaal niveau 2.3.1 RegioTwente De Regio Twente is een samenwerkingsverband van de veertien Twentse gemeenten. Ze ontstond in 1994, ter gelegenheid van de inwerkingtreding van de Kaderwet bestuur in verandering. De vier toen bestaande samenwerkingsverbanden werden samengevoegd tot een nieuw regionaal bestuursorgaan. De Gemeentekring Almelo, de Gemeentekring Midden-Twente, het Samenwerkingsverband Enschede en het Samenwerkingsverband Twente gingen op in de nieuwe organisatie Regio Twente. Deze vorm van verlengt lokaal bestuur beweegt zich tussen provincie en gemeenten. De Regio Twente voert samen met de Twentse gemeenten werkzaamheden uit op meerdere terreinen, zoals veiligheid, gezondheid, verkeer en vervoer, economische zaken, recreatie en toerisme en milieu. Waar functioneel zoekt Regio Twente gerichte samenwerking met de Duitse buren. Veel (boven)gemeentelijke taken vragen een gezamenlijke en duurzame benadering. Gemeenten maken hierover afspraken met elkaar om die vervolgens in eigen huis verder vorm te geven. Ze bereiken daardoor een groter maatschappelijk en financieel rendement voor het gebied. In dit proces heeft Regio Twente vooral een ondersteunende en verbindende rol. Binnen de Regio Twente zijn er drie domeinen te onderscheiden, te weten gezondheid, veiligheid en leefomgeving, Aangaande milieu is er al vele jaren samenwerking in wat het informatie- & servicepunt milieu (ISP) werd genoemd. Het ISP is in 2008 binnen de Regio Twente geïntegreerd in het domein Leefomgeving en is daarmee in eenzelfde positie gekomen als het beleidsterrein wonen en ruimtelijke ontwikkeling. Daarmee kunnen ze op een meer integrale wijze een bijdrage leveren aan het bevorderen van een sterker milieubeleid en een duurzame leefomgeving. Het versterken van het milieubeleid waaronder klimaat en duurzaamheid is een speerpunt indeze.
Werkgebied Milieu Regio Twente ‘Samen sterk in kennisoverdracht en kennisuitwisseling’. Onder deze noemer ondersteunt de afdeling Milieu (1 formatieplaats, ingevuld door twee parttime medewerksters) de gemeenten bij de beleidsontwikkeling en de afstemming daarvan. Door bundeling en gebruikmaking van bestaande milieukennis in de Twentse gemeenten worden beleidsdoelen sneller gerealiseerd. De afdeling Milieu faciliteert processen om tot een betere beleidsafstemming te komen. Dit houdt onder meer in het monitoren op hoofdlijnen van regionale projecten en op aanvraag projecten opstarten. De afdeling is vraaggestuurd. Waar nodig bevonden door de gemeenten worden beleidsactiviteiten opgepakt. Daarbij staat maatwerk voorop.
Milieuprogramma 2012-2015
21
De ‘afdeling milieu’ van de Regio Twente heeft de volgende hoofdactiviteiten: • Netwerk- en vraagbaakfunctie; • Faciliteren en monitoren van aantal themagerichte, inhoudelijke werkgroepen; • faciliteren van een regionaal ambtelijk en bestuurlijk milieuafstemmingsoverleg; • opstarten en monitoren van projecten; • organiseren van in-company cursussen/themabijeenkomsten/workshops. De ‘afdeling Milieu’ houdt zich niet direct bezig met milieuhandhavingsonderwerpen. Er wordt gefocust op milieubeleidsonderwerpen. Wel is er regelmatig sprake van afstemming met het Servicepunt Milieuhandhaving Twente/Overijssel omdat er sprake is van diverse raakvlakken tussen handhaving en beleid. Deelname Hellendoorn Vanuit Hellendoorn wordt nu en in de toekomst ook deelgenomen aan een aantal projecten en werkgroepen. Aangaande werkgroepen kan worden gedacht aan de werkgroep geluid en de agrarische kerngroep Twente.
2.3.2 Servicepunt handhaving (SepH) Het Servicepunt Handhaving (SepH) is ontstaan uit de Bestuursovereenkomst samenwerking milieuhandhaving Overijssel 2006-2010. Deze overeenkomst werd voor het eerst afgesloten in 1998 en is in 2006 aangepast. Eind 2009 is de Bestuursovereenkomst Samenwerking Handhaving Overijssel 2010-2012 vastgesteld. Deze overeenkomst richt zich op de handhaving van de gehele fysieke leefomgeving. Waar het in de beginjaren zich beperkte tot het aspect milieu is het daarna dus uitgebreid met andere ‘kleurensporen’. Met de ondertekening hebben alle partners die in Overijssel werkzaam zijn in de handhaving op het gebied van milieu, water, ruimtelijke ordening en natuurbescherming afgesproken om samen te werken. Tot die partners behoren onder andere de Overijsselse gemeenten, de politie, het parket, de waterschappen, Rijksinspecties en de provincie Overijssel. Het SepH faciliteert voor deze partners op provinciaal en regionaal niveau een overlegplatform. Daarnaast ondersteunt het SepH de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Hierin worden ondermeer de landelijke handhavingsprioriteiten betrokken. Jaarlijks wordt er een gezamenlijk samenwerkingsprogramma opgesteld.
Milieuprogramma 2012-2015
22
Hoofdstuk 3 Gemeentelijke milieuspeerpunten In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste lokale elementen (speerpunten) voor de periode 2012-2015. Voor het volledige programma en de planning wordt verwezen naar bijlage 2 (Activiteitenoverzicht milieuprogramma Hellendoorn 2012-2015).
§ 3.0 Algemeen / bedrijfsvoering Een zeer belangrijk document op lokaal niveau is het collegeprogramma.
In het Hellendoornse collegeprogramma 2010-2014 zijn ondermeer de volgende doelen opgenomen: • adequate en efficiënte vergunningverlening; • waar mogelijk deregulering; • adequate en efficiënte handhaving; • uitvoering maatregelen Gemeentelijk Rioleringsplan; • vitale / duurzame plattelandsontwikkeling; • vaststelling Hellendoorns Afval Plan (HAP 2); • bevorderen verdergaande afvalscheiding; • een gezond woon- en leefmilieu in onze gemeente; • vergroten van het draagvlak voor klimaat- en energiemaatregelen.
Milieuprogramma 2012-2015
23
In het coalitieprogramma zijn de volgende beleidsaccenten opgenomen in programma 12 afvalverwerking en milieu: • de gemeente stimuleert burgers in milieubewust gedrag via actieve voorlichting en eventuele subsidies; • de gemeente streeft naar optimale duurzaamheid van de eigen gebouwen en maakt daarbij zoveel mogelijk ook gebruik van landelijke en provinciale subsidies; • bij gemeentelijke inkopen is maximale duurzaamheid uitgangspunt. Als startpunt worden tijdens (openbare) vergaderingen eerlijke producten, de zogenaamde “fair trade” producten, verstrekt; • het gemeentelijk wagenpark wordt verduurzaamd; • de mogelijkheid voor het realiseren van windmolens in de omgeving van Daarle en Daarlerveen wordt op zijn merites bezien. Focus op wettelijke taken en klimaatbeleid Reeds enkele jaren geldt in Hellendoorn dat er met uitzondering van het klimaatbeleid, minimale capaciteit voor milieubeleid beschikbaar is. De milieutaken die worden uitgevoerd zijn nagenoeg allemaal wettelijk verplichte taken. Voor wat betreft klimaatbeleid reiken de ambities verder dan het wettelijke minimum. Uitgangspunt is het op efficiënte en effectieve wijze uitvoeren van de wettelijke milieutaken.
Milieuprogramma 2012-2015
24
§ 3.1 Externe veiligheid Besluit externe veiligheid inrichtingen Wet milieubeheer. De afgelopen periode zijn wij ons steeds bewuster geworden van de risico’s in onze omgeving. In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelingen aangaande externe veiligheid zijn nog steeds in ontwikkeling en zullen ook in de komende periode aan verandering onderhevig zijn. Omdat het Bevi ‘vrijheden’ heeft t.a.v. de verantwoording van het groepsrisico dienen alle gemeenten en provincies een extern veiligheidsbeleid te ontwikkelen. Extern veiligheidsbeleid is gericht op de beheersing van risico’s voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen); het gebruik van luchthavens. Het externe veiligheidsbeleid heeft vooral betrekking op de preventieve aspecten van de veiligheidsketen (pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg) om de gevolgen van een incident of ramp te beperken. Ten behoeve van het groepsrisico kunnen echter repressieve maatregelen worden meegenomen in de afweging om een bepaald risico wel of niet toe te staan. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. De veiligheid van de burger wordt zowel bepaald door de aard van de risicobron (inrichting, transport) als door de omgeving. De vml. minister van VROM heeft normen geformuleerd ten aanzien van externe veiligheid. Deze normen geven aan welk veiligheidsrisico ten hoogste wordt geaccepteerd. Deze sluiten aan bij de diverse beleidsnota’s en het NMP 4. De uitgangspunten van het beleid kunnen als volgt worden samengevat. Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau. Hiertoe is de plaatsgebonden risicocontour(2) vastgelegd. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Dit betreft het groepsrisico(3). Het Hellendoornse lokaal externe veiligheidsbeleid is voor het eerst in 2007 vastgesteld en zal in 2012 geactualiseerd/herzien zijn. Het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)’ strekt er toe: het landelijke externe veiligheidsbeleid een wettelijke grondslag te geven; het beleid voor de betreffende inrichtingen zoveel mogelijk te harmoniseren; uitvoering te geven aan artikel 12 van de richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso II-richtlijn); uitvoering geven aan het externe veiligheidsbeleid zoals verwoord in het NMP 4;
2
plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. 3 groepsrisico: cumulatieve kans per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Milieuprogramma 2012-2015
25
mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen te betrekken bij de besluitvorming op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening ten aanzien van risicovolle inrichtingen, waardoor het integrale karakter van het externe veiligheidsbeleid wordt bevorderd. Het Bevi is gebaseerd op artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. In dit besluit zijn zowel bevoegdheden en verplichtingen aangewezen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als bevoegdheden en verplichtingen die op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden uitgeoefend. Het betreft hier oa. de verlening van categorieën omgevingsvergunningen en de vaststelling van bestemmingsplannen. Voorbeelden van bedrijven in de gemeente Hellendoorn waar het Bevi op van toepassing is, zijn de LPG-tankstations en industriële bedrijven zoals Ten Cate, Ola en Eurol. Tot slotte kan worden opgemerkt dat het Bevi gefaseerd wordt ingevoerd. In de nabije toekomst zullen de regels ten aanzien van overige gevaarlijke stoffen in het besluit nader worden uitgewerkt, zodat er een aansluiting wordt gevormd met het Besluit risico's en zware ongevallen (BRZO). Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) In het Registratiebesluit externe veiligheid is een registratieplicht voor risicovolle situaties opgenomen. Het besluit geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 12.2 van de Wet milieubeheer waarin de registratieplicht voor risicovolle situaties wordt geregeld. Het besluit bevat voorschriften ten aanzien van de aanwijzing van risicovolle situaties, de inrichting van het register voor risicovolle situaties, de inhoud van de te verstrekken gegevens over de externe veiligheid en de termijnen voor het melden van deze gegevens aan het register. Het is een uitvloeisel van het besluit van het kabinet om een wettelijke regeling tot stand te brengen met betrekking tot een centraal register dat voor burgers en overheden een volledig en transparant overzicht biedt van risicovolle situaties waarvoor de overheid beleidsverantwoordelijkheid draagt. Als uitvloeisel van de registratieplicht zijn de betreffende gegevens voor het register gegenereerd op basis van de vergunde situatie. Grofweg zijn de volgende stappen doorlopen: • selectie van relevante bedrijven; • beoordeling van de vergunningsituatie (up to date); • berekenen van contouren; • invoeren van gegevens in het register; • treffen van maatregelen indien hiertoe noodzaak aanwezig is. Het RRGS zal in de toekomst actueel gehouden moeten worden. Dit betekent dat nieuwe bedrijven moeten worden toegevoegd, alsook een gewijzigde situatie bij een bedrijf zal moeten worden gewijzigd. Concreet betekent dit dat de voornoemde stappen opnieuw zullen moeten worden doorlopen. In het RRGS zijn enige tientallen locaties ingevoerd. Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR) Naast het RRGS is ook het informatiesysteem overige ramptypen onderdeel van de registratieplicht. Dit informatiesysteem is bedoeld als centraal register om de burgers en overheden een volledig en transparant overzicht te bieden van risicovolle situaties (en de kans op deze risico’s) ten gevolge van calamiteiten die niet voortvloeien vanuit een bedrijfsmatige activiteit. Hierbij moet dan ook gedacht worden aan het in kaart brengen van overstromingsgevaar, bosbrandgevaar, luchtvaartongevallen, paniek in menigten en
Milieuprogramma 2012-2015
26
evenementenveiligheid. Daarnaast moeten ook de kwetsbare objecten op deze kaart worden vermeld. Kwetsbare objecten zijn o.a. evenementen, bejaardentehuizen, kerken, scholen, opvangtehuizen van minderjarigen, zieken, verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten, hotels, pensions, campings etc.. Ook hiervoor moeten stappen worden doorlopen. Deze stappen zijn: • selectie van relevantie risico’s en kwetsbare objecten; • beoordeling risico’s en eventueel de vergunningsituatie; • berekenen van mogelijke slachtoffers (worst-case); • invoeren van gegevens in het register. Het ISOR moet net als het RRGS actueel gehouden worden. Concreet betekent dit dat bij nieuwe situaties of veranderende situaties de stappen opnieuw moeten worden doorlopen. Risicokaart De risicokaart is een communicatie-instrument. De gemeente maakt hiervan gebruik om burgers te informeren over risico’s in de (woon)omgeving. Op de kaart staan meerdere soorten risico’s, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Op de risicokaart zijn ondermeer de verkooppunten van LPG en vuurwerk opgenomen.
Doel De risicokaart heeft als doel een actueel en zo volledig mogelijk beeld te geven van de risico’s in de gemeente Hellendoorn. De risicokaart is een belangrijke informatiebron voor de overheid. Besturen en overheidsdiensten op gemeentelijk, regionaal en provinciaal niveau kunnen deze informatie gebruiken bij het maken van beleid, nemen van beslissingen en de uitvoering van beleid. De risicokaart kan nuttig zijn bij ruimtelijke ordening, milieu- en vestigingsvergunningen, ruimtelijk beheer en veiligheidsbeleid. Bijvoorbeeld kan men bij het inrichten van woonwijken vooraf rekening houden met mogelijke risico’s. De risicokaart wordt gemaakt door de provincies en gemeenten, in samenwerking met de hulpverleningsdiensten, het Rijk en de waterschappen. De provincies maken en beheren de risicokaart. Deze taak is vastgelegd in een wet. Vandaar dat de risicokaarten per provincie worden gepresenteerd. De gemeenten, provincies en het Rijk leveren hiervoor de gegevens aan. Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) Er is een commissie bezig geweest om richtlijnen op het gebied van veiligheid op te stellen. Deze Commissie Preventie van Rampen (CPR) is echter opgeheven. Hiervoor is een andere groep in het leven geroepen. Deze groep (veiligheidsadviesraad gevaarlijke stoffen en veiligheidsadviesraad vervoer gevaarlijke stoffen) brengt nieuwe richtlijnen uit, die moeten worden geïmplementeerd in zowel categorieën omgevingsvergunningen
Milieuprogramma 2012-2015
27
als amvb’s. Deze PGS-richtlijnen verschillen nogal van de CPR-richtlijnen mede door de veranderende wetgeving op Europees en nationaal niveau. Zo wordt het overgrote deel van de gevaarlijke stoffen nu geclassificeerd aan de hand van de ADR (Europese regel op het gebied van vervoer van gevaarlijke stoffen). Deze classificatie geldt echter ook voor de opslag en gebruik (lees bewerking en verwerking) van gevaarlijke stoffen. In deze PGS reeks worden ondermeer bouwkundige, arbotechnische, milieutechnische en vervoerstechnische voorschriften gegeven voor gevaarlijke stoffen. Deze voorschriften moeten vervolgens worden overgenomen in de omgevingsvergunning of de maatwerkvoorschriften bij een amvb. Indien een gemeente deze voorschriften niet opneemt (of overneemt) dient dit goed gemotiveerd te worden en zal er gezocht moeten worden naar alternatieven om het risico gelijkwaardig te beperken en te voorkomen. Er is afgelopen jaren een beheersituatie bereikt waarin externe veiligheid op routinematige basis doorwerkt in vergunningverlening en handhaving. Voor de vergunningverlening op het gebied van milieu houdt dit in dat: - vergunningen up-to-date zijn en dat vergunningen voldoen aan bestaande en nieuwe wet- en regelgeving; - bestaande vergunningen worden gewijzigd, daar waar en wanneer noodzakelijk (ambtshalve). Voor toezicht en handhaving betekent dit dat alle risicovolle inrichtingen systematisch worden gecontroleerd op externe veiligheidsaspecten. Ruimtelijke ordening en externe veiligheid Het doel is dat externe veiligheid een vanzelfsprekend en transparant thema is in het totstandkomings-, afwegings- en besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. Risicocommunicatie Meer dan in de beginjaren is risicocommunicatie een aspect dat nadere aandacht verdiend. De komende jaren zal door heldere berichtgeving via daartoe geëigende media burgers op de hoogte worden gesteld van: - de (grensoverschrijdende) risico’s van productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen; - het externe veiligheidsbeleid van de gemeente; - de concrete risico’s in hun leefomgeving; - en hebben burgers op basis daarvan een duidelijk handelingsperspectief over wat te doen in geval van calamiteiten. Risicocommunicatie zal ook aandacht krijgen in het op te actualiseren externe veiligheidsbeleid. Buisleidingen Er zijn verschillende ontwikkelingen in het landelijke beleid en de regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Hiermee moet onder andere duidelijkheid ontstaan over locaties en risicoafstanden voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de gemeente Hellendoorn speelt vooral het onderdeel (hoge druk) gasleidingen een rol.
Milieuprogramma 2012-2015
28
Externe veiligheidsbeleid 2 In 2007 is het Hellendoorns lokaal externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Op grond van dit beleid dient eens in de vier jaar het externe veiligheidsbeleidsplan te worden bekeken en indien nodig te worden aanpast. De nulmeting maatlat externe veiligheid voor het bevoegd gezag en de ontwikkeling van kwaliteitscriteria in relatie tot de uitvoering van taken op het gebied van externe veiligheid heeft bijgedragen tot het besef dat er verdergaande stappen noodzakelijk waren om een adequate en structurele uitvoering van externe veiligheidstaken te waarborgen binnen onze organisatie. In het vierde kwartaal van 2010 is begonnen met evaluatie en actualisatie van ons externe veiligheidsbeleid. Het door de provincie Overijssel opgestelde “Kwaliteitskader gemeentelijk EV-beleid 2011-2014” zal richtinggevend zijn voor het lokale nieuwe beleid. Het externe veiligheidsbeleid 2 zal medio 2012 worden vastgesteld.
Speerpunten externe veiligheid. Opstellen externe veiligheidsbeleid 2. Toepassen van het externe veiligheidsbeleid 2 in vergunningen en ruimtelijke plannen. Toepassing van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) in vergunning- en ruimtelijke procedures. Actueel houden Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS). Actueel houden Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR). Verdere invulling geven aan risicovolle situaties die niet onder de werkingssfeer van het Bevi kunnen vallen, maar wel een gevaar voor de omgeving vormen (warmtestraling, explosieve en brandbare mengsels van o.a. zuurstof en gasflessen etc.). Toepassing geven aan het besluit externe veiligheid buisleidingen.
Milieuprogramma 2012-2015
29
§ 3.2 Geluid
Geluidsbeleid is een taak van de gezamenlijke overheden. Het Rijk stelt de algemene kaders, andere overheden zoals gemeenten passen deze in concrete situaties toe. Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een woning. Tuinen worden niet beschermd. Naast de Nederlandse geluidswetgeving worden ook op Europees niveau richtlijnen en normen op het gebied van geluid vastgesteld. Nederland is verplicht deze richtlijnen in de eigen wetgeving op te nemen. Geluidbeleid In 2009 is door de burgemeester, het college en de gemeenteraad geluidsbeleid vastgesteld en wordt sindsdien toegepast. Dit ‘gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn’ bestaat uit een algemene geluidsnota en een nota hogere grenswaarden. In de algemene geluidsnota zijn tevens gebiedstyperingskaarten opgenomen. In het gebiedsgericht geluidsbeleid zijn ondermeer de volgende zaken beschreven: - de gezondheidseffecten van geluid in de leefomgeving; - het algemene beleidskader en het wettelijke kader; - het bestaande beleid van de gemeente Hellendoorn welke relevant is voor het geluidsbeleid; - de lokale gebiedstyperingen en bijhorende gebiedsgerichte ambities; - thema verkeer; - thema bedrijven; - geluid bij evenementen; - bouwlawaai.
Gebiedstyperingskaart uit het geluidsbeleid.
Milieuprogramma 2012-2015
Geluidsbeleid.
30
Hogere waarden Wet geluidhinder De Wet geluidhinder kent een stelsel van normen voor geluidshinder. Ter bescherming van woningen zijn in dit stelsel voor verschillende geluidsbronnen (wegverkeer, railverkeer en industrie) grenswaarden opgenomen, waarbij een ondergrens (de voorkeursgrenswaarde) en een bovengrens (de maximaal toelaatbare geluidsbelasting) gelden. Op het moment dat het niet lukt om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen moet middels bron- en overdrachtsmaatregelen worden getracht om toch de voorkeursgrenswaarde te halen. Is dit uit financieel of technisch oogpunt niet mogelijk of zijn er bezwaren van stedenbouwkundige aard, dan is het in bepaalde gevallen mogelijk om tot maximaal de bovengrens een zogenaamde hogere waarde te verlenen. Dit neemt niet weg dat de wettelijke binnenwaarde altijd moet worden gehaald (bv. door het treffen van geluidsreducerende voorzieningen aan de woning).
het systeem
bron
overdracht ontvanger
Het systeem van de Wet geluidhinder: proberen aan/zo dicht mogelijk bij de bron maatregelen te treffen.
Sinds 2007 is de gemeente bevoegd om hogere waarden te verlenen (was voorheen de provincie). Tevens is toen een aantal ontheffingscriteria uit de regelgeving gehaald waardoor gemeenten meer dan voorheen genoodzaakt werden om hiervoor geluidsbeleid op te stellen. In het Hellendoornse lokale geluidsbeleid (in het onderdeel ‘nota hogere grenswaarden’) zijn derhalve ontheffingscriteria geformuleerd. Geluidsonderzoek en –sanering aan woningen ten gevolge van wegaanleg In de gemeente Hellendoorn worden op verschillende plaatsen nieuwe wegen aangelegd of bestaande gereconstrueerd. Als uit akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg hiervan een hogere grenswaarde voor geluid nodig is, moet worden onderzocht of de betreffende woningen aan die weg extra akoestische voorzieningen moeten krijgen (zoals suskasten, betere kierdichting, dubbelglas) om de vereiste binnenwaarde in de woning te behalen. Zowel onderzoek als het treffen van de eventuele voorzieningen is voor rekening van de wegaanlegger. Soms is de gemeente dit zelf (zoals bij de aanleg van de Baron van Sternbachlaan/Noord-Zuid verbinding), soms is dat een ander overheidsorgaan (bij het combiplan is dat het Rijk). Sanering verkeerslawaai in het kader van prestatie-afspraken Wonen 2010-2015 / ISV De gemeente Hellendoorn heeft vanuit het verleden een geluidssaneringsopgave voor diverse woningen in de gemeente. Deze woningen worden ook wel A-lijst/ISV woningen genoemd (ISV =Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing). Het gaat hierbij om woningen die op 1 maart 1986 een geluidsbelasting ondervonden van 65 dB(A) of meer ten gevolge van wegverkeer. Deze woningen komen in principe in aanmerking voor gevelisolatie tenzij op andere wijze sanering plaatsvindt. Gelden voor maatregelen voor de aanpak van woningen op de zogenaamde A-lijst zijn in het ISV
Milieuprogramma 2012-2015
31
opgenomen. Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing wordt sinds 2010 ingezet als instrument voor de realisatie van de prestatieafspraken wonen. Ook de geluidtaakstelling wordt hierbij meegenomen. Op deze wijze vindt een verdere integratie en versterking plaats van wonen, woningbouw, herstructurering en stedelijke vernieuwing (zie hierover ook paragraaf 2.2). Geluidsontheffingen In de algemene plaatselijke verordening (APV) van Hellendoorn is het verbod opgenomen om zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, voor omwonenden of overigens voor de omgeving geluidshinder te veroorzaken. In het lokale geluidsbeleid is invulling gegeven aan de wijze waarop een dergelijke ontheffing aangevraagd moet worden en welke aspecten hierbij een rol spelen. Het ontheffingenregime is ondermeer van toepassing op ‘luidruchtige’ –nachtelijkebouwwerkzaamheden.
Voor diverse bouwgerelateerde werkzaamheden is een ontheffing op basis van de Algemene plaatselijke verordening noodzakelijk, zoals voor het inbrengen en verwijderen van damwanden, in avond- en nachtperiode storten van onderwaterbeton en vlinderen.
Aanpassing van de wetgeving: geluidproductieplafonds Rijksinfrastructuur Naar verwachting zal medio 2012 de wet- en regelgeving voor de rijksinfrastructuur wijzigen. Het nieuwe systeem (Swung genoemd) berust op drie pijlers: het beheersen van de geluidsbelastingen (het voorkomen van verdere onbeheerste groei), het reduceren van hoge geluidsbelastingen en de versterkte inzet van bronmaatregelen. Elke pijler kent zijn eigen instrumenten. Voor de beheersing van de geluidsbelastingen worden geluidproductieplafonds als instrument ingevoerd (de "plafondsystematiek"). Hoge geluidsbelastingen zullen worden aangepakt met een omvangrijke saneringsoperatie.
Milieuprogramma 2012-2015
32
In het kader van de versterkte inzet van bronmaatregelen zullen onder meer eisen gaan gelden voor de minimum akoestische kwaliteit bij aanleg of aanpassing van een weg of spoorweg. De nieuwe regels komen, wat de rijksinfrastructuur betreft, in de plaats van de bestaande regels omtrent de aanleg en reconstructie van een Rijksweg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Zij hebben geen betrekking op de bouw van geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds. Daarop blijven vooralsnog de bestaande regels van de Wet geluidhinder, met enkele noodzakelijke aanpassingen, van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidsregelgeving, "Swung-2", maar Swung-1 kan daarop vooruitlopend zelfstandig werken. Gezien de aanwezigheid van zowel spoor als rijksinfrastructuur in onze gemeente is het belangrijk om in 2012 de nieuwe wet- en regelgeving actief te volgen en indien aan de orde toe te passen.
Speerpunten geluidshinder Toepassen lokaal geluidsbeleid. Geluidsonderzoek en -sanering A-woningen in het kader van het ISV/prestatieafspraken. Geluidsonderzoek en -sanering woningen in het kader van infraprojecten.
Milieuprogramma 2012-2015
33
§ 3.3 Luchtkwaliteit Bij ondermeer ruimtelijke plannen moet -het gevolg voor- de lokale luchtkwaliteit in beeld worden gebracht. Om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. In dit programma werken de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijnstof (2011) en stikstofdioxide (2015) zal voldoen. Om de voortgang te volgen is bij het NSL een monitoringsprogramma opgezet. Centraal onderdeel daarvan is een rekeninstrument waarvoor de overheden de brongegevens aanleveren. De daaruit volgende rekenresultaten zijn vervolgens door het Bureau Monitoring (samenwerkingsverband RIVM en InfoMil) samengevoegd in een voortgangsrapportage. De prognoses voor 2011 en 2015 in deze rapportage laten zien dat voor een groot deel van Nederland de resultaten onder de Europese grenswaarden voor PM10 (fijnstof) en NO2 liggen. Op een aantal plekken in Nederland zijn er wel nieuwe of grotere overschrijdingen van de PM10- en NO2-grenswaarden zichtbaar. Voor de provincie Overijssel en dus ook onze gemeente Hellendoorn worden er in de prognoses geen problemen t.a.v. het voldoen aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit voorzien, zoals ook onderstaande tabel afkomstig uit het voortgangsrapport (RIVM Rapport 680712002 uit 2010) blijkt.(in relatie met de figuren 2 en 3). Deze gegevens hebben betrekking op de luchtkwaliteit nabij wegen. De luchtkwaliteit nabij veehouderijen wordt weergegeven in figuur 8.
Milieuprogramma 2012-2015
34
Milieuprogramma 2012-2015
35
Toetsing luchtkwaliteit bij agrarische vergunningverlening Aanvragen van voornamelijk agrarische bedrijven om omgevingsvergunning aangaande de activiteit milieu worden getoetst aan de luchtkwaliteitswet- en regelgeving. Als er sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft er niet aan de grenswaarden (bijlage 2 Wet milieubeheer) te worden getoetst. Door de aanvraag te toetsen aan “Handreiking fijn stof en veehouderijen, d.d. mei 2010” wordt duidelijk of hiervan sprake is. Is er wel sprake van een toename van luchtverontreiniging ‘in betekende mate’, dan wordt met behulp van het verspreidingsmodel ISL3a, dat hiertoe in opdracht van het voormalige Ministerie van VROM door KEMA is ontwikkeld, wel getoetst aan de grenswaarden van de Wet milieubeheer. Als aan de grenswaarden en het aantal dagen dat de dagnorm mag worden overschreden wordt voldaan kan de vergunning worden verleend. In de praktijk blijkt dat met name grotere pluimveehouderijen aanvullende maatregelen moeten treffen om aan de luchtkwaliteitseisen te kunnen voldoen. Luchtwassystemen, die in de veehouderij steeds meer worden toegepast, dragen ertoe bij dat de emissie van fijn stof uit veehouderijen afneemt en makkelijker kan worden voldaan aan de gestelde eisen. situatie Gemeente Hellendoorn Sinds 2005 beschikt de gemeente Hellendoorn over een verkeersmilieukaart (VMK) waarin naast geluidsgegevens ook informatie aangaande luchtkwaliteit is opgenomen. Kijkend naar de luchtkwaliteitsnormen, zijn er in Hellendoorn geen problemen in de zin van het niet voldoen aan de cijfermatige norm in het kader van verkeer. Ook voor gemeenten waar geen problemen aan de orde zijn (zoals Hellendoorn) geldt echter wel dat –ook al wordt aan de juridische cijfermatige norm voldaan- er gemotiveerd moet worden waarom aan de norm wordt voldaan en moet een uitspraak worden gedaan over de gevolgen van (ruimtelijke) plannen op de luchtkwaliteit.
Speerpunten luchtkwaliteit. Luchtkwaliteitstoetsing bij vergunningverlening. Beoordeling luchtkwaliteit in ruimtelijke plannen.
Milieuprogramma 2012-2015
36
§ 3.4 Bodem Bodemaspecten bij planvorming, vergunningverlening en grondverkoop Het aspect bodem is binnen de gemeente op verschillende momenten in beeld. Ten behoeve van de voorbereiding voor planvorming, op het moment dat er omgevingsvergunningen worden aangevraagd voor bv. het bouwen van woningen of voor het oprichten van een bedrijf en bij de beëindiging van activiteiten, zijn bodemgegevens noodzakelijk, welke door de gemeente worden beoordeeld. Ook op het moment dat de gemeente gronden aankoopt of verkoopt is het belangrijk om zicht te hebben in de kwaliteit van de bodem. Daarnaast worden door de gemeente diverse infrastructurele werken in uitvoering genomen waarbij vooraf de kwaliteit van de grond en het grondwater moet worden bepaald. Bij de uitvoering wordt vaak omvangrijk grondverzet uitgevoerd. In oudere wegen moeten vaak verontreinigde asfalt- en funderingslagen worden gesaneerd. Op het Afvalbrengpunt wordt aan burgers de mogelijkheid gegeven om kleine partijen grond of zand te brengen in een daarvoor bestemde depot-opslag. Periodiek wordt de kwaliteit van de grond in deze opslag bepaald voor de afvoer naar een erkende inzamelaar c.q. hergebruik in werken. De bodemonderzoeken welke worden ingediend worden door de gemeente beoordeeld en verwerkt in het bodeminformatiesysteem Nazca. In de gemeente zijn er een aantal projecten die vanuit bodembeheer en grondstromen bijzondere aandacht vragen. Deze betreffen met name complexe of langjarige bodemsaneringen en grote infrastructurele werken. Aansprekende voorbeelden van grote infrastructurele werken zijn de aanleg van de ecopassage en het Combiplan. De realisatie van het Regge-herstelproject c.q. aanleg van de Groen Mal vraagt veel voorbereiding, intensieve afstemming en begeleiding van het grondverzet. Op het combiplan, welke ook de komende jaren nog in uitvoering zal zijn, wordt hieronder nader ingegaan. Grondwerken bij uitvoering combiplan Nijverdal; nota bodembeheer combiplan In het voorjaar van 2010 zijn de grondverzetwerkzaamheden voor het combiplan gestart. In totaal wordt circa 500.000 ton grond ontgraven en zal circa 350.000 ton binnen het combiplan worden hergebruikt. Bij deze werkzaamheden wordt tevens gebruik gemaakt van verschillende gronddepots voor tijdelijke opslag. Verder is er de wens om circa 150.000- 200.000 ton voor een langere periode op te slaan om vervolgens weer te kunnen toepassen bij projecten in de omgeving binnen en buiten de gemeente. In opdracht van de aannemerscombinatie Leo ten Brinke is, in overleg en afstemming met de gemeente, een “Beleidsmatige onderbouwing grondverzet combiplan Nijverdal” opgesteld. Als bijlagen daarbij zijn onder andere opgenomen een situatiekaart, een begrenzingenkaart, een bodemfunctieklassenkaart, een bodemkwaliteitverwachtingenkaart voor de boven– en de ondergrond op basis van de bestaande onderzoeksgegevens, een totaaloverzicht van locaties en hoeveelheden uitgewerkt in een grondbalans, een grondstromenplan met vermelding van hoeveelheden en uitvoeringsperioden en een grondstromenregistratie.
Milieuprogramma 2012-2015
37
De gemeente heeft deze “beleidsmatige onderbouwing” verder uitgewerkt in de nota bodembeheer. Deze nota bodembeheer combiplan is in 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Tevens zijn diverse locaties voor grond-, slib- en materiaaldepots verkend en in gebruik genomen. Hiervoor zijn door de gemeente de nodige vergunningen en ontheffingen verleend. Aansluitend op de nota bodembeheer combiplan is een toezichtplan bodem combiplan Nijverdal uitgewerkt en vastgesteld door het college. Alle grondverplaatsingen uit het werk naar een tijdelijk opslagdepot of voor rechtstreekse toepassingen worden via de landelijke voorziening ten minste 5 dagen voor aanvoer c.q. toepassing gemeld. Deze meldingen, met als bijlagen de bijbehorende bodemrapporten, worden ter beoordeling en afhandeling doorgestuurd naar de gemeente Hellendoorn. Maandelijks vindt een afstemmingsoverleg met de aannemer plaats betreffende de bewaking van de grondstromen. Eén van de gronddepots voor de tijdelijke opslag van grond is gelegen in de gemeente Wierden. Bij de afvoer van grond/zand naar het depot in Wierden ontstaat een ingewikkelde administratieve, maar vooral ook onduidelijke toezichthoudende constructie. Omwille van efficiëntie (zoals het voorkomen van dubbel werk en een duidelijke administratie) en het integrale toezicht en handhaving, heeft de gemeente Wierden betreffende het depot een aantal bevoegdheden die betrekking hebben op het Besluit bodemkwaliteit gemandateerd aan de gemeente Hellendoorn.
Er zijn vele grondstromen bij de realisatie van het combiplan.
Besluit bodemkwaliteit In het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders (waterschappen/Rijkswaterstaat) bevoegd gezag voor toepassing van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen hun beheersgebied. Voordat bouwstoffen, grond of baggerspecie mogen worden toegepast, moet op grond van het Bbk in een aantal gevallen een melding plaatsvinden bij het bevoegd gezag (via het Meldpunt bodemkwaliteit). Het Bbk biedt twee keuzemogelijkheden voor gemeenten om grondverzetbeleid te voeren namelijk Generiek beleid of Gebiedspecifiek beleid. Omdat de gemeente Hellendoorn als overwegend schoon kan worden aangemerkt, is er geen sprake van locatiespecifieke kenmerken en dus geen noodzaak om gebieden of zones met van de landelijke bodemkwaliteitsnormen afwijkende kwaliteiten te bepalen. Daarom is in de gemeente Hellendoorn bij de implementatie van het Besluit bodemkwaliteit gekozen voor generiek beleid.
Milieuprogramma 2012-2015
38
In het generieke beleid zijn de bodemfuncties en -kwaliteiten ingedeeld in de klassen: - AW2000 (landbouw en natuur met nauwelijks verhoogde gehalten / overwegend schoon); - Wonen (licht verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan); - Industrie (matig verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan). De vaststelling van het generieke beleid door het college heeft begin 2011 plaatsgevonden. Onderdeel van dat generieke beleid is het vaststellen van de bodemfunctieklassenkaart.
Bodemonderzoek & –sanering in het kader van prestatie-afspraken Wonen 2010-2015 / ISV Net als het aspect geluid is ook het aspect bodem een onderdeel van de prestatieafspraken Wonen/het ISV. De gemeente kan een financiële bijdrage leveren uit het ISV-budget voor bodemonderzoeken en -saneringen die niet volledig door de markt gefinancierd kunnen worden. In Nederland wordt met betrekking tot bodem een onderscheid gemaakt in rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten. Rechtstreekse gemeenten, in Overijssel zijn dit Deventer-Zwolle-Almelo-Hengelo-Enschede, hebben alle bevoegdheden en financiële middelen van de provincie in het kader van de Wet bodembescherming overgenomen. De niet-rechtstreekse gemeenten kunnen uit het ISV-budget de bodemproblematiek in stedelijke gebieden aanpakken. Conform afspraak heeft de provincie een lijst met spoed- en spoedhumane locaties aangeleverd en heeft de gemeente een overzicht met bodemsaneringslocaties aangeleverd waar stedelijke vernieuwing wordt beoogd. Beide lijsten zijn de basis voor de prestatieafspraken bodem. Vanaf 2012 zal de gemeente in het kader van de prestatieafspraken een subsidieaanvraag bij de provincie indienen aangaande daadwerkelijk bodemonderzoek en –sanering. Bodemsanering Naast bodemonderzoeken vinden er in de gemeente Hellendoorn ook saneringen plaats. Dit betreffen bijvoorbeeld autonome c.q. incidentele kleine bodem- en tanksaneringen door particulieren of bedrijven. Ook vinden saneringen plaats onder regie van de provincie Overijssel.
Milieuprogramma 2012-2015
39
Langjarige bodemsaneringen betreffen onder andere de sanering 2e fase van de als Salomonsonstraat bekende diepere grondwaterverontreiniging in de periode van 2010 tot 2015.
Ook de aanwezigheid van een restverontreiniging in een perceel aan de Brugstraat te Daarlerveen geeft veel complicaties en belemmeringen voor de wijze van uitvoering van de reconstructie van de weg en rioleringen in de naastliggende Nieuwstraat. Asbestproblematiek Binnen de gemeente zijn met name de agrarische percelen, erven en gebouwen verdacht betreffende het voorkomen van asbest in (puin)verharding, opslag van reststukken asbestplaten en nog aanwezige dakbedekkingen van asbestplaten. Daarom moet in het kader van een bodemonderzoek of bij een aanvraag om een vergunning voor slopen, een onderzoeksrapport naar het voorkomen van asbest zijn opgenomen/bijgevoegd. Voorbeeld van een asbestinventarisatie- en –saneringstraject is de locatie van de fietscrossbaan te Nijverdal, welke zich bevindt op de locatie in het landgoed Boomcate welke vroeger als vloeivelden van de Ten Cate-fabrieken werden gebruikt. De feitelijke sanering is in 2011 afgerond. Bodeminformatie Ten behoeve van bemiddeling van transacties wordt door makelaars een "verplicht" verzoek om gegevens van bodembodemkwaliteit aan de gemeente gesteld. Voor de bepaling van de juiste wijze en strategie van bodemonderzoeken wordt door onderzoeks- en adviesbureaus vooraf bodeminformatie en historische gegevens van bodembedreigende activiteiten en calamiteiten en afschriften uit vergunningendossiers opgevraagd bij de gemeente. De zogenaamde makelaarsvragen en het verzamelen van bodemgegevens worden eveneens verzorgd voor de ondersteuning van gemeentelijke activiteiten.
Speerpunten bodem. Actueel houden van/ invoeren van gegevens in het bodeminformatiesysteem. Uitvoering geven aan de prestatie-afspraken wonen 2010-2015/ISV. Bewaking en begeleiding van infrastructurele projecten. Verstrekken van bodeminformatie. Bewaking, begeleiden en initiëren van bodemsaneringen. Verzorgen van prestatieafspraken en overige subsidiemogelijkheden.
Milieuprogramma 2012-2015
40
§ 3.5 Water Bestuursakkoord Water Op 23 mei 2011 is het Bestuursakkoord Water getekend in Rotterdam door staatssecretaris Atsma en de voorzitters van alle betrokken partijen. Waterschappen, gemeenten, provincies, drinkwaterbedrijven en het Rijk hebben concrete afspraken gemaakt over het waterbeleid in Nederland. Het belangrijkste doel van het Bestuursakkoord Water is met minder kosten en minder bestuurlijke drukte Nederland de komende jaren droog en veilig te houden. Dit is een belangrijke stap vooruit, gezien de uitdagingen waarvoor de watersector staat. Het verder verbeteren van de afstemming tussen riolering, afvalwaterzuivering en drinkwatervoorziening, dat is het doel van het Bestuursakkoord Water. Hiervoor is een verdergaande samenwerking van belang en speelt innovatie een sleutelrol. Het waterakkoord is onderdeel van het overkoepelende Bestuursakkoord, waar eerder een onderhandelaarakkoord over werd gesloten in 2011. In Twente wordt op het gebied van de waterketen al veel samengewerkt tussen waterschap en gemeenten. De basis hiervoor kan gevonden worden in het Twents afvalwaterakkoord (TAAK) dat in het najaar van 2009 tussen gemeenten en waterschap is gesloten. Verdere samenwerking zal echter nodig zijn. Voor Hellendoorn zal het bestuursakkoord de volgende implicaties hebben: • De bestaande samenwerking met de buurgemeenten Wierden, Rijssen-Holten en Twenterand kan verder worden uitgebouwd, in goede samenspraak met de betreffende waterschappen (Twents Model). • Samenwerking met externe partijen kan hierbij een meerwaarde hebben (investeren om te kunnen bezuinigen conform Twents Model). Waterplan Sinds 2007 beschikt de gemeente Hellendoorn over een Waterplan. Deze is samen met het waterschap Regge en Dinkel en het waterschap Groot Salland ontwikkeld. Doel van dit waterplan is het krijgen van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Een veilig watersysteem behoedt ons zelfs in extreem natte periodes voor wateroverlast. Veerkrachtig wil zeggen dat de waterkwaliteit zich kan herstellen na bijvoorbeeld een ongewenste lozing van rioolwater op het oppervlaktewater. En ecologisch gezond water biedt een optimale leefomgeving voor planten, vissen en andere waterdieren. Al het Hellendoornse oppervlaktewater en grondwater, maar ook het drinkwater en afvalwater wordt gerekend tot het watersysteem. Het waterplan beschrijft hoe we in de toekomst met water om willen gaan, het geeft aan welke (water)problemen zich kunnen voordoen en hoe deze opgelost kunnen worden. Het plan begint met een analyse van het huidige watersysteem.Verder geeft het plan een visie op hoe het watersysteem er in de toekomst uit zou moeten zien. In het waterplan wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen zoals de verwachte klimaatveranderingen, recreatieve gebruiksmogelijkheden en stedelijke verdichting. Tot slot staan er in het plan voorstellen voor maatregelen om het watersysteem op orde te krijgen. In het waterplan komen alle facetten van het water binnen de grenzen van de gemeente aan bod. Het gaat dan bijvoorbeeld om de riolering, schoner water in de waterlopen, het vasthouden van water in de wijken en het tegengaan van verdroging.
Milieuprogramma 2012-2015
41
In het waterplan staat beschreven hoe de situatie in 2030 in de gemeente Hellendoorn zou moeten zijn. In de stedelijke gebieden zijn dan duurzame watersystemen aangelegd zoals onder andere afkoppelriolen voor regenwater en is er voldoende waterberging. Hierbij heeft de gemeente oog voor een natuurvriendelijke inrichting met recreatieve gebruiksmogelijkheden. De Regge is hiervan een voorbeeld, zij krijgt namelijk haar natuurlijke waterloop terug. Woningen rond de waterlopen zullen volgens het concept ‘Wonen aan het water’ worden gebouwd. Om de natuurontwikkeling te bevorderen langs het water, komen er op maat gesneden recreatie mogelijkheden. Watertoets Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, enzovoort. Inmiddels bestaat er voor ruimtelijke plannen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting tot een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding op te nemen in de toelichting bij ondermeer de volgende ruimtelijke plannen: streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale structuurplannen, gemeentelijke structuurplannen en bestemmingsplannen. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van het water-aspect bij ruimtelijke plannen en besluiten. Daarvoor is overleg nodig met de waterbeheerder, in een zo vroeg mogelijk stadium. Het gaat dus niet om een toets achteraf maar om een vroegtijdige en actieve inbreng van de waterbeheerder. Met de watertoets wordt er naar gestreefd om het al bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren; het is niet de bedoeling dat er met de watertoets nieuw beleid wordt gemaakt. Maar de doorwerking van dit bestaande beleid zal zich nu wel meer merkbaar laten gelden. Hoofdpunten van de watertoets zijn: -vroegtijdige betrekken van waterbeheerder(s) bij ruimtelijke planvorming; -maatwerk voor elk plan; -transparante besluitvorming rond het belang van water in het ruimtelijk plan; -met de watertoets wordt geen nieuw beleid gemaakt. Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) De Wet gemeentelijke watertaken heeft haar intrede gedaan. Gemeenten hebben naast een zorgplicht voor de verzameling en afvoer van afvalwater ook een taak gekregen m.b.t. de afvoer van regenwater en het beheer van het ondiepe grondwater. Daarbij zal in de toekomst het watersysteem binnen de gemeentelijke grenzen meer en meer via een integrale benadering beheerd moeten worden. Het Nationaal Bestuursakkoord Water heeft het waterbeheer in stedelijk gebied een impuls gegeven. Gemeentes bezinnen zich via de zogenaamde stedelijke wateropgave op maatregelen in de lijn bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze maatregelen zijn gericht op het voorkomen van piekafvoeren in benedenstrooms gelegen watergangen, beken en rivieren. De wateropgave is voor de gemeente Hellendoorn al op hoofdlijnen uitgewerkt. zorgplichten De zorgplicht van de gemeente omvat 3 aspecten: afvalwater, hemelwater en grondwater.
Milieuprogramma 2012-2015
42
De gemeenteraad van Hellendoorn heeft in 2009 het ‘verbreed’ gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) vastgesteld voor de periode 2009-2015. Hierin verwoordt de gemeente hoe ze invulling geeft aan de specifieke zorgtaken rondom afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor de afvalwaterzorgplicht heeft de gemeente het proces van beheer en onderhoud van de aanwezige voorzieningen vastgelegd in het beheer- & onderhoudsplan (BOR 2009). Het VGRP richt zich op zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Het geeft vorm en inhoud aan de activiteiten in het kader van duurzaam beheer van het grond- en oppervlaktewatersysteem en de waterketen (beschikbaarheid van gebruikswater en zuivering van gebruikt water). Het VGRP is hiermee een ‘parapluplan’ voor andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Voor het VGRP zijn in overleg met de waterpartners de beleidsuitgangspunten opgesteld, die voortkomen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Ook recente ontwikkelingen in beleid en wetgeving (Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken) zijn in het VGRP meegenomen. Het VGRP geeft aan op welke manier watertaken worden ingevuld. Vanuit de beleidsuitgangspunten zijn diverse plannen opgesteld, zoals een forse inspanning voor het vervangen van riolering in combinatie met de aanleg van afkoppelvoorzieningen. Uitvoeringsprogramma gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2009 het uitvoeringsprogramma gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) tot 2015 vastgesteld. Tijdens de looptijd wordt ruim 12 miljoen euro geïnvesteerd in de gemeentelijk riolering. De basis voor het uitvoeringsprogramma is het beleid zoals dat staat in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2009-2015. Het programma kent vier thema’s: onderzoek, onderhoud en verbetermaatregelen, vervanging riolering en aanleg regenwaterriolen en het vervangingsplan gemalen en drukriolering.
Speerpunten water. Uitvoering geven aan het Waterplan Hellendoorn. Uitvoeren van een watertoets bij ruimtelijke plannen. Uitvoering geven aan het (verbreed) Gemeentelijk rioleringsplan en bijbehorend uitvoeringsprogramma.
Milieuprogramma 2012-2015
43
§ 3.6 Afval Landelijk afvalbeheerplan (LAP) De Wet milieubeheer en diverse internationale richtlijnen verplichten Nederland om periodiek een of meerdere afvalbeheerplannen op te stellen. Op 03-03-‘03 is het eerste Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. De geldingsduur van dat plan was van 2003 tot en met 2009. Het tweede LAP is op 24 december 2009 in werking getreden. De geldingsduur is van 2009 tot en met 2015, met een doorkijk tot 2021. In het LAP wordt het algemene afvalbeheerbeleid aangegeven, met in een bijlage een uitwerking van dat beleid voor specifieke (categorieën van) afvalstoffen. De ‘traditionele’ activiteiten als afvalscheiding, inzamelen, nuttige toepassing, verbranden en storten komen aan de orde, maar ook overkoepelende onderwerpen als definities, scenario’s, monitoring en handhaving. Uiteraard worden ook de uitgangspunten en de doelstellingen gepresenteerd. Milieubeleid heeft tot doel het scheppen van condities en het stellen van randvoorwaarden voor de instandhouding en verbetering van de milieukwaliteit, om op die manier een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Dit algemene milieudoel betekent dat het afvalstoffenbeleid zich richt op het beperken van het ontstaan van afvalstoffen, het beperken van de milieudruk van de activiteit ‘afvalbeheer’ en het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens. In het LAP2 zijn de volgende kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen opgenomen: 1. Stimuleren van preventie van afvalstoffen, zodanig dat het totaal afvalaanbod in 2015 niet groter mag zijn dan 68 Mton en in 2021 niet groter mag zijn dan 73 Mton. 2. Verhogen van de nuttige toepassing van het totaal aan afvalstoffen van 83% in 2006 naar 85% in 2015. 3. Verhogen van de nuttige toepassing van het totaal aan huishoudelijk afval van 51% in 2006 naar 60% in 2015. 4. Verhogen van de nuttige toepassing van het totaal aan HDO-afval van 46% in 2006 naar 60% in 2015. 5. Minstens gelijk houden van het in 2006 in Nederland reeds behaalde percentage van 95% nuttige toepassing van bouw- en sloopafval, ondanks de verwachte forse toename in de productie van deze afvalstroom in de komende jaren (van 24 Mton in 2006 naar 32 Mton in 2021). 6. Minstens gelijk houden van het in 2006 in Nederland reeds behaalde percentage van 90% nuttige toepassing van industrieel afval, ondanks de verwachte toename in de productie van deze afvalstroom van 16 Mton in 2006 naar 18 Mton in 2021. 7. Reduceren van storten van brandbaar restafval van 1,7 Mton in 2007 tot 0 Mton in 2012. 8. Reduceren (richtinggevende doelstelling) van 20% milieudruk in 2015 voor elk van de zeven prioritaire stromen die in het kader van het ketengericht afvalbeleid worden opgepakt. 9. Optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt.
Milieuprogramma 2012-2015
44
10. Beter benutten van de restwarmte van afvalverbranding. 11. Realiseren van een gelijkwaardig Europees speelveld voor afvalbeheer. 12. Bevorderen van marktwerking en het vormgeven van de bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid voor storten. 13. Gebruiken van het Cradle-to-Cradle (C2C) concept als inspiratiebron bij de zeven prioritaire stromen die in het kader van het ketengericht afvalbeleid worden opgepakt. 14. In het kader van de integrale ketenbenadering vanuit het afvalstoffenbeleid een bijdrage leveren aan de ambities op het gebied van duurzaamheid van het (vml.) kabinet Balkenende IV: • in 2020 is de CO2-uitstoot met 30% verminderd ten opzichte van 1990; • in 2020 bestaat er geen gevaar meer voor mens en milieu als gevolg van de verspreiding van gevaarlijke stoffen; • in 2010 is het verlies van biodiversiteit gestopt. Hellendoorns afvalstoffenplan (HAP) De vertaling van de doelstellingen uit het landelijke afvalstoffenplan naar de lokale situatie vindt plaats in het Hellendoorns afvalstoffenplan (HAP). In een HAP wordt beschreven hoe de toekomstige gescheiden inzameling van afvalstoffen in de gemeente Hellendoorn verder vorm dient te krijgen. De landelijke doelstellingen voor de verschillende componenten uit het restafval (glas, papier, textiel, KCA, GFT) zijn hierbij het uitgangspunt. Betere afvalpreventie en -scheiding zijn belangrijke ingrediënten. Vervolgens worden in een HAP aanbevelingen gedaan om tot een optimalisatie van de gescheiden inzameling te komen. In Hellendoorn is er in 2004 een HAP vastgesteld, echter deze is feitelijk niet meer actueel. In 2012 zal een nieuw HAP worden op- en vastgesteld en de jaren erna worden uitgevoerd. Daarnaast zijn er initiatieven om het afvalbeleid in de intergemeentelijke samenwerking samen met Wierden, Rijssen-Holten en Twenterand (WT4) vorm te geven.
Scheiden afvalstoffen De afvalbranche is sterk in ontwikkeling. Voorbeelden van recente wijzigingen zijn het middels een container huis aan huis inzamelen van papier in de Kruidenwijk en het via containers inzamelen van kunststof. Die dynamiek zal ook de komende jaren aan de orde zijn en een plaats krijgen in de beleidscyclus/HAP2.
Speerpunten afval. Opstellen van het Hellendoornse afvalstoffenplan 2. Uitvoeren van acties/maatregelen uit het Hellendoorns afvalstoffenplan 2. Evaluatie huis aan huisinzameling oud papier. Jaarlijks uitvoeren van sorteerproeven van de restfractie. Monitoren afvalstromen. Project intergemeentelijke samenwerking (WT4).
Milieuprogramma 2012-2015
45
§ 3.7 Klimaat en duurzaamheid Sinds 2002 wordt in de gemeente Hellendoorn actief invulling gegeven aan het klimaatbeleid. Voor intensivering van dat beleid is voor de periode 2004-2008 van het rijk een bijdrage ontvangen op grond van de zogenaamde BANS-regeling. Voor de periode 2009-2012 is eveneens een bijdrage verkregen op grond van de zogenaamde SLOK-regeling. Klimaatbeleidsplan 2009-2012 Op 7 oktober 2008 is door het college klimaatbeleid vastgesteld voor een periode van vier jaren (2009-2012). Voor de uitvoering van dat beleid is een uitkering o.g.v. de SLOK-regeling (Stimulering Lokaal Klimaatbeleid) aangevraagd en ontvangen. Het klimaatbeleid is in de menukaart, behorende bij de eerder genoemde SLOK-regeling, onderverdeeld in thema’s en subthema’s. Voor de subthema’s is in de menukaart een taakstelling opgenomen. Het klimaatbeleid voor de periode 2009-2012 is gericht op de thema’s: -eigen gebouwen en voorzieningen e.d., -woningbouw en bestaande woningen, -verkeer en vervoer. In de tweede helft van 2009 is gestart met de uitvoering van het klimaatbeleid. Dit klimaatbeleid is beschreven in het Projectenplan Klimaatbeleid Hellendoorn 2009-2012, en in een reeks daaraan gehechte project-bladen. Diverse geplande projecten zijn gerealiseerd of gestart. (tussen)evaluatie Juli 2011 heeft er een (tussen-)evaluatie van het klimaatbeleid plaatsgevonden. Hierin is onder meer aangegeven dat een aantal geplande projecten gedurende de resterende looptijd van het klimaatbeleidsplan 2009-2012 nog (extra) aandacht verdient, waaronder: - het organiseren van informatiemarkten en het beschikbaar stellen en meer toegankelijk maken van informatie, gericht op de bestaande woningen en op de woningbouw; - het organiseren van informatiemarkten en het beschikbaar stellen en meer toegankelijk maken van informatie, gericht op het (energiezuinig) gedrag van de burgers en op de aanschaf van energiezuinige huishoudelijke apparatuur; - overleg met plaatselijke bedrijven waaronder winkels en bouwmarkten met als doel een brede beschikbaarheid en toegankelijkheid van huishoudelijke apparatuur met (minimaal) A-label; - het stimuleren van energiezuiniger woonwerkverkeer en dienstreizen, - overleg met marktpartijen over de vestiging van afleverpunten van motorbrandstoffen zoals aardgas en bio-brandstof met als doel de toegankelijkheid daarvan te vergroten en reductie van de CO2-emissie te bewerkstelligen, - het realiseren van een energievisie voor de inbreidingslocatie P.C.Stamstraat, en - overleg met organisaties, instanties en marktpartijen, gericht op energiebesparing in de bestaande woningbouw. In 2013 zal een nieuw klimaatbeleids- & uitvoeringsplan worden opgesteld.
Milieuprogramma 2012-2015
46
Vele organisatieonderdelen bij betrokken Het klimaatbeleid en de integratie (van de uitvoering) daarvan in (de werkzaamheden van) de andere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening, economische zaken, volkshuisvesting en verkeer & vervoer, is een voortschrijdend proces. Deze integratie is in gang gezet en manifesteert zich reeds voortschrijdend binnen de verschillende beleidsvelden. Duurzaam bouwen Er is duidelijk samenhang te onderkennen tussen klimaatbeleid en duurzaam bouwen (dubo). Een aantal dubo-aspecten is vastgelegd in het klimaatbeleids- en uitvoeringsplan. Daarnaast is in 2008 de beleidsnotitie duurzaam bouwen (‘toekomstgericht bouwen in Hellendoorn’) opgesteld. Gezien ondermeer de veranderde en veranderende wet- en regelgeving m.b.t. bouwen (denk aan de wettelijke EPC verscherping), de stagnerende woningmarkt en veranderende technieken, zal in 2012/2013 de huidige beleidsnotitie duurzaam bouwen worden herzien. Beleidsvisie duurzaamheid College en raad hebben uitgesproken te willen komen tot een beleidsvisie duurzaamheid. Ook in het coalitieakkoord “samen verantwoord verder” zijn hierover afspraken gemaakt. Er wordt niet alleen naar een duurzaam leefmilieu gestreefd, maar ook naar grotere betrokkenheid van burgers, bedrijven en instellingen daarbij en naar de mogelijkheid om een Millennium- en Fairtrade-gemeente te worden. Om beleid op het gebied van duurzaamheid te kunnen formuleren dat voldoet aan de voorwaarde van betrokkenheid van inwoners, gemeenteraad, bedrijven en instellingen, bestaat het voornemen om een brede maatschappelijke discussie te voeren over de na te streven doelen. Doel van dit proces is het in samenspraak met de gemeenteraad, onze burgers, ondernemers, organisaties en instellingen (de ‘doelgroepen’) formuleren van een beleidsvisie duurzaamheid die past bij de aard en het karakter van de gemeente Hellendoorn en vervolgens het samen met de gemeenschap uitvoeren van deze visie. Dit voor de korte alsmede de lange termijn. Hierbij zal nadrukkelijk worden ingezet op overheidsparticipatie. Dit betekent dat door de gemeente zal worden ingespeeld op initiatieven die vanuit de gemeenschap worden ontwikkeld. Mits passend binnen de door de raad vastgestelde beleidsvisie, zal de gemeente daarbij een faciliterende en ondersteunende rol gaan spelen. Wel zal rekening gehouden dienen te worden met taakstellingen die van hogere overheden aan de gemeente worden opgelegd.
Milieuprogramma 2012-2015
47
Een eerste aanzet heeft plaatsgevonden tijdens een themabijeenkomst met raads- en commissieleden september 2011. Vervolgens zal in 2012 een brede maatschappelijke discussie met bewoners, ondernemers, organisaties en instellingen worden georganiseerd, waarbij gebruik zal worden gemaakt van reeds bestaande overlegnetwerken, aangevuld met andere geïnteresseerden. Op basis van de verkregen informatie wordt er vervolgens een beleidsvisie duurzaamheid opgesteld. Het bovenstaande betekent een fundamentele wijziging in rollenpatronen en werkwijzen.
Speerpunten klimaat en duurzaamheid. Uitvoering geven aan het klimaatbeleids- en –uitvoeringsprogramma. Opstellen van het klimaatbeleids- en –uitvoeringsprogramma 2013-2016. Actualiseren en uitvoeren beleid duurzaam bouwen. Opstellen beleidsvisie duurzaamheid. Uitvoering geven aan de beleidsvisie duurzaamheid.
Milieuprogramma 2012-2015
48
§ 3.8 Vergunningverlening, toezicht & handhaving milieubeheer De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. In deze wet is bepaald welk (wettelijk) gereedschap kan worden ingezet om het milieu te beschermen. De belangrijkste instrumenten zijn milieuplannen en -programma's, milieukwaliteitseisen, vergunningen, algemene regels en handhaving. Tot 1 oktober 2010 bestond het regime van de milieuvergunning. Met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010, is de omgevingsvergunning geïntroduceerd. De omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, kappen en milieu. We spreken niet meer over milieuvergunningen maar over omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Digitaal toezicht Aanvragen om omgevingsvergunningen worden in Hellendoorn digitaal behandeld en afgedaan. De gevolgen van digitale aanvragen voor omgevingsvergunningen en de daarbij behorende tekeningen werken ook door naar het toezicht en handhaving. Daarnaast is het ook wenselijk om overeenkomstig de Wabo de toezichtsresultaten te kunnen vastleggen en overtredingsgegevens te kunnen monitoren. Het maken van de stap naar digitaal toezicht wordt in NetwerkRud-verband opgepakt. Dit om afstemming te vinden en het ambitieniveau met elkaar te kunnen vergelijken. Activiteitenbesluit Voor veel bedrijven geldt dat zij voor de activiteit milieu niet vergunningplichtig zijn, maar vallen onder algemene regels. De twee belangrijkste algemene maatregelen van bestuur in dit kader zijn het Activiteitenbesluit en het Besluit landbouw milieubeheer. In die twee besluiten staan de milieueisen voor alle relevante milieucompartimenten vastgelegd. Naar verwachting zal medio 2012 het Besluit landbouw milieubeheer worden opgenomen in het Activiteitenbesluit. Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur & Milieu tot doel om nog meer vergunningplichtige inrichtingen onder het Activiteitenbesluit te laten vallen. Het betreft m.n. de meer complexe bedrijfstakken zoals de rubber- en kunststofverwerking, schietinrichtingen en betonindustrie. Daarnaast wordt het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallatie (Bems) opgenomen in het Activiteitenbesluit. Hierdoor vervalt onder andere de vergunningplicht voor houtgestookte installaties.
Milieuprogramma 2012-2015
49
Vuurwerkbesluit Op 1 juli 2012 zal volgens planning het gewijzigde Vuurwerkbesluit in werking treden. Dit aangepaste besluit zal de uitvoering en handhaving van het huidige besluit verbeteren. Van omgevingsvergunning naar omgevingswet Uitgangspunt bij de introductie van de omgevingsvergunning in 2010 was komen tot procedurele integratie van verschillende regimes. De bestaande toetsingskaders en wetten zijn echter blijven bestaan. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening en de Wet bodembescherming. Medio 2011 heeft het ministerie van infrastructuur en milieu aangekondigd het omgevingsrecht fundamenteel op de schop te willen nemen. Het is nu verspreid over meer dan 60 wetten, 100 amvb’s en honderden ministeriële regelingen. Het ministerie verwacht dat door de wijzigingen het omgevingsrecht wordt vereenvoudigd, gemoderniseerd, versoberd en uiteindelijk gebundeld in één nieuwe Omgevingswet. De verwachting is dat de wetgeving gefaseerd vanaf 2013 in werking treedt. Regionale uitvoeringsdiensten (Rud’s) Medio 2008 liet het kabinet weten dat zij een aantal taken, in het bijzonder op milieugebied (aangaande vergunningverlening en toezicht), wil laten uitvoeren door omgevingsdiensten in plaats van door gemeenten en provincies. Na het verschijnen van het kabinetsstandpunt in november 2008 inzake de uitvoering van de VROM-taken (Wabo/eindbeeld Mans) ontstond discussie tussen VNG, IPO en Rijk over de invoering van omgevingsdiensten in de vorm van regionale uitvoeringsdiensten (Ruds). In eerste instantie was de gedachte van de toenmalige minister een verplichte invoering van 25 Ruds gekoppeld aan het werkgebied van de toekomstige veiligheidsregio's. Dit leidde in 2009 tot een package deal tussen VNG, IPO en Rijk met o.a. een basistakenpakket en verplichte Ruds in 2012. Dit werd, mede gezien de weerstand vanuit gemeenten, echter achterhaald door een motie in de eerste kamer waarbij de invoering van de Wabo niet langer werd gekoppeld aan een verplichte invoering van Ruds. Het strakke kader met betrekking tot vorm en schaalgrootte zijn als gevolg van deze motie losgelaten. Vanaf dat moment is een bottum-up proces tot stand gekomen. Kwaliteitscriteria Een professionele kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving is wat de samenleving van de overheid verwacht. In de afspraken over de uitvoering van deze VROM-taken is daarom ook afgesproken criteria op te stellen voor die professionele kwaliteit. Rijk, VNG en IPO zijn overeengekomen een set kwaliteitscriteria (ook wel de KPMG-criteria genoemd) als referentiekader te hanteren voor de verdere ontwikkeling. Elke organisatie zal in beeld moeten brengen in hoeverre zij aan de kwaliteitscriteria voldoen. NetwerkRud Binnen Twente zijn diverse initiatieven ontstaan die uiteindelijk hebben geleid tot het concept van een NetwerkRud.
Milieuprogramma 2012-2015
50
Uitgangspunt bij de NetwerkRud is dat gemeenten, provincie en de waterschappen regionaal samenwerken terwijl de ambtenaren in dienst van hun eigen organisatie blijven. Uitgangspunt is dat de NetwerkRud aan de kwaliteitscriteria voldoet. In de eerste helft van 2011 is een pilot NetwerkRud Twente uitgevoerd. Parallel hieraan is een Pilot in IJsselland uitgevoerd. Deze twee pilots dekten de gehele provincie Overijssel. Het model en de pilot zijn geëvalueerd. Een van de conclusies is dat het model van de NetwerkRud een haalbaar model is om te kunnen voldoen aan de achterliggende doelstelling van Rud-vorming. De Overijsselse Ruds zullen per 1 januari 2013 operationeel zijn. In de tussenliggende periode wordt verder samen gewerkt en voortgebouwd op de Rud-werkwijze die in de pilots is getoetst. Met deze Overijsselse invulling van de Ruds voldoen de Overijsselse partners aan de opgave van het kabinet, staatssecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu, voor de vorming van regionale uitvoeringsdiensten. De ontwikkelingen rond de Rud-vorming hebben grote invloed op de manier waarop – ook- milieutaken door de gemeente uitgevoerd gaan worden.
Speerpunten vergunningverlening, toezicht & handhaving milieubeheer. (verdere) implementatie van het Activiteitenbesluit. (verdere) implementatie van het Vuurwerkbesluit. (verdere) implementatie omgevingswetgeving. (verdere) implementatie digitaal mobiel toezicht. vorm geven aan de NetwerkRud (regionale uitvoeringsdienst). uitvoering van landelijke, regionale en lokale projecten.
Milieuprogramma 2012-2015
51
§ 3.9 Instrument ruimtelijke ordening Bedrijven en milieuzonering VNG 2007 De uitgave Bedrijven en Milieuzonering is een standaardwerk in de gemeentelijke praktijk voor de ruimtelijke inpassing van bedrijven en bedrijventerreinen. De Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in de uitgave is opgenomen, heeft in bijna alle bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen een plek gevonden. De eerste uitgave is van 1986. Vanwege de (destijds) groene kaft is de uitgave in de praktijk het Groene Boekje genoemd, en velen gebruiken die naam nog steeds. Dit Groene Boekje is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke inrichting. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan.
Belangrijkste toepassingen van het Groene Boekje De belangrijkste toepassing van het Groene Boekje is het gebruik bij het opstellen van een bestemmingsplan met bedrijfsbestemmingen. Niet alle soorten bedrijven zijn geschikt voor alle bedrijventerreinen. Sommige terreinen zijn alleen geschikt voor lichte bedrijvigheid. Op andere terreinen kan juist de zware industrie een plek vinden. Het Groene Boekje onderscheid 6 milieucategorieën: van heel licht (milieucategorie 1) tot heel zwaar (milieucategorie 6). In het boekje is een lijst opgenomen met ruim 600 verschillende typen bedrijvigheid, elk met een eigen milieucategorie. Deze lijst kan in het bestemmingsplan vertaald worden naar een Staat van bedrijfsactiviteiten, die aan de voorschriften van het bestemmingsplan kan worden gevoegd. Nieuw is de lijst met typen bedrijven die, onder voorwaarden, geschikt zijn voor gebieden met functiemenging (met onder meer bedrijven en woningen bij elkaar in één gebied). Deze lijst kan worden gebruikt voor het samenstellen van een Staat van bedrijfsactiviteiten bij de voorschriften van een bestemmingsplan voor een gebied met functiemenging. Het Groene Boekje wordt daarnaast gebruikt voor: - locatiekeuze studies voor bedrijven, bedrijventerreinen en woningen nabij bedrijven; - de ruimtelijke inpassing van woningen nabij bedrijven en bedrijventerreinen; - de toetsing van concrete (bedrijfs)activiteiten in het kader van vrijstellingen van het bestemmingsplan.
Milieuprogramma 2012-2015
52
In het Groene Boekje zijn al deze toepassingen in concrete praktijkgerichte stappenplannen uitgewerkt Milieu in ruimtelijke plannen In ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen is er altijd aandacht voor milieuaspecten. Ook de komende jaren worden bestemmingsplannen opgesteld/geactualiseerd. Voorbeelden hiervan zijn de bestemmingsplannen ’t Lochter en Nijverdal Noord. Ook bijvoorbeeld de ontwikkelingen in het gebied P.C. Stamstraat krijgen de komende jaren aandacht en daarbij zijn milieuaspecten belangrijk. Opstellen structuurvisie De huidige structuurvisie van de gemeente Hellendoorn is inmiddels zo’n 10 jaar in gebruik. In de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om voor het gehele gemeentelijke grondgebied een structuurvisie vast te stellen en deze op te stellen conform een landelijke digitale standaard. De huidige structuurvisie, die op onderdelen nog actueel is, zal in 2012 deels worden geactualiseerd en worden aangevuld met nieuw recent beleid. De digitale verplichting zorgt voor een extra dimensie in de actualisering naast het inhoudelijke deel. Voor het opstellen van de nieuwe structuurvisie is een plan van aanpak opgesteld waarin onder andere de structuur, inzet en planning is weergeven zodat het duidelijk is binnen welke kaders de projectopdracht wordt uitgevoerd en wie wanneer welke stappen moet ondernemen. De structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Hellendoorn heeft een tijdshorizon van zo’n 20 jaar (2010 – 2030). De structuurvisie wordt opgesteld conform de Wro met een uitvoeringsparagraaf tot 2020 en een doorkijk naar 2030. De structuurvisie zal voldoen aan de digitale vereisten om gepubliceerd te kunnen worden op RO-Online (www.ruimtelijkeplannen.nl). Er wordt nadrukkelijk aangesloten bij bestaand beleid en recent tot stand gekomen visies. In de structuurvisie zal er ook aandacht zijn voor de diverse milieuaspecten zoals geluid, luchtkwaliteit en dergelijke. In de structuurvisie zal voor de milieuaspecten worden aangesloten bij bestaand milieubeleid en zal in principe geen nieuw milieubeleid worden geïntroduceerd.
Speerpunten instrument ruimtelijke ordening i.r.t. milieu. Opstellen structuurvisie. Toepassen structuurvisie bij ruimtelijke ontwikkelingen. Milieuadvisering ruimtelijke projecten.
Milieuprogramma 2012-2015
53
§ 3.10 Milieucommunicatie & doelgroepenbeleid In de voorgaande hoofdstukken is thema-gewijs inzicht gegeven in de speerpunten voor de komende planperiode. Bij het doelgroepenbeleid neemt het stimuleren van gewenst gedrag een belangrijke rol in. Dit vindt onder andere plaats door de uitvoering van regelgeving, vergunningen, plannen etc. Een zeker zo belangrijke plaats neemt in dit kader de communicatie naar de doelgroepen in. Milieucommunicatie is een normaal onderdeel van het opstellen en uitdragen van beleid. Milieucommunicatie richting doelgroepen vindt op verschillende wijzen plaats, van specifieke publicaties in het Hellendoorn journaal tot bijvoorbeeld markten en bijeenkomsten. Bij de duurzaamheidsprojecten die worden uitgevoerd is ook nadrukkelijk sprake van doelgroepenbeleid en op de doelgroep gerichte communicatie. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd de energiemarkt voor huishoudens.
Communicatie over milieu
Diverse brochures over milieugerelateerde zaken.
Speerpunten milieucommunicatie en doelgroepenbeleid. Communicatie rond duurzaamheidsprojecten.
Milieuprogramma 2012-2015
54
§ 3.11 Bedrijfsinterne milieuzorg (de gemeente als bedrijf) Gemeentelijke instellingen behoren te beschikken over een operationeel en toereikend gemeentelijk bedrijfsintern milieuzorgsysteem (BIM). De gemeente Hellendoorn heeft geen bedrijfsintern milieuzorgsysteem. Wel wordt er middels een BIM-plan en concrete projecten en maatregelen invulling gegeven aan bedrijfsinterne milieuzorg. Het kan hierbij gaan om kleine adhoc maatregelen tot grotere structurele maatregelen. Van deelname aan de warme truiendag 2011 en het plaatsen van aanwezigheidsmelders ten behoeve van de ruimteverlichting tot eneregielabels (A) voor het Kulturhus Kruidenwijk en sportzorgcentrum Het Ravijn. Binnen de gemeentelijke organisatie ligt het primaat m.b.t. bedrijfsinterne milieuzorg bij het team Facilitair en vastgoed. In 2008 is het BIM-plan 2008-2010 vastgesteld. Hierin zijn een aantal taakstellingen benoemd. Het betreffen o.a. de volgende taakstellingen: • invoeren van een energiemonitoringssysteem; • invoeren van een milieubarometer; • invoeren van inkoopcriteria in het inkoopbeleid; • meedoen aan de campagne “Fietsen Scoort”; • verzorgen van energielabeling incl. EPA-U maatwerkadvies voor de grootste gemeentelijke gebouwen; • uitvoeren van een audit (evaluatie) BIM (eind 2010). In 2012 zal het BIM-plan worden geëvalueerd en zal er een nieuw BIM-plan worden opgesteld. Tot dat moment wordt voortgeborduurd op het BIM-plan uit 2008.
Speerpunten gemeente als bedrijf. Opstellen ambities en uitvoeringsplan bedrijfsinterne milieuzorg (BIM) 2012-2015. Uitvoeren van het BIM plan. Milieuprogramma 2012-2015
55
§ 3.12 lichthinder De gemeente streeft ernaar dat haar openbare verlichting op een duurzame wijze en tegen acceptabele kosten bijdraagt aan de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid, aan het gevoel van sociale veiligheid, alsmede de visuele veiligheid en aan het creëren van kwaliteit, identiteit, sfeer, en gezelligheid in de dorpen en kernen. De gemeente heeft daarnaast oog voor het terugdringen van lichthinder en energieverbruik en duurzaam inkopen. Nota lichtbeleid 2010-2014 In de beleidsnota lichtbeleid openbare ruimte 2010-2014 zijn 12 acties geformuleerd om deze doelstellingen na te streven. Op 2 februari 2010 is door de gemeenteraad het lichtbeleid openbare ruimte 2010-2014 vastgesteld.
In het lichtbeleid is het te volgen beleid aangegeven om de doelstellingen te kunnen realiseren. Tevens wordt er aandacht besteed aan de ontwikkelingen binnen het gebied van de openbare verlichting in het verleden en de toekomst. Dit doel is te bereiken door de volgende acties: a. aanpak van achterstallig onderhoud; b. bij vervanging en renovatieplannen rekening houden met een lager verlichtingsniveau indien dit vanuit milieukundig oogpunt wenselijk is; c. bij het ontwerp van openbare verlichting rekening houden met de materiaalkeuze zoals het toepassen van energiezuinige lampen, goede spiegeloptieken (lichthinder), gebruik van materiaal dat het licht weerkaatst (dus ook goed zichtbaar in het donker), materialen die het wegverkeer beter geleiden, zoals led verlichting in het wegdek; d. duurzame inkoop van materialen; e. bij vervanging en aanleg streven naar toepassen van standaard materialen; f. in verblijfsgebieden (gebieden waar de sociale veiligheid voorop staat) wordt de openbare verlichting in principe niet gehalveerd of gedimd. g. door middel van proefprojecten zal onderzocht worden of dimmen in woonstraten, in de nachtelijke uren, de lichthinder verder kan beperken. En of dit aanvaardbaar is voor de bewoners;
Milieuprogramma 2012-2015
56
h. bij vervanging en in nieuwbouwprojecten overgaan tot dimmen van de verlichting op hoofdwegen vanaf 21.00 uur tot 09.00 uur bij lage verkeersintensiteiten, waardoor op termijn een besparing op de energiekosten kan worden behaald van circa 10% van het totale energieverbruik; i. komen tot beperken van lichthinder in het buitengebied. Dit levert een substantiële besparing per jaar op van circa 19.500 tot 22.000 euro. Het gaat om energiekosten en het onderhoud van de openbare verlichting; j. doorgaan met het huidige vervangingstraject van de openbare verlichting in woonstraten, in het buitengebied en langs hoofdwegen; k. beperken van lichthinder en komen tot energiebesparing bij verlichting van derden door voor te schrijven dat men verlichting tussen 23.00 uur en 06.00 uur moet doven en dat men de meest energiezuinige lampen toepast. Daarvoor dienen regels te worden opgenomen in het reclamebeleid en in contracten met derden. Dit kan bijvoorbeeld bij reclame- en feestverlichting. Het voorschrift voor het doven van de verlichting is niet van toepassing op verlichting die noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld stallen); l. komen tot een regionaal beleid gericht op het beperken van lichthinder van reclame, skybeamers, verlichting van sportinrichtingen, tankstations, paardenbakken en stallen en het aanlichten van bijzondere gebouwen. Uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’ Als gevolg van de door de raad in 2010 vastgestelde nota lichtbeleid openbare ruimte 2010-2014 waarin aandacht werd gevraagd voor het beperken van lichthinder van reclame, skybeamers, verlichting van sportinrichtingen, tankstations, paardenbakken en stallen en het aanlichten van bijzondere gebouwen, is samen met de Regio Twente, de provincie en een negental gemeenten in 2010 gestart met het proces om te komen tot een gezamenlijk document. Dit heeft geleid tot het basisbeleidsplan ‘Donker waar mogelijk, licht waar nodig’ van de Regio Twente met een basisuitvoeringsprogramma. In 2011 is gestart met de vertaling van dat basisuitvoeringsprogramma naar een gebiedsgericht Hellendoorns uitvoeringsprogramma op maat. Het lokale uitvoeringsprogramma zal in 2012 worden vastgesteld.
Speerpunten lichthinder Vaststellen lokaal uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’. Uitvoeren acties uit lokaal uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’. Uitvoeren acties uit de nota lichtbeleid 2010-2014.
Milieuprogramma 2012-2015
57
Hoofdstuk 4 Personele en financiële consequenties Hadden de vorige hoofdstukken vooral betrekking op de feitelijke taken, dit hoofdstuk gaat kort in op de financiën. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de voornaamste milieuposten die betrekking hebben op milieu. Het voorliggende milieuprogramma is opgesteld binnen de kaders van de begroting 2012. Gemeentebreed is er sprake van aandacht voor de planning- & control-cyclus waarbinnen, in relatie tot de jaarlijkse begroting, op clusterniveau concrete werkplannen worden opgesteld. De noodzakelijke nieuwe investeringen c.q. nieuw beleid op het gebied van milieu worden dan ook in dat kader geïntegreerd meegenomen en gewogen tegen de totale gemeentelijke taak. Omdat milieutaken steeds meer geïntegreerd zijn binnen de gemeentelijke taken is ook de capaciteit verdeeld over diverse clusters en teams. Dit temeer bij de organisatieontwikkeling/ doorontwikkeling van 2004 het team Milieu is opgeheven. Kijkend naar de verdeling van kosten en baten kan worden opgemerkt dat er altijd slechts zeer geringe baten zijn. Dit houdt verband met het feit dat voor milieuproducten bijna nooit leges geheven mogen worden. Het overgrote deel van de kosten zijn personeelskosten. Een enkele uitzondering hierop is bijvoorbeeld de aanschaf en onderhoud van een geluidsmeter en subsidie voor duurzaamheidsprojecten (voorbeeld, zie onderstaand kader).
Een voorbeeld van een gemeentelijke subsidie, deels betaald uit gemeentelijke middelen.
Milieuprogramma 2012-2015
58
De begrotingsposten die het meest zijn gerelateerd aan milieutaken, worden in onderstaande tabel weergegeven(4). Opgemerkt moet worden –zoals ook blijkt uit bijlage 2- dat het overgrote deel van de milieutaken een wettelijke basis hebben. Samengevat betreft het de volgende posten en kosten: 2012
Milieu Algemeen (72300)
2013 2014 2015 lasten 569.195 552.089 551.650 486.195
Milieu algemeen 97.839 97.400 96.961 96.506 waarvan overige goederen 8.167 8.167 8.167 8.167 en diensten Bodembeheer 54.719 54.719 54.719 54.719 Bouwstoffenbesluit* 38.332 38.332 38.332 38.332 Duurzaam bouwen* 24.587 24.587 24.587 24.587 Milieuprogramma en 12.260 12.260 12.260 12.260 milieujaarverslag* Klimaat/EPR 240.734 224.067 224.067 174.067 waarvan overige goederen 27.854 27.854 27.854 27.854 en diensten Milieu overleg/ ISP 11.129 11.129 11.129 11.129 Grondwaterbeheer* 6.276 6.276 6.276 6.276 Klimaatbeleid (SLOK)* 3.945 3.945 3.945 3.945 Milieu overleg SEPH 9.220 9.220 9.220 9.220 Duurzaamheid 70.154 70.154 70.154 55.154 waarvan overige goederen 15.000 15.000 15.000 en diensten Milieubeheer bedrijven 87.943 87.943 87.943 87.943 (72310) Milieubeheer bedrijven 25.602 Vergunningen milieubeheer 22.494 bedrijven waarvan overige goederen 13.490 en diensten Register-risicokaart en 39.847 externe veiligheid Uitvoering Wet geluidhinder 74.323 (72320) Geluidhinder 67.027 waarvan overige goederen 6.439 en diensten Sanering verkeerslawaai* 7.296 * betreffen alleen uren gemeentepersoneel
4
2012
2014
2015
96.530
2013 baten 84.030
84.030
43.530
95.500
83.000
83.000
42.500
1.030
1.030
1.030
1.030
1.298
1.298
1.298
1.298
1.298
1.298
1.298
1.298
25.602 22.494
25.602 22.494
25.602 22.494
13.490
13.490
13.490
39.847
39.847
39.847
73.697
73.271
73.271
2.165
2.165
2.165
2.165
66.401 6.439
65.975 6.439
65.975 6.439
2.165
2.165
2.165
2.165
7.296
7.296
7.296
kostenposten voor bijvoorbeeld interne milieuzorg, afval en landschap blijven hierbij buiten beschouwing
Milieuprogramma 2012-2015
59
Bijlage 1 Verklarende woordenlijst
woord/afkorting ADC ALARA Amvb BAGA BANS Bbk Bevi BIM BIS BOOT BRZO B&W CFK(-besluit) CNME CPO CPR
Dubo EPC EPN EPR EU geluidzonering
Groepsrisico
GRP GFT HAP HDO afval HON ISOR IPO
Betekenis Actieprogramma droge componenten As Low As Reasonable Achievable (de beste bescherming die in redelijkheid gevraagd kan worden) Algemene maatregel van bestuur Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen Het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl Besluit bodemkwaliteit Besluit externe veiligheid inrichtingen Wet milieubeheer Bedrijfsinterne milieuzorg(-systeem) Bodeminformatiesysteem Besluit opslaan in ondergrondse tanks Besluit risico’s en zware ongevallen Het college van burgemeester en wethouders (regelgeving voor) Chloor-Fluor-Koolwaterstoffen. Centrum voor natuur- en milieueducatie Collectief particulier opdrachtgeverschap De CPR-bladen bevatten richtlijnen met technische en technisch-organisatorische maatregelen waarmee ongevallen en rampen, veroorzaakt door gevaarlijke stoffen, voorkomen kunnen worden. De CPR-bladen worden gemaakt door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke stoffen. Duurzaam bouwen Energie prestatie coëfficiënt Energie prestatie norm Energie prestatie regeling Europese unie ruimtelijke scheiding aanbrengen tussen milieubelastende activiteiten (zoals industrie) en milieugevoelige activiteiten (wonen) Groepsrisico: cumulatieve kans per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is. Gemeentelijk rioleringsplan Groente-, fruit- en tuinafval Hellendoorns afvalstoffenplan Afval van handel, diensten en overheid Handhaven Op Niveau Informatiesysteem overige ramptypen Interprovinciaal overleg
Milieuprogramma 2012-2015
60
woord/afkorting ISP ISV KCA (KGA) KRW LAP LHO MDW (-operatie) m.e.r. NBW NeR NIBM NMP NO2 NSL PGS Plaatsgebonden risico
PM10 PMV RO RRGS Rud SEPH SLOK Swung TAAK UvW VGRP VMK VNG VROM Wabo Wgh Wm Wro
Betekenis Gemeenschappelijk Informatie en servicepunt van Twentse gemeenten op milieugebied, onderdeel van de Regio Twente Investeringsbudget stedelijke vernieuwing Klein chemisch afval (klein gevaarlijk afval) Kaderrichtlijn Water Landelijk afvalstoffenplan Lokaal handhavingsoverleg Marktwerking deregulering en wetgevingskwaliteit Milieueffectrapportage Nationaal Bestuursakkoord Water Nederlandse emissie richtlijn Niet in betekenende mate Nationaal milieubeleidsplan stikstofdioxide Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit Publicatiereeks gevaarlijke stoffen Plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Fijn stof (deeltjes met een diameter kleiner dan 10 micrometer) Provinciale milieuverordening Ruimtelijke ordening Register risicosituaties gevaarlijke stoffen Regionale uitvoeringsdienst Servicepunt milieuhandhaving Twente Stimulering lokaal klimaatsbeleid Samen werken aan de uitvoering van nieuw geluidbeleid Twents afvalwaterakkoord Unie van waterschappen Verbreed gemeentelijk rioleringsplan Verkeersmilieukaart Vereniging van Nederlandse gemeenten Ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet geluidhinder Wet milieubeheer Wet ruimtelijke ordening
Milieuprogramma 2012-2015
61
Milieuprogramma 2012-2015
62
Bijlage 2 Activiteitenoverzicht milieuprogramma Hellendoorn 2012-2015 Activiteit
Verantwoordelijk
wetstatus
structureel / eenmalig
Algemeen /bedrijfsvoering Management en uitvoeringsprogrammering Opstellen milieuprogramma 2016-2019 Opstellen milieujaarverslag I&A Inrichtingenbestand Actueel houden onderdeel milieu rampenplan Workflowmanagement div. milieutaken Regionale samenwerking ISP (milieubeleid) Regionale samenwerking SEPH (handhaving)
V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H
W W W W W O O O
S E S S S S S S
DIV DIV DIV I&A DIV BV RO
1. Externe veiligheid Opstellen externe veiligheidsbeleid 2 Implementatie/uitvoering extern veiligheidsbeleid RO Implementatie/uitvoering extern veiligheidsbeleid vergunningen Actueel houden risicoregister (RRGS) Actueel houden Risicokaart Actueel houden ISOR Implementatie Bevi in vergunningen en RO Implementatie niet-Bevi onderdelen met risico’s Aanpak risicobedrijven(o.a. LPG, CPR 15-2/3 opslag) Bevi verder vertalen naar lokale situatie Ontheffingen vervoer gevaarlijke stoffen Toepassing geven aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen
V&H RO V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H
W W W W W W W W W W W W
E S S S S S S S S S S S
RO V&H,
Milieuprogramma 2012-2015
63
2012
2013
2014
2015
Betrokken team/ cluster
BV RO RO RO RO RO
Activiteit
Verantwoordelijk
wetstatus
structureel / eenmalig
2. Geluid Toepassen lokaal geluidsbeleid Onderzoek en sanering woningen i.k.v. infraprojecten Sanering A-woningen in het kader van ISV Akoestische adviezen/onderzoeken bouwplannen Akoestische adviezen/onderzoeken RO-plannen Hogere waarden procedures: aanvragen Hogere waarden procedures: verlenen Zonebeheer industrieterrein Nijverdal Noord
V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H
W W W W W W W W
S S S S S S S S
RO, WRV RO, WRV
3. Luchtkwaliteit Beoordeling luchtkwaliteit in ruimtelijke plannen Luchtkwaliteitstoetsing bij vergunningen Toetsing NeR bij vergunningen
V&H V&H V&H
W W W
S S S
RO, WRV
V&H V&H
W W
S S
V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H
W W W W W W W W
S S S S S S S S
WRV
WRV
O
S
V&H, RO
4. Bodem Invoer rapporten in bodeminformatiesysteem (BIS) Uitvoering geven aan de prestatie-afspraken wonen 20102015/ISV Uitvoering Besluit bodemkwaliteit Milieuadvisering asbest Bodemonderzoeken en advisering bij aan/verkoop Bodemtoets bestemmingsplannen Bodemonderzoek bouwplannen Bodemadvisering civiele werken Bodemsaneringen Bodeminformatie makelaars 5. Water Uitvoeren waterplan
Milieuprogramma 2012-2015
64
2012
2013
2014
2015
Betrokken team/ cluster
RO RO, WRV RO, WRV RO, WRV RO
RO
RO RO WRV DIV RO
Activiteit
Verantwoordelijk
wetstatus
structureel / eenmalig
Watertoets bestemmingsplannen Uitvoering verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan III / uitvoeringsprogramma Opstellen verbreed Gemeentelijk rioleringsplan (GRP IV) Hygiëne en veiligheid water Baggerplan uitvoeren
WRV-RO
WRV
W W
S S
V&H V&H
WRV V&H WRV
W W W
E S S
V&H
6. Afval Uitvoeren beleid afvalbranden Uitvoeren verbetermaatregelen HAP Opstellen van het Hellendoornse afvalstoffenplan 2 Evaluatie huis aan huisinzameling oud papier Jaarlijks uitvoeren van sorteerproeven Monitoren afvalstromen Project intergemeentelijke samenwerking (WT4)
V&H G&A G&A G&A G&A G&A G&A
W W W O O O O
S S E E S S S
G&A
7. Klimaat en duurzaamheid Uitvoering geven aan klimaatbeleids- & –uitvoeringsplan Projecten doelgroepen Evalueren/herzien beleid duurzaam bouwen Algemene milieutoets vergunningen bouw EPN-toets vergunningen Klimaatbeleids- & uitvoeringsplan ‘13-‘16 opstellen Opstellen beleidsvisie duurzaamheid Uitvoering geven aan beleidsvisie duurzaamheid
V&H V&H V&H V&H V&H V&H RO V&H
O O O W W O O O
S S E S S E E S
8. Vergunningverlening, toezicht & handhaving milieubeheer Toepassing verruimde reikwijdte Wet milieubeheer Toepassen besluit / regeling externe veiligheid inrichtingen Vergunningverlening milieu
V&H V&H V&H
W W W
S S S
Milieuprogramma 2012-2015
65
2012
2013
2014
2015
Betrokken team/ cluster
X
DIV RO RO
X
X
DIV V&H RO
Activiteit
wetstatus
structureel / eenmalig
Meldingen 8.40 milieu o.a. Activiteitenbesluit Intrekken vergunningen milieu Programmering actualisering milieuvergunningen Beleid milieu als onderdeel van Wabo-beleidsplan (verdere) implementatie van het Activiteitenbesluit (verdere) implementatie van het Vuurwerkbesluit (verdere) implementatie omgevingswetgeving vorm geven aan de NetwerkRud (regionale uitvoeringsdienst) Handhaving milieu als onderdeel handhavingsprogramma Feitelijke milieucontroles Uitvoering landelijke, regionale en lokale projecten Digitaal mobiel toezicht Roulatiesysteem voor milieuhandhavers Lokaal handhavingsoverleg (LHO) Overleg partneroverheden (SEPH-overleg) Opstellen management informatie module
Verantwoordelijk V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H V&H
W W W W W W W W W W W W W W W W
S S S E S S S E S S S S S S S S
9. Instrument ruimtelijke ordening Milieuadvisering strategische projecten Milieuadvisering ruimtelijke plannen Coördinatie natuur en landschap Opstellen structuurvisie Toepassen structuurvisie bij ruimtelijke ontwikkelingen
V&H V&H RO RO RO
W W O W W
S S S E S
10 Doelgroepenbeleid & milieucommunicatie Duurzame bedrijvigheid (projecten) Ondersteuning Centrum Natuur & Milieu Educatie Agrarische overleggen Opstellen informatie materiaal Diverse overleggen doelgroepen
V&H V&H RO V&H V&H
O O O O O
S S S S S
Milieuprogramma 2012-2015
66
2012
X
2013
X
2014
2015
Betrokken team/ cluster
DIV DIV DIV DIV RO
X
X
X
RO RO WRV DIV DIV
RO V&H DIV DIV
Activiteit
wetstatus
structureel / eenmalig
Diverse gezamenlijke projecten uitvoeren Afvalkalender
Verantwoordelijk V&H G&A
O O
S S
11. de gemeente als bedrijf (BIM) Ambities en uitvoeringsplan bedrijfsinterne milieuzorg Uitvoering uitvoeringsplan bedrijfsinterne milieuzorg
FAZA FAZA
O O
E S
DIV
WRV
O
E
V&H
WRV
O
S
WRV
O
S
12. lichthinder Vaststellen lokaal uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’ Uitvoering geven lokaal uitvoeringsprogramma ‘donker waar mogelijk, licht waar nodig’ Uitvoering geven aan lokaal lichtbeleid Legenda
X DIV V&H RO BV G&A WRV FAZA
Structurele activiteit die nu al uitgevoerd wordt Eenmalige activiteit Structurele taak die nog niet (volledig) uitgevoerd wordt en/of nu gestart wordt Diverse teams/ clusters Team Vergunningen en handhaving Team Ruimtelijke ontwikkeling Cluster Bedrijfsvoering Team Groen en afval Team Wegen, riool en verkeer Team Facilitair en vastgoed
Wetstatus: W= wettelijke verplichting O= optioneel
Milieuprogramma 2012-2015
67
2012
2013
2014
2015
Betrokken team/ cluster DIV
X
V&H V&H