M Milieudienst
X
X
Beschikking ingevolge de Wet milieubeheer voor AVR-Industrie Amsterdam, Petroleumhavenweg 48
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
Milieudienst Amsterdam Postbus 922 1000AX Amsterdam Weesperplein 4 Telefoon (020) 551 38 88 Telefax (020) 624 06 36
Amsterdam
pagina 3
X X X
INHOUDSOPGAVE
AANVRAAG PROCEDURE BELANGENAFWEGING 8 3. l WETTELIJKE UITGANGSPUNTEN 8 3.2 BELEIDSUITGANGSPUNTEN; DOELMATIGHEID . 9 3.3 TOETSING AANVRAAG; WETTELIJKE EN BELEIDSUITGANGSPUNTEN 10
3.4
CONCRETE GEVOLGEN
•
19
BEDENKINGEN BLF DÉ ONTWERP-BESCHIKKING 21 De bedenkingen van de Stichting Buurtbelangen Geuzenveld-Slotenneer 22 De bedenkingen van Steins,. Bisschop, Meijburg & Co, Advocaten en Notarissen, namms 23 aanvrager 57 De op- en aanmerkingen van de Inspectie milieuhygiëne Noord-West 5
WIJZIGINGEN T.O.V. DE ONTWERP-BESCHIKKING
59
6
CONCLUSIE
61
7
OVERIGE REGELS
62
8
BESLUIT
63
9
BEROEP
63
BULAGE 3 TRANSPONERINGSTABEL ONTWERP-VOORSCHRIFTEN NAAR DEFINITIEVE VOORSCHRIFTEN 64
:OPY
GEMEENTE AMSTERDAM
Benand einummer
B01/1007MD1999 Dossiernummer 14844 Code: 451
VERGUNNING ingevolge Wet milieubeheer
1
AANVRAAG
Soort inrichting: een inrichting voor het ontvangen, opslaan, opbulken en be- en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen Naam inrichting: A VR-Industrie Amsterdam Adres: Petroieumhavenweg 48 Plaats: 104] AC Amsterdam Aanvragen AVR Industrie Amsterdam B. V. (verder 'aanvrager* of'AVR') Op 23 februari 1999 ontvingen Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (verder 'het bevoegd gezag-,11) een aanvraag om vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van aanvrager. Voor de inrichting werd eerder een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend onder nummer B01/5039 MD 1995 voor het opslaan, bc- en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen, het overslaan van gerede brandstoffen en afgeleide halffabrikaten, daarvan en hét inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen en het uitvoeren van industriële reinigingen. In een uitspraak van de Raad van State van 16 november 2000 is deze vergunning vernietigd Deze aanvraag wordt daarom aangemerkt als een aanvraag om vergunning ingevolge artikel 8.1, eerste lid, sub a en c, van de Wet milieubeheert voor het oprichten en vervolgens in werking hebben van een inrichting aan Petroieumhavenweg 48 te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie K, nummer 4691. Nu bij de beoordeling van de aanvraag bestaande rechten geen rol hebben gespeeld, bestaat hiertegen geen bezwaar. Het betreft een inrichting, voor het ontvangen, opslaan, opbulken en be- en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen. Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager (gevaarlijke) afvalstoffen accepteert die afkomstig zijn van vaartuigen, van de 'off-shore' en van beoVijfsmatigelandactiviteiten, zoals het reinigen van tanks. Binnen de inrichting worden deze stoffen opgeslagen en eventueel be- of verwerkt Naar gelang hun samenstelling kan be- en verwerking plaatsvinden in een waterstraat, oliestraat en/of sedimentstraat De (gevaarlijke) afvalstoffen die hierbij ontstaan worden afgevoerd naar derden. Daarnaast fungeert de inrichting als havenontvangstinstallatie. Deze functie behelst de inname van scheepsafvalstoffen en ladingrestanten en het reinigen van schepen. Naast de inkoop van gerede brandstof, wordt er binnes de inrichting brandstof opgewerkt en worden de afgeleide halffabrikaten van de opwerking opgeslagen. Voor deze activiteiten zijn de volgende installaties en voorzieningen binnen de inrichting aanwezig: een wasplaats voor tanks, containers en wegtransportmiddeten; opslagtanks, silo's, bakken en containers, voorzieningen, voor het opbulken van stoffen en (gevaarlijke) afvalstoffen; een laboratorium, een werkplaats, een stookinstallatie en drie steigers: een.verwerkingsinstallatie bestaande uit een waterstraat, een oliestraat en een sedimentstraat met bijbehorende achroefdroger. Ten opzichte van activiteiten waarvoor al eerder vergunning werd aangevraagd, wordt in deze aanvraag geen vergunning aangevraagd voor het verwerken van zwart-wit-ontwikkelaar. Wel wordt vergunning aangevraagd voor nieuwe activiteiten, zoals het accepteren en ontwateren van baggerslib afkomstig uit de Petroleumhaven, een extrasedimentbewerkingseenheid en een voorbehandeling van verontreinigd water met behulp van een koolfilter.
1
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking of het nemen van een ander oeslurt op grond van de Wet milieubeheer Taken van het bevoegd gezag m dit verband zijn vergunningverlening, controle en handhaving.
Behandelnummer
Bladzijde
B01/1007 MD 1999
(
~
1
Bovendien zijn enkele acceptatieparameters en verwerkingsmethoden aan ; verschil in de onderhavige aanvraag, in tegenstelling tot de vorige aanvra 'gelijksoortige afvalstoffen'. Dit zijn, conform deze aanvraag, afvalstoffen die fysisch/chemisch met elkaar overeenkomen én waarvoor eenzelfde doelmatige be- of verwerkingsmethode van toepassing is bij AVR-Industrie Amsterdam of derden én die behoren tot eenzelfde categorie van het Besluit Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (van 27 maart 1998, S taattcourant 72). Van afvalstoffen die voor be* en verwerking in aanmerking komen is bovendien in de aanvraag (tabel 3.1) precies aangegeven welke (gevaarlijke) stoffen samengevoegd kunnen worden en welke verwerking de (samengevoegde) afvalstoffen zullen onderg&in. In de aanvraag en in de ontwerp-voorschriften was er van uitgegaan dat alle gevaarlijke stoffen, waaronder de gevaarlijke afvalstoffen, conform CPR 15-1 zouden worden opgeslagen. In het stadium van de onrwerp-vergunning was nog sprake van het opslaan van gevaarlijke (afvalstoffen in drie opslagloodsen. Inmiddels heeft aanvrager schriftelijk laten weten voor de opslag van gevaarlijke stoffen speciaal daartoe bestemde en uitgeruste prefab-containers aan te schaffen, die voldoen aan de hiervoor bestemde richtlijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen, CPR 15-1, Bij de opslag van gevaarlijke stoffen moet gedacht worden aan hulpstoffen zoals chemicaliën voor de waterzuivering en aangeleverde (gevaarlijke) afvalstoffen door klanten in emballage. Er is geen sprake van uitbreiding van de'aangevraagde capaciteit Het betreft hier een actie die nog vervuld moest worden in het kader van de tot 16 november 2000 vigerende milieuvergunning. Bovendien heeft de aanvraag betrekking op het beproeven van niet nader gespecificeerde innovatieve technieken voor de bewerking van afvalstoffen en het accepteren en bewerken (ontwateren) van baggerslib dat vrijkomt bij baggerwerkzaamheden in de Petroleumhaven. De inrichting bevindt zich binnen de begrenzing van een industriegebied op een eiland in de Petroleumhaven. De aanvraag omvat een map, waarin: de aanvraag, bestaande uit 16 hoofdstukken, gekenmerkt ROl/3691748/EJD/ÜOi/D; 30 bijlagen, waarvan 2 tekeningen, gekenmerkt AP-00-0002 en AP-89-OOOI. Demanvraag bevat voldoende informatie om deze in behandeling te nemen. Voor de inrichting zijn onder andere de volgende beschikkingen verleend. Een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer, verleend op 24 juli 1997 door Burgemeester en Wethouders van Amsterdam (nummer BO1/5039 MD 1995). Hiertegen zijn beroep, een verzoek om schorsing van een aantal voorschriften en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Raad van State. Het schorsingsverzoek is ten dele toegewezen en er is een aantal voorschriften aan de vergunning verbonden als voorlopige voorziening. Hierin worden onder meer eisen gesteld aan emissies naar de lucht, aan goedkeuring door bevoegd gezag aan het milieuzorgprogramma CD aan gewijzigd milieubeleid en milieudoelstellingen. Op het beroep is inmiddels op 16 november 2000 uitspraak gevolgd. De desbetreffende 'vergunning op hoofdzaken1 is vernietigd. Een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, verleend op 24 april 1997 naming de ministervan Verkeer en Waterstraat door de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat directie Noord- Holland (nummer ANW 97/3629) voor het lozen van bedrijfsafvalwater op het oppervlaktewater van het Noordzeekanaal en de Petroleumhaven. Zes beschikkingen ingevolge de Provinciale milieuverordening^ verleend door Gedeputeerde Staten van Groningen, Gedeputeerde Staten van Friesland, Gedeputeerde Staten van Flevoland, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Gedeputeerde Staten van - Utrecht en Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland onder de nummers: 96/8930/23 RMM, RM/95- 84404-B2, MB/97/070775/C, DWM/122389,95433173 en B01/6036 MD 1996. Hierin wordt onder meer vergunning verleend voor het inzamelen van bepaalde categorieën afvalstoffen.
6
vBehandeinummer
301/1007 MD 1999
in f Een aanwijzing Havenontvangstinstallatie zoals ifl bedoeld in veronveiniging door schepen (verder genoemd WWS, Stb. 1983,: van artikel 3.26 van de Verordening op de haven en het binnenwaterheüben Burgemeester en Wethouders van Amsterdam verleend op 15 augustus 1999 voor de duur van vijfjaar. Op 30 juni 1998 heeft aanvrager op grond van artikel 4 vaa de Regeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen een aanvraag om ontheffing op deze regeling ingediend bij het bevoegd gezag. Op grond van voornoemd artikel 4 in deze regeling kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan een vergunning betreffende het scheiden en gescheiden houden van categorieën gevaarlijke afvalstoffen, anders dan uit de regeling zou volgen. Deze aanvraag maakt onderdeel uit van onderhavige aanvraag, het besluit hierop is in onderhavige beschikking geïmplementeerd. Voor in- en uitvoer van afvalstoffen is de Europese Verordening Grensoverschrijdende Overbrenging van (Gevaarlijke) Afvalstoffen (EVO A, EG-Verordening nr. 259/93) van toepassing. Hiervoor is de Minister van VROM bevoegd gezag. Sinds 24 maart 1999 maakt Ruhr-Carbo Milieu B.V. deel uit van de Afval Verwerking Rijnmond-organisatie en heeft AVR-Industrie Amsterdam B.V. de exploitatie van de inrichting aan de Petroleumhavenweg 48 te Amsterdam overgenomen. In de periode tussen aanvraag en publicatie van de onrwerp-beschikking is een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van Amsterdam ingediend, waaruit dit blijkt Omdat vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer overdraagbaar zijn, wordt deze beschikking gericht aan AVR-Industrie Amsterdam B.V. 2
PROCEDURE
De beschikking op de aanvraag is tot stand gekomen volgens de Algemene wet bestuursrecht (paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5). De aanvraag inclusief ontwerp-beschflddng en verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) hebben ter inzage gelegen van 29 maart 2000 tot 26 april 2000. Hierop zijn binnen de wettelijke termijn bedenkingen ingediend door Stichting Buurtbelangen Geuzenveld-Slotenneer, bij brief van 25 april 2000, ingekomen óp 27 april 2000 en inhoudelijk nader onderbouwd bij brief van 8 mei 2000, binnengekomen op 9 mei 2000; Steins, Bisschop, Meijburg & Co N. V., die optreedt als gemachtigde namens aanvrager, bij brief van 26 april 2000, ingekomen op 27 april 2000. Daarnaast is, buiten de wettelijke termijn, op 7 juni 2000 een memo binnengekomen van de Inspectie Milieuhygiëne Noord-West met op- en aanmerkingen op de ontwerp-beschikking. Hoewel deze memo buiten de wettelijke termijn is ingediend, zal aandacht worden besteed aan deze op- en aanmerkingen. De bedenkingen worden behandeld in hoofdstuk 4. Naar aanleiding van de bedenkingen heft het bevoegd gezag het Ministerie van VROM per brief van 15 november 2000 verzocht een definitieve VerHaring-van-geen-bedenJangen (Vvgb) af te geven en toe te zenden. De definitieve Vvgb heeft de Minister van VROM op & december 2000 verleend; deze is op 12 december 2000 binnengekomen. Het voornemen om deze beschikking te nemen ia bekendgemaakt in de lokale editie van huis-aan-huisbladen en in de Staatscourant. De bezwaarden en de Milieufederatie Noord-Holland zijn aangeschreven. Ook naar de wettelijke adviseurs zijn exemplaren van de definitieve beschikking verzonden. Ingevolge de Gemeenschappelijke Regeling ter versterking van de bestuurlijke positie van de gemeente Amsterdam zijn bepaalde provinciale bevoegdheden overgedragen aan het gemeentebestuur van Amsterdam. Namens Burgemeester en Wethouders van Amsterdam oefent de Milieudienst Amsterdam de gedelegeerde bevoegdheden inzake de Wet milieubeheer uit. Met betrekking tot deze inrichting is geen aanvraag om vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) ingediend. De aanvraag om vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is wel ter kennisname gestuurd aan het bevoegd gezag inzake de Wvo.
Behandefnummer B01/1007 MD 1999
3
BELANGENAFWEGING.
Bladzijde S
COPY
De aanvraag betreft een inrichting behorende tot de categorieën) van inrichtingen 28.4. a sub 2, 28.4.a sub 3, 28.4.a sub 5, 28.4.b sub 2, 28.4.C sub l en 28.4.c sub 2 van Bijlage I behorende bij hei /nhcAriflgen- en vergunningenbeshut milieubeheer (IVB). Tevens behoren enkele activiteiten binnen de inrichting tot categorie I, sub l, 5, 9 en 10 van Bijlage UI van het IVB. 3.1, WETTKJJKElirrGANGSPUNTEN Vergunning Wet milieubeheer De Wet milieubeheer heeft beschaming vanhet milieu als uitgangspunt Dithoudt in bescherming van de directe leefomgeving(de leefbaarheid) enhet milieu op langere termijn (de duurzaamheid). Daarom zijn bij de beslissing op de aanvraag betrokken: - de bestaande toestand van het milieu, voorzover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; - de gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken; - de met betrekking tot de inrichting en de omgeving van de inrichting redelijkervrtjs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; - de mogelij^eden totbeschenriing van hetmilieu. Voor deze inrichting, betekent dit dat de mogelijke milieubelasting en de mogelijkheden om die te beperken (de milieuzorg) zijn afgewogen. Zn de eerste plaats kan de inrichting de directe leefomgeving belasten door gevaar, schade en hinder. Dat zijn bijvoorbeeld brandgevaar, water-, bodem- en luchtverontreiniging en geluidsoverlast voor omwonenden. De aan deze beschikking verbonden voorschriften hebben ten eerste als doel dergelijke negatieve gevolgen te voorkomen of in elk geval zo veel mogelijk te beperken en zo de bescherming van het milieu te waarborgen. Daarnaast is bescherming van het milieu op langere termijn mogelijk door zuinig gebruik van grondstoffen en energie, en beperking van nadelige gevolgen van verkeer. Om deze aspecten te toetsen gebruikt het bevoegd gezag checklists als hulpmiddel Uitgangspunt hierbij is het 'ALARA-principe': de milieubelasting moet 'as low as reasonably achievable:' zijn: zo laag als redelijkerwijs mogelijk.. Als een inrichting kan besparen op deze aspecten, moet een besparingsrapport met mogelijke maatregelen deel uitmaken van de aanvraag. Daarnaast wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld bij de aanvraag een plan van aanpak. met concrete maatregelen in te dienen. Maatregelen met een tenigverdiennjd van drie tot vijfjaar beschouwt het bevoegd gezag in het algemeen als redelijk. Als de aanvrager de verantwoordelijkheid voor het terugdringen van milieubelasting door eigen activiteiten niet neemt, biedt de wet het bevoegd gezag de mogelijkheid maatregelen voor te schrijven. Daarnaast speelt voor afvalbe-/ verwerkende bedrijven de doelmatige verwij dering van afvalstoffen een belangrijke rol Hierbij wordt, behalve aan het milieu, aandacht geschonken aan technische, organisatorische en financiële mogelijkheden. Dit begrip komt uitgebreider aan de orde in paragraaf 3.2. . . . Verklaring van
Een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer wordt - voor zover zij het vtsrwijderen van de betrokken afvalstoffen betreft die van buiten de inrichting afkomstig rijn - niet verleend dan nnrlat de Minister vaa Volkstaal vesting, Ruimtelijke Ordening ar Milieubeheer (VROM) heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (in een verklaring-van-geen- bedenkingen, een Vvgb). Dit geldt voor categorieën van activiteiten genoemd in bijlage ffl van het Inrichtingen- en vergunningenbeshtit milieubeheer (IVB). Een Vvgb is niet vereist als: - de in bijlage ffl van het IVB genoemde afvalstoffen uitsluitend worden op- of overgeslagen en/of: - de in bijlage IQ van het JVB genoemde afvalstoffen uitsluitend worden opgebulkt met gelijksoortige afvalstoffen. In geval van mengen met niet-gelijksoortige afvalstoffen is wel een Vvgb vereist. Op grond van artikel 8.36 van de Wetmilieubeheervtatfa een exemplaar van de Vvgb bij de beschikking gevoegd en worden de voorschriften van de Vvgb aan de vergunning verbonden.
w
Behanoetaummer
W 1333 3.2
BELEIDSUITGAiNGSPUNTEN; DOELMATIGHEID
i
Bladzijde
COPY
Onder bescherming van het milieu wordt mede verstaan de zorg voor de ddslmatige verwiideriiJE van afvalstoffen (art 1.1.2. onder b van de Wet milieubeheer). Bij elke aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor de verwijdering van afvalstoffen beoordeelt het bevoegd gezag daarom of deze activiteit doelmatig is. Vergunning wordt alleen verleend als er uit oogpunt van doelmatigheid geen bezwaar bestaat Het beleid ten aanzien van de verwijdering van afvalstoffen is vastgelegd in het door provinciale staten vastgestelde Provinciale milieubeleidsplan 1995-1999 (verder *Pmp'). Wat betreft de gevaarlijke afvalstoffen wordt beoordeeld of de activiteit met de gevaarlijke stoffen aantoonbaar bijdraagt aan de doelmatigheid van de verwijdering daarvan. Het beleid met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen en het begrip doelmatigheid, zoals bedoeld de Wet milieubeheer, zijn nader uitgewerkt in het Meerjarenplan verwijdering gevaarlijke afvalstoffen (MJP-GA ÏÏ). Het bevoegd gezag beschouwt dit als integraal onderdeel van het Pmp. Doelmatigheid is onderverdeeld in: continuïteit , Als voldoende inzamelaars, bewerkers en/of verwerkers in concurrentie kunnen opereren, is de continuïteit van verwijdering bij het wegvallen van een enkel bedrijf in het algemeen via taakovemame gewaarborgd. Bij een beperkt .aantal inzamelaars en bedrijven ten behoeve van • definitieve verwijdering dienen er nadere waarborgen voor de continuïteit té zijn. Voor de continuïteit van de in de aanvraag genoemde activiteiten zijn een voldoende aanbod, voldoende afzet en een goede bedrijfszekerheid van belang. effectieve en efficiënte verwijdering Voor een efficiënte en effectieve verwijdering zijn de volgende aspecten van belang: a. hoogwaardigheid (conform de voorkeursvolgorde van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer) Het vergunningenbeleid kan prikkels geven voor een hoogwaardige en efficiënte verwijdering. De keuze van de verwijderingsmethode is hierbij bepalend voor de efficiëntie en effectiviteit, wat resulteert in stimulering en sturing ten behoeve van hergebruik van afvalstoffen. Hoogwaardige verwerking - preventie - product-hergebruik - materiaal-hergebruik - nuttige toepassing - verwijdering met omzetting van energie - verwijdering op andere wijze dan storten - storten van afvalstoffen. Ten behoeve van blijvende innovatie, gericht op hoogwaardigheid, binnen de sector worden vergunningen voor een beperkte termijn verleend. b, concurrentie Laagdrempelige afgifte van afval is mogelijk als meerdere bedrijven actief zijn bij de inzameling ea beVverwerking. capaciteit en spreiding a.'gevaarlijk afval Als wordt voldaan aan de mimmiimstandaard, zoals bedoeld in het MJP-GA H, wordt in beginsel vergunning verleend. Capaciteitsregulering vindt alleen nog plaats bij de inzameling en definitieve verwijdering. In de vergunningen voor hét be-/verwerken van gevaarlijke afvalstoffen wordt een acceptatiéplicht voor Nederlandse gevaarlijke afvalstoffen opgenomen. Deze plicht betekent echter geen verwerkingsplichr voorde vergunninghouder. Daarbij zal geen tariefregulering plaatsvinden. b. bedrijfsafval De'door hét bevoegd gezag te stellen hoge eisen aan het milieuhygiënisch voorzieningenniveau en aan het eindproduct van het bewerkingsproces, gecombineerd met de werking van het marktmechanisme, leiden tot een doelmatige spreiding van inrichtingen en een afstemming van de bewerkingscapaciteit op het aanbod.
BehandeJnummer B01/1007 MD 1999
.
Bfadzijde ,1*0
effectief toezicht Door de hoge kosten van een goede verwijdering van gevaarlijke afvalstofjenTa hèTniêt voïgèru de regels verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen verleidelijk. Voor het bevorderen van ëên lekvrije verwijdering is effectief toezicht op de verwijdering van afvalstoffen van essentieel belang. Dit wordt onder meer bevorderd door eenduidige definities in de diverse wet- en regelgeving, zo min mogelijk schakels in de keten, een goede administratie/registratie, een goede acceptatieprocedure en een zorgvuldige bedrijfsvoering. Het voorschrijven van milieuzorgsystemen in milieuvergunningen is niet aan de orde. Overigens worden, met het oog op effectief toezicht, in vergunningen al wel eisen gesteld die overeenkomen met bepaalde milieuzorgaspecten. Een belangrijk uitgangspunt van de controleerbaarheid van een proces is, dat de te leggen verbanden meetbaar, registreerbaar en verifieerbaar zijn. Daarom moeten adequate acceptatie-, administratie-, meet- en registratieprocedures aanwezig zijn. 33 TOETSING AANVRAAG; WETTELIJKE EN BELEIDSUITGANGSPUNTEN Omissies en tegenstrijdigheden in de aanvraag De aanvraag bevat enkele omissies en tegenstrijdigheden. Om misverstanden te -voorkomen worden ze hieronder besproken. De aanvraag geeft de volgende definitie van een partij: 'Een partij afvalstoffen is een bepaalde hoeveelheid afvalstoffen afkomstig van één bron, van één klant waaraan één afvalstroomnummer en één afvalstofcode wordt toegekend. Wanneer deze bron een onveranderde, continue afvalstroom betreft bij de ontdoener, beschouwt AVR Industrie Amsterdam dit als één partij. Een partij kan uit verschillende lossingen bestaan.' Gezien de definitie van 'gelijksoortige afvalstoffen' (blz. 10 van de aanvraag), en de toelichting bij de definitie van depottank 'per tank wordt maximaal één partij afvalstoffen ingenomen' (blz. 10 van de aanvraag), is het voor vergunninghouder onmogelijk te weten of de verschillende lossingen van één partij bestaan uit 'gelijksoortige afvalstoffen1 en zodoende in één depottank mogen worden gelost Derhalve wordt de in de aanvraag genoemde definitie van partij in de deze beschikking vervangen door de volgende: 'Een partij is een hoeveelheid afval, afkomstig van één ontdoener die uit het oogpunt van haar (deel)proces van oorsprong, aard en samenstelling én uit het oogpunt van haar wijze van opslag bij de ontdoener als eenheid wordt beschouwd.' Om duidelijkheid te verschaffen over de functie es mogelijke inhoud van tanks is aan de beschikking voorschrift F-3 verbonden, waarin geëist wordt de functie van de genoemde tanks te omschrijven. Bovendien mogen tanks met een dubbelfunctie de verschillende functies niet gelijktijdig vervullen, conform voorschrift R-3 L In tabel 3.1 op de bladzijden 16,17 en 18 van de aanvraag wordt van een aantal stoffen vermeld dat zij vallen onder categorie 3 7 van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. Deze categorie bestaat echter niet in de genoemde regeling. De laatste categorie van de Regeling (restcategorie) is categorie 36. In de bedenkingen is door aanvrager aangegeven dat hier categorie 36 bedoeld wordt en dat er sprake is geweest van een verschrijving in de aanvraag. Genoemde categorie 37 uit tabel 3. l zal daarom in deze beschikking geïnterpreteerd worden als categorie 36. In tabel 3. l op bladzijde 18 van de aanvraag worden stoffen vermeld behorend tot LWC A-categorie 12.15.401 tot en met 12.14.499, zijnde houtproducticafvaL In deze beschikking wordt er van uitgegaan dat hier bedoeld wordt stoffen behorend tot LWCA-codes 12.13.401 tot en met 12.15.499. Voorts wordt aangenomen dat onder afvalstofcode 12.12.204 (freesasfalt) afvalstofcode 12.12.205 (freesasfaJt) wordt verstaan. Het bevoegd gezag gaat er van uit .dat genoemde afvalstofcode 14.42.101 moet zijn: 14.41.101. De afvalstofcodes 05.18.199 en 15.61.301 bestaan niet en worden daarom buiten beschouwing gelaten. In tegenstelling tot wat in bijlage 15 van de aanvraag staat, moet de analyse op totaal organisch chloor en polychloorbifenylen van brandstoffen, halffabrikaten en brandstof stookinstallatie worden uitgevoerd conform de methode die genoemd is in de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen, behorend bij het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (voorschrift C-ï).
Behandelnummer .B01/1007 MD 1399
,
Bladzijde 1 11
In de aanvraag staat: 'Oliehoudende stoffen die volgens bet Besluit DJ brandstoffen niet als brandstof maar als afvalstof aangemerkt worden, wordeiTnaar een tdt acceptatie bevoegde inrichting afgevoerd. Dit kan inhouden dat de betreffende oüenoudende stof als brandstof geëxporteerd wordt'
Een oliehoudende stof die geen brandstof is, maar afval conform de Nederlandse wetgeving, verliest echter het predikaat afval pas nadat er door de ontvanger voor ontvangst is getekend. Dat betekent dat de bedoelde oliehoudende stof niet als brandstof geëxporteerd kan worden, maar als gevaarlijke afvalstof afgevoerd (geëxporteerd) moet worden. In Bijlage 27 van de aanvraag staat dat zwart-wit-ontwikkelaar in de waterstraat wordt verwerkt In paragraaf 3.4 van de aanvraag wordt echter expliciet vermeld dat er geen vergunning wordt aangevraagd voor het verwerken van zwart-wit-ontwikkelaar. Derhalve wordt geen vergunning verleend voor de be-/verwerking van zwart-wit- ontwikkelaar (voorschrift B-6 en B-3 sub f). Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen In Bijlage 2 van de bij de aanvraag behorende Bijlage 27 worden stoffen genoemd, waarvan wordt gevraagd ze niet gescheiden te hoeven houden of ze niet te hoeven scheiden conform art 4 van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. In deze bijlage staan afvalstoffen genoemd waarvoor geen vergunning is aangevraagd voor de acceptatie, en be- en verwerking. Het gaat hier om de afvalstoffen met de volgende codes: 01.01.101 t/m 01.01.199, 01.02.101, Qi.02.102,01.02.199,01.04.102,01.04.n2t/m01.04.116,01.04.I19,02.01.101 t/m 02.01.199, 02.02.101, 02.02.199, 02.04.201, 02.04.111, 02.04.119, 03.01.100, 03.04.101 t/m 03.04.199,04.01.100,04.04.101 t/m 04.04.199,05.01.100,05.04.101 t/m05.Q4.199,05.08.103, 06.02.101, Ofr.02.102,06.06.133,06.11.999,06.10.101 t/m 06.10.103,06.06.113,06.24.101 en 12.20.301. Het is niet toegestaan deze stoffen te accepteren binnen de inrichting. Dat zou het verlaten van de grondslag van de aanvraag betekenen en in strijd zijn met het wettelijke systeem dat er van uitgaat dat wordt beschikt op een aanvraag zoals deze wordt ingediend Om het algehele principe in de voorschriften vast te leggen is voorschrift B-6 aan deze vergunning verbonden, waarin wordt voorgeschreven dat het verboden is stoffen binnen de inrichting te accepteren die niet zijn aangevraagd in tabel 3.1 van de aanvraag. Verklaring van geen bedenkingen (WGB) Een vergunning is aangevraagd voor de be- en verwerking van de volgende van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen, waarvoor op grond van bijlage m van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (IVB) een Vvgb van de Minister nodig is, voordat een vergunning verleend kan worden: kwikhoudeude afvalstoffen met uitzondering van verontreinigde grond verfafval of verpakkingsmateriaal dat verfresten bevat oliehoudende Doorspoeling of oliehoudend boorgruis oliehoudende gevaarlijke afvalstoffen met inbegrip van afgewerkte olie in de zin van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van poetsdoeken, verontreinigde grond of mengsels van olie, water en slib afkomstig uit olie- en slibafscheiders van een inrichting waar onderhoudswerkzaamheden aan voertuigen of machines wordt verricht gevaarlijke afvalstoffen die in vaartuigen-vrijkomen, bestaande uit olie- ea chemicaliënladingrestanten, olie- en chemicaliënhoudende mengsels, olie- en chemicaliënhoudende watennengseis, olie- en wasvloeistoffen, sludges en wasvioeistoffen. Op grond van categorie 2 van Bijlage III van het IVB heeft de Vvgfa tevens betrekking op het opslaan en bc- /verwerken door middel van het verbranden of op andere wijze thermisch behandelen (verwannen en drogen) van gevaarlijke afvalstoffen. Bovendien is de Vvgb tevens vereist voor en van toepassing op het uitvoeren van proefnemingen voorzover deze betrekking hebben op afvalstoffen of activiteiten als bedoeld in Bijlage m van het IVB. Ingevolge artikel 8.36 van de Wet milieubeheer heeft de Vvgb betrekking op alle verwijderingshandelingen ten aanzien van de betrokken afvalstoffen in de aangewezen categorie van het IVB. De Vvgb is derhalve tevens vereist voor het opslaan van de betreffende afvalstoffen.
Behandelnummer BOl/1007 MD 1999
.
.1-2
De Ministerheeft verklaard bedenkingen te hebben tegen: het verwannen, centrifugeren en/of samenvoegen met andere afVals^o: olie van vaartuigen (LWCA-code 03.02.101) het beVverwerken van oliehoudende Doorspoeling en - boorgruis op oliebasis waarvan de oüefractie kan worden opgewerkt tot een, herbruikbaar product (LWCA-codes 03.06.311 en 03.06.312) het be-/verwerken van zuurteer (LWCA-code 03.06.602) het opwerken tot brandstof van chemicaliënhoudende afvalstoffen van vaartuigen (LWCA-codes 03.02.107, 03.02.108 en 03.02.109), voor zover deze afvalstoffen worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstoffen. Daarom zal vergunning voor deze activiteiten worden geweigerd. De Minister heeft eveneens verklaard dat het in het belang van een doelmatige verwijdering is om onder het stellen van voorschriften, en beperkingen vergunning te verlenen voor era aantal specifiek genoemde afvalstoffen, voorzover deze afvalstoffen worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstoffen. De afvalstoffen waar het hier om gaat en de voorschriften en beperkingen die aan acceptatie van, activiteiten met en afvoer van deze afvalstoffen zijn gesteld, zijn opgenomen in de bij deze beschikking behorende Vvgb en integraal opgenomen in de voorschriften van hoofdstuk B: In artikel 4 lid l en artikel 5 lid 5 van de Vvgb echter wordt het vergunninghouder verboden een aantal afvalstoffen te be-/verwezken of samen te voegen. Voor gevaarlijke afvalstoffen waarvan wordt aangevraagd deze te mogen opslaan en opbulken, wordt de doelmatigheid van dergelijke activiteiten beoordeeld door de Milieudienst Amsterdam. In gevallen waarin onze doelmatigheidsbeoordeling negatief uitvalt, zijn de acceptatie en het verrichten van de aangevraagde handelingen met deze afvalstoffen verboden (zie voorschrift B-6). In voorschrift L-5, Lid 8 (artikel 6 lid 8 van. de Vvgb) wordt het vergunninghouder toegestaan bepaalde oliehoudende afvalstoffen te verbranden in het keteihuis, nadat door de bepaling van emissieconcentraties tijdens proefverbrandingen is aangetoond dat voldaan wordt aan het gestelde in de Regeling verbranden van gevaarlijke afvalstoffen. De overwegingen ilie leiden tot de bedenkingen van de Minister zijn opgenomen in de Verklaring die bij deze beschikking is gevoegd. In voorschrift B-5 lid S (art 9 lid 5 Vvgb) wordt vermeld dat vergunninghoudster verplicht is te werken volgens de goedgekeurde acceptatieprocedure. Er is in juni 2000 door AVR een nieuwe acceptatieprocedure bij de Milieudienst Amsterdam ingediend en goedgekeurd.
Doelmatigheidsbeoordeling continuïteit Gelet op de uitgangspunten aangaande continuïteit en het feit dat het hier-gaat om een bestaande inrichting, is er geen reden om aan te nemen dat de continuïteit van de afvalverwerking niet is gewaarborgd. concurrentie (ten behoeve van laagdrempeligheid) en voldoende capaciteit voor definitieve verwijdering (achtervang) worden in voldoende mate gewaarborgd door een goed werkend marktmechanisme. Gezien het aantal bedrijven dat actief is bij de verwijdering van deze afvalstoffen bestaat er concurrentie, waardoor laagdrempelige afgifte van afval mogelijk is. capaciteit en spreiding van de verwijdering Gezien de locatie in het havengebied van Amsterdam is er landelijk gezien sprake van een goede spreiding in de voorzieningen in de verwijdering van afvalstoffen. Vergunningverlening aan aanvrager heeft geen uitbreiding van de in Nederland aanwezige be- en verwerkingscapaciteit tot gevolg, aangezien het hier gaat om een bestaande inrichting. De inrichting heeft die afgelopen jaren bewezen een wezenlijke bijdrage te leveren aan de verwijdering van (gevaarlijke) afvalstoffen. effectief toezicht op de verwijdering van gevaarlijk afval Voor een effectief toezicht is het van belang dat deugdelijke administratie- en registratiesystemen en procedures voor onder andere acceptatie en gebruik voorzieningen ea installaties voor gevaarlijke afvalstoffen worden gehanteerd. De aanvraag beschrijft dergelijke procures. De meest recente goedgekeurde acceptatieprocedure van AVR dateert van juni 2000. Er zijn voorschriften aan de vergunning verbonden ter aanvulling en verbetering van de acceptatie en de daarmee samenhangende parameters en procedures. Deze voorschriften zijn deels gebaseerd op hetgeen de Minister in de Vvgb verklaard heeft
Behandelnummer 301/1007 MD 1993
|
Bladzijde —] 13
ropv
effectieve en efficiënte verwijdering V^\-^ J. J. De hoogwaardigheid van de aangevraagde activiteiten: acceptatie, bewaren en de be- /verwerking van niet-Vvgb-plichtige gevaarlijke afvalstromen, wordt getoetst aanhetMJP-GAILVoOTdedoelm^ en de be-/vcrwcrking van de aangevraagde Vvgb-plichtige gevaarlijke afvalstromen, wordt' verwezen naar de Vvgb. Voor de duidelijkheid merken we op dat de Milieudienst Amsterdam het bevoegd gezag is om de doelmatigheid van de acceptatie, het opbulken en het bewaren van de aangevraagde Vvgb-plichtige gevaarlijke afvalstromen waarvan de Minister bedenkingen heeft tegen het be- /verwerken té toetsen. Gelet op de in de aanvraag beschreven wijze van be-verwerking van de (gevaarlijke) afvalstoffen, is een hoogwaardige verwerking in voldoende mate gegarandeerd. Beleid sectoren In deel U van het MJP-G A U is voor een aantal sectoren het beleid vastgelegd. Voor de beoordeling van de aanvraag zijn de volgende sectoren van belang:
oplosmiddelen en koudemiddelen oliehoudende afvalstoffen scheepsafvalstoffen zuren, basen en zwavelhoudende afvalstoffen loodaccu's
batterijen gasontladingslampen oliefilters gebruikte chemicaliënverpakkingen
- .
ferro en non-ferro afvalstoffen verontreinigde grond, verontreinigd straalgrit C l-afvalstoffen C2-afValstoffen C3-afvalstoffen.
Oplosmiddelen en koudemiddelen (sectorplan 4). Dit sectorplan geldt voor de stoffen genoemd in de bij deze beschikking behorende aanvraag met . de volgende LWCA-codes: 03.09.101 t/m 03.09.199,03.09.901 t/m 03.09.999 en 04.09.101 t/m 04.09.999. De voorgenomen activiteiten met deze stoffen zijn opbulken en afvoeren. Conform het MJP-GA n wordt de vergunning voor de inzameling van oplos- en koudemiddelen slechts verleend . aan Kga-inzamelaars, leveranciers van oplosmiddelen met afgifte-verplichting ten behoeve van destillatie en destillateurs. Aangezien de aanvrager niet in het bezit is van een KGA-inzamelvergunnjBg en daamaa.it noch leverancier van oplosmiddelen, noch destillateur is, is . vergunningverlening voor het bewaren van oplosmiddelen, aangeleverd in hoeveelheden van minder dan 200 liter (voorzover deze geen scheepsafvalstoffen zijn) niet doelmatig. Het accepteren en bewaren van oplos- en koudemiddelen in hoeveelheden van minder dan 200 liter voor zover deze afkomstig zijn van de scheepvaart achten wij wel doelmatig gelet op de functie van havenontvangstinstallatie van AVR. Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. Voor het bewaren en opbulken van de oplosmiddelen in partijen of hoeveelheden van meer dan 200 liter, kan conform het MJP-GA u, vergunning worden verleend, mits deze stoffen worden afgegeven aan eindvenverkers overeenkomstig de minimum standaard voor verwerking volgens het MJP-GA ÏÏ. De minimumstandaard voor het bewerken van halogeenanne regenereerbare koolwaterstoffen is destillatie. De rtunimumstandaard voor het bewerken van halogeenhoudende regenereerbare koolwaterstoffen is destillatie of verbranding. De grens tussen halogeenanne- en halogeenhoudende 'oplosmiddelen ligt bij 4% chloor of 0,5% fluor. Om te beoordelen of er van 'regenereerbaarheid' kan worden gesproken, is in deze definitieve beschikking uitgegaan van een concretere invulling van dit criterium, zoals die wordt gegeven in het conceptontwerp sectorplan 'Oplosmiddelen en koudemiddelen' van 11 december 2000, opgesteld in het kader van het Landelijk Afiaibeheersplan (LAP).
Benandelnummer B01/1007 MD 1999
5
Bladzijdb 1 14
De toetsencriteria voor 'regenereerbaarheid' luiden als volgt* 1. de hoevee, lad ÜterperafgiftevoorljaiogeeaarmekcKïlwat^ de hogveelheidsgren van 200 liter per afgifte voor halogeenhoudende koolwaterstoffen wordt overschreden; 2. het betreft een monostroom; 3. het oplosmiddel leven minimaal 60% destillaat op. Oplos-/koudemiddelen die niet aan alle drie bovengenoemde criteria voldoen, hoeven niet nader te worden onderzocht op destilleerbaarheid. De overige oplos-/koudexniddelen zijn potential destüleerbaar, Voor de potentieel destilleërbare koolwaterstoffen moet in overleg met de destillateur worden nagegaan of destillatie technisch en economisch rendabel is. Tot slot dient een gemotiveerde keuze te worden gemaakt voor destillatie of een alternatieve venverkicgsniogelijkheid, <:oals verbranding. AVR dient in haar acceptatieprocedure te beschrijven hoe bovenstaande richt]jjn in de praktijk gehanteerd wordt en welke argumenten een rol spelen in geval een definitieve keuze wordt gemaakt voor een alternatief afvoerkanaal in plaats van destillatie. Hiertoe is voorschrift F-7 aan de vergunning verbonden. Oliehoudende afvalstoffen (sectorplan 6) Pmv-o/w/s wordt in de Provinciale milieuverordening (PMV) gedefinieerd als olie-/water-/slibmengsels afkomstig uit olie- en slibafscheiders van een inrichting waar onderhoudswerkzaamheden aan voertuigen en/of machines worden verricht In de beoordeling van de aanvraag dient een onderscheid gemaakt te worden la Pmv-o/w/s (olie-/water-/slibmengsels) en andere o/w/s-mengsels. De aanvrager beschikt niet over een vergunning voor het verwerken van Pmv-o/w/s. In het MJP-G A H staat dat het aantal vergunninghouders voor het verwerken van Pmv-o/w/s niet wordtuitgebreid. Het bevoegd gezag beschouwt de bewerking van Pmv-o/w/s door aanvrager derhalve niet als doelmatig. Overigens wordt de be-/verwerking van Pmv-o/w/s niet aangevraagd (afvalstofcode 03.06.303 en 03.06.304). Voor dedoelmatigheidsbeoordeling van de be-/verwerking van oliehoudende afvalstoffen en overige o/w/s-mengsels wordt verwezen naar de considerans van de Vvgb.
VA A.
Scheepsafvalstoffen (sectorplan 7) Voor zover scheepsafvalstoffen de volgende zijn: 'gevaarlijke afvalstoffen «lie in vaartuigen vrijkomen, bestaande uit olie- en chemicaliënladingrestanten, olie- en chemicaliënhoudende mengsels, olie- en chemicaliënhoudende water, sludges en wasvloeistoffen* wordt verwezen naar de doelmatigheidsbeoordeling in de Vvgb. Voor alle andere (gevaarlijke) scheepsafvalstoffen waarvoor de acceptatie, opbulken, bewaren en afvoeren wordt aangevraagd, valt de doelmatig* heidsbeoordeling onder het bevoegd gezag van Gedeputeerde Staten v;m de provincie Noord-Holland, voor deze de Directeur van de Milieudienst Amsterdam. Voer AVU geldt een MARPOL aanwijzing voor de categorieën I (minerale olie), H (verpakte chemicaliën) en V (vuilnis). Gelet op de wenselijkheid van de afgifte van afval door schepen aan een havenontvangstinstallatie achten wij het doelmatig dat AVR alle soorten scheepsafvalstoffen accepteert waarvoor zij een MARPOL-aanwijzing heeft Ook acceptatie van individuele afvalstromen in hoeveelheden kleiner dan 200 kg achten wij doelmatig. Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. Bij de verschillende specifieke sectorplannen waarvoor dit laatste ook geldt zullen we dit steeds opmerken. Zuren, basen en zwavelhoudende afvalstoffen (sectorplan 8) Dit sectorplan geldt voor de stoffen genoemd in de bij deze beschikking behorende aanvraag met 4e volgende LWCA-codes: 01.05.100 t/m 01.05.999, 02.01.101, 02.05.100 t/m 02.05.999 ea 03.06.602 (zuurteer). Voor de overwegingen en voorschriften aangaande zuurteer wordt verwezen naar de Vvgb. De in de aanvraag genoemde toepassingen, de biologische verwerking en het inzetten als neutralisatiemiddel in de waterstraat, zijn conform het MJP-GA H. Het opbulken van loog, oliehoudend anorganisch zuur en mengsels van anorganische en orgaoische stoffen is conform het MJP-GA II toegestaan.
Behandelnummer BQ1/10Ö7 MB
COPY
Loodaccu's (sectotplan 9) Conform het MJP-GA H is het toegestaan loodaccu's te bewaren en op te butoifimta-opeekegbeid bestaat dat de accu's worden opgeslagen conform de CPR-richtlijnen. Mits de aanvrager naast de gevaarlijke stoffen in emballage eveneens deze gevaarlijke afvalstoffen opslaat conform de CPR-richtlijnen kan deze activiteit beschouwd worden als doelmatig. Deze opslagfaciliteit wordt dan ook vereist in voorschrift R-22. Batterijen (sectorplan 10) Dit sectorplan heeft betrekking op alle batterijen behalve de reeds besproken loodaccu's. Het bewaren van batterijen is conform het MJP-G A H slechts toegestaan bij inzamelvergunninghouders, KCA-/KG A-depots en producenten die zelf een plan hebben ingediend waarin invulling wordt gegeven aan de producentenverantwoordelijkheid. Aangezien de aanvrager niet behoort tot één van deze categorieën is het bewaren en accepteren van batterijen niet doelmatig. Het bewaren en accepteren van batterijen is derhalve niet toegestaan. Echter voor zover het scheepsafval betreft, achten wij het wel doelmatig om batterijen te mogen accepteren (voor de motivatie wordt verwezen naar het gestelde onder scheepsafvalstoffen). Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. Gasontladingslampen (sectorplan 11) Conform het MJP-GA n is het bewaren van gasontladingslampen .door onder andere KGA-inzamelaars als doelmatig te beschouwen. Aangezien aanvrager geen inzamelbevoegdheid heeft is deze activiteit als ondoelmatig te beschouwen. Echter voor zover het scheepsafval betreft, achten wij het wel doelmatig om gasontladingslampen te mogen accepteren (voor de motivatie wordt verwezen naar bet gestelde onder scheepsafvalstoffen). Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. Oliefilters (sectorplan 12) . Conform het MJP-GA H is het bewaren van olierokers, afkomstig van landactiviteiten, door KGAinzamelaars en KGA-depots als doelmatig te beschouwen. Aangezien aanvrager niet beschikt over inzamelvergunningen voor KGA en geen KGA-depot is, is het bewaren van oliefilters (LWCA-code 03.06.102) niet doelmatig. Echter voorzover het scheepsafval betreft (LWCA-code 03.02.132), achten wij het wel doelmatig om oliefilters te accepteren (voor de motivatie wordt verwezen naar het gestelde onder scheepsafvalstoffen). Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. Gebruikte chemicaliënverpakkingen (sectorplan 13) Aanvrager vraagt aan het be-/verwerken van afvalstoffen met de LWCA-codes 12.11.502 (kunststof jerrycans en vaten, verontreinigd), 03.07.106 (verfresten in kunststof verpakking), 03.07.105 (verfresten in stalen verpakking) en 03.07.107 (verfresten in stalen/kunsts tof verpakking gemengd). Voor de behandeling van de be-/verwerking (samenvoegen en decantercn) verwijzen wij naar het in de Vvgb gestelde onder' verfafval en verpakkingsmateriaal dat verfresten bevaf. Op kunststof verpakkingen is sectorplan 13 van het MJP-GA H * Gebruikte chemicaliënverpakkingen' van toepassing. Conform dit sectorplan is het bewaren van chemicalienverpakkingen, die vallen onder de in dit sectorplan genoemde definitie van * niet-leeg', doelmatig voor KGA-inzamelaars en-depots. De verpakkingen van verf- en inktafval, afkomstig van professionele gebruikers moeten worden afgegeven aan een vergunning houdende verfafvalbehandelingsinstallatie. De tniniTiiimi*tat«fagTH voor bewerking conform het MJP-GA II is verbranden en eventueel spoelen. Aangezien de aanvrager niet de juiste bewerking toepast en geen KG A-inzamelaar noch depot is, achten wij het bewaren en be-/verwerken van gebruikte chemicaliënverpakkingen niet doelmatig. Echter voor zover het scheepsafval betreft, achten wij het wel doelmatig om gebruikte chemicalienverpakkingen te accepteren (voor de motivatie wordt verwezen naar het gestelde onder scheepsafvalstoffen).Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. Bovendien vraagt aanvrager het mengen aan van niet-verontreinigde stalen vaten (12.16.351) met verontreinigde stalen vaten aan (12.16.352).
is
Behandelnummer 301/1007 MD 1999
^^ l
Bladzijcfe Ji$
Aangezien bet verplicht is om gevaarlijke afvalstoffen gescheiden te afvalstoffen en van sloffen, preparaten en andere producten (art 2 van de! gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen) en hierop geen gemotiveerd verzoek tot ontheffing is gedaan is het niet toegestaan verontreinigde stalen vaten die als gevaarlijk afval beschouwd moeten worden te mengen met niet-verontreinigde stalen vaten. Deze activiteit zal derhalve geweigerd worden (zie voorschrift M-5). Ferro- en non-ferro- afvalstoffen (sectorplan 14) De vaten, evt in geshredderde vorm, die zijn gebruikt als chemicaliênverpaklcing vallen onder sectorplan 13 ('Gebruikte cheniicaliênverpakkingen') van het MJP-GA IL Sectorplan 14 'Ferroen non-ferro afvalstoffen' heeft betrekking op diverse metaalhoudende afvalstoffen die zijn genoemd in tabel 3. l van de bij deze beschikking behorende aanvraag (LWCA-codes: 12.16.199 [schroot], 12.16.351 [niet- verontreinigde stalen vaten ] en 12.16.399 [feno-productafval]). Ferro-productafval kan gevaarlijk afval kan zijn door aanhangende metaalbeweiiingsvloeistoffen, zoals in geval van draaisei. Conform het MJP-GA U, kan vergunning worden verleend voor het bewaren van metaalbewerkingsafVal, indien dit zoveel mogelijk overdekt wordt opgeslagen boven een vloeistofdichte bodembeschennende voorziening. Daarnaast moeten verontreinigde stalen vaten en emballage worden opgeslagen als waren het volle. We beschouwen het bewaren.en opbulken van het ferro-productafval als doelmatig, mits de aanvrager deze, voor zover het gevaarlijke afvalstoffen betreft, opslaat conform de opskgrichtlijn CPR-15-1. Deze opslagfaciliteit wordt dan ook vereist in voorschrift R-22. Verontreinigde grond (sectorplan 16) Door AVR is (mede in de ingebrachte bedenkingen nader) aangegeven dat door de aanvrager te accepteren grond afkomstig is van door AVR in en buiten de eigen inrichting uitgevoerde saneringen, waarbij saneringen worden gezien als de relatief kleine opruimingen na een lokale calamiteit, zoals een spill Gelet op de calamiteitenservice die AVR voor de industrie vervult, achten wij het doelmatig dat verontreinigde grond als gevolg van een calamiteit of spill bij derden, tijdelijk bij AVR kan worden gestationeerd, in afwachting van afvoer naar een grbndreiniger of naar een TOP (Tijdelijke opslagplaats voor verontreinigde grond) die hiervoor speciaal is ingericht AVR heeft geen speciale opslagvoorzieningen voor (ernstig) verontreinigde grond aangegeven in de aanvraag, noch is hieraan aandacht besteed in de acceptatie- en registratiepiocedure. Daarom zal in deze vergunning uitsluitend worden toegestaan om verontreinigde grond afkomstig van saneringen (zoals hierboven gedefinieerd) maximaal 48 uur in de inrichting Ie bewaren in het transportmiddel of container waarin deze is vervoerd, zonder hiermee verdeze handelingen te verrichten, in afwachting van afvoer naar een grondreinigingsinstallaoe of de TOP van de Grondbank. Vanwege bovenstaande is besloten de voorschriften met betrekldng tot grond en bagger te wijzigen ten opzichten van het ontwerp. De voorschriften A-14 tot en met A-22 uit de ontwerp-beschikking zijn deels gewijzigd en deels komen te vervallen en vervangen door de voorschriften B-18 tot en met B-28 in de definitieve beschikking. Verontreinigd straal grit (sectorplan 17) Dit sectorplan beschrijft het beleid inzake reinigbaar en met-reinigbaar straal grit en het straalgritreinigingsresidu. Van deze afvalstoffen wordt slechts het accepteren en opbulken aangevraagd voor straalgrit dat niet geschikt is voor hergebruik (LWCA-code 15.41.391). Conform het MJP-GA H is het zelfstandig bewaren van niet-reinigbaar straalgrit niet als doelmatige activiteit te beschouwen, aangezien kleinere partijen door de KGA-inzamelaars worden bewaard en grotere partijen rechtstreeks van de ontdoenernaar de stortplaats worden afgevoerd Het accepteren en opbulken van verontreinigd straalgril is derhalve niet toegestaan (zie voorschrift B-6). C l-afvalstoffen (sectorplan 19) Cl-afvalstoffen zijn niet-verwerkbare afvalstoffen die zodanig toxisch zijn dat berging ervan in een C2- deponie niet mogelijk is. Aangevraagde C l -afvalstoffen zijn kwikhoudende afvalstoffen (afval aardgaswinning (aangevraagd afvalsiofcode 05.08,104), fluorescenüepoeder (aangevraagd afvalstofcode 05.17.901') en fluorescentiesiib (aangevraagd afvalstofcode 05. l 7.902).
Behandelnummer .B01/I007 MD 1999
,
Bladzijde 1 17
DïOTSflfil wèrdl aangevraagd om hardingszouten te mogen opbulken en af 'A 05.18.112 Lm. 05,18,113). Sectorplan 19 van het MJP-GA ïï is van ta passing~op~te störteh C l -afvalstoffen. Het zelfstandig bewaren van te storten Cl -afvalstoffen worai neschouwa ais tea ondoelmatige activiteit Gelet op bovengenoemde argumenten wordt het AVR verboden te storten C l -afvalstoffen te accepteren (zie voorschrift B-9). De verwerkingsmogelipdieden voor afvalstoffen zijn continu in ontwikkeling. Zo is in het jaar 2000 een afvalverwerkingsmogeüjkheid voor kwikhoudend afval in gebruik genomen bij AVR Rotterdam. In feite is er voor kwikhoudend afval dat verwerict kan worden, een sprakemeer van Cl-afvalsto£ het criterium van niet-verwerkbaarheid is immers niet meer van toepassing. Voor de voorwaarden die gesteld worden aan kwikhoudende afvalstoffen wordt verwezen naar de Vvgb. C2-afvalstoffen Sectorplan 20 uit het MJP-GA n heeft betrekking op te storten C2-afvalstoffen, zoals rookgasreinigingsresidu, AVI-vliegas, metaalhoudende filterkoeken en jarosiet C2-afValstofifen zijn niet- verwerkbare sterk uiüoogbare vaste anorganische afvalstoffen, die slechts op of in de bodem gebracht kunnen worden indien de beheersmaatregelen en voorzieningen zodanig zijn, dat percolaarvonning wordt voorkomen, zodat de emissies naar bodem verwaarloosbaar geacht kunnen . worden. Van deze stoffen heeft aanvrager in tabel 3.1 van de aanvraag aangegeven de verbrandingsresten uit AVTs met de LWCA-codes 12.21.201 t/m 12.21.299 (AVI-slakken, A VI-gips, verbrandingsresten AVTs - niet eerder genoemd *) te willen opbulken en afvoeren. Het zelfstandig bewaren van deze gevaarlijke afvalstoffen wordt beschouwd als een ondoelmatige activiteit wordt dus niet toegestaan. Het inzamelen van partijen kleiner dan 200 kg is slechts toegestaan, als deze vrijkomen bij bedrijven waar ook prioritaire afvalstoffen (als genoemd in bijlage IA van het MJP-GA H vrijkomen. Dit zal in de praktijk hoegenaamd niet voorkomen. Voor acceptatie van te storten C2-afvalstoffen wordt derhalve geen vergunning verleend (zie voorschrift B-9). Een uitzondering wordt gemaakt voor hoeveelheden van mjnrtmaitl 80 kg ladingrestant per vrachtwagen die binnen de inrichting kan vrijkomen als gevolg van reinigingsactiviteiten aan voertuigen, C3-afvalstoffen Sectorplan 21 uit het MJP-GA H heeft betrekking op te storten C3-afvalstoffen. C3-afvalstofien zijn niet- verwerkbare, matig en slecht uitioogbare, vaste anorganische afvalstoffen. Aanvrager heeft in tabel 3.1 van de aanvraag onder meer aangegeven drinkwaterbereidingsslib (15.61,101) en fysisch/chemisch zuiveringsslib (05.16.120) te willen opbulken en afvoeren. Drinkwaterzuiveringsslib (15.61.101) wordt tegenwoordig doorgaans opnieuw toegepast als kleurstof in de baksteenindustrie. Aanvrager heeft daarnaast in tabel 3. l van de aanvraag aangegeven de volgende C3- afvalstoffen te willen opbulken en afvoeren: - assen/slakken van verbranding, waaronder slakken van verbranding van gevaarlijk afval (afvalstofcode 05.12. l O l tot en met 05.12.199); metaalhoudend stof (metaalstor; filterstof) (05.15-101 tm. 05.15.199), Pe buikstromen van C3-afValstofFen (ruim 95% van de vrijgekomen hoeveelheid) worden van ontdoeners rechtstreeks naar verwerkers of stortplaatsen afgevoerd. Voor acceptatie van te storten C3-afvaIstoffen kan geen vergunning worden verleend (zie voorschrift B-9). Overige (gevaarlijke) afvalstoffen (niet Vvgb-plichtig) AVR vraagt vergunning aan voor het accepteren, opslaan, opbulken en afvoeren van een aantal (gevaarlijke) afvalstoffen zoals genoemd in tabel 3. l van de aanvraag. In de onrwerp-beschikking is vermeld dat een aantal van de in tabel 3, l opgenomen stoffen, volgens de aanvraag zou vallen onder categorie 37 van de 'Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen' (RSGH). Aangezien deze categorie in de RSGH niet voorkomt, is in de ontwerp-beschikking aan deze indeling voorbij gegaan, In haar bedenkingen heeft AVR vermeld dat categorie 3 6 * Overige gevaarlijke afvalstoffen' van de RSGH bedoeld is, in plaats van de in de aanvraag genoemde categorie 37. Als gevolg van dit misverstand vindt hierna alsnog de toetsing plaats van de doelmatigheid van de aangevraagde activiteiten (accepteren, opslaan, opbulken en afvoeren) van een aantal specifiek aangevraagde (gevaarlijke) afvalstoffen zoals genoemd in tabel 3. l van de vergunningsaanvraag, voor zover deze toetsing nog niet heeft plaatsgevonden - hetzij hierboven bij de genoemde sectorplannen. hetzij in de Vvgb.
Behandelnummof B01/1007 MD 1999
7 ' Ta
Op het bewaren van gevaarlijke afvalstoffen als zelfstandige activiteit is p; MJP-G A H van toepassing. De hoofdregel luidt als volgt Het bewaren en optJuÜÏEË v&f gevaaffijkafvalstoffen als zelfstandige activiteit wordt in beginsel niet doelmatig geacht, aangezien UU extra schakel in de verwijderingsketen betekent, hetgeen effectief toezicht bemoeilijkt. In beginsel wordt voor bedrijfsafvalstoffen aangesloten bij deze hoofdregel als het gaat om acceptatie binnen een inrichting voor de verwerking van gevaarlijk afval Dit om waar mogelijk het risico te vermijden dat gevaarlijke afvalstoffen worden gemengd met in de inrichting aanwezige bedrijfsafVaistoffen. Daarnaast wordt ook voor niet-gevaarlijke afvalstromen steecEs meer aandacht besteed aan de mogelijkheden van effectieve handhaving. Inzicht in de hele veiwijdehngsketen speelt daarbij een belangrijke rol, en in het belang daarvan wordt ook voor deze stromen gestreefd naar beperking van het aantal schakels in de keten, en een inzichtelijke verwertdngsstructuur. Br is een uitzondering op de hoofdregel dat bewaren als zelfstandige activiteit, zoals hier is aangevraagd, niet doelmatig wordt geacht Wanneer het bewaren (creëren van een extra tussenopslag) een duidelijk positieve bijdrage levert aan de verwijderingsstructuur, het functioneren van bestaande structuren niet wordt belemmerd en voldaan kan worden aan de gangbare opslageisen zoals onder meer vastgelegd in de CPR-richtlijnen 15-1 en 15-2, komt deze activiteit in principe in aanmerking voor een vergunning. De toetsing is uitgevoerd door deze hoofdregel als uitgangspunt te nemen. Vervolgens is per aangevraagde afvalstof bekeken, of-uitzonderingsregel van toepassing is. Hiertoe zijn de feitelijke afgiftezneldingen van afvalstoffen aan de inrichting in de jaren 1998 ea 1999 bekeken. De informatie over de afgiftemeldingen is geleverd door het Landelijk Meldpunt AiValstoffen. Waar de aangevraagde afvalstoffen in deze periode ook daadwerkelijk door de inrichting zijn geaccepteerd, is aangenomen dat de inrichting een positieve bijdrage levert aan de vërwijderingsstructuur en zijn de acceptatie, het bewaren en opbulken doelmatig. Deze toets werd echter bemoeilijkt doordat sinds de overname door AVR in 1999 geen afgiftemeldingen bleken te zijn gedaan vanuit- de inrichting. Voor de meest recente periode was deze informatie dus niet beschikbaar. In haar bedenkingen (2.5) heeft AVR melding gemaakt van haar wens ontdoecers een volledige dienstverlening te kunnen aanbieden. Daar hoort bij dat zij zo veel mogelijk afvalstoffen zelf kan accepteren. Haar aanleiding van de toets aan de genoemde hoofdregel in de definitieve beschikking heeft een bespreking plaatsgevonden met AVR, waarin de uitgevoerde toetsing is toegelicht. Daarbij heeft het bedrijf de wens een totaalpakket aan diensten te kunnen leveren benadrukt, en opgemerkt dat voor een aantal afvalstoffen bij zusterbedrijven verwericingsmogelijkheden bestaan. Ingevolge het MJP-GA ïï kan dit laatste reden zijn om af te wijken van de genoemde hoofdregel Door het lange tijdsverloop, en het feit dat AVR nadat de aanvraag was ingediend het bedrijf heeft overgenomen, komen deze aspecten niet in de aanvraag aan de orde. Gezien het voorgaande is per stroom beoordeeld of er reden was om aan te nemen dat AVR een positieve bijdrage aan de verwijderingsstructuur levert, en er gelet op de landelijke verwijderingsstructuur <sn het beleid reden is om voor die stroom van de hoofdregel af te wijken. Aan de voorwaarde van opslag van gevaarlijke afvalstoffen conform CFR 15-1 wordt voldaan. Om dit te waarborgen zijn voorschriften aan de vergunning verbonden. Op grond van bovengenoemde toetsing is besloten: A. de acceptatie, het bewaren en opbulken van een aantal (gevaarlijke) afvalstoffen zoals aangegeven in tabel 3.1 van de vergunningsaanvraag toe te staan; B. de acceptatie, het bewaren en opbulken van een aantal (gevaarlijke) afvalstoffen zoals aangegeven in tabel 3. l van de vergunningsaanvraag toe te staan, mits deze (gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig zijn van scheepvaart en offshore; C. de acceptatie, het bewaren en opbulken van een aantal (gevaarlijke) afvalstoffen zoals aangegeven in tabel 3.1 van de vergunningsaanvraag te verbieden. De uitwerking van deze toetsing in de vorm van afValstoffenlijsten is opgenomen in de lijsten A, B en C van bijlage l behorend bij deze vergunning.
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
Regeling Schelden en Gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffei $£§$$/ f Gevaarlijke (scheeps)afvalstoffen die vallen onder een categorie van de F SGH, zoals: - gebruikte metalen chemicaliênverpakkingen - accu's -batterijen
j[
- spuitbussen
- gasontladingslampen - kwikboudeode voorwerpen zoals meetinstrumenten - restanten laboratoriumchemicaliën - asbest en asbesthoudende afvalstoffen - restanten bestrijdingsmiddelen - PCB houdende vloeistoffen of voorwerpen - oliefilters
- poetsdoeken en - overige gevaarlijke (scheeps)afvalstoffen (categorie 36) moeten op grond van de "Kegeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen" (RSGH) van elkaar worden gescheiden en gescheiden worden gehoudenmethet oog op hergebruik Door aanvrager is in de vergunningsaanvraag (bijlage 27) niet nader gespecificeerd noch gemotiveerd welke (niet- Yvgb-plichtige) gevaarlijke (scheeps)afvalstoffen men eventueel niet zou willen scheiden of gescheiden zou willen houden. Dit betekent dat de verplichting van het moeten scheiden en gescheiden houden van bovengenoemde gevaarlijke afvalstoffen, zoals bedoeld in de RSGH intact blijft Van de gevaarlijke (scheeps)afvalstoffen die vallen onder categorie 36 uit de Regeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (RSGH), is het nadrukkelijk niet de bedoeling dat deze zondermeer bij elkaar kunnen worden gevoegd (gemengd). In het bijzonder geldt ditvoor . verschillende afvalstofcodes van stoffen uit categorie 36, die in tabel 3.1 van de aanvraag op één regel zijn weergegeven, dat wil zeggen waarvan aangevraagd is om deze bij elkaar te voegen. Dit is niet zonder meer toegestaan. Samenvoegen/mengen van gevaarlijke afvalstoffen uit categorie 36 van de RSGH met andere (gevaarlijke) (afvalstoffen achten wij uitsluitend doelman'g warmeer het aangevraagde gevaarlijke afvalstoffen betreft, die zijn aangegeven in tabel 3. l van de vergunningsaanvraag én daarnaast wordt voldaan aan een aantal algemene bepalingen zoals ook genoemd in bet rapport 'De verwerking verantwoord, uitvoering aanbevelingen Commissie HOI's en inspectie-onderzoek' van maan 2001. Dit rapport is door de Minister van VROM goedgekeurd en beoogt de inzichtelijkheid in de verwerking van afvalstoffen door havenontvangstinstallaties te bevorderen. Deze bepalingen luiden als volgt a. De hergebruiksmogelijkheden voor de. samen te voegen gevaarlijke (scheeps)afvaJstoffen verminderen niet als gevolg van de samenvoeging; b. Door het samenvoegen/mengen kunnen geen gevaarlijke reacties ontstaan voor de volksgezondheid of het milieu,; c. Gevaarlijke afvalstoffen waarin bepaalde componenten aanwezig zijn (*zwarte lijst' stoffen voor olie/chemicaliën en sedimenten/vaste afvalstoffen) mogen niet worden samengevoegd met andere (gevaarlijke) (afvalstoffen ten behoeve van nuttige toepassing; d. C-1, C-2, C-3afvalstoffen mogen niet worden gemengd ten behoeve van verwijdering door verbranding. Bovengenoemde randvoorwaarden waaronder samenvoegen of mengen vac afvalstoffen mag plaatsvinden zijn nader uitgewerkt en vastgelegd in vergunningsvoorschriften M-4. 3 A CONCRETE GEVOLGEN De afweging van milieubelasting en milieuzorg heeft voor deze aanvraag de volgende concrete gevolgen. De aan deze beschikking verbonden voorschriften hebben in de eerste plaats als doel de negatieve gevolgen zoals gevaar» schade en hinder te voorkomen of in elk geval zo veel mogelijk te beperken, ter bescherming van de directe (leefomgeving van de inrichting. In de tweede plaats garanderen de voorschriften, waar nodig, de milieubescherming op langere termijn. Enkele specifieke voorschriften worden hierna besproken.
Behandeinummer
B01/1007 MD 1399 Emissies naar lucht en geur (NeR)
KWS200Q
t
,
COPY
KWS 2000 is toepasbaar voor bedrijven waar zich VOS-emitterende bronnen bevinden. Conform artikel 8.11 van de Wet milieubeheer worden aan deze beschikking voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden. Aan deze beschikking worden in dat kader voorschriften conform de KWS 2000 strategie 1992-2000 verbonden. Volgens het reductieplan voor het reinigen van tankauto's en chemische industrie zoals beschreven in de nota KWS 2000: strategie 1992-2000 moet de emissie van vluchtige stoffen naar de lucht beperkt worden. Daartoe zijn de voorschriften Z-I tot en met Z-12 aan deze beschikking verbonden. Bees B Uit de aanvraag blijkt dat in de emissie van de twee stoomketels een concentratie van 205 mg/m3 stikstofoxiden is gemeten. Deze'ketels moeten voldoen aan de bepalingen van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties B (Bees B). Conform voorschrift 8.B.4.b. van de bijlage behorende bij Bees B kan het bevoegd gezag strengere eisen aan de emissie stellen als daar volgens de stand der techniek aan kan worden voldaan. Ook is deze eis een logisch gevolg van het ALARA-principe, Uit de meetgegevens in Bijlage 3b van de aanvraag blijkt een emissie-eis van 205 mg/m3 bij een minimale belasting van 60 % en 3 vohune procent zuurstof bij verbranding mogelijk te zijn. Uit emissicmetingen van de stoomketels op 16 november 1999 in opdracht van aanvrager blijkt het NOx-gehalte bij bovengenoemde omstandigheden bij één (maximale) meetuitkomst echter 430 mg/m3 te bedragen, en bij ketel 2 bedraagt het 298 mg/m3. Hiermee zou ketel l met inachtneming van een gunstige uitleg van een mogelijke mcetfout van 10 % nog net aan het gestelde in Bees B voldoen. Daarom worden in deze vergunning geen afwijkende voorschriften gesteld, maar moet de stookinstallatie aan Bees B voldoen. Luchtnormering en geuremissies In de onrwerp-beschikking zijn maatregelen voor beperking van de uitstoot van (vluchtige organische) stoffen naar de lucht opgenomen, maar er zijn geen nonnen voor emissies naar de lucht en voor geur opgenomen. Voor directe emissies (bij geforceerde afzuiging) is dit wel mogelijk. We zullen voor deze emissies alsnog nonnen conform de NeR (Nederlandse EmissieRichtlijn Lucht) aan de vergunning verbinden. Op diffuse emissies is op grond van de NeR geen normstelling van toepassing. De NeR stelt dat deze emissies door brongerichte of procesgeïntegreerde maatregelen bestreden dienen te worden. De belangrijkste bronnen voor luchtverontreiniging (koolwaterstoffen) en geur (mercaptanen) zijn de schudzeef, de driefasendecanter en de sedinaentbak. Alle directe ofwel gekanaliseerde emissies (schudzeef; driefasendecanter, afzuiging container DAF Unit, QX-en afzuiging) moeten voldoen aan de volgende eisen van de NeR. - Otot (totaal organische stoffen): 100 mg/Nm3 - C3 (benzeen): 5 mg/Nm3 - gA2 (zwavelwaterstof): 5 mg/Nm3. Hiertoe is voorschrift Z-13 aan de vergunning verbonden, hetgeen een aanvulling is ten opzichte van het ontwerp van de beschikking. Op basis van de milieuvergunning, verleend d.d 24 juli 1997 heeft tiet bedrijf reeds luchtemiSsicreductiemaatregelen moeten treffen, aangezien sprake was van overschrijding van de NeR-eisen voor de volgende emissies: benzeen (NeR-klasse C3), zwavelwaterstof (NeR-klasse gA2), totaal koolwaterstoffen (Otot). Met dei voorgeschreven emissiebeperkende maatregelen worden de genoemde overschrijdingen opgeheven. Om te controleren of na het treffen van de nodige emissiebeperkende voorzieningen wordt voldaan aan de vergunningseisen is een controlemeting voorgeschreven. Het meetprogramma moet voorafgaand aan de metingen ter goedkeuring aan de Milieudienst worden voorgelegd Ten aanzien van geur is het bij de aanvraag gevoegde onderzoek van DHV bestudeerd Uit tabel 4 blijkt dat van de volgende bronnen de geuremissie is bepaald. Het gaat hier om put 16 (0,53.106 ge/m3), afzuiging schudzeef (l .I93.106ge/m3), afzuiging Qx-ea (0,61.106ge/m3),ruüateluchl Qx-en (0,11.106 ge/m3). De geuruitworp van de eveneens relevante bron, de driefasendecanter, ontbreekt Bovendien was er geen duidelijk beeld van geurverspreiding naar de omgeving op basis van de gehanteerde uitgangspunten in de voorliggende aanvraag.
.20
Behandelnummer -B01/1007 MD 1999 Op aanvraag vain de Milieudienst Amsterdam, heeft AVR de geurverspre <
(Rapport Geurverspreidingsberekeningen voor AVR-Industrie Amsterdam BY. vanTebodnr 8 september 2000. Dit rapport wordt ter informatie bij de stukken ter inzage gelegd Er zijn geen geurklachten bekend uit de omgeving van AVR, wel blijkt uit'de berekening dat er binnen de • geurcontour van 10 ge/m3 als 98 percentiel grens enkele woningen liggen waar geurhinder zou kunnen optreden. Er wordt ervan uitgegaan dat nadat de benodigde maatregelen voor het reduceren van emissies raar lucht zijn getroffen, er geen geurhinder voor de omgeving meer zal optreden. Als vangnetartikelen voor geurhinder hebben wij de voorschriften 2rl4enZ-15 aan de vergunning verbonden. In het rapport wordt aangegeven dat inmiddels in de feitelijke huidige bedrijfsvoering een aantal uitgangspunten zijn gewijzigd die feitelijk leiden tot een lagere geurbelasting dan op basis van de uitgangspunten, zoals deze in de aanvraag zijn aangegeven is berekend. Indien AVR van mening is dat de uitgangspunten van het laatst uitgevoerde geuronderzoek inmiddels in de feitelijke bedrijfsvoering gewijzigd zijn, ten gunste van de geuremissie, bestaat de mogelijkheid voor AVR. een wijzigingsvergunning aan te vragen dat vergezeld gaat van een nieuw geuronderzoek op basis van de juiste en actuele bedrijfsuitgangspunten. Milieu- en kwaliteitszorgsysteem De aan deze beschikking verbonden voorschriften waarborgen een voldoende niveau van -imilieuzorg. Proefneming . . Proefnemingen worden gekenmerkt door een beperkte duur-(maximaal zes maanden) en een beperkte hoeveelheid afvalstoffen die wordt verwerkt om de noodzakelijke informatie te vergaren. Voor het uitvoeren van een proef heeft vergunninghouder vooraf schriftelijke toestemming van. de directeur van de Milieudienst Amsterdam nodig. Daartoe moet een aantal gegevens worden verstrekt om de proef te kunnen beoordelen. Zodoende kan worden voorkomen dat de inrichting en de milieubelasting via proeven op oneigenlijke wijze worden uitgebreid, en kan de positie van derden, worden gewaarborgd. Gegevens die moeten worden overgelegd hebben daarom onder meer betrekking op de proef (technisch en procedureel), wijzigingen in de bedrijfsvoering, de milieubelasting en veiligheid. In het belang van een zo hoogwaardig mogelijke verwerking is in deze beschikking een rapportageverplichting opgenomen ten aanzien van proeven en tests (zie de voorschriften H-2, 6e lid en H-5). Acceptatie/administratie De acceptatieprocedure moet gericht zijn op een zo doelmatig mogelijke verwijdering en is daarom. belangrijk voor de uiteindelijke verwerking van afvalstoffen. Als de afvalstoffen niet voldoen aan de acceptatiecriteria kan en mag de aanvrager de afvalstoffen niet accepteren. De aanvraag bevat een lijst van de te accepteren afvalstoffen en een beschrijving van de acceptatieprocedure, het acceptatiereglement en de administratieve procedure. Inmiddels zijn deze alweer achterhaald door nieuwere, goedgekeurde, procedures van juni 2000. De laatst goedgekeurde procedures moeten evenwel worden geactualiseerd en aangepast aan wat is vermeld in deze beschikking (voorschrift B-8). 4 BEDENKINGEN BIJ DE ONTWERP-BESCH1KK1NG Tegen de ontwerp-beschikking zijn schriftelijk bedenkingen irgebracht door: Stichting Buurtbelangen Geuzenveld-Slotermeer, bij brief van 25 april 2000, ingekomen op 27 april 2000 en inhoudelijk nader onderbouwd bij brief van 8 mei 2000, ingekomen op 9 mei 2000. Steins, Bisschop, Meijburg & Co N. V., die optreedt als gemachtigde namens AVR Industrie Amsterdam B.V., bij brief van 26 april 2000, ingekomen op 27 april 2000. Daarnaast is, buiten de wettelijke termijn, op 7 juni 2000 een memo binnengekomen van de Inspectie Milieuhygiëne Noord-West met op- en aanmerkingen op dé ontwerp-beschikking. Hoewel deze memo buiten de wettelijke termijn is ingediend, zal aandacht worden besteed aan deze op- en aanmerkingen. De bedenkingen en opmerkingen worden hieronder weergegeven. De reactie van het bevoegd gezag staat direct onder de desbetreffende bedenkingen onder de kop Reactie bevoegd gezag.
Behandelnummer
Bladzijde
B01/1007 MD 1399
.
.™
/^/\n\7
De bedenkingen van de Stichting Buurtbelangen Geuzenveid-Slo term eeï i i f W 1.1 De bezwaren hebben betrekking Op: - enige onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in de aanvraag, ontweipbesciuJclcing en de V V Ut - onduidelijkheid over afstemming met overige vergunningen, met name de vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren - het ontbreken van duidelijke emissie-eisen - het ontbreken van een goedgekeurde acceptatieprocedure. Deze onduidelijkheden worden hierna toegelicht 1*2 Onduidelijkheid opslag gevaarlijke (afvalstoffen: Op pag. 2 van de ontwerpbeschikking staat dat men een uitbreiding van het aantal opslagloodsen, drie, in plaats van de aangevraagde een, wil realiseren. Dit is pas bekend geworden gedurende de aanvraagperiode. Het is nu onduidelijk of hierdoor ook de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke (afvalstoffen zal toenemen en of dit een uitbreiding van de capaciteit van de inrichting betekent Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar wat hierover staat onder l Aanvraag. 1.3 Onduidelijkheid afstemming vergunning Wet milieubeheer riek vergunning imgevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren 24 april 1997: Uit de ontwerpbeschikking blijkt, dat de huidige aanvraag enige omissies en tegenstrijdigheden bevat, waardoor een aantal acitiviteiten niet zal worden toegestaan. Ook wordt er een uitbreiding van de activiteiten aangevraagd met betrekking tot het accepteren en ontwateren van baggerslib uit de Petroleumhaven. De vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren dient zich te voegen naar de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Vraag of de vigerende Wvo-vergunning we! in overeenstemming is met de nu te verlenen Wm-vergunning. Vrees dat eventuele tegenstrijdigheden in beide vergunningen, die op verschillende aanvragen zijn gebaseerd, een doelmatige handhaving van beide vergunningen zal kunnen frustreren. Reactie bevoegd gezag Ten aanzien van de afstamming tussen Wvo- en Wm-vergunning en de vraag of de vigerende Wvo-vergunning toereikend is in verband met het voorgenomen ontwateren van baggerslib, heeft herhaaldelijk overleg plaatsgevonden tussen de Milieudienst en Rijkswaterstaat Het standpunt van Rijkswaterstaat is dat zodra de kwaliteit van de aangevoerde bagger voldoet san de acceptatiecriteria behorende bij de vigerende Wvo-vergunning, deze stroom geaccepteerd mag worden. Voor de Wvo-vergunning geldt als toelatingscriterium voor afvalstoffen binnen de inrichting niet zozeer de vorm van de afvalstof, maar het gegeven dat elke afvalstof moet voldoen aian de acceptatiecriteria. Bagger wordt daarmee gelijkgesteld aan elke andere afvalstroom verwerkt door de AVK. 1.4 Export oliehoudende sloffen: Op bladzijde 6 van de ontwerpbeschikking staal: dat oliehoudende stoffen, die volgens het Besluit organisch halogeengehalte brandstoffen niet sis brandstof maar als afvalstof aangemerkt worden, niet mogen worden geëxporteerd als brandstof; maar wel als afval conform de Nederlandse wetgeving. Verzoek een voorschrift overeenkomstig deze zinsnede aan de beschikking toe te voegen. Reactie bevoegd gezag Zie Vvgb onder behandeling bedenkingen ad l. 1.5 Verbranden afvalstoffen of het doen van proefverbrandingen: Op blz. 8 van de ontwerp-beschikking wordt vermeld, dat de aanvrager geen vergunning heeft aangevraagd voor het verbranden van afvalstoffen of het doen van proefVerbrandingen, Verzoek aan VROM de artikelen in de WGB die deze activiteit wel mogelijk maken, te verwijderen. Het betreft in elk geval artikel 6 . lid 8. Verzoek ook de tekst op blz. 15 WGB onder de kop v verbranden van gevaarlijke afvalstoffen' dienovereenkomstig aan te passen, evenals de tekst in bijlage I' toegestane activiteiten'.
Bflhandelnummer
•
B01/1007 MD 1999 Reactie bevoegd gezag
Bladzijde
l
'•*
r OPv V> V/ JL JL
Zie Vvgb onder behandeling bedenkingen ad 2.
1.6 Ontbreken emissie-eisen: Het is niet duidelijk welke emissie-eisen gehandhaafd zuilen worden. Hetzelfde geldt voor geuroverlast Reactie bevoegd gezag Er wordt van uitgegaan dat bedoeld wordt emissie-eisen naar lucht De vergunning is op dit punt aangepast ten opzichte van het ontwerp. Verwezen wordt naar wat hierover staat in paragraaf 3.4 Concrete gevolgen. 1.7 Acceptatieprocedure, -reglement en administratie Tot nu toe is de inrichting in werking geweest zonder over een door het bevoegd gezag goedgekeurde acceptatieprocedure/reglement te beschikken. Verzoek de goedgekeurde procedure, die deel gaat uitmaken van de vergunning, toegestuurd te krijgen. Reactie bevoegd gezag Inmiddels heeft vergunninghouder op 20 juni 2000 een nieuwe acceptatieprocedure en een nieuw acceptatiereglement opgestuurd, die zijn goedgekeurd De door AVR ingediende procedure monstèrname en analyse behoeft nog aanpassing op enkele punten en is nog niet formeel goedgekeurd. Op 12 november 1998 hebben is vergunninghouder bij brief; die vergezeld ging van een kopie van de toen van kracht zijnde acceptatieprocedure, kenbaar gemaakt dat het een gebruikelijke werkwijze is om stukken bij de Milieudienst te kunnen inzien. Desgewenst kunnen omvangrijke stukken, zoals acceptatieprocedures van bedrijven, op verzoek tegen een vergoeding vaa. de kosten gekopieerd worden. Ter informatie wordt de laatste goedgekeurde acceptatieprocedure ter inzage gelegd bij de definitieve vergunning. De bedenkingen van Steins, Bisschop, Meijburg & Co, Advocaten en Notarissen, namens aanvrager 2.1 AVR wordt de nieuwe exploitant van de inrichting waarvoor Ruhr Carbo Milieu BV vergunning heeft aangevraagd. Aan de Milieudienst Amsterdam is een uittreksel van AVR uit het register van de betreffende Kamer van Koophandel verstrekt De tenaamstelling 'Ruhr Carbo Milieu B.V.' is niet meer van toepassing,
Reactie bevoegd gezag Deze bedenking is gegrond; de naam van de huidige exploitant is in de definitieve vergunning dienovereenkomstig aangepast Enige algemene bezwaren. 2.2 De ontwerp-beschikking is op onderdelen erg gedetailleerd en daardoor in sommige gevallen onnodig belemmerend voor een flexibele invulling van activiteiten. Het met gedetailleerde voorschriften te dienen milieubelang is daazbij vaak onduidelijk. Reactie bevoegd gezag Niet concreet wordt aangegeven welke voorschriften te gedetailleerd zijn en daardoor onnodig belemmerend werken, noch welk alternatief aanvrager hier tegenover stelt In zijn algemeenheid geldt de doelstelling om de vergiinningsvoorschriften zowel voor bedrijf, omgeving als het bevoegd gezag zo duidelijk mogelijk te laten zijn, zodat zo min mogelijk risico bestaat op interpretatieverschillen. 2J De ontwerp-beschikking is gecompliceerd verwoord. De considerans is niet altijd in voorschriften terug te vinden terwijl de Vvgb niet integraal in de ontwerp-beschikking is overgenomen waardoor niet steeds duidelijk is welke voorschriften van de wgb wel en met van toepassing zijn. Bovendien kloppen de voorschriften van de ontwerp-beschikking niet steeds met die van de ontwerp-vvgb.
i
23
Behandelnummer
.
B01/1007 MD 1999
Reactie bevoegd gezag
Bladzijde
,
'
COPY
Deze bedenking is gegrond; er wordt aangesloten bij en verwezen naar hè} gestelde in de Vvgi onder behandeling bedenkingen ad 4, 2.4 De Regeling Scheiden e.d. is in de ontwerp-beschikking geïntegreerd zonder dat steeds duidelijk is wanneer ontheffing en vrijstelling wordt gegeven. Hetzelfde geldt voor het Besluit organohalogeengehalte voor brandstoffen (Bohb). Dit alles leidt tot een rechtsonzekere en moeilijk handhaafbare vergunning.
Reactie bevoegd gezag Wat betreft het verzoek om vrijstelling van de bepalingen van de Regeling scheiden en gescheiden honden van gevaarlijke afvalstoffen wordt verwezen naar de considerans van de Vvgb en naar paragraaf 3.3 in de belangenafweging van deze beschikking. De beschikking is op dit punt aangepast ten opzichte van het ontwerp. Wat betreft de overwegingen met betrekking tot het BOHB wordt verwezen naar wat hierover in de considerans van de Vvgb staat 2.5 AVR wil een belangrijke régionale en ook landelijke rol spelen op het gebied van de afvalinzameling en -verwerking. Een centrale plaats hierin bestaat uit het feit dat AVR een HOI-functie bekleedt en tevens een belangrijke dienstverlener is naar de offshore en de industrie. AVR. wil aan de klanten in deze sectoren een totaalpakket aan diensten aan kunnen bieden. Dit pakket verdraagt zich in de visie van AVR heel wel met de in het rijksoverheidsbeleid vastgelegde uitgangspunten. Echter zowel de ontwerp-beschikking als de ontwerp-wgb be\fatten voor AVR niet aanvaardbare weigeringen en beperkingen van activiteiten, wat er op duidt dat AVR en bevoegd gezag duidelijk van mening verschillen over de- vraag wat op basis \an het criterium doelmatigheid een adequate invulling is van de door AVR voorgenomen activiteiten. Reactie bevoegd gezag Niet concreet wordt aangegeven welke weigeringen en/ofbeperkingen voor AVR niet aanvaardbaar zijn en waarom niet In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Nederlandse overheid bij vergunningverlening voor (gevaarlijk) afvalverwerkers toetst aan het uitgangspunt van een doelmatige verwijdering van afvalstoffen. Voor een uitleg van dit begrip wordt verwezen naar de belangenafweging van deze beschikking. Zie ook paragraaf 3.2 en 3.3 van de belangenafweging van deze beschikking. 2.6 AVR heeft (uiteraard voorheen via Ruhr Carbo) bij meerdere gelegenheden haar standpunt verwoord met betrekking tot op haar activiteiten van toepassing zijnde vergunningsvoorschriften, wet- en regelgeving en de wijze van toepassen van beleidsplannen door het bevoegd gezag. AVR .wenst eerder ingediende bezwaren tegen diverse passages uit de vigerende vergunning of tegen nieuwe wet- en regelgeving onverkort te handhaven zolang er nog geen uitspraak over is gedaan. AVR verwijst ten deze naar de volgende stukken die als bijlage aan dit bezwaarschrift worden gehecht 2.7 Schriftelijke bedenkingen tegen vigerende vergunning ingediend op 8 januari 1997
Reactie bevoegd gezag: Zie het gestelde bij 2.7.1. tm. 2.7.12 2.8 Beroepschrift legen de vigerende vergunning van 4 september 1997 Reactie bevoegd gezag: Zit het gestelde bij 2.8,1, Lm. 2.8.11 2.9 Aanvraag van 26 juni 1998 ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer wegens invoering Regeling Scheiden e.d.
i 24
Behandetnummer B01/1007 MD 1999
Reactie bevoegd gezag: Zie het gestelde bij 2.9.
Bladzijde
COPY
2.10 De bezwaren die een zusteraiaatschappij van AVR, Afvalverwerking Botlek BV, op 24 . februari 2000 bij het college GS van Zulu-Holland heeft ingediend naar aanleiding van de wijziging van het Besluit organisch halogeengehalte van brandstoffen per l maart 1999 Reactie bevoegd gezag Zie het gestelde bij 2.10.1. uu. 2.10.4 2.11 Brief van de Milieudienst van 13 april 2000 aan AVR betreffende de Regeling Scheiden e.d, Reactie bevoegd gezag
Zie het gestelde bij 2.11.1. LOL 2.11.2 Voor zover de in de documenten onder 2.7 tot en met 2.11 verwoorde bezwaren en bedenkingen niet direct of indirect worden gehonoreerd in de thans voorliggende ontwerp-beschikking en ontwerp- wgb, uiteraard voor zover mutatis mutandis van toepassing, verzoekt AVR deze bedoelde bedenkingen als hier herhaald en ingelast te beschouwen en opnieuw in te brengen op deze plaats. ad2.7Schriftelijke bedenkingen tegen vigerende vergunning ingediend op 8 januari 1997 Navolgend worden de punten uit bovengenoemd stuk behandeld, voor zover deze nog relevant zijn voor onderhavige beschikking. 2.7.2 Principieel bezwaar tegen het. verbieden van be-/verwerken van bepaalde categorieën afvalstoffen, die wel aan TCA Milieutechniek waren vergund Reactie bevoegd gezag De aanvraag van de revisievergunning voor AVR Industrie Amsterdam B.V. geldt als basis voor deze beschikking. In deze beschikking opgenomen verboden zijn elders in dit besluit gemotiveerd. Eventuele overige verboden zijn elders gemotiveerd. Een aanvraag wordt verleend na toetsing aan de meest actuele inzichten en regelgeving op dat moment, inclusief de op dat moment geldende overwegingen met betrekking tot doelmatigheid In de afgelopen jaren is er nogal wat veranderd in het toetsingskader (nieuw MJP-GA, het in werking treden van het BOHB en de Regeling scheiden en gescheiden houden). 2.7.2 Bezwaar tegen de beperkende consequenties van de invoering van het BOHB voor het be-/verwerken van afgewerkte olie en andere oliehoudende stoffen en het verstoken van product als brandstof in de eigen stoomketels. Reactie bevoegd gezag
Zie Vvgb, onder andere onder ad 2,13 en ad 9,38. 2.73 Bezwaar tegen het verbod om herbruikbare oliehoudende Doorspoeling, -cutting en -gruis te bewerken. iïeactie bevoegd gezag Zie Vvgb onder ad 10, 36. 2,7.4 Bezwaar tegen ongelijke behandeling van gelijksoortige installaties door de diverse overheden ten aanzien van de acceptatiecritcria en de lozingsparametcrs van de afvaiwaterbehandelingsinstallaties.
25
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
•
Bladzijde 2ö
Reactie bevoegd gezag Voor zover het zaken betreft die te maken hebben met afValwaterlozing wofdftHt £elëgi1d il WvQ-vergunning, die buiten het kader van deze beschikking valt Voor de acceptatrècriterhrwo door u niet precies aangegeven waartegen nu bedenkingen bestaan. Naar verwachting worden binnen afzienbare termijn (ca. 1-2 jaar) de resultaten van het onderzoek 'De verwerking verantwoord; uitvoering aanbevelingen Commissie HOI's en inspectie-onderzoek' landelijk bij vergelijkbare bedrijven geïmplementeerd. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid bevorderd. 2.7.5 De CBE is nog niet gerealiseerd; daarom bezwaar om afgewerkte olie niet meer te mogen opwerken tot brandstof Reactie bevoegd gezag Voor het standpunt rondom het BOHB en de CBE wordt verwezen naar het gestelde onder ad 9, 38 behandeling van bedenkingen in de Vvgb. 2.7.6 Bezwaar tegen het gescheiden houden van afgewerkte olie en bilge van de scheepvaart Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de considerans van de Vvgb, het gestelde onder Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. 2.7.7 Bezwaar tegen het opnemen van een organisch halogeengehalte in de brandstof voor de stoomketels van 50 mg/kg na het inwerking treden van het BOHB. Reactie bevoegd gezag Zie onder ad 2,13 behandeling van bedenkingen in de Vvgb. 2.7.8 Bezwaar tegen het weigeren van de be-/verwerkxng van boorspoeling, oliehoudende boorcutting en oliehoudende boorgruis. Reactie bevoegd gezag Zit Vvgb behandeling bedenkingen onder ad 10,36, 2.7.9 Bezwaar tegen de vergunningstermijn van vijf j aar; men wil graag vergunning voor tien jaar. Reactie bevoegd gezag Zie Vvgb behandeling bedenkingen onder ad 18. 2.7. l O Bezwaar tegen verschillende bewaartermijnen die worden genoemd in de Wm-vergunning en in de Vvgb. Voorstel om hier eenduidig vijfjaar van te maken. Reactie bevoegd gezag Aan dit punt wordt zoveel mogelijk tegemoet gekomen. 2.7.11 Bezwaar tegen het onvoorwaardelijk weigeren van het bewerken van PMV-ows. Wanneer in de toekomst uit onderzoek mocht blijken dat de kwaliteitsverschillen tussen PMV-ows en 'gewoon1 ows zijn weggevallen, wil AVR de mogelijkheid hebben om eveneens PMV-ows te bewerken. Reactie bevoegd gezag Deze afvalstroom wordt in onderhavige aanvraag niet aangevraagd noch door AVR bewerkt De bedenking is daarom niet gegrond
Befiandelnunra
•B01/10Q7 MP 1999
2.7.12 Hierna volgt artikelsgewijs commentaar op de Verklaring van gea 6, 7 en 8. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de Vvgb, behandeling bedenkingen, onder ad 6.
ad 2.8 Beroepschrift tegen de vigerende vergunning van 4 september 1997 2.8.1 De destijds ingebrachte punten 0.0, 1.0, M, 1.2, IJ, 1.4 zijn niet meer relevant aangezien het toetsingskader tegenwoordig het Meerjarenplan Gevaarlijke A/valstoffen is. De destijds ingebrachte punten 2.0 (CBE), 3.0 (gescheiden houden bilge en afgewerkte olie scheepvaart), 4.0 (BOHB), 4.4 (inzet eigen geproduceerde brandstof in stoomketels), 5.0 (oliehoudende boorspoeling, -cutting en -gruis), 6. l en 6.2 (investeringsomvang in relatie tot vcrgunningentennijn), 9.0 (be-/venverken vanPMV-ows), 9, l (verwerkingsmstallatie), l O* (scheiden van afgewerkte olie van vaartuigen en oliehoudende afvalstoffen) zijn hierboven onder ad 2.7 al aan de orde gekomen. Punt l O I is niet meer aan de orde omdat het bestreden voorschrift uit de vorige vergunning niet meer in die vorm aan de onderliggende vergunning is verbonden. 2.8.2 Punt 5. l ,. Definitie OBM. Aangevoerd wordt dat de TninimiimsTandaard uit het MJP-GA n alleen betrekking heeft op OBM (Oil Based Mud) (lees: Doorspoeling en gruis) en niet op de oliehoudende boorcutting.
Reactie bevoegd gezag Er is geen reden dat er met oliehoudende boorcutting anders moet worden omgegaan dan met OBM. Deze begrippen dieneij als gelijk te worden beschouwd. Punt 5.2. Bezwaar tegen het punt dat de be-/verwerkingstechniek voor OBM niet zou voldoen aan de in het MJP-GA u genoemde Reactie bevoegd gezag Voor het standpunt inzake boorspoeling en -gruis wordt verwezen naar het gestelde in de Vvgb onder behandeling bedenkingen ad 10, 36. 2.83 Punt 10A: Bezwaar tegen het niet mogen verwerken van crude (vlampunt lager dan OOC) en andere stoffen met een vlampunt < 2 1OC zoals benzine, nafta, condensaat, benzinesiudge. De opslag is geschikt voor KI- producten conform de richtlijn CPR 9-2. Producten met een licht vlampunt zijn geschikt om te blenden met zware stookolie om de viscositeit en het vlampunt van dit product te verbeteren. Reactie bevoegd gezag Blenden van crude met andere afvalstoffen met een vlampunt <21OC, zoals benzine, nafta, condensaat, benzinesiudge met zware stookolie om de viscositeit en het vlampunt van dit product te verbeteren wordt niet aangevraagd Uit de bijlagen l en 2 van het acceptatiereglement dat bij de aanvraag is gevoegd, blijkt dat stoffen met een vlampunt lager dan 2 1 C zonder beVvcrwerking worden afgevoerd naar derden (A5). Bovendien is het niet mogelijk het vlampunt door blenden te verhogen. De componenten die voor het lage vlampunt zorgen, dienen bijvoorbeeld thermisch te worden verwijderd Als componenten met een laag vlampunt niet worden verwijderd, kan gevaar ontstaan bij de afeemers die de afvalstoffen als brandstof inzetten. Het bezwaar is derhalve ongegrond.
Behandelnummar B01/1007 MD 1939
,
Bladzijde ,28*
2.8.4 Punt l O E: Verzoek AVR toe te staan actief kool te mogen be-/verw
Reactie bevoegd gezag Uit tabel 3. l van de aanvraag blijkt dat de actieve kool die wordt bewerkt niet Vvgb-plichtig ia. Het betreft dus niet-gevaariijk afval. Actief kool (geen afvalstof maar puur product) mag worden toegepast als hulpstof in het proces. Het inzetten van verzadigd actief kool van derden (waste-to-waste) is niet doelmatig aangezien dit actief kool: a, verontreinigende componenten kan bevatten waaronder zwarte lijststoffen waarvoor geldt dat het terugbrengen in de kringloop niet gewenst is; b. bij verzadiging niet meer goed werkt als hulpstof. Het verzoek om actief kool als afvalstof te be-/verwerken c.q. in het proces in te zetten wordt derhalve niet gehonoreerd 2.8.5 Punt 10: Bezwaar tegen het gescheiden moeten houden van afgewerkte olie van vaartuigen en overige oliehoudende afvalstoffen. Reactie bevoegd gezag Ten aanzien van dit punt wordt verwezen naar de considerans van de Vvgb, onder de kop: 'Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen', en de behandeling van de bedenkingen in de Vvgb onder ad 9,38. 2.8.6 Punt 10 F: Bezwaar tegen het in bepaalde gevallen weigeren van toestemming voor export van olie-afval op grond van fa Europese Verordening voor overbrenging van afvalstoffen (EVOA). Reactie bevoegd gezag De EVOA is van toepassing op export van (gevaarlijke) afvalstoffen naar het buitenland. Dit is een verordening die buiten het toetsingskader van de Wet milieubeheer voor deze vergunning valt De bedenking is derhalve niet gegrond. 2.8.7 Punt 10 G: Bezwaar tegen het aan twee instanties toestemming moeten vragen voor het voornemen van proefnemingen (VROM en de Milieudienst Amsterdam) aangezien dit tegenstrijdige meningen/oordelen kan opleveren. Gevraagd wordt de beoordeling van proefnemingen aan de directeur van de Milieudienst te laten. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de Vvgb, behandeling bedenkingen onder ad 23 onder T3. 2.8.8 Punt l O H: Verzoek in de vergunning een aanvulling op te nemen, hetzij in de overwegingen, hetzij in de voorschriften, om te waarborgen dat de eventuele vertrouwelijke bediijfsgegevens met betrekking tot proefnemingen niet bekend worden gemaakt aan derden. Reactie bevoegd gezag Op de goedkeuring is afdeling 3.5 van de Algemene \vet bestuursrecht niet van toepassing. Dit betekent dat de over te leggen gegevens van proefnemingen niet ter inzage komen te liggen. De openbaarheid van 'milieustukken' waarvan besloten is de goedkeuring niet voor te bereiden met afdeling 3.5 van de Algemene wei bestuursrecht wordt geregeld door de algemene openbaarheidsregeling van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op grond van de Wob verstrekt het bevoegd gezag geen informatie als het bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die vertrou welijk aan het bestuursorgaan zijn medegedeeld. Dat kan ook het geval 2ijn als het bedrijf verplicht is de gegevens mede te delen. Deze gegevens mogen niet worden verstrekt als een derde Haaf om vraagt Van vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens is sprake als uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers.
Behandetnummer .B01/1007 MD 1999
—.
Bladzijde
2.8.9 Punt l O J: Bedenkingen tegen de extra administratieve belasting die edtojajlggrgge ajn c e Directeur Afvalstoffen met zich meebrengt Er wordt al gerapporteerd aai. een aantal instantie .
Reactie bevoegd gezag De in het rapportage-artikel gevraagde gegevens kunnen eenvoudig worden afgeleid uit de administratie. De gegevens die aan het LMA of andere instanties worden gemeld, betreffen andere gegevens dan in het rapportage-artikel worden gevraagd. Het bezwaar is 'ongegrond. 2.8. 10 Punt 1 1 : Diverse bedenkingen met betrekking tot het punt van verstoken van afvalstoffen als energiedrager ten behoeve van het ketelhuis.
Reactie bevoegd gezag Voor het standpunt hieromtrent wordt verwezen naar de Vvgb onder ad 2, 13. 2.8.11 Punt 12.0: Verzoek voorbewerking toe te staan van licht met kwik verontreinigde afvalstoffen, Reactie bevoegd gezag Voorbewerking van met kwik verontreinigde waterstromen wordt toegestaan. Verwezen wordt naar de considerans van de Vvgb onder 'Met kwik verontreinigd afvalwater1. Daarnaast wordt samenvoeging van kwikhoudend afval met ander kwïkhoudend afval toegestaan ten behoeve van afvoer aan een vergunninghouder die het afval verwerict of definitief verwijdert
ad 2.9 Aanvraag van 26 juni 1998 ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer wegens invoering Regeling Scheiden e.
ad 2.10 Bezwaren van AVB, bij het college GS van Zuid-Holland, van 24 februari 2000; naar aanleiding van de ingevoerde wijziging van bet Besluit organisch halogeengehalte van brandstoffen per l maart 1999. Navolgend worden de punten uit bovengenoemd stuk behandeld, voor zover die relevant zijn voor deze beschikking. 2.10.1 Hoewel het hier schriftelijke bedenkingen betreft voor andere vestigingen van AVR dan die in Amsterdam, wordt toch kort op de strekking van dit bezwaarschrift ingaan. Principieel wordt de concentratiegrenswaarde van 50 ppxn voor EOX uit het Bohb aangevochten. Er is in Nederland immers nog geen Centrale Bewerkingseenheid van kracht, waardoor het separaat moeten houden en niet meer tot brandstof mogen opwerken van arValolieachtige stromen met een gehalte meer dan 50 ppm EOX tot hogere kosten leidt voor verwijdering, wat wordt afgewenteld op de scheepvaart Reactie bevoegd gezag Voor het standpunt rondom het BOHB en de CBE wordt verwezen naar ad 9, 3 8 behandeling van bedenkingen in de Vvgb. 2.10.2 AVR wil arValolieachtige stromen (inclusief afgewerkte olie uit de scheepvaart) kunnen blijven voorbewerken en geschikt maken voor verdere be-/verwerking door derden, ongeacht de precieze benaming, de herkomst, het gehalte EOC1 of de bestemming.
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
Reactie bevoegd gezag
i—
Bladzijde. i3Ö
COPY
Het beleid omtrent de be-/vcrwerking van afvaiölieachtige stromen CQ afgCVJerkte olie IS inmiddel
voldoende aan de orde geweest in de V vgb en de behandeling van de bezwaren die hier betrekking ophebben. 2.103 AVR vraagt, tot het in werking treden van de CBE, de werkwijze die gehanteerd werd tot aan het in werking treden van het BOHB te mogen handhaven, inclusief het mogen produceren van brandstoffen of voorbewerkte producten ten behoeve van brandstoffen. Reactie bevoegd gezag Voor het standpunt rondom het BOHB en de CBË wordt verwezen naar de Vvgb onder ad 9, 38. 2.10.4 Verzoek afgewerkte olie vanuit het oogpunt van doelmatigheid te mogen, ontwateren; het water kan behandeld worden in de afValwaterbehandelingsinstaUaXie. Reactie bevoegd gezag Dit verzoek wordt gehonoreerd; zie de considerans bij de Vvgb onder 'Afgewerkte olie van vaartuigen1.
ad 2.11 Het besprekingsverslag van 24 februari 2000; betreffende overleg tussen AVR en het bevoegd gezag over het ontwerp van de 'Verklaring van geen bedenkingen' en het (concept) ontwerp-besluit van de Milieudienst op het verzoek van AVR tot ontheffing van 30 juni 1998 met betrekking tot een aantal bepalingen uit de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. 2.11.1 AVR vraagt naar de achtergrond van de restrictie van het verbinden van een grenswaarde aan het vlampunt van 55 °C, als het gaat om het samenvoegen van afgewcrtae olie met licht verontreinigde stookolie, gasolie en dieselolie. Reactie bevoegd gezag Deze restrictie is niet terecht aangezien van de samengevoegde stoffen geezi brandstof noch halffabrikaat gemaakt mag worden. De beperking is daarom vervallen in de definitieve Vvgb. Zie het gestelde onder 2.8.3 (restrictie voor samenvoegen bij vlampunt kleiner of gelijk aan 21 °C). De overige opmerkingen die betrekking hebben op acties voor de Milieudienst Amsterdam zijn inmiddels uitgevoerd dan wel niet meer aan de orde. Brief van de Milieudienst Amsterdam van] 3 april 2000 met ah onderwerp: Beschikking ingevolge de Regeling scheiden en gescheiden houden. In de brief wordt er abusievelijk melding van gemaakt dat het verzoek om ontheffing inzake de Regeling niet gelijktijdig zal verlopen met de (onderhavige) beschikking op de aanvraag Wet milieubeheer. Besloten is de afwikkeling in voorliggende beschikking af te handelen. Zie ook het gestelde bij behandeling van bedenking 2.4, Bedenkingen betreffende de considerans 2.12 pag. 2, Ie alinea: het bevoegd gezag overweegt dat tabel 3. l van de aanvraag precies aangeeft welke (gevaarlijke) afvalstoffen samengevoegd kunnen worden, waaruit kennelijk afgeleid wordt dat andere samenvoegingen uitgesloten zijn. Mogelijk wekt de toelichting op de tabel 3.1 . verwarring. Overigens is niet duidelijk in hoeverre een en ander in de voorschriften is vastgelegd.
Behandelnumm'er .B01/1007 MD 1999
Reactie bevoegd gezag Bepalend voor de afvalstoffen die gemengd mogen worden zijn:
l
m
Bladzijde , , 3l
COPY
de regels uit de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijks a/valstoffen. Bepalingen hieromtrent zijn vastgelegd in de Vvgb art. 5 en in deze beschikking in voorschriften M-l t/m M-5. antimengclausule uit Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen. De strekking van deze clausule bepaalt dat gevaarlijke afvalstoffen niet gemengd mogen worden om onder de concentratiegrenzen van het BAGA uit te komen. Van gevaarlijke afvalstoffen mag door middel van mengen niet gekomen worden tot niet-gevaarÜJke afvalstoffen. Dit betekent dat als gevaarlijke afvalstoffen worden samengevoegd met niet-gevaarlijke (bedrijfs)afvalstoffen, de totale gemengde partij moet worden afgevoerd als gevaarlijk afval (samengevat: g,a> b.a. » g.aj. Bepalingen hieromtrent zijn in deze beschikking in voorschrift M-2 lid l vastgelegd. Als voldaan wordt aan het bepaalde in bovenvermelde Regeling en aan de overige specifieke voorwaarden en bepalingen in deze vergunning, mogen (gevaarlijke) afvalstoffen worden gemengd. Overigens mag uit de aanvraag geconcludeerd worden dat tabel 3.1 limiterend is voor zowel het ontvangen, opslaan, opbulken en be-/verwerken voor de afvalstoffen die hier zijn genoemd. Ook is de aanvraag duidelijk over de afvalstoffen waarvan wordt aangevraagd deze samen te voegen: dit zijn alle afvalstofcodes die in tabel 3. l op één regel zijn aangegeven. Gelet op bovengenoemde bepalingen in.de vergunning en het feit dat dat de aanvraag onderdeel uitmaakt van de beschikking, zijn de voorwaarden met betrekking tot het mengen van afvalstoffen in de vergunning afdoende geregeld. 2.13 Paragraaf 4.3 van de aanvraag, gelezen in combinatie met voornoemde brief van 26 juni 1998, geeft aan welke (gevaarlijke) afvalstoffen samengevoegd moeten kunnen worden. Deze betreffen verschillende categorieën uit tabel 3.1. Het gaat hier om volgens de Regeling Scheiden e.d. als geh'jksoortig beschouwde stoffen (behoudens vier gevallen van ontheffing van de regeling) waarvoor eenzelfde doelmatige be- en verwerkingsmethode geldt Vraag op welk voorschrift een en ander betrekking heeft Reactie bevoegd gezag: Zie onder 2.11 2.14 Pag. 6; 2e alinea: Ten onrechte wordt overwogen dat de opslagbakken en indikbakken dezelfde zijn. Indikbakken zijn stationaire; afsluitbare bakken die voor de opvang, bewerking en opslag van sedimentrijke afvalstoffen worden gebruikt. Opslagbakken zijn verplaatsbare containers die voor tijdelijke opslag van een partij of voor opvang van producten en afvalstoffen uh procesonderdelen kunnen worden gebruikt Opslagbakken zijn afsluitbaar als er opslag van (stank-)emitterende stoften in plaatsvindt Ditzelfde geldt voor de victorbakken. Reactie bevoegd gezag Deze bedenking is gegrond. De desbetreffende passage uit de considerans is vervallen. Voor de voorschriften heeft dit geen consequenties. 2.15 Pag. 6; 4e alinea: Niet duidelijk is wat met 'onverwerkbaar afval' wordt bedoeld. De verwijzing op deze plaats naar bijlage 29 betreffende de verwerking van onverwerkbaar afval in een van de verwerkingsstraten kan niet worden thuisgebracht
Reactie bevoegd gezag De bedenking is gegrond; de desbetreffende passage is vervallen.
Behandeinummef B01/1007 MD 1999
, .
Bladzijda • , 32
2.16 Pag. 6; 5e alinea: In aansluiting op de bij pag. 2 van de considerans gem; gfek kennelijk tabel 3.1 eveneens verwarring waar een niet bestaande categor e 37 wordt vermeld Uiteraard is hier de categorie 36 bedoeld omdat de genoemde afvalstoffen op basis van de vermelde afvalstoffencodes identificeerbaar zijn. Er is sprake van een kennelijke verschrijving (die overigens voorzover dit niet was begrepen in het vooroverleg had kunnen worden opgelost) zodat hier voor 'categorie 37 dient te worden gelezen: 'categorie 36'. Reactie bevoegd gezag Aan dit bezwaar wordt tegemoet gekomen; voor de in de aanvraag genoemde categorie 37 zal categorie 36 worden verstaan. De vergunning is op dit punt aangevuld ten opzichte van het ontwerp. Voor de toetsing van de aangevraagde gevaarlijke afvalstoffen die vallen onder categorie 36 wordt venvezen naar de belangenafweging, paragraaf 3.3 onder 'Overige (gevaarlijke) afvalstoffen (niet Vvgb-plichtig). 2.17 Pag. 7, Ie alinea: Voor zover bedenkingen niet gehonoreerd kunnen worden vanwege het op deze plaats genoemde principe dat er vanuit gegaan moet worden dat wordt beschikt op een aanvraag zoals deze wordt ingediend, zal AVR ter reparatie daarvan een veranderings- of revisievergunning aanvragen dan.wel de wettelijk vereiste meldingen doen. Reactie bevoegd gezag: Deze werkwijze staat AVR vrij. 2.18 Pag. 7, 2e alinea (Verklaring van geen bedenkingen); Bezwaar tegen door de Minister op . deze plaats genoemde bedenkingen. Het is wel doelmatig afgewerkte olie van vaartuigen te verwannen, te centrifugeren en/of samen te voegen met andere afvalstoffen. Afgewerkte olie wordt immers veelal door de ontdoener gemengd aangeboden. Verwannen en centrifugeren dragen als voorbewerking bij aan doelmatige verwerking omdat de energetische waarde van de organische fractie wordt verbeterd. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de Vvgb, behandeling bedenking ad 9. 2.19 Bezwaar tegen het niet toestaan van be- of verwerking van oliehoudend boorgruis voorzover het om herbruikbare producten gaat Het is niet aan de ontvanger om te bepaler, of deze afvalstof tot een herbruikbaar product leidt of niet AVR dient ervan te mogen uitgaan dat aanbieding nietherbruikbaarheid veronderstelt Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de Vvgb, behandeling bedenking ad 10. 2.20 Problemen met het niet toestaan van het opwerken van chemicaliënhoudende afvalstoffen tot brandstof. De definitie van brandstof bevat geen uitsluiting van chemicaliënhoudende afvalstoffen. AVR is van mening dat zolang er vergunninghouders zijn die deze stroom mogen verbranden AVR zich ervan moet kunnen ontdoen. Beperkingen hieromtrent in de vergunning van AVR zijn niet doeltreffend. Reactie bevoegd gezag De aard en samenstelling van chemicaliënhoudende afvalstoffen wijken dermate af van die van oliehoudend afval, dat hiervoor geen vergunning kan worden verleend Het samenvoegen van chemicaliënhoudende afvalstoffen tot een hoogcalorische afvalstof die bij vergunninghouders als afvalstof kan worden verbrand met terugwinning van energie is wel toegestaan.. Het verbod heeft uitsluitend betrekking op de productie van brandstoffen die als product worden afgezet Voor zover het niet-Vvgb plichtige chemicaliënhoudende afvalstoffen betreft, wordt geheel aangesloten bij het standpunt van het Ministerie van VROM en wat hieromtrent in de Vvgb iï» opgemerkt onder ad 11.
Behandelnummer
Bladzijde
Boi/iog? MP 1333
•
2.21 De zin op de laatste alinea van deze pagina (beginnend met 'In ...voorschrift A-2)f is niet te volgen en moet eerst worden verduidelijkt
Het betreft de relatie tussen de art 4 en 5 van de Vvgb en Wm-voorscbriftA-1 Reactie bevoegd gezag Artikel 4 betreft een verbodsbepaling voor gevaarlijke afvalstoffen die niet be-/verwerkl mogen worden. In het geval de Minister van VROM het be-verwerken van bepaalde gevaarlijke afvalstoffen niet toestaat, is Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland, voor deze de directeur van de Milieudienst Amsterdam, bevoegd gezag voor de besluitvorming omtrent aangevraagde acceptatie, opslag eventueel opbulken en afvoer van de betreffende gevaarlijke afvalstoffen. Artikel S bevat specifieke mengbepalingen. Deze bepalingen zijn mede gebaseerd op het verzoek van AVR om vrijstelling op grond van de Regeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. Het mengen van gevaarlijke afvalstoffen is toegestaan binnen de in artikel 5 genoemde randvoorwaarden. In feite is voorschrift A-2 overbodig geworden, aangezien in voorschrift B-6 duidelijk is vastgelegd welke stoffen wei en niet geaccepteerd mogen worden. Voorschrift A-2 is derhalve vervallen. 2.22 Pag. 8,1e alinea; AVR stelt zich op het standpunt dat het verbranden van afvalstoffen in het ketelhuis wel is aangevraagd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2 van de aanvraag. Het lijkt er overigens op dat deze activiteit in de Vvgb wel is toegestaan (zie vervolgvel 31 artikel 6 lid 8). Reactie bevoegd gezag Het verbranden van afvalstoffen in het ketelhuis is wel aangevraagd (paragraaf 4.4.2 van de aanvraag). De bedenking is gegrond Aangesloten wordt bij de behandeling van bedenking ad 2, 13 in de Vvgb. De vergunning is op dit punt aangepast 2.23 Pag 8,2e alinea: Bezwaar tegen de aanname dat steeds van de laatst goedgekeurde versie van de acceptatieprocedure zou moeten worden uitgegaan, als duidelijk is dat van een andere acceptatieprocedure moet worden uitgegaan. Dan moet immers de laatste kunnen prevaleren,
Reactie bevoegd gezag Het is gebruikelijk en logisch voor een bedrijf om steeds volgens de laatste, door zowel het bedrijf zelf als het bevoegd gezag goedgekeurde versie van de acceptatieprocedure te werken. Niet duidelijk is wat precies bedoeld wordt met de gevallen waarin duidelijk zou moeten zijn dat van een andere accepatieprocedure moet worden uitgegaan. Als vergunninghouder wil afwijken van de goedgekeurde acceptatieprocedure, kan deze gemotiveerd goedkeuring vragen aan de directeur van de Milieudienst 2.24 Pag. 8, Oplosmiddelen en koudemiddelen: Het bevoegd gezag stelt dat het niet doelmatig is halogeenarme regenereerbaré koolwaterstoffen ter verbranding aan te bieden. AVR heeft allereerst moeite met het criterium' regenereerbaarheid': het is immers voor h««r economisch niet haalbaar om voor elke aangeboden partij halogeenarme koolwaterstoffen aan te moeten tonen of deze regénereerbaar is of niet. De plicht hiertoe ligt bij de ontdoener. Ook voor oatdoeners zal gelden dat stromen die technisch regénereerbaar zijn, daar om economische redenen vaak niet in aanmerking voor komen. Aanbieding dient dus niet-regenereerbaarheid te veronderstellen, Reactie bevoegd gezag De ontdoener moet op grond van artikel 10.32 van de Wm informatie over de aard, eigenschappen en samenstelling van afvalstoffen verstrekken. AVR moet de ontdoener er op aan te spreken dat deze gegevens ook daadwerkelijk worden verstrekt. Als dat niet gebeurt, moet AVR zelf de desbetreffende gegevens achterhalen of de afvalstoffen niet accepteren. Voor het overige wordt verwezen naar de ten opzichte van de ontwerp-beschikking gewijzigde tekst in de belangenafweging onder paragraaf 3.3., onder doebnatigheidsbeoordeling - Oplosmiddelen CD koudemiddelen {sectorplan 4).
33
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
Bladzijde 34.
23,5 AVR meent dat het in geval van offshore- en scheepvaartacüvilcitcn dot liaati, partijen dan 200 kg te kunnen accepteren. De nict-regenereerbaarheid staat vobrb; derhalve dat ongeacht de in de voorschriften genoemde percentages uverbranding moet kunnen worden aangeboden. Reactie bevoegd gezag Deze bedenking is wat betreft de afgifte van partijen kleiner dan 200 kg gegrond, gelet op de gewenste laagdrempeligheid voor schepen om hun afval af te kunnen geven. Voor AVR geldt immers een MARPOL-aanwijzing voor de categorieën I (minerale olie), n (verpakte chemicaliën) en V (vuilnis). De acceptatie van kleine partijen (< 200 kg) afkomstig van ofishore en scheepvaartactiviteiten zal in de vergunning dan ook worden toegestaan. Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de beschikking. Een acceptatieplicht betekent nog niet dat ook sprake is van een verwerkingsplicht Voor afvalstoffen afkomstig van scheepvaart of off shore, die in hoeveelheden kleiner dan 200 liter •worden aangeboden, moet AVR na acceptatie de vergunningsvoorschriften volgen. In een aantal gevallen zal dit betekenen dat deze afvalstoffen gescheiden moeten worden gehouden en gescheiden moeten worden afgevoerd. 2.26 Pag. 9, Oliehoudende afvalstoffen (sectorplan 6): AVR (of haar voorganger) heeft tegen het onderdeel van de beschikking van 1992 tot het niet vergunnen van PMV o/w/s bezwaar aangetekend (brief 8 januari 1997, zie bijlage). Hierop is nog geen uitspraak gedaan. Aan dit bezwaar mag dus niet zonder meer worden voorbij gegaan. Het betreft hier immers een activiteit die behoort tot de kernactiviteiten van AVR Reactie bevoegd gezag Voor deze activiteit is geen vergunning aangevraagd. De bedenking is derhalve niet gegrond 2.27 De koppeling die in dit verband wordt gelegd tussen doelmatigheid van oliebewerking en de verwerking van de w'atcrfractie in de eigen bioloog is niet op zijn plaats. Het maakt immers voor de doelmatigheid van de verwerking niet uit of dit gebeurt in de bioloog van Amsterdam of in die van AVR. 1
Reactie bevoegd gezag Over dit punt heeft nader overleg plaats gevonden tussen de Milieudienst Amsterdam en het Ministerie van VROM. Dit overleg heeft eind februari 2001 tot het volgende stïindpunt geleid. In de aanvraag is opgenomen dat AVR het afvalwater zelf zuivert Nu dit in de praktijk niet meer gebeurt, doordat AVR de biologische afvalwaterzuivering buiten bedrijf beeft gesteld, moet plotseling een afwijkende verwerkingstechniek worden beoordeeld, waartoe de relevante gegevens in de aanvraag ontbreken. Bovendien is zuiveren van afValwaterzoals aangevraagd overeenkomstig de minimumstandaard zoals genoemd in het MJP-GAII Hiervan kan in principe niet worden afgeweken. Het huidige voorschrift blijft gehandhaafd. AVR kan op dit punt gemotiveerd om een veranderingsvergunning vragen. 2.28 Pag. 9/10, Batterijen, Gasontladingslampen, oliefilters, gebruikte chemicciliënverpakkingen (sectpl. 10 t/m 13): Bezwaar tegen het niet vergunnen van het mogen bewaren van de bovengenoemde afvalstoffen. Dergelijke afvalstoffen vormen weliswaar geen kernactiviteit van AVR maar het kan voorkomen dat dergelijke afvalstoffen worden aangeboden als onderdeel van een grotere partij of van een contract met soms vele afvalstromen (b.v. afkomstig van orBhore-acü'viteiien). All-in-service-contracten voorzien in het streven van het A VR-principe van dienstverlening in de gehele afvalketen (waardoor onder andere een grote transparantie rondom afValstromen ontstaat). Het is niet in alle gevallen mogelijk om deze afvalstoffen voor aanbieding te (laten) scheiden.
Behandelnummer SOI/1007 MP 1999
Bladzijde __ 35
AVR beschikt milieuhygiënisch gezien over de mogelijkheden om deze afval partij te scheiden en ten behoeve van de optimale (externe) be- en verw bulken en af te voeren. Dit is echter niet steeds doelmatig, waardoor AVR in l op basis van deze bepaling in een overtredingssituatie terecht zou kunnen komen. De doelstellingen van capaciteit en spreiding van de verwijdering zijn hier zeker niet mee gediend Zeker bij oSshoreactiviteiten is het ontdoen via de reguliere kanalen voor KGA niet uitvoer baar. Het is derhalve doelmatig AVR als leverancier van een totaalpakket van diensten in de afvalzorg vergunning te verlenen voor deze activiteit Acceptatie van deze afvalstoffen als onderdeel van een grotere partij staat immers geenszins hoogwaardige be- of verwerking in de weg. Daarentegen wordt de concurrentie (laagdrempeligheid) geweld aangedaan door het niet vergunnen van deze activiteiten. De bovengrens van 200 kg is immers bedoeld om de drempel voor de afgifte van KGA te verlagen. In onderhavig geval, waarbij 200 kg als ondergrens wordt gehanteerd, resulteen dit juist in een drempelverhoging. Dit kan weer tot gevolg hebben dat het voor ontdoeners aantrekkelijker wordt zich op een milieuhygiënisch onaanvaardbare manier van deze afvalstroom te ontdoen (men moet met veel meer verwerkers zaken doen om in omvang zeer beperkte afvalstromen te doen verwijderen). Reactie bevoegd gezag Aan deze bedenking wordt tegemoet gekomen wat betreft gevaarlijke afvalstromen van scheepvaart . en off shore. Voor nadere motivatie wordt verwezen naar de ten opzichte van de ontwerp-beschikking gewijzigde tekst in de belangenafweging onder' doelmatigheidsbeoordeling -Scheepsafvalstoffen'. Zie ook onder ad 2.25. 2,29 Aanvullend op de voornoemde bedenkingen ten aanzien van het gescheiden houden van verontreinigde en niet verontreinigde verpakkingen stelt AVR dat het in haar optiek wel degelijk doelmatig is partijen waarin verontreinigde chemicaliènverpakkingen aanwezig zijn in te nemen. Scheiding kan binnen de inrichting plaatsvinden ten behoeve van de meest doelmatige verwerkingsmethode. AVR acht het niet doelmatig als gemengde partij aangeboden afvalstoffen te moeten weigeren omdat er in een dergelijke partij verontreinigde chemicaliénverpakkingen aanwezig zijn. Het gescheiden aanbieden van dergelijke fracties aan een ontvanger valt immers onder de verantwoordelijkheid van de ontdoener en niet onder de beïnvloedingssfeer van AVR. Het is derhalve onredelijk dat AVR partijen in voorkomende gevallen moet weigeren als gevolg van het verwijderingsgedrag van een ontdoener. Anderzijds is de doelmatigheid van de verwerking, bij acceptatie door AVR (en afvoer van de betreffende fractie naar een vergunninghouder) niet in het geding. Reactie bevoegd gezag Gebruikte metalen chemicaHënverpakkingen vallen onder de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (categorie 3). Overige verontreinigde chemicaliënverpakkiagen vallen onder categorie 36. In bijlage 27 van de aanvraag wordt geen vrijstelling gevraagd voor verontreinigde chemicaliénverpakkingen op grond van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. In tabel 3.1 wordt gevraagd verontreinigde stalen vaten met niet-verontreinigde stalen vaten te mogen samenvoegen. Sectorplan 13 'Gebruikte chemicaliénverpakkingen' uit het MJP-GAII is hierop van toepassing als beoordelingskader. Het MJP-GA H geeft aan dat de minimumstandaard voor be-/verwerking van metaalhoudend gebruikte verfhoudende chemicaliën verpakkingen is; spoelen gevolgd door verbranding van de verffractie . in deDTO. Het opbulken van met verfresten verontreinigde metalen vaten met niet- verontreinigde metalen vaten wordt daarom niet toegestaan. Hiertoe wordt voorschrift M-5 aan de vergunning verbonden.
Behandelnummer
Bladzijde
B01/1007 MD 1999
,
2 JO Pag. 10, Verontreinigde grond (sectorplaa 16): Verzoek deze overwei i : 'de te accepteren grond ia afkomstig van de door de vergunninghouder
inrichting uitgevoerde saneringen', waarbij saneringen gezien worden kls-dfr-retotiaÊ kleini opruimingen na een lokale calamiteit, zoals een spill. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de belangenafweging, paragraaf 3.3. onder doelmatigheidsbeoordeling Verontreinigde grond Aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen. De overwegingen en voorschriften zijn gewijzigd ten opzichte van de ontwerp-beschikking. Pag. l O, straalgrit (sectorplan 17): AVR is van mening dat de beoordeling van de doelmatigheid van het opbulken van niet-reinigbaar straalgrit in relatie tot het hebben van een reinigingsinstallatie inconsequent is. Immers het hebben van een dergelijke reüügingsinstallatie kan alleen een relatie hebben met het accepteren van reinigbaar straalgrit De doelmatigheid van de acceptatie door AVR (en afvoer ter verwerking van de betreffende fractie naar een vergunninghouder) is niet in het geding. Een en ander dient in het kader van AVR als aanbieder van een totaalpakket aan diensten in de afvalzorg te worden beoordeeld Reactie bevoegd gezag De bedenking dat de doelmadgheidtoets voor het mogen bewaren van niet-reinigbaar straalgrit in dit geval getoetst wordt aan de aanwezigheid van een reinigingsinstallatie is gegrond. Volgens het MJP-GA O is het alleen doelmatig om straalgrit te mogen bewaren als hiervoor een Kga-inzameivergunning is verleend (inzamelen PMV totaalpakket, tot partijen < 200 kg per afvalstof per afgifte. Aangezien de inzamelvergunning van AVR , verleend op grond van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland van 4 december 1 996, hier niet in voorziet, wordt AVR voor het bewaren van straalgrit geen vergunning verleend. 2,32 Pag. 10, C2-afvai: AVR is van mening dat het ontvangen en bewaren van C2-afValsto£fen door AVR wel als doelmatig kan worden beschouwd. De desbetreffende afvalstoffen kunnen immers als onderdeel van een grotere partij van diverse afvalstoffen worden aangeboden en meegenomen. Het past binnen het criterium van laagdrempeligheid van afgifte om deze partijen te kunnen accepteren. Anderzijds is de doelmatigheid van de verwerking, bij acceptatie door AVR (en afvoer van de betreffende fractie naar een vergunninghouder) niet in het geding. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de belangenafweging onder doelmatigheidsbeoordeling 'C2~afValstoffen'. 233 Pag. 1 1 , BEES B: De hogere emissies worden veroorzaakt doordat er is overgeschakeld op zwaardere brandstoffen, als gevolg van een beschikking waarin het verbod tot het gebruiken van lichte brandstoffen is opgenomen. AVR is van mening dat het gebruiken van lichtere brandstoffen de voorkeur verdient, mede gezien de lagere emissies van NOx en SO2 die dit tot gevolg heeft Tegen de beschikking waarin het verbod tot het gebruiken van lichte brandstoffen is opgenomen is destijds door RCM bezwaar aangetekend. AVR is van mening dat niet zonder meer aan dit bezwaar voorbij mag worden gegaan. Reactie bevoegd gezag Voor het standpunt omtrent de afvalstoffen die verstookt mogen worden in het ketelhuis wordt verwezen tt?ar de considerans bij de Vvgb onder 'Verbranden van gevaarlijke afvalstoffen'. Bovendien blijkt uit de meest recente BEES-meetresultaten van AVR dat aan de emissie-eisen van het BEES werd voidaan. Het is daarom dus ook niet nodig lichte afvalstoffen als brandstof te gebruiken.
3^
Behandelnummar B01/1007 MD 1999
I
Bladzijde "~| 37
234 KWS 2000: Allereerst bestrijdt AVR dat KWS 2000 van toepassing i
bedrijven en zeker dat deze norm uniform wordt toegepast Immers het afejnderiijk opleggen vah deze maatregel schept rechtsongelijkheid. Tegen de dwangsombeschïkkaig ten aanzien van het Milieuzorgprogramina 1999- 2002 heeft AVR bezwaar aangetekend. Kern van het bezwaar is dat AVR het niet redelijk acht om binnen de opgelegde termijn de betreffende emissiebeperkende maatregelen gereed te hebben. Bezien tegen de ontwikkelingen (forse afname productieomvang) en de reeds bereikte emissiereducties acht AVR een heroverweging van de emissiebeperkende maatregelen redelijk. Vast staat dat er ten aanzien van de vroegere emissies (b. v, ten aanzien van de referentiesituatie zoals in het luchtemissie-onderzoek van DHV van september 1998 is vastgelegd) aanzienlijke verbeteringen zijn opgetreden. Deze hangen samen met de volgende maatregelen en ontwikkelingen: Door de sterk ingekrompen productie in Amsterdam in 1999 in vergelijking met het jaar daarvoor, is het aantal draahiren van een aantal Installaties drastisch afgenomen. Dit wordt zowel veroorzaakt door veranderingen in de marktsituatie als door het feit dat er meer afval in Rotterdam wordt verwerkt; Hoewel de bioloog bij AVR wel operationeel blijft, is deze in de eerste hetft van 1999 tijdelijk buiten bedrijf gesteld omdat beschikbare restcapaciteitbij zustermaatschappij AVR in Rotterdam verwerking aldaar opportuun doet zijn. Dit leidt tot een reductie van VOS-emissie van de bioloog met 100%. Daarnaast is de DAF-installatie veel minder in bedrijf, waardoor ook deze installatie als bron van VOS-emissie niet langer belangrijk bijdraagt; Verschillende procesonderdelen zijn inmiddels beter afgedekt (o.a. put 16, sedimentbakken, bak onder 2-fasen decanter) waardoor de emissie van deze onderdelen sterk is teruggedrongen. Doordat er veel minder lichte fracties (zoals verfsludges van het voormalige TTS) in de sedimentbakken worden verwerkt is de emissie sterk afgenomen. Vanaf 1997 worden er steeds minder lichte fracties over de oliestraat (en daarmee de meest emitterende procesonderdelen zoals de schudzeef en de 3-fasendecanter) gevoerd. Een indicator voor de vermindering van de hiermee samenhangende emissies is het vlampunt van de geproduceerde brandstof Deze is in 1997 nog ongeveer 21 °C en loopt op van42°C in september 1998 tot > 65°C op dit moment Het optimaliseren van de meet- en berekeningsmethoden voor het vaststellen van de actuele emissies alsmede het vaststellen van verdere emissiebeperkende maatregelen wordt vervat in het in de eerste helft van het jaar 2000 op te stellen plan van aanpak emissiebeperkende maatregelen. Aansluitend op de bij de aanvraag ingediende milieuprestatie-indicator voor luchtemissies wil AVR in dit plan van aanpak aangeven welke maatregelen bij wijze van inspanningsverplichting zullen worden getroffen. (Overigens moet de verwijzing naar K een verwijzing naar Q zijn.) Reactie bevoegd gezag KWS 2000 is wel van toepassing op AVR want KWS 2000 heeft betrekking op activiteiten en is niet branchegericht, dus ook landelijk wordt voor deze activiteiten aan KWS 2000 getoetst bij vergelijkbare bedrijven. Voor de motivatie hieromtrent wordt verwezen gaar de belangenafweging onder 'KWS 2000'. Aan de overweging om voorschriften aan de vergunning te verbinden die de reductie van koolwaterstoffen bewerkstelligen, ligt het feit ten grondslag dat AVR jaarlijks aanzienlijke hoeveelheden koolwaterstoffenemissies emitteert In de inmiddels (najaar 2000) verschenen Nederlandse emissiericktiijn lucht (NeR) zijn KWS-2000-maatregelen geïmplementeerd Het gehanteerde toetsingskader is juist De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is het uitsluitende kader waarop besloten wordt De gewijzigde omstandigheden die zich sinds die tijd hebben voorgedaan hebben voornamelijk te maken met bedrijfsorganisatorische zaken (AVR als nieuwe eigenaar van de inrichting, ontwikkelingen in de markt) en niet zozeer met door het bedrijf getroffen milieuhygiënische voorzieningen. Voor het overige wordt verwezen naar ad 1.6.
Behandelnummer B0171007 MD 1999
Bladzijde
236 Pag. 11, Proefneming: AVR vraagt zich af welke activiteiten omschrijving van proefnemingen vallen. Wat is de definitie? AVR is van het kader van de vergunning zonder melding voorafkleinschalige proefoemingen mogelijk: zouden moeten zijn, met name gericht op verdere optimalisatie van bestaande bewerkingen. Reactie bevoegd gezag Het bevoegd gezag sluit aan bij de Vvgb onder ,de behandeling van de bedenking ad 15. 237 Pag. 12, Acceptatie/administratie, 2e alinea: AVR is in het najaar van 1999 door overmacht (niet voorzienbare millenniumproblematiek) in de situatie gekomen'dat het administratiesysteem ' moest worden gewijzigd. Daarmee werd aanpassing van de acceptatie- en administritieprocedures een dringende noodzaak. Het mag niet zo zijn dat AVR op deze overmachtsituatie wordt afgerekend omdat de acceptatieprocedure nog niet is goedgekeurd. Reactie bevoegd gezag De acceptatieprocedure is inmiddels goedgekeurd en het probleem is achterhaald. 238 Pag. 12, Conclusie ontwerp-beschikking: AVR maakt bezwaar tegen alle in deze conclusies genoemde weigeringen voor zover deze een afwijzing van aangevraagde activiteiten behelzen, (zie hiervoor bedenkingen onder Considerans pagina 7, Voorschriften: hoofdstuk A en Verklaring van geen bedenkingen). Dit betreft zowel acceptatie, opslag als be- en verwerking van de desbetreffende afvalstoffen. Het is AVR ook volstrekt onduidelijk welke milieubelangen met de weigeringen.worden gediend. Reactie bevoegd gezag Aangesloten wordt bij het gestelde in de considerans van de Vvgb onder behandeling bedenking ad 17. 239 Pag. 13: AVR is van mening dat de vergunning een geldigheidsduur moet hebben van tien jaar. Niet alleen is het zeer ondoelmatig om (mede in verband met de voorbereidingstijd) iedere twee a driejaar een nieuwe vergunning te moeten aanvragen, mede in verband met de menskracht die daar voor nodig is, dienen door vergunninghouders terugkerende aanzienlijke financiële verplichtingen te worden aangegaan. Bovendien heeft AVR financiële verplichtingen lopen die een vergunningsduur van vijfjaar overstijgen. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting tot sanering van de bodem van de inrichting gedurende een langere periode dan vijfjaar. Reactie bevoegd gezag Aangesloten wordt bij de considerans van de Vvgb onder behandeling bedenking ad 18. VOORSCHRIFTEN 2.40 Acceptatie Al, A2 en A3: Kort samengevat komen de kernbezwaren van AVR met betrekking tot deze voorschriften er op neer dat AVR in beginsel alles wil kunnen accepteren wat hetzij in eigen huis of daarbuiten verwerkt kan worden, door tijdelijke opslag en of eventuele voorbewerfcng en/of afvoer naar derdenverwerkers. Vanzelfsprekendmoet AVR alle afvalstoffen kunnen accepteren die zij in de eigen inrichting kan verwerken, moet haar toegestaan worden om afvalstoffen te mengen in alle gevallen die daarvoor in aanmerking komen waarbij het dan meestal gaat om gelijksoortige afvalstoffen, zij van geval tot geval moet kunnen beoordelen of geaccepteerde afvalstoffen wel of niet in de eigen inrichting of daarbuiten be- of verwerkt kunnen worden, zij alleen dan de verplichting aanvaardt om stoffen te scheiden indien dat zinvol of nodig is en, samengevat niet beknot wenst te worden in de uitoefening van gevestigde rechten, bestaande uit activiteiten die binnen de scoop van de aanvraag valt.
38
Behandelnummer
801/1007 MD 1999 ' AVR verwijst hierbij ook naar het hiervoor gestelde met betrekking tot de Snsi< 9 en 10. Vraag weUce milieubelangen in het geding kunnen zijn die zouaenT^firvaanligcn on acceptatie-bevoegdheden zoals in de aanvragen bepleit aan AVR te ontzeggen. Vraag hoc e artikelen l tot en met 3 zich verhouden tot de artikelen 3 en 4 van de wgb. waarin bepaalde been verwerkingshandelfflgen wel en andere niet worden toegestaan, maar waarin wei of niet mogen accepteren niet aan de orde is. Dit maakt de vergunningsopzet en systematiek ervan niet bepaald helder. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar het hierover gestelde in de considerans van de Vvgb onder behandeling bedenking ad 19 en naar het gestelde hierboven ad 2.21. De beschikking is op dit punt afgestemd met de Vvgb. 2.41 Al: AVR is van mening dat het mengen van reststromen om aan de acceptatiecriteria van eindverwerkers te voldoen geoorloofd moet zijn uit een oogpunt van doelmatige behandeling van afvalstoffen: normopvulling moet daarbij toegelaten zijn, is algemeen geaccepteerd en ook gangbare praktijk (men vergelijke bijvoorbeeld artikel 5 lid 8 wgb waarin hetzelfde principe positief wordt gehonoreerd).
Reactie bevoegd gezag Deze bedenking ia gedeeltelijk gegrond, behalve waar het gaat om normopvulling van milieuprioritaire stoffen waarvan mengen leidt tot verdere ongewenste verspreiding in de stoffenkringloop. Zie ook onder ad 2.12. De vergunning is op het punt vanmengen van afvalstoffen aangevuld en afgestemd op artikel 5 van dé Vvgb. 2.42 A8: Verzoek aan dit voorschrift de toevoeging te verbinden; '....gewassen te worden, tenzij de restanten geen nadelige invloed hebben op de volgende lossing.' Reactie bevoegd gezag Hiermee wordt ingestemd; voorschrift B-12 (voormalig A-8) is aangepast Het is de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf hierover een zinnige inschatting te maken. 2.43 A9: AVR is van mening dat dit waswater zelf kan worden verwerkt als aan de acceptatiecnteria kan worden voldaan. Reactie bevoegd gezag Hier wordt mee ingestemd. Voorschrift B-13 (voormalig A-9) zal worden aangepast, mits wordt voldaan aan de acceptatiecnteria voor de be-/verwerking. 2.44 AIO: AVR beschouwt het als doelmatig ook kleinere hoeveelheden oplosmiddelen en koudemiddelen te kunnen ontvangen, onder meer vanuit de scheepvaart en de offshore. Deze aanbieders worden immers onvoldoende bediend door de reguliere inzamelstmctuur voor KGA. Het verhogen van de drempel door het niet toestaan van deze activiteit is ondoelmatig. Reactie bevoegd gezag Deze bedenking is gegrond. Zie ook onder 2,24 en 2.25. De vergunning inclusief voorschrift B- L4 (voormalig A-10) is op dit punt aangepast 2.45 A3 3) Het vaststellen van de dampspanning voorafgaande aan scheepslossingen dient geen doel en is nauwelijks uitvoerbaar. AVR ziet geen nut in het bepalen van deze parameter zonder dat er iets met dit gegeven wordt gedaan. Immers de risico's van het werken met de betreffende stoffen worden door de andere parameters reeds vastgesteld. Tevens wordt, gerelateerd aan kookpunten van te behandelen eenduidige stoffen of hoofdcomponenten, ib.v. scheepsreiniging een adequate aanpassing op de reinigingsprocedure gemaakt.
Söhandelnumrnef B01/1007 MD 1999
Bladzijde 40
Reactie bevoegd gezag De dampspanmng is een parameter waarmee de dampconccntratie kan wor Le hand hiervan kan de kans worden ingeschat op het optreden van een explosie zullen er bepaalde veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden zoals goede ventilatie, gesloten apparatuur, explosieveilige elektrische apparatuur en verlichting, geen perslucht toepassen bij of na lossen. Voor wat betreft het bepalen van de dampspanning kan AVR volstaan met het opzoeken van de dampspanning in een chemisch handboek of chemiekaartenboek van de in het mengsel aanwezige meest vluchtige componenten) en de hierbij opgegeven kans op explosieve damp/lucht of gas/lucht mengsels. 2.46 A14: Als alleen grond van saneringen mag worden geaccepteerd, wordt de inzetbaarheid van AVR bij het bestrijden van calamiteiten sterk beperkt. AVR. beschouwt het als doelmatig om grond vrijkomend bij spills en calamiteiten te mogen accepteren. 16 t/m 20). Deze vooirschriften hebben betrekking op de sanering van de Petroleumhaven. De wijze van be- of verwerking van de bagger wordt in het saneringsplan vastgelegd. De criteria die hiervoor in deze voorschriften worden vastgelegd zijn niet aan het beoordelingskader van een saneringsplan onderworpen en derhalve onvoldoende onderbouwd. Reactie bevoegd gezag Zie het gestelde bij 2.30. 2.47 B, Administratie: Zie hierboven met betrekking tot noodzakelijke aanpassingen die zijn , doorgevoerd ten gevolge van de millenniumprobleman'ek.
Reactie bevoegd gezag Zie onder 2.36. 2.48 C. Algemeen C3: Het is niet zinvol om voorschriften voor derden.-inrichtingen op te nemen. Het is immers duidelijk dat activiteiten buiten de inrichting buiten het kader van de vergunning vallen.
Reactie bevoegd gezag Laad-, los- en parkeeractiviteitcn nabij een inrichting, die duidelijk aan een inrichting toewijsbaar zijn, maken onderdeel uit van het begrip 'inrichting1. Dit voorschrift is bedoeld om hinder als gevolg van deze activiteiten voor derden te voorkomen. De bedenking is ongegrond. 2.49 C-5: De commerciële afdeling van AVR-Chemic is.niet (meer) in Amsterdam aanwezig. Daarom zijn de OG-fonnulieren niet meer fysiek'in Amsterdam aanwezig. AVR interpreteert dit voorschrift aldus dat alle OG-forraulieren niet fysiek binnen de inrichting aanwezig moeten zijn. Het betreft immers registraties behorende bij een activiteit die niet binnen de inrichting plaatsvindt
Reactie bevoegd gezag Overeenkomstig artikel 4.3.4.8. van de Provinciale Milieuverordening (PMV) geldt een bewaarplicht De letterlijke tekst van dit artikel luidt * Degene die uitvoering geeft aan de artikelen 10.31, 10.32, 1.0.33 of 10.34 van de wet of artikel 4.3.4.7. is verplicht a. indien hij gegevens registreert daarbij gebruik te maken van de Afvalstofcodelijst; b, de daarop belrekking hebbende gegevensdragers ten minste gedurende driejaar te bewaren.' In dit geval heeft' degene' betrekking op de afvalverwerkende inrichting (zie art 10.33 Wm en art 10.30 tweede lid onder b). Ten aanzien van het begrip gegevensdragers kan in principe volstaan worden niet een binnen de inrichting aanwezige kopie van de omschrijvingsfonnulieren.
Behandolnummcr
Bladzijde
,301/1007 M D 1999
,
,
.
,
-
2.50 C-7: Gezien de aard van, & YSTgUffiling (dOOrg22DS voorschrift onredeüjlc Ter voorkoming van een al te grote bevoogding vadhaaFacfivifélt door ole Milieudienst zouden alleen essentiële wijzigingen gemeld moeten woroen zoais octreüenoe acceptatieprocedure, administratie» opslag functies, be- en verwerkingsprocessen, wijziging van afvalstoffenpakket, wijzing van bedrijfsnoodplannen en dergelijke, maar geen wijzigingen van organisatorische aard, van interne procedures of voorschriften e. d.. Reactie bevoegd gezag Artikel 8.19 van de Wet milieubeheer regelt al in welke gevallen wel of geen melding nodig is. Overigens is de werking van dit artikel met ingang van l oktober 2000 verruimd. Dit betekent dat voor verschillende gevallen van wijziging in de bedrijfssituatie minder snel.een melding van wijziging van de vergunning hoeft te worden gedaan. Daarom is besloten voorschrift C-7 te laten vervallen. ' 2.51D Bemonstering en analyse, D-2: De in dit voorschrift opgenomen analyseverplichtingen zijn onnodig. Ten eerste omdat alle ingenomen stromen reeds bij acceptatie zijn geanalyseerd. De procesroutes die de afvalstromen kunnen ondergaan zijn al afgestemd op de acceptatie-analyses. Ten tweede beschouwt AVR het als haar eigen verantwoordelijkheid om de processen op een verantwoorde manier te bedrijven. Dit hoeft niet in de vergunning te worden vastgelegd. Reactie bevoegd gezag
Los van het feit dat de procesroutes worden gekozen op basis van de uitkomsten van de acceptatie-analyses, kan het nodig zijn bepaalde meetpunten/ijkpunten in het proces vast te stellen. Immers niet alle fracties van partijen en niet alle parameters worden bij binnenkomst op de in voorschrift C-2 (voormalig D-2) genoemde parameters onderzocht, vanwege de beperkte omvang van partij of fase. Het voorschrift is aangevuld door integratie met voorschrift U-3 van de ontwerpbeschikking, ten behoeve van de duidelijkheid. 2.52 D-4: AVR beschouwt dit voorschrift als onuitvoerbaar. De wijze van voorbehandeling is al in de procedure 'Monstervoorbereiding en analyse' vastgelegd. Het in detail per uitgevoerde analyse vastleggen van alle handelingen levert een enorme hoeveelheid werk op, zonder dat het doel hiervan duidelijk is. Uit eerder uitgevoerde ringonderzoeken blijkt tevens dat gecertificeerde laboratoria aanzienlijke afwijkingen ten opzichte van elkaar laten zien. De spreiding in de resultaten als gevolg van afwijkingen in de voorbehandeling vallen hiertegen weg. Anderzijds is de kwaliteitsbewaking van de analyses een bedrijfsinterne aangelegenheid Het bedrijf is immers primair zelf (vanuit het oogpunt van procesbeheersing) gebaat bij de betrouwbaarheid van de analyseresultaten. Reactie bevoegd gezag Het voorschrift is opgenomen om steekproefsgewijze controles mogelijk te maken op de door AVR uitgevoerde monstervoorbereiding en analyse. Hierbij moet dan volgens dezelfde methode als AVR dat heeft gedaan kunnen worden gewerkt Het is bekend dat er een bepaalde spreiding kan optreden in analyseresultaten uitgevoerd door verschillende laboratoria van één monster. Deze spreiding kan echter niet buitenproportioneel zija Voor zover er algemeen aanvaarde nonnen beschikbaar zijn voor de voorbehandeling van olie-/water-/slibmonsters (bijvoorbeeld NEN of ASTM), moet conform deze nonnen worden gewerkt.
2.53 D-5: Zwaarwegende bedenkingen tegen dit voorschrift omdat de extra gevraagde analyse-inspanningen niet opwegen tegen de extra informatie die dit werk oplevert AVR heeft in het verleden uitgebreid gerapporteerd over de al uitgevoerde extra analyse-inspanningen. De resultaten hiervan geven beslist geen onderbouwing van dit voorschrift Bij AVR is voldoende expertise over afvalstoffen aanwezig om te kunnen bepalen in welke gevallen het zonvol is om deze parameters te analyseren.
.41
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
BlttölKfa • 42
Reactie bevoegd gezag In de acceptatieprocedure van AYR die onderdeel uitmaakt van de aanvraag
analysepakket van inkomende afvalstoffen altijd —0- ( . . . _ _ vastgelegd, _ w _ _ a ~ r waarop — — f —monsters -—j Ljutezuthi wui -- dei — (mits dit redelijkerwijs gezien mogelijk is; er moet onder andere voldoende te bemonsteren (fase van) afvalstof beschikbaar kunnen worden gemaakt). Het standaard analysepakket bestaat uit: bepaling van het percentage oUe/water/sediment/interface percentage bepaling in olie-/water* /slibmengsels; - oliefase: EOC1; - waterfase: pH, CZV en EOX. Afhankelijk van de herkomst van de aangeboden afvalstofkunnen aanvullende parameters worden onderzocht (bijvoorbeeld metalen). Bij wijze van proef is recentelijk door AVil gedurende een periode van een jaar van elke tien monsters van ingekomen afvalstoffen afkomstig van landactivitciten er één geanalyseerd op een uitgebreider pakket Naar aanleiding van de resultaten van deze analyses is in de nieuwste goedgekeurde acceptatieprocedure vastgelegd: - oliefase: altijd bepaling TOCfc - waterfase: in bepaalde gevallen geen bepaling EOC1; in bepaalde gevallen bepaling van kwik en zware metalen. Voorschrift D-5 is door eerdergenoemde proef en de nieuwe acosptatieprocedure min of meer achterhaald, en is daarom aangepast en vervangen door de voorscjohften C-5, C-6, C-7, C-8 en C-9. Zie ook hoofdstuk 5 van de overwegingen onder 'Monstemame en analyse1. 2.54 E. Opbulken, be- en verwerken en afvoer, E-1: Afvalstromen worden in principe alleen bij acceptatie geanalyseerd. Het analyseren van reststromen is ter beoordeling van AW (indien nodig voor een goede procesvoering). Zie ook de onderbouwing bij D.2. Reactie bevoegd gezag Toetsing aan de acceptatiecritexia kan in dit stadium zinvol zijn, aangezien niet alle partijen binnenkomende afvalstoffen op alle parameters (kunnen) worden getoetst, wat wel mogelijk kan zijn na samenvoegen van verschillende partijen afvalstoffen ten behoeve van gezamenlijke inzet voor verwerking. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt inderdaad bij het bedrijf. AVR zal aan dit punt echter aandacht moeten besteden in de acceptatieprocedure of in de monsteraame en analyseprocedure als deze deel uitmaakt van de acceptatieprocedure. Als, na acceptatie en toetsing aan de acceptatiecriteria, partijen afvalstoffen rechtstreeks in een verwerkingsstraat worden ingezet, kunnen de analyseresultaten van de acceptatie gelden voor de in voorschrift L-1 (voormalig E-1) gevraagde gegevens. Het analyseren van reststromen, zoals sediment uit de decanters, wordt voorafgaand aan de afzet naar een eindverwerker bemonsterd en geanalyseerd. Voorschrift L-1 (voormalig E-l) is dienovereenkomstig aangepast 2.55 E-2: AVR is niet bekend op basis van welk voorschrift bedrijfsafval en gevaarlijk afval gescheiden zouden moeten worden gehouden. Dit is alleen het geval indien de meest doelmatige be- en verwerkingsmethoden van de desbetreffende afvalstoffen uiteenlopen. Verder is ontheffing aangevraagd op het toevoegen van zaagsel voor het steekvast maken v;m sedimentrijke afvalstromen.
Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar het gestelde bij 2.12. 2.56 E-3: Ontwikkelaar, mits ontzilverd, kan op doelmatige wijze binnen de inrichting worden verwerkt
Reactie bevoegd gezag Ontwikkelaar wordt niet aangevraagd. De bedenking is daarom ongegrond 2.57 E-4: AVR is het hiermee oneens. Zie bedenkingen considerans (sectorplan 13).
Behandelnummer
B)3dZljd0
B01/1007 MD 1399
,,.
Reactie étfVWfrf f62fl| Verontreinigde stalen vaten moeten eerst worden gespoeld alvorens voor worden afgevoerd. Niet-verontreinigde stalen vaten kunnen rechtstreeks voor hergebruut worden afgevoerd. Samenvoegen is dus niet doelmatig; het voorschrift blijft gehandhaafd. 2.58 £-5: De definitie van onverwerkbaar afval is niet bekend.
Reactie bevoegd gezag Dit voorschrift is inderdaad niet geheel duidelijk. De samenhang van voorschriften uit de vergunning en wat geregeld is in de acceptatieprocedure is afdoende. Voorschrift £-5 vervalt 2.59 £-6: In beginsel wenst AVR afvalstoffen te kunnen accepteren die worden aangeboden. De ontdoener van de afvalstoffen moet bepalen wat de bestemming van afvalstoffen is en niet AVR als ontvanger/verwerker. Het is voor AVR evenmin doenlijk om van alle halogeenanne koolwaterstoffen te bepalen of ze generterbaar zijn of niet AVR moet vrij zijn om afvalstoffen te mengen die daarvoor in aanmerking komen en zelf kunnen besluiten wat wel of niet voor been verwerking in aanmerking komt en wat naar derden/vergunninghouders dient te worden afgevoerd. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar het gestelde onder 2.24.Voorschrift E-6 is gewijzigd; zie voorschrift F-7, 2.60 F Bodem, F-5: Door de operators van AVR wordt minimaal iedere dag een wachtronde gehouden langs in gebruik zijnde installatieonderdelen. Eventuele bijzonderheden worden geregistreerd in een logboek. Door AVR wordt dit als. invulling van dit voorschrift beschouwd. Reactie bevoegd gezag Als duidelijk in het logboek vermeld wordt wanneer de wachtronde gehouden is en wat hiervan de bevindingen waren ('alles in orde' is ook een bevinding) is dit een goede werkwijze. 2.61 F-8: AVR beschouwt dit voorschrift bij strikte toepassing als strijdig met de afspraken die in het goedgekeurde saneringsplan zijn vastgelegd. Immers een vastgestelde terugsaneerwaarde zou als referentiesituatie niet voldoende moeten zijn. Reactie bevoegd gezag De bodemsanering die in dit voorschrift vermeld is, heeft betrekking op sanering van bodemverontreiniging die mogelijk ontstaat na het van kracht worden van deze beschikking als gevolg van een ongewoon voorval en heeft dus geen relatie met het goedgekeurde saneringsplan, De bedenking is daarom niet gegrond. 2.62 F-9: De omschrijving 'verandering van de aard van...' in dit voorschrift kan snel te ruim worden opgevat Hel voorschrift moet gespecificeerd en beperkt worden. Reactie bevoegd gezag Het voorschrift is voldoende gespecificeerd door de toevoeging: 'waar potentieel bodembedreigende handelingen of activiteiten plaatsvonden of zullen plaatsvinden'. Het voorschrift blijft derhalve ongewijzigd. 2.63 G Gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen: Onduidelijk is hoe de bepalingen van de Vvgb zijn geïmplementeerd in de vergunning.
43
Bladzijde BOl/1007 MD 1999 Reactie bevoegd gezag De voorschriften van de Vvgb worden aan de vergunning verbonden, zoals is belangenafweging. Daarnaast zijn in deze beschikking ten gunste van' dr -te tussen Vvgb en Wm-vergunning en ten behoeve van de duidelijkheid voor de handhaving onder de desbetreffende paragrafen de artikelen van de Vvgb integraal in de voorschriften opgenomen. Dit is een wijziging ten opzichte van het ontwerp van de vergunning. 2.641 (Gevaarlijke) afvalstoffen I-1: De maximale termijn voor de opslag op de acceptatievloer van drie dagen is onwerkbaar. In deze üjd moeten acceptatie, analyse en het zoeken van een afvoerbestemzning en planning van de afvoer plaatsvinden. AVR beschouwt een termijn van maximaal 15 werkdagen als werkbaar.
Reactie bevoegd gezag De acceptatievloer is in verband met de overzichtelijkheid en veiligheid uitsluitend bestemd voor het tijdens een korte periode stationeren van afvalstoffen die moeten worden onderzocht op de acceptatiecriteria. Er wordt tegemoet gekomen aan deze bedenking door in overleg met aanvrager deze termijn te wijzigen in vijf dagen. 2.65 1-3: Voor de labmonsters zijn de compartimenterijigvoorschriften van de CPR 15.1 niet uitvoerbaar, Labmonsters worden immers niet op gevarenklasse bewaard maar op datum.
Reactie bevoegd gezag Aangezien het praktisch gezien ondoenlijk is om voor elk monster de gevarenklasse te bepalen en de meeste monsters bovendien gekwalificeerd kunnen worden als (licht) ontvl ambaar, mag van de compartimenteringseis op gevarenklasse worden afgeweken. Voorschrift R-22 (voormalig 1-3) is hierop aangepast 2.661-6: Bezwaar tegen het voorzien in afvalstroomnummers en lossingsnummers. AVR werkt alleen met een ordemummer en een gevarensymbool Een afvalstroomnummer is op basis van plaatsvindende registratie te herleiden. Het lozingsnummer wordt niet meer gebruikt omdat overgeschakeld is op een andere administratie die aan het bevoegd gezag ter goedkeuring is voorgelegd. De strekking van de normering in het voorschrift (identificeerbaarheid en veiligheid) is gegarandeerd. Reactie bevoegd gezag Aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen. Aan de hand van de ordernummers ;djn alle gegevens van de desbetreffende partij te achterhalen. Aangesloten wordt bij de goedgekeurde acceptatieprocedure. Voorschrift R-24 (voormalig 1-6) is aangepast 2.671*9: Het voorzien van koppelingen, aansluitingen, leidingen en tanks van sto Efenaanduidingen is niet uitvoerbaar, enerzijds omdat er in een dergelijk geval, naast een onevenredige hoeveelheid werk, 'oversignalering' plaatsvindt die de duidelijkheid niet vergroot, anderzijds omdat sommige leidingen en appendages voor meerdere producten en functies kunnen worden gebruikt Verder is het voorkomen van onbedoelde reacties een verantwoordelijkheid horende bij een goede procesvoering en hoeft niet in de vergunning te worden vastgelegd Wel zullen de laad- en lospunten worden voorzien van aanduidingen die verwijzen naar de gerelateerde procesonderdelen. Reactie bevoegd gezag Met de bedenking wordt ingestemd. Wel moet op elk moment duidelijk zijn welke be-/verwerkingsroutes op dat moment in productie zijn en welke tanks en leidingen hiervoor ingezet worden. Een middel hiervoor kan zijn een actueel bijgehouden productielogboek bij de installatie of een geautomatiseerd productiebewakingssysteem. Voorschrift 1-9 is dienovereenkomstig gewijzigd (voorschrift R-28). 2.68 J Brandpreventie en -bestrijding, J-10/11: AVR ziet geen nut in hei integreren van het brandpreventieplan in hel bedrijfsnoodplan. Beide plannen staan inhoudelijk op zichzelf.
41
Behandeinummer B01/1007 MD
Reactie bevoegd gezag Er mag door AVR een separaat brandpreventieplan worden opgesteld, dat efcnl
geheel vormt Er zijn echter raakvlakken tussen brandpreventieplan en bednj&iiu een brand op het terrein voordoet is het van belang dat de bedrijfsnoodorganisatie kennis heeft van het brandpreventieplan en om kan gaan met de hierin genoemde brandpreventieve en brandrepressicvc maatregelen en voorzieningen. Afstemming tussen beide plannen is daarom belangrijk. Deze afstemming is beoogd in voorschrift Y- 1 0 (voormalig M 0). De redactie van het desbetreffende voorschrift is aangepast 2.69 J- 1 4: Voor de doormelding van brandmeldingen maakt AVR gebruik van de normale telefonische meidprocedure (volgens het calamiteitenschema). Voor de weekeinden geldt een consignatieregeling. Verder wordt er gebruik gemaakt van een beveiligingsbedrijf. Automatische doormelding heeft geen zin omdat het onmogelijk is om overal in de inrichting automatische brandmelding te plaatsen. De normale processignaleringen en -veüigheden moeten hierbij als beveiliging worden beschouwd. Reactie bevoegd gezag Momenteel is AVR in overleg met de plaatselijke brandweer over het brandaanvalsplan en bedrijfsnoodplan. Voor wat betreft de doormelding van brand zal bij de hieruit voortkomende afspraken worden aangesloten. Voorschrift J- 1 4 is vervallen. 2.70 J-27) Het brandbhis/veiligheidsplan is niet bekend. Verder is het niet nodig om het brandpreventieplan te integreren in het bedrijfsnoodplan (zie J- 10/1 1).
Reactie bevoegd gezag Bedoeld is te zeggen dat een brandaanvalsplan onderdeel moet uitmaken van het bedrijfsnoodplan. Voorts wordt verwezen naar bedenking 2.67. Het voorschrift is aangepast 2.71 J-29: AVR vindt de omschrijving 4(bijna)calamiteit' dermate ruim dat dit voorschrift bij een interpretatie op problemen gaat stuiten. Reactie bevoegd gezag De wijze en frequentie van eventueel aanvullende evaluaties van (bijna)calamiteiten wordt voor interpretatie aan AVR zelf gelaten. Dit onderdeel kan AVR meenemen in haar bedrijfsnoodplan. Dit onderdeel is uit het vergunningsvoorschrift geschrapt 2.72 K Drukvaten persluchtcompressor, K-l : AVR stelt dat de toepasselijkheid van 'Regels voor toestellen onder druk' reeds bij andere wettelijke regelingen is vastgelegd. Het van toepassing verklaren van deze voorschriften op apparaten die niet onder deze wettelijke regelingen vallen dient geen doel. Reactie bevoegd gezag Een periodieke keuring eens in de zes jaar van drukvaten waar mogelijk vocht in kan komen, is heel gebruikelijk. Een drukvat zou in die tijd door vocht aangetast kunnen worden, waardoor het niet meer tegen de optredende druk bestand is en waardoor bedrijfsongevallen of calamiteiten kunnen ontstaan. Het voorschrift blijft gehandhaafd. 2.73 M Energie, M- 1 : Het verder smoren van de stoomdruk (is reeds gebeurd van 1 6 bar naar l O bar) is technisch niet haalbaar omdat de wanntecapaciteit van het stoomcircuit te laag wordt AVR is het niet eens met deze maatregel in het energierapport- De stoomdruk van de installatie is een ontwerpuitgangspunt die niet zomaar kan worden veranderd. M-2: De maatregel van het isoleren van de condensaattank is achterhaald. Immers bij de huidige lagere inzet van de installaties (energiekosten zijn met circa 40 % gedaald) is het rendement van deze maatregel nihil. De stoomketel staat gemiddeld slechts enkele uren per dag aan. AVR heeft tegen deze maatregel dan ook bezwaar.
Behandelnummer B01/1Q07 MP 1999
Bladzijde 46
M-3: Het inzetten van het effluent als spoelwater is in het verleden reeds i het hoge zoutgehalte van dit water (afzettingen op de warmtewisselaars technisch niet uitvoerbaar. AYR stelt dat niet deze maatregel, maar het reci de centrifuges (bij een bepaalde minimal^ inzet van dit procesonderdeel), technisch haalbaar is en in voldoende mate voor energie- en waterbesparing kan zorg dragen. M-4: Energiemanagement vormt reeds een geïntegreerd onderdeel van het milieuzorgsysteem van AVR. De diverse reeds getroffen maatregelen (vervangen pompen door kleinere pompen, isoleren van leidingen) alsmede het lagere energieverbruik illustreren dit AVR stelt dat dit voorschrift kan vervallen, M-5: Bij de lagere inzet van diverse {belangrijk energieverbruikende) procesonderdelen is het resultaat wat met had management wordt beoogd reeds grotendeels bereikt Daarom kan dit voorschrift vervallen. Reactie bevoegd gezag Enerzijds is de bedrijfsduur van procesonderdelen verminderd, wat geen energiebesparende maatregel is, maar waardoor de terugverdientijd van maatregelen groter zal zijn geworden (voorschriften M-2 en M-5). Hierbij is het van belang om de capaciteitsbenutting te volgen of om te bekijken welke processen hier eventueel voor in de plaats komen. Daarnaast is de technische haalbaarheid van de maatregelen genoemd in de voorschriften M-1 en M-3 onzeker, hiervoor zou nader onderzoek nodig zijn. Bij energiemanagement moet worden gedacht aan continue monitoring van energieverbnuksstromen. In geval van onverwachte pieken kan worden nagegaan wat hiervoor .de oorzaak is en kan sneller worden bijgestuurd. Met lood management wordt beoogd de toevoer van afvalstoffen in de installaties zo gelijkmatig te laten verlopen om piekbelastingen zoveel mogelijk te voorkomen. Op grond van de bedenkingen en bovengenoemde overwegingen, zijn de voorschriften M-1 t/m M-5 vervangen door de voorschriften AB-1 t/m AB-3. 2.74 O Geluid, O-3: Dat aan de geluidsnormen wordt voldaan is aangetoond door het bij de . aanvraag gevoegde geluidsrapport Sindsdien zijn de installaties niet uitgebreid. Daarom heeft het opnieuw vaststellen van geluidswaarden- en rapportages geen toegevoegde .waarde. Reactie bevoegd gezag Met aanvrager is in het vooroverleg overeengekomen dat na het van kracht worden van deze beschikking een nieuw akoestisch onderzoek zal worden uitgevoerd De reden hiervoor is dat de wasplaats, de vatenpers, rijroutes en transportbewegingen binnen de inrichting ïdsmede handling van afvalstoffen wijzigingen zijn ten opzichte van het laatst uitgevoerde akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is destijds niet bij de aanvraag geëist vanwege tijdsdruk op de vergunningsaanvraagprocedure en vanwege de mindere akoestische relevantie voor de bedrijfsomgeving. Het bezwaar is ongegrond. 2.75 P Laden en lossen, P-1: Dit voorschrift is niet haalbaar. Morsingen kunnen nooit voor 100% worden voorkomen. Wel kan een verantwoord niveau van voorzorgsmaatregelen en bestrijdingsmaatregelen worden vastgesteld teneinde morsingen zoveel mogelijk te voorkomen en de nadelige effecten te beperken. Reactie bevoegd gezag: Het bezwaar is gegrond; voorschrift N-l (voormalige P-l) is dienovereenkomstig aangepast 2.76 P-2: AVR wil de mogelijkheid krijgen om chauffeurs van AYR-bedrijven (die voldoen aan bepaalde kwalificaties) als bevoegd persoon in deze aan te wijzen. Reactie bevoegd gezag: Dit hoeft geen probleem te rijn voor invulling van dit voorschrift. De bedenking is daarom ongegrond.
Behandelnummer B01/1QQ7 MD 1999
Bladzijde $
2.81 P-5; Dit voorschrift dient alleen van toepassing te zijn op laad- eiflosif$t|lj|Asyo( r vloeistoffen.
Reactie bevoegd gezag: Het bezwaar is gegrond; het voorschrift is dienovereenkomstig aangepast 2.82 P-6: Alleen de loslocatie zal op de lospunten worden vermeld. Voor de registratie van producten wordt gebruik gemaakt van andere registratiemiddelen. Zie voor verdere motivatie bij 1.9. Reactie bevoegd gezag: Ingestemd wordt met het desbetreffende voorstel. Voorschrift N-6 (voormalig P-6) is aangepast 2.83 P-10: De volgens dit voorschrift vast te stellen parameters voor geuroverlast, walgmgwekkendheid, explosiegevaarlijkheid, gevaar voor zelfontbranding en reactiviteit met water zijn niet objectief en daarmee in de praktijk niet toetsbaar Het is AVR niet duidelijk waarom deze goedkeuring schriftelijk moet worden gevraagd. Verder vindt AVR dat er aan een goedkeuring een maximale korte (redelijke) termijn moet zijn verbonden. Het is in de praktijk immers niet haalbaar om schepen die reeds aanwezig zijn weken te laten wachten op goedkeuring. Dit is ook niet in het belang van het milieu. Reactie bevoegd gezag Parameters om het veroorzaken van geuroverlast en walgingwekkendheid van afvalstoffen eenduidig te benoemen zijn inderdaad moeilijk op te geven. De 'overige vergunningsvoorschriften bieden een voldoende niveau van veiügheidsbescherming. Voorschrift P- 2 O is derhalve vervallen. 2.84 Q Lucht, Q-1/2: Het verband van deze maatregel en de milieubelasting is niet eenduidig. AVR is van mening dat alleen opslagmiddelen voor stinkende of emitterende stoffen, voor zover niet fungerend als opvangbak in een proces, afgesloten dienen te zijn. Dit is voor diverse (overige) afvalstromen niet relevant Reactie bevoegd gezag . Het afsluiten of afdekken van opgeslagen gevaarlijke afvalstoffen is behalve een bescherming tegen geur of emissie van hichtverontreinigende componenten als koolwaterstoffen ook een bescherming tegen mogelijke stofverspreiding of tegen inregenen in containers. Daarnaast is het ondoenlijk tijdens een controle per opslagmedium een discussie te starten over het wel dan niet nodig zijn van een afdekking of afsluiting. Het maken van een uitzondering voor opslag van specifieke afvalstromen komt de eenduidigheid en overzichtelijkheid in de bedrijf niet ten goede. Een uitzondering wordt gemaakt voor de opslag van afvalstoffen in de open victorbakken. Hiervoor wordt een termijnvan achttien maanden opgenomen, om de bakken alsnog te voorzien van deksels, of deze buiten gebruik te stellen. Het voorschrift is dienovereenkomstig gewijzigd. 2.85 Q-4/5: AVR vraagt zich af in hoeverre deze maatregel voortvloeiend uit de KWS 2000 kan worden voorgeschreven, gezien tegen de achtergrond dat de branche waar AVR deel van uit rqaalff geen afspraak heeft gemaakt in het kader van KWS 2000. AVR vraagt zich daarbij af, uit het oogpunt van rechtsgelijkheid, of deze maatregel aan alle bedrijven binnen de branche wordt opgelegd Reactie bevoegd gezag Voor de motivatie omtrent de voorgeschreven maatregelen wordt verwezen naar het gestelde bij bedenking 2,34, 2.86 Q-6/7: Bezwaar zie voor motivatie onder bezwaar 'considerans* (P. 11)
Behandelnummer
-
B01/1007 MD 1399
Bladzijde ,
48*
Reactie bevoegd gezag Voor de motivatie omtrent het opleggen van deze maatregel wordt verwezefi 2.34. 2.87 Q-8: AVR stelt dat het niet consequent is om een middelvoorschrift te stellen (drijvend dek) en het rendement hiervan te moeten vaststellen (zie ook onder Q.9). Het middel is immers al vastgesteld Reactie bevoegd gezag In de factsheet 'inwendig drijvende dekken: constructie' van het project KWS 2000 wordt aanbevolen na oplevering en voorts na elke vijfjaar een controlemeting uit te voerren op de goede •werking. Het voorschrift blijft daarom gehandhaafd. 2.88 Q-9: AVR stelt dat het om de driejaar meten van de actuele emissies zich niet verdraagt met de aard van de (middel)voorschriften in dit hoofdstuk. Immers de effectiviteit van de maatregel hoeft niet opnieuw te worden beoordeeld. Ten aanzien van de goede werking van de voorziening volstaat vakkundig en regelmatig onderhoud. • Reactie bevoegd gezag De voorgeschreven metingen dienen als controle op een goed blijvende emissiereductieprestatie. Vakkundig en regelmatig onderhoud zijn natuurlijk ook belangrijk voor de goede werking van de dampbehandelingsinstallatie. Het voorschrift blijft daarom gehandhaafd. 2.89 Q-10/11: Het in dit voorschrift voorgeschreven onderhoudsplan is etn bedrijfsintern document Het bevoegd gezag toetst in de handhaving alleen het resultaat hiervan (middels diverse voorschriften waaronder CPR. 9.2). De wijze waarop dit resultaat tot stand wordt gebracht is in dit kader niet relevant Reactie bevoegd gezag
De wijze van onderhoud bepaalt mede de goede werking van de betreffende installatie-onderdelen en is daarmee relevant voor de emissies c.q. lekverliezen naar lucht In het belang van de bescherming van het milieu blijft dit voorschrift dan ook gehandhaafd 2.90 R Meting en registratie, R-1: Debietmeting van lozingen op het oppervlaktewater dienen te worden gereguleerd door de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Verdei: verschaffen de metingen van koelwater, ketelspuiwater en rcgeneraat ionenwisselaar geen belangrijk inzicht in de stoffenhuishouding. Reactie bevoegd gezag Deze gegevens zijn nodig in verband met het opstellen van een massabalans en het kunnen controleren van stofTenstromen in het kader van de Wet milieubeheer. Het voorschrift is niet in strijdmetde Wei verontreiniging oppervlaktewateren. Er wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar met betrekking tot ketelspuiwater en regeneraat ionenwisselaar, het voorschrift :is hieraan aangepast 2.91 R-3: De debietmeter voor drinkwater is geen eigendom van AVR en kan dus ook niet door AVR gekalibreerd worden. Reactie bevoegd gezag De bedenking is op dit punt gegrond Andere debietmeters dan de debietmeter voor drinkwater moeten wel gekalibreerd worden. Voorschrift Q-3 (voormalig R-3) is dienovereenkomstig aangepast
Behandelnummer ,301/1007 MD 1999
Bladzijde
2.92/2.93 T Projecten en proefnemingen, T-1: De termijn van acht weken feca proefneming is veel te lang. Immers de klant die een partij voor een bepaa de proefaanbiec veelal niet zo lang wachten. AVR stelt voor om deze termijn te vervangen üuor adu
T-2: De termijn van acht weken voor beoordeling van projecten is onaanvaardbaar lang (zie ook bezwaar T-i): voorstel om hiervoor een termijn van vijf werkdagen op te nemen.
Reactie bevoegd gezag Aangesloten wordt bij artikel 13 van de Vvgb. Hiermee vervalt een specifiek genoemde termijn. Er wordt naar gestreefd zo snel mogelijk een besluit op voorgenomen proefnemingen te nemen, maar gezien de complexiteit waarvan sprake kan zijn is een termijn van maximaal 8 weken redelijk. Een dergelijke termijn sluit bovendien aan bij de termijnen zoals die genoemd zijn in fa Algemene wet bestuursrecht. 2.94 T-3: AVR is van mening dat melding aan de Milieudienst moet volstaan. De Milieudienst dient dit als bevoegd gezag, indien nodig, zelf met VROM te coördineren. Reactie bevoegd gezag Akkoord, voor zover het geen Vvgb-plichtige afvalstromen betreft, die als zodanig zijn aangewezen in bijlage Hf van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Voorschrift H-5 (voormalig T-3) is dienovereenkomstig aangepast 2.95 T-4: De bedenkingen genoemd onder T-1 t/m T-3 zijn ook hier van toepassing. Reactie bevoegd gezag De voorschriften uit de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer en de Vvgb zijn inmiddels op elkaar afgestemd. ' 2.96 U Registratie, U-1: Het registreren van de duur van een lossing dient geen enkel doel. De naam en adres van de ontdoener zijn geregistreerd op een S-fonnulier. De bestemming is weergegeven op een goederenstroomformulier (en/of in het JD Edwards-automatiseringssysteem) Voor de overige gegevens wordt gebruik gemaakt van een logboek. Gevraagd wordt om dit als verdere invulling van dit voorschrift te accepteren. Reactie bevoegd gezag Aan deze bedenking wordt tegemoet gekomen. Voorschrift E-l (voormalig U-1 is aangepast). 2.97 U-2: Gevraagd wordt wat 4de in gereinigde verpakking opgeslagen afval' betekent Reactie bevoegd gezag Bedoeld is hier: 'De analyseresultaten en de bestemming van het waswater afkomstig van het reinigen van emballage van verpakt afval, van het reinigen van tankwagens en andere verplaatsbare verpakkingsmiddelen dienen in de interne registratie te worden opgenomen.' Voorschrift E-2 (voormalig U-2) is aangepast 2.98 U-3: Bezwaar tegen de verplichting tot het opnieuw analysereiVregistreren van de diverse stromen (o.a. batchpartijen) van stromen die reeds bij acceptatie zijn beoordeeld. Verder ligt de verplichting tot het analyseren van uitgaande stromen (niet zijnde te lozen afvalwater) bij de acceptant/ ontvanger vao de betreffende partij. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar het gestelde bij bedenking 2.50. Voorschrift E-3 (voormalig U-3) blijft gehandhaafd. Voor de duidelijkheid is het bij het tweede aandacbtsstreepje vermelde als volgt gewijzigd: 'elke batch door AVR zelf opgewerkte afvalstoffen, bestemd voor de eigen stookinstallatie zoals opslag in tank 8/
49
Behandeinummer BQ1/1007 MP 1999
Bladzijde . 50
199 V Riolen, V-2: Een riolering kan (zeker bij een oudere installatie) nooi zijn uitgevoerd.
Reactie bevoegd gezag Het is wel de bedoeling dat riolen lekdicht zijn uitgevoerd met het oog op voorkomen van bodemverontreiniging. Dit betekent dat rioleringsleidingen onverwijld gerepareerd of vervangen moeten worden als ze lekken. 2.100 V-3: AVE. ziet niet in waarom de Milieudienst goedkeuring moet geven aan een controle als bedoeld in dit voorschrift Een rapportage hiervan kan immers bij controle ter inzage worden gegeven en door de Milieudienst op een dergelijk moment inhoudelijk worden beoordeeld Reactie bevoegd gezag Er wordt in voorschrift P-3 (voormalig V-3) een melding van de voorgenomen uitvoering aan de Milieudienst gevraagd zodat de gelegenheid bestaat voor de Milieudienst om hier desgewenst bij aanwezig kan zijn. Er is geen sprake van een goedkeuringsbepaling. Het voorschrift blijft daarom gehandhaafd. 2.101 W Tanks, W-l: AVR stelt dat het geen doel dient om alle tanks (b.v. de biologen) onder het regime van de CPR 9.2 te stellen. Immers de CPR 9.2 is bedoeld voor brandbare vloeistoffen. AVR is van mening dat dit criterium hier ook aan verbonden moet worden. W2/3) zie bezwaar onder W, Reactie bevoegd gezag Voor tanks met vloeibare afvalstoffen als olie-/water-/slibmengsels is geen specifieke richtlijn geschreven. CPR 9-2 bevat algemeen accepteerde ontwerp-, constructie en keuringseisen waar bovengrondse tanks aan moeten voldoen. Deze eisen zijn van belang om calamiteiten en daaruit volgende milieuschade te voorkomen zoals in het geval van het scheuren van een tank, overvullen, beperken risico op brand en explosiegevaar (in verband met de in de afvalstoffen aanwezige koolwaterstoffen). De desbetreffende voorschriften blijven daarom gehandhaafd. 2.102 W-6: Vraag om toelichting op dit voorschrift omdat dit criterium niet objectief kan worden vastgesteld. Reactie bevoegd gezag Het betreft hier een uitgangspunt voor het ontwerp voor laad- en losannen van explosieve mengsels. De bedenking dat dit criterium moeilijk handhaafbaar is, is terecht. Het voorschrift is vervallen. 2.103 W-10: Verzoek om de volgende toevoeging: 'voor zover tanks in gebruik zijnde voor de opslag van licht ontvlambaar (KI of vluchtige stoffen), niét geïsoleerd'. Reactie bevoegd gezag Er wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar, voorschrift V-10 is aangepast 2.104 Vervallen 2.105 W-12; Visuele signalering wordt in het algemeen bij de meeste bedrij ven niet meer gebruikt Dubbele akoestische signalering volstaat
Behandelnummer
Bladzijde
B01/1007 MD 1999 Reactie bevoegd gezag Op akoestische signalering wordt doorpcrsoneel niet altijdadcquaatgereag altijd hoorbaar voor welke tank het alarm gaat De visuele signalering blijf
mmmrn
ovenoienisru'
aaarom gehandhaari
2.106 W-15: AVR stelt dal de voorschriften onder dit hoofdstuk vereisen dat één en ander geschiedt volgens de CPR 9.2. Derhalve is. dit voorschrift dubbelop en overbodig, Reactie bevoegd gezag Dit voorschrift regelt welke instanties bevoegd zijn om de keuringen van de bovengrondse tanks uit te voeren. Dit is niet expliciet in CPR 9-2 geregeld. Het voorschrift blij ft derhalve gehandhaafd. 2.107 W* 17: AVR stelt dat alle registraties bij controle ter inzage liggen voor de toezichthoudend ambtenaar. Een verzendplicht hiervoor gaat echter veel te ver. Reactie bevoegd gezag Akkoord met het door AVR gedane voorstel Voorschrift V-17 zal op dit punt worden aangepast 2.108 W-l 8: Vraag metingen langs de trap omhoog te accepteren als metingen langs de verticale baan. Reactie bevoegd gezag Het criterium uit CPR 9-2 is: 'gelijkelijk over de hoogte verdeeld1. Het voorschrift is hierop aangepast Het zal waarschijnlijk niet geheel mogelijk zijn om aan dit voorschrift te voldoen door uitsluitend metingen via de trap omhoog uit te voeren, maar voor zover metingen via de trap mogelijk zijn, mag hiervan gebruik worden gemaakt 2.109 W-23: De bij W-17 genoemde bedenkingen worden ook hier van toepassing verklaard. Reactie bevoegd gezag Akkoord met het door AVR geijane voorstel Voorschrift V-23 zal op dit punt worden aangepast 2.110 X Bestaande bovengrondse tanks, X-l 1: Het vermelden van de inhoud heeft geen nut, aangezien de mate van de verdere vulling hiervoor ook bepalend is. Reactie bevoegd gezag Het vermelden van de inhoud heeft een indicatieve functie voor degene die lost; het desbetreffende voorschrift blijft gehandhaafd. 2.111 X-16; Morsingen kunnen nooit onder alle omstandigheden worden voorkomen. Alleen een voldoende mate van voorzorg kan worden voorgeschreven. Reactie bevoegd gezag: Het lijkt ons duidelijk wat de intentie van dit voorschrift is, het voorschrift blijft ongewijzigd. 2.112 Y Terreinen en wegen, Y-4: Het verlichten van de installatie is alleen nodig als de installatie geopend en bemand is. Reactie bevoegd gezag In verband met de veiligheid en het overzicht dient het terrein ook na openingstijd verlicht te zijn. De mate van verlichting kan dan worden bijgesteld, een en ander nader af te stemmen met de Brandweer in het kader van het bedrijfsnoodplan. Het voorschrift blijft gehandhaafd. 2.113 Z Verpompen van motorbrandstoffen, Z-7: Dit voorschrift is overbodig. Dit is namelijk al geregeld in 2-6.
Si
t
Behandelnummsf B01/1007 MD 1999
Reactie bevoegd gezag
Dit zijn twee verschillende voorzieningen. Het voorschrift blijft gehandhakfi
SlaOzijde 52-
OPY
2.114 AB Victorbakken, AB«4r AVR staat zelf in voor de deskundigheid van baar onderzoekers (l tot en met 3).
Reactie bevoegd gezag Het is gebruikelijk om de vloeistofdichtheid van. bodembeschennende voorzieningen te toetsen aan CUR- PBV aanbeveling 44; 'Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen.' In deze beoordelingsrichtlijn wordt zowel gesproken over bedrijfsinterne controle als inspectie door deskundigen. In dit voorschrift wordt onafhankelijk onderzoek bedoeld. Het desbetreffende voorschrift blijft gehandhaafd. 2.115 AC Weegbrug, AC-3: AVR stelt dat registraties als hier bedoeld tijdens controles ter inzage kunnen worden gegeven aan het bevoegd gezag. AVR ziet niet in waarom dit moet worden opgestuurd. Reactie bevoegd gezag Aangenomen wordt dat AVR voorschrift AC-2 bedoelt Ingestemd wordt met het beschikbaar houden op locatie voor inzage door controlerend ambtenaren van het bevoegd gezag. Voorschrift AG-2 (voormalig AC-2) wordt aangepast
Behandeinummer
B01/1007 MD 1993 VERKLARING VAN GEEN BEDENKINGEN
,
^ 53
COPY
2.116 Omdat er geen goede afstemming is tussen de voorschriften van onwerp-Descöüüang'ên ontwerp-wgb is niet duidelijk welke activiteiten wel en welke niet mogen worden verricht vaak volgen uitzonderingen op uitzonderingen en voorwaarden aan toestemmingen die weer uitzonderingen zijn op verboden. Vergelijk bijvoorbeeld het gestelde op pagina 20 es 21 van de wgb met de bepalingen in artikel 4 lid 3. Deze sluiten niet naadloos op elkaar aan. In artikel 2 van wgb moet een langere termijn moeten worden opgenomen, zoals hierboven bepleit Reactie bevoegd gezag
Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 24. 2.117 Artikel3 lid 1: Bezwaar tegen het bepaalde in dit artikel voor zover deze lijst niet dekkend is voor de aanvraag (bijvoorbeeld zuren en logen); bovendien is er een discrepantie tussen wel of niet mogen accepteren volgens ontwerp-beschikking en volgens de wgb. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 25. 2.118 Artikel 3 lid 4: Dit is een erg verwarrend artikel omdat onduidelijk is ofhet om een volledige opsomming gaat Dat bepaalt voorts de relatie tussen de artikelen 3 en 4 van de wgb: vraag hoe deze artikelen in onderling verband moeten worden beschouwd. Voorts is niet duidelijk ofhet begrip' samenvoegen' in artikel 4 lid l ziet op de betreffende stoffen in enkelvoudige zin dan wel de stoffen gezamenlijk. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 26. 2.119 Artikel 4 l .a: AVR stelt dat zij wel doelmatig actief kool (mits niet recycleerbaar) kan been verwerken. Voor acceptatie, bewaren en samen opbulken van recycleerbare partijen dient, zoals eerder aangegeven gelegenheid te bestaan in het kader van integrale diensten die AVR wenst te kunnen aanbieden. Reactie bevoegd gezag Zie onder ad 2.8.4.
2.120 l.b: AVR stelt dat doelmatige be- en verwerking van houtverduurzamingsmiddelen niet wordt belemmerd door het opbulken binnen de inrichting Reactie bevoegd gezag
De desbetreffende afvalstoffen worden niet aangevraagd (afvalstofcode 03.04.101 (houtverduurzamingsmiddelen (haiogeenann) en 04.04. l O l (houtverduurzamingsmiddelen halogeenhoudend). De bedenking is daarom niet gegrond. 2.1211 .d/ e: AVR stelt dat het doelmatig (HOI-aanwijzing) is om oliefilters, accu's, katalysatoren of batterijen vanuit de scheepvaart en de offshore op te kunnen bulken voor afvoer naar een vergunninghouder, Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 29. 2.122 3.f: AVR stelt dat ontwikkelaar mits ontzilverd doelmatig kan worden verwerkt in de (biologische zuiverings)installatie.
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 30.
' _
Bladzijde , 54
COPY
2.123 l .g; AVR stelt dat de doelmatigheid van de verwerking van niet recyclebaar straalgrit niet wordt belemmerd door het binnen de inrichting op te bulken. Reactie bevoegd gezag Zie de behandeling van bedenking 2.31. 2.124 l .h: AVR stelt dat alleen voor afgewerkte olie van voertuigen- en onderhoudswericplaatsen andere meer doelmatige inrichtingen aanwezig zijn. Dit geldt echter niet voor andere bronnen van deze afvalstroom. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 32. 2.125 l.k: AVR stelt dat doelmatige be- en verwerking van boor-, snij- en walsoliên niet wordt belemmerd door het opbulken binnen de inrichting. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 33: 2.126l .m: Het criterium voor terugwinbaarheid van kwikkan te ruim worden geïnterpreteerd. Het is immers de vraag of hier economisch of technisch mogelijk wordt bedoeld. AVR wenst hiervoor een objectief criterium opgenomen te zien. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 34. 2.127 l .n: AVR stelt dat metalen verpakkingsmateriaal van verfafval, voor zover niet behorende tot KGA, doelmatig kan worden ingenomen en opgebulkt
Reactie bevoegd gezag Zie ad 2.29. 2.128 2: AVR stelt dat zij oliehoudend boorgruis op waterbasis op doelmatige wijze kan verwerken. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 36. 2.129 3: Omdat een centrale bewerkingseenheid ontbreekt dienen vraagtekens te; worden geplaatst bij de invoering van de recente wijziging van het Bohb per l maart 1999. Immers kunnen de betreffende stoffen nog niet elders worden verwerkt zolang die faciliteit niet is gesticht AVR wenst dus zelf brandstoffen te kunnen maken ook door menging van daarvoor in aanmerking komende stoffen' die deels minder dan 50 ppm EOCL en deels meer dan 50 ppm EOCL' kunnen bevatten zodat deze per saldo aan de brandstofspecificaties kunnen voldoen. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 37. 2.130 4: AVR stelt dat voorbewerkingen zoals het centrifugeren wel degelijk ais doelmatig kunnen worden beschouwd. Deze voorbewerking zorgt immers voor een (energetische en logistieke) verbetering van de kwaliteit van de organische fractie, hetgeen bijdraagt aan de doelmatige (eind)venverking.
Behsndelnummer
Bladzijde
B01/1007 MD 1999
]
, 55
Reactie bevoegd gezag
Zie de Vvgb bij behandeling van bedenking 38. 2.131 Artikel 5: Dit artikel bevestigt de mogelijkheid van nonnopvulling voor specifieke stoffen. Dit principe dient ook elders in de vergunning te worden toegepast zie hierboven. Immers dient steeds doorslaggevend te zijn wat de einddoelstelling van de be- en verwerking is en aan welke eisen het eindproduct dient te voldoen. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 39 en het gestelde bij behandeling van bedenking 2.40. 2.132 Artikel 5 lid 9: AVR wenst in het licht- van de in de aanvraag beschreven activiteiten niet verplicht te worden afvalstoffen gescheiden, te houden c.q, te scheiden die daarvoor niet in aanmerking komen, weshalve zij aanspraak maakt op daarvoor noodzakelijke ontheffingen of vrijstellingen. Niet alleen de in dit lid 9 toegestane samenvoegingen, maar ook de overige die binnen het kader van de aanvraag noodzakelijk zijn, dienen te worden verleend. Reactie bevoegd gezag Zie ad 2,4.
2.133 Artikel 6 4: AVR is van mening dat de ontvangende partij van de als brandstof toe te passen afvalstof dient vast te stellen of deze voldoet aan haar acceptatiecriteria. Het is onredelijk om deze verplichting bij de vergunninghouder te leggen. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 41. 2.134 6: AVR stelt dat opwerking mogelijk moet zijn zodanig dat wordt voldaan aan de specificaties van de eindvenverker, ook indien AVR zelf niet in staat is om het eindproduct te produceren. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 42.
2.135 7) AVR stelt dat het onduidelijk is bij welk oliegehalte oliehoudend boorspoeling en boorgruis moet worden geanalyseerd op kwikgehalte. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 43. 2.136 Artikel 7 l, 2,4 en 7: zie het bezwaar dat eerder door AVR is opgesteld. Zie de als bijlage bijgevoegde brief van 24 februari 2000. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 44, 2.137 3; Het is onbetaalbaar om van elk van deze fracties de reinigbaarheid vast te moeten stellen. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 45.
Oehandeinummsr
Bladzijde
BOl/1007 MD 1999 2.138 5/ 6: AYR is van mening dal het shredderen en het verwerken in een ofste als doelmatig kan worden beschouwd AVR wenst nog lopende bezwaren t :g uit de vigerende vergunning of tegen aanvullende wet- en regelgeving waarop uug gu,a
is, onverkort te handhaven. Kleinere reststromen dienen te kunnen worden afgevoerd naar de RTO's. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 46. 2.139 8 en 9: AVR is van mening dat het criterium 'kwikhoudend' en 'met kwik verontreinigd* op basis van deze voorschriften niet objectief kan worden vastgesteld. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 47. 2.140 10: AVR is van mening dat hier verantwoordelijkheden die thuishoren bij de vergunningverleners van andere afvalverwerkers oneigenlijk bij AVR worden gelegd. De overheid dient echter zelf haar beleid in de vergunningen van afvalverwerkers te implementeren dat een verleende vergunning aanspraak geeft op uitoefening daarvan dient een eenmaal gegeven toestemming ter zake blijvende rechten te geven. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 48. 2.141 11/ 12: AVR is het niet eens met de in dit voorschrift gelegde koppeling tussen de (biologische) zuivering en de voorbewerkingsactiviteiten, AVR is van mening dat (biologische) verwerking van de waterfractie in een zusterbedrijf (AVR) even doelmatig (en onder bepaalde marktomstandigheden rendabeler) is als in de eigen installatie. Het is in de praktijk niet werkbaar om dergelijke gevallen keer op keer aan te moeten tonen. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 49. 2.142 Artikel 8: Dit artikel is dusdanig onduidelijk geredigeerd dat het bevoegd gezag eerst het artikel dient te verduidelijken alvorens begrepen wordt wat dit artikel inhoudt Alle rechten met betrekking tot bezwaren dienen te worden voorbehouden. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 50. 2.143 Artikel 9 3: AVR wenst in dit voorschrift een termijn aan de goedkeuring verbonden te zien. Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 46. 2.144 6: Dit voorschrift is niet meer aan de orde (zie considerans: acceptatie). Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 52. 2.145 Artikel 103: AVR wenst in dit voorschrift een termijn aan de goedkeuring verbonden te zien. Reactie bevoegd gezag Zie het gestelde bij 2.92 en 2.93.
Et
Behandelnummer
B01/1007 MD 199J 2.146 6: AVR wenst vanuit het oogpunt van beveiliging (Archiefivefy Jn^ pgpfKzeyvap voorgaande jaren extern op te mogen slaan.
Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 54. 2.147 Artikel 13: Zie overwegingen considerans blz. 11 Reactie bevoegd gezag Zie de Vvgb ad 55. De op- en aanmerkingen van de Inspectie milieuhygiëne Noord-West 3.l De rniHeuvergimriing is indertijd aangevraagd oVwrRuhr CarboMiH in hoeverre deze aanvraag nog representatiefis voor AVR-Industrie Amsterdam. Reactie bevoegd gezag De huidige bedrijfsvoering van AVR Industrie Amsterdam B. V. stemt inderdaad niet meer geheel overeen met de destijds opgestelde aanvraag voor Ruhr Carbo Milieu. Met name de afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt momenteel nauwelijks meer gebruikt, omdat AVR in Rotterdam een vergelijkbare installatie exploiteert In verband met een capaciteitsoverschot bij beide afvalwaterzuiveringsinstallaties (te weinig aanbod van scheepsafvalstoffen) heeft AVR, vanuit het oogpunt van een efficiënte bedrijfsvoering, besloten een installatie op volledige capaciteit te laten draaien (in Rotterdam) in plaats van twee op halve capaciteit De aanvraag moet voldoende grondslag bieden voor het verlenen van een vergunning. Dit is het geval In het geval delen van de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden zouden zijn voltooid en in werking gebracht, komt de vergunning voor die delen van de inrichting te vervallen. 3.2 Op pagina 2 van de considerans staat dat de opslag van gevaarlijke (afvalstoffen aanzienlijk meer ruimte kost dan de aangevraagde opslagcapaciteit van l O ton per loods. Dit doet vermoeden dat opslag conform CPR 15-2 moet plaatsvinden. Dit komt niet in de voorschriften tot uiting. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar het gestelde ad 1.2. 3 J Op pagina 2 staat dat een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is verleend op 24 april 199t. Vraag in hoeverre deze nieuwe Wm-vergunning 'strookt1 met deze reeds verleende Wvo- vergunning. Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar het gestelde ad 1.3. 3.4 In de considerans wordt op pagina 8 aangehaald dat er een recentere acceptatieprocedure voorhanden is dan die vermeld in bijlage 7 van de aanvraag (deze recentere versie is niet in ons bezit). In de goed te keuren acceptatieprocedure dienen de verantwoordelijkheden, de monstervoorbereiding en de acceptatie van afvalstoffen die emissies van extreem risicovolle stoffen en/of carcinogene stoffen kunnen veroorzaken duidelijk te zijn omschreven. Verder is onduidelijk hoe de procedure is als de acceptant (hoofd lab.) een partij weigert (Op pagina 11 onderaan; K-4 t/m K-11 moet zijn Q-4 t/m Q-l 1). Reactie bevoegd gezag Voor de acceptatieprocedure wordt verwezen "aar het gestelde ad l .7. In de nieuw goedgekeurde acceptatieprocedure is hieraan wel aandacht besteed. Verdere suggesties zijn overgenomen in de voorschriften.
57
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
.
Bladzijde 53»
3 J Voor een betere eenduidigheid is het raadzaam aan de definitie van eei mrtzjjj '...van gelijke (chemische) samenstelling*. Reactie bevoegd gezag De definitie van partij is aangepast Voor de nieuwe definitie wordt verwezen naar voorschrift A-J "Begrippen en omschrijvingen". 3.6 Vraag of het zo bedoeld is dat (voorschrift A 3) ook geen gebruikte chemicaliënverpakkingen afkomstig van de scheepvaart geaccepteerd mogen worden. Reactie bevoegd gezag Zie het gestelde bij 2.28. De redactie van het betreffende voorschrift is inmiddels aangepast 3.7 Te storten C2-afvalstoffen mogen niet worden geaccepteerd (voorschrift A 3): Hoe zit het met Cl- afvalstoffen (in tabel 3.1 van de aanvraag is aardgasproductieslib (Cl) opgenomen)? Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar de ten opzichte van het ontwerp gewijzigde (aangevulde) tekst van de belangenafweging onder doelmatigheidsbeoordeling - C l-afvalstoffen. 3.8 In voorschrift A-10 wordt gesproken over koudemiddelen. Worden hier ook CFK-houdende koudemiddelen onder verstaan, en zo ja, mag AVR deze middelen accepteren? Reactie bevoegd gezag Onder de in het voorschrift opgenomen afvalstoffen kunnen ook CFK-houdende oplosmiddelen worden verstaan. Hierbij moet met name worden gedacht aan resten oplosmiddelen afkomstig van schepen. Zie voorts het gestelde bij 2.24. 3.9 In voorschrift A-14 staat dat alleen grond geaccepteerd mag worden die vrijkomt bij saneringen, door of namens de vergunninghouder), van ondergrondse tanks. Is er inzicht over wat voor hoeveelheden (maximaal) het gaat? Verder is niet geheel duidelijk óf er een maximum aan de verontreinigingsgraad is gesteld aangaande de acceptatie van verontreinigde grond (dit ook in relatie tot de benodigde opslagvoorzieningen).
Reactie bevoegd gezag Verwezen wordt naar hetgeen gesteld is bij 2,30. 3.10 In voorschrift A-21 wordt gesproken over afgezeilde verpakkingsmiddelen. Deze omschrijving is moeilijk handhaafbaar, wat wordt hieronder verstaan (onder- en bovenaf dichting)? Reactie bevoegd gezag Onder afgezeilde verpakkingsmiddelen worden containers dan wel containervrach twagens afgedekt met zeil verstaan. Deze omschrijving is opgenomen in voorschrift A-1. 3.11 Met betrekking tot voorschrift- 3-5: mag AVR kwikhoudend afvalwater behandelen, en zo ja, wordt er dan ook gebruik gemaakt van speciaal met zwavel behandeld actief kool? Reactie bevoegd gezag Ja, kwikhoudend afvalwater mag - onder voorwaarden - behandeld worden. Vervezen wordt naar wat hierover gesteld is in de Vvgb. 3.12 In voorschrift B-6 is onduidelijk wat bedoeld wordt met; 'De verplichtingen bedoeld in de drie .vorige voorschriften mogen hierin worden meegenomen'.
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
,—
Bladzijde , 59
Bedoeld is aan te geven dat de gevraagde gegevens geïntegreerd mogen wo^dèlïui Het voorschrift F-3 (voormalig B-6) is dienovereenkomstig aangepast 3.13 Voorschrift C-7, C-8 en C-9: De verantwoordelijkheden en taken moeten duidelijk in procedures zijn vastgelegd. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor de acceptatie; vermenging van functies is niet wenselijk. Ook moet duidelijk zijn hoe vervanging van personen is geregeld. Reactie bevoegd gezag
Voorschrift C-7 is vervallen, gelet op de overweging ad 2.49. Voor het overige is deze suggestie overgenomen en toegevoegd aan voorschrift AI?-8 (voormalig C-9). 3.14 In hoofdstuk F wordt gesproken over een bedrijfsriolering en een olie- of vervanger. Is er een mogelijkheid om de bedrijfsriolering bij een calamiteit af te sluiten? Reactie bevoegd gezag
Deze bedenking valt onder de reikwijdte van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Navraag bij de waterkwaliteitsbeheerder heeft uitgewezen dat geen afsluiter op het riool aanwezig is, maar dat het bedrijf wel diverse voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om lozing op het riool in gevolg van calamiteiten te voorkomen, 3.15 Met betrekking tot de luchtemissies van koolwaterstoffen, geur en van rookgassen van verbrandingsprocessen geldt voor de puntbronnen dat het NER-spoor gevolgd moet worden. In de voorschriften (hoofdstuk Q) is dit niet terug te vinden in de vorm van doel- en/of middelvoorschriften. Reactie bevoegd gezag
Venvezen wordt naar het gestelde bij 1.6. 3.16 In het verleden is gebleken dat centrifuges en drooginstallaties niet naar behoren werkten. Bestaat er nu een beeld van hoe het een en ander in de praktijk plaatsvindt/ gaat plaatsvinden? Reactie bevoegd gezag Niet geheel duidelijk is wat precies bedoeld wordt met het niet naar .behoren werken van centrifuges. De slibdrooginstallatie heeft inderdaad niet optimaal gefunctioneerd. Deze is inmiddels ook niet meer operationeel. 5
WIJZIGINGEN T.O.V. DE ONTWERP-BESCHIKKING
In de definitieve beschikking is een aanzienlijk aantal veranderingen aangebracht ten opzichte van de ontwerpbeschikking: erheeft een aantal verruimingen (paragraaf 5.1) en beperkingen (paragraaf 5.2) plaatsgevonden. Daarnaast is een aantal zaken gespecificeerd of toegevoegd (paragraaf 5.3). Redenen voor deze wijzigingen zijn het grote aantal bedenkingen en het feit dat de procedure lange tijd in beslag heeft genomen, waardoor een aantal zaken geactualiseerd moest worden. Daarnaast is de definitieve beschikking een aantal omissies gecorrigeerd en verbeteringen aangebracht De inrichting beschikt sinds de vernietiging van de oude vergunning op 16 november 2000 niet over een vergunning. Deze vergunningloze situatie is uit handhavingsoogpunt zeer onwenselijk. Gezien het belang om de vergunningloze situatie zo spoedig mogelijk te beëindigen, is besloten de aanpassingen niet in een tweede ontwerp voor te leggen. Wel heeft overleg met aanvrager plaatsgevonden over de wijzigingen. Om de wijzigingen zo inzichtelijk mogelijk te maken hebben wc als bijlage bij deze beschikking een transponeringstabel opgenomen, zodat ontwerp en beschikking eenvoudiger te vergelijken zijn. Waar het gaat om aanzienlijke inhoudelijke wijzigingen is hieronder per onderwerp een korte toelichting opgenomen, met een verwijzing naar de uitgebreidere toelichting als die elders is gegeven. De nummering van voorschriften in de definitieve vergunning is hierbij aangehouden.
SOI/1007 MP 1999
Bladzijde _____ 6o,
Monstername en analyseprocedure (Hoofdstuk C) De voorschriften die hierop betrekking hebben zijn aangepast omdat er met betrekking tot monstername en monsteranalyse zijn opgenomen in hct-acc:ptflO£iiegkmefl dat deel uitmaakt van de, voor het overige, goedgekeurde monstemame en anal>seprocedure van juni 2000. De overgelegde beschrijving van de monstername en monsteranalyse moet op het punt van monstervoorbereiding nog worden aangepast Naar aanleiding hiervan en de bedenkingen van de Inspectie milieuhygiëne Noord-West zijn de voorschriften aangepast Verder is een aantal verduidelijkingen aangebracht Voorschrift C-7 is opgenomen in aansluiting op voorschriften M-3 en M-4 (zie onder 'Scheiden en gescheiden houden'). Zie verder onder 2.51 t/m 2,53. Voorschriften over scheiden en gescheiden houden (Hoofdstuk M) zijn gedeeltelijk afkomstig uit de Vvgb (zie hieronder). De voorschriften M-3 en M-4 bevatten een aantal voorwaarden waaronder bepaalde stoffen niet gescheiden hoeven te worden gehouden. Deze voorwaarden sluiten aan bij de regeling Scheiden en gescheiden houden, en hetgeen in het rapport 'De verwerking verantwoord, Uitvoering aanbevelingen Commissie HOPs en inspectie-onderzoek1 van maart 2001. Dit rapport is door de Minister van VROM goedgekeurd, en beoogt inzichtelijkheid van de verwerking te bevorderen. Zie over dit onderwerp ook bedenking 2.12 en 2.41. Luchtemissies (Hoofdstuk Z) In voorschrift Z-13 zijn emissiegrenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen. Dit is gebeurd naar aanleiding van de bedenkingen van de Stichting Buurtbelangen Geuzenveld Slotenneer en de Inspectie milieuhygiëne Noord-West Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.4 van de belangenafweging. Voorschriften Z-l en Z-2 zijn opgenomen naar aanleiding van bedenking 2.84 «n in overleg met de aanvrager, nu deze aangaf de victorbakken te willen verwijderen en verdere investeringen in een overdekking van deze bakken dus een te zware eis te vinden. Wel Is nu bepaald dat de bakken binnen achttien maanden moeten zijn verwijderd of alsnog afgedekt, en dat tot die,tij d alleen stoffen mogen worden opgeslagen die geen vluchtige of geurveroorzakende stoffen bevatten. Lijsten met wel en niet toegestane stoffen (Voorscnriften, bijlage 1) Bij het opstellen van de definitieve beschikking is op een aantal punten de doelmatigheidstoets nader gespecificeerd of verbeterd. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de vergunde afvalstromen. In bijlage l bij. de voorschriften zijn lijsten opgenomen van afvalstoffen die wel en niet geaccepteerd mogen worden. In deze lijsten is voor alle aangevraagde stoffen overzichtelijk weergegeven of en in welke gevallen acceptatie op grond van de vergunning is toegestaan. Een toelichting op de doelmatigheidstoets die hieraan ten grondslag ligt is opgenomen in paragraaf 3.3 van de considerans. Daarin is steeds aangegeven of het gaat om een wijziging ten opzichte van het ontwerp. Hieronder, volgt een korte'samenvatting. Acceptatie scheepsafvalstoffen Voor een aantal stromen is acceptatie toegestaan als het gaat om kleine hoeveelheden (kleiner dan 200 kg per afvalstroom) afkomstig van schepen (zie sectorplannen 7 (scheepsafvalstoffen), 10 (batterijen), 11 (gasontladingslampen), 12 (oliefilters) en 13 (gebruikte chemicalienverpakkingen). Dit is gebeurd naar aanleiding van bedenkingen van de aanvrager (2.24,2.25, 2,28,2.44).
Verontreinigde grond Verontreinigde grond mag nu in het kader van de caiamiteitenservice slechts gedurende maximaal vijf dagen worden opgeslagen binnen de inrichting (zie onder sectorplan 16 en voorschrift B-} 8 tot en met B-2S). Zit ook bedenking 2.30. CJ-, Cl- en C3-a/vaktoffen Het wordt AVR verboden te storten Cl-, C2- en C3-afvalsto£fen te accepteren. Hel wordt AVR vergund om Cl-, C2- en Q-afvalstoffen te accepteren en tijdelijk te bewaren in afwachting als voorafgaand aan de acceptatie van de desbetreffende afvalstroom duidelijlcheid is dat een verwerkingsmogelijkheid bestaat met het oog op hergebruik.
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
i
' MM
Bladzijde gj
C l- en C3-afvalstoffen waren in de ontwerp-beschikking ten onrechte buitea Naar aanleiding van opmerking 3.7 van de Inspectiemilieuhygiéne Ncxjrd-West is dit alsnofc gebeurd
Overige (gevaarlijke) afvalstoffen Onder het kopje Overige (gevaarlijke) afvalstoffen (niet Vvgb-piichtig) is alsnog de doelmatigheid getoetst van het opbulken en bewaren van een aantal stromen die in de ontwerpvergunning niet expliciet aan de orde waren gekomen, zodat onduidelijk was of de aangevraagde activiteiten hiervoor vergund waren. Actualisatie procedures (hoofdstuk F) Dit hoofdstuk is op diverse punten aangepast Reden hiervoor is het feit dat inmiddels een nieuwe acceptatie- en administratieprocedure is goedgekeurd Verder zijn wijzigingen in de wgb en de vergunning aangebracht die hun weerslag dienen te vinden in de procedures. Zo zijn criteria opgenomen waaraan de regenereerbaarheid van oplosmiddelen en koudemiddelen moet worden getoetst Artikelen uit de wgb (A2, B2-B5a>2,F8-F10,, G2, H2,12-13, J2, K2, L5, M2) In de definitieve beschikking zijn de artikelen uit de wgb opgenomen in de voorschriften op de plaats waar dat gezien de inhoud van het artikel logisch is. Hierdoor ontstaat een beter overzicht van de verplichtingen die op grond van de vergunning op eenbepaald gebied gelden. De artikelen zijn cursief weergegeven, zodat ze duidelijk herkenbaar zijn. Waar dit in het belang van de overzichtelijkheid en handhaafbaarheid van de voorschriften wenselijk is, is ook bepaald dat voorschriften uit de wgb van toepassing zijn op niet wgb-plichtige handelingen en stromen. Hiermee is tegemoet gekomen aan bedenkingen van de aanvrager (2.4,2.61). Energievoorschrift (hoofdstuk AB) In de definitieve beschikking zijn andere voorschriften opgenomen met betrekking tot energiebesparing. Dit is gebeurd naar aanleiding van bedenkingen van de aanvrager. Een toelichting hierop is opgenomen onder bedenking 2.73. 6 CONCLUSIE Gelet op het voorgaande beschouwt het bevoegd gezag de volgende aangevraagde activiteiten als niet doelmatig; vergunning daarvoor zal worden geweigerd: het verwarmen, centrifugeren en/of samenvoegen met andere afvalstoffen van afgewerkte olie van vaartuigen (LWCA-code 03.02.101) het be-/verwerken van oliehoudende boorspoeling en - boorgruis op oliebasis waarvan de oliefractie kan worden opgewerkt tot een herbruikbaar product (LWCA-codes 03.06.311 en 03.06.312) bet beVverwerken van zuurteer (LWCA-code 03.06.602) het opwerken tot brandstof van chemicaliënhoudende afvalstoffen van vaartuigen en van industriële landactiviteiten afkomstig (o.a. LWCA-codes 03.02.107, 03.02.108 en 03.02.109) voor zover deze afvalstoffen worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstoffen de acceptatie en opslag van gasontiadingslampen, tenzij afkomstig van scheepvaart of off shore de acceptatie en opslag van batterijen, tenzij afkomstig van scheepvaart of off shore; de acceptatie en opslag van oliefilters, tenzij afkomstig van scheepvaart of offshore de acceptatie va£ verontreinigd straalgrit de acceptatie van gebruikte chemicaliénveTpakkingen, tenzij afkomstig van scheepvaart of off shore de acceptatie van te storten Ci, C2- en C3-afvalstoffen (o.a. LWCA-codes 05.08.104, 05.12.101 tm. 05.12.199,05.15.101 tm. 05.15.199,05.17.901 tm. 05.17.902,05.18.112, 05.18.113, ,05.16.120,12.21.201 tm. 12.21.299,15.16.101 en 15.16.102, 15.61.101)
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
,
Bladzijde^ , G2
de verwerking van zwart-wit ontwikkelaar; de acceptatie va L fcplfflnyfieiewei koudemiddeien in een hoeveelheid van minder dan 200 kg/liter per \ arty - voor zover nle afkomstig van scheepvaart of off shore- (o.a. LWCA-codes 03.0^.iui i/m 03.0!*.1 03.09.901 t/m 03.09.999 en 04.09.101 t/m 04.09.999) het mengen van stalen vaten die niet verontreinigd zijn met verontreinigde stalen vaten (resp. LWCA-code 12.16.351 en 12.16.352) de acceptatie van de stoffen met de volgende afvalstoffencodes binnen de inrichting: 01.01.101 t/m 01.01.199, 01.02.101, 01.02.102, 01.02.199, 01.04.102, 01.04.112 fm 01.04.116, 01.04.119, 02.01.101 t/m 02.01.199, 02X2.101, 02.02.199, 02.04.201, 02.04.111, 02.04.119, 03.01.100, 03.04,101 t/m 03.04.199, 04.01.100, 04.04.101 t/m 04.04.199, 05.01.100, 05.04.101 t/m 05,04.199, 05.08.103, 06.02.101, 06,02.102, 06.06.133,06.11.999,06.10.101 Un. 06.10,103,06.06.113, 06.24.101 en 12.20.301. Uit het voorgaande, en de desbetreffende bepalingen van fa Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheert volgt dat de gevraagde vergunning voor het overige kan worden verleend, mits daar voorschriften ter bescherming van het milieu aan worden verbonden. Op grond, van artikel 8.36 van de Wet milieubeheer wordt een exemplaar van de Vvgb bij de beschikking gevoegd en worden de voorschriften van de Vvgb aan de vergunning verbonden. Hiertoe zijn de artikelen van de Vvgb integraal opgenomen in de voorschriften. Op grond van hel Besluit milieu-effectrapportages 1994 . hoeft bij deze aanvraag geen milieu- effectrapport te worden overgelegd. De aanvrager heeft vergunning aangevraagd voor onbepaalde termijn. Conform het MJP-GA n wordt de vergunning verleend voor vijfjaar. Van die termijn kan alleen worden afgeweken als de grootte van de investering daartoe aanleiding geeft Hiervan is in dit geval geen sprake. 7 OVERIGE REGELS Een ieder dient op zo'n manier met afvalstoffen om te gaan dat geen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan (artikel 10.3 onder l en 2 Wet milieubeheer). Vergunninghouder moet, bij een ongewoon voorval in de inrichting, onmiddellijk maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of, voorzover dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken (art. 17. l Wet milieubeheer). Onder een ongewoon voorval moet worclen verstaan elke . gebeurtenis die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteit Dit omvat derhalve zowel ongelukken en calamiteiten, als ook storingen in het productieproces en storingen in de vooizieningen aan de inrichting. Ookmoet vergunninghouder- ingevolge artikel 17.2, eerste lid, van diezelfde wet- een dergelijk voorval zo spoedig mogelijk melden aan het bevoegd gezag, waarbij gegevens moeten worden verstrekt als genoemd in artikel 17.2, tweede lid. Vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften van het Besluit stoffen die de ozonlaag aantasten omdat in de inrichting een brandblusinstallatie en enkele brandblussers aanwezig zijn gevuld met halon. Vergunninghouder - moet voldoen aan de voorschriften van het Besluit emissie eisen stookinstallaties B omdat in de inrichting twee stookinstallaties aanwezig zijn die met zware stookolie worden gestookt en een thermisch vermogen hebben van meer dan 0.9 MWatt. Aan deze beschikking kunnen geen rechten worden ontleend met betrekking tot krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren benodigde vergunningen. Deze beschikkmg en de daarbij horende bepalingen hebben geen invloed op verplichtingen die voortvloeien uit andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Te denken valt hierbij aan VLGAT3G: Reglement betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg respectievelijk de binnenwateren, het Besluit zwavelgehalte brandstoffen en her Besluit organisch-halogeengehalte brandstoffen.
Behandelnummer -B01/1007 MD 1999
r
Bladzijde 1 63
8 BESLUIT Gelet op de Wet milieubeheer verleent het bevoegd gezag aanvrager de gevraagde vergunning te t uiterlijk I januari 2006. De aanvraag maakt deel uit van de vergunning, tenzij procedures en documenten zoals opgenomen in de bijlagen van de vergunningsaanvraag door aanvrager zijn vernieuwd en door het bevoegd gezag goedgekeurd als nieuwe geldende bedrijfsinterne procedure. Aan de vergunning zijn de volgende voorschriften verbonden: A-1 t/m A-2, B-l t/m B-28, C-1 t/m C-10, D-1 t/m D-4, E-l t/m £-3, F-1 t/m F-11, G-1 t/m G-6, H-1 t/m H-5, M t/m 1-3, J-l t/m J-2.K-1 t/mK-2,L-J fmL-6,M~l t/mM-S,N-l t/mN-9,O-J t/mO-12,P-l t/mP-3,Q-l t/mQ-4, R-l t/m R-31, S-1 t/m S-4, T-l t/m T-43, U-l, V-l t/m V-23, W-1 t/m W-23, X-l t/mX-12, Y-l tfta Y-28,Z-1 t/mZ-16, AA-1 t/mAA-4,AB-l t/m AB-4, AC-1 t/m AC-25, AD-1 t/mAD-8, AE-1 t/m AE-5, AF-1 t/m AF-3 en AG-1 t/m AG-2. Waar voorschriften verwijzen naar nonnen (NEN-, NEN-ISO-, NEN-EN-, DIN-) en richtlijnen (NPR of CPR) die betrekking hebben op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt de laatste versie bedoeld vóór de datum waarop de vergunning is verleend (met aanvullingen of correcties). Voor op die datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten wordt de norm bedoeld die bij de aanleg c.q. installatie daarvan is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. 9 BEROEP Tegen deze beschikking kan beroep worden.ingesteld binnen zes weken, gerekend vanaf.de dag na verzending van deze vergunning. Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA 's-Gravenhage. Wie tegen de vergunning beroep heeft ingesteld, kan, in spoedeisende gevallen, bij de voorzitter van genoemde afdeling van de Raad een verzoek doen tot het treffen van een voorlopige voorziening (bijvoorbeeld tot schorsing van de gehele vergunning of delen daarvan). Als geen beroep is ingesteld, wordt de beschikking van kracht na het verstrijken van bovengenoemde termijn. Als gedurende deze termijn wel beroep is ingesteld en een verzoek is gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, wordt deze beschikking niet van kracht dan nadat op dat verzoek is beslist Het griffierecht zowel voor een beroep als voor een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bedraagt ƒ 225,- voor natuurlijke personen en / 450,- voor rechtspersonen. Amsterdam,
t O APR, 2Q01
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, hiertoe bevoegd krachtens het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 30 november 1999 (nr. 1999/28641), namens^
^ ieudienst Amsterdam,
,.
:OPY
Bladzijde 64
Behandetnummer BOX/1007 MD 1999
BIJLAGE 3 TRANSPONEIONGSTABELONTWERP-VOORS TIEVE VOORSCHRIFTEN Voorschriftnummer ontwerpbeschikking
A-1 A-2 A-3 A-4 A-5 A-6 A-7 A-8 A-9 A-10 A-11 A-1 2 A-1 3 A-14 A-15 A-16 A-1 7
Voorschriftnummer definitieve beschikking
Nieuw toegevoegde voorschriften in definitieve vergunning! 114 A-1 en A-2. 8-1 t/m B-5, B-8
Bijzonderheden
n.a.v. invoegen Vvgb-artikeien n.a.v. bedenking 2.16
B-6, redactie gewijzigd - vervallen B-7, 3-6 en B-9; redactie gewijzigd B-8 - vervallen -
/ n.a.v. bedenking 2.1 6
/ Dubbel met voorschrift B-5, 5o (Wgb)
/
S-11 B-10 B- 12; redactie gewijzigd B- 13; redactie gewijzigd B- 14; redactie gewijzigd B-15; redactie gewijzigd •S-16 B- 17; redactie gewijzigd B- 18; redactie gewijzigd B-20 B-21 B-22; redactie gewijzigd
A-1 8
-vervallen-
A-1 9 A-20
B-19 B-25; redactie gewijzigd
A-21 A-22
B-26 en 8-18 B-27; redactie gewijzigd
/ . n.a.v. bedenking 2.42 n.a.v, bedenking 2,43 n.a.v. bedenking 2.44
/ / n.a.v. bedenking 2.45 n.a.v. bedenking 2.46
/ / nieuwere inzichten
nieuwere inzichten
B-23 t/m B-24
nieuwere inzichten
/ nieuwere inzichten Opgenomen ter verduidelijking en tg. v. V vg b-bepalingen
8-28:0-1,0-2,0-4 8-1 B-2
B-3 B-4 B-5 B-6 B-7
D-3; redactie gewijzigd F-1 ; redactie gewijzigd - vervallen; achterhaald door nieuwe acceptatieprocedure F-3, redactie gewijzigd
/ / /
F-2 F-3; redactie aangepast F-4; redactie aangepast
B-S
F-5
8-9
F-6
n.a.v. bedenking 3.12
/ / / F-8t/mF-11;l-1t/ml-3; J-1 en J-2; K-1 en K-2
C-1 t/m C-6 C-7 C-8 C-9
D-1 D-2 E-1
AD-1 t/m AD-6 * vervallen -, wettelijk geregeld vla art. 8.1 9 Wm AD-7 AD-8; voorschrift aangevuld C-1 C-2, voorschrift aangevuld L-1; redactie aangepast
Vvgb-bepalingen
/ n.a.v. bedenking 2.50
/ n.a.v. bedenking 3.13
/ Ter verduidelijking n.a.v. VROM-onderzoek HOI's Uitwerking aanbeve- Üngen Commissie Hoogland: De verwer- king verantwoord'. maart 2001
Behandelnummer B01/1007 MD 1999
Bladzijde , 6S
j
J^w
Voorschriftnummer ontwerp-
beschikking
E-2
Voorschriftnummer definitieve beschikking
Nieuw toegevoegde voorschriften in definitieve vergunningl 1 14 L-2 tm. L-6
• vervallen M-1 t/m M-4
•
E-3
- vervallen -
E-4 E-5 E-6
M-5 - vervallen * F-7; redactie gewijzigd
F-1 t/m M 2
O-1 t/m O-12 R-2 R-3; redactie aangepast R-4t/mR-11 R- 12; redactie aangepast
G-1 G-2 G-3t/mG-10
G-11
JT-*.
-w*.
-w -w
Bi zf ide£ed}rjLf V
\s\jf
L
L-2 eri L-3: aanvullende verduidelijkende voor* schrift en opgenomen n.a.v. VROM-onderzoek HOI's Uitwerking aanbevelingen Commissie Hoogland: 'De verwerking verantwoord1, maart 2001. L-4 t/m L6: Vvgb-bepalingen Al geregeld in voorschrift M-2 (art 5 Vvgb), tid 1 M-1 en M-2: Vvgbbepalingen M-3 en M-4: aanvullende verduidelijkende voorschrift 90 opgenomen n.a.v. VROM-onderzoek HOI's Uitwerking aanbevelingen Commissie Hoogland; 'De verwerking verantwoord', maart 2001 cm n.a.v. bedenking 2. 16 af geregeld In 6-6
/iÖ|
/ n.a.v. bedenking 2.58 n.a.v. bedenking 2.59 en nieuwci inzichten / / Verduidelijking / Vanwege actualisering richtlijn
H-1
H-2 t/m H-9 1-1
I-2
I-3 f-4 1-5
1-6 t/m 1-6
•9
-10 t/m 1-12 J-1 t/m J-9 J-10 J-11 t/m J-1 3 J-14 J-15 J-16
R-1 R-13t/mR-20 R-21, redactie gewijzigd
- vervallen -, geregeld door R-1
R-22; voorschrift aangevuld R-23 R-24; gewijzigde redactie R-25t/mR-27
R-28: gewijzigde redactie R-29 t/m R-31 Y-1 t/m Y-9 Y-10; gewijzigde redactie Y-11 t/m Y-1 3 - vervallen Y-14
Y-1 5; redactie gewijzigd
/ / Gewijzigd n.a.v. bedenking 2.54 en bespreking concept definitieve beschikking met aanvrager Opmerking: opslag van stoffen op de acceptatievloer moet ook voldoen aan CPR 15-1 (voorschriften voor vatenpark) . n.a.v. bedenking 2.65
/ Verduidelijking R-25: n.a.v. bedenking 2.66 R-26/R--27: / n.a.v. bedenking 2.67
t l n.a.v. b .3d en k ing 2.66 i i.a.v. bedenking 2.69 1 ti.a. v. actualisering richtlijn
Xjtüi
vp
Bshandilnummer
Bladzijde 66
301/1007 MD 1999
lr^
Voorschrtftnummer definitieve
DescniKMng
uwöiikklna
J-17t/mj-26 J-27
Y-16t/mY-2ö Y-26; redactie gewijzigd Y-27; redactie gewijzigd
J-28
J-29
Y-28; redactie gewijzigd
K-1
U-1 AMt/mAF-3
L-1 t/m L-3
M-1-M-6
redactie gewijzigd en vervangen doorAB-1 t/mAB-4
N-1 t/m N-22 N-23 N-24 t/m N-43
T-1 t/m T-22 T-23 (gewijzigd) T-24 t/m T-43 AA-1 (redactie gewijzigd) AA-2 t/m AA-4 N-1; redactie gewijzigd N-2 t/m N-5
O-1
O-2 t/m CM P-1
P-2 t/m P-5
Q-1
N-6; redactie gewijzigd N-7 t/m N-9 - vervallen Z-1; redactie gewijzigd
Q-2
Z-1
P-6
P-7 t/m P-9 P-10
Nieuw toegevoegde
/ Geactualiseerde richtlijn / Verduidelijking
'•
. 0-4 Q-5 Q-6
Q-7 en Q-8 Q-9
Q-1 Oen Q-1 1
Z-4 2-5; voorschrift aangevuld Z-6 Z-7 Z-8 en Z-9 Z-10; redactie gewijzigd en aangevuld
Z-11enZ-l2
Z-l3VmZ-16
R-1 R-2 R-3 R-4
Q-1 ; redactie gewijzigd Q-2 Q-3; redactie gewijzigd Q-4 G-1 t/m G-3
S-1 S-2
G-4; redactie gewijzigd G-5; aangevuld
G-6 H-1 t/m H-3 T-1
T-2 T-3 T-4
- vervallen -f -4; deel van de bepaling vervallen H-5; redactie gewijzigd ^-3; redactie gewijzigd
/ VertutóetijKing n.a.v. overleg met aanvrager over conceptdefinitieve beschikking n.a.v. bedenking 2.71 / AF-2: redactie gewijzigd n.a.v. geactualiseerde richtlijn Voorschriften zijn volledig gewijzigd n.a.v, bedenking 2.73
Z-2.Z-3
Q-3
TOOTTI
voorscnrl&en in definitieve -i veraunnino -^&^*—--T •—
/ n.a.v. bedenking 2.75 P-2 t/m P-4: / P-5: n.a.v. bedenking 2.81 n.a.v. bedenking 2.82 / n.a.v. bedenking 2.83 n.a.v. bedenking 2.84 en bespreking concept definitieve beschikking met aanvrager / Toegevoegd na overleg met aanvrager over concept definitieve beschikking
/ Verduidelijking / / / n.a.v. bedenkingen 1.6 en 3.15 koppeling gemaakt met normering / Z-13 t/m Z-15: toegevoegd n.a.v. bedenkingen 1.6 en 3.15 toeZ-16: gevoegd n.a.v. tussen- tijds bedrijfsbezoek n.a.v. bedenking 2.90 / n.a.v, bedenking 2.91 / Vvgb-bepalingen
/ Toegevoegd: "Evaluatie bedrijfsnoodplan" Ter verduidelijking Vvgb-bepatingen Dubbel voorschrift Was dubbel geregeld r a. v bedenking 2.94 .
Sehandefnummer
Bladzijde
101/1007 MD 1§§3
F""
—,67
J-^J^TV*/
Voorechrtftnummer ontwerpbeschikking
Voorschriftnummer definitieve beschikking
U-1
£-1; redactie gewijzigd *
U-2 U-3 V-1 t/m V-3 W-1 t/m W-23
E-Z' toelichting opgenomen E-3 en C-2; redactie gewijzigd P-1 t/m P-3 V-1 t/m V-23
X-1 t/m X-23 Y-1 t/m Y-5 Z-1t/mZ-12 AA-1 l/m AA-25 AB-1 t/m AB-4 AC-1 en AC-2
Nieuw toegevoegde voorschriften In definitieve vergunning
W-1 t/m W-23 AE-1 t/m AE-5 X-1 VmX-12 AC-1 t/m AC-25 S-1 t/m S-4 AG-1enAG-2
,
BïzfKJe*pcHnf Y ï ^k^ VX A JL
$ n.a.v. bedenking 2.96 n.a.v. bedenking 2.97 Ter viïfduidelijking / W-6: ven/allen n.a.v. , bedenking 2. 102 W-17JV-17: aangepast n.a.v. bedenking 2.107 W-23/V-23: aangepast n.a.v. bedenking 2. 109 / / / / / AG-1:/ AG-2: aangepast n.a.v. bedenking 2.1 15
'^-•^
Behandelnummer
B01/1007MD1Q09 Dossiernummer"1
14844 VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER no. B01/1007 MD 1999
INHOUDSOPGAVE
A. BEGRIPPEN EN OMSCHRIJVINGEN
3
B. ACCEPTATIE
4
C. BEMONSTERING EN ANALYSE ,
8
D. ADMINISTRATIE
9
E.
REGISTRATIE
9
F.
ACTUALISATIE PROCEDURES
10
G. - MILIEUJAARVERSLAG
12
H. PROJECTEN EN PROEFNEMNINGEN
13
I.
TARIEVENEN STAGNATIE
14
J.
VERWIJDERING EN STURING VAN RESTSTROMEN
K.
VERGUNNINGENTERMIJN
'.
,
14 16
L. OPBULKEN, BE- EN VERWERKING EN AFVOER
16
M. SCHEIDEN EN GESCHEIDEN HOUDEN VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN
18
-N"
LADEN
^
LOSSEN VAN
SCHEPEN, TANKS EN TANKAUTO'S
' 19
O.
BODEM
20
P.
RIOLEN
21
Q. DEBIETMETING WATER
21
R.
21
OPSLAG EN HANDELING GEVAARLIJKE (AFVAL)STOFFEN
S.
VICTORBAKKEN
24
T.
OPSLAG EN HANDLING GAS IN BULK EN FLESSEN
24
U. V.
DRUKVATEN VAN DE PERSLUCHTCOMPRESSOR TANKS
27 27
W. BESTAANDE BOVENGRONDSE ENKELWANDIGE TANKS TOT 25 M3 VOOR BRANDBARE VLOEISTOFFEN MET EEN VLAMPUNT BOVEN 55° C, ZOALS TANKS BEHOREND TOT HET
Behandelnummer B01/1007MD1999
Bladzijde
COPY
TANKSTATION, VERWARMING CONTROLEKAMER EN LABORATORIUM EN TANKS 8,8554 EN 8555 29 X.
VERPOMPEN VAN MOTORBRANDSTOFFEN TEN BEHOEVE VAN VAAR- EN VOER-TUIGEN (GASOLIE/DIESELOLIE) 30
Y.
BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING
31
Z.
LUCHT
33
AA. GELUIDS- EN TRILLINGBEPERKING
35
AB. ENERGIE
35
AC. VERWARMINGSINSTALLATIES MET OLIE GESTOOKT, ZOALS VERWARMING VAN KETELHUIS, KANTOREN, CONTROLEKAMER EN LABORATORIUM 36 AD; ALGEMEEN
37
AE. TERREINEN EN WEGEN
38
AF. ELEKTRISCHE INSTALLATIE
38
AG. WEEGBRUG
'.
38
Bijlage l
Lijsten van afvalstoffen; lijst A, lijst B, lijst C
39
Bijlage 2
Verklaring van geen bedenkingen
40
Behandelnummer B01/1007MDÏ999
A. 1.
2.
Bladzijd 3
COPY
BEGRIPPEN EN OMSCHRIJVINGEN In deze beschikking wordt van de volgende omschrijvingen van begrippen uitgegaan: - a fgezeild e verpakkingsmiddelen: containers danwei containervrachtwagens afgedekt met zeil; - klein gevaartijk afval: afvalstoffen die vrijkomen bij prioritaire bedrijven in hoeveelheden kleiner dan 200 kg per afvalstof per afgifte; - mengen: het be- en/of verwerken van afval waarbij niet met elkaar vergelijkbare afvalstoffen worden samengevoegd. Bij het mengen of melangeren verandert de aard en samenstelling van de afvalstoffen; - nuttig toepassen: handelingen als omschreven in Richtlijn 75/442/EEG, artikel I, onder £ bedoeld (bij lage IIB). Hieronder vallen onder meer producthergebruüc, materiaalhergebruik en verbranding met energieterugwinning; - opbulken: het samenvoegen van vergelijkbaar afval; - partij: een hoeveelheid afval, afkomstig van één ontdoener die uit het oogpunt van haar (deel)proces van oorsprong, aard en samenstelling en uit het oogpunt van haar wijze van opslag bij de ontdoener als eenheid wordt beschouwd; - verpakkingsmiddelen: verstaan vaten, bakken, flessen, containers, tanks, en dergelijke; - reststroom: een afvalstof die ontstaat uit een be-/verwericingsproces binnen de inrichting. Voorts zijn de volgende omschrijvingen van begrippen uit artikel l van de Vvgb integraal opgenomen in dit voorschrift (cursief weergegeven): Artikel J Begrippen en afkortingen - Onder Wm wordt verstaan de Wet milieubeheer zoals gepubliceerd in 1994 in Staatsblad nr. 80, inclusief daarna aangebrachte-wijzigingen, - Onder vvgb wordt verstaan de verklaring van geen bedenkingen zoals bedoeld in artikel 8.36 van deWm, - Onder opstaan wordt verstaan al die handelingen waarbij een gevaarlijke ajvalstofvoor een korte of langere tijd in eenzekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden. Met opslaan wordt tevens bedoeld het bundelen, samenpakken, overpakken, ompakken, opbulken en het uitsor ter en, scheiden en demonteren van onderdelen, voor zover aard en samenstelling van de gevaarlijke a/valstoffen daarbij niet veranderen, Onder bewerken wordt verstaan het veranderen van de aard of hoedanigheid van de in artikel 3 genoemde gevaarlijke afvalstoffen door het behandelen met fysische methoden ten behoeve van verdere verwijdering. In deze vergunning words met bewerken bedoeldhet in een olie-, slib' en/of waterfractie scheiden met behulp van de gravitatiekracht, een decanter, een centrifuge, jlocculatie en/of emulsiesplitsing, zeven, filtreren, verwarmen, drogen, steekvast maken met andere (afvalstoffen en samenvoegen met andere (afvalstoffen. In bijlage I zijn de vergunde bewerkingsactiviteiten nader gespecificeerd. Onder verwerken wordt verstaan het behandelen van de in artikel 3 genoemde gevaarlijke afvalstoffen op een zodanige wijze dat de chemische samenstelling en eigenschappen van het oorspronkelijke product worden gewijzigd doordat een chemische reactie plaatsvindt In deze vergunning wordt met verwerken bedoeldhet behandelen in de afvalwaterzuiveringsinstallatie en het verbranden. In bijlage I zijn de vergunde verwerkingsacttvitëiten nader gespecificeerd. Onder be-fterwerken fa de afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt bedoeld het in een olie-, sliben/of waterfractie scheiden met behulp van de gravitatiekracht, een decanter, een centrifuge, flocculatie en/of emulsiesplitsing, behandelen doormiddelvan een koolfiiter, behandelen met een UY/Ozon-inslaÜatie, biologisch zuiveren en filtreren. Onder directeur wordt verstaan de directeur van de Milieudienst Amsterdam die namens Gedeputeerde Staten van Hoord-Holland handelt. Onder directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling wordt verstaan de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Onder code wordt verstaan de afvalstojfencode uit de Handleiding AJvalstofcode 1995. Onder Regeling wordt verstaan de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (Siert. J998, 72).
Behandelnufnmer B01/1007MD1999
öiaozijai
COPY
- Onder brandstof worden olieproducten verstaan die na toegestane bewerking wlduun UZZTT specificaties die zijn opgenomen in bijlage If van deze verklaring. Op de verwijdering van brandstof is hoofdstuk 10 van de Wm niet van toepassing. • Onder halffabrikaat wordt verstaan een mengsel van de na be~/verwertèng verkregen organische fracties dat door de afnemer wordt gebruikt om, door vermenging met andere mengsels van organische verbindingen, een olieproduct teproduceren dat voldoet aan de daarop van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Een halffabrikaat voldoet aan de specificaties die zijn opgenomen in bijlage Hl'van deze verklaring. Op de verwijdering van halffabrikaat is hoofdstuk l O van de Wm niet van toepassing. B. 1. 2.
ACCEPTATIE De artikelen 3, 4, 8 en 9 van de Vvgb zijn integraal opgenomen (cursief weergegeven) onder respectievelijk de voorschriften B-2, B-3, B-4 en B-5. Artikel 3 Toesestane bevalinsen l' Deze ver gunning heeft, voor zover het wgb~plichtigeactivüeitenbetreft, in de eersteplaats betrekking op het opslaan en be-/verwerken van: a vast/pasteus oliehoudend afval (code 03.06.103, 03.06. J04, 03.06.110, 03.06.111, 03.06.112, 03.06'J99); b vast/pastens oliehoudend afval (code 03.06.201 t/m 03,06,299); c vast/pastens oliehoudend afval (code Q3.06.312 en 03.06.399); d dl olie-water-slib-mengsel, industrieel (code 03.06.301); d2slib olieraffinage (code 03.06.302); e brandstofresten/sludge (code 03.02.106en 03.06.405); f af gewerkte olie, schepen (code 03.02.101); g oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis op oliebasis (codes 03.06.311) voorzover wordt voldaan aan voorschrift B-3 (artikel 4 Vvgb), tweede lid; . h halogeenarme oliën (code 03.06.402, 03.06.403, 03.06.404, 03.06.406, 03.06.499); i halogeenarme oliën (code 03.06.601. 03.06.603 en 03.06.699); j boor-, snij-, slijp- en walsolie, waterhoudend (code 03.06.501) en emulsies, n.e.g. (code 03.06.599); k halogeenrijke, olie-afgeleide afvalstoffen (code 04.06.101, 04.06.102, 04.06.103 en 04.06.199); l 11 vloeibare scheepsafvalstoffen (code 03.02.102, 03.02.103, 03.02.104, 03.02.105, 03.02.106); 12 vloeibare scheepsafvalstoffen (code 03.02.107, 03.02.108 en 03.02.109); m droge afvalstoffen en kga van scheepvaart (code 03.02.110, 03.02.111, 03.02.112. 03.02.113); n schroefasvetenpoetsdoeken(code03.Q2.122, 03.02J3J); o overig scheepsafval (code 03.02.199); p met kwik verontreinigd afvalwater (code 03.03.101, 03.03.102, 03.03.103, 03.03.199); q verfsludge op oplosmiddelbasis (code 03.08.101); • r verfsludge op waterbasis (code 03.08.201); s si gebruikte chemicaliénverpakkingen van verfafval (code 03.07.106); s2 verfafvalstoffen (code 03.07.108, 03.07.109, 03.07.112, 03.07.199); t verfafvalstoffen (code 03.07.101, 03.07.102,03.07.103, 03.07.104); u verfq/bijtmiddelsludge(code04.08JQl);' v oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis op waterbasis (codes 03.06.312); voorzover deze afvalstoffen worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstoffen. 2'. Deze vergunning heeft, voor zover hel wgb-plichtige activiteiten betreft, in de tweede plaats betrekking op het opslaan en verwerken van oliehoudende afvalstoffen voorzover is voldaan aan het gestelde in voorschrift L-5 (artikel 6 Yvgb), derde lid. 3'. Deze vergunning heeft, voor zover het wgb~plichtige activiteiten betreft, in de derde plaats betrekking op het uitvoeren van proefnemingen met afvalstoffen, voorzover is voldaan aarj her gestelde in voorschrift H-2 (artikeJ 13 Vvgb).
Behandetnummer
B01/1007MD1999
COPY
4". yvgb-plichtige activiteiten die niet in overeenstemming zijn met het eerste, tweededen derde lid van dit voorschrift en met bijlage I van de Vv$b (zie bijlage 2 van deze beschikking) zijn niet toegestaan. j'. De in het eerste, tweede en derde lid van dit voorschrift genoemde gevaarlijke afvalstoffen en activiteiten mogen uitsluitend worden opgeslagen en vervolgens be-/verwerto respectievelijk uitgevoerd op een terrein gelegen aan de Petroleumhavenweg nr. 48 te Amsterdam, Artikel 4 Beperkende bevalinzen I'. Het is vergunninghouder verboden de volgende afvalstoffen te be-/verwerken (inci mengen): a. actief kool; b. afvalstoffen afkomstig van de productie en het gebruik van houtverduurzamingsmiddelen; c. zware metalen bevattende afvalstoffen afkomstig van de oppervlaktebehandeling van materialen; d. oliefilters afkomstig van motoren; e. accu's, katalysatoren of batterijen; f al dan niet voorbewerkte (ontzilverde) ontwikkelaar, fixeer, bleekfixeer of mengsels hiervan,afkomstig van de productie of toepassing vanfotochemicaliën of afkomstig van de bewerkers van fotografisch gevaarlijke afvalstoffen; g. straalgrit; k afgewerkte olie van landactiviteiten; i gasontladingslampen; • '• j, PCB-houdende vloeistoffen en/of oliën; k. - vervallen -; /. kwikhoudende afvalstoffen met een kwikgehalte in de waterfractie van meer dan 200 pg/l en/of een kwikgehalte in de oliefractie van meer dan O,] mg/kg; m. kwikhoudende afvalstoffen voorzover het kwik middels destillatie of vergelijkbar e technieken in Nederland kan -worden teruggewonnen; deze afvalstoffen mogen uitsluitend-worden ontwaterd door vergunninghouder; n. metalen verpakkingsmateriaal van verfaftal; voor zover deze afvalstoffen worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstoffen. Daarnaast is het vergunninghouder verboden de volgende afvalstoffen te be-/verwerken: o. restanten van papiergetsoleerde kabels; p. shredaerafval afkomstig van installaties voor het shredderen van autowrakken ofkoelkasten, wasmachines of daarmee vergelijkbare huishoudelijke apparaten, die in het afvalstadium zijn geraakt. 2'. Het is vergunninghouder verboden oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis op oliebasis te bewerken. Dit verbod geldt niet indien per aangeboden partij van deze afvalstoffen een verklaring kan -worden overgelegd van een (of meerdere) vergunninghouder(s) voor het be-/verwerken van oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis tot een product dat voor hetzelfde doel -wordt toegepast als waarvoor het product oorspronkelijk was bestemd. Uit deze verklaring moet blijken dat de desbetreffende partij afvalstoffen door de vergunninghouder^) niet kan worden be-/verwerti tot een herbruikbaar product. De procedure die vergunninghouder bij het vaststellen van het voorgaande volgt, dient te worden vastgelegd in de beschrijving van de acceptatieprocedure als bedoeld in voorschrift B~5 (artikel 9 Vvgb). Onder oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis op oliebasis wordt tevens verstaan mengsels van boorspoeling en boorgruis op oliebasis en boorspoeling en boorgruis op waterbasis. 3'. Oliehoudende a/valstoffen, niet zijnde afgewerkte olie van vaartuigen, mogen worden bewerkt met als doel te komen tot een brandstof die alsproduct/halffabrikaat in het handelsverkeer wordt gebracht of voor eigen gebruik wordt ingezet, uitsluitend voorzover bij acceptatie: - het gehalte aan totaal organische halogeenverbindingen niet meer dan 50 mg/kg bedraagt; - het gehalte aan polychloorbifenylen niet meer bedraagt dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, JOI, 118, J38,J53of/80; - en het vlampunt gelijk is aan of hoger is dan 21 C. 4'. Afgewerkte olie van vaartuigen mag uitsluitend worden bewerkt door middel van het; - zeven en filtreren; - ontwateren door middel van het verwijderen van vrij water;
Behandelnummer B01/1007MD1999
COPY
vermengen mei met wafer en sediment verontreinigde lichte of zwart Vfeofo/iq gasolio & '
4.
5.
6.
7.
8.
9.
dieselolie, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 55 C voorzover deze afvalstoffen uitsluitend op grond van het gehalte aan difatische, aromatische en/ofnafienische koolwaterstoffen worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstoffen en voor zover het gehalte aan totaal organische halogeenverbindingen niet meer dan 1000 mg/kg bedraagt en het gehalte aanpofychloorbifenylen niet meer dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, IQl, 118, 138,153 of'180 bedraagt; voorzover de kwaliteit van de afgewerkte olie niet zodanig -wordt beïnvloed dat deze niet kan worden afgevoerd naar een vergunninghouder die de afgewerkte olie door middel van destillatie met een chemische nabehandeling opwerkt tot gasolie, vergelijkbare brandstoffen of basissmeerolie middels technologieën die ten minste even hoogwaardig zijn als de minimwnstandaord. 5*. Het is vergunninghouder verboden de (al dan niet bewerkte) afgewerkte olie te mengen met andere (gevaarlijke) afvalstoffen, dan afgewerkte olie en met water en sediment verontreinigde stookolie, gasolie of dieselolie als bedoeld in het vierde lid van dit voorschrift, Artikel 8 Acceptatie Vergunninghouder heeft de plicht de uit Nederland afkomstige gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in voorschrift 3-2 (artikel 3 Yvgb) te accepteren conform het acceptatieplan als beschreven in voorschrift B~5 (artikel 9 Vvgb). Vergunninghouder mag geen onderscheid maken in de acceptatievoorwaarden die voor aanbieders van dergelijke gevaarlijke afvalstoffen worden gehanteerd. Het navolgende artikel is ook van toepassing op niet-Yvgb-plichtige afvalstoffen: Artikel 9 Acceptatie 7*. Vergunninghouder dient aan de personen en rechtspersonen die afvalstoffen aanbieden aan de inrichting, op verzoek schriftelijk mee te delen welke a/valstoffen door de inrichting overeenkomstig deze vergunning geaccepteerd mogen -worden. Indien blijkt dat eenaangeboden partij afvalstoffen toch ongewenste afvalstoffen bevat, dient de vergunninghouder in overleg met de aanbieder van de betreffende partij maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Een en ander dient in de acceptatieprocedure te zijn beschreven. 2*. Binnen één maand na het van kracht worden van de vergunning, moet een beschrijving van de acceptatieprocedure ter goedkeuring aan de directeur worden gezonden. Deze beschrijving inclusief de in het vierde lid bedoelde wijzigingen, moeten voldoen aan de randvoorwaarden in bijlage W van de Vvgb (zie bijlage 2 van deze vergunning), alsmede aan het onder hoofdstuk F van de voorschriften gestelde: * Actualisatie procedures'. 3'. De vergunninghouder wordt schriftelijk meegedeeld of de ingediende acceptatieprocedure al dan niet is goedgekeurd. 4'. Wijzigingen in de goedgekeurde acceptatieprocedure moeten, voordat deze zijn doorgevoerd, eveneens schriftelijk zijn goedgekeurd door de directeur. . 5'. De vergunninghouder is verplicht te "werken volgens de laatste door het. bevoegd gezag goedgekeurde versie van de acceptatieprocedure (inclusief goedgekeurde "wijzigingen). fr. Zolang vergunninghouder niet beschikt over een goedgekew'de acceptatieprocedure, dienthijzich te houden aan de acceptatieprocedure die in de vergunningaanvraag is opgenomen. ' Alleen de afvalstoffen waarvoor vergunning is aangevraagd in tabel 3.1 van de bij deze beschikking behorende aanvraag én die genoemd zijn in lijst A en B van bijlage l van deze vergunning, mogen binnen de inrichting geaccepteerd worden. Afvalstoffen die genoemd zijn op lijst C van bijlage l behorend tot deze vergunning mogen niet binnen de inrichting worden geaccepteerd. Het is verder niet toegestaan gevaarlijke afvalstoffen met de volgende afvaJstoffencodes binnen de inrichting te accepteren: 01.01.101 ümOl.Ol.199,01.02.101,01.02.102,01.02.199,01.04.102,01.04.112 t/m 01.04.116, 01.04.119, 02.01.101 t/ra 02.01.199, 02.02.101, 02.02.199, 02.04.201, 02.04.111, 02,04.119, 03.01.100, 03.04.101 t/m 03.04.199, 04.01.100, 04.04.101 t/m 04.04.199, 05.01.100, 05.04.101 t/m 05.04.199, 05.08.103, 06.02.101, 06.02.102, 06.06.133, 06.11.999, 06.24.101 en 12.20.301. De acceptatieprocedure moet na het van kracht worden van deze beschikking worden aangepast aan hetgeen vermeld is in de voorschriften en overwegingen gesteld in de onderhavige beschikking. De aangepaste acceptatieprocedure moet binnen één maand na het van kracht worden van de beschikking ter goedkeuring worden overgelegd aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam. Het is verboden te storten C l - , C2- en C3-afvalstoffen binnen de inrichting te accepteren.
' Behandeinummer B01/1007MD1999
Biaüzifc 9
10. Partijen van een reststroom mogen niet verdund en/of gemengd worden om aan de accepiariecn'ierla van een derde te voldoen. Dit geldt niet als de separate partijen.van een reststroom naar eenzelfde eindverwerkingsinstallatie worden afgevoerd. 11. Indien een partij, die niet mag worden geaccepteerd, gelost is in een depotfaak, depotcontainer of depottank, moet deze binnen vier weken na analyse afgevoerd worden naar een vergunninghouder. 12. Een depotverpakking, zoals vat, bak, container en tank, waarin een partij is gelost die niet geaccepteerd ofbe-/venverkt mag worden dient, na de lossing van de partij in andere verpakking, gewassen te worden, tenzij de restanten geen nadelige invloed hebben op de volgende lossing. De criteria voor bepaling of hiervan sprake kan zijn, dienen in een bedrijfsinterne procedure te rijn vastgelegd. Het bevoegd gezag .kan aan deze procedure zonodig nadere eisen stellen, voor wat betreft de te hanteren criteria voor wel of niet wassen. 13. Het waswater afkomstig van de in het vorige voorschrift bedoelde handeling moet zonder be-/venverking worden afgevoerd naar een daarvoor erkende vergunninghouder of worden verwerkt in de waterstraat, mits getoetst is dat voldaan wordt aan de acceptatiecriteria voor be-/venverking in de waterstraat 14. Oplosmiddelen en koudemiddelen (LWCA-codes: 03.09.101 t/m 03.09.199, 03.09.901 t/m 03.09.999 en 04.09.101 t/m 04.09.999) mogen slechts worden geaccepteerd in partijen met een minimale grootte van 200 liter, behalve voor zover deze afkomstig zijn van de scheepvaart en offshore. In dat laatste geval mogen deze stoffen, ook met een partijomvang kleiner dan 200 kg/liter, worden geaccepteerd. Afval van schepen 15. (Gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig van zeeschepen mogen slechts dan worden geaccepteerd als de inrichting voor de desbetreffende afvalstof een aanwijzing heeft op grond van artikel 7 tweede lid van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke stoffen (Stb. 1988, 112), artikel 12 tweede lid van' het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen cn/of artikel 7 tweede lid van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen (Stb. 1988,63 6) en voorzover dit niet in strijd is met de voorschriften B-6 tot en met B-8. 16. De in het vorige voorschrift bedoelde aansvijzing(en) moet(en) binnen één week na ontvangst van het aanwijzingsbesluit in kopie aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam worden overgelegd. Alvorens de lossing van vloeibare (gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig van schepen plaatsvindt, moeten ten minste de-volgende eigenschappen van deze stof bij de vergunninghouder bekend zijn: vlampunt; gevaarlijke reactiviteit ten opzichte van andere stoffen; eigenschappen betreffende geur*1; eigenschappen betreffende giftigheid; dampspannmg bij de maximaal te verwachten opslagtemperatuur*}; eventuele bijzonderheden. Voor slobs en mengsels moeten de indicatieve waarden van de genoemde eigenschappen bekend zijn. ">
Deze eigenschappen moeten worden nagegaan voor zover dit relevant is voor de betreffende afvalstoffen, om ervoor te zorgen dat de lossing veilig en zonder hinder voor de omgeving geschiedt.
Grond en bagger 18. Uitsluitend grond die vrijkomt bij saneringen uitgevoerd door of namens de vergunninghouder, mag voor maximaal vijf werkdagen binnen de inrichting geaccepteerd worden, mits de grond bewaard wordt in het transportmiddel of de afgezeilde container waarin deze is vervoerd, zonder hiermee verdere handelingen te verrichten. Hierbij worden saneringen gezien als de relatief kleine opruimingen na een lokale calamiteit, zoals een spil! op eigen terrein of bij derden. 19. Er mag geen bewerking met de grond worden uitgevoerd. 20. Slechts bagger die vrijkomt bij een sanering van de Petroleumhaven, mag worden geaccepteerd. 21. De bagger dient te worden ontwaterd tot een steekvaste massa.
Behandelnummer B01/1007MD1999 22.
23.
24.
25. 26. 27. 28.
C. 1.
2.
COPY
Alvorens partijen baggerspecie binnen de inrichting te accepteren moet de kwaliteifejn hopoaJd oonfem de Regeling vaststelling klasse-indeling baggerspecie. Van de te accepteren bagger moeten voorafgaand aan de acceptatie ten minste de resultaten van bemonstering en analyse conform het Besluit vaststelling Regeling Klasse-indeling baggerspecie zijn bepaald. Vergunninghouder dient twee maanden voorafgaand aan het aanvangen van baggerwerkzaamheden en de acceptatie en ontwatering van baggerspecie binnen de inrichting een schriftelijk voorstel voor de wijze van opslag en ontwatering van de baggerspecie ter goedkeuring aan de Milieudienst te; overleggen. De Milieudienst kan aan de wijze van opslag en be-/verwerking nadere eisen stellen. Partijen ingedroogde bagger moeten worden afgevoerd naar 1. een vergunninghouder óf: 2. indien het voornemen bestaat om de ingedroogde bagger als bouwstof toe te passen in een werk, moeten voorafgaand aan de voorgenomen toepassing, partijen ingedroogde bagger in hoeveelheden van maximaal 2.000 ton representatief worden bemonsterd, onderzocht en geanalyseerd conform de bepalingen in BRL 9308 (Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-attest-metproductcertificaat voor Grond voor toepassing in werken, (Ld. 21 april 1999). Aan de hand van de uitkomsten van de analyseresultaten moet een classificatie worden bepaald conform de indeling in het Bouwstoffenbesluit Partijen ontwaterde en ingedroogde bagger mogen, mits ze tot dezelfde categorie bouwstof blijken te behoren (als bedoeld in voorschrift B-24, lid 2) behoren, opgebulkt worden. Baggerspecie dient te allen tijde opgeslagen te worden in afgezeilde verpakkingsmiddelen. Dit voorschrift geldt niet voor baggerspecie opgeslagen in schuiten, zolang dit geen aanleiding geeft tot stankoverlast Verontreinigde grond en verontreinigde baggerspecie mogen niet bij elkaar worden opgebulkt. De partijen dienen separaat naar een vergunninghouder te worden afgevoerd. De resultaten van de BRL 9308-onderzoeken zoals bedoeld in voorschrift B-24, moeten worden bewaard en geregistreerd overeenkomstig het bepaalde in voorschrift AD-5. BEMONSTERING EN ANALYSE De analyse op totaal organisch chloor en polychloorbifenylen van brandstoffen, halffabrikaten en brandstof stookinstallatie moet worden uitgevoerd conform de methode die genoemd is in de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen, behorend bij het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen. Kaast de in de aanvraag aangegeven partijen, moeten ten minste de volgende partijen bemonsterd en geanalyseerd worden: elke batchpartij in tank 11 voor lossing vanuit tank 11; het water in de opslagtank, afkomstig uit de opslag van sediment; de partijen kwikhoudend afvalwater, nadat deze over het koolbed zijn geleid; de batchpartijen slib, direct na behandeling in een decanter behorend tot de sedimentstraat; elke batch door vergunninghouder zelf opgewerkte afvalstoffen bestemd voor de eigen stookinstallatie zoals opslag in tank 08; de batchpartijen af te voeren afvalstoffen, producten of halffabrikaten; elke partij in een depottank, depotbak of depotcontainer vóór lossing; de brandstof, die wordt verbruikt of verhandeld en wordt opgeslagen in de bulktank. De resultaten van de analyses zoals bedoeld in vorig voorschrift dienen getoetst te worden aan de acceptatiecriteria, genoemd in paragraaf 3.3 en bijlage 2 van het Acceptatiereglernent (Bijlage 8) en paragraaf 4.4 van de Acceptatieprocedure (Bijlage 7) van de bij deze beschikking behorende aanvraag of, indien daar sprake van is, aan de acceptatie-, be-/verwerkings- of afzetcriteria conform latere door het bevoegd gezag goedgekeurde procedures of reglementen. De voorbewerking van eik monster moet per monster zodanig worden vastgelegd, dat een reproductie van voorbewerking door een derde mogelijk is. De voorbewerkingsmethoden moeten zijn beschreven in een procedure monstervoörbereiding en monsteranalyse. Monstemame en monsieranalyse moet plaats vinden overeenkomstig hetgeen daarover is opgenomen in het door het bevoegd gezag goedgekeurde acceptatieregJement, of overeenkomstig hi'ïrvoor in de plaats komende (door het bevoegd gezag goedgekeurde) procedures) monstername en monstervoorbereiding en monsteranalyse.
Behandeinummer BO 1/1007 MD 1999
biadiijc b
COPY
6.
De te gebruiken analysemethodes dienen volgens algemeen aanvaarde nonnen ( geschikt te zijn voor het analyseren van de betreffende parameter. In de procedure monstervoorbereiding en monsteranalyse moet een overzicht zijn opgenomen van de door vergunninghouder gehanteerde analysemethoden. 7. In de procedures) monstername en monstervoorbereidingen monsteranafyse moet aandacht zijn besteed aan de wijze waarop het bedrijf controleert dat voldaan wordt aan de voorschriften M-2 tot en met M-4. 8. Vergunninghouder moet werken overeenkomstig de laatste door het bevoegd gezag goedgekeurde procedures) monstername en monstervoorbereiding en monsteranalyse. 9. De Procedure monstername en monsteranalyse die is opgenomen in het door bevoegd gezag goedgekeurde acceptatiereglement, moet worden aangepast op de voorschriften m.b.t monstername, monstervoorbehandeling en -analyse en op de maximaal toegestane gehaltes van diverse componenten in afvalstoffen zoals genoemd en opgenomen in deze beschikking. 10. De herziene Procedures) monstername en monstervoorbereiding en -analyse moet binnen twee maanden na het van kracht worden van deze beschikking ter goedkeuring aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam worden overgelegd. Direct na de schriftelijke goedkeuring moet volgens de goedgekeurde procedure worden gewerkt D.
ADMINISTRATIE '
Algemeen
1. 2.
4.
Artikel l O van de Vvgb is integraal opgenomen (cursief weergegeven) in voorschrift 2. Artikel J O Administratie l'. De vergunninghouder moet een administratie van de gevaarlijke afvalstoffen en daarmee verband houdende productstromen voeren overeenkomstig de randvoorwaarden in bijlage V van de Vvgb (zie bijlage 2 van deze beschikking). 2*. De opzet en wijze van uitvoering van de administratie moet binnen één maand na het van kracht worden van de vergunning ter goedkeuring aan de directeur worden.gezonden. 3'.' De vergunninghouder'wordtschriftelijk meegedeeld'of'deingediende'opzet'en wijze van uitvoer ing van de administratie al dan niet is goedgekeurd 4'. Wijzigingen in de goedgekeurde opzet en de wijze van uitvoering van de administratie moeten, voordat deze zijn doorgevoerd, eveneens schriftelijk zijn goedgekeurd door de directeur. 5'. Zolang vergunninghouder niet beschikt over een goedgekeurde opzet en wijze van uitvoering van de administratie, dient zij zich te houden aan de beschrijving die in de vergunningaanvraag is opgenomen, 6'. De geregistreerde gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden, gedurende ten minste vijfjaar worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren ter inzage worden gegeven. De geregistreerde gegevens van het laatstejaar dienen binnen de inrichting te worden bewaard. De vergunninghouder is verplicht de (gevaarlijke) afvalstoffen te registreren conform de laatste door het bevoegd gezag goedgekeurde administratieprocedure. Voorschrift D-2 (artikel 10 Vvgb) is eveneens van toepassing op niet-Vvgb-plichtige afvalstoffen
E.
REGISTRATIE
3.
Registratie (afvalstoffen
l.
De in voorschrift B-17 genoemde zaken dienen opgenomen te worden in een speciaal hiertoe ingericht registratiesysteem of logboek. Bij iedere lossing dient bovendien de datum, het tijdstip, de hoeveelheid afvalstof in m3, de naam van het schip, de naam en adres van de ontdoener en de bestemming van het afval te worden geregistreerd.
Benandelnummer BOI/1007MDI999
-Btaozlfö
COPY
3.
rg-mballage-'vai De analyseresultaten en de bestemming van het waswater afkomstig van het reinig verpakt afval, van het reinigen van tankwagens en andere verplaatsbare verpakkingsmiddelen dienen in de interne registratie te worden opgenomen. Toelichting: Het voorschrift betreft resultaten van waswateranalyses die moeten -worden uitgevoerd volgens de door het bevoegd gezag goedgekeurde bedrijfsprocedures. Waswater hoeft niet in alle gevallen te worden geanalyseerd Analyseresultaten moeten binnen twee weken na analyse en/ofbepaling zijn opgenomen in de registratie:
F.
ACTUALISATIE PROCEDURES
2.
1. 2. 3.
4. 5. 6.
7.
8.
De acceptatieprocedure, het acceptatiereglement, de procedure monsteraame en-analy se, de registratie, de administratie, de procedure afvoer afvalstoffen en alle andere relevante procedures dienen, voordat grond en bagger worden geaccepteerd, te worden aangepast aan de acceptatie van grond en bagger. Binnen vier weken na het van kracht worden van deze beschikking dient te worden aangegeven in het tankoverzicht in welke tank behandeld kwflchoudend afvalwater wordt bewaard in afwachting van de analyseresultaten. Zowel binnen de inrichting als bij het bevoegd gezag moet altijd een actuele door het bevoegd gezag goedgekeurde tankfunctielijst aanwezig zijn. Op de tankfunctielijst moeten ten minste de volgende zaken worden aangegeven: aanduidingsnummer van het opslagmedium (tanks, containers en bakken), inhoud van het opslagmedium en een specificatie van de afvalstroom of het halffabrikaat.dat zich in het opslagmedium bevindt. Binnen de inrichting dient altijd een actueel en volledig tankinspectieschema aanwezig te zijn, dat gebaseerd is op de keuringseisen voor tanks in deze vergunning (voorschriften S-2, S-3, V-15 t/m V-22 enW-19t/mW-23. In tekening S2/S3 van de Processchema's (Bijlage 29) van de bij deze beschikking behorende aanvraag» moeten binnen vier weken na het van kracht worden van deze beschikking de verbanden tussen de olieen waterstraat worden aangegeven. De termen: bakken, containers, putten en tanks dienen in alle procedures eenduidig gebruikt te worden. Binnen vier weken na bet van kracht worden van deze beschikking dienen de procesbeschrijvingen, zoals in de bij deze beschikking behorende aanvraag, in overeenstemming te zijn met alle processchema's, tankoverzichten, tankinspectieschema, de onderhavige vergunning en andere relevante stukken. Vergunninghouder moet binnen drie maanden na het van kracht worden van de beschikking door middel van eenduidige criteria in haar acceptatieprocedure uitwerking geven aan de term regenereerbaarheid voor koolwaterstoffen, zijnde oplosmiddelen en koudemiddelen. Hierbij moet getoetst worden aan de volgende criteria: het betreft meer dan 1.000 liter halogeenarme koolwaterstoffen per afgifte of meer dan 200 liter halogeenhoudende koolwaterstoffen per afgifte; het betreft een monostroom; het oplosmiddel leven minimaal 60% destillaat op. Voor oplos-/koudemiddelen die aan alle drie bovengenoemde criteria voldoen moet in overleg met de destillateur worden nagegaan of destillatie technisch en economisch rendabel is. In de acceptatieprocedure moet beschreven zijn hoe dit voorschrift in de praktijk gehanteerd wordt en welke argumenten een rol spelen bij de uiteindelijke keuze voor destillatie of een alternatieve verwerking als verbranding. Vergunninghouder dient op grond van de bij deze beschikking behorende Vvgb navolgende opmerkingen ie verwerken in haar acceptatieprocedure: a Inde acceptatieprocedure/het acceptatiereglement moet een overzicht worden opgenomen van de afvalstoffen, met vermelding van de qfvalstoffencodes als bedoeld in de afvalstoffencodelijst van het LMA, die door vergunninghouder worden geaccepteerd. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in afvalstoffen die: - uitsluitend worden opgeslagen door vergunninghouder ten behoeve van afvoer naar een extern be-/verwerker; - worden gemengd door vergunninghouder ten behoeve van afvoer naar een externe be-/venverker; - geheel of gedeeltelijk worden be-/verwerkt door vergunninghouder.
sehandeinummar BOM007MD1999
b. c.
Vastgelegd dient te worden dat alle afvalstoffen administratief worden porti/grootte, de aard van de afvalstof en de bestemming van de afvalstof;
Biaozijc a
COPY ongeacht de
Vastgelegd dient te worden dat cfvolstoffefinietsamengevoegd worden en/ofbe-/verwerkt worden zolang geen toetsing aan de acceptatiecriteria heeft plaatsgevonden en de vereiste analyseresultaten niet bekend zijn. Zolang deze gegevens niet bekend zijn, moeten de betreffende afval(water)stoffen gescheiden worden gehouden en zijn ze met definitief geaccepteerd; d. Beschreven dient ie worden hoe tijdens de vooracceptatie wordt bepaald op welke wijze de aangeboden afvalstof (in- of extern) zal worden verwijderd en welke criteria hierbij worden getoetst (Hierbij zijn de volgende factoren van belang: de beoogde verwijderingswijze, de aard en herkomst van de afvalstof de partijgrootte en de eerste of herhaalde aanleveringen);. e. Beschreven dient te worden op welke wijze de tijdens de vooracceptatie verkregen informatie wordt gebruikt bij de toetsing van afvalstoffen tijdens de definitieve acceptatie,' f Beschreven dient te worden welke analyses worden uitgevoerd en met welke frequentie wordt geanalyseerd bij de beoordeling van ajvalstoffenffracties) tijdens de definitieve acceptatie. De volgendefactoren zijn hierbij van belang: de beoogde (interne of externe) verwijderingswijze, de aarden herkomst van de afvalstof de partijgrootte en de eerste of herhaalde aanleveringen. Het begrip "verdachte parameters ' dient hierbij gedefinieerd te worden; g. Beschreven dient te worden op welke wijze dé lossings locatie, acceptatiecriteria en de bestemming van de afvalstoffen zijn gekoppeld; k Beschreven dient te worden op welke wijze controle plaatsvindt van de afvalstoffen en brandstoffen voordat deze, al dan niet na be-/verwerkingt worden afgevoerd naar een extern be-/verwerker; i Voor zover van toepassing dient de acceptatieprocedure tevens voor kleinepartijen en herhaalde aanleveringen beschreven te worden; j. Voor afvalstoffen waarvan na acceptatie en/of 'Öe-Sverwerken of afvoer naar een extern verwerker, blijkt dat deze niet geaccepteerd hadden mogen worden, moet worden beschreven hoe vergunninghouder de ontdoener achterhaalt van de betreffende partij die tot overschrijding heeft geleid. Voorkomende gevallen moeten worden geregistreerd. Tevens dient elk voorkomend geval te worden geanalyseerd en moet worden aangegeven welke maatregelen door vergunninghouder worden getroffen om deze situatie in de toekomst te voorkomen 9. Vergunninghouder dient in zijn acceptatieprocedure vast te leggen op welke wijze hij zich ervan gewist of sprake is van een boorspoeling ofboorgruis waarvan: de oliefractie kan worden opgewerkt tot een brandstof of de oliefractie kan worden ingezet voor rechtstreekse energieopwekking onder de condities die gelden voor het verbranden van gevaarlijk afval. . De uitkomst van de bepaling dient in de administratie van vergunninghouder vastgelegd te worden en tevens dient vergunninghouder de aanbieder hiervan ie informeren. Indien na bepaling blijkt dat de oliefractie geschikt is voor het oorspronkelijke doelt is het vergunninghouder niet toegestaan de betreffende oliefractie te be-/verwerken. Indien de oliefractie niet geschikt is voor het oorspronkelijke doel & het vergunninghouder toegestaan de oliefractie te be-Jverwerken. 10. De opzet en wijze van uitvoering van de administratie dient als volgt te worden gewijzigd: de procedure dient te worden aangepast naar aanleiding van onderhavige aanvraag en beschikking; bewegingen van goederen binnen de inrichting moet kunnen worden vastgelegd. Daartoe dient een duidelijk stroomschema van de goederenbeweging met daarin diverse meetpunten aangegeven, bij de administratie te worden gevoegd; de voorraadopname dient voor alle binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen te gemaakt; er dient een sluitend verband te bestaan tussen de goederenadministratie en de financiële administratie. 11. De voorschriften F-8 en F- 1 0 zijn ook van toepassing op niet-Vvgb-piichtige afvalstoffen.
Behanöelnummer B01/1007MD1999
G.
COPtl
MILIEUJAARVERSLAG
1.
Artikel 14 van de Vvgb is hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in voorschrift G-2,
2.
Artikel J4 RAPPQRTAGE l'. De vergunninghouder moet jaarlijks een rapportage opstellen waarin de gegevens van de goedgekeurde opzet en wijze van uitvoering van de administratie zijn verwerkt In deze rapportage dient tenminste de volgende informatie te zijn opgenomen: a. de hoeveelheid afvalstoffen die in elite be/verwerlangsinstallatie is -verwerkt, indien relevant uitgesplitst naar de mogelijke kwaliteiten van de te be-/verwerken afvalstoffen; b. de hoeveelheid en aard van de geproduceerde reststromen, alsmede de wijze waarop deze zijn verwijderd; c. de maatregelen die zijn genomen dan wel zullen worden genomen om de bij de be~/verwerking ontstane reststromen, overeenkomstig het gestelde in artikel 10. J van de Wm, op een zo effectief mogelijke wijze te (laten) be-/verwerken binnen de inrichting dan welbij derden; d een vergelijking met de onder a, b e n e genoemde resultaten van het voorgaande jaar; hierbij dienen ontwikkelingen in de resultaten te worden toegelicht. Het overleggen van de onder a, en b. genoemde gegevens dient per be-/verwerfdngsinstallatie te geschieden. De wijze waarop de rapportage dient plaats te vinden, behoeft de goedkeuring van de directeur. Een voorbeeld van de wijze waarop de rapportage kan plaatsvinden is inde tabel en bijbehorende toelichting in bijlage VI'van de Vvgb opgenomen (zie bijlage 2 van de beschikking). 2*. De in het eerste lid genoemde rapportage dient binnen drie maanden na afsluiting van het kalenderjaar aan de directeur en aan de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling te worden toegezonden. VooEschrift G-2 is ook van toepassing op niet-Vvgb plichtige afvalstoffen.
3.
4.
Jaarlijks vóór l april moet een milieujaarverslag aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam zijn. toegezonden.
5.
In het milieujaarverslag moeten ten minste de volgende zaken aan de orde komen: - .(beknopte) omschrijving van de bedrijfsactiviteiten; - een overzicht van de aangevoerde, be-/verwerkte en afgevoerde (gevaarlijke) afvalstoffen, naar aard eu omvang; - de actuele milieubelasting afgezet tegen de milieubelasting van voorgaandejaren, waarbij onder andere aandacht wordt besteed aan de massabalans van ingaande en uitgaande producten, (gevaarlijke) afvalstoffen en halffabrikaten, emissies naar lucht, water en bodem, energiegebruikAopwekking, geluid, geur, gebruik van chemicaliën; - een overzicht van de opgetreden milieu-incidenten, ingekomen-klachten gerelateerd aan het milieu en de getroffen maatregelen; - een opsomming van de getroffen technische en organisatorische maatregelen op het gebied van de milieuzorg en de bijdrage daarvan aan de beheersing en vermindering van de milieubelasting; - resultaten van de interne controle en uitgevoerde doorlichtingen op milieugebied; - een overzicht van de vergunningensituatie op milieugebied; - een overzicht van de contacten met de overheden op milieugebied en de resultaten van die contacten; - een overzicht van de belangrijke activiteiten in het kader van kwaliteitszorg, veiligheidszorg en arbeidsomstandigheden;
6.
- de stand van zaken van de milieuzorgsituatie van het afgelopen verslagjaar; - evaluatie van het bedrijfsnoodplan. De in dit hoofdstuk voorgeschreven verplichtingen mogen gecombineerd worden in één jaarverslag.
Behandelnummer B01/1007MD1999
H.
Bladzjjc B
COPY
n
PROJECTEN EN PROEFNEMNINGEN
1.
Artikel 13 van de Vvgb is hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in voorschrütH-2.
2.
Artikel J3 PROEFNEMINGEN Proefneming innovatieve techniek I', Het is vergunninghouder toegestaan om, bij wijze van proef een andere, meer innovatieve techniek toe te passen dan beschreven in voorschrift A-2 (artikel J Vvgb: 'Begrippen en afkortingen % mits hiervoor voorafgaand aan de proefneming, schriftelijke toestemming van de directeur is verkregen. Ter verkrijging van deze toestemming dienen de volgende gegevens voorafgaand aan de proefneming schriftelijk te worden verstrekt aan de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling: a. een technische beschrijving en/of specificatie van de innovatieve techniek met vermelding van de capaciteit; b. het doel en defunctie van de innovatieve techniek; c. een opgave van de -wijzigingen in de bedrijfsvoering, milieubelasting en -risico 's en de bestemming van de reststromen als gevolg van de invoering van de innovatieve techniek; d. een opgave van de geplande aanvangsdation en de duur van de proefneming; e. de aard, hoeveelheid en samenstelling van de te behandelen afvalstoffen tijdens de proefneming; f., de verwachte massabalans met aandacht voor de emissies naar de verschillende milieucompartimenten, het energieverbruik en de reststromen; g, de verwachte bestemming van de reststromen, met vermelding van de verwachte fysische/chemische/toxicologische specificaties en eventuele hergebruiksmogelijkheden; h. een opgave van de eventueel te verwachten aanpassingen in de acceptatiecriteria en/of acceptatieprocedure als gevolg van de invoering van de innovatieve techniek; l de wijze waarop bij de uitvoering van de proefneming door middel van metingen en registraties de procesvoering en de emissies worden gecontroleerd en beheerst; j. schriftelijke stukken van het betreffende bevoegde gezag, -waaruit blijkt dat de proefneming op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is gelegaliseerd; k de wijze -waarop de resultaten van de proefneming worden gerapporteerd, 2*. Indien bij het beproeven van de innovatieve techniek tevens bij wijze van proef afvalstromen zoals bedoeld in het derde lid, worden behandeld, moeten bij de te verstrekken gegevens als bedoeld in het eerste lid tevens de gegevens zoals bedoeld in het derde lid, onder a, b en c worden verstrekt. Proefneming andere afvalstoffen 3'. De vergunninghouder magt bij wijze van proef afvalstoffen behandelen in de in onderhavige vergunning opgenomen technische installaties die niet voldoen aan de voor vergunninghouder geldende acceptatievoorwaarden, mits hiervoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend Ter verkrijging van deze toestemming dienen de volgende gegevens voorafgaand aan de proefneming schriftelijk te worden verstrekt aan de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling: a. productnaam, samenstelling en fysisch/chemisch/toxicologische specificaties van de afvalstof (onder meer of het een gevaarlijke afvalstof betreft); b. de bron van herkomst (type bedrijf en soort proces) en de te behandelen hoeveelheid van de afvalstof; c. de parameiers waarop de betreffende afvalstof afwijkt ten opzichte van de vigerende acceptatiecriteria voor de betreffende be~ en/of verwerkingsmethode; d de wijze waarop de te behandelen ajvalstofwordt be- en/of'verwerkt; e. de wijze waarop bij de uitvoering van de proef door middel vort metingen en registraties de procesvoering en de emissies worden gecontroleerd en beheerst; f de verwachte massabalans waarin aandacht voor de emissies naar de verschillende milieucompartimenten, energieverbruik en reststromen; g. de verwachte bestemming van de reststromen, met vermelding van dejysische /chemische/toxicologische specificaties en eventuele hergebruiksmogelijkheden; h. een opgave van de geplande aanvangsdarum, alsmede van de duur van de proefneming;
Behandelnummer Bol/1007 MD 1999
COPY
i. de geschatte hoeveelheid van de afvalstof diejaarlijks in Nederland vrijkJmt, ' j. de geschatte hoeveelheid van de afvalstof die in de installatie kan worden behandeld; k een beschrijving van de huidige be en/of verwerkingswijze en bestemming van de te beproeven afvalstof; L de wijze waarop de resultaten van de proef worden gerapporteerd
3. 4. 5.
Algemeen 4*. De directeur kan naar aanleiding van een onderzoeksopzet zoals bedoeld in het eerste en/of derde lid toestemming onthouden dan wel nadere eisen stellen aan de proefneming. Deze nadere eisen kunnen een beperking van duur of een beperking van de by de proefnemingen te verwerken hoeveelheid materiaal betekenen. Tevens kan de directeur nadere eisen stellen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden van de proefnemingen, 5'. Vergunninghouder mag niet eerder aanvangen met eenproefneming als bedoeld in het eerste en/of derde lid, dan nadat de schriftelijke toestemming van de directeur is ontvangen, 6*. De resultaten van het onderzoek moeten na beëindiging van deproefneming aan de directeur en aan . de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling van het Ministerie van VROM worden overgelegd. Indien . deproefhemingvoorvergunmnghouderaanleidinggeefttotwyzi vergunninghouder tevens te rapporteren over de door vergunninghouder te nemen acties. Voorschrift H-2 (Vvgb artikel 13) is ook van toepassing op proefnemingen met niet-Vvgb-plichtige afvalstoffen, met uitzondering van het gestelde in het zesde lid. De toestemming van de directeur van de Milieudienst mag worden geacht te zijn gegeven indien na acht weken na ontvangstbevestiging van het verzoek geen bericht van de directeur is ontvangen. De resultaten van de testen en/of proeven moeten uiterlijk twee maanden na de beëindiging van de test en/of proef aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam zijn toegezonden.
I.
TARIEVEN EN STAGNATIE
1.
3.
De artikelen 11 en 12 van de Vvgb zijn hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in respectievelijk de voorschriften 1-2 en 1-3 (cursief weergegeven). Artikel]l TARIEVEN Op een daartoe strekkend verzoek van de directeur of van de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling dient vergunninghouder de hoogte en opbouw van de in rekening te brengen bedragen binnen één maand na dit verzoek schriftelijk mede te delen aan de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling. Artikel 12 STAGNATIE Indien het accepteren van gevaarlijke afvalstoffen stagneert of dreigt te stagneren, dient vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen te geven aan de directeur en aan de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling. Deze mededeling dient gegevens te bevatten over de oorzaak en de (verwachte) tijdsduur van de stagnatie, alsmede de maatregelen die "worden genomen om de stagnatie , op te heffen respectievelijk in de toekomst te voorkomen. Tevens moet vergunninghouder aangeven of en zo ja welke vergunningvoorschriften als gevolg van de stagnatie niet kunnen worden nageleefd
J.
VERWIJDERING EN STURING VAN RESTSTROMEN
2.
1.
Artikel 7 van de Vvgb is hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in voorschrift J-2.
2.
Artikel 7 Verwiiderins en sturins van reststromen J: In Nederland dienen/dient: - de oliehoudende afvalstoffen als bedoeld in voorschrift B-2 (artikel 3 Vvgb), eerste lid, onder a, c , < t e , g , n , i t k , l , v; of - de, bij de bewerking van deze oliehoudende afvalstoffen, vrijgekomen oliefractie die niet voldoet aan de brandsiofspecificaties in bijlage U of IU van de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking); te -worden afgegeven aan een.vergunninghouder die.deze q/valstof door middel van destillatie, eventueel met aanvullende chemische nabehandeling, opwerkt tot brandstof, dan wel aan een vergunninghouder die deze afvalstof inzet voor rechtstreekse energieopwekking in installaties die voldoen aan de Regeling verbranden gevaarlijke afvalstoffen.
* Behandelnummer
Bol/1007 MD1999 2: In Nederland dienen de oliehoudende afvalstoffen als bedoeld in voorschrift &-i (artikel J eerste lid, onder b, m, n en o te worden afgegeven aan een vergunninghouder die dese afvalstof inzet voor rechtstreekse energieopwekking in installaties die voldoen aan de Regeling verbranden gevaarlijke afvalstoffen. 3*. In Nederland dient de bij de bewerking van mengsels van olie, water en slib (code 03.06.30J) vrijgekomen slib ofzandfractie te worden afgegeven aan een vergunninghouder die deze afvalstof verwerkt in een thermische grondreinigingsinstattatie of, indien dit op grond van de criteria uit de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering niet mogelijk is, aan een vergunninghouder die deze afialstofverwerkt in een verbrandingsinstallatie. 4'. In Nederland dient de bij de be-/verweriang van oliehoudende afvalstoffen als bedoeld in voorschrift B~2 (artikel 3 Vvgb)t eerste lid onder j, vrijgekomen oliefractie te worden afgegeven aan een vergunninghouder die deze afvalstof inzet voor rechtstreekse energie-opwekking in installaties die voldoen aan de Regeling verbranden gevaarlijke afvalstoffen of aan Hoogovens die de oliefractie inzet als reductiemiddel 5*. In Nederland dienen gebruikte kunststof verpakkingen met restanten verf als bedoeld in voorschrift B-2 (artikel 3 Vvgb), eerste lid onder s], (al dan niet na samenvoeging met andere te verbranden afvalstoffen), voor be-/yerwerking te worden aangeboden aan een draaitrommel-oven (DTO) met een toereikende vergunning. &. In afwijking van het vijfde lid van dit voorschrift, mogen gescheiden gehouden, gebruikte kunststof verpakkingen met restanten verf als bedoeld in voorschrift B-2 (artikel 3 Vvgb), eerste lid onder si, in Nederland tevens voor be-/verwerJang worden aangeboden aan een vergunninghouder die deze verpakkingen spoelt, •waarna de kunststoffractie in een A VI wordt verbrand 7m. In Nederland dient afgewerkte olie afkomstig van vaartuigen als bedoeld in voorschrift B-2 (artikel 3 Vvgb)t eerste lid onderf al dan niet na bewerking overeenkomstig voorschrift B-3 (artikel 4 Vvgb)t vierde lid, te worden afgegeven aan een vergunninghouder die de afgewerkte olie door middel van destillatie met een chemische nabehandeling opwerkt totgasolie, danwei aaneen vergunninghouder die de afgewerkte olie middels technologieën die ten minste even hoogwaardig zijn als de hiervoor genoemde minimumstandaard opwerkt tot gasolie, vergelijkbare brandstoffen ofbasissmeerolie. #*. (Kwikhoudendefracties van) kwikhoudende afvalstoffen dienen door vergunninghouder in Nederland, al dan niet na bewerking overeenkomstig de in deze vergunning opgenomen voorschriften en beperkingen (ontwateren en/of 'samenvoegen), te worden afgegeven aan een vergunninghouder die het afval be~/verwerkt ten behoeve van kwikterugwinning of definitief verwijdert. P. Het binnen de inrichting ontstane, met kwikverontreinigde actief kool dient te worden afgevoerdnaar een vergunninghouder die het kwik terugwint of definitief verwijdert. ]Q*. In afwijking van het gestelde in het eerste tot en met het negende lid van dit voorschrift, is het vergunninghouder toegestaan de in deze bepalingen genoemde afvalstoffen af te geven aan andere bedrijven met een ten minste gelijkwaardige techniek, nadat hiertoe vooraf schriftelijke toestemming is verkregen van de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling. Een verzoek daartoe dient te zijn gemotiveerd Bij dit verzoek moeten relevante analysegegevens worden opgegeven alsmede de naam van het bedrijfwaaraan wordt afgegeven en de wijze waarop de afvalstoffen bij dit bedrijf zullen worden be-/verwerkt Toestemming kan alleen worden gegeven indien is aangetoond dat sprake is van een gelijkwaardige, dan wel hoogwaardiger bewerking van de betreffende gevaarlijke afvalstoffen, l J'. In geval dat vergunninghouder de in voorschrift B-2 (artikel 3 Vvgb), eerste lid, bedoelde mengsels van olie, -water en/of slib niet kan be~fverwerken door middel van het scheiden in een olie-, wateren slibfractie en vervolgens zuiveren van de waterfractie tot een loosbaar product dienen deze afvalstoffen te worden afgegeven aan een vergunninghouder die deze afvalstoffenwet op deze manier kan be-herwerken, Deze afvalstoffen mogen niet worden be-/verwerkt door vergunninghouder.
Bertandelnummer BO 1/1007 MD 1999
COPY
IP.lndien vergunninghouder in afwijking van het elfde lid van dit bedoelde gevaarlijke afvalstoffen -wenst ofte geven aan een vergunninghouder die deze afvalstoffen niet be/verwerkt door middelvan de in het elfde lid, genoemde be-Sverwerkingsmethoden, dient hiervoor schriftelijke toestemming te zijn verkregen van de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling. Bij de gemotiveerde aanvraag van deze toestemming moeten relevante analysegegevens van de afvalstroom worden opgegeven alsmede de naam van het bedrijfwaaraan wordt afgegeven en de wijze waarop de afvalstoffen bij du bedrijf zullen worden verwerkt. Tevens dient bij deze aanvraag conform de systematiek van paragraaf6.3. l van het MJP-GA U te worden aangetoond dat sprake is van een gelijkwaardige, dan wel hoogwaardiger be/verwerking van de in het elfde lid, genoemde afvalstoffen dan de be-/verwerfang zoals genoemd in die bepaling. K.
VERGUNNINGENTERMIJN
1. 2.
Artikel 2 van de Vvgb is hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in voorschrift K-2. Artikel 2 Vereunnineentermiin De vergunning wordt verleend tot uiterlijk l april 2006.
L
OPBULKEN, BE* EN VERWERKING EN AFVOER
l, ' Voordat een (reststroom van een) partij (gevaarlijke) afvalstoffen in een verwerkingsstraat wordt ingezet dient deze zonodig, overeenkomstig de procedure raonstername en monsteranalyse bemonsterd-en geanalyseerd te worden. De analyseresultaten moeten vervolgens getoetst worden aan de be/verwerkingscriteria voor die specifieke verwerkingsstraat Indien na acceptatie en toetsing aan de acceptatiecriteria, partijen afvalstoffen rechtstreeks in een verwerkingsstraat worden ingezet, kunnen
X""\ de analyseresultaten van de acceptatie gelden als toetsingscriterium voor de productieparameters. / 2. y Al vorens reststromen uit de inrichting worden verwijderd, moeten ze worden bemonsterd en geanalyseerd \_/ op relevante afzetcriteria. Toelichting: dit zijn doorgaans de acceptatiecriteria van de (eind)verwerker). 3. Kl-afvalstoffenmoeten worden opgeslagen iaeen uitsluitend voor KI-afvalstoffen uitgeruste opslagtank die voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in de voorschriften die gelden voor bovengrondse tanks, zoals opgenomen in hoofdstuk V van deze vergunning (CPR 9-2), 4. Artikel 6 van de Vvgb is hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in voorschrift L-5 (cursief weergegeven). 5. Artikel 6Afvoer of inzet als brandstof l'. Indien vergunninghouder de na bewerking (met inachtneming van het in voorschrift B-3 (artikel 4 Vvgb) derde en vierde lid, gestelde verbod) van de oliehoudende afvalstoffen verkregen organische drijflagen in het handelsverkeer wü brengen als brandstof (gereedproduct), dienen deze te voldoen aan de specificaties die zijn opgenomen in bijlage Uvan de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking). De analyses moeten worden uitgevoerd conform de in bijlage II van de ï'vgb aangegeven analysemethoden. 2*. Indien vergunninghouder de na bewerking (met inachtneming van het in voorschrift B-3 (artikel 4 Vvgb) derde en vierde lia\ gestelde verbod) van de oliehoudende afvalstoffen verkregen organische drijflagen in het handelsverkeer wil brengen als brandstof (halffabrikaat), dienen deze te voldoen aan de specificaties die zijn opgenomen in bijlage W bij de Vvgb (zie bijlage 2 van deze vergunning). De analyses moeten worden uitgevoerd conform de 'm bijlage III van de Yvgb aangegeven analysemethoden. 3*. Indien vergunninghouder de na bewerking (met inachtneming van het in voorschrift B-3 (artikel 4 Vvgb) derde en vierde lid, gestelde verbod) van de oliehoudende afvalstoffen verkregen organische drijflagen wil inzetten als brandstof voor eigen gebruik, dienen deze te voldoen aan de volgende specificaties: - hel vlampunt is hoger dan of gelijk aan 21 C; én - het sedimentgehalte is maximaal 0,5 gew,-%; én - is voldaan aan de overige specificaties die zijn opgenomen in bijlage U van de, wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking).
Benandelnummer BO 1/1007 MD 1999
De anafyses moeten worden uitgevoerd conform de in bijlage U van ue V\gb analysemethoden.
6.
4'. De vergunninghouder dient, voordat de aflevering van de in het eerste of 'tweede lid'van dil voorschrift bedoelde brandstof plaatsvindt of voordat inzet voor eigen gebruik plaatsvindt, het vlampunt, het watergehalte, het sedimentgehalte, het lotaal gehalte aan organische hatogeenverbindingen, het gehalte aanpolychloorbifenylen en het zwavelgehalte te bepalen en in een anafysestaat vast te leggen. J*. Op verzoek van de afnemer dient de vergunninghouder bij aflevering in Nederlandvan de in het eerste of tweede lid van dit voorschrift, bedoelde brandstoffen een anafysestaat te overhandigen aan de afnemer, waaruit blijk* dat de samenstelling van de vervaardigde brandstof voldoet aan de brandstofspecificaties zoals deze zijn opgenomen in bijlage U respectievelijk bijlage JU van de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking). &. Indien de door de vergunninghouder vervaardigde oliën als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit voorschrift, niet voldoen aan de desbetreffende specificaties die zijn opgenomen in bijlage II respectievelijk bijlage III van de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking), moeten deze oliën overeenkomstig voorschrift J-2 (artikel 7 Vvgb), eerste lid, -worden afgegeven als een gevaarlijke afvalstof 7*. Indien het vergunninghouder op grond van voorschrift B-3 (artikel 4 Vvgb), tweede en derde lid, is toegestaan oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boor gruis op ie werken tot brandstof, dan nog is dit uitsluitend toegestaan indien deze afvalstoffen bij acceptatie geen hogere kwikconcentraties in de oliefractie bevatten dan O, l mg/kg. Oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis moeten hierop zijn geanalyseerd. #•. In afwijking van het gestelde in het derde lïd van dit voorschrift, is het vergunninghouder uitsluitend toegestaan oliehoudende afvalstoffen die niet voldoen aan de specificaties uit bijlage 11 van de vvgb in te zenen in het keielhuis als hiervoor schriftelijke toestemming is verleend van de directeur. Toestemming kan uitsluitend worden verleend nadat door middel van emissiemetingen tijdens proefverbrandingen is aangetoond dat de uitworpconcentraties voldoen aan de Regeling verbranden gevaarlijke afvalstoffen. Met het verzoek moet daartoe een Plan van aanpak voor het uitvoeren van de emissiemetingen, waaronder dioxinenmetingen, tijdens proefverbrandingen worden overgelegd aan de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling. Dit Plan van aanpak dient te zijn goedgekeurd door de directeur alvorens met deproeven wordt gestart. De metingen moeten door een onafhankelijk bureau worden uitgevoerd. De resultaten van de metingen moeten in een rapport worden vastgelegd en aan de directeur en de directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling worden overgelegd Indien het regulier verstoken van bewerkte oliehoudende afvalstoffen in de ketelinstallaties wordt toegestaan, wordt dit door de directeur schriftelijk medegedeeld 9*. In afwijking van het gestelde in het derde lïd van dit voorschrift, is het vergunninghouder, nadat de in het achtste lid, bedoelde schriftelijke goét&euring is gegeven, toegestaan oliehoudende afvalstoffen, met uitzondering van afgewerkte olie, te bewerken tot brandstof en in de eigen installatie te verbranden, voor zover bij acceptatie: - het gehalte aan totaal organische halogeenverbindingen niet meer bedraagt dan de in de schriftelijke goedkeuring genoemde waarde; ' het vlampunt gelijk is aan of hoger is dan 2 J C; en is voldaan aan de overige in de schriftelijke goedkeuring vastgelegde eisen. Voorschrift L-5 (artikel 6 uit de Vvgb) ia eveneens van toepassing op niet-Vvgb-plichtige afvalstoffen.
Behandelnummer B01/1ÖÖ7MD1999 M. 1. 2.
COPY
SCHEIDEN EN GESCHEIDEN HOUDEN VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFTENArtikel 5 van de Vvgb is hierna volgend (cursief weergegeven) integraal opgenomen in voorschrift M-2. Artikel 5 Scheiden en Bescheiden houden /'. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen als niet-gevaartijk afval ofte geven indien deze gevaarlijke afvalstoffen zijn vermengd met andere afvalstoffen en/oj'grondstoffen met her kennelijke effect dat de concentratiegrenzen zodanig zijn gewijzigd dat de concentratiegrenswaards van stoffen als bedoeld in bijlage II van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Baga) niet langer -worden overschreden. Het is uitsluitend toegestaan deze stoffen als gevaarlijk afval te verwijderen. 2*. Het is verboden (kwikhoudendefracties van) kwikhoudende afvalstoffen mei elkaar of met andere (gevaarlijke) afvalstoffen en/of grondstoffen te mengen met het kennelijke effect het kwikgehalte te verlagen zodat dit gehalte voldoet aan de acceptatiecriteria van de vergunninghouder die het afval vervolgens verwerkt of definitief verwijdert. 3*. Het is vergunninghouder niet toegestaan afvalwater dat niet voldoet aan de acceptatiegrenswaarden van de afvalwaterzuiveringsinstallatie voor te bewerken door middel van het mengen met het kennelijke effect dat de concentratiegrenzen zodanig wijzigen dat wel -wordt voldaan aan de acceptatiecriteria van de a/valwaterzurverings installatie. ., 4'. Indien uit analyses blijkt dat van een zich binnen de inrichting bevindende partij te bewerken afvalstoffen of een partij bewerkte afvalstoffen het gehalte aanpolychloorbifenyten meer bedraagt danO,5mg/kgpercongeneer28,52,101,118,138,153of'l'80 moet de betreffende partijterstond apart worden gehouden. Bij constatering van de overschrijding van hetPCB-gehtdte dient terstond melding hiervan plaats te vinden aan de directeur. In overleg met de directeur dient deze partij op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden afgevoerd J* Het is verboden de hierna genoemde gevaarlijke afvalstoffen te mengen met andere afvalstoffen ten behoeve van nuttige toepassing en/of be-Sverwerldng in de afvalwaterzuiveringsinstallatie: - bestrijdingsmiddelen (03.04. JQJ t/m 03.04.199, 04.04.101 t/m 04.04.199 en 05.04.101 l/m 05.04.199); - laboratoriumafval (code 01.01.10], 01.01.103 t/m 01.01.999, 02.01.101 t/m 02.01.999, 03.01.100, 04.01.100, 05.01.100en 06.11.999); - vliegas en slakken van verbranding van gevaarlijk afval in een DTO (code 05.12.102 en 05.12.111); - filterkoeken met metalen (code 05.13.101 t/m 05.13.199); - arseenkalk (code 05.18.104); - hardingszoufen (code 05.18.112 t/m 05.18.114); - Categorie 6 stoffen met buitengewoon risico; - meiaalstoffüterstoffcode 05.15.101 t/m 05.15.199); - cyanide bevattende stoffen (code 05.14.101 en 05.14.199). 6'. Het is vergunninghouder toegestaan oliehoudend afval als bedoeld in categorie 19 van de -Regeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen'te mengen met brandbaar afval (dat valt onder categorie 36 van de Regeling), voorzover het mengen niet in strijd is met de overige voorschriften en beperkingen van de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking). 7'. Het is vergunninghouder toegestaan gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in voorschrift B~2 (artikel 3 Vvgb), eerste lid, (inclusief afvalstoffen die vallen onder categorie 36 van de Regeling) en hulpstoffen (zoals loog, zuur, ammonia, methanol, poederkool, zaagsel, bioslib en in het afvalstadium geraakte ijzerchloride en aluminiumzouten) ten behoeve van gezamenlijke be-/verwerking samen te voegen, voorzover: - voor de samen te voegen afvalstoffen als bedoeld in voorschrift B-2 (artikel 3 Vvgb), eerste lid, of de daaruit bij de be-/venverking door vergunninghouder vrijgekomen fracties éénzelfde wijze van interne be-SverwerJang is toegestaan op grond van bijlage J van de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking} en de samen te voegen afvalstoffen deze wijze van interne be-/venverldng ook ondergaan; en - is voldaan aan de overige voorschriften en beperkingen van de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking).
Behandelnummer BQ1/1007UBJ999
ölaazijc s
1
COPY
5*. Gevaarlijke afvalstoffen (inclusief gevaarlijke afvalstoffen die vallen ondehïatëgörië 3 S Van" Je Regeling) mogen ten behoeve van gezamenlijke afvoer naar een extern beJverwerker worden samengevoegd voorzover is voldaan aan de overige voorschriften en beperkingen van de vergunning en de wgb (zie bijlage 2 van deze beschikking). Dit mengen van gevaarlijke afvalstoffen dient zodanig te geschieden dat het eindprodufa (inhoud van tank of putten) voldoet aan de acceptatiecriteria van de verwerker. Door het mengen mogen de door de verwerker gestelde normen voor specifieke stoffen worden opgevuld. 9". Het is vergunninghouder toegestaan:
. a. vaste scheepsafvalstoffen, verpakt vloeibare scheepsafvalstoffen* droge ladingrestanten en huishoudelijk afval van schepen (code 03.02.110, 03.02.111, 03.02.112 en 03.02.113) samen te voegen; b. schroefasvet enpoetsdoeken van schepen (code 0^3.02.122 en 03.02.131) samen te voegen; en c. overig scheepsafval (code 03.02.199) samen te voegen; voorzover: - sprake is van gevaarlijke afvalstoffen; én ~ het wgb-ptichtige activiteiten betreft; én - het samenvoegen niet in strijd u met de overige voorschriften en beperkingen van deze wgb. 3. 4.
5.
De bepalingen in lid l, 3,4,5,7 en 8 van voorschrift M-2 (art 5 Vvgb) zijn eveneens van toepassing op niet-Vvgb-plichtige afvalstoffen. Samenvoegen/mengen van gevaarlijke afvalstoffen uit categorie 36 van de RSGH met andere (gevaarlijke) (afvalstoffen is uitsluitend toegestaan: - wanneer het aangevraagde gevaarlijke afvalstoffen betreft, zoals aangegeven in tabel 3.1 .van de vergunningsaanvraag én - voldaan wordt aan de voorwaarden zoals hierna gesteld onder a, b en c: a. De hergebmiksmogelijkheden voor de samen te voegen gevaarlijke (scheeps)afvalstoffen verminderen niet als gevolg van de samenvoeging, b. Ter voorkoming/beperking van risico's voor de veiligheid en gezondheid mogen gevaarlijke • afvalstoffen met de volgende eigenschappen niet gemengd wonien: ontplofbare stoffen (in elk geval afvalstofcodes 06,01."*), PCB-houdende afvalstoffen (in elk geval afvalstofcodes 06.06.11') gasdrukhouders (06.02.1**), kankerverwekkende afvalstoffen (in elk geval afvalstofcodes 06.10.1"), giftige stoffen (in elk geval afvalstofcodes 06.06.1***), (extreem) bijtende stoffen (in elk geval afvalstofcodes 06.08.**"), zuren en logen (tenzij in zwakke oplossingen gemengd tb.v. pH-neuiralisatie). c. Afvalstoffen die de navolgende stoffen bevatten in tenminste de daarbij genoemde concentraties, mogen niet gemengd worden met andere (gevaarlijke) afvalstoffen ten behoeve van nuttige toepassing, maar moeten definitief worden verwij derd: AfValstof minimale concentratie (mg/kg d.s.) kwik 10 hechtgebonden asbest 10 PCB 0,5 (per congeneer 28,52,101,118,138,153 of 180) dioxines (dirty IT) detectiegrens d. Cl-, C2- en C3-afvaIstoffen mogen niet worden gemengd ten behoeve van verwijdering door verbranding. Het is verboden met-verontreinigde stalen vaten te mengen met verontreinigde stalen vaten (resp. LWCAcode 12.16.351 en 12.16.352).
N.
UDEN EN LOSSEN VAN SCHEPEN, TANKS EN TANKAUTO'S'
1.
Het laden, lossen en/of overslaan van afvalstoffen en producten moet zodanig geschieden dat morsen te allen tijde wordt voorkomen. In gevaï van onverhoopte morsingen moeten deze zo spoedig mogelijk maar in elk geval dagelijks worden opgeruimd, Tijdens het laden, lossen en overslaan van stoffen moet ten minste één persoon aanwezig zijn, die ingeval van storingen en/of onregelmatigheden de bevoegdheid heeft om onmiddellijk maatregelen te treffen en de activiteit te stoppen.
2.
Behandelnummer Bol/1007 MD 1999
3.
4.
•fflao^Jtt
Laad-, los- en overslagactiviteiten mogen alleen plaatsvinden als de verpakfengagiiddden; eoafe tankwagens, containers e.d., en de verbindingen daartussen, zoals slangen e.d zijn geplaatst boven een vloeistofdichte vloer. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat eventueel gemorste stoffen gemakkelijk kunnen worden verwijderd. Elke laad- en losplaats moet: - duidelijk zijn gemarkeerd of duidelijk door borden zijn aangegeven; - zijn voorzien van de benodigde veiligheidssignalering; - goed bereikbaar zijn;
5. 6.
- zodanig zijn uitgevoerd en worden onderhouden dat het veilig laden, lossen of overslaan wordt gewaarborgd. Laad- en losinstailaties voor vloeistoffen moeten zijn geaard De lospunten op de loslocatie moeten zijn voorzien van duidelijk zichtbare opschriften, die aangeven voor welke producten zij bestemd zijn.
7.
Bij het laden en lossen van vaar- en voertuigen waarbij elektrostatische oplading mogelijk is, moet een aarding zijn aangebracht waardoor de statische elektriciteit effectief wordt afgevoerd. 8. • De aarding moet zijn aangebracht voordat de de los- of laadarm of-slang wordt aangebracht en mag niet eerder wórden verwijderd dan na het beëindigen van de laad- of lesactiviteit. 9. Aansluitpunten van los- en laadannên of-slangen moeten, indien zij'niet worden gebruikt, met een blindflens of een goed afsluitende dop zijn afgesloten. 0. 1. 2.
3. 4.
5.
6.
7.
8.
BODEM Het in- en uitwendig spoelen, het wassen en het schoonspuiten van verplaatsbare depotverpakkingen, zoals vat, bak, container en tankwagens, mag alleen plaatsvinden op een daarvoor bestemde wasplaats. De vloer, waarop het spoelen, wassen en schoonspuiten plaatsvindt, moet vloeistofdicht zijn en afwaterend gelegd naar een of meer schrobputten, die zijn aangesloten op de bedrijfsnolering vóór de olie-of vetvanger. Alle vaten, bakken, containers, tankwagens en andere verpakkingsmiddelen dienen bes tand te zijn tegen de erin opgeslagen (gevaarlijke) afvalstoffen of producten. Vaten, bakken en containers en andere verpakkingsmiddelen, waar vloeistoffen of vaste stoffen uit zouden kunnen lekken, die niet hoeven te worden opgeslagen conform de CPR15-1, met uitzondering van de tanks.die vallen onder de CPR 9-2, CPR 9-6 en de victorbakken, moeten te allen tijde geplaatst zijn boven een vloeistofdichte vloer, die bestendig is tegen de in de genoemde verpakkingen aanwezige stoffen. Verpakkingen moeten door middel van een vangrail of een gelijkwaardige voorziening zijn beveiligd tegen aanrijden. Ten minste eenmaal per dag moeten alle in bedrijf zijnde pompen, compressoren, afsluiters, verpakkingsmiddelen, leidingen en dergelijke worden gecontroleerd op lekkage. De inhoud van deze activiteit en de resultaten van deze controle moeten worden opgenomen in een logboek. Door toepassing van vloeistofdichte vloeren (of gedeelten daarvan) of opvangbakkeri en/of lekbakken moet worden voorkomen dat door de in de inrichting aanwezige installaties, opslagen/of verrichte werkzaamheden bodemverontreiniging wordt veroorzaakt Elke niet-overdekte vloeistofdichte vloer moet op afschot zijn gelegen en arwateren op een goot die het afvalwater loost op de bedrijfsriolering. Het afschot en de goot moeten zodanig zijn bemeten dat er geen regen- en/of afvalwater van de vloeistofdichte vloer naar de omgeving kan afstromen. Indien blijkt dat de bodem na het van kracht worden van deze beschikking ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting, is verontreinigd of aangetast dan wel dreigt te worden verontreinigd of aangetast zonder dat er sprake is van een ongewoon voorval in de zin van de Wet bodembescherming (Stb, 1994, 374), of van bijzondere omstandigheden in de zin van hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer> moet dit terstond aan de directeur van de Milieudienst worden gemeld. Er moeten in deze gevallen onverwijld maatregelen worden genomen teneinde de vaontreiniging, de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zo veel mogelijk ongedaan temaken. Een voornemen om tot bodemsanering over te gaan moet ten minste één maand voordat de sanering plaatsvindt worden gemeld aan de directeur van de Milieudienst Bij deze melding moeten resultaten worden verstrekt van het met het oog op de sanering verricht onderzoek en het tijdstip waarop met de sanering zal worden begonnen.
Benandelnummer
B01/1007MD1999
9.
biadzije *
'21
COPY
Binnen drie maanden na beëindiging of verandering van de aard van één of meeTvaB de activiteiten moet op terreindelen waar potentieel bodemverontreinigende handelingen of activiteiten plaatsvonden of zullen plaatsvinden de bodem door of vanwege vergunninghouder op aard en mate van verontreiniging zijn onderzocht
10.
Een onderzoek als bedoeld in de voorschriften 0-8 en 0-9 moet door een adviesbureau voor bodemonderzoek worden uitgevoerd conform het protocol Nulsituatie/BSB-onderzoek, zoals opgenomen in de uitgave van de Staatsdrukkerij Bodemonderzoek, Milieuvergunning en BSB*. 1 1 . - Uiterlijk vier weken voordat een onderzoek als bedoeld in de voorschriften O-8 en O-9 wordt uitgevoerd, moet een onderzoeksplan schriftelijk bij de directeur van de Milieudienst zijn ingediend. De directeur van de Milieudienst kan aan het onderzoeksplan nadere eisen steDea Het onderzoek moetovereenkomstig het ingediende pJan en voorzover van toepassing daaraan door de directeur van de Milieudienst gestelde nadere eisen worden uitgevoerd. 12. Over de resultaten van het onderzoek en de hieraan te verbinden conclusies moet door of vanwege vergunninghouder binnen een maand na het verstrijken van de bij of krachtens de voorschriften 0-8 en O-9 gestelde termijnen schriftelijk aan de directeur van de Milieudienst zijn gerapporteerd. De directeur van de Milieudienst kan aan de rapportage nadere eisen stellen, waaraan vergunninghouder vervolgens moet voldoen. P, 1. 2. 3.
RIOLEN De olie/slibafscheiders binnen de inrichting moeten zo vaak als dit voor de goede werking noodzakelijk is worden gereinigd, Een riolering voor de afvoer van afvalwater móet lekdicht zijn uitgevoerd. Ten minste eenmaal per vier jaar dienen alle riolen binnen de inrichting, met uitzondering van het riool voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater, te worden gecontroleerd op dichtheid. Twee weken voor de uitvoering van deze controle dient de directeur van de Milieudienst schriftelijk op de hoogte gesteld te worden van de uitvoeringsdatum.
Q.
.DEBIETMETING WATER
3.
Van elke in de inrichting binnenkomende waterstroom (zoals: leidingwater en oppervlaktewater) en van elke uitgaande waterstroom (zoals: AWZÏ, koelwater) moet continu het debiet worden gemeten. De debietmeters dienen een nauwkeurigheid te bezitten van 95% of meer. Debietmeters anders dan die voor drinkwater moeten eenmaal per jaar worden gekalibreerd, waarbij de nauwkeurigheid bepaald dient te worden, door een doorhet NMi2 aangewezen ijkbevoegde, goed worden onderhouden en volgens de fabrieksvoorschriften worden behandeld. Een rapport van bevindingen dient binnen vier weken na kalibratie van ijkmiddelen en debietmeters te worden overgelegd aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam.
2. 3.
4.
R.
OPSLAG EN HANDELING GEVAARLIJKE (AFVAL)STOFFEN Algemeen
l.
In de inrichting moeten alle stoffen in emballage, aangewezen in de Wet milieugevaarlijke stoffen, zijn opgeslagen conform de CPR 15-1 \ met uitzondering van de stoffen die worden opgeslagen als zijnde wericvoorraad.
1
Sdu Uitgeverij, Koninginnegracht, Den Haag, oktober 1993, ISBN 9012081181
2
Nederiands Meetinstituui te Delft, telefoon: (015) 269 15 00, fax: (015) 261 29 71
3
CPR: Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen; uitgaven van het Directoraat Generaal van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus 90804, 2509 LV Vogrüurg. De uitgaven zijn re bestellen bij SDU Uitgeverij Plantijnstraat, Afdeling vericocp Pub/icaties Arbeidsinspectie, K2301. Postbus 20014,2500 EA Den Haag, tefefoon (070) 378 98 80.
Behandelnummer BOL/1007 MD 1999
2.
3.
4. 5. 6.
7.
8.
COPH
Met elkaar reagerende gevaarlijke (afvalstoffen waarbij gevaarlijke gassen of dam of gevaarlijke situaties zoals explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen of excessieve wanuteontwikkeling kunnen ontstaan, mogen niet met elkaar in aanraking kunnen komen en moeten gecompartimenteerd worden opgeslagen. De verpakking (emballage) van de gevaarlijke (afvalstoffen moet geëtiketteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen. De verpakking moet dicht zijn, geschikt voor de desbetreffende stof en voldoende sterlc Glazen flessen mogen geen grotere inhoud hebben dan vijf liter. Bewaring van gevaarlijke (afval)stoffen in emballage is niet toegestaan in trappenhuizen en op plaatsen die kunnen dienen als vluchtweg in geval van brand of anderszins. Gemorste droge stoffen moeten direct worden opgenomen op een zodanige wijze dat verspreiding wordt voorkomen; gemorste vloeistoffen moeten direct worden geïmmobiliseerd, in een speciaal daartoe bestemd vat worden gedaan en vervolgens op verantwoorde wijze worden verwijderd. In opvangbakken gemorste gevaarlijke (afvaJ)stoffen moeten zo snel mogelijk worden opgeruimd. Op andere plaatsen gemorste gevaarlijke (afvalstoffen moeten zo snel mogelijk worden geneutraliseerd of geabsorbeerd en opgeruimd. Hiertoe moeten voldoende absorberende en/of neutraliserende middelen voor onmiddellijk gebruik aanwezig zijn. Gebruikte absorptie- en neutralisariemiddelen moeten als gevaarlijk afval worden afgevoerd en als zodanig in de interne registratie te worden opgenomen. Lege, niet gereinigde emballage moet worden opgeslagen als volle.
9.
Overtap- of ompakwerkzaamheden van gevaarlijke (afvalstoffen mogen niet plaatsvinden in kluizen, opslaggebouwen of vatenparken. Deze werkzaamheden moeten plaatsvinden op speciaal daarvoor ingerichte locaties. 10. Een toegangsdeur tot een betreedbare opslagplaats moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel kunnen worden geopend. Een toegangsdeur moet behalve tijdens het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffen zijn afgesloten, tenzij de toegangsdeur verbinding geeft met een aanmaak- of verwerkingsruimte. Een toegangsdeur moet naar buiten opendraaien. Veiligheidssignalering 11.
Aan de buitenzijde van de (toegangsdeuren van opslagplaatsen moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, die het gevaar van de opgeslagen gevaarlijke (afvalstoffen aanduiden. Daartoe moeten de desbetreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen: de gevaarsymbolen vuur, open vlam en roken verboden en brandgevaar, b. voor wat betreft de opslag van andere brandbare vloeistoffen (vlampunt hoger dan 55° C): het pictogram verboden te roken* c. voor wat betreft de opslag van oxiderend werkende stoffen of bijtende stoffen: de gevaarsymbolen corrosiegevaar en vuur', open vlam en roken verboden; d. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen: het pictogram vergiftigingsgevaar en verboden te roken. De gevarensymbolen moeten zijn uitgevoerd overeenkomstig het Besluit Veiligheidssignalering op de arbeidsplaats4.
12.
4 5
Noodverlichting In een kïuis, opslaggebouw of vatenpark moet noodverlichting aanwezig zijn die geschikt is voor de gevarenzone bepaald volgens de publicatie NPR 7910 Gevarenzone-indeling mttt betrekking lot gasontploffingsgevaar*.
Staatscourant 1982, nr. 142.
De P-bladen zijn uitgaven van de Art>eidsinspectie, Radarweg 60, 1043 NT Amsterdam, telefoon (020) 581 26 12. De uitgaven zijn te bestellen bij Sdu Servicecentrum Uitgevers: (070) 378 98 80.
Bertandolnummer B01/1007MD1999
irc j
28
, COPY
Opslag gevaarlijke (afvalstoffen (waaronder hulpstoffen in buik) 13. In het drogergebouw mag in totaal maximaal 3 m3 aanwezig Zijn aan methanol en dinatriurafosfaat 14. In het tankenpark mag maximaal 5 m3 aanwezig zijn aan vaten ijzer(III)chIoride. 15. In het tankenpark mag in totaal maximaal 24 m3 aanwezig zijn aan tanks fosforzuur, zwavelzuur, natronloog en ureum. 16. In het chemicaliëngebouw mag in totaal maximaal 24 m3 aanwezig zijn aan tanks zwavelzuur en natronloog. 17. In het chenücaliëngebouw mag maximaal 15 m3 aanwezig zijn aan polyelektrolyt en aluminiumsulfaat en 2 vaten è 200 liter aan antifoam. 18. In het laboratorium moeten de gevaarlijke stoffen, genoemd in het overzicht hulpstoffen laboratorium (Bijlage 30) van de bij deze beschikking behorende aanvraag, met uitzondering van de werkvoorraad, zijn opgeslagen conform de CPR 15-1. 19. In het laboratorium mag in totaal 40 liter werkvoorraad natronloog en zwavelzuur aanwezig zijn, opgeslagen in van elkaar gescheiden zuurkasten in lekbakken. Bovendien mag een een werkvoorraad van totaal 25 liter aanwezig .zijn aan-gevaarlijke stoffen, genoemd in Bijlage 30 van de bij deze beschikking behorende aanvraag, 20. Gevaarlijke stoffen mogen bij het werk binnen de inrichting, met uitzondering van het laboratorium, en naast de in de voorgaande voorschriften van dit hoofdstuk genoemde stoffen en hoeveelheden, in geen grotere hoeveelheid aanwezig zijn dan voor de goede gang van dat werk is vereist, tot een totaal maximum van l container met een inhoud van l m3 én 200 kg of liter in andersoortige verpakking per werkplek. 21. De afvalstoffen mogen niet langer dan vijf dagen na binnenkomst op het terrein van de inrichting op de acceptatievloer aanwezig zijn. * 22. Monsters, loodaccu's en het fem j syj}, sslagen conform CPR 15-1. Opslag van monsters mag bierbij in afw [ . reiste op gevarenklasse geschieden als de opslag van ontvlambare \ 23. (Gevaarlijke) afvalstoffen moett Z l haf de riamm van acceptatie, uit de inrichting zijn afgevoerd of zijn i (termijn kan op schriftelijk verzoek voor bepaalde partijen (gevaarlij br de directeur van de Milieudienst Amsterdam. 24. Het is niet toegestaan (afval)sto1 .. en daarvoor bestemde verpakking • w of opslagvoorziening zoals vat, container, bak, tank en dergelijke op te slaan. 25. ledere verpakking (vat, tank e.d.) moet op ondubbelzinnige wijze zijn voorzien van de datum van aanlevering, productomschrijving, ordemummer en een gevarensymbooltf). Op gebandeieerde verpakkingen moet op een zichtbare plaats ten minste eenmaal per gebandeieerde eenheid deze informatie vermeld zijn. Opslag (gevaarlijke) (afval)stoffen in tanks 26.
De tanks mogen voor niet meer dan 95% gevuld worden.
27.
Het laden en lossen van tanks mag uitsluitend gebeuren indien de te lossen en/of de te laden tank(auto) op een laad- en losplaats staat De vloer van een laad- en losplaats dient vloeistofdicht te zijn en bestand tegen de te laden en de te lossen stoffen. 28. Laad- en lospunten moeten zijn voorzien van coderingen die verwijzen naar gerelateerde procesonderdelen. Tevens moet op ieder moment duidelijk zijn welke be-/venverkingsroutes op dat moment in productie zijn en welke tanks, leidingen en afvalstromen daarvoor worden ingezet 29. Voor het laden of lossen begint moeten de elektrische verbindingen voor aarding zijn aangebracht. Deze elektrische verbindingen mogen pas verbroken worden nadat het laden of lossen is beëindigd.
6
in hei geval er sprake is van een gevaarlijke stof. zoals gedefinieerd in CPR 15-t,
Behandelnummer B01/1007MDI999
30. Indien wordt gelost in een tank, voorzien van dampretourleiding, moet, voordat 5da (afraJ)stoften ma een dampspanning groter dan l kPa bij beladingstemperatuur geladen of gelost worden, de dampretourleiding zijn aangesloten. Deze leiding mag pas dan worden afgekoppeld, nadat het laden of lossen is beëindigd. 31. . Tanks met een dubbele functie, zoals beschreven in Procedure gebruik opslagtanks (Bijlage} l) van de bij deze beschikking behorende aanvraag, mogen deze functies niet gelijktijdig vervullen. S.
VICTORBAKKEN
1.
De wanden en bodem van de victorbakken moeten vloeistofdicht zijn. Afvalwater uit de victorbakken moet via gesloten leidingen en een gesloten systeem naar een daartoe bevoegde (:m-/externe)verwerkingsinstallatie worden afgevoerd. De victorbakken moeten eens per driejaar gekeurd worden, waarbij ultrasoon de plaatdikte gemeten moet worden op twee punten op elke wand en op vier punten op de bodem. Indien uit de driejaarlijkse rapportage blijkt dat de corrosiesnelheid daartoe aanleiding geeft kan, al dan niet op verzoek van de exploitant, de directeur van de Milieudienst voor de tijd tussen de controles een kortere of langere termijn stellen. Alle keurings-, onderhoudswerkzaamheden en reparaties van bakken 'en toebehoren moeten worden uitgevoerd door deskundigen, die aanvaard zijn door de directeur van de Milieudienst Amsterdam.
2. 3. 4. T.
OPSLAG EN HANDLING GAS IN BULK EN FLESSEN
Algemeen
1.
2. 3. 4. 5.
In de inrichting mogen geen gasflessen (niet zijnde afval) aanwezig zijn, waarvan de goedkeuring niet, of— blijkens de in de gasfles ingeponste datum—niet tijdig, heeft plaatsgevonden door Stoomwezen B. V., een door deze geaccepteerde deskundige of een, ingevolge de EEG-kaderrichtlijn 76/767/EEG, alsmede de daarop berustende bijzondere richtlijnen 84/525,84/526 en 84/527/EEG, aangewezen instantie. De beproeving moet periodiek zijn herhaald overeenkomstig de termijnen aangegeven in het Reglement betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen (het VLG). Gasflessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en waarvan de naam op de fles is aangebracht Voorkomen moet worden dat gasflessen kunnen omvallen, Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen. Lege gasflessen moeten zo veel mogelijk gescheiden worden opgeslagen naar de aard van het gevaarsaspect In dit hoofdstuk wordt onder brandwerendheid verstaan dat de brandwerendheid van een constructie moet zijn bepaald volgens: NEN 6079 Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen en/of
NEN 6071 Rekenkundige bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen - Betonconstructies en/of NEN 60 72 Rekenkundige bepalingvan debrandwerendheid'van bouwdelen - Staalconstructies enJof NEN 6073 Rekenkundige bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen • Houtconstructies. Acetyieen
6. 7.
Verbindingen in een vast leidingsysteem voor acetyleen mogen uitsluitend zijn gelast Aansluitingen, leidingen, afsluiters, reduceertoestellen en overig toebehoren voor acetyleen mogen niet van koper zijn, noch van legeringen die meer dan 63% koper bevatten.
Sehandelnummef
BOI/1007MD1999 8.
9.
Bladzij*
COPY
De vorm en afmeting van de verbinding voor een gasfles aan een verzamelleiding voor acetyleen nroeten zodanig zijn dat uitsluitend een acetyleenftes daarop kan worden aangesloten, een en ander volgens NEN 3268 Gasflessen voor industriële toepassing - Afsluiters, nippels en wortels - Hoofdafmetingen en oansluitmaten*. In gebruik zijnde acetyleendissous- en zuurstofBessen moeten ten minste l meter van elkaar zijn opgesteld, tenzij tussen de flessen ter hoogte van de koppen een stalen scherm van minstens 5 mm dikte is aangebracht
Zuurstof 10.
11. 12.
•
Alle onderdelen van een leiding voor zuurstof waarin een druk kan optreden die hoger is dan 2.500 kPa (25 bar) en niet hoger dan 15.000 kPa (3 50 bar) moeten zijn vervaardigd van koper, messing of roestvast staal. Onderdelen van een leiding voor zuurstof waarin een druk kan optreden die hoger is dan 15000 kPa (150 bar) moeten van koper of messing zijn vervaardigd, Alle onderdelen van zuurstofinstaJlaties die in aanraking kunnen komen met zuurstof moeten vrij zijn van olie, vet en stof. De vorm en afmeting van de verbinding voor een gasfles aan een verzamelleiding voor zuurstof moeten zodanig zijn dat uitsluitend zuurstoffl essen daarop aan kunnen worden aangesloten, één en ander volgens NEN 3268 Gasflessen voor industriële toepassing • Afsluiters, nippels en wortels - Hoofdafinetingen en aansluitmaten1.
Propaan en butaan 13.
Toebehoren in installaties voor propaan of butaan moeten zijn vermeld op de lijst van aanvaarde fa* brikaten volgens de Regels voor toestellen onder druk die zijn opgesteld door Stoomwezen B.V., dan wel de goedkeuring hebben van Stoomwezen B. V,
14. Leidingen en toebehoren voor propaan of butaan moeten voldoen aan NEN 3324 Voorschriften voor de aanleg van vloeibaargasinstallaties in woningen en andere gebouwen.
Q
Bewaren van gas in flessen 15.
Bij het ketelbuis mogen twee propaangasflessen zijn opgesteld in het depot aan de waterkant, op een zodanige manier dat zij niet kunnen omvallen. Binnen een afstand van S meter van deze opstelplaats mag niet worden gerookt en geen open vuur aanwezig zijn. Hiertoe dient een pictogram overeenkomstig het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering (Stb. 1993,530) aan de buitenzijde van de toegangsdeur tot het depot zijn aangebracht 16. De 4 stikstofcylinders bij de schuimtank moeten verticaal op een verharde ondergrond zijn geplaatst, op een zodanige manier dat zij niet om kunnen vallen. 17. De gasflessen in het laboratorium moeten zijn opgesteld in een gasflessenkluis. 18. De gasflessen in de werkplaats moeten zijn opgesteld in een gasflessenkluis. Hiervan zijn uitgezonderd gasflessen die deel uitmaken van een ïaskar, met dien verstande dat in de werkplaats maximaal drie laskarren aanwezig mogen zijn.
Uitgave van het Nederlands Normalisatie Instituut, postbus 5059, 2600 GB Dein, telefoon (015) 2690 256. Ungave van hei Nederlands No;ma)<sat/e Instituut, postbus 5C59, 2600 GB Delft, telefoon (015) 2690 256.
Behandelnummef
BOI/1007MD1999
COPf
Gasflessenkluis 19. In de gasflessenkluis behorende bij het laboratorium mogen uitsluitend de volgende gassen aanwezig zijn, tot de maximale gezamelijke waterinhoud van 1000 liter argon, helium, lucht, propaan, stikstof, waterstof en zuurstof. 20. In de gasflessenkluis behorende bij de werkplaats mogen uitsluitend de volgende gassen aanwezig zijn, tot de maximale gezamelijke waterinhoud van 1080 liter acetyleen, argon en zuurstof. 21. In een gasflessenkluis mogen uitsluitend gasflessen aanwezig zijn. 22. In een gasflessenkluis moet de scheiding tussen gasflessen met brandbare gassen en die met overige gassen (behalve inerte gassen) bestaan uit een scheidingswand van onbrandbaar materiaal, zoals staal of baksteen. 23. De elektrische installatie in een gasflessenkluis moet voldoen aan de bepalingen voor een gevarenzone 2 van NEN 3410 Yeiligheids bepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasontploffingsgevaar. Voor een gevarenzone-indeling moet NPR 7910 deel l Gevarenzone-indeling met betrekking tot gasontploffingsgevaar worden toegepast 24. De verwarming van de gasflessenkluis, waarin brandbare gassen of zuurstof, mag slechts geschieden door verwarmingstoestellen: a. waan'an de verfarandmgsruimte niet in open verbinding staat ofkan worden gebr^^ ruimte; b. die de verbrandingslucht rechtstreeks van buiten betrekken; c. die geen oppervlakte-temperatuur hebben van meer dan 150° C. 25. Een gasflessenkluis moet op de buitenlucht zijn geventileerd.Daartoe moeten openingen zijn aangebracht in de buitenwanden. Deze moeten gelijkmatig zijn verdeeld nabij de vloer en de afdekking zodat dwars ventilatie gewaarborgd is. Deze openingen moeten elk een lucht doorlatend oppervlak hebben van ten minste 0,01 m2 en een gezamenlijke doorlaat van ten minste 1/200 van het vloeroppervlak van de ruimte. De openingen mogen niet afsluitbaar zijn en moeten zijn voorzien van regen-inslagvrije roosters. Het aanbrengen van scheidingswanden mag de ventilatie niet verstoren.. 26. In en binnen een afstand van 2 m van een gasflessenkluis mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de gasflessenkluis moeten op de daartoe geschikte plaatsen met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering (Stb. 1993, 530) zijn aangebracht 27. In en binnen een afstand van 2 m van een gasflessenkluis mogen geen brandbare materialen aanwezig zijn. 28. Het stapelen van gasflessen is niet toegestaan, Constructie gasflessenkluis 29. 30.
Een gasflessenkluis moet in een gebouw zonder verdiepingen zijn gelegen De vloer van een opslagruimte mag niet lager zijn gelegen dan het omringende maaiveld of de vloer van nevenruimten. 31. De vloer van een opslagruimte, alsmede doorvoeringen van leidingen en dergelijke iti de vloer moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat onder de vloer geen gas kan doordringen. Er mag zich geen gas in een riolering kunnen verzamelen. De vloer moet afwaterend zijn aangebracht zodat er geen plassen kunnen ontstaan, 32. De opslagruimte mag niet in open verbinding staan of kunnen worden gebracht met een kelder of een souterrain. 33. Van een gasflessenkiuis moeten de vloer, de wanden en de afdekking zijn vervaardigd, van onbrandbaar materiaal met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten. Deuren moeten een brandwerendheid bezitten van 30 minuten. 34. Ten minste één wand van de gasflessenkluis moet een buitenmuur zijn. 35. Het verlengde van de buitenmuur moet horizontaal over een afstand van ten minste 2 m en verticaal naar boven over een afstand van ten minste 4 m een brandwerendheid hebben van ten minste 60 minuten. 36. De kluis mag slechts van buitenaf toegankelijk zijn.
Behandelnummer
BOU10D7MB10»
COPY
37. In de buitenmuur moet een breekvlak zijn aangebracht zodat, wanneer bij een exptosieln de kluis~dn breekvlak bezwijkt, de rest van de constructie van de gasfiessenkluis in Stand blijft Bij het bezwijken van het breekvlak mag geen gevaar voor of schade aan de omgeving ontstaan. Zuurstof en stikstof in bulk ƒ 3 8.
Het stationair reservoir met stikstof en het stationair reservoir met vloeibare zuurstof en de bijbehorende verdamper moet zijn opgesteld in de buitenlucht. 39. Het terrein, waarop hetreservoir, de verdamper en het vulpunt zijn opgesteld, dient een goede natuurlijke ventilatie te hebben. 40. De v t oer waarop het zuurstofreservoir is geplaatst en de vloer van deopstelplaats van de tankauto moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten, bij voorkeur beton. 41. Binnen een afstand van 3 m van een vulpunt, een reservoir en een bijbehorende verdamper mogen geen brandbare materialen en geen begroeiing aanwezig zijn. 42. Op de buitenzijde van het zuurstofreservoir moet op een opvallende plaats een bord zijn aangebracht waarop met duidelijke leesbare letters, van ten minste 5 cm hoog, het opschrift: * VLOEIBARE ZUURSTOF, ROKEN EN VUUR VERBODEN' is aangebracht '•' ' 43. Een vulpunt, een reservoir en een bijbehorende verdamper moeten door middel van vangrails of gelijkwaardige voorzieningen zodanig zijn beschermd dat aanrijden wordt voorkomen.
U.
DRUKVATEN VAN DE PERSLUCHTCOMPRESSOR
l.
De drukvaten van de persluchtcompressor moeten telkens binnen zes jaar na de laatste keuring worden gekeurd conform de 'Regels voor toestellen onder druk', door of namens het Stoomwezen B.V. De verklaring van geen bezwaar dient binnen één maand na de keuring aan de directeur van de Milieudienst te worden gestuurd.
V.
TANKS
1.
Onder de tanks in dit hoofdstuk worden verstaan alle tanks zoals bedoeld in de CPR 9-2, waarbij in plaats van 'aardolieproducten' 'vloeibare (afval)stofTen' moet worden gelezen. Alle tanks en de bijbehorende tankuitrusting als aarding, drukvacuümventielen, ontluchtingspijpen, afsluiters, leidingen en dergelijke dienen te voldoen aan de CPR 9-2.
2.
Uitvoering, opstelling en situering 3. 4.
De opvangcapaciteit van elke tankput moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste tank vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige tanks. In de tankput(ten) dient een voorziening te zijn aangebracht waardoor het verontreinigd hemelwater gecontroleerd kan worden afgevoerd. De afsluiter van deze voorziening moet aan de buitenzijde, zo dicht mogelijk tegen, de tankputwand zijn aangebracht Deze afsluiter moet, behalve tijdens het gecontroleerd aflaten van de tankput, ten alle tijde gesloten zijn. Het moet duidelijk te zien zijn of déze gesloten dan wel geopend is.
Tankuitrusting 5. 6.
Elke tank moet zijn geaard door middel van aardelektroden. De aarding van de tank moet voldoen aan deNENlOH. Een laad- of losarra die wordt gebruikt voor het laden of lossen van gevaarlijke (afval) stoffen die met lucht een explosief mengsel kunnen vormen, moet zijn voorzien van een elektriciteit isolerende verbinding met een isolatiewaarde tussen l O3 en 10* ohm.
Behandelnummer B01/1007MD3999
7. 8. 9.
COPf
In alle pompen, waarbij het mogelijk is dat bij het uitvallen van de krachtbron dexviuexblu&ii uuw het pomplichaam omkeert, moet een terugslagklep op het leidingwerk zijn aangebracht De tanks en alle aansluitingen, koppelingen, pompen en dergelijke moeten zijn voorzien van een aanrijbeveiliging. De tanks en toebehoren moeten aan de buitenzijde goed tegen corrosie zijn beschermd
10. Niet-geïsoleerde tanks, die op grond van de tankfunctielijst afvalstoffen kunnen bevatten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit vluchtige organische koolwaterstoffen9, moeten, ter vermindering van emissies ten gevolge van warmte-absorbtie, wit geschilderd zijn.
11. Elke tank moet voorzien zijn van ten minste één mangat in het dak met een diameter van ten minste 60 cm. 12. De tanks moeten zijn voorzien van een dubbel niveau signalering, zowel akoestisch als visueel. Deze visuele signalering moet duidelijk waarneembaar zijn voor het personeel dat de pompen bediend. 13. ledere verwarmde tank moet zijn voorzien van een temperatuursensor, die een akoestisch signaal afgeeft bij het bereiken van een temperatuur van 95° C. 14. Op of aan tanks dient een voorziening aanwezig te zijn voor het nemen van representatief monster van de inhoud van de tank. Keuring, onderhoud en rapportage 15.
16. 17.
18. i
19.
20.
21.
22.
23.
9
Alle keurings-, onderhoudswerkzaamheden en reparaties van tanks, tanktoebehoren en tankuitnisting moeten worden uitgevoerd door deskundigen, die aanvaard zijn door de directeur van de Milieudienst Amsterdam en door de eigenaar van de tank en conform de CPR 9-2, tenzij anders vermeld in deze voorschriften. De aarding van elke tank moet jaarlijks door een erkende instantie worden gekeurd. Alle slangen en koppelingen, met uitzondering van de als zodanig gelabelde zuigslangen, moeten ten minste eenmaal per jaar op deugdelijkheid worden onderzocht, onder meer door het afpersen met vloeistof op ten minste l ,5 maal de werkdruk. Een bewijs van deze beproeving moet binnen de inrichting ter inzage aanwezig zijn voor controlerende ambtenaren van het bevoegd gezag. De tanks, waarin niet uitsluitend vloeibare aardolieproducten worden opgeslagen, moeten eens per drie jaar uitwendig gekeurd worden, waarbij ultrasoon de plaatdikte gemeten moet worden op twee punten op elke plaat gelijkelijk over de hoogte verdeeld gelegen. Bovendien moet de plaatdikte ultrasoon worden gemeten, op zowel de onderste als de bovenste ring op ten minste drie plaatsen, gelijkelijk over de omtrek verdeeld, alsmede van alle wandstompen van 4" en groter. Bovendien dient eens per drie jaar het leidingwerk ultrasoon gecontroleerd te worden. Per tank moeten zoveel plaatmetingen worden verricht als de diameter van de tank in meters aangeeft. De tanks moeten eens per tien jaar inwendig gekeurd worden, conform de CPR 9-2. Bij deze keuring moet de plaatdikte van de bodem gemeten worden. Deze plaatdiktemetingen, moeten om de twee meter gebeuren, gemeten langs de projectie van de twee haaks op elkaar staande middellijnen en bovendien van de bodemplaat in de directe omgeving van de afsluiters. De tanks, waarin uitsluitend vloeibare aardolieproducten worden opgeslagen, moeten uitwendig worden gekeurd conform voorschrift V-18, echter de genoemde keuring behoeft slechts eens in de vij f jaar plaats te vinden. Indien uit de driejaarlijkse rapportage blijkt dat de corrosiesnelheid daartoe aanleiding geeft kan, al dan niet op verzoek van de exploitant, de directeur van de Milieudienst voor de tijd tussen de controles een kortere of langere termijn stellen. De drukvacuürnventielen, afsluiters, ventielen en scharnierbouten moeten ten minste eenmaal per jaar conform het gestelde in CPR 9-2 worden gekeurd door een deskundige, die aanvaard is door het bevoegd gezag en door de eigenaar van de tank. Van alle keurings-, onderzoeks- en herstelwerkzaamheden moeten de feiten en gegevens worden vastgelegd in een tankregistratiesysteem, dat te allen tijde voor het bevoegd gezag ter inzage moet liggen.
VOS: alle organische stoffen die bij een temperatuur van 293,15 K een dampspanning hebben van 10 Pascal of meer
• Befiandelnummer
B01/10Q7 MD1999
COPY
. Kopieën van keuringsrapporten en certificaten van tanks, slangen en leidingen fflUBUU biüfltin fle inrichting ter inzage aanwezig zijn voor controlerende ambtenaren van het bevoegd gezag. ( W. BESTAANDE BOVENGRONDSE ENKELWANDIGE TANKS TOT 25 M3 VOOR BRANDBARE K VLOEISTOFFEN MET EEN VLAMPUNT BOVEN 55° C, ZOALS TANKS BEHOREND TOT HETTANKSTATION, VERWARMING CONTROLEKAMER EN LABORATORIUM EN TANKS 8, 8554 EN 8555 1.
Alle tanks en de bijbehorende tankuitrustrag zoals aarding, drukvacuümvenüelen, ontluchtingspijpen, afsluiters, leidingen en dergelijke moeten voldoen aan deCPR 9-6. __
Constructie
2. 3. 4. 5.
6.
7.
Een tank met overige aangelaste delen moet vervaardigd zijn van staal, en moet blijvend vloeistofdicht zijn. De ondersteunende constructie van een tank moet uit onbrandbaar materiaal bestaan. Op plaatsen waar kans op verzakking bestaat, moet een doelmatige fundering zijn aangebracht Het uitwendige van een tank moet afdoende tegen corrosie zijn beschermd. AUe leidingen en appendages moeten lekdicht zijn, voldoende sterk zijn en waar nodig doeltreffend tegen beschadiging zijn beveiligd. Voor vloeibare brandstoffen moeten stalen ofkoperen (flexibele) leidingen .worden toegepast. Flexibele leidingen mogen worden toegepast mits deze hiertoe door KIWA zijn gekeurd of gecertificeerd overeenkomstig BRL-K 780. In elke aansluiting op een tank beneden het hoogste vloeistofiiiveau moet—zo dicht mogelijk bij de tankwand — een metalen afsluiter zijn geplaatst Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel gesloten. Leidingen die beneden het hoogste vloeistofniveau zijn aangesloten en waarin door hevelwerking product uit de tank kan stromen, moeten zijn voorzien van een anti-hevelvoorziening. Indien een niveau-aanwijzing of peilinrichting is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, onmogelijk is. De vulleiding van de tank moet zijn aangesloten boven het hoogst toegestane vloeistofniveau in de tank en moet in of direct op de tank zijn voorzien van een overvulbeveiliging.
Installatie
8.
De tank moet zijn opgesteld boven een verhard oppervlak. Indien er aanrijdingsgevaar bestaat, moeten er maatregelen zijn genomen om beschadiging van de tank te voorkomen*
9.
Een tank moet zijn omgeven door een vloeistofdichte bak. De bak moet bestand zijn tegen de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofddruk. 10. Indien zich in de bak slechts één tank bevindt, moet de opnamecapaciteit ten minste gelijk zijn aan de tankinhoud. Zijn in een bak twee of meer tanks opgesteld, dan moet de opnamecapaciteitten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks. 11. Bij tanks die via een vulleiding worden gevuld, moet bij ieder vulpunt duidelijk zijn aangegeven voor welk product die tank is bestemd en dat een overvulbeveiliging is aangebracht 12. De leidingen van de tank naar de pomp moeten bovengronds zijn gelegen. Buiten opgestelde tank 13.
J 4.
Een buiten opgestelde tank moet ten minste 3 m van een gebouw of een bewaarplaats van brandgevaarlijke stoffen zijn verwijderd, tenzij de wand van het gebouw of de bewaarplaats een brandwerendheid bezit van ten minste 60 minuten. De afstand tussen twee tanks moet voldoende zijn voor inspectie en onderhoud. De omgeving van een tank moet vrij van brandgevaarlijke stoffen en begroeiing worden gehouden.
Behandeinummer B01/1007MD1999
Gebruiksvoorschriften
15. Alvorens met vullen wordt begonnen moet door middel van een peilstok of vloeistofstandaanwijzer de vloeistofinhoud worden bepaald. 16. De tankwagen moet tijdens het lossen in de open lucht zijn opgesteld. Het vullen van een tank moet zonder lekken of morsen van vloeistof geschieden. 17.
Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de losslang is afgekoppeld, moet de vulopening of vulleiding met een goed sluitende dop worden afgesloten.
18. Een tank mag ten hoogste voor 95% met vloeistof worden gevuld. Inspectie, keuring, onderhoud en reparatie 19.
Ten minste eenmaal per jaar moet een tank op de aanwezigheid van water worden, gecontroleerd. Eventueel water moet worden verwijderd. 20. Door of namens het KIWA moet een tank eenmaal per 15 jaar inwendig en uitwendig worden geïnspecteerd, waarbij tevens de wanddikte moet worden gemeten. Tevens moet de gehele installatie, met inbegrip van de opvangvoorzieningen, visueel worden geïnspecteerd en waar nodig hersteld. Een bewijs van deze inspectie en meting moet worden overgelegd aan de directeur van de Milieudienst 21. Na een grote reparatie moet door een dichtheidsbeproeving worden aangetoond dat de tank vloeistofdicht is. Een eventuele inwendige inspectie moet voorafgaan aan de dichtheidsbeproeving. De beproeving op dichtheid moetplaatsvindea door of namens het KIWA. Een door of namens het KIWA afgegeven bewijs van de beproeving, alsmede de resultaten hiervan, moeten aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam worden overgelegd. 22. Indien een tank door KIWA is afgekeurd, moet: -dit terstond worden gemeld aan de directeur van de Milieudienst, -de vloeistof.zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee maanden uit de tank zija verwijderd, •binnen vier maanden de geledigde tank zijn verwijderd of op andere wijze zijn voorkomen dat de tank in gebruik kan worden genomen, tenzij de tank in overleg met het KIWA wordt hersteld en door het KIWA een herslel-certifïcaat wordt afgegeven waarin is aangegeven dat de tank wew voldoet aan de gestelde eisen. 23. Wanneer een tank definitiefbuiten gebruik wordt gesteld moet de tank worden geledigd, schoongemaakt en afgevoerd door een tanksaneerder die door het KIWA is gecertificeerd overeenkomstig BRL-K 902/2 (REIS). X
VERPOMPEN VAN MOTORBRANDSTOFFEN TEN BEHOEVE VAN VAAR- EN VOERTUIGEN (GASOLIE/DIESÊLOLIE)
1. 2.
Een elektrische pomp met leidingwerk moet zich bevinden op of boven een vloeistofdichte verharding, Op de opstelplaats waar voertuigen worden afgetankt moet een vloeistofdichte verharding zijn aangebracht die zich vanaf de pomp uitstrekt over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang + l m. De verharding moet vloeistofdicht zijn en bestand tegen vloeibare aardolieproducten. De verharding kan bestaan uit:
vloeistofdichte betonelementen of vloeistofdichte klinkers met afgekitte voegen die resistent zijn tegen vloeibare aardolieproducten; asfalt- ofbetonverharding waarop een kunststofcoating is aangebracht die resistent is tegen vloeibare aardolieproducten; een vloeistofdichte verharding die ten minste gelijkwaardig is aan de bovengenoemde en niet ondergronds is aangebracht 3.
4.
De op de vloeistofdichte verharding ten gevolge van het verpompen gemorste vloeistof moet op doelmatige wijze direct worden verwijderd. Verontreinigd aardolieproduct of absorptiemiddei waarin aardolieproduct is opgenomen moet worden beschouwd als gevaarlijk afval. De vloeistofdichte verharding moet jaarlijks worden gecontroleerd op vloeistofdichtheid. Hierbij kan worden volstaan met een visuele controle.
[
Beha ndeln urnmer BOÏ/1007MDÏ999
5. 6. 7. 8.
COPY
De opstelplaats waar voertuigen worden afgetankt moet zodanig begrensd zijn, dat eventueel gemorste vloeistof niet buiten deze opstelplaats kan treden. De afleverinstallatie moet voorzien zijn van een vulafsluiter met automatische afslag, zodat de vulafsluiter wordt gesloten als de tank waaraan wordt afgeleverd vrijwel is gevuld. De vulafsluiter mag niet voorzien zijn van een vastzetinrichting, zodat alleen vloeistofkan worden afgeleverd bij daadwerkelijke bediening van de vulafsluiter. De afleverinstaJlatie met toebehoren moet in goede staat van onderhoud verkeren. De apparatuur moet periodiek gecontroleerd worden door een door het KJWA10 erkende installateur,
9:
De pomp ten behoeve van de aflevering van motorbrandstoffen moet in de buitenlucht zijn opgesteld
10.
Het afleveren van vloeibare brandstof is verboden, als daarbij wordt gerookt of enigerlei vuur of open kunstlicht aanwezig is, of de motor van het voertuig, waaraan de vloeistof wordt afgeleverd, in werking" is. Op of bij de pomp moet met duidelijk leesbare letters het opschrift zijn aangebracht: 'VOERTUIGMOTOR AFZETTEN, ROKEN EN VUUR VERBODEN' respectievelijk: 1 VAARTUIGMOTOR AFZETTEN, ROKEN EN VUUR VERBODEN1, Nabij de pomp moet een draagbare poederblusser aanwezig zijn met een vulling van ten minste S kg of een ander geschikt blusmiddel met eenzelfde bluscapaciteiL
11.
12.
Y.
BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING
B rand blusmiddelen 1.
Brandbestrijdingsmiddelen en installaties dienen overeen te komen en te zijn geplaatst conform de bij de beschikking behorende tekening onder de naam: 'Brandblus/veiligheidsplan* en genummerd AP-89-
2.
De brandblussers op de volgende locaties: ten oosten van tank 3601 en ten noorden van tank 8655, aangegeven op de in vorig voorschrift bedoelde tekening met de opmerking 'N.A,\ dienen binnen één maand na het van kracht worden van deze beschikking te zijn geplaatst Bij laswerkzaamheden en andere vuurgevaariijke werkzaamheden moet binnen handbereik een brandblusser aanwezig zijn met een vulling van ten minste 5 kg. Brandblusmiddelen moeten steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt. Draagbare blustoestellen, slanghaspels en andere brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstaJlaties moeten jaarlijks door een deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Van elke uitgevoerde controle moet een aantekening worden gemaakt op een bij elk toestel ter inzage aanwezige registratie. Het onderhoud van kleine brandblusmiddelen moet overeenkomstig NEN 2559 Controle en onderhoud van draagbare blustoestellen" geschieden. Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een njkskeunnerk met rangnummer. S tanghaspels moetenvoidoenaanNEN3211 Brandweermaterieel ~ Vaste slanghaspels met rubberslangen straalpijp. BJuswaterleidingen moeten vorstvrij zijn uitgevoerd. Het schuimvormend middel moet ten minste eenmaal per jaar worden gecontroleerd op vliesvorrning, verontreiniging en sedimentatie. De datum en resultaten van deze controle dienen te worden vastgelegd in een logboek. De brandblusmiddelen, de brandblusinstallaties en onderdelen daarvan, zoals de tank schuimvormend middel, leidingen en dergelijke, moeten te allen tijde bestand zijn tegen vorst De brandblusinstallaties dienen eenmaa! per jaarte worden gecontroleerd en gekeurd door een erkende installateur.
flflfll UUU1.
3. 4. 5.
6.
7.
8. 9.
^
^
rtar^kru*
- .-
„_ «—,**«* ~^*~*~>.,».,..•.•.—«w—'
»
_ ^-^^v-W -
KIWA: instituut voor keuring en certificatie; postbus 70, 2280 AB Rijswijk, telefoon: 070 - 395 3535. 11 De NEN-uitgaven lijn te bestellen bij het Nederlands Normalisatie Instituut, postbus 5059 2600 GB Delft telefoon (015) 2690 256.
•• -•" "-""
'
"
"~
Behandelnummer BOI/1007MD1999
Brandpreventieve voorzieningen 10. 11.
Binnen drie maanden na het van kracht worden van deze beschikking moet een brandpreventieplan zijn opgesteld, dat is afgestemd met het bedrijfsnoodplan. In het brandpreventieplan moet ten minste aandacht zijn besteed aan: de brandmeldinstallatie(s) op het terrein; de brandblusleidingen op bet terrein; de capaciteit, het aantal en locatie van de brandbluspompen;
het type, de inhoud, het aantal en de locaties van de brandblusmiddelen binnen de inrichting; de hoeveelheid schuimvonnend middel;
de verplichtingen, en uitvoeringen voortvloeiend uit de CPR 9.2; de voorgenomen uitwerking en tij dsplanning van de uitvoering daarvan ten gevolge van de resultaten van het brandpreventieplan. 12. In de ruimten die van een automatische blusinstallatie zijn voorzien dient eerst een akoestisch alarm te klinken voordat de installatie wordt aangesproken.
13. Het in vorig voorschrift genoemde akoestisch signaal dient op alle plaatsen binnen de inrichting goed hoorbaar te zijn. 14. Tijdens het in bedrijf zijn van de inrichting moet te allen tijde ten minste één persoon in de inrichting aanwezig zijn die bij het optreden van brand en/of andere calamiteiten, de voor de brandweer noodzakelijke gegevens ter bestrijding kan verstrekken, 15.
16. 11.
18. 19. 20. 21.
22.
23.
In de gebieden, die vallen onder de zones O, l en 2, zoals in de bij deze beschikking behorende tekening 'Gevarenzone indeling' onder nummer AP-00-0002, moeten werkzaamheden en materieel voldoen aan de technische maatregelen ter voorkoming van ontsteking, conform Tabel 4 van Gevarenzone-indeling met betrekking tot gasontploffingsgevaar (NPR 7910, deel l: Gevarenzone-indeling met betrekking tot gasontploffingsgevaar). Binnen de inrichting mag, behoudens in de kantoor- en kantineruimten, niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Voorgaand voorschrift is wat betreft het open vuur niet van toepassing, indien werkzaamheden worden verricht waarvoor open vuur noodzakelijk is, mits voor elk zodanig geval de bedrijfsleiding er zich van heeft overtuigd dat deze werkzaamheden zonder gevaar kunnen geschieden en ter plekke van de werkzaamheden een schriftelijke door de wachtchef ondertekende toestemming voor deze werkzaamheden aanwezig is. Het rook en vuur verbod dient met pictogramraen bij alle toegangen van de inrichting, zoals rijweg en steigers, te zijn aangegeven. Op het terrein van de inrichting mag geen brandgevaarlijke begroeiing aanwezig zijn. ledere operationele werknemer moet bekend zijn met de werking van brandblusmiddeien. De op de bij de aanvraag en deze beschikking behorende tekening, onder de naam: 'Brandblus/veiligheidsplan* en genummerd AP-89-0001, aangegeven vluchtroute dient te allen tijde te worden vrijgehouden van obstakels in welke vorm dan ook. Wanden, vloeren en plafonds waaraan krachtens enig opgenomen voorschrift eisen inzake brandwerendheid zijn gesteld, moeten ook voor wat betreft de doorvoeringen van kabels, leidingen en kanalen een brandwerendheid bezitten overeenkomende met die van deze wanden, vloeren en plafonds, dan wel daaraan geen afbreuk doen. Ventilatie- of luchtvenvarmingskanalen alsmede ventilatieopeningen of ventilatieroosters moeten ter plaatse van de doorvoering door wanden, vloeren of plafonds waaraan krachtens enig voorschrift eisen inzake brandwerendheid zijn gesteld, zijn voorzien van een doelmatige brandklep, tenzij deze kanalen zodanig zijn uitgevoerd dat deze aan voornoemde eisen van brandwerendheid voldoen. De brandklep moet automatisch sluiten zodra een toestand intreedt, waarin deze zijn brandwerende functie moet vervullen.
Behandelnurnmer B01/10Ö7MD 1999
COPY
Bedrijfsnoodplan 24. De lijst van de te waarschuwen instanties dient altijd bereikbaar en actueel te zijn. 25. 26. 27.
Terzake van de uitvoering van het noodplan moeten alle personeelsleden goed zijn geïnstrueerd. Een brandaanvalsplan dient deel uit te maken van het bedrijfsnoodplan. Binnen drie maanden na het van kracht worden van deze beschikking en vervolgens na iedere wijziging in de functionele organisatie en/of werkwijze binnen de inrichting, moet het (aangepaste) bedrijfsnoodplan ter goedkeuring worden overgelegd aan de directeur van de Milieudienst en aan de BranoVeer Amsterdam. Het bedrijfsnoodplan dient jaarlijks geëvalueerd te worden. Een rapportage van deze evaluatie dient opgenomen te worden in het milieujaarverslag.
28.
Z.
LUCHT
Algemeen 1. Alk containers, indikbakken, putten en alle andere bakken waarin (afvalstoffen gestort zijn móeten behalve tijdens de vulling, reiniging of lossing zijn voorzien van goed af te sluiten dekken, zoals zeilen en vaste deksels, met uitzondering van vijf (open) victorbakken, 2. In de open victorbakken mogen geen vluchtige koolwaterstoffen bevattende stoffen danwei anderszins vluchtige stoffen bevattende afvalstoffen of geurveroorzakende afvalstoffen worden opgeslagen. 3. De in voorschrift Z-1 genoemde verplichting geldt voor de vijf (open) victorbakken pas met ingang van 18 maanden na datum van het van kracht worden van deze vergunning. 4. In de afVoerleidingen van de emissiereinigingsinstallatie moeten op een veilige en goed bereikbare en meettechnisch juiste plaats afsluitbare openingen ten behoeve van de controlemetingen zijn aangebracht.
KWS 5.
Bij de eerstvolgende keuring van een tank, doch ten minste voor l januari 2010 dienen de opslagtanks met een capaciteit van 50 m3 of meer, waarin vloeistoffen worden opgeslagen met een dampspanning van meer dan l kPa bij opslagtemperatuur worden opgeslagen, zijn voorzien van een drijvend dek. Het drijvend dek moet voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de in Factsheat 'Inwendig drijvende dekken: constructie' van het project KWS2000 of aan een daarvoor in de plaats komende richtlijn. Voorafgaand aan de installatie van KWS-reducerende installaties of voorzieningen moéten de technische gegevens en het beoogde rendement van de installaties of voorzieningen ter goedkeuring aan de directeur van de Milieudienst worden overgelegd. 6. De opening tussen dak en tankwand van de in vorig voorschrift bedoelde tanks, dient kleiner of gelijk te zijn aan 3,2 mm over ten minste 95% van de omtrek van het dak. De opening dient ten minste eenmaal per jaar gecontroleerd te worden. Als uit de metingen blijkt dat de grootte van de opening afwijkt van de hierboven gestelde norm, dient dit te worden gemeld aan het bevoegd gezag en dient de afdichting vervangen te worden of een secundaire afdichting geplaatst te worden. 7. Met het van kracht worden van deze beschikking moet(en) dampbehandelingsinstaüatie(s) ten behoeve van de emissies naar de lucht afkomstig van put 16, de driefasendecanter, de victorbak waarin het • sediment wordt opgeslagen, de verwarmde opslagtanks en de schudzeef, conform de stand der techniek, zijn geplaatst en functioneren. 8. Met het van kracht worden van deze beschikking dient de damp afkomstig van de tweefasen decanter, tanken 33 en 34, de opslagtanks waterzuivering en sedimentbak van de DAF-unit te worden afgezogen en behandeld.
9.
Controle tanks Binnen twee maanden na het van kracht worden van deze beschikking moet een controle- en implementatieplan bij de directeur van de Milieudienst zijn ingediend, waarin naast de tijdstippen van imp lementatie, gekoppeld aan het tank-onderhoudsschema, een meetprogramma om de performance van de dekken te controleren is opgenomen.
Behandelnummer B01/1007MD1999
-dfadzijdt
COPf
Controle algemeen 10. Binnen twee maanden na plaatsing van de emissie reducerende installaties zoals bedoeld in de voorschriften 2-7 en Z-8 dient, door middel van emissiemetingen, gecontroleerd te worden of: aan de normering zoals opgenomen in voorschrift Z-I3 wordt voldaan en ; het door de fabricant van de installatie gegarandeerde emissie rendement wordt behaald. Dé resultaten van dit onderzoek dienen binnen drie maanden na plaatsing te worden ov ergelegd aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam. Deze rendementscontroles dienen vervolgens; iedere driejaar te worden uitgevoerd, waarna de resultaten binnen één maand na meting moeten worden overgelegd aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam. Het raeetpian moet alvorens te worden uitgevoerd ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. Voorafgaand aan de installatie van KWSreducerende installati es of voorzieningen moeten de technische gegevens en het beoogde rendement van de installaties of voorzieningen ter goedkeuring aan de Directeur van de Milieudienst worden over gelegd. 11. Binnen twee maanden na het van kracht worden van deze beschikking moet er een programma zijn opgesteld voor controle en onderhoud en eventuele vervanging van kleppen, afsluiters en dergelijke ter bestrijding van lekverliezen van vluchtige organische stoffen uit de procesapparatuur. .De directeur van . de Milieudienst kan nadere eisen ten aanzien van de inhoud van dit plan stellen, 12. Binnen vier maanden na het van kracht worden van deze beschikking moet het in het vorig voorschrift genoemde plan zijn geïmplementeerd. Rapportages dienaangaande moetenten alle tijde ter inzage liggen voor het bevoegd gezag. Normering 13. Alle directe/gekanaliseerde emissies (schudzeef, driefasendecanter, afzuiging DAF Unit, afzuiging QXen) moeten voldoen aan de volgende eisen van de NeR. - Otot (totaal organische stoffen): 100 mg/Nm3 - Ca (benzeen): 5 mg/NmJ - gA2 (zwavelwaterstof): 5 mg/Nm3. Geur 14.
De geuremissie vanwege de inrichting (alle bedrijfsactiviteiten) moet te allen tijde zodanig zijn dat onacceptabele hinder op de eerste aaneengesloten woonbebouwing dan wel dag- of verblijfsrecreatie wordt , voorkomen. 15. Indien het bevoegd gezag, bijvoorbeeld op basis van klachten en/of hinderenquète, tot de conclusie komt dat vergunninghouder een onacceptabele hoeveelheid geurhinder veroorzaakt, dient vergunninghouder, op basis van het ALARA-principe, zodanige maatregelen te nemen dat alsnog wordt voldaan aan vorig voorschrift Stof 16. Gevaarlijke (afvalstoffen in stof- of poedervorm mogen zich niet op het terrein van de inrichting of daarbuiten kunnen verspreiden als gevolg van ondeugdelijke opslag of beVverwerking.
' Behandelnummer B01/1007MDI999
Bladzijde 35
COPY
AA. GELUIDS-ENTR1LLINGBEPERKING 1.
2.
3.
4.
Het equivalente geluidsniveau (L^, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de daarin verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, mag op de volgende punten de daarbij genoemde waarden niet overschrijden; op meetpunt 64: 40 dB(A)u van 07.00 tot 19.00 uur 38 dB(A) van 19.00 tot 23.00 uur 37 dB(A) van 23.00 tot 07.00 uur op meetpunt 65: 50 dB(A) van 07.00 tot 19.00 uur 47 dB(A) van 19.00 tot 23.00 uur 47 dB{A) van 23.00 tot 07.00 uur. De ligging van de meetpunten is aangegeven in Figuur l van het akoestisch rapport dat is opgenomen in de bij de beschikking behorende aanvraag. Het maximale geluidsniveau (l^), de hoogste waarde gemeten in de meterstand/os/, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de daar verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, mag op de punten genoemd in het voorgaande voorschrift niet meer bedragen dan meer dan l O dB(A) boven het toegestane L^. Dit voorschrift is niet van toepassing op het laden en lossen ten behoeve van de inrichting en het in- en uitrijden van motorvoertuigen, voorzover dit plaatsvindttussenOT.OOen 19.00 uur. Ter controle van de geluidsbelasting ten gevolge van (wijzigingen in) de bedrijfsvoering binnen de inrichting, na de datum van uitvoering van het bij deze beschikking behorende akoestisch onderzoek, moet binnen een termijn van vier weken na het van kracht worden van deze vergunning een akoestisch meetrapport aan de directeur van de Milieudienst worden overgelegd. Controle of berekening van de geluidsniveaus veroorzaakt door de inrichting moet geschieden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01]3. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden.
AB. ENERGIE 1.
2. 3.
4.
Uiterlijk binnen een jaar na het van kracht worden van deze vergunning moet er een nader onderzoek naar technische en economische haalbaarheid van de mogelijke energiebesparingsmaatregelen zoals beschreven in tabel l O van de Energiestudie verwerkingsinstallatie (Bij lage 5c) van de bij deze beschikking behorende aanvraag, aan de Directeur van de Milieudienst ter goedkeuring zijn voorgelegd. Indien bepaalde bedrijfsonderdelen waarop de maatregelen betrekking hebben op dat moment niet meer in bedrijf zijn, vervalt de onderzoeksverplichting voor die onderdelen. Wanneer uit het nader onderzoek een positieve beoordeling op technische en economische haalbaarheid (economisch haalbaar geldt in principe bij een terugverdientijd van minder dan vijfjaar) volgt, moeten de maatregelen worden opgenomen in een Energiebesparingsplan. Dit Energiebesparingsplan is een plan voor een termijn van in principe vier jaar, waarin de aJs haalbaar onderzochte maatregelen voor uitvoering gepland en geprioriteerd worden. Het Energiebesparingsplan moet uiterlijk 6 maanden na indiening van het eerdergenoemde nader onderzoek ter goedkeuring aan de Directeur van de Milieudienst worden voorgelegd en na diens goedkeuring worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de inhoud van de in dit hoofdstuk genoemde onderzoeksrapport en energiebesparingsplan kan de directeur van de Milieudienst nadere eisen opleggen betreffende de volledigheid van de onderzochte maatregelen.
Geluidsniveau in dS(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) ter zake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651. Uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Behandelnummer BOI/1007MD1999 AC. VERWARMINGSINSTALUVTfES MET OLIE GESTOOKT, ZOALS VEHWA'RMtNQ-VAf KETELHUIS. KANTOREN, CONTROLEKAMER EN LABORATORIUM Opstelli&g 1.
Bij de stoomketels moet op een goed bereikbare plaats een voorziening aanwezig zijn voor het nemen van een representatief monster van de te verstoken brandstof. 2. • Een stooktoestel moet zijn opgesteld in een opstellingsruimte.
3.
De opstellingsruimte moet voldoen aan NEN 3028, Veiligheidseisen voor centrale-verwarmingsinstallaties.
4.
De vloer van de opstellingsruimte onder het stooktoestel moet van onbrandbaar materiaal zijn of mét onbrandbaar materiaal zijn bekleed. De wand en de afdekking van de opstellingsruimte moeten ter plaatse van het stooktoestel bestaan uit, dan wel bekleed zijn met materiaal dat door de hittestraling van het stooktoestel en de afvoerleiding niet in brand kan geraken. Installaties in een opstellingsruimte moeten zijn uitgevoerd overeenkomstighet gestelde in NEN 2494, Voorschriften voor de beveiligingsapparatuur van met olie gestookte ketels. Een opstellingsruimte moet voldoende luchttoevoer hebben voor de verbranding van de olie en de ventilatie van deze ruimte. Ten einde afvoer en toevoer van lucht te waarborgen moeten niet-afsluitbare openingen aanwezig zijn die verbinding met de buitenlucht geven. De luchttoevoer- en luchtafvoeropmeningen moeten zoveel mogelijk diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen. De uitvoering van de luchtafvoer en luchttoevoer openingen moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 6. l .7 van NEN 3028, Veiligheidseisen voorcentraleverwarmingsinstallaties. Onder de toegangsdeur van de opstellingsruimte moet een drempel van ten minste 3 cm zijn aangebracht die vloeistofdicht aansluit op de vloer.
5.
6. 7.
8.
Verbrandingsgasafvoersysteem 9.
Het systeem voor de afvoer van de verbrandingsgassen van een toestel moet voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld in NEN 1078 Voorschriften voor aardgasinstallaties, sectie 7, hoofdstuk 17 en het Bouwbesluit 10. De uitmonding van dit afvoersysteem moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in NEN 10715 (sectie 7, hoofd- stuk 18). 11. Een rookgasafvoerleiding moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal in de zin van NEN 6064, Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, en moet zodanig zijn uitgevoerd dat deze inwendig goed kan worden gereinigd. 12. Een kanaal of leiding moet zodanig zijn uitgevoerd dat de afvoer van verbrandingsgassen niet kan worden belemmerd door opgehoopt roet, vuil, condenswater e.d. 13. Delen van een gebouw gelegen binnen een afstand van 2 cm van een leiding waardoor verbrandingsgassen worden afgevoerd moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal in de zin van NIÏN 6064. Ketel/brander 14.
De beveiliging van de stooktoestellen in da stookruimte met zijn uitgevoerd overeenkomstig het gestelde in NEN 2494, Voorschriften voor de beveiligingsapparatuur van met olie gestookte ketels. 15. Uitmondingen van veiligheden moeten zodanig zijn geplaatst dat buiten de inrichting geen overlast kan worden veroorzaakt als gevolg van daaruit ontwijkende vloeistof, damp of gas. 16. Toestellen moeten zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat over het gehele regelbereik een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen. Het roetcijfer, bepaald volgens de fjlterpapiermethode van Bacharach, mag —behoudens onmiddellijk na het starten of aansteken van een brander— het cijfer 3 niet overschrijden. De verbrandingsgassen mogen geen roetdeeltjes bevatten groter clan 0,5 mm. 17. Stooktoestellen moeten regelmatig en vakkundig worden onderhouden, afgesteld en zo vaak als nodig is, doch ten minste eenmaal per jaar worden gereinigd, zonder dat roet of ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden.
- Behande/nummer B01/1007MD1999
Bladrj); 3
COPYT
Leidingen 18.
Olieleidingen, met uitzondering van flexibele leidingen aan oliebranders, moeten zijn vervaardigd van staal ofkoper van voldoende mechanische sterkte. De verbindingen moeten onder alle omstandigheden ten minste even sterk zijn als de rest van de leiding. Flexibele leidingen aan branders mogen niet langer zijn dan l meter. 19. De leidingen moeten zijn beschermd tegen mechanische beschadiging als gevolg van zwaar transpon over of langs de leidingen. 20. De leidingen moeten deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd. 21. In geval van breuk of lekkage in de olieleiding moet de brandstoftoevoer naar stooktoestellen worden afgesloten door middel van een op een goed bereikbare plaats buiten de opstellingsruimte aanwezige afsluiter in de olieleiding. 22. Indien een oliezuigieiding boven uk de tank wordt gevoerd en op enig punt onder het hoogste olieniveau in de tank komt te liggen, moet in die leiding boven dat niveau een afsluiter, een magneetklep of een doelmatige anti-hevelklep zijn aangebracht 23. Indien de retourleiding boven in de tank wordt ingevoerd en de bovenzijde van de tank hoger ligt dan de brander, moet die leiding uitmonden boven het hoogste olieniveau in de tank, tenzij op het hoogste punt van die leiding een doelmatige terugslagklep is aangebracht 24. In een retourleidingmag geen afsluiter aanwezig zijn, tenzij de oliepomp is voorzien van eenniet-afsluitbare overstortklep of bij het sluiten van de afsluiter een andere mogelijkheid wordt geopend om ongewenste tegendruk aan de perszijde van de pomp te voorkomen. Keuringen 25. Toestellen met een nominale belasting van minder dan 130 KW en toestellen met een nominale belasting van meer dan 130 KW, moeten telkens binnen respectievelijk vier en twee jaarna de laatste keuring aan de hand van voorschrift AC-16 op goed en veilig functioneren worden gecontroleerd door een deskundige. Een kopie van de rapportage van deze controle moet binnen twee maanden na de keuring worden overgelegd aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam. AD. ALGEMEEN 1. 2.
De inrichting en de daarin aanwezige installaties moetin een goede staat van onderhoud verkeren. Aan alle binnen de inrichtingwerkzamepersonen,waaronderhetper5oneel van derden, moeten toereikende . instructies zijn verstrekt, die er op gericht zijn, dat gedragingen hunnerzijds niet leiden tot overtreding van de vergunning. 3. Tijdens het bevoorraden van de inrichting en tijdens het afvoeren van producten en/of afvalstoffen uit de inrichting moet de openbare weg zo veel mogelijk worden vrijgehouden. De toegang tot ruimten in gebruik bij derden moet te allen tijde worden vrijgehouden. 4. De eerste melding van een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheert dient onmiddellijk via de müieuklachtentelefoon (020-6207976) te worden gemeld aan de directeur van de Milieudienst Amsterdam. Deze ongewone voorvallen dienen op overzichtelijke wijze in een logboek te worden geregistreerd. 5. Alle in enig voorschrift vermelde registraties, certificaten, meetrapporten, controlelijsten, schriftelijke keuringen, analyse rapporten en de gegevens die aan dé registratie en administratie ten grondslag liggen moeten gedurende een periode van vijfjaar worden bewaard, binnen de inrichting aanwezig zijn en op diens eerste verzoek aan een bevoegd ambtenaar ter beschikking worden gesteld Afwijkingen van deze termijn moeten de schriftelijke goedkeuring van de directeur van de Milieudienst Amsterdam hebben. 6. Indien de resultaten van metingen, analyses, keuringen, onderzoeken en dergelijke daartoe aanleiding geven moeten terstond maatregelen worden genomen om eventuele nadelige gevolgen van het nalaten van deze maatregelen voor het milieu te voorkomen.
Behandelnummer Bö i/1007 MD 1999
Milieufunctioaaris
7. 8.
AE
Binnen de organisatie moet ten minste één persoon worden belast met de zorg voor alle milieutaken, inclusief de naleving van de voorschriften verbonden aan deze vergunning. Deze functionaris is ook verantwoordelijk voor de contacten met de Milieudienst N(a)am(en), positief) en telefoonnummers) moeten uiterlijk twee maanden na het van kracht worden van deze vergunning worden doorgegeven aan de Milieudienst Eventuele wijzigingen moeten binnen twee weken na de wijziging schriftelijk worden doorgegeven. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor de acceptatie, vermenging van deze functie met een andere in het bedrijfis niet wenselijk. Daarnaast moet duidelijk zijn aangegeven hoe vervanging van personen is geregeld. TERREINEN EN WEGEN-
1. De wegen binnen de inrichting en de toegangsweg tot de inrichting moeten zodanig worden vrijgehouden dat te allen tijde een onbelemmerde toegang en bereikbaarheid van elke installatie, tank, put en gebouw verzekerd is voor aÜe voertuigen, die in geval van nood toegang tot de inrichting moeten hebben. 2. De toegang tot het terrein van de inrichting moet buiten de openingsuren zijn afgesloten door een met slot en sleutel afgesloten hek van ten minste 2 meter hoog, zodat het terrein ontoegankelijk is voor onbevoegden. 3. De toegang tot het terrein van de inrichting dient tijdens de openingsuren onder voortdurend toezicht te staan, of zijn afgesloten door middel van een hek of gelijkwaardige voorziening, 4. De verlichting op het terrein van de inrichting moet zodanig zijn dat het terrein, de installaties, de apparatuur ten allen tijde goed verlicht zija 5. Apparatuur, tanks, putten, leidingen en leidingondersteuningen die aan een weg of terrein zijn gelegen waarop voertuigen aanwezig kunnen zijn, moeten tegen aanrijding zijn beschermd door vangrails of een gelijkwaardige constructie. AF.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
1. De elektrische installaties binnen de inrichting moeten zijn aangepast aan de aard en de gevaren van de opgeslagen stoffen in de omgeving van die installatie, 2. De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010 yeiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties. In de gebieden die vallen onder de zones O, l en 2, zoals in de bij deze beschikking behorende tekening 1 Gevarenzone indeling* onder nummer AP-00-0002, moeten de installaties voldoen aan NEN 34.10 Yeiligheidsbepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasontploffingsgevaar. Voor de uitvoering van de elektrische installatie moet publicatie NPR 7910 deel l: Gevarenzone~in
WEEGBRUG
1. De weegbrug moet eenmaal per jaar worden gekalibreerd, volgens de door de LIkwet gestelde jgrenzen, door een door het NM1'5 aangewezen ijkbevoegde, goed worden onderhouden en volgens de fabrieksvoo rschriften worden behandeld. 2. Een rapport van bevindingen dient na kalibratie beschikbaar te zijn voor inzage door controlerende ambtenaren van het bevoegd gezag.
14
De NPR 7910 is een uitgave van het Nederlands Normalisatie Instituut en te bestellen via internet: www.nen.nt. ''Nederlands Meetinstrtuut te Oeift. telefoon- (015)269 1500, fax: (015)261 2971
* Behandelnummer B01/1007MD1999
Bijlage 1
Lijsten van afvalstoffen; fijst A, lijst B, lijst C
Bladzijd
COPY
r 4=; (A
S
i
D)
3 *» O (O «a (D W •-» 01
3 c» BI
? U ST S f
03
COPY
r-
CSÏ CO 1
19
Q
W
1 D)
f}
» ? o
f?
a a
O
3 (D 3 * 01
3-
3
7
3 -5.
a «T 2f 3
O 9 •g
f
3
«r a
3 ~'
™
o
O
0)
J
COP ilf
£ê
^ o
"""""
0) 01
(O
,-,
3 3
(D 3
n
w
O
_
=* Ut 3" O
a
3.
f"
*3T r*
3 r+
0
« ca 0
a»
sr o fb j*
n 35" -*
w u w u ci u O) en cft 26 co CD
o aoa ooooooooooooooooooo u w o) (*) o o o o b b b o b b b b b b b b b b b b o oo
oooooooooooooogo
0 O O 0 0 0
SSSSSSSSSSS8S8SS
W Oi U» W CO O O O (D U NÏ -t
(O O O O O O CD CO Ol i W W 5
jjf 2 O S
2 ^ S "
1
^ m
®"
1 «isi * 5" 3 ara
at
3
a (b
3
-^. O
He, PCB/PCT-vrfl PCT-vrij gsels i
ifvalstoffen, vioefsto
3i
ffl
ïïf
3
S.
i-a
É^
o
-a~
£
ff* 3 » 5 -
s
S-* S
i-S. ' H ?* 2"
J-ï
Sa'oi
a2.
g o «a
W 3 ï* sr « 23 - 3—
y 3 < 5
0.3-3 o a e CL «
f ^1 | n
SI
3
'• cp
f
SöfcJ^K^uM-oSS3SS28S2
~ 5* ^ ®
i ai.è §-5. |m|lf| m
afvalwater met organische stoffen afvalwater met organohalogenen ' percolatiewateir*) afvalwater/vercintreinigd grondwate
2.3 o - o » 3 f 3 1 f ?3
a
«^
<S
-^j ^^
If 3
i> w^ Bt
5 ~
3
fil
• .
a» n
-2
o
a •o n 3
fr . 3
*) Indien hè maximaal 2
73S W
8ï
•c »
(O «• (9
ff Sj ¥ t
B D
Jf *l
er
"S » a, 3"
i» N_ ?
^ ? 3
5 ^ o -«• o 3
t n "d
03
o
S"
i
5 3
CD
-^1
0»
to
I
COPY
w
1
3
loog benzinewassing : zuurteer 1) oliehoudend anorganisch zuur mengsel organische/anorganisch)
9 ï
: verfaddftieven, organisch 1) : verfafvat, vast/pasteus 1) : spuftverfafval, oplosmiddelhoude verfsflb. spuitcabines t) kwasten, rollers, rasters, met verf verfembailage geshredderd 1) poederverf 1) drukinktafval 1) inkthoudend slib t) verMnMafval, n.e.g. 1)
; lijmen, kitten 1) : harsafvallen 1) ; lijmen, kitten, harsen, gemengd 1
rubberafvel, monomeerhoudend 1 latexafval, monomeerhoudend *l) rubber- en latexafval, n.e.g, 1)
1) Indien deze stoffen afkoms deze alleen geaccepteerd woi betreft. Tevens dient in de act gemaakt wat de route Is voor
1) Indien deze stoffen afkoms deze alleen geaccepteerd woi betreft. Tevens dient fn de aa gemaakt wat de route te voor
1) gescheiden houden i.v.m.
1) Indteh deze stoffen afkoms deze alleen geaccepteerd woi betreft. Tevens dient in de act gemaakt wat de route Is voor •
1) Indien deze stoften afkoms deze alleen geaccepteerd woi betreft Tevens dient In de act gemaakt wat de route is voor
!
(D 3
-:?
: cosmetlca-afval 1) : medicilnenafval 1) ; farmaceutica/cosmetica, product1 : geur- en smaakstoffen, productie : cosmetica- en med!ci]nenafval 1)
1) Niet mengen (met sedimen koolwaterstoffen of geurveroo tn de acceptatfeprocedure die Is voor deze afvalstoffen.
(O
CD
c [p
ló S
: oplosmlddefsllb halogeenarm 1) : destillatieresidu oplosmiddelen h: : slib tankrefniging, chemlcelfftnhoi : slib biologische waterzuivering 1) : biologisch zuiveringsslib, zware r : fysisch-chemisch zuiveringsslib, : slib, hafogeenarm. n.e.g 1)
1) Toegestaan Indien het geer
O (O
a 3
3
a
3
o
3
2 *
3
<
*
«
i
Sr
S 3 g
3 | 3
2.
Sal
a S
3
3
3?
I aS
S-3
cl 3 ^
ï 30 0) ' J
(8 C ** C
3 & (O
isï
S " ï
o. 3 ™ 8 f 5 3 * 3 J
et 3 S * »* 3 "-i 3 S
'-O
ff
"^ ^ ïx ° > Jl
* •> S.
S1 (ff
(D *
? ^ 3
C (O —
C (Q S
(B *"
9 * S"
Si 2
So™
c 10 ~
3*5-3 9-
ai o, (B o.
?* 3 g" 2.
Sis.
§&
™ 5 ~* S
? 3 g*S
•p Ja tf 3» »§ a
1 Ss. 3 « cT
Ü? c * c"
u d (5 a o
§. * Q.
•3 ' 3 ^ ^ O.
"^XO.
o 2" 3
« 1 8 _. O * < 3
*
fl)
0. < 3
ff 11
18 32. 0 9 < 3
ïc * c P S J'S
a
C_tO ?
ex c
0
jy 2 N 3
g -o S*
21 2.2 F
(B 2 7
O
4:
dj -^ ^ tO
f II f
S"
— 3
0
o
3
c? 2 Sl
j*
° ST a ,Si
ff
v IV 7
o
s f l& fff!
l-7 3* <•
: polyurethaanafval monomeerhou : kunststofadditieven, organisch, h Productie-afvallen kunststof, halo
(O
SL§ S 2. ö. N "* o1 to o 5
<£ o
CL (P 3 CL
3 Q. •>* ^"^ » ^
fr-g £ff
Q
.g g 3 -* "3 isx A
« -S a"3" S" * {r tS* S j a N 5 g- 3 N
—
3 .. £ «^ .
^S
A T
C0
9 3 S £ 3. (T
S _^
3. S & 9- :*• S
P
_3
—••
•^
n
3
<3* a >—
1 g.
ur W O 3
3 a s±
«M*
•M»
< n 3 S M 2*
s_ 2S-3 aS
(«3 03=r o — *s s ~' » 3 3 *"*
iSSSIIIsss
(O U W -*
'M M NI So O M -* tf» NS —
(O p O O O (O 5 W M ~* (O -* — ~* O O O «3 C*» -» O W W -*
ar § 3" 3o
«HBO. n* C
3 o o oq O Q •a u w u o» U) U Q tb SSgSS O 0> 25 o> en 01 o) 01 ÏÏ (D O O O OOOOOOOOOO
oooooooooo
3«(8 VI
91
^
o ao w ww o oo
3
S. S*
O) 3 O <* ff (D
3
•^*
o oo uuw .bob w uu to o o
o o o o o oo o o o oo u w w o» u w u u o» w o» ca o o oo o oo o o ooo u*
o oo
a
w *•
Q 9 (A (Q
s f 000 •s* -J -W A O) C4 tO O Q (O U M
X *
<
ff
3 (O
^3
S" ffl
§
t V (0
O (V
II o.
3 Ir D 3 ^r C
(B
r*
o»
7
ȴ
s- i «
fl)
«| (B 3
H, af
a
J O 3
w
SL * 3 ^S l If
w a
m 7 o
*a
ca A t» r+ (0
r 2. o"
W -3
O
o (0
' w^-
ni3 C vjf s
a
£7 S
3 3ffl
s v
> 9 0 5* < "5 ^ ^ C CT1 O
u«
m -~-~'-~--"~' ' -T-
55 P" J "0
COPY
.<
£Q o i» 'S(D to" *
5 o (ft S. o
i"? c 5L
a •4 1 -§
— K1
5. w
«2 ;
3a
S 3 O M
a. o O
M
s>
a*
2. o
O
01
O
t
Sf § e ,. u
f»
N O
SI
w
1? 5: 3
3
S5 o
Q
3?
(P W
3 3[ £S
S.
' ü o
ff
s
u i?
w
«_
3
o
3
22222
to co o to o
C tt
cx
(OOQtOOOOO
aï
(p
ff
g*
O
ra
^
o.
5O* i S 3 §.§;S^- | * g. 2. P *"**
1 B
°
2
P
0 »
§
§i&3* 8
I'S
B 5 » 33"3 8 si
°»
3
4
*n5
3
3
3
b
a. &
_»
(D
^J
ib
•
2=.«33 f 2f
'S 5 'S. -8 S ft*Sï z.^3
(B (S* 5 i » *
to i aS
2T " * "a-
ÏM ff
tt
iS
||i|
— C 3 3 3 ... •^
O
* S-"l
-fc
33 3 ï Cn o.
i, »
tn
§ B U
3" c w
II!! Ijii 3
5- S 1
't* &• aB
^ÏÏ5S
3 U c a
tl| I
of S* 'S
a- a 5" 2.
O Q
3 ^ wa
!&*ï
| |
fill
o i:
aislo « lï M n *
3" o> ff § J^2.0-
m
A 0 (O » ,7 3 _ ff
„.3,„ i* (B
? w ca E. « s* 5* 3 tO (O < O «33 rt S w g U3 0
<
.
3 O 09
S" — S **
(P 3 3. 3"
O* (3 n
£2
1O
S g" » *§»• (B M ff
f a g.
ta
31
3
l"
—• tO O (O O O (O -* (O M «•*
(0
0
~x
3
S O3 ^
«, b o 'q o q . "*4 ""J *>J "^ *^ -•• GO o? -^ -*j -«j
(O
8 § _
3 ?* f» .* & O ?T{O -*
E» s •* 3 W
M
sssss
U) -4 A U M
! niiijü!
5
0 OOO O -g -M -J -^ -si
: actieve kool, halogeenann Filter-/bleekaarda, halogeenarm adsorptieVfiltermaleriaal. halogeenarm, wasmiddelen, productie-afval 1) mengsel organische/ anorganische slofl
•
'
o oo N) — SW
o o o oo 3 O OOO O U CO ü> W U • u u u u u>
: pigmenten, organisch 1) poetsdoeken. verontreinigd met chemici :raet ; sillconenhoudende restanten : vaste/pasteuze organische stoffen, halo
3 ffl
A3
!" 5-
«a o
oooooooo ooaaaooo
; verf op basis van oplosmiddelen 1) lf)m op basis van oplosmiddelen i) Inkt op basis van optosmiddelenl) : harsen met brandbare oplosmiddelen 1] ; sludges van organische stoffen In oplos verf op waterbasis 1) tijm/Inkt op waterbasis 1) sludges van organische stoffen in water,
o. a
o o po o oooooooooooooo UUUWUWWtüWWWWUUU» A- ^
: destlllatieresidu oplosmiddelen, halogee : optosmtódefenstHj. haiogeenhoudend, n : actieve kool halogeenhoudend : adsorptie -/OltemiBtert a a), hatogeenhoud : adsorptle-fflltermaterlaal. halogeenhoud » »
33
CO (D (0 *^> U 3 CD Öï
3
c. o
o o o oo
3
S.»
O
(3 v
3*
» S"
09
c
2. u
n
^L^^ ^» (0k_i
ut
B
a
3
3
^Si*'
u
a
ü? ca
3)
to o
3
UI
j$T^/^.'IA'%3 l W ï ï r^ g[|j
a
o" 01
3 y
i l
jjr T3
<
W ?
'S e 3
»
§•
ST * 2. 3 » g*
D.
X» S a
? a-Bta 1 3 » S w » » 3 N «•o S * — 2 -J -ï
~r '~ (B
-*
3
*
O
I I
(B -w
3 ^
M
o- S S 2E
o E a» ~ Üc 3
3,2,3 3-
• (B31CL a.^° 3 5" a
•i
d a
3 O ""* 3
n
31 S d»
l3 tS 3
oa u x-
^
3 21
f ï
ifl a
«3 a
o* (T ,. < !£. 5 S *—
3-^3
O
(O (D =
3
I a o
l
COPY
r *5"
1
J£.
O> O) 0> OJ O)
u
K} M
QB
(0 ü> U M O
03 tO
,
1) Niet mengen tb.v, Metaatterugwfnning,
*> Toegestaan als rei Gescheiden houden,
*) Maximale loegestf overeenkomstig tabe laatst goedgekeurde
2) Alteen toegestaan In de acceptalieproo is voor deze afvalsto De afvalstofcodas ku voorkeursvolgorde vi vloeistoffen mogen n
1) In da acceptatiepi verwijderingsroute ts toepassing. Voorkeui immobiliseren, storte
i«
elheden opgeslagen stof [ e vergunningsaanvraag, slljst óf in emballage con
l!
isr ^1
«stant bij tankautoreïnigi [ duidelijk gemaakt te wo lijH C-3). afvalstoffen betreffen, wa ring van toepassing is. T geaccepteerd.
Bpasslng. Voorkeursvolg ren. storten of verbrande
S' 3 ap
Aardgasproductieslib
: metaalhoudende filterkoek, n.e.g. 1
: slib rookgasrelnlo.ino.2} ; fysisch-chemisch zuiveringsslib : riootsïlb, industrieel : slib grondwaterzufvering/bodemsa : slibs en sludges, zware metalenhc ; anorganische zouten, slecht oplos tudend *) : anorganische zouten, slecht oplos tudend *) : pigmenten, /ware metafenhoudem : kunststofadditieven. zware metale : zwavelrestanten *) : slecht oplosbare anorganische sta
: pigmenten, zware metatenhoudeni : adsorptie-ffiltermaleriaal, zware m : ionenwlssetaarafval 1)
snt duidelijk te worden ge afvalstoffen Ntet menge verwildering; MetaaUeru mden
.ent duidelijk te worden gi afvalstoffen. Ntet menge verwijdering: Metaalteru nden
» a
ffl
3,
i O
Q.
fs» *
sr E
35? en a
u a;
1Ê
S(9
o V O) '
'S
A.
3 '
^
o -n a ^ cr
JS Q C
-1 <
33
*^ 3 ï
(b
o 2*3 g •"•
ï
w it
-
3 <
n
s
3
3 01
S £
•n
CB
o °
5-8
3. A
(ö •
f?
r "*
*
o.
3 2
t» o
a' cr o» 3. < 2 3 " (O a <^ ££
5" er u 3. < 9».
-5» 3T C < O
3 § a a
J ïS a
33
_
w oc »
i? 3> ST S" 3T *!
«fiilf j:
g Q cx a
3-a§ s 3 a « a
•• ö SS
|||!
« »
ST "~" 3 3 P* *
Wi
3
ia 3 to
H
i-? a 3
ar S a 31 s m 55. 3 3 m o. H. Sa * ™ * 3 f f 513 a 2 rt a* a, 5. o ^ ~ (9
* 3 si
o S2 5 ** Ö O CL
2 .23 S8 8S < <5 ^ CL
3-D f 3
< -Si U3 '»
3
^
3
o 3
* §
CO M O O PO
?i N
1
? «
• . »_* O?"-
n
?
pa
N) -*
3
^--^
: sludges hategeenhoudend, n.e.g.
^^^j^»c3E^
3
S ^
tri (trlch(ooretheen) ') per (telrachiooretheen) *) : 1,1,1-trichloorelhaan *) • tetra (tetrachloormethaan) *) roethyteenchforfde (dichtoormethai ChloorfluorkootwaterstofTen ') ; broomhoudende kootwaterstoffen : chioorhoudende koolwaterstoffen, : oplosmiddelen, halogeenrijk, n.e.g : gechloreerde aromaten *) : vloeistoffen, organisch, halogeenh
as n n o o-S o w M
§
3 Q. 5
o» m
(B
| |
: vliegas. AVI*) ; vliegas, verbranding gevaartijk afvi
O Ul
00 UI Ul
s-S. o.» a
< 3"
( o o c o o•sioO) QOlO* oUoINJ p o— *
o1 u m
S §•
3 a. 3" * o *—
o a §r § 8 CL.
S
O
2- -
S.
^5
3"
w* 3
i
5 ö oa
a» y ja B) -_ {5.0
a»
39
1 f
CD
O UI
ie to to to 2 'M S w
Q.
a-
22222222222 2 o oooo en en ui en ut
0) 3
o.
o
5T
5* o
o
ö b ö ó ö ó ö ö o oo
0 0 0 0 3 03 o uiuiutoijg ui;; u*
a
to
3
32 •^
2J
3 »
3
i3
H
CL CL (D 5" 3
w a w
o. w
3 9 (O
f
(D 3
3 jj* O
1 a1 o ao c
< O
1
o ^ 3
•x*,
ET o.
o
o oo
UI (91 UI
0
a u
S S"
a- ff T o a 1
S
1
3
o
w^ jsr
v
C
a
o w
3 ^L Q
3
>
I
V^-V^i^ JE?
"c? ^. ai (U
Q
S
S ffl SE
w w
?
J £
J S [w 1 ïï,
>
_^ ,
3 w C/ï
aw1
o •a
COPY
0>
tv
23
S.
5 £ ff
9
Baggers
c.
o-
*o 9 3 o- S to
Rubber
steènacl voor her
o
COP^if
S;
er
o w
»•*
o
o
o
3.
3-
m £
2
1 o ••"
g
o w o
ao
(D CO O
o
ca
r+ Qï 3 O Dl
3* Q
(O
er c 5?
JT
c
*»* 01
ta
3
>
? ï. (0
»* O
Q
ro
M
W
5> 01 CO CO
KI p Ki o
*** NI
wwwwwwwwwwwwwSwwwww^www (pOQOCOOQQÖOQOatDQOOQOOOOO
sr3
a S •*» »•*—
3-tg §"S,S-a {D~£**0(Ou
3T ™ 3" W (• W
- |||J|I
M
? n u o* 5T S
-^ » c S 3 ->-5 l||^
^c -
• 2 f w **•
M
03
&
5
3 rt
B X
»<3
3" 3
si
3
II
i n
'tl 2. S" 3
»
(D (P
3
3
B
O
3
Cl
i
S"
n 5* £
o"i*
n t .—
3 "*
3 3
a
a 5"
5* o. to
-o » CO OS
5*
0
-«
|| ||
r
60 tO
* w «rf
3
11 8
i J
CO
3 1 (j
Q.
3 ^ O
3
3
§
|
^
S"
<
r"
J£.
? w
3
1
o.
S
Q
1
•%
^
EB
ö0 V 4
ur 3
3T
3
3 Q
f1
3
I*O §u
^ f*
3.5
3 H.
< "3" Q D ^ 5 N 3
s9ï S -» c 3-"
a 2. — 2
t
8
n
• 5T
x g*l S 9 i n> »3
3
3
ihiMÜ 1 fllf i» ES I
3
§
*
?|S3|.S|? |
°
1
•O'S o ?tS ?t8 " o o o >3 3-1» »» >f^.
Ü
« 2
•"•
2.o3<*BI3ÏÏ.*t*. fl^
3
E S
—t
aa
3^3533.3333 3-3.33- 5- 5.3 3-3 3cS* m ITtB'cB' Sea ta ra" (S* a3 o a.a.3 a a a a 3LSS3"srï»333
3
I SCB *a. s» tu
•» M
il
3 •"
ïo
3*3 ^3 3 "3 3 3 3
2.
a.
* *^
o. a g ^,0, a ,5. S._a a. (Bj2OQ»™fl»*fll53
3
g"
o •*
3 3 n S 3 3 3 3 3 3
0*
0
0 3
OOOOlOOtOOOO
to io o ö ( O t 9 ( 9 t ° ( S i a 33to23oo333
S" ta w
ib 1* *""
* ^ o. o
oooooooooo b bbbbbbbbb
B" 3 s1 s*I J- ^ "* f 3 o, S ® S.
*^
O
§
Baggerslib
U
| |
ü a. t»
5|-
: technische rub
% —
5 J|| ^*.3
M
isi O
: ffllerdoeken *) : poetsiappen *)
: ferro-productal
: asfalt/asfattpuii
< 3 « a =f i •HL __ ?__O S "^ C tg 3 ^
2
ïA
CO
b CJI
5"
^
3 (D
a
a.
si (B
3 a
S-
: AVl-stakken2) : AVI-stakken. grove fractie (groter dan AVI-slakken, fijne fractie (kleiner dan • AVi-gips 2) : verbrandingsresten van AVTs. n.c.g. ; : eluminiumhydroxtde : aluminiumoxlde : aluminlumchloride : alumintumfostaat
: bteekaarde, met plantaardige/dlertfjke actieve kool, voor adsorptie
to a
«b <0
1
—
__
2) alleen toegestaan al» ladlngrc Gescheiden houden, niet meng« hergebruik ( bijv. als secundaire bouwstof), indien dit niet mogeli|
') apart houden en aanbieden a verbranding niet toegestaan. Ind
be-verwerken niet toegestaan.
.-_
w n § £
O V
=5 n
O 3
? 5?
f
;
i
|
M
5/ 3
** S
§o
cr S,
3 M
*) afvalstoffen mogen alleen binr residuresten bQ Industriële reinig afvalstromen worden doorgaans kleurstof in de baksteenindustrie
1) ontvangstfunctie voor calamiti anderszins verontreinigd
a-
a
.
,
49
^ ^?
t
9»
<» o<
P (Q
3 ta
(ff O
• [1 c
(p
»"
: kalksltb : kalksllb. met specffleke bQmengingen : glasslilpselslib : glaaslljpselslib met specffleke bi|meng : mlnerate s»bben, n.e.g.
: drinkwaterberéfdingsslib *) ; slib uil de kete!walerzulvertng-/relnfgln : wateronthardlngsslib *) : zuiveringsslib -industrieel zutveringssll : fbsfaatneerslagstib : afval utt drinkwaterbereiding en afvalv,
: rioolslib : gemalenstib : sedimentatie&lib : straat- en veegvufl 1) : reiniglngadienstenafval n.e.g.1)
N (j Q
«P 3_
3 ?
lis 5~ "
r- ff
a
I I I
f5 i ï
-g
EO
~* & ~O
CQ
a
<5 t§ »3
I **
5" o
l n
{y 2. 3
It 3 2*
a 5**
c j=t
l }»
*" §
JT 3 g
§
•
-0 S3
(B o
J
? 3-
3 "O
9
(3" y* a"
3
"* r\
N ffl
P" < -S.
cr
«h ^ _h —k Ut A W N
a o
5"
a
0.10
•^5
S"
I
*"
öT ÏÏ 3
< 3 0 3
'
(K
3* {B o.
(B 3
*
I I <3 M C
U U
to M -» ro -*
O U
_
o* . (o
(9
3
js
A
2
o o o oo CO — — O O O (O OB Ui U IO -*
CO W M -* -»
M
-fc A. Gï M M (O O O O O CO -* M M -*
O> O> Ol Ol O>
o ff to
N)
W N3 ÏSJ ÏO M SO Q O O A U W -*
ro
M N) M fO N W WM M M MM
M M ro M NJ W M MWM M Nï U ^. A.
O) O) 0) O) O)
n
* ^
U) Ut Ut Ui Ui Ul UI Ul Ul Ui UI O) Ol 09 O) 01 O) UI Ul Ul Ul Ul
-3(D35
3 O O) (O
I 3 & <
O
sr
3
V
"•o »
(&
(V 03 (O 0) <
a
2L a.
3
(B
5" 3
Dl.
o < £ 3 ( 0 3B 0 8-
_3
lïl
3r w
3 *•* O
? H
1
9tB
(B
Q;
•f w
a o.
Hl
«o 2 cw «* £ »
ra ff 033, 3»tQ
(B
1 ^ U O
3 3* 0
(O *. •"•
| i| 3"
a
(3
\^ . I
§ r cr 2.
f^l
^"\D\S N
«< > L.
> u
a a
s 7 j£
S s
3-5>
305 & *o^* «s ET* 3-3-3
oliefllters
extreem g
n de inrichting te accepteren, te bewaren en tondere bepalingen, zoals opgenomen In on evaariijke) (afvalstoffen is uitsluRend toegei
1- * Irf
4 ït
O
-3.
o C. 35'
3 g
3^ .3 (D
ai 5
-»
A
* tn
3
^ 4(B
So 53
CO
ri < 3P
3
&
o58
5"
^ e 3
y
3 3 S
uitsluitend voor zover afkomstig
irons AVR Industrie Amsterdam B.V. overga
ollenlters
zink-bruInsteen-baUerijen alkallne-batterijen Kwikoxide-batterQen zitveroxtde-battert}en knoopcellen. ongesorteerd nikkel-cadmium-b alterQen loodaccu'a accupuin batterijen, gemengd, zonder knoopcellèn batterijen, gemengd, Inclusief knoopcellen ntkkel-metaalhydride-batterijen lithiumbatte rijen batterijen/accu's, n.e.g.
Verfresten In stalen verpakking verfresten In kunststof verpakking verfresten in staten/kunststof verpakking, ge filters spuitcabine
kwiklampen n atriumlampen TL-bulzen gasontladingslampen, n.e.g. gecadmeerde voorwerpen seleenhoudende voorwerpen/meraa larval berylliumhoudende voorwerpen/metaalafval loodhoudende voorwerpen/metaalafval voorwerpen die zware metalen bevatten, n.e • PCB/PCT houdende voorwerpen of stoffen : PCB/PCT houdende condensatoren
-fc.
—
3c o S S" ai 3 O ff
a j*j
/s 3 f» » -^ SP
=. *
2.33 3 Q. o
u -V
1
er •o ®
<
§ l j »*
3 (9 B)
<0 «
£
sa
m S 10
*
(T A T3
JET
i
3-
s-* 5f&s NO a 8«»
01
a 5?
01
BI Q) Q
o a3 9-
*
.1 ^l l
5T S. » *** ** ^
o B » 3 IN
S ii
•ö
<s
r * Q. o 3* c
O t»
ara 1
3"
3" (P (P
3 n§ j»-
9 0-5»^ a
f
(o a 5 (ö' ,
w
1
3 » f)
3 1 a
3 |§
D) —'-
*P
lal
f «S| (D (A
w S. CL (B t» (B < ^
o
«"g."? ^ 5--S3 M S, S 3 ?
3* o>
1 o §(B
3ï
s. »» »s-1 •e a1 »• N 3 —. »
2
1
S
•
w -^ <5> tn
tDN)^o-mQo-4a>utAbiM-*
S
r? P
D)
3 O
<£
j* io's3!"=§
8
8" 0 O 0 0
to o o o
o o oo .£. Cd M .1.
7 qooq b -j -%i -j --j pi -*J -4 -J -4
SS — * -*
<0 S
OOOOOOQOOOOOO
O OOQ UI O1 UI (A
§ s
S" ^ a»
o o oo o U U Cd U u öaóöoboöobgog
o aoo wi ai w 01 ui
en CD
O O O OO
O 0
=0
"^3 i. 01 9
tn o <
3
£»* S*
§*
S
o
« 3. S
a
n 3"
M3
(Q Q» CD
oa
«
S" (0
f
€ .
3
3
o
O
TT
33 OQ
3
1
m "* <S"
Al 3
"
*è5*
3
ü
3_
o n3 « 3 a.
3 fi> U O
a
B
o« N
a
»s S (D 3
2. UT
f S* a 5 •ff
9
SL
2 "5" O
! •3
o o
5" to
1 f -i*.
3 3 *»
r* 'S' pp f* 3-
S a u CD O a» ia
o o
COPY
*03 •
O O
to
? 0
sr F* o
=5
(D
3
a o o N O
< to ^ w 5? o ca u
3 t»
n3" O ro •a
o =5
(0 sr O
00
10 < Ö
a -t-
£ (D
0
grafietslof ') prafietslib') kolenstof *) minerale afvalstoffen, n.e.g. •)
< (O 3 » -*
3 o s 5. v la.S-2 o a. 3- » 01 ^ w 9 sr-^* 2 o
>
15 8 J H^Ig S m tf W 3
1.
™ 3- S" m >£5 g »
J'SSS^ S.3 < u
< 3 ffl * W
«•
14.42.111 lm. 14.42.132: zoeken naar herg nuttige toepassing, bijvoorbeeld vergisten, ïn geen hoogwaardige toepassing mogetijk, def verwijderen door middel van verbranden!
•) zoeken naar hergebruik of nuttige toepas s bijvoorbeeld vergisten. Indien geen hoogwaa toepassing mogelijk, verbranden in AVI.
(9 (D C 3
a o o n
3
: tapijtresten met geschuimde o : papter, ongeschikt voor hergel : celstofdoeken, verontreinigd : papier-lamfnaten : papterfilters, met olie doordrer ; pdpierfilters, verontreinigd : teerkarton (vilt) en bitumen ge : opwerkingsresten oud papter i : kunststoffen, niet geschikt voc : harsen, lïjm en Meetmiddelen,
«r
CL Q
. o> *+ ^-.--^^^^-^-.^--^^^--j*-
o
flll^lllllllliltllll Ipll
ketelsteen *) titaanoxiden, -hydroxiden *) zouten, afval delfstoffenwinnlni kunstmestresten *) oxiden, hydroxiden en zoufen,
j ') zoeken naar hergebruik of nuttfge toepassi Indien geen hoogwaardige toepassing mogel definitief verwijderen, welal storten.
•e.
3» 3
S' 3 -"
o
5r
""*
f«I
91 O -5*
M
< N
ffl
S (9 W
—S
3
2,3^
/l -3
3 -g o o S
*
3 S" o <
tS'ï3
!••* ? (D 3 C
3
-E b
3' o. n
1
J*"IO
>v
3 « O § W
o
3
F P?
<»
1 o
litli ^f!i
so
tn" A»
3 ca e» *5r (9 O lf||
S
^ i m 3 W |r
5T
S — §•« 3
.5» o
(5*
'S ** ?a Hgs-
(9
u1
D»
§_ S 5" 3. *
3 .9
- ^ y? a, »3-= 3
5
N O .< O ^
? f8
^ff2;ffj||ffff^ffffffff§ff ffg
-^
w
a 5
<3 §&* w w w M g ro w M M -^
3 O BI ? 3-
** u
3
J ffl
l *M M Kj Kj Kï S -t O O O -* w r\j -*
n
S (9
(B
•
O
o NJMWfOMMNJMMM
"•»
5o
£. • —
N
s3* o
to o » *<*
S O (9 3
<
s. n
ooaoooooooooooooooooo M M M MM M M IO N> M
<
o
O"
OJ 3
S. ff 3
i1
CD 3
.
§
s. c
M
3
r •o
a ? ff D
a
(9
U —
«
CD (B
7 B
a «
5a w O
o 31
M O
tv o K
wu
^t_^
l i.
• J*^
^t JO
m • B f
•
a
& 2 =r s
ff O
^L-^ ^_^ JL 3- 3 V Cfl 3 0 3
9 »
CT (u
a o O 2
S.
T3 M O»
3! w O
3Q
COPY
3 O
B)
ai
te
Ui (O
n 3 «
i § (O
(O
W
o ar o
S*
3^
a
<0
a
l 15,41.301 tm. 15.41 .49S andere (afvalstoffen), zo* nuttige toepassing, bl}vo< geen hoogwaardige toep verwijderen (veelal storte
a 3 5.1 **
2, < S
£f 2.
O O
Q.
N O
srate afvalstoffen tot en met 15.41, 382: stijpsleen natuursteen bentonietafval dolomiet perltelafval, afval van expan: kalkzandsteen marmer, ketelsteen graftetafval mljnsteen mineraalvezelafi/al, gémeng mineraatveïe (afval, verontre § "*" ^
£. ?* (D
gips .
3 < Ö ™3
4!
O
•
ÜB
-
w öT tt
o to u
a
3- £flS 5"
3
3 O. ^ 3
*^ <:
S
gips met specifieke bljmeng fosforzuurglps keramiek - keramisch afval tegelbreuk, SiO2 grondstoffenresten glasprod afbraak van stoomketellnsta puin, ijzersmelterij-/g!eterijpuJn, vuurvast klei, vuurvaal (chamotte) steen, vuurvast vormzand vormzand, kletgebonden vormzand, harsgebonden kemzand sWcagef sllicagel met specifieke bi]m bleekaarde, na terugwinning filter, opzulgmassa's (zoals 1 gesteentestof, poliiatstof, slij vaste minerale afvalstoffen,
t»
qo
H
llllt
s af »| «? •» o « 1 :
f» W W W U b> b> WU U C J O I O ^ O J U C t l U o> c** w o> w uUóiUo>o»O>biuc*ia -* CD CD -^>* 0> CD O> CTOtvitn£flth*.SS 4 CJ O> W M Mo o o ö o o q o o o g . IsJfS- W • — S U M O u i A O ï M - A u r o - W N> -* N) -*( O O O - J a ) U 1 A < > > M - * - * 3 7
H
3 «3
o o
IE £« w^p S^ «
01 3T ^^ ui en UI Ul UlUltTlUiUlUlUtUI^ o ^Üfiiiiïi^iÜÜ — £ '£ ~£ i£ Ü Ü i£ '£ i£ £ * i£ £ £ Ü s?Ut Ut UI UI Ut UI Ol Cft UI Ut Ut UI Ul UI Ui Ut
** ui tn ui ui
^3
B) fil-
3" O
3