Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
MIJN STERRENWACHT SPEURTOCHTEN LANGS HET FIRMAMENT DOOR
P. G. MEESTERS Met een inleiding van Dr J. HOUTGAST Wnd. Directeur van de Sterrenwacht der Rijks-Universiteit te Utrecht
SCHELTENS & GILTAY - AMSTERDAM
INLEIDING Als een der vooraanstaande amateur-astronomen in Nederland heeft Meesters meermalen van zich doen spreken. Met zijn Sterrenwacht te Halfweg vertegenwoordigt hij een begrip, waarvan de beteekenis moeilijk onder woorden is te brengen. Men zal zich misschien verwonderd afvragen hoe het mogelijk is, dat deze amateur, ook al is hij de bezitter van een eigen sterrenwachtje, iets te beteekenen kan hebben in de sterrenkunde. Heeft hij opzienbarende ontdekkingen gedaan of waren de door hem geteekende sterrenkaarten zoo belangrijk? Volgens mijn meening mogen de resultaten van zijn waarnemingen en de ervaringen, verkregen met het bouwen van zijn kijkers, aan Meesters een zekere autoriteit hebben verschaft, zijn 1 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
beteekenis is toch meer indirect: hij is een bemoedigend voorbeeld voor allen, die, gedreven door hun aard, buiten hun dagelijkschen arbeid om, den sterrenhemel door een zelfgebouwden kijker willen aanschouwen. Ik leerde Meesters pas persoonlijk kennen, toen hij zijn speciale sterrenkaarten, die op de Utrechtsche Sterrenwacht worden bewaard, kwam uitzoeken om enkele ervan in dit boek te laten reproduceeren. Hij was toen met het schrijven vrijwel gereed en slaakte de verzuchting: "Het heeft me veel moeite gekost, want ik hanteer nu eenmaal beter de spade dan de pen". Wanneer Meesters desondanks naar de pen greep, beteekende dit, dat hij ons iets te zeggen had en de lezer, op zijn beurt, mag iets unieks verwachten. Hij wordt hierin niet teleurgesteld, want van de gevoelens, die den auteur noopten tot het beschouwen van den sterrenhemel en van zijn belevenissen bij zijn astronomische werk, vertelt hij ons op een geheel eigen wijze. Treffende tafereelen trekken aan ons voorbij. Inderdaad, nog nooit beleefden wij het enthousiasme, de moeiten en de vreugde van een amateurastronoom van zoo nabij. Maar niet alleen heeft Meesters zijn eigen sterrenkijkers gebouwd en gebruikt. Door zelfstudie heeft hij zich met de problemen van de sterrenwereld vertrouwd gemaakt en ook daarvan vertelt hij ons. Het was wellicht in een boek als dit niet noodig geweest om zoo uitvoerig over de zuiver-astronomische onderwerpen uit te weiden. De auteur zou dan zeer zeker minder moeite hebben gehad met de samenstelling van zijn geschrift, want het is voor den amateur niet mogelijk om de moderne astronomie in haar geheel te overzien. Maar ook hier bepaalt Meesters' voorliefde voor technische hulpmiddelen de keuze van zijn onderwerpen, zoodat de persoonlijke sfeer gehandhaafd blijft. Het is jammer, en dit wordt door den auteur wel het meest betreurd, dat de door hem verkregen resultaten van vele, binnen het bereik van den amateur liggende, astronomische waarnemingen niet meegedeeld konden worden, omdat ze bij den rampzaligen brand in zijn zoo moeizaam verwezenlijkte sterrenwacht verloren gingen. Als beroeps-astronoom heb ik hiermede de rijk geschakeerde vrucht van Meesters' ingespannen arbeid bij den lezer ingeleid. Hoewel men daar bij hem niet aan behoeft te twijfelen, kan ik ten overvloede mededeelen, dat het astronomische gedeelte vrijwel in alle opzichten verantwoord is. De beperking geldt slechts voor de beschijving van het beroepsleven van een astronoom. Want als dit zoo was, als Meesters het ons schildert, zou ik zoo spoedig mogelijk van beroep veranderen. In het raam van dit geschrift is de beschijving echter wel geslaagd. Ik twijfel er niet aan, dat velen met mij dit boek zullen waardeeren. 2 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Utrecht, December 1943.
J. HOUTGAST.
EERSTE HOOFDSTUK Ook nu nog is het niet gewoon, dat een jongmensch van 15-16 jaar zich bezighoudt met sterrenkunde, en zeker niet, wanneer men dit doet als arbeiderskind. Doch een kleine 40 jaar geleden was dit nog heel iets anders! Toen was het zóó, dat men óf voor een wonder aangezien werd, óf men werd voor krankzinnig versleten. In ieder geval stond men in dien tijd te boek als een zeer buitenissig mensch, wanneer men zich om de hemellichamen en hun geheimen bekommerde. Zeer dikwijls wordt mij ook nu nog gevraagd, hoe het toch komt, dat ik mij juist met deze materie heb beziggehouden. Hierop zou ik geen ander antwoord weten, dan dat er een drang in mij was, om zoo veel mogelijk van alles te weten te komen. Ik interesseerde mij voor allerlei dingen, waarover ik maar lectuur te pakken kon krijgen. Zoo kwam het, dat door mij over allerlei onderwerpen gelezen en gedacht werd, zoowel over den bijbel als over het anarchisme, over geologie en aardrijkskunde, over vegetarisme, geneeskunde, diepzee-onderzoek, en ten slotte over sterrenkunde. Waren het de ontzagwekkende afstanden, het mechaniek van ons zonnestelsel, die mij fascineerde? Ik weet het niet, doch een feit is het, dat vanaf dien tijd mijn belangstelling bijna uitsluitend uitging naar de schijnbaar zoo geheimzinnig bewegende hemellichamen. Idealen en nog eens idealen, een drang tot het vergaren van wijsheid. En dat alles met vijftig cent zakgeld per week! En toch, is dit in het leven van den mensch geen mooie tijd, wanneer men in alles en een ieder vertrouwen heeft en het meest in zichzelf? Ik las in mijn jonge jaren alles wat ik te pakken kon krijgen; het duizelt mij nog als ik er aan denk! Doch in jeugdigen overmoed gelooft men nu eenmaal alles te kunnen leeren en begrijpen! Meer houvast kreeg ik echter pas, toen ik bij toeval in het bezit kwam van het aan velen thans waarschijnlijk niet meer bekende werk "De Natuurkrachten" van Dr. Wilhelm Meyer. Dit boek, dat op populaire wijze het geheele gebied der natuurkunde bestrijkt, was voor mij een openbaring. Overdag had ik mijn werk als grondarbeider, van 's morgens vijf tot 's avonds zes, waarbij dan nog een uur loopen kwam, alvorens ik op het werk was; niettemin zat ik avond aan avond over mijn "Natuurkrachten" gebogen. Wanneer ik eens een enkele keer met mijn kameraden 3 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
sprak over het mooie van het natuurgebeuren in het algemeen en b. v. de uiterst teere ijskristallen trachtte te beschrijven en verklaren of hun iets van microscopische preparaten vertelde, of sprak over andere werelden, dan die, waarop wij leven, dan werd er gewoonlijk een loopje met me genomen; de meesten van hen dachten dat ik niet goed wijs was. Ook later heb ik dit nog dikwijls ondervonden; soms werd het mij openlijk, vaak ook in bedekte termen gezegd. Gelukkig voor mijn medemenschen, en natuurlijk ook wel voor mijzelf, is hierin veel ten goede veranderd. Toch gebeurt het nog wel, dat men mij, wanneer ik op een vreemde karwei kom - want ik ben nog altijd arbeider - met een scheel oog aankijkt en er gefluisterd wordt: "dat is die vent, die in sterren doet", alsof de hemellichamen manufacturen zijn! Gewoonlijk tracht men dan een gesprek aan te knoopen over sterrenkunde, met de kennelijke bedoeling mij er eens goed tusschen te nemen, doch zooals vroeger anderen met mij een loopje namen, zoodra ik daarover begon, zoo doe ik het tegenwoordig meestal met hen, met het gevolg, dat men al gauw het heele onderwerp vergeten is; en daar is het mij dan ook om te doen. Tref ik iemand aan, die voor dit onderwerp meer dan gewone belangstelling heeft, dan merk ik dit gauw genoeg en ga ik er ook altijd gaarne op in. Al spoedig nadat ik het boek "natuurkrachten" in handen had gekregen, trokken de gedeelten, welke over de planeten, telescopen en het licht handelden, mij het meest aan. Daar kwam nog bij, dat ik op een avond, in gezelschap van enkele vrienden, onverwachts getuige was van een maansverduistering. Niemand van hen begreep eigenlijk goed, hoe dat in zijn werk ging, maar dank zij "De Natuurkrachten", kon ik voor leeraar spelen. Zij keken mij eerst wel een beetje vreemd aan, maar toch ben ik ervan overtuigd, dat zij blij waren eindelijk iets van dit "wonder" begrepen te hebben. Zoo langzamerhand begon het mij hoe langer hoe duidelijker te worden, dat de sterrenkunde wel iets zou zijn om mij verder in te verdiepen. Toen ik dan ook in een boekwinkel een werk zag liggen over "de wonderen des hemels" van Flammarion, had ik rust noch duur vóór ik het kon koopen, hetgeen vanzelfsprekend met zich meebracht, dat ik ettelijke weken zeer zuinig met mijn zakgeld moest zijn. Hoeveel nachtelijke uren heb ik niet over dit boek gebogen gezeten om van de uiteenzettingen van den schrijver iets te begrijpen over dat zoo wondere samenstel van zon en planeten met hun manen! Met hoeveel bewondering heb ik het verhaal der ontdekking van "Neptunus" door Adams en Leverier gelezen! En hoe verheugd was ik, toen ik aan de hand van "De wonderen des hemels" verschillende dingen en bewegingen ontdekte, die ons, arbeidersjongens, totaal onbekend waren en die, als men ze een4 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
maal gezien heeft, toch o zoo gemakkelijk te volgen zijn. Voor allen, die onbekend zijn met deze materie, is b. v. elke heldere ster, die 's avonds aan den hemel staat, de "avondster", waarmede zij onbewust steeds de planeet Venus bedoelen. Het doet er voor hen weinig toe, of die avondster in het Noord-Westen of in het Zenith staat, voor hen is de eerst zichtbare ster vanzelf "de avondster". *** Het was een mooie tijd! Vol enthousiasme ging ik aan het werk om den hemel te veroveren. Hoeveel moeite en teleurstellingen zou ik echter op dit gebied nog ontmoeten! Wanneer ik dat toen in de sterren had kunnen lezen, - men dacht bijna altijd, dat ik zulks deed - dan zou ik er misschien dadelijk mee opgehouden zijn. En toch, wanneer ik nu achter mij kijk, moet ik toegeven, dat deze studie mij over veel dingen heen geholpen heeft, die anders zwaar, zeer zwaar te dragen zouden zijn geweest. Neen, werkelijk spijt heb ik er nog nooit van gehad, dat het levenslot mij ertoe voorbestemd heeft om juist dááraan al mijn arbeid en tijd te besteden, en er zelfs het kleine beetje geld in te beleggen, dat mij overbleef, buiten de zorg voor het dagelijksch brood. En die zorg was gewoonlijk al zwaar genoeg! Want deze "liefhebberij" kost vrij veel geld en wanneer men van een sober weekloontje moet rondkomen, kan er meestal niet veel af voor andere dingen. Dit was ongeveer de tijd, dat men mij in mijn omgeving spottend "den sterrenkijker" begon te noemen en dit zou zoo blijven tot op den huidigen dag! Hoevele malen is mij in den loop der jaren al niet gevraagd, hoe ik er eigenlijk toe gekomen was om "sterrenkijker" te worden en of men zooiets worden kon als men maar wilde. Ik antwoordde dan steeds, dat dit natuurlijk mogelijk was, doch dat het gewoonlijk zóó is, dat men eerst door iets bepaalds, iets dat men leest of waardoor men op andere wijze getroffen wordt, in een bepaalde richting gestuurd wordt. Natuurlijk niet door een van den hak op den tak springende liefhebberij voor alles en nog wat, doch juist door die liefhebberij, of hoe men het noemen wil, waarbij men zijn geheele leven blijft. Zoo zijn er op velerlei gebied tal van menschen, die hun bevrediging vinden in "iets zelf zoeken" en daarin juist kracht vinden tot het volbrengen van hun, doorgaans vervelend, dagelijksch werk. Hoevele malen heb ik b. v., onder mijn dagelijkschen arbeid, den omlooptijd van Mercurius, van Venus en de andere planeten tot aan Neptunus, en de afstanden der verschillende planeten tot de zon gerepeteerd. Het duurde op deze manier slechts enkele maanden,toen kende ik al die getallen reeds op mijn duimpje. Maar om mijn doel te bereiken, heb ik nog heel wat meer moeten 5 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
leeren. Zag ik in dien tijd niet met groote verwondering op naar de reusachtige instrumenten, die men toen hier en daar in populair geschreven boeken vond? Was het niet ontzagwekkend, met welk een technische kennis die instrumenten gebouwd werden? En dan zou een doodgewone amateur zich verstouten óók iets op dit gebied te willen presteeren? Met welk een verbazing zag ik voor de eerste maal een sterrenkoepel! Neen, dacht ik, daar hoef je nooit aan te beginnen, dat is niets voor jou! De meeste instrumenten, die op een sterrenwacht gebruikt worden, zijn van een uiterste precisie en bij hun vervaardiging wordt een werkmethode gevolgd, die voor een amateur bijna niet mogelijk is. Maar toch is het instrument, waaraan iedere amateur zoo'n groote behoefte heeft, door goed onderlegde amateurs wel te bouwen. Natuurlijk bedoel ik hier niet het "kijkertje", waarover men de laatste jaren nogal eens hoort en dat men met een hamer, een knijptang en een pot plaksel plaagt te maken! Nee, hier wordt een min of meer groote kijker bedoeld, die voor al het serieuse werk op dat gebied te gebruiken is. (foto 1). Er zijn er niet zoo heel velen, die iets behoorlijks kunnen bouwen, doch er zijn er wel, die een instrument bouwden, dat zelfs niet te onderscheiden is van dezelfde soort kijkers, vervaardigd door firma's met een wereldreputatie. Vanzelfsprekend is het, dat ook ik al dadelijk begon te verlangen, zelf een kijker te bezitten, hoe bescheiden die uit den aard der zaak ook zou dienen te zijn. Doch een allereerste vereischte was om wegwijs te worden in den sterrenhemel, want al meermalen had ik hooren zeggen, dat het voor een "gewoon" mensch niet goed mogelijk is om in die wirwar van sterren den weg te vinden. Toch zou mij dat, na verloop van enkele maanden, erg meevallen. In den loop van mijn sterrenkundige "studie", was ik al zoover gevorderd, dat ik mij een goede voorstelling kon maken van meridianen, declinatie, azimuth en aequator. Bovendien was ik al min of meer vertrouwd geraakt met het vlak der ecliptica, de praecessie enz. enz. Doch om dit alles practisch te kunnen toepassen, thuis te kunnen brengen aan den hemel zelf, daarmee moest ik feitelijk nog beginnen. Mijn trouwe leidsman, die mij reeds eenig inzicht in den bouw van het zonnestelsel had gegeven, was het boek "De wonderen des hemels". "Het rijk der sterren", eveneens door Flammarion, zou nu verder mijn gids langs den hemel worden. Vanzelfsprekend, zou ik haast zeggen, kostte ook dit mij weer menige weken zakgeld, maar ja, voor de goede zaak moet men iets over hebben. En dat ik er wat voor over had en nog heb, zal men nu wel begrijpen! Zoo kon ik op een goeden dag beginnen te trachten de sterrenbeelden te leeren kennen. Reeds jaren daarvoor had ik de menschen weleens hooren spreken over "De Wagen", "De Groote-" 6 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
en "De Kleine Beer", maar dat was dan ook alles. En evenals de meeste menschen, wist ik op geen stukken na, aan welk deel van den hemel die sterrenbeelden te vinden waren. Doch mijn enthousiasme was groot en zou wel een weg weten te vinden om die moeilijkheden te overwinnen. Kan men het schuurtje, waarin ik toen mijn krachten beproefde om den weg te leeren vinden tusschen de sterrenbeelden, als mijn eerste sterrenwachtje beschouwen? Dat is wel wat sterk uitgedrukt, en toch, voor mijn gevoel, is dit eigenlijk de tijd geweest, dat ik mij vertrouwd begon te voelen met alles, wat daarboven te zien is. Daarvóór was het meest lezen en nog eens lezen geweest; thans kwam de eigenlijke periode van "zelf zien". Waaruit bestond nu dat observeeren en zoeken der sterrenbeelden? Mijn ouders hadden, zooals op het platteland overal het geval is, bij hun woning een klein schuurtje van ongeveer 2½ bij 3 meter. Hierin werd tuingereedschap, winterbrandstof enz. bewaard, en hoewel het voor al dien rommel feitelijk te klein was, moest ik daar ook nog een plaatsje in vinden om mijn sterrenkundige aspiraties uit te kunnen leven. En toch... het lukte! Van eenige plankjes maakte ik een tafeltje en bevestigde dit met scharnieren aan den wand, zoodat het overdag naar beneden geklapt kon worden, wanneer men voor allerlei bezigheden in en uit moest loopen, waarbij het dan te veel plaats innam. 's Avonds klapte ik het weer omhoog, zette er een stok onder, en klaar was ik. Er was echter ook nog verlichting noodig, anders kon ik de sterrenconstellaties uit het boek niet vergelijken met die aan den hemel. Een klein petroleum-nachtlampje van het primitieve model, dat toen in gebruik was, bracht uitkomst. Nu ging dit observeeren als volgt in zijn werk. Het licht van het lampje werd zóó laag gedraaid dat de kleine kaartjes in het boek nog juist te zien waren; nu was het zaak, zich de figuren scherp in het geheugen te prenten, om die dan aan den hemel op te zoeken. Dat zich daarbij menigmaal het minder prettige geval voordeed, dat het lampje uitwaaide, zoodra men door de deur naar buiten liep, moest men maar op den koop toe nemen. En toch viel het observeeren op deze wijze erg mee. In ongeveer drie à vier weken was ik zóó ver gevorderd, dat ik zonder moeite de meeste groote sterrenbeelden aan het nachtelijke uitspansel vinden kon. Een aardige ervaring was het ook, nu eens te zien, hoe met het vorderen van den winter andere sterrenbeelden en groepen in het Oosten opkwamen, terwijl in het Westen mij reeds bekende beelden verdwenen. Theoretisch was ik, dank zij "De wonderen des hemels" al aardig op de hoogte, maar dat alles zelf zien, is toch nog iets anders! Nu begreep ik ook, waarom de menschen in de oudheid den hemel bevolkt dachten met allerlei levende wezens, zoowel menschen als dieren, waaruit later de namen der sterrenbeelden ontstaan zijn. Bij menig sterrenbeeld 7 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
is de schikking der sterren zoo gelijkend op het beeld dat zij voorstellen, dat het zeer begrijpelijk is, dat bepaalde groepen die namen gekregen hebben. Voor de vuist weg noem ik er hier eenige: "Orion", "De Tweelingen", "De Stier", "De Zwaan". Als men op die manier den sterrenhemel leert kennen, heeft men ook de voldoening dat men allengs meer bizonderheden ziet dan bij een oppervlakkige beschouwing mogelijk is. Natuurlijk had ik de hoofdstukken over dubbelsterren, veranderlijke sterren, nevelvlekken, sterrenhoopen, kometen en vallende sterren in theorie reeds op mijn eigen manier doorgewerkt. Maar dit alles zelf vinden en zien, is toch eigenlijk pas je ware! Echter deed ik in deze waarnemingsperiode óók eenige onaangename ervaringen op. Niet alleen, dat deze liefhebberij altijd nachtwerk moest zijn, maar het was ook dikwijls bitter koud, vooral 's morgens, tegen den tijd, dat de zon opkomt. Dit waken in koude nachten vooral, ontlokte aan mijn kennissen de ontboezeming, dat ik toch beslist gek moest zijn, want wie gaat er nu een heele nacht, soms zelfs bij vriezend weer, naar de sterren staan kijken! En als hij er nou maar iets mee verdiende, oordeelden ze, maar het kost hem bovendien nog geld ook, als het tenminste waar is, wat hij zegt! Zoo was indertijd de mentaliteit van de menschen en zoo is deze soms ook nu nog wel. Maar laat ik niet van mijn onderwerp afdwalen. Zooals ik boven reeds zeide, beschouwde ik deze periode feitelijk als het begin van mijn amateurschap. Menige bizonderheid van den sterrenhemel heb ik mij toen eigen gemaakt. De dubbelsterren Mizar en Alcor, en 'thèta 1' en 'thèta 2' in de Stier en zoowaar 'epsilon' in de Lier, en nog menige andere, kon ik, gemakkelijk of moeilijk, doch zeker dubbel zien. (kaart 1). De Pleiaden als sterrenhoop: welk een mooi object is dit om eens te probeeren hoeveel sterren men er in tellen kan; in latere jaren zou blijken, dat ik het, met een bepaalde methode van waarneming, tot 14 stuks bracht, terwijl er voor de meeste menschen normaal toch maar 6 te zien zijn. De groote nevelvlek in Andromeda, van den dubbelen sterrenhoop in Perseus en in de Kreeft, kon ik in het voorjaar, volgende op den winter, waarin ik met het observeeren begon, spelenderwijs vinden. Nu heeft het buiten de stad wonen dit voor, dat men, als het 's avonds helder weer is, veel meer ziet dan in de stad en geen last heeft van overmatige verlichting. Daar komt nog bij, dat men bij helder weer, als het ware automatisch, den blik naar boven richt en ook dan de verschillende sterrengroepen observeert, al is het maar terloops. Welk resultaat dit zoo terloops nagaan der sterrenbeelden kan opleveren, zal later nog eenige malen blijken. Bij de bizonderheden, die alle met het bloote oog - dus zonder kijker meer of minder goed te zien zijn, mag ik een bepaalde soort sterren zeker niet vergeten en wel de veranderlijke sterren. Dit zijn sterren, die meestal tamelijk regelmatig van helderheid 8 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
wisselen. Twee mooie voorbeelden daarvan zijn "Algol", een ster in "Perseus" en"o Ceti" of "Mira", "De Wonderlijke". De eerste is op bepaalde tijden veel lichtzwakker dan gewoon, doch blijft altijd voor het bloote oog nog te zien. De tweede is meermalen een heldere ster, die bij haar grootste helderheid goed in het oog valt, terwijl ze in haar kleinste helderheid voor het bloote oog geheel onzichtbaar is. Dit soort sterren zou al, van het begin af, mijn meer dan gewone belangstelling blijven trekken. Op de boven aangegeven manier kon ik dus al heel gauw menige bizonderheid aan den hemel vinden. Het is echter bekend, dat in het genoemde boek "Het rijk der sterren" bij elk sterrenbeeld, naast een historische beschrijving, ook veel bizonderheden gegeven worden, die met het bloote oog niet te zien zijn. Trouwens, het boek is bedoeld als leidraad te dienen voor bezitters van kleine en middelmatige kijkers, hetgeen ook blijkt uit een opgave, achterin, van kijkers, geschikt voor amateurs. Het lag dus voor de hand, dat reeds van het begin af, mijn verlangen uitging naar een kijker, hoe klein die ook slechts zijn mocht. Intusschen had ik mij op mijn manier beholpen om door middel van een "kijker" naar de sterren te zien en wel op de volgende manier. Op de onderneming, waar ik toen als grondarbeider werkte, had ik een mooi stuk gegalvaniseerde waterleidingsbuis gevonden, dat ik van mijn baas mocht houden. Na eenig geknutsel had ik die buis zoodanig gemonteerd, dat zij zoowel heen en weer - "horizontale beweging" - als op en neer - "verticale beweging" - kon draaien, waardoor ik mijn "azimuthaal" gemonteerde kijker gemaakt had. Deze azimuthale beweging voor een kijker zal men later nog wel meer tegenkomen. Doch lenzen zaten er niet in die buis! Mijn observaties bestonden daarin, dat ik probeerde door mijn buis de sterren waar te nemen, die ik in dat kleine stukje hemel te zien kon krijgen. Dit viel in het begin niet mee, doch, na geruimen tijd geëxperimenteerd te hebben, kon ik zonder moeite de sterren door mijn kijker beschouwen. Onnoodig te zeggen, dat ik met dezen kijker geen bizonderheden kon zien, doch ik had althans de voldoening, nu door een kijker aan het werk te zijn. Mijn ideaal bleef echter een echten kijker met lenzen te bezitten. Eindelijk dacht ik mijn wensch te kunnen verwezenlijken. Doch hoe zou ik bedrogen uitkomen! Ik had de gewoonte om op de markten in Amsterdam en Haarlem te zoeken naar dingen, die voor mij van belang konden zijn. Zoo had ik een paar boeken gevonden o. a. Kaiser's "Sterrenhemel", dien goeden ouden vriend, met een daarbij behoorende draaibare sterrenkaart. Ik zal later nog gelegenheid hebben op deze kaart terug te komen. Op een dag, rondneuzende op een dezer markten, vond ik een mooie, groote lens, van wel tien centimeter middellijn, aan den éénen kant mooi plat, aan de andere zijde mooi rond geslepen en in 9 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
het midden zeker wel 3 à 4 c. M. dik. Ik kocht het ding en was er wekenlang mee aan het experimenteeren, doch zonder succes. Onnoodig te zeggen, dat een kijker bouwen met behulp van een halve condensorlens - want dàt was het stuk glas - niet gaat, maar ja, toen wist ik dat nog niet, en met struikelen leert men loopen! Intusschen was ik voortdurend blijven observeeren met mijn "sterrenkijker" zonder lenzen en toch ontdekte ik daar op mijn manier allerlei bizonderheden mee. Deze manier van sterren zien heeft voor mij toch zijn nut gehad, want toen ik later in het bezit kwam van een echten sterrenkijker, was het vrij eenvoudig om verschillende objecten, zonder of slechts met weinig moeite, zóó te "bemikken", dat ik ze voor den kijker kon krijgen en zoodoende het geld, benoodigd voor een zoeker op dezen beteren kijker, voor het koopen van boeken kon gebruiken. Dat ik later toch tot aankoop van een zoeker zou overgaan, lag in den aard der zaak opgesloten; je bent nu eenmaal geen goede amateur, als je er niet steeds op uit bent, je instrumentarium te verbeteren en uit te bouwen! Het bezitten van een goeden, zij het dan ook kleinen kijker, werd een obsessie voor mij, maar hoeveel moeite ik ook deed het geld ervoor bijeen te krijgen, het lukte mij niet. Er zat niets anders op dan te blijven sparen, net zoo lang totdat ik in staat zou zijn, een goede objectief-lens en een oculair te koopen, om daarmede zelf mijn kijker te bouwen. Eindelijk was het toch zoo ver, dat ik mijn eerste goede objectief en één oculair bij een firma in Utrecht kon bestellen. Wat duurde mij den tijd lang, vóór het zoo ver was, dat ik het objectief in mijn bezit had! Een objectief der firma Reinfelder & Hertel in München. Deze firma, die zulke uitermate scherp teekenende objectieven leverde, bestaat helaas niet meer. Nu was het zaak om met dit objectief een volwaardigen kijker te bouwen. Een onverwachte omstandigheid kwam echter de boel voorloopig bederven. Ik was namelijk intusschen opgeroepen voor de loting voor den militairen dienst en trok een zoogenaamd twijfelnummer. De onzekerheid, of ik dienen moest of niet, bleef bestaan tot in 1908, toen ik plotseling bericht kreeg, dat ik op moest komen, juist eenigen tijd, nadat ik mijn objectief en oculair ontvangen had. In den tijd, dat ik mijn plicht ten opzichte van het vaderland vervulde, bleek mij echter maar al te duidelijk, dat het zelf bouwen van een kijker niet zoo gemakkelijk zou zijn. Immers was het een lens van 75 m. M. opening met 114 c. M. brandpuntafstand. Ik voelde als bij ingeving, dat het knoeiwerk zou zijn, daarvoor een cartonnen buis te plakken. Hoe zou ik dat objectief daar goed centrisch in krijgen, en hoe zou ik ook het oculair er zoo in kunnen bevestigen, dat het goed verstelbaar was? Neen, ik voelde dat zulk een onderneming op een desillusie 10 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
uit moest loopen. Daarom bestelde ik eenigen tijd later bij dezelfde firma in Utrecht een mooie, geel koperen buis en liet hiervan geruimen tijd later een complete kijkerbuis voor mijn objectief vervaardigen. Nu was dan eindelijk mijn zoolang gekoesterde wensch vervuld! Nog gauw even een driepoot gemaakt, in dezelfde trant als die, welke ik indertijd gebruikte voor mijn allereersten kijker zonder lenzen. Die behoefde heusch niet aan zulke hooge eischen te voldoen, meende ik, maar wat zou ik ook daar bedrogen mee uitkomen! De zeer geringe bewegingen, die zoo'n zelf in elkaar geflanste driepoot maakt, waren onmerkbaar bij mijn kijker zonder objectief. Met den goeden kijker erop, gaf dat echter moeilijkheden. Zoodra ik het geluk had om een ster of planeet in het veld van den kijker te krijgen, kon ik er zeker van zijn, dat zoo'n object, bij de minste aanraking van den kijker of bij het minste windzuchtje, in het kijkerveld heen en weer stond te springen, met het gevolg, dat het zelfs meestal ineens uit het veld verdwenen was. Dat deze wijze van observeeren niet weinig mijn ergernis opwekte, laat zich denken. Na weer eenige maanden zoo voort getobd te hebben, kon ik echter bij dezelfde Utrechtsche firma een bij mijn kijker passend statief bestellen. En zoo had ik dan eindelijk mijn eersten astronomischen kijker verworven. (foto 2). *** Hoewel ook de opstelling hiervan niet bepaald ideaal was, bleek het geheel toch een in alle opzichten zeer begeerenswaardig instrument voor den amateur, dat bizonder scherpe beelden gaf. Deze eerste kijker zou ik behouden tot in het voorjaar van 1914, toen ik mijn eersteling kon verkoopen om een veel grootere aan te schaffen. Welk een spijt en ergernis, toen eenige jaren later de toenmalige eigenaar het noodzakelijk vond, dit zéér goede objectief uit elkaar te nemen om het zoogenaamd schoon te maken! Zooals wellicht niet algemeen bekend is, bestaat zoo'n objectief-lens uit twee afzonderlijke lenzen, die niet geheel tegen elkaar liggen, dus door een kleine tusschenruimte gescheiden zijn. Op drie plaatsen nu liggen drie kleine staniolplaatjes om die kleine afstand op de juiste maat te houden. Bij het schoonmaken (!) door den nieuwen eigenaar was een der staniolplaatjes zoekgeraakt en hij had dit vervangen door een stukje carton van willekeurige dikte, waardoor hij natuurlijk het objectief bedierf. Toen mij eenigen tijd later verzocht werd te trachten dit euvel te verhelpen, leek mij dit volkomen hopeloos; toch mocht ik, na veel moeite, erin slagen. Dit moge echter een waarschuwing zijn voor vele, vooral pas beginnende amateurs, om vooral met hun vingers van objectieven af te blijven. Ik haal nu juist dit geval aan, omdat het met een 11 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
kijker gebeurde, waaraan ik min of meer gehecht was geraakt, doch meerdere gevallen, soms veel ergere, als het breken van objectieven en spiegels van spiegel-telescopen, zouden mij in latere jaren nog bekend worden. Toen ik dan eindelijk in het bezit was van een goeden Astrokijker, kon ik met observeeren beginnen. Alle mogelijke objecten kregen vanzelfsprekend een beurt en in mijn exemplaar van Kaiser's "Sterrenhemel", kan men, bij de lijst van dubbelsterren, nevels en sterrenhoopen, door de met groene inkt aangebrachte aanteekeningen aan den rand der pagina's, nagaan, hoe ik die objecten met mijn kijker kon zien. Dit is echter een manier van boekhouden, welke sterk te veroordeelen is, want een boek wordt op deze wijze ontsierd; maar bovendien was de boekhouding ook geheel foutief. Door mijn onwetendheid van al dat soort dingen, was mijn handelwijze misschien wel eenigszins te verontschuldigen; ik kende ook niemand, die op dit gebied dezelfde belanstelling had als ik, en die ik kon raadplegen. Ik was in die beginjaren geheel op mijzelf en op de lectuur aangewezen, die ik mij zoo nu en dan kon aanschaffen. *** Het is wel eigenaardig, dat het tot 1910 moest duren, eer ik vernam van het bestaan van een vereeniging van dergelijke belangstellenden, namelijk de "Nederlandsche Vereeniging voor Weer- en Sterrenkunde". Toch duurde het zeker nog wel 5 à 6 maanden, alvorens ik het durfde wagen, mij als lid aan te melden, daar naar mijn meening slechts zeer ontwikkelde personen hiervan lid zouden zijn. Niettemin dateert mijn lidmaatschap van deze vereeniging van 1910. Voor de jaarlijksche contributie kreeg men, ook nu nog, het maandblad "Hemel en Dampkring". Soms werden er ook excursies gemaakt naar de een of andere inrichting op sterrenkundig gebied, terwijl in het winterseizoen bijeenkomsten plaats vonden, waar voordrachten werden gehouden over een of ander onderwerp, dat ons aller belangstelling had. Ik memoreer dit alles, omdat er waarschijnlijk lezers zijn, die nu in dezelfde omstandigheden verkeeren als ik toen. Mochten zij over deze vereeniging en haar werk meer willen weten, dan ben ik gaarne bereid, nadere inlichtingen te verstrekken. Zoo was ik dan lid geworden van het illustere gezelschap, dat zijn ontspanning, of hoe men het noemen wil, hoofdzakelijk in de sterrenkunde zocht. Dat ik erg opzag tegen de eerste bijeenkomsten, kan men zich indenken. Volgens mijn meening, zou het heusch niet meevallen om als arbeidersjongen tusschen al die heeren ingeplant te worden! Toen ik echter eenige keeren zoo'n bijeenkomst bijgewoond had, viel ook dat nogal mee.
12 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
*** Intusschen had zich weer een nieuwe aspiratie in mijn sterrenkunde-studie voorgedaan ik wilde namelijk zelf sterrenkaarten gaan teekenen. Ik was echter wel zoo ver met mijn studie, dat ik wist, dat men hiermede niet kan volstaan met achter een kijker te gaan zitten en op 't oog min of meer groote stippen op papier te zetten om zoo goed mogelijk de juiste stand der sterren ten opzichte van elkaar weer te geven. Neen, deze naïeve voorstelling was ik reeds te boven. Er zijn echter nog vele menschen, die denken dat een sterrenkaart op deze wijze ontstaat! Zooals ik reeds boven aangaf, was het begin van deze teekenperiode het nateekenen van Kaiser's draaibare sterrenkaart. In dien tijd had ik nog nooit iets anders van kijkers of sterrenwachten gezien, dan wat mij in de boeken, die ik toen bezat, onder oogen kwam. Een wensch, waar ik voortdurend aan dacht, was een werkelijke sterrenwacht van nabij en van binnen te zien. Wat zouden daar voor mij vele niet gedachte dingen te bewonderen zijn! Maar hoe zou mij dat kunnen gelukken? Eenvoudig naar Leiden of Utrecht te schrijven, of ik de sterrenwacht eens mocht komen bezichtigen, leek mij wel erg gewaagd. Want wie was ik eigenlijk? In de oogen der heeren ginds natuurlijk een nieuwsgierige, die ook wel eens zoo'n inrichting wilde zien, meer niet. Iemand, die tegen zijn vrienden en kennissen zou kunnen zeggen "ik heb gezien, wat jij niet gezien hebt, ik ben op een sterrenwacht geweest!" Doch welk ander middel bleef mij, een geheel onbekende op dit terrein, over? En op mijn vriendelijk verzoek aan wijlen Prof. Dr. A. A. Nijland ontving ik, tot mijn groote vreugde, zijn toestemming om de sterrenwacht te komen bezichtigen. Zoo huiverig als ik geweest was om dit bezoek aan te vragen, zoo angstig was ik om het te gaan brengen. Mijn geheele leven zal het mij bijblijven, hoe ik op een Zondag naar Utrecht reisde, de sterrenwacht opzocht, die zoo mooi gelegen is aan een Singel, er meermalen omheen wandelde, zonder den moed te hebben, om aan te bellen en te zeggen: "Hier ben ik, laat nu Uw schatten maar eens zien!" Zonder de sterrenwacht, anders dan van buiten gezien te hebben, ging ik naar huis terug! Toen ik weer in Halfweg in mijn eigen omgeving was en mijn zelfvertrouwen herwonnen had, dacht ik bij mijzelf: dat is toch erg, dat kan zoo niet. Daarom schreef ik opnieuw aan Prof. Nijland, als leugentje uit nood verzinnend, dat ik dezen Zondag had moeten werken en verzocht hem beleefd of ik nu eens op een anderen Zondag mocht komen. En weer werd mij zeer bereidwillig een Zondag aangewezen, waarop ik er dan ook geweest ben. Eindelijk! Het angstzweet brak mij soms uit, doch al spoedig werd ik door den professor op mijn gemak ge13 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
steld. Zoo langzamerhand kwam hij er achter, wie en wat ik was, welke aspiraties ik had: kortom, dit was een dag, zooals een mensch er niet veel beleeft! In ons gesprek, hoofdzakelijk door den professor gevoerd - want ik ben nooit erg spraakzaam geweest - bleek, dat ik bezig was met sterrenkaartjes te teekenen en wel naar de "Sternverzeichnis von Ambronn". Hij stelde mij voor, een paar van die geteekende kaarten aan hem ter beoordeling op te sturen, hetgeen ik gaarne deed, zij het dan ook met angst en vreeze. Na eenige veranderingen, die er op aangebracht moesten worden, stelde de professor mij voor om voor hem een veertigtal kaarten te teekenen en wel naar de "Potsdamer Durchmusterung". Wanneer ik dan een of meer bladen klaar had, moest ik deze vergelijken met den hemel, om te controleeren of werkelijk alle sterren van die helderheid, van de grootte 7.5, opgenomen waren. "En," zoo zeide prof. Nijland, "dan heb je ook nog wel eens kans, dat je een nieuwe ster ontdekt." Ik was in het uitspansel wel zoo ver thuis, dat ik heel goed wist, dat je maar niet zoo een nieuwe ster vindt. Daarom dacht ik "ja, professor, U kunt dat nu wel zeggen, maar daar denk ik het mijne van: zooiets zal wel nooit gebeuren". En toch, hoe zou ik een zestal jaren later aan zijn woorden herinnerd worden! Doch hierover later. Dit bezoek aan de sterrenwacht te Utrecht was dus feitelijk de aanleiding tot het eerst-volgende gedeelte van dit boek, waarin ik zal spreken over mijn aspiraties tot het teekenen van sterrenkaarten.
TWEEDE HOOFDSTUK Niet voor niets had ik de hoofdstukken in meerdere boeken doorgewerkt, waarin de sterrenkundige plaatsbepaling werd uiteengezet met noorder- en zuider-declinatie en met zoo en zooveel uur rechte klimming of "A. R." (Ascencio Recta). Hoeveel keeren heb ik niet het draaibare sterrenkaartje, behoorende bij het boek "Kaiser's Sterrenhemel", nageteekend en in welke formaten! Tientallen jaren lang heeft er zoo'n exemplaar gehangen in mijn opeenvolgende sterrenwachtjes. Eén exemplaar is mij nog heel goed in herinnering gebleven. Dit had ik geteekend op een formaat van ongeveer 1½ M. breedte en 2½ M. hoogte; het was natuurlijk onmogelijk om het in onze woonkamer te hangen: een mooi schilderij zou het geweest zijn! Zeker vier of vijf jaar heeft deze kaart dan ook, netjes opgerold, op onzen zolder gelegen, tot er 14 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
eindelijk een behoorlijke plaats voor gevonden was en wel...... in de cantine van een landweerbataljon, toentertijd - 1916 in Huisduinen gelegerd. In die jaren moest ik mijn soldatenplicht vervullen en daardoor kwam ik in 1916 voor ongeveer een jaar in Huisduinen terecht. Na verkregen toestemming van mijn superieuren, hing ik die groote kaart daar op. Ik ging in het najaar van 1916 uit Huisduinen weg, doch weet van anderen, dat de kaart daar tot het einde der mobilisatie heeft gehangen. Nog maar enkele jaren geleden, kreeg ik in mijn huidige sterrenwachtje bezoek en deze bezoekers brachten die kaart ter sprake, niet wetende, dat ik dat ding geteekend had. Zeker wel 8 tot 10 jaar heb ik, voor zoover mijn tijd dat toeliet, kaarten geteekend. Toen was het echter geen nateekenen meer, neen, alle sterren, die men wenschte aan te geven, werden nauwkeurig in een bepaald gradennet op hun juiste plaats gezet en met hun juiste helderheid aangegeven. Dat dit een moeizaam werkje was, kan men begrijpen, als men weet, dat op een 64-tal bladen van ongeveer 50 × 75 c. M. een 30.000 sterren moesten worden aangegeven. Zoo heb ik een compleet stel kaarten van 40 stuks geteekend, alleen van den noordelijken hemel, waarin alle sterren opgenomen waren, die in de "Potsdamer Durchmusterung" waren aangegeven, een aantal van 14000 omvattend. Nóg een compleet stel kaarten, maar dan van den geheelen hemel, zooals die hier in Nederland voor ons zichtbaar is, tot ongeveer 40 graden-zuider declinatie omvattende; daarna teekende ik weer 40 kaarten van ongeveer 50 × 70 c. M. alleen van den noordelijken hemel, waar alleen de sterren op stonden, die nog juist met het bloote oog zichtbaar waren. Het eerste en derde stel kaarten kwamen terecht op de sterrenwacht in Utrecht, waar zij nu nog aanwezig zijn. Die teekende ik, zooals gezegd, op bestelling van wijlen Prof. Dr. A. A. Nijland. Het tweede stel kaarten van 64 stuks belandde op de Treptow-sterrenwacht bij Berlijn. (kaart 2). Dit stel ruilde ik tegen een twintigtal jaargangen van het tijdschrift "Das Weltall" dat daar wordt uitgegeven. Nog een ander stel kaarten van 64 stuks teekende ik naar de sterren-catalogus "Revised Harvard Photometry", die alle sterren omvatte tot de grootte 7.5 tot 40 graden-zuider declinatie, dus den geheelen hier zichtbare hemel (foto 3). Deze atlas van een formaat van ongeveer 35 × 50 c. M. werd in een stevigen linnen stempelband gebonden en is jarenlang in het bezit geweest van een mijner oude vrienden. Toen deze, nu acht jaar geleden, kwam te overlijden, kwam de atlas weer in mijn bezit. Hierin waren opgenomen ongeveer 23000 sterren, bovendien alle nevelvlekken en sterrenhoopen, die in kleinere kijkers zichtbaar waren, alle veranderlijke sterren, die in hun grootste licht de helderheid 8.0 bereikten. Bovendien kwamen er nog een honderdtal kaartjes in voor met de omgeving van bepaalde ver15 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
anderlijke sterren, vaak tot de grootte 13, sterren, waarvoor men, om ze te zien, een flinken grooten kijker noodig heeft. Deze kaartjes had ik echter niet zelf ontworpen, maar waren ontleend aan het standaardwerk op dit gebied, de "Atlas Stellarum Variabilium", (Atlas van veranderlijke sterren). Dit werk, eenig in zijn soort, is voor het eerst uitgegeven in 1908. Er zijn, voor zoover ik weet, 9 deelen van verschenen 1); of er wellicht in den laatsten tijd nog een deel is uitgekomen, is mij niet bekend. Deze geteekende atlas, waaraan ik zeer gehecht was, is, met nog vele andere kaarten, verloren gegaan bij den brand, die enkele jaren geleden mijn sterrenwacht te Halfweg geheel verwoestte. Ook had ik toen een atlas van 80 bladen groot formaat op stapel staan, die ik zou teekenen naar de bekende "Henry Draper catalogue", een sterrencatalogus in 9 deelen, uitgegeven door de "Harvard sterrenwacht". Deze catalogus omvatte niet minder dan 230.000 sterren. Ik heb dit werk echter niet geheel kunnen voltooien, daar ik in den loop dier teekenperiode zooveel te doen kreeg met het vervaardigen van kijkers, dat het teekenwerk er noodgedwongen bij inschieten moest. Want... een dag heeft maar 24 uur, en hoe men het ook draait of keert, slapen moet men toch ook, hoewel ik in die jaren met zeer weinig slaap toe kon! Maanden achtereen drie à vier uur per nacht slapen was zelfs geen uitzondering voor mij. Van deze kaarten had ik er in totaal ongeveer 60 afgeteekend, toen ook deze bij den brand vernietigd werden. Ook had ik nog een complete atlas vervaardigd van 80 kaartjes, waarop alle sterren ter grootte van 6.5 voorkwamen, maar die den geheelen hemel bestreek, dus van noord- tot zuidpool toe. Deze atlas is terecht gekomen op de sterrenwacht van het Vaticaan te Castel Gandolfo. (kaart 3). Nog een bepaalde soort atlas had ik geteekend met alleen de sterren, die met het bloote oog te zien zijn, in 64 bladen. Hierop waren de sterren aangegeven door min of meer grootere zwarte schijven, zoodat men dezen atlas 's nachts in het donker zonder eenige verlichting kon aflezen. Al deze kaarten hadden en hebben een speciale bedoeling gehad. Bij de in den handel zijnde kleinere en groote atlassen zijn de sterren voorgesteld door min of meer groote stippen, al naar gelang hun helderheid dit noodig maakt. De helderste sterren der eerste grootte door groote stippen, de minder heldere door kleinere stippen. Zoo kan men wel een bepaald aantal sterrengrootten overbruggen, b. v. 7 of 8 grootteklassen, maar dikwijls komt het dan nog voor, dat een ster wegens haar fotometrische helderheid juist een grensgeval vormt. Een ster, die b. v. een gemeten (fotometrische) helderheid heeft van 2.45, wordt tot de tweede grootte gerekend, doch een met een helderheid van 2.60 behoort tot de derde grootte. Nog sterker spreekt deze grensgrootte als men getallen 2.49 en 2.51 neemt, dan is het verschil 16 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
maar 0.02 grootteklasse, dus practisch voor het bloote oog niet te zien. Trouwens het verschil van 0.15 grootteklasse, zooals boven vermeld, is alleen maar merkbaar voor hen, die in dat werk geoefend zijn. In de atlassen, die in den handel zijn, is daar geen rekening mee gehouden, daarom had ik in mijn atlassen de gemeten (fotometrische) helderheid tot in de honderdste grootteklasse er bijgeschreven met rooden inkt. Om nu die geteekende kaarten niet te overladen, - immers, voor elke ster waren dan vier teekens noodig, één voor de ster zelf en drie cijfers -, mochten de cijfers niet te groot zijn. Ik geef U de verzekering, lezer, dàt ze niet groot waren, ongeveer 1 m. M. hoog of nog minder. Deze aanwijzing der grootteklasse kon men dan direct aflezen, indien dit noodig was, en daar de cijfers met rooden inkt werden aangebracht, vielen zij bij het kaarten aflezen bij kunstlicht niet zoo op. Daardoor zagen de kaarten er ook geheel niet overladen uit. De neiging tot het teekenen van zulk soort kaarten heb ik ook nu nog. Ik ben er weer aan begonnen, doch of ik het ooit zal kunnen afwerken, zooals ik mij dat voorgesteld heb, is een groote vraag. Onder al deze werkzaamheden door, werd het zelf zien van sterrenbeelden aan den hemel natuurlijk niet achterwege gelaten. Ik kan wel zeggen, dat elk sterrenbeeld in dien tijd door mij "afgegraasd" werd, op zoek naar interessante dubbelsterren, nevelvlekken, sterrenhoopen en veranderlijke sterren. Zooals met alle amateurs, was het ook met mij: de kijker, welke mijn liefste wensch was, moest zoo groot mogelijk van objectief-opening zijn, evenals de vergrooting. Het statief, waarop de kijker moest staan, moest echter eenvoudig zijn, dáárop moest zooveel mogelijk geld bespaard worden om den kijker des te grooter te kunnen koopen. Hoe verkeerd dit was, zou ik later pas ondervinden. Hoewel mijn kijker van destijds, met 75 m. M. opening, voor een amateur al een heel aardig instrument was, ging mijn wensch toch al gauw uit naar een 4 zoller, zooals men die toen noemde. Dat was een kijker met 108 m. M. opening. En reeds in het begin van 1914 kon ik een dergelijken kijker mijn eigendom noemen, nadat ik mijn trouwen 75 m. M. kijker aan een anderen amateur had overgedaan. Wat al illusies had ik mij gemaakt om met dezen grooten kijker belangrijke waarnemingen te doen, en hoe wreed, in dubbel opzicht, zouden deze verstoord worden! Immers, na enkele maanden met mijn nieuwe aanwinst gewerkt te hebben, hadden wij Augustus 1914. Daarmede zou voor mij twee jaar mobilisatieplicht aanbreken. Afgeloopen was het met het sterrenkijken! Midden op de hei, of in het bosch, als ik op wacht stond, kon ik wel naar de sterren kijken, maar ik kon daarbij geen 108 m. M. kijker van bijna 2 M. lengte achter mij aan slepen; die stond vanzelfsprekend thuis, tot niets doen gedoemd. En ik, en met mij 17 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
mijn soldaat-kameraden, stonden elke veertien dagen in een ander grensdorpje op wacht. Dit was in meer dan één opzicht wel een zware tijd. De vergoeding, die in 1914 aan de gezinnen der soldaten gegeven werd, was voor een vrouw en een kind toch verre van voldoende, en daarom zag ik mij genoodzaakt om in den loop van 1916 mijn grooten kijker van de hand te doen. Dat deze stap voor mij nogal iets beteekende, kan een ieder zich indenken. Weg kijker, weg geld! En wat nu? Met welk een hartstocht heb ik mij in dien tijd op het teekenen van sterrenkaarten geworpen! Zou ik ooit weer in het bezit komen van een kijker? Van een 4 zoller zeker niet! (foto 4). Nooit heb ik toen kunnen droomen, dat er, niet eens zooveel jaren later, eenige tientallen door mijn handen zouden gaan, natuurlijk niet tegelijkertijd, maar in den loop der jaren. En evenmin had ik ooit kunnen denken, dat ik dezelfde 4 zoller, die ik in benarde omstandigheden moest verkoopen, in 1941 terug zou krijgen, nadat hij eenige keeren van eigenaar verwisseld was, nu echter zwaar mishandeld. Iedere eigenaar had er op zijn manier iets aan veranderd; verbeterd noemden zij het! Er waren in de periode vóór mijn soldaat worden, wel eenige zeer uitzonderlijke dingen te zien geweest. Ik noem hier de waarneming van drie kometen op denzelfden avond, en nog wel met het bloote oog. Dat waren de kometen 1911 C, F en G, de laatste ook wel genoemd de "Beljawski Komeet". De kometen 1911 C en F had ik reeds eenige weken lang met het bloote oog kunnen volgen, hoewel zij juist op de grens van zichtbaarheid waren, ongeveer der zesde grootte. In de krant las ik toen van het vinden eener heldere komeet van de tweede grootte door Beljawski, een komeet met zeer snelle beweging, die aan den ochtendhemel te zien was geweest en nu wel gauw 's avonds na zonsondergang in het Westen te zien zou zijn. Vol ongeduld wachtte ik tot het 's avonds donker zou zijn, doch ik wachtte eenige avonden achtereen tevergeefs. Op 1 October 1911 echter, was zij buitengewoon gemakkelijk te zien en denzelfden avond kon ik mijn twee oude getrouwe kometen eveneens ontwaren. Ik zeg met opzet "getrouwe" kometen, want deze kon ik ook nog eenige weken achtereen zien. De Beljawskikomeet (1911 G) kon ik echter na 1 October niet meer terugvinden, hoewel het dagen achtereen helder weer was. Hiermede demonstreerde deze, dat kometen echt onbetrouwbare dingen zijn. Later zou ik dat nog meermalen kunnen constateeren, Ook in het jaar daarvoor, in 1910, was er zoo'n hoogtij-periode voor alle amateurs, namelijk door de te verwachten terugkeer van de "Komeet van Halley" in Mei. Maar ook zij was ontrouw! Meende men haar niet reeds in Januari te zien aan den westelijken hemel en wel met een buitengewoon heldere, lange staart, zoodat zij een ieder, die 's avonds buiten was, moest opvallen? 18 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Neen lezers, de komeet van Halley was werkelijk wel op tijd in Mei en hoewel ook een helder en mooi object, was zij in schoonheid lang niet gelijk aan de "Johannesburger komeet", zooals het Januari-verschijnsel later in de literatuur genoemd werd. Deze was dan ook de komeet, die het groote publiek in het algemeen voor de Halley-komeet heeft aangezien, toen al reeds. En haast altijd, als het gesprek over dit soort verschijnselen er toe leidde, heb ik de ervaring opgedaan, dat bijna iedereen deze voorgangster voor Halley's komeet heeft aangezien. Hoewel er in latere jaren, 1914 en 1937, ook nog wel heldere kometen te zien zijn geweest, ongeveer van de grootte 3 en 4, is er toch na 1910 geen enkele meer geweest van zulk een opvallende helderheid; het was, wat men zou kunnen noemen: een "klassieke komeet". Een ander verschijnsel, waarvan ik in die jaren ook nogal veel werk maakte, was het tellen van vallende sterren in Augustus. Hiertoe ging men in een daarvoor geschikten, gemakkelijken stoel, buiten zitten met een zoo vrij mogelijk uitzicht op het Noordoosten, daar waar het sterrenbeeld "Perseus" in Augustus omhoog komt; dan was het zaak om alle vallende sterren te tellen, die men gedurende elk kwartier te zien kon krijgen. Steeds bleek weer, dat men er in den na-nacht aanmerkelijk meer te zien kreeg dan in den voor-nacht. Ik herinner mij nog zeer goed, dat ik in een na-nacht er eens 248 in een uur waarnam. Dit is echter nog maar een betrekkelijk klein aantal, vergeleken bij de duizenden, die enkele gelukkige waarnemers wel eens geteld hebben, als zij toevallig de hoofdgroep van vallende sterren in zoo'n baan konden treffen. Dat dit geluk voor iederen amateur weggelegd kon zijn, zou ik pas veel later, op 9 October 1933, ervaren, toen ik er in den tijd van 20 minuten duizend kon tellen, terwijl ik toch de volstrekte zekerheid had, dat ik er minsterns drie honderd te weinig geteld had, daar zij toen op bepaalde momenten zoo dicht vielen, dat zij zelfs bij benadering niet meer te tellen waren. Inmiddels had ik al geruimen tijd de ervaring opgedaan, dat het observeeren met den kijker in de buitenlucht, blootgesteld aan ieder zuchtje wind, lang niet ideaal was. Het statief van een kijker mag nog zoo goed en stevig zijn, met eenigen wind, hoe weinig ook, is het geen sinecure om een begeerd object in het veld van den kijker te houden. Deze beweegt dan heen en weer en door de vergrooting, welke men gebruikt, wordt die beweging dus óók zooveel maal grooter. Is dit in den zomer al heel lastig, bepaald onhoudbaar wordt het, als men in den winter eenige uren achtereen achter zoo'n kijker zit. Hoe menigmaal heb ik in arren moede, met verkleumde voeten en verstijfde handen, de boel niet moeten opbergen, terwijl het toch voor mijn doel schitterend mooi weer was! Daarom ook vervaardigde ik al betrekkelijk spoedig een gelegen19 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
heid, waardoor ik tenminste voor den wind beschut kon zitten. Ik had van uit elkaar getornde zakken één geheel gemaakt, een soort schipperszeil, van ongeveer 2½ bij 3½ M. en zette dit, aan twee palen gebonden, omhoog tegen een hoek van onze woning of de schuur. Zoo had ik dan een plaats geheel in de luwte, hetgeen eenige verbetering beteekende, hoe gering dan ook. Wel was het onaangenaam om in het begin van den avond deze geheele installatie te moeten opzetten en 's nachts of in den ochtend weer wegnemen. Afdoende was deze schuilplaats zeker niet; dat zou ik eenige keeren op onprettige wijze ondervinden! Nu ging het er maar om, als het 's avonds mooi helder weer was en er stond ook nogal wat wind, uit te maken of het zeil (zoo zal ik het maar noemen) al dan niet opgezet kon worden, want ik wist maar al te goed, dat bij te veel wind de boel wel eens in elkaar kon waaien, hoe goed ik het ook met touwen vastsjorde. Welnu, het is mij dan ook tot tweemaal toe overkomen, dat mijn berekening faalde en het zeil mij en mijn kijker geheel overdekte. Ik was er echter steeds op bedacht, den kijker zooveel mogelijk te beschermen en gelukkig is die er dan ook beide keeren zonder kleerscheuren afgekomen. Wel liep ik zelf eenige ontvellingen aan mijn handen op, maar dat was minder erg, dat groeide wel weer dicht. Niettemin had ik er met deze twee keeren toch genoeg van en heb toen deze beschutting (!) definitief afgeschaft. Maar de wensch om een eigen thuis te hebben liet mij toch niet geheel los. Niet alleen om er den kijker in te kunnen neerzetten en 's avonds vanuit zoo'n sterrenwachtje (groot woord!) te kunnen observeeren, maar ook om daar mijn teekenwerk in te kunnen voortzetten en de nu al aardig uitgebreide boekenschat onder te brengen. Tot nu toe had de kijker overdag een onderkomen in een oud, bouwvallig schuurtje in gezelschap van konijnenhokken, timmergereedschap en meer voorwerpen, die zeker minder geschikt zijn om zoo'n mooi en gemakkelijk kwetsbaar instrument bij neer te zetten. Daar kwam nog bij, dat mijn huisgenooten hier vanzelfsprekend den ganschen dag in en uit moesten loopen om huishoudelijke bezigheden te verrichten. Het was dus een toestand, die niet bestendigd kon worden. Ook het teekenwerk, dat ik tot nu toe in de huiskamer of in een klein benauwd zolderkamertje verrichtte, vroeg heel dringend om een betere huisvesting. Maar wat moet men beginnen, als het inkomen voor man, vrouw en kind f 12.- à f 13.- per week bedraagt en zelfs dat nog lang niet altijd voor een los werkman als ik. Het is dan zaak om elk dubbeltje terdege om te keeren, voor het de deur uitgaat. Toch kon ik er na een klein jaartje aan beginnen, mijn eerste eigen sterrenwachtje te gaan timmeren. Het was heusch geen ruime behuizing, verre van dat! De grond20 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
oppervlakte was slechts 2 bij 3 M., een gedeelte hiervan 2 bij 2 M., waarop de kijker kwam te staan en een stuk van 1 bij 2 M. voor en primitieve klaptafel. *** Aan den wand, links en rechts en boven de tafel, waren eenige planken voor het opbergen van boeken en teekenwerk. Boven den kijker bevond zich een plat dak, dat 's avonds weggeschoven kon worden. Men ziet, het was uiterst eenvoudig, maar toch wel doelmatig voor zulke kleinere kijkers. Het duurde maar een paar weken en de nieuwe "Sterrenwacht" stond kant en klaar. Ik had nu voor mijn benoodigdheden een eigen behuizing, doch wegens mijn krappe beurs konden de buitenwanden alleen uit planken opgetrokken worden. In den winter, als het vocht alle hout uit doet zetten, waren deze wanden dus wel dicht, maar in den zomer, als de zon er geregeld op stond te stralen, kon men er aan alle kanten doorheen kijken. Er kon geen vloer in komen, dus de bodem bestond uit de vast aangestampte aarde, welke in het natte jaargetijde week en soms zelfs modderig was. Toch was ik blij, dat ik eindelijk met mijn heele uitrusting een onderkomen had, Ik zat hier nog niet lang, toen ik er, in het begin van 1914, mijn nieuw verworven 108 m. M. kijker van bijna 2 M. lengte in onder moest brengen. Men kan dus wel nagaan, dat dit onderkomen van den beginne af al te klein was. Hiervan zou ik echter niet al te veel last hebben, om de eenvoudige reden, dat ik er na eenige maanden door de mobilisatie van 1914 voor twee jaar uit verdreven werd. Het hinderde mij, dat de boel daar in menig opzicht zou kunnen bederven en toen ik dan ook, nadat geruimen tijd de verloven waren ingetrokken geweest, voor het eerst weer met verlof thuis kwam, was het erbarmelijk om te zien, hoe de meeste boeken waren aangetast door vocht en schimmel. En aan den kijker waren enkele ijzer- en staaldeelen flink door roest aangetast. Nu had ik dat wel kunnen voorkomen door den kijker en de boeken gedurende de mobilisatie weer in de huiskamer of desnoods op zolder te bergen, doch "er was nu immers toch een eigen huisje om dien rommel op te bergen"! Gedurende mijn tweejarigen mobilisatietijd was ik natuurlijk gedoemd alles aan kant te zetten. Wel kon ik nog verschillende boeken doorwerken, want wij hadden in onze kwartieren over veel vrijen tijd te beschikken. Door den nood gedwongen, moest ik, zooals ik reeds vertelde mijn 108 m. M. kijker verkoopen en was zoodoende genoodzaakt ook na de mobilisatie nog ongeveer een jaar lang mijn beschouwen van den sterrenhemel zonder kijker voort te zetten.
21 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
DERDE HOOFDSTUK Hoofdzakelijk interesseerde mij de waarneming der veranderlijke sterren. Want is het, goed beschouwd, geen fantastisch verschijnsel, dat, om welke reden dan ook, het licht van zulk een ster, die zoo ontzagwekkend groot is, den eenen tijd veel helderder kan zijn dan den anderen? Het zijn toch geen petroleumlampjes, die men naar believen helder of zwak kan laten branden. Daar moet toch een bepaalde oorzaak voor zijn! Die oorzaak op te sporen, is het doel der waarneming van dit soort sterren. Nu is het met dezen tak der sterrenkunde zoo gesteld, dat enkele losse waarnemingen of een korte reeks, betrekkelijk weinig of geen wetenschappelijke waarde hebben. Lang achtereen voortgezet, zoo mogelijk met een en hetzelfde instrument, hebben zij echter wèl wetenschappelijke waarde. Dit alles wist ik ook reeds toen maar al te goed. Hoe vaak ben ik niet vol moed begonnen om deze waarnemingen zoo lang mogelijk door te zetten en hoe vaak heb ik ze noodgedwongen weer moeten opgeven. Soms kon ik het enkele maanden achtereen doen, één keer zelfs anderhalf jaar, maar telkenmale kwamen er, met langere of kortere tusschenpoozen, werkzaamheden, die ik overdag bij mijn patroon moest verrichten, welke mij zoo vermoeiden, dat ik 's avonds bij mijn thuiskomst niet meer in staat was eenig werk te doen. Ik ken amateurs in het buitenland, hoofdzakelijk in Duitschland, die jarenlang hetzelfde programma konden doorvoeren, doch de een is ingenieur, de andere leeraar aan een middelbare school enz. Niet een is er bij, wiens werk het is, den geheelen dag in den grond te staan graven, in de bagger te hoozen, in de beton te staan scheppen, of den ganschen dag met een kruiwagen grond heen en weer te rijden! En dit zijn nu eenmaal mijn omstandigheden, die er niet zoo gemakkelijk toe leiden om dan nogeens een uur of drie, vier van de zoo noodige nachtrust af te nemen, of deze rust den geheelen nacht te missen. En toch - hoeveel nachten heb ik niet aan dit werk opgeofferd, zonder er ook maar één oogenblik spijt van gehad te hebben! Telkens weer bleek mij, dat er ook met het bloote oog, zonder kijker dus, veel wetenswaardigs aan den hemel te zien is voor hem, die daar speciaal op letten wil. Ik heb eens ergens gelezen, dat Copernicus zich er op zijn sterfbed nog over beklaagde, dat hij nimmer de planeet Mercurius had gezien. Nu is het een feit, dat deze planeet niet zoo gemakkelijk waarneembaar is, daar hij altijd dicht in de buurt van de zon gezocht moet worden, hetzij 's avonds bij zonsondergang of 's morgens voor zij opkomt. Doch 22 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
als men er goed op letten wil, dan lukt het vaker dan men verwachten zou, om ook deze planeet te zien. In een elongatie heb ik hem zelfs drie weken achtereen kunnen waarnemen, met een onderbreking van slechts drie dagen door bewolking. Zeer opvallend, ook voor een leek, is de zeer snelle beweging ten opzichte van de sterren, waarbij hij in de buurt staat, zooals mij weer een ochtend of zes in November 1941 bleek, toen hij in de buurt van de ster Spica, in het sterrenbeeld de Maagd, zijn weg aan den hemel zocht. Een zeer interessante verschijning aan den ochtendhemel maakte ik ook mee, in den tijd, dat ik noodgedwongen mijn kijker moest missen. Toen was aan den ochtendhemel de planeet Venus te zien; daar deze verder dan de zon af staat, is haar beweging tusschen de sterren door veel langzamer dan die van de planeet Mercurius. Elke ochtend - mijn dagelijksche werkzaamheden leidden ertoe, dat ik iederen morgen zoo vroeg uit de veeren was - kon ik duidelijk zien, hoe Mercurius Venus inhaalde, en haar daarna voorbijliep. Boven Venus gekomen, bescheef Mercurius een boogje, keerde om en liep aan de andere zijde Venus weer voorbij, om, na verloop van een dag of tien, in de stralen der opkomende zon te verdwijnen. Op deze wijze ziet men als het ware zoo'n planeet mooie lussen aan den hemel afleggen, hoewel dit in werkelijkheid niet zoo is, daar deze slechts een gevolg zijn van de samengestelde baanbeweging der aarde en van - in dit geval Mercurius. Ook is het een zeer interessante ervaring voor een leek, als men overdag, bij helder weer en volle zonneschijn, met het bloote oog, de planeet Venus heel gemakkelijk kan zien. Als ik de menschen, met wie ik overdag werkte daar wel eens attent op maakte, waren zij steeds zeer verwonderd en vroegen zich af hoe dit mogelijk was. Het lukt zelfs nog om Venus met het bloote oog te zien een dag of 10-12 voordat zij met de zon gelijk op en onder gaat, zooals mij eenige keeren is gebleken. Hebben alle amateurs er zich wel eens van overtuigd, door waarneming van de beweging van de maan aan den hemel, dat de volle maan soms heel laag boven den horizon komt, in het Zuiden, maar ook zeer hoog kan stijgen, bijna zou ik zeggen, recht boven je hoofd? Door een eenvoudige redeneering kan men dat ook wel aantoonen, maar dit in den loop der jaren zelf met het oog te vervolgen en er steeds attent op te blijven, is toch leerzamer. Wij in Nederland, wonen ongeveer op 52 graden Noorderbreedte; dus de noordpool staat hier 52 graden hoog aan den hemel (teekening A). Die is, voor ons Noorderlingen, zeer goed merkbaar aangewezen door de Poolster (de Kleine Beer). Voegt men bij deze 52 graden nog 90 graden dan komt men in het vlak van den aequator. Nu maakt de ecliptica of aardbaan ongeveer een hoek van 23 graden 23 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
met den aequator, dus op een bepaalde plaats aan den hemel komt de ecliptica 113 graden van den pool af te liggen. Daar nu de baan van de maan nog ongeveer een hoek van 5 graden met de ecliptica maakt, kan het meest zuidelijke punt van de maanbaan 118 graden van den pool af komen te liggen. Daarbij nog gerekend de 52 graden poolhoogte, maakt met elkaar ongeveer 170 graden. Omdat een halve cirkel, in ons geval het hemelgewelf, 180 graden is, kàn het gebeuren, dat de volle maan maar ongeveer 10 graden boven den horizon staat, een hoogte, die ongeveer overeenkomt met twintig maal de middellijn van de maan. Ik ben ervan overtuigd, dat zeer vele amateurs dezen toestand, welke ongeveer éénmaal in de 18 jaar voorkomt, nooit, of maar zelden gezien zullen hebben. Met deze en dergelijke waarnemingen moest ik mij bezighouden in den tijd, dat ik geen kijker kon hebben. Het spreekt daarom vanzelf, dat ik op allerlei middelen zon om weer aan een behoorlijk instrument te komen. Hoe ik echter ook mijn best deed, door allerlei omstandigheden werd het einde 1917, voordat ik weer in het bezit van een 75 m. M. kijker der firma Steinheil kon komen. Het optische vermogen ervan was dus gelijk aan dat van den allereersten kijker, dien ik gehad had, den 75 m. M. Reinfelder en Hertel. Deze Steinheil-kijker had echter een betere monteering door zijn parallactische opstelling; hij stond echter op een laag tafel-statief. Daarom was ik genoodzaakt om nog een soort tafeltje te gebruiken, waarop de kijker tijdens het waarnemen moest staan. Nu kon ik tenminste, mijn oude richting volgend, mij weer bezighouden met de waarneming van een dertigtal veranderlijke sterren. Hoewel ook nu mijn dagelijksche werkzaamheden zwaar waren, kon ik deze waarneming toch ruim een jaar voortzetten. Toen kwam er weer een periode, dat ik mijn nachtelijke waarnemingen moest afbreken, om mijn dagelijksch werk te kunnen blijven volhouden. Inmiddels had ik ook al eens kennis gemaakt met het verschijnsel der "Nieuwe sterren" ("Novae"). In 1912 immers, was er al zoo'n nieuwe (?) ster verschenen in het sterrenbeeld "De Tweelingen". Ik stond niet vreemd tegenover dit verschijnsel, doch had er in het minst geen vermoeden van, dat ik, zoo spoedig reeds, ook zou behooren tot een aantal waarnemers, die allen op denzelfden avond een heldere, nieuwe ster vonden in het sterrenbeeld "De Arend". (kaartje 4). En de Nederlanders, die van deze verschijning (!) getuigen waren, bleken zelfs drie in getal te zijn, daar ook de Heeren Luyten uit Deventer, thans professor aan de sterrenwacht in Minesota, en de Heer Vogelzang, destijds te Veendam, deze "Nova" ontdekten. Nu hebben vooral leeken een veel te groote dunk van dat vinden 24 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
of ontdekken van zoo'n nieuwe ster. Zij toch verkeeren vaak in de meening, dat men nacht in, nacht uit achter een kijker zit te zoeken naar een nieuwe ster. Zou men echter deze methode toepassen, dan zou men, ik ben ervan overtuigd, - indien dit mogelijk ware - duizenden jaren achtereen kunnen zoeken zonder een nieuwe ster gevonden te hebben. Neen, de klassieke methode voor het vinden van een nieuwe ster bestaat daarin, dat men ten eerste min of meer vertrouwd moet zijn met de constellatie der sterrenbeelden, - vooral in den Melkweg, daar deze nieuwe sterren zoo goed als alle in het vlak van den Melkweg verschijnen - en ten tweede moet men geluk, zelfs zeer veel geluk hebben. Men kan aan het observeeren zijn aan den noordelijken kant van den hemel, en er kan plotseling dienzelfden avond of nacht aan den zuidelijken hemel een nieuwe ster verschijnen, maar dan zal men deze niet zien. Is men toevallig met waarnemingen van anderen aard bezig en is er juist zoo'n nieuwe (?) ster verschenen, vlak bij de plaats dezer waarneming, dan is er kans, dat men tot de ontdekkers van den nieuweling behoort. Hieruit kunt U dus gevoeglijk concludeeren, dat het vinden van zoo'n nieuwe ster in het geheel geen bekroning is van min of meer intensen arbeid. De omstandigheden, waaronder ik deze "Nova" vond, waren als volgt: Het gebeurde in dien tijd vrij veel, dat ik, vooral als het overdag warm was geweest, zittend of liggend in het gras verpoozing zocht. Ook dien avond gebeurde dat en, het bloed kruipt waar het niet gaan kan, ik lette erop wanneer men met het bloote oog in de schemering de eerste heldere sterren kan zien opduiken. Dat is al heel vroeg! De sterren Wega en Altair had ik al kunnen vinden, Deneb in de Zwaan was juist even zichtbaar; nu wilde ik probeeren of ik Antares in de Schorpioen kon vinden, die vrijwel op dezelfde hoogte boven den horizon moest staan, doch veel zuidelijker. Terwijl ik zoo, als het ware mijn blik zwevend liet gaan op dezelfde hoogte als Altair, in de richting van Antares, stootte ik op deze heldere, nieuwe ster, die niet eens zoo ver van Altair af stond. U kunt begrijpen, dat ik ten zeerste verwonderd was, daar ik heel goed wist, dat in die omgeving geen zóó heldere ster staan kon. Na de atlassen van Heis en Schurig, en daarna de betreffende kaart der "Bonner Durchmusterung" te hebben nagezien, stond het voor mij vast, dat deze ster een nieuweling moest zijn. Hieruit blijkt dus, dat er niet moeizaam naar gezocht werd, het ontdekken was louter toeval. Alleen het genoegen van altijd maar weer naar de sterrenhemel te kijken, bij alle voorkomende gelegenheid, was de oorzaak van deze twijfelachige verdienste! *** 25 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Was inmiddels mijn reputatie als "Sterrenkijker" in mijn omgeving min of meer gevestigd, nu werd het in breeder kring bekend, dat daar in Halfweg zoo'n "uitzonderlijk" iemand woonde, die overdag naar den grond en 's nachts naar de sterren keek, en dat die man een nieuwe ster had ontdekt. Ik kreeg den indruk, dat men in mijn omgeving nu minder smalend sprak over "die halve gare", die altijd maar "met zijn kop omhoog naar de sterren liep te kijken". In datzelfde jaar hield ik mij ook bezig met het tellen der sterren, die met het bloote oog te zien waren. Uit ervaring wist ik al, dat ik alle sterren der grootte 6.5, die in "Ambronn's Sternverzeichnis" waren aangegeven, met het bloote oog heel goed zien kon. Nu had ik bij mijn teekenwerk ook een atlas liggen in 40 bladen, alléén van den noordelijken hemel, waarop alle sterren tot de grootte 6.5 voorkwamen als min of meer grootere inktvlakken (schijfjes). Deze kaarten nu waren met het bloote oog 's nachts zonder kunstlicht af te lezen, hetgeen bij het teekenen de bedoeling was geweest. Nu bestond het tellen der sterren daarin, dat ik die kaarten met den hemel vergeleek. Meende ik op een bepaalde plaats, tusschen de min of meer heldere sterren, die op de kaart stonden, nog een zwakkere ster te zien, dan werd op die plaats de ster zoo nauwkeurig mogelijk aangeteekend met een bepaald teeken, b. v. O. Voorts werd vermeld op welken datum dat gebeurde en hoe de doorzichtigheid van de lucht was. Zoo'n zelfde kaart nu werd op drie verschillende avonden of nachten, soms ver uiteenliggend, met den hemel vergeleken en dan werd er op iederen waarnemingsavond een ander teeken gezet voor de sterren, die men meer meende te zien dan op die kaarten voorkwamen. Kwamen er nu drie van die verschillende teekens overeen wat hun plaats betrof, dan concludeerde ik daaruit, dat ik met zekerheid op die plaats nog een ster zien kon. Dit werd altijd bevestigd door de plaats van zoo'n ster uit een catalogus van de "Harvard Sterrenwacht", waar alle sterren der grootte 7.5 in stonden. Waren er twee van die teekens, die overeenkwamen met de werkelijke plaats van een ster, dan waren dit twijfelgevallen. Die sterren kon ik dan soms niet en soms wel zien. Was er maar één teeken op de kaart aangegeven, dan verwierp ik die waarneming. Zoo werkende, kon ik op elke kaart een tamelijk groot aantal sterren méér zien, dan er aangegeven waren. Het kwam maar zelden voor, dat ik zonder onderbreken een kaart met den hemel kon vergelijken, daar één zoo'n vergelijking een heelen tijd in beslag nam. Nu kwam het dikwijls voor, dat, door opkomende bewolking de waarneming moest worden afgebroken, en waar ik dan moest ophouden, trok ik een potlood26 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
lijn van de eene ster naar de andere. Bij een daaropvolgende waarneming bedekte ik het reeds waargenomen gedeelte met een stuk donker papier, waardoor dat gedeelte niet meer te zien was, om te voorkomen, dat ik dit reeds geobserveerde gedeelte nog eens doornam. Het was de bedoeling, dat ik de geheel hier in Nederland in den loop van een jaar zichtbaren hemel met deze kaarten zou vergelijken. In een werkeloosheidsperiode met deze taak begonnen, kreeg ik echter na verloop van tijd weer zulk zwaar werk, dat alle andere dingen er bij moesten inschieten. Dat zulke omstandigheden weleens ontmoedigend werkten, kunt U gemakkelijk begrijpen. Het aldus vergeleken deel van den hemel. negen kaarten, omvattende 30 graden rond om de noordpool, is nog in druk verschenen door de goede zorgen van de "Amsterdamsche Weer- en Sterrenkundige Kring". Juist in deze periode, eind 1918, zou een voor de geheele wereld uiterst belangrijke gebeurtenis plaats vinden - het einde van den grooten Wereldoorlog. Weinig kon ik vermoeden, dat voor mij persoonlijk een nog grootere verandering zou plaats grijpen. Ik had mij al min of meer vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat ik waarschijnlijk nimmer een grooteren kijker zou krijgen dan de 75 m. M. Steinheil. En toch zou dat betrekkelijk spoedig op opzienbarende wijze geschieden. Hoe dikwijls had ik tijdens mijn werk, of als ik eenzaam in mijn kleine sterrenwachtje aan het kijken was, er over nagedacht, hoe het wel zou zijn, als ik met een behoorlijk parallactisch gemonteerde 4 zoller, 108 m. M. kijker, kon werken. Allerlei fantasieën over ongekende waarnemingsmogelijkheden stonden mij voor den geest. Wat moesten die amateurs, die over ruime geldmiddelen beschikten en er een compleet modern observatorium op na konden houden, toch gelukkige menschen zijn! Later, veel later zou ik leeren inzien, dat een groot deel van dat geluk ook gelegen kan zijn in de moeite, den arbeid, het overleg om in het bezit van een betrekkelijk compleet observatorium te komen. Het is weliswaar een eenigszins afgezaagd gezegde, dat hetgeen men zonder veel opoffering bekomen kan in den regel niet erg gewaardeerd wordt, maar toch ligt er veel waars in. In de nu achter mij liggende periode, had ik uit den aard der zaak tot in den treure zitten neuzen in allerlei catalogi, prijslijsten e. d. van wel alle Duitsche firma's, die astro-instrumenten vervaardigden, tegen prijzen, die vanzelfsprekend voor mij niet te betalen waren. Het gevolg hiervan was echter, dat ik tamelijk goed thuis raakte in allerlei technische uitdrukkingen op dit gebied in de Duitsche taal. Daarom ook had ik mij al eenige jaren geabonneerd op een Duitsch tijdschrift, handelend over sterrenkunde, "Sirius" (thans 27 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
reeds lang opgeheven). Daar ik hierin op alle mogelijke gelegen en ongelegen tijden zat te studeeren, tot ergernis vaak van mijn huisgenooten, kon ik in betrekkelijk korten tijd de Duitsche taal voldoende lezen. Het gebeurde een enkele maal, dat er in dat tijdschrijft kijkers te koop werden aangeboden, soms kleinere, soms groote, doch meestal tegen prijzen, die toch nog boven mijn bereik lagen. Daarbij kwam dan nog het risico of de kwaliteit wel goed was. Welnu, in de winter van 1918 op 1919 verscheen er weer een advertentie, waarin een 140 m. M. kijker te koop werd aangeboden en tegen een zeer lagen prijs. Dat was wat voor mij! Maar de kwaliteit? Ik besloot het risico te nemen. Na eenig heen en weer gecorrespondeer, kocht ik den kijker, al verontrustte mij de algemeen geldende voorwaarde, de koopsom vooruit te zenden, wel eenigszins. Door een duplicaat-vrachtbrief wist ik, dat de eigenaar den kijker afgezonden had, dus dat was in orde. Doch hoe schrok ik, toen ik een dag of acht later bericht kreeg, dat de kijker wel aan de Duitsche grens lag, doch er op order van een of andere instantie, die den uitvoer van dergelijke voorwerpen controleerde, niet over mocht, omdat de prijs te laag was. Mijn oordeel over den verkooper was toen niet al te gunstig, dat verzeker ik U. Echter moest ik, na verloop van enkele weken, mijn bittere, aan hem gerichte woorden herroepen. Het bleek al spoedig, toen ik in die dagen naar Berlijn gereisd was, dat ik met een betrouwbaar man, een zeer reëel mensch, te doen had. Nadat de moeilijkheden over den uitvoer van den kijker overwonnen waren, kon dus mijn nieuwe aanwinst, een refractor, parallactisch gemonteerd, en nog wel zoo'n groote, 140 m. M. opening in mijn bezit komen. De verkooper bleek een uitermate bekwaam instrumentmaker te zijn, die de 140 m. M. kijker voor zichzelf gebouwd had en hem nu verkoopen moest, om dezelfde reden, als ik in 1916 mijn 108 m. M. kijker van de hand had moeten doen. Dat ik zelf naar Berlijn was gereisd, hetgeen mij dank zij de lage valuta in dien tijd, mogelijk was, diende om den uitvoer te regelen, doch had bovendien, zooals later bleek, nog een goede zijde en wel de kennismaking met den verkooper. Deze leidde er namelijk toe, dat ik hier in Nederland probeerde amateur-kijkers te verkoopen, door mijn nieuwen Berlijnschen kennis geconstrueerd en aan mij geleverd. Ik hoor het mijn broer nog zeggen, nadat ik den eersten kijker, welke ik voor den verkoop ontvangen had, al eenige maanden tevergeefs probeerde te verkoopen: "Jongen, die raak je nooit meer kwijt!" Soms twijfelde ik er zelf ook wel eens even aan, doch na verloop van vier maanden, vond ik toch een kooper. Deze, ook een amateur, was de zoon van een wijnhandelaar en is nu reeds vele jaren verbonden aan een der grootste Amerikaansche sterrenwachten. 28 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
De zakelijke relatie tusschen den Berlijnschen instrumentmaker en mij duurde van den winter 1918-1919 tot 1926. Hoeveel amateur-kijkers er in dien tijd van Duitschland naar hier kwamen, zou ik niet zoo precies meer kunnen zeggen, doch het was een heel aantal! Niet zelden gebeurde het, dat ik er vijftien in voorraad had. *** Dat langzamerhand mijn eerste houten sterrenwachtje van 2 × 3 M. veel te klein geworden was, laat zich denken. Het had dan ook al eenigen tijd plaats moeten maken voor een nieuw en grooter, en wel een van 3 × 5 M. Nu dacht ik dan een zeer voldoende ruimte te hebben, niet alleen voor het opbergen van kijkers, die ik voor eventueele koopers in voorraad had, doch ook om met de verworven 140 m. M. kijker te observeeren. Hoe anders echter zou het uitkomen! Want waren het in het begin slechts 3 à 4 kijkers, welke bij mij in depôt waren, al betrekkelijk gauw waren het er 15, zooals ik reeds zei. En hoe ik die dingen ook demonteerde en in alle mogelijke hoekjes wegstopte, vaak was het onmogelijk, zich om te keeren, zonder zich te stooten aan kijkers of statieven. Als ik 's avonds wilde observeeren, dan moest ik eerst een aantal statieven naar buiten brengen, eer ik mij eenigermate kon bewegen. Deze toestand had zijn voordeel, doch ook zeer ernstige bezwaren. Het voordeel was, dat ik over een, voor een amateur, grooten, goed opgestelden kijker beschikte en door den verkoop mij financieel wat ruimer kon bewegen, hetgeen mij zeer wel te pas kwam. Het nadeel was, dat ik, naast mijn dagelijksch werk als grond- en betonwerker, zoo in actie was met kisten van het spoor halen, uitpakken, weer inpakken enz. enz., dat er door vermoeidheid dikwijls niet veel komen kon van waarnemen, vooral in den zomer, als de nachten heel kort zijn. Verschillende merkwaardige voorvallen maakte ik in deze periode mee. Zoo kwam er eens een aspirant-kooper voor een kijker bij mij, die per saldo geen kijker kocht, doch, nadat wij heel den middag over de mogelijkheden van invoer van instrumenten en wat daarmede samenhangt, hadden gesproken, voorstelde, mij een bedrag van f 5000.- te leenen, renteloos, om daarmee dien handel uit te breiden, ook in andere instrumenten en de winst dan samen te deelen. Ik weet nog niet goed waarom, doch ik wilde er niet aan beginnen. Zat hier misschien een addertje onder het gras? Ik geloof, dat ik vaag deze gedachte had, misschien onbewust, ofschoon er toch geen aanleiding voor was. Een ander eigenaardig voorval was, dat ik van iemand de uitnoodiging kreeg, aan een derden persoon prijsopgave te doen 29 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
van eenige kijkers, welke ik kon leveren. 's Nachts om 12 uur deed ik nog deze prijsgave op de post, reeds den volgende dag, ontving ik de koopsom voor den duursten kijker, welke ik aangeboden had, en de daarop volgende dag had ik den betreffenden kijker al verzonden. Noch voor, noch na dien koop heb ik ooit meer iets van dien kooper gehoord. Deze tijd van hoog-conjunctuur is eigenlijk wel de grondslag geweest voor mijn sterrenwachtje, zooals het vóór de brand was ingericht. Als ik met menschen, die ik tamelijk goed ken, er wel eens over spreek, dan drukken zij er soms hun verbazing over uit, dat ik, "als gewoon los werkman met lange werkeloosheidsperioden", er zoo'n inrichting op na kon houden. Als ik dan echter de geschiedenis van het ontstaan dezer "inrichting" vertel, wordt het geval begrijpelijk. Ik droeg er steeds zorg voor, dat de verkochte kijkers direct door andere werden vervangen of wel door onderdeelen om kijkers te maken, zoodat mijn voorraad op peil bleef. Zooals ik reeds mededeelde, duurde de relatie met den instrumentmaker tot 1926. Inmiddels had ik weer zoo te kampen gekregen met ruimtegebrek in mijn tweede sterrenwachtje van 3 × 5 M., dat ik besloot om weer een ander en grooter te bouwen en wel een van 4 × 8 M., te verdeelen in twee kamertjes van 4 × 4 M.; het eene voor bibliotheek en bergruimte voor kijkers en het andere voor den grooten kijker, bekroond door een draaibaren koepel. De in den winter van 1918 op 1919 verworven 140 m. M. refractor was intusschen al weer van eigenaar verwisseld en nu had ik de beschikking gekregen over een 148 m. M. apochromatischen kijker met een betere parallactische monteering dan de voorgaande. Deze kijker vroeg ook om meer bewegingsvrijheid dan de vorige, een dwingende reden dus om tot nieuwbouw over te gaan. Ook het sterrenwachtje van 3 × 5 M. bestond nog maar uit een enkel planken beschot, waardoor men 's zomers van binnenuit door de ontstane kieren naar buiten kon kijken. Daar ik, door de nu wat gunstiger financieelen toestand, in staat was een bouwsel van betere kwaliteit op te richten, besloot ik, aan de binnenzijde een extra houten beschot aan te brengen. Zoodoende werd een geheel dichte wand verkregen, hetgeen de praktijk later ook uitwees. De woning, die ik destijds bewoonde, was een huurwoning, per week gehuurd van een oude weduwe en het was niet uitgesloten, dat, als de eigenaresse kwam te overlijden, ik het huurhuis zou moeten verlaten, wegens verandering van eigenaar. Later geschiedde dit inderdaad. Daarom moest er rekening mee gehouden worden, dat de nieuw te bouwen sterrenwacht betrekkelijk gemakkelijk uit elkaar genomen kon worden, om - zoo noodig - mee te kunnen nemen 30 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
naar een nieuwe woning. Had ik met deze mogelijkheid geen rekening behoeven te houden, dan zou ik zeker het nieuwe gebouwtje in steen opgetrokken hebben, hetgeen de duurzaamheid verhoogd zou hebben, terwijl de bouwkosten niet aanmerkelijk hooger geweest zouden zijn. Zooals echter de toestand nu was, moest ik mij aan houtbouw houden. Het gebouwtje met een dubbel beschot, alles zeer solide betimmerd, en met een betonfundeering, kon ik tusschen mijn dagelijksch werk door, in 4 weken tijds optrekken. Hierbij is echter de draaibare koepel, een trommelconstructie, niet medegerekend. Aan een werkelijken koepel, dat is een zuiver halve bol, dorst ik mij nog niet te wagen. Er waren daaraan voor mij toen nog zooveel constructieve bezwaren verbonden, dat deze mij terughielden. Toch vorderde het bouwen van die trommel alleen nog twee weken, zoodat de bouwtijd van het geheel zes weken bedroeg. (foto 5). In dit gebouwtje zou ik wel tot in lengte van dagen mijn thuis gevonden hebben, als het niet in den winter van 1939 geheel door brand verwoest was. Toen ik na verloop van twee jaar een andere woning moest betrekken, kon ik mijn "sterrenhuisje" meenemen. Gemakkelijk was dat overbrengen overigens niet; schotten van 2.30 M. hoogte en ruim 8 M. lengte, plus de draaibare trommel van circa 4 M. in doorsnee, laten zich niet zoo gemakkelijk verplaatsen, doch in 1926 was alles weer "bedrijfsvaardig" opgesteld. Gedurende deze periode, waarin ik uit Duitschland kijkers van 45 m. M. tot 160 m. M. opening toe, betrok, raakte ik ook bekend met zoo goed als alle Nederlandsche amateurs, hetzij persoonlijk, hetzij door correspondentie. Toen de prijzen zich echter meer gingen aanpassen aan de wereldmarkt, raakte, omstreeks 1926, mijn zakelijke relatie met mijn leverancier weer op den achtergrond. Immers, hij moest zijn grondstoffen, objectieven, oculairen, koper enz. nu ook tegen den gestandaardiseerden marktprijs inkoopen, zoodat de prijs, welke ik langzamerhand zelf voor de complete kijkers moest gaan betalen, van dien aard was, dat het niet meer loonde om ze te verkoopen; de prijzen moesten voor de amateurs te hoog worden. Door die zeer verschillende kijkers steeds maar weer te monteeren en op allerlei wijzen te probeeren, had ik echter een tamelijk goed inzicht in de constructie van deze apparaten gekregen. Als ik een klein afzetgebied van kijkers, al was dit dan ook wisselvallig, zou kunnen behouden, had ik tenminste een kleine financieele bron om mijn eigen onkosten als amateur te dekken. Uit Duitschland kon ik echter geen kijkers meer betrekken. En toch moest er raad geschaft worden! Ik besloot daarom de sprong in het onzekere te wagen en zelf kijkers te gaan bouwen, doch op welke wijze, daar had ik nog geen vast omlijnd denk31 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
beeld van. Dat het met hamer en nijptang alleen niet zou gaan, begreep ik zeer wel. Ik had al te veel voorbeelden gezien van op deze wijze door amateurs gebouwde kijkers. Neen, wilde ik iets goeds tot stand brengen, dan moest er heel ander gereedschap gebruikt worden. In de allereerste plaats een draaibank, welk sóórt moest ik nog uitzoeken. Dan een heele verzameling spiraalboren, draadtappen enz. enz. Hoofdzaak was echter de draaibank. Nu was ik in het najaar van 1921 een paar maanden in Berlijn geweest, ter regeling van zakenrelaties, hoofdzakelijk met mijn instrumentmaker, en ik geef U de verzekering, dat ik, telkens als ik in zijn werkplaats was - en dat gebeurde nogal vaak - mijn oogen terdege de kost gaf. Reeds toen ik de eerste keer bij hem kwam, was ik verwonderd, dat hij zoo'n klein, doch uiterst geperfectionneerd draaibankje gebruikte, waarmee hij letterlijk alles doen kon. Een zoogenaamde instrumentmakers-draaibank. (foto 6). Welnu, zoo'n soort moest ik ook hebben! Bij verschillende fabrieken vroeg ik prijs aan en ik besloot, mij een bepaald model aan te schaffen; het is nog steeds in mijn bezit. Het was al een heele financieele sprong om zoo'n ding te koopen, doch de uitrusting met de noodzakelijke afzonderlijke onderdeelen, bracht nogeens een even groote uitgave mee. Met hoeveel ongeduld ik indertijd mijn eersten kijker uit Duitschland tegemoet zag, kan men zich indenken, ook nu echter was ik uit den aard der zaak zeer gespannen, want thans zou moeten blijken, of ik kijkers zou kunnen maken. Van de nog aanwezige voorraad kijkers, ging er zoo nu en dan nog een af, dus er was weinig keus meer. Eindelijk kwam de bestelde draaibank aan; het in elkaar zetten vorderde slechts weinig tijd. Ik kon dus aan het werk gaan, maar ik stond toch wel even vreemd en onwennig te kijken. Hoe zou ik het nu op de beste manier aanpakken! Niet lang daarna gebeurde het, dat ik iemand bij mij kreeg, die een bepaalden kijker verlangde, dien ik niet meer had, een 150 m. M. refractor zonder statief. Wat nu? Op deze bestelling van zoo'n grooten kijker had ik niet gerekend. Ik besloot ook nu den sprong in het onzekere te wagen. Niet onzeker, omdat ik niet wist, hoe ik zoo'n ding moest bouwen, maar omdat ik nog nooit met een draaibankje gewerkt had. Het eerste wat ik deed, was een objectief en oculairen bestellen en vervolgens modellen maken voor de noodige onderdeelen, die gegoten moesten worden in geel koper of brons. Om kort te gaan, ik werkte als een paard, het resultaat was echter, dat ik verschillende modellen weer opnieuw moest maken; aan deze modellen, waarnaar de onderdeelen gegoten moesten worden, was buitengewoon veel werk om ze nauwkeurig op de juiste maat te draaien. 32 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
"Met vallen en opstaan leert men loopen", ook in dit geval, want, ik verzeker U, dat ik heel wat keeren gevallen ben! Het eindresultaat was echter goed, de kijker voldeed volkomen aan de eischen, door den kooper gesteld. Gedurende den tijd, dat ik dezen eersten kijker aan het bouwen was, gebeurde er iets, dat ik weleens in stilte gehoopt had, maar waarvan ik de verwerkelijking nooit had kunnen droomen. De bouw van den kijker zal zoo ongeveer voor een derde gereed geweest zijn, toen ik op zekeren dag een schrijven ontving van den directeur van de sterrenwacht in Lembang - N. O. -Indië. Deze, Dr. Voûte, stelde mij niet meer of minder voor, dan als assistent van zijn sterrenwacht naar Indië te komen en daar een program van werkzaamheden door te voeren, hoofdzakelijk op het gebied van de zuidelijke veranderlijke sterren. Er was ook zelfs een schema voor de reis enz. bij ingesloten, waaruit bleek, dat, indien ik er op inging, ik reeds twee weken later moest vertrekken. Daar zat ik nu met mijn kijkerbestelling! Het instrument was nog niet gereed, zooals ik hierboven reeds opmerkte. Goede raad was duur! Ik stuurde een kort telegram, meldende, dat ik 14 dagen later zou afreizen dan mij voorgesteld was. In de vier weken, welke mij voor mijn vertrek nog restten, zou ik den kijker wel geheel gereed kunnen krijgen. De oculairen en de enkele zonneglazen had ik reeds ontvangen, het bestelde objectief wilde echter maar niet komen. Wat ik ook schreef aan de firma, die het leveren moest, het kwam maar niet. Dat er onder meer dan hoogen druk gewerkt moest worden aan de voorbereidingen voor de reis kan men zich voorstellen. Er moest een reisuitrusting klaargemaakt worden, in eenige koffers en kisten gepakt. Eenige complete kijkers gingen mee, ook een groot deel van mijn boeken en kaarten. De kijker moest intusschen afgebouwd worden, ook moest ik in opdracht van Dr. Voûte nog verschillende bezoeken afleggen. Van slapen kon niet veel komen. Weliswaar heb ik altijd weinig slaap noodig gehad, doch het was achteraf beschouwd, toch wel heel inspannend. Ofschoon het objectief nog steeds niet was gekomen, kon ik met het bouwen van den kijker voortgaan, daar de leverancier mij een teekening der juiste maten van de objectiefvatting zond. Daardoor kon ik den geheelen objectiefkop gereed maken en het objectief er later inzetten. Dat deze werkwijze juist was geweest, zou reeds spoedig blijken. Intusschen ging de tijd voorbij. De kijker en de verpakkingskist om hem te verzenden waren klaar, mijn bagage voor de boot was al weg, maar - van het objectief was nog geen spoor te bekennen. Drie dagen, voordat ik vertrekken moest, kreeg ik uit Zevenaar een formulier voor de inklaring. Nu wist ik uit ervaring, dat het 33 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
dan zeker nog ongeveer 7 dagen zou duren, voordat ik het in te klaren voorwerp zou ontvangen. Ik schreef echter een heel beleefd briefje, waarin ik de omstandigheden uiteenzette, en, precies op tijd, kreeg ik 's Zaterdagsmorgens per post het objectief toegezonden. Het was toen ongeveer 9 uur, terwijl ik uiterlijk om half twaalf in Amsterdam op de boot moest zijn. Vlug kon ik nog even constateeren, dat het objectief nauwkeurig in den objectiefkop paste; daarna moest ik den kijker inpakken en verzenden. Ook deze moest een groote reis maken; ging ik zelf naar Oost-Indië, de eerste kijker, die ik onder hoogen druk zelf gebouwd had, ging een week later naar Zuid-Afrika. Nu kwam de kans van mijn leven, meende ik. Nooit had ik kunnen denken, dat zooiets nog eens voor mij weggelegd zou zijn. Met hoeveel hoop en moed ging ik dan ook op reis! Toch moest ik dikwijls denken aan alles, wat ik achter liet, want mijn geheele astronomische uitrusting, de 148 m. M. apochromatische refractor, nog een zestal kleinere kijkers van 100 en 80 m. M., een groot deel van mijn boeken en meer nog konden niet mee. Daarvoor in de plaats kwam echter een zeer uitgebreide bibliotheek en een 100 m. M. kometenzoeker plus een 160 m. M. refractor, waarmee ik in Lembang den eersten tijd zou werken. Misschien dat ik later, als de groote dubbelrefractor van 60 c. M. opening voltooid zou zijn, ook daarmee zou moeten werken, maar dit was nog toekomstmuziek, want weliswaar was deze besteld, doch het zou nog zeer lang duren, voordat hij naar Lembang kon worden verzonden. Toen kon ik nog niet vermoeden, dat mijn verblijf in Lembang van zoo korten duur zou zijn. Evenals eenige werkkrachten vóór mij en een aantal na mij, zou ik er niet langer dan een klein jaar blijven. Het is hier niet de plaats om te gaan uiteenrafelen, waaròm dat zoo was, doch het is een feit, dat ik reeds ongeveer vijf maanden na mijn aankomst wist, dat ik daar niet blijven zou. Dat dit besluit mij ontzettend zwaar viel, zal men kunnen begrijpen als men mijn veranderde levensomstandigheden nagaat. Dáár kon ik mijn hoogsten wensch, iets bij te dragen tot de astrowetenschap, vervullen, dáár stond een uitgebreide bibliotheek tot mijn beschikking, dáár had ik een, zij het niet groot, maar dan toch vast inkomen en was dus van de zorgen voor het dagelijksch brood bevrijd; kortom, het was in meerdere opzichten een ideale werkkring voor mij. Terug in Nederland zou ik mijn oude vak van grond- en betonwerker weer moeten opnemen, met alle, mij al te zeer bekende ups and downs, doch meest downs. Dit alles stond mij helder voor den geest en toch ging ik na verloop van een klein jaar uit eigen beweging terug. Vraagt men mij nu of ik er later wel eens spijt van gehad heb, dan moet ik hierop bevestigend antwoorden. Vooral als ik week in, week uit, maand in, maand uit werkeloos 34 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
was, heb ik weleens gedacht "was ik er maar gebleven". Toch geloof ik, dat ik voor mij, doch bovenal voor mijn gezin er goed aan gedaan heb, weer uit Indië weg te gaan. Mijn werkzaamheden als assistent in Lembang bestonden hoofdzakelijk in het waarnemen der lichtwisseling van zuidelijke veranderlijke sterren. Na verloop van ongeveer 3 maanden had ik een program opgesteld, waarin ik ongeveer 130 van dat soort sterren onder observatie had. Hoe die observaties uitgevoerd worden, zal ik uiteenzetten, als ik daarover later kom te spreken. Nog maar eenige weken was ik in Lembang werkzaam, toen de directeur mij voorstelde, mijn draaibank en al mijn gereedschappen over te nemen ten behoeve van kleine herstellingen aan de uitrusting van de sterrenwacht. Dank zij de goede zorgen van een paar oude, vertrouwde vrienden, die alles ingepakt hadden, kwam de heele zending in goede orde in Lembang aan. Hoe was het mij te moede, toen ik al die, reeds zoo langen tijd vertrouwde gereedschappen weer eens ter hand kon nemen. Eind 1925 aanvaardde ik den terugreis naar Nederland, mij er wel van bewust, dat deze episode, want meer was het niet geweest, voorgoed voorbij was.
VIERDE HOOFDSTUK Allerlei menschen, die meermalen het zuidelijk halfrond bereisden, en wel eenige kennis van de sterrenbeelden hadden, gaven vroeger hoog op van den zuidelijken sterrenhemel. Zij beweerden, dat deze veel mooier was dan die in onze streken op noorderbreedte. Over het Zuiderkruis vooral raakte men dan niet uitgepraat. Door eigen aanschouwing kende ik de zuidelijke sterrenbeelden natuurlijk niet, al waren de hoofdfiguren mij uit enkele atlasjes wel zoo ongeveer bekend. Op de bootreis kon ik mij echter zonder veel moeite met de verschillende sterrenbeelden vertrouwd maken, en toen ik in Indië aankwam, "wist ik daar al net zoo goed den weg in de sterren, als in Nederland". (Kaartje 5). De figuur van het Zuiderkruis vond ik niet alleen niet mooi, doch uit aesthetisch oogpunt beschouwd, viel zij mij ook tegen. Immers, het is geen zuiver kruis en dan, de ééne ster is aanmerkelijk minder helder dan de andere. In dit opzicht vind ik het Noorderkruis, zooals het sterrenbeeld "De Zwaan" ook weleens genoemd wordt, veel mooier. Hoofdzakelijk zal dit wel hieraan liggen, dat de sterren van 35 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
het Zuiderkruis alle dicht op elkaar staan, terwijl de "Zwaan" sterren, die een kruis vormen, veel verder van elkaar afstaan, dus niet zoo in het oog vallen. In dit opzicht vind ik de figuur van den gordel van Orion mooier, met drie bijna even heldere sterren zoo dicht bijeen, bijna op een rechte lijn. Neen, uit aesthetisch oogpunt bezien, vind ik het sterrenbeeld "De Schorpioen" aan den zuidelijken sterrenhemel aanmerkelijk mooier, ook omdat het zoover zuidelijk staat, dat het, bij het oprijzen uit den horizon, al het ware een schorpioen voorstelt, die uit de onderwereld opstijgt, om, bij het neerdalen daar weer in neer te duiken. Nog een ander sterrenbeeld vind ik aanmerkelijk mooier dan het Zuiderkruis, namelijk Orion. Doch op het zuidelijk halfrond gaat er van deze schoonheid veel verloren, daar dit beeld dwars uit den horizon oprijst, dwars zijn weg vervolgt en ook weer dwars verdwijnt. Voor het noorder halfrond is echter dit sterrenbeeld wel het mooiste, vooral als men zooveel fantasie bezit, dat men zich de figuur van den reus Orion kan voorstellen, aangegeven door een aantal heldere en zéér heldere sterren. Immers, bij ons komt het niet dwars uit den horizon, doch juist zoo, dat het, in het Zuiden gekomen, een rechtopstaande reus voorstelt, gereed om met een knots "De Stier" te bestrijden, Wat ik wèl mooier vond, dat was de Melkweg; juist het mooiste gedeelte in het sterrenbeeld, "De Schutter" en nog zuidelijker, is voor ons Noorderlingen maar voor een klein deel te zien, meestal zelfs nog door nevel of bewolking verborgen. Er is nog een verschijnsel in Indië, dat mij bijzonder opviel, en wel dat de schemering er zoo kort duurt. Uit boeken was het mij weliswaar bekend, dat de sterren daar recht op- en ondergaan, evenals de zon en dat daardoor de schemering zoo kort is, doch als men het zelf meemaakt in de natuur, valt het toch sterk op. Ook het zodiakaal licht is daar altijd mooi te zien. En de planeet Mercurius kan men er bij elke oostelijke of westelijke elongatie zeer gemakkelijk eenige weken achtereen met het bloote oog vervolgen. Ik herinner mij een zeer mooien samenstand van Mercurius, Venus en Mars, die ik twee avonden achtereen tegelijk kon zien in het veld van den kometenkijker. (kaartje 6). Door de snelle beweging van Mercurius was dat den volgenden avond niet meer mogelijk. Is dit daarvóór wel eens gezien? Zoover mij bekend is niet. Nu bestaat er een organisatie ten dienste van sterrenwachten en amateurs, die, mits men geabonneerd is, bij een plotseling en belangrijk verschijnsel aan den hemel, daarvan onmiddellijk telegrafisch bericht in code aan de abonné's zendt. Desondanks moest ik op het laatst van mijn verblijf in Indië door een toevallig gelezen krantenberichtje vernemen, dat er een heldere nieuwe ster 36 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
in het sterrenbeeld Pictor was verschenen. Ik kon er nog een 200 helderheidsschattingen van maken. En met dit werkje was het einde van mijn Indische "loopbaan", welke zooals men ziet, niet veel om het lijf had, gekomen. Terug in Nederland, kon ik eerst na verloop van ongeveer vier maanden weer werk vinden in mijn oude vak. Dat ik indertijd goed gedaan had, mijn nieuwe behuizing voor mijn sterrenwacht in hout op te trekken, bleek al spoedig na mijn terugkomst, daar ik begin 1926 het geheele huisje uit elkaar moest nemen, omdat ik in een ander gedeelte van mijn woonplaats, een ander huis moest gaan betrekken. Het spreekt vanzelf, dat ik mijn in Lembang aangevangen waarnemingen ook hier zooveel mogelijk trachtte voort te zetten, wat betreft de sterren, die ook hier nog te zien zijn; zooals steeds weer, kwamen er echter omstandigheden in verband met mijn werk, waardoor het voortzetten dezer waarnemingen onmogelijk werd. Reeds vóór ik naar Indië vertrok, had ik mij ten zeerste geinteresseerd voor de hemelfotografie. In het begin experimenteerde ik met een onbenullig fototoestel van 9 × 12 c. M., met een lensje van ongeveer 20 m. M. diameter. Later met de z. g. "kanonnen", dat waren die zeer groote Petzval objectieven, die ook nu nog in de astronomische literatuur zoo sterk voor amateurs worden aanbevolen. Wat ik met deze laatste dingen al niet uitgehaald heb! Van alles, maar het liep steeds op een desillusie uit. Meermalen kreeg ik een scherp sterrenbeeldje in het brandpunt van zoo'n groot en lichtsterk objectief (soms ook dat niet eens), doch kwam men op de plaat van 9 × 12 c. M. maar één c. M. uit dit juiste brandpunt, dan was het hopeloos mis. Dan werden de sterren er alle op afgebeeld met lange staarten, net als kometen. Daarom gaf ik de pogingen om met dit soort objectieven iets te bereiken, maar op, na er zeker wel een tiental geprobeerd te hebben. Neen, dan mijn allereerste onbenullige 9 × 12 camera, hoewel daarin slechts een lensje zat met ongeveer 20 m. M. opening! Als ik daarmee een plaat ongeveer 20 minuten belichtte, kon ik er op rekenen, dat ik van het geheele Orion sterrenbeeld ongeveer alle sterren tot de grootte 9 op het negatief kreeg. Om meer te bereiken was echter een grooter objectief, speciaal om sterren te fotografeeren, noodig. Veel genoegen heb ik daarna gehad van een "Aristostigmaat F 4.5" van 24 c. M. brandpunt afstand. Ik kon er op rekenen, dat ik, bij goede heldere lucht en ongeveer 2 uur belichting, alle sterren tot de grootte 13.5 op de plaat kreeg. En ook de scherpteekening was ruim voldoende: aan den rand van de 9 × 12 plaat zelfs aanmerkelijk beter dan met de zeer groote Petzval objectieven 1 c. M. uit het brandpunt. De hemelfotografie is door amateurs zeer wel te beoefenen en 37 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
wordt trouwens door hen ook heel veel beoefend. Het is echter geen sinecure om zoo'n camera 2 of soms 3 uur lang nauwkeurig met de sterren mee te draaien, meestal door middel van een buigzame as, die een wormwiel aandrijft, waardoor de kijker met de camera de sterren in hun dagelijkschen loop volgt. Iedere amateur zal een goed gelukt stel platen van de een of andere hemelstreek zeker als een schat bewaren. Deze methode van amateur-astronomie heeft veel vóór op het alleen zien door een kijker. Bij het zien door een kijker, is men uitermate aan de wisselvalligheden van het weer blootgesteld; dat is trouwens ook met fotografeeren het geval. Doch als men b. v. twee camera's op zijn kijker monteert en beide tegelijk twee of drie uur belicht, terwijl men ze zoo heeft afgesteld, dat de platen elk een ander stuk van den hemel belicht krijgen, dan heeft men twee opnamen van een zóó groot gedeelte van den hemel, dat, als men dat met den kijker alleen zou willen doorzoeken, men maanden, zoo niet eenige jaren noodig zou hebben. Daarenboven kan men ook met ongunstig weer op deze negatieven zijn onderzoekersdrift botvieren. Men kan er immers de helderheid van veranderlijke sterren op schatten, men kan onderzoeken of er een komeet op voorkomt. Soms schiet er een vallende ster door de hemelstreek, welke men belicht heeft en die laat trouw zijn spoor, als een lichtende streep tusschen de sterren, op het negatief achter, Ook kan men er meermalen een kleine planeet op vinden. Komt er aan den hemel jaren later een of ander vreemd verschijnsel te zien en heeft men van die hemelstreek een negatief, dan kan men controleeren of het niet reeds te zien was, zij het dan ook zwak, toen men het negatief belichtte. Zoo herinner ik mij, dat ik een negatief gehad heb van de hemelstreek om 'delta' Cephei, waar jaren later een Nova verscheen. Ik kon toen deze Nova, als sterretje der grootte 14, identificeeren op de oude plaat. Inderdaad, de hemelfotografie door amateurs heeft veel voor boven alleen maar kijken. Nu is het zoo, dat vrijwel alle amateurs, wanneer zij pas beginnen, verrukt zijn van den aanblik der planeten. Doch na korteren of langeren tijd raakt het nieuwtje er af, tenzij men een speciale studie maakt van het een of ander verschijnsel. En zoo gebeurt het nog weleens, hoewel niet zoo dikwijls als men oppervlakkig zou denken, dat de belangstelling van den amateur, na de beginperiode, vermindert. Gaat men zich echter aan hemelfotografie wijden, dan is het arbeidsveld zoo groot, dat men zijn leven er mee kan vullen. Deze tak der amateur-astronomie stelt echter nog heel andere eischen aan de uitrusting van den amateur, dan wanneer men zich tevreden stelt met alleen maar kijken. Bij het fotografeeren toch, is de kijker tot een soort hulpinstrument gedegradeerd, daar deze dan alleen maar dient als richtmiddel om te zorgen, dat de sterren, 38 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
die men fotografeert, steeds "stil blijven staan" als puntjes op de plaat. Veel hoogere eischen worden er dan echter gesteld aan het statief der kijker-installatie. Dit moet zoo zijn, dat het niet, althans niet zoo gauw, aan trillingen onderhevig is en het moet toch ook weer parallactisch gemonteerd zijn. Er moet aan de declinatie-as een fijne schroefbeweging en kleminrichting zijn, en ook aan de uuras moeten zich deze schroefbeweging en klemming bevinden. Om nu een parallactischen voet zoo te maken, dat hij ook aan aesthetische eischen voldoet, moeten er een in graden verdeelde declinatie-cirkel en een uurcirkel bij aangebracht zijn. Ik zelf vind deze laatste dingen echter niet zoo belangrijk; ik kan wel zeggen, dat ik ze zoo goed als nooit gebruikt heb. Wel een nuttig hulpmiddel op zoo'n installatie is een zoeker, een klein kijkertje met kleine vergrooting doch met een groot gezichtsveld, zoodat men zeer gemakkelijk een bepaalde ster in het veld van zoo'n zoeker kan brengen. Heeft men dan het geluk, dat men een of meer goede foto-objectieven heeft kunnen vinden, dan is de astrograaf voor den amateur vrijwel compleet en kan hij zijn krachten aan de astro-fotografie gaan wijden. Dezen weg heb ik zelf ook bewandeld, zooals zoovelen, maar ook deze weg wil geleerd en gekend zijn. Er komen zooveel dingen bij te pas, waarop men acht moet slaan, dat men er al gauw één of zelfs meer tegelijk vergeet. Een eerste vereischte is, dat de parallactische voet zoo nauwkeurig mogelijk moet opgesteld staan, zoodat men alleen maar de uuras door middel der fijne schroefbeweging behoeft te draaien. Aan dezen eisch is niet moeilijk te voldoen; hoe, dat wordt nog wel op een andere plaats uiteengezet. Dan moet de verbinding tusschen de kijkers en de camera zoo stevig zijn, dat deze tijdens de belichting niet van stand ten opzichte van elkaar kunnen veranderen. Gaat men belichten, dan moet het deksel of de dop van de fotolens afgenomen worden en moet ook de schuif uit het chassis opengezet zijn. Daarbij dient men te zorgen, dat door het draaien van de uuras steeds een heldere ster, die men als volgster gebruiken wil, zorgvuldig achter het kruis van een oculair bedekt blijft. Heeft men dit alles correct volbracht, dan kan men gaan belichten, geen 1/25 seconde, ook niet een geheele seconde, zooals bij de gewone amateurfotografie, doch van een half uur tot meerdere uren toe. Alleen een begin van sluiering van de plaat stelt een grens aan den belichtingstijd, daarom zal men in een stad niet zoo lang kunnen belichten als buiten. Nu is vooral het volgen van zoo'n volgster geen alledaagsch werkje. Immers, zoo lang als men de plaat wil belichten, moet men door het oculair de volgster volgen, steeds maar turend door een gaatje van een paar m. M. middellijn. Heeft U dat weleens gedaan, lezer? Neen? Dan moet U dat eens probeeren in de huiskamer bij een 39 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
behaaglijke temperatuur en op uw gemak gezeten in uw hoekje. Maar doe het ook eens in een mooien Augustusnacht, als de Melkweg zóó prachtig aan den hemel staat, dat het U zou verleiden om daar nu eens eenige goede negatieven van te maken. Al heel gauw krijgt U dan bezoek van muggen, die U op alle mogelijke en onmogelijke plaatsen trachten te steken. En dan moet U dit werkje eens probeeren in den winter, als het 5 of 10 graden vriest. Zelfs als U, rekening houdende met de koude, extra warm gekleed zijt, zult U, zonder er direct erg in te hebben, na eenigen tijd eens ervaren, hoe door en door stijf U geworden bent van de koude. Toen mijn astro-fotografische periode begon, kwam ik al spoedig tot de ontdekking, dat de parallactische monteering van mijn 148 m. M. refractor, hoe mooi en deugdelijk ook voor den kijker alléén, veel te licht van constructie was om ook nog voortdurend eenige astro-camera's te dragen. Daarom ging ik er toe over om een veel zwaardere monteering te bouwen, waardoor het mij mogelijk werd, eenige camera's tegelijk te kunnen gebruiken. Ook kon ik nu met de omstandigheid rekening houden, dat er op deze zwaardere monteering, bij mijn kijker nog een of meer andere gemonteerd konden worden, om die te beproeven. Had ik tot dan toe meerdere parallactische monteeringen gebouwd voor 80, 100 en 120 m. M. kijkers, nu moest het er een worden, zoo zwaar en stabiel, dat er desnoods een refractor van 300 m. M. op aangebracht kon worden. Eenig denkbeeld van de te bouwen monteering krijgt men, als men weet, dat de declinatie-as 7.5 c. M. dik was en ongeveer 1.40 M. lang, de uur-as 9 c. M. dik en 90 c. M. lang. Om deze assen te monteeren, waren weer ijzeren gietstukken noodig van 100 K. G. en meer. Het is te begrijpen, dat ik deze dingen niet op mijn instrumentmakers-draaibankje kon bewerken, doch de eigenaar van een constructie-werkplaats in Amsterdam was bereid om die zware stukken voor mij te bewerken voor een, mijn financieele draagkracht niet te boven gaand, bedrag. Ik was er mij zeer wel bewust van, dat hij dit deed om mij terwille te zijn, daar de kosten eigenlijk veel hooger hadden moeten zijn. Immers, als regel geldt, dat men voor draaiwerk f 1.25 à f 1.50 per uur betaalt en hoeveel uren werk waren voor mijn opdracht noodig! Daarom betuig ik den eigenaar van die constructie-werkplaats hier openlijk mijn dank. Ik zou echter nog bijna een heelen zomer werk hebben, voordat de monteering geheel klaar was en ik haar in gebruik kon nemen (1931). Toch was er aan deze monteering nog een hinderlijk bezwaar en wel dat de kijker niet automatisch gedraaid kon worden door een uur- of motorwerk, zooals dit op groote sterrenwachten gebruikelijk is. Het volgen en bewegen met den sterrengang door middel van een buigzame as, viel nu wel niet zoo heel moeilijk, doch het was 40 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
"pompen of verdrinken". Geen oogenblik mocht met draaien aan dien buigzamen as opgehouden worden, ook niet, als de richting van den kijker het noodzakelijk maakte, dat men ook den koepel iets verdraaien moest, hetgeen ongeveer elke 20 minuten diende te gebeuren. Evenmin, als men in een zeer ongemakkelijke houding moest zitten om het oog steeds maar voor het oculair te houden, en ook niet als men hooger of lager moest gaan zitten, ja, dan moest voor een kort oogenblik weleens op goed geluk gedraaid worden. Spoedig krijgt men daar echter zooveel routine in, dat men dan vrij nauwkeurig de juiste draaisnelheid blijft volgen en daarom kreeg ik dan ook geen waarneembare fouten op de neatieven. Bij al deze werkzaamheden moest ik er altijd op bedacht zijn, mijn voorraad van min of meer groote kijkers, geschikt voor amateurs, op peil te houden. Niet zelden had ik een tiental, soms nog meer in voorraad. Daar ik deze kijkers altijd, ook nu nog, in mijn vrijen tijd moet bouwen, kan men zich wel indenken, dat mijn dagelijksche werkindeeling geen rekening hield met een achturigen werkdag. Doch dit werk zag ik, en zie ik nog, hoofdzakelijk als een ontspanning, na de soms zeer geestdoodenden arbeid, die overdag mijn deel was. *** Nu moet ik toch eens iets vertellen, zij het terloops, waarover ik nog niet gesproken heb en wel over het bezoek, dat men nogal eens ontvangt van belangstellenden, Wanneer men als amateur zijn loopbaan begint, heeft men al heel gauw de belangstelling (of wat er voor doorgaat) van familieleden en menschen uit de naaste omgeving. Ik heb er altijd plezier in gehad om de menschen het een en ander te laten zien, dat voor hen belangwekkend is. Dikwijls gebeurde het, en gebeurt het nog, dat er 's avonds heele groepen komen kijken, meestal menschen, die overdag hun bezigheden hebben, maar die daarnaast toch zoveel belangstelling hebben voor den sterrenhemel, dat zij ook weleens het een en ander willen zien, al zijn er zeer weinigen die er dieper op ingaan. Zooals men verwachten kan, worden de meest uiteenloopende vragen gesteld, vaak vragen, die men met de beste wil niet kan beantwoorden, omdat men over het gevraagde niet speciaal georiënteerd is, of omdat ze voor beantwoording niet vatbaar zijn. Uit den aard der zaak zou men verwachten, dat de meeste belangstellenden uit de plaats mijner inwoning komen. Dat is echter niet het geval; de meeste belangstellenden komen uit de groote steden, en verder uit alle hoeken van Nederland. Eén soort bezoekers ben ik altijd zeer terwille en wel de jonge menschen, die eigenlijk pas aan het begin van hun leven staan. 41 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Komt dat, omdat ik uit eigen ervaring zoo goed weet, wat zij gevoelen en wat hun verlangens zijn, zoodra hun belangstelling voor dezen tak der wetenschap is ontvlamd? Hoeveel jonge menschen fietsen ook nu nog, niettegenstaande de verduistering, dikwijls uren lang om mij te bezoeken om hier "naar de sterren te kunnen zien"! Toch kan het soms lastig zijn aan al die verlangens te voldoen. Meerdere malen is het gebeurd, dat ik een pas begonnen belichting met de camera moest afbreken om bezoekers ter wille te zijn. Dat is zeker onaangenaam, maar voor de menschen zou het ook niet prettig geweest zijn, als zij onverrichter zake hadden moeten terugkeeren, alleen omdat ik nu juist kans had om een paar goede negatieven te maken. Daarom ook is het zeer gewenscht, dat bezoekers hun komst steeds vooraf aankondigen. Hoewel ik het bezoek van belangstellenden meestal op prijs stel, is er toch een bepaald type menschen, dat ik niet goed kan zetten. Wat zegt men ervan, als men tijdens het fotografeeren bezoek krijgt van één meneer, die gedurende den geheelen belichtingstijd, 2½ uur lang, bij je blijft staan praten over allerlei onbenulligheden, of een ander, die precies het naadje van de kous wil weten over de constructie van een kijker; waar men de benoodigdheden ervoor kan krijgen, hoeveel alles kost enz. enz. Dit met de kennelijke bedoeling om zelf te gaan bouwen, hoofdzakelijk om kijkers te verkoopen. Een toekomstige concurrent dus! Dergelijke dingen worden zelfs mij weleens te machtig. Trouwens, in mijn, zoo korte, Indische periode, heb ik ook maar al te vaak kennisgemaakt met soms zeer eigengereide bezoekers, die meenden dat de sterrenwacht er speciaal voor hen was. Dat ik over bezoek niet te klagen heb, blijkt wel uit het feit, dat er eens een gezelschap van 59 personen tegelijkertijd kwam. Onnoodig te zeggen, dat iedere bezoeker maar een paar keer een kort oogenblik de maantjes van Jupiter kon zien. Daarom vind ik den maatregel van enkele groote Amerikaansche sterrenwachten, om op bepaalde avonden het publiek een blik te laten werpen op interessante objecten aan den hemel, zeer toe te juichen. Het kan niet anders of de grootere en diepere belangstelling der laatste jaren is daaraan te danken. Ook is het jammer, dat Nederland geen zoogenaamde volkssterrenwacht rijk is, zooals er eenige, speciaal in Duitschland, zijn. Is het geen cultureele taak voor ons land om daartoe over te gaan? Voor soms veel minder belangrijke denkbeelden is geld te vinden, waarom dan niet voor een dergelijke instelling, die een niet te onderschatten cultureele waarde heeft! ***
42 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Doordat ik in voorgaande jaren veel verschillende soorten kijkers leerde kennen, ze op alle mogelijke manieren onderzocht en probeerde, heb ik een goed inzicht gekregen in het optisch vermogen en de kwaliteit der verschillende instrumenten. Er bestaat zooiets als een economie voor amateur-sterrenkundigen of zij, die het wenschen te worden. Bijna altijd hebben zij één ding gemeen, n. l. dat zij hun liefhebberij moeten bekostigen uit een schrale beurs. Er moet altijd gewoekerd worden met het bedrag, dat disponibel is, of dit nu een paar honderd of een paar duizend gulden is. Men wil in de eerste plaats een zoo groot mogelijken kijker hebben. Later zal ik nog wel gelegenheid hebben, uitvoerig te beschrijven, wat men met een bepaalden kijker kan zien en wat men er van verwachten mag. Ook en vooral met het statief en de monteering is dit het geval.
VIJFDE HOOFDSTUK Nu kwam voor mij door ziekte in mijn gezin een lange periode, waarin het observeeren, kijkers maken, teekenen, enfin, alles, wat met sterrenkunde in verband staat, geheel op den achtergrond raakte. Dit duurde ongeveer twee jaar. Juist vóór dezen tijd had ik een program van veranderlijke-sterren-observatie afgewerkt van ongeveer een jaar. Daaraan kwam dus, toen deze gedwongen werkeloosheid intrad, een einde. Geheel improductief was deze zeer verdrietige tijd toch weer niet, daar ik meerdere nachten per week wakend moest doorbrengen. Bij een dezer gelegenheden, toen ik, om niet door slaap overmand te worden, naar buiten liep, ontdekte ik eenige graden van 'delta' Cephei af de nieuwe ster (Nova), welke in het sterrenbeeld Lacerta zichtbaar was. Ook dit was dus geen verdienste voor verrichten arbeid, het was louter toeval. (kaartje 7). Immers in het jaar, dat ik het program van veranderlijke sterren doorvoerde, stond ook de ster 'delta' Cephei daarop en had ik ook eenige sterren uit het sterrenbeeld Lacerta gebruikt als vergelijkingssterren. Ik was dus met deze omgeving vertrouwd en daardoor struikelde ik als het ware over deze Nova bij het beschouwen van de ster 'delta' Cephei. Nadat deze voor ons zoo pijnlijke tijd voorbij was, kon ik er na verloop van tijd toe komen om de huishouding in mijn sterrenwachtje weer eenigszins op orde te brengen. Er moest een en ander veranderd worden, kasten verplaatst, de nog aanwezige kijkers behoorlijk gemonteerd, de bibliotheek weer in orde gebracht wor43 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
den; in één woord, alles moest een goede beurt hebben. Daarbij kwam, dat ook de werklust niet meer zoo aanwezig was. De reorganisatie duurde dan ook langer dan eigenlijk noodig geweest was. Langzamerhand kwam echter alles toch weer in orde en kon ik weer avonden achtereen observeeren. Langzamerhand kwam ik er ook weer toe, met den kijkerbouw voort te gaan. Er kwam echter weer een tegenvaller; de winter was zeer streng, met felle koude, zoodat er dagen en dagen verliepen, dat ik niet in mijn sterrenwachtje kwam. Nooit zal ik een zekeren nacht in December '38 vergeten, toen ik op zeer nadrukkelijke wijze door een buurman uit mijn bed gepord werd. Hij rukte de deur bijna uit de stijlen om ons wakker te krijgen. Onbewust ging het door mijn hoofd, dat men niet om een kleinigheid iemand op deze wijze uit zijn slaap haalt en daarom holden wij naar beneden. Daar zag ik het ongeluk plotseling en in vollen omvang voor mij - brand in mijn sterrenwacht!! Wat ik gevoelde, wat ik dacht, wat ik precies deed of gedaan heb, ik weet het niet meer. Wel herinner ik mij, dat ik een uur later in mijn nachtgewaad bij mijn totaal vernielde sterrenwachtje stond. En toen pas begon ik te merken hoe koud, hoe bitter koud het was. Wat is door dezen brand voor mij en mijn werk al niet verloren gegaan! Alles, tenminste bijna alles, wat ik in een dertigtal jaren onder de moeilijkste omstandigheden tot stand had gebracht, lag in asch. Een klein deel van de bibliotheek en enkele optische instrumenten van geen overwegend belang, die nog in de huiskamer ondergebracht waren, was alles wat er over bleef. (foto 7). De 148 m. M. refractor, een 250 m. M. spiegel-telescoop, 13 kleinere kijkers, een groot deel mijner boeken, alle geteekende kaarten, ook de complete, ingebonden atlas, waarop ik zoo trotsch was, heel wat materiaal, 4 groote foto-objectieven - weg, alles weg! Treurig was het om te zien, hoe het zoo kostbare 148 m. M. objectief van den refractor als een gesmolten massa tusschen het verwrongen ijzer van de monteering hing. Eenige dagen later vond ik de 250 m. M. spiegel, in tientallen stukken gesprongen, onder de asch. De verwoesting was wel volkomen. Daarbij kwam nog, dat een paar dagen later de heele ruïne dik onder de sneeuw kwam te liggen. Dat een groot aantal 13 × 18 negatieven van portretten en landschappen uit mijn Indische periode verdwenen was, was nog het ergste niet, doch ook was een groot gedeelte van de 9 × 12 negatieven van de sterrenhemel vernield, evenals alle aanteekeningen, die ik in den loop des tijds maakte over geobserveerde dubbelsterren met kijkers van alle grootten. Verdwenen waren eveneens alle lijsten met aanteekeningen over veranderlijke sterren. Hoewel die geen gesloten geheel vormden, waren zij toch 44 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zeker van wetenschappelijke waarde. Door louter toeval waren een aantal aanteekeningen over de zichtbaarheidsgrens van een aantal kijkers bewaard gebleven, doch de kijkers waren vernield! Weliswaar was alles reeds een aantal jaren geleden in een brandverzekering ondergebracht - al viel het mij weleens moeilijk de jaarlijksche premie op te brengen - doch het bedrag, waarvoor ik alles verzekerde was toch veel te laag. Wat nu? Zou ik het bijltje er bij neerleggen? Zooals ik later meermalen hoorde, werd dat door de omwonenden wel gedacht. En het is juist, dat ik, toen ik weer beginnen kon, weleens overwogen heb, of het niet beter zou zijn om het maar liever op te geven. Maar als ik bedacht, dat ik dan mijn heele verdere leven zonder doel zou moeten slijten, kon ik daartoe toch niet besluiten. Daar komt nog bij, dat in dien tijd iemand in Groningen mij zoowel mondeling als schriftelijk ten zeerste sterkte in de gedachte, mij niet door de omstandigheden terneer te laten slaan. Van meerdere zijden ondervond ik medeleven; wel een bewijs, dat het "Halfwegsche sterrenwachtje in Nederland bekenheid genoot. Zoo verscheen al direct een oproep in "Hemel en Dampkring" om de leden der "Nederlandsche Vereeniging voor Weer- en Sterrenkunde" aan te sporen van hun sympathie jegens mij en mijn werk een tastbaar bewijs te geven. Als gevolg daarvan kreeg ik na korten tijd een azimuthaal gemonteerde 108 m. M. kijker ten geschenke, waarmede ik al spoedig weer eenige waarnemingen kon verrichten. (foto 9). Hier is dan ook een woord van hartelijken dank aan alle gevers zeker op zijn plaats! Nu was opnieuw aanpakken de boodschap, en gold het met het mij ten dienste staande bedrag uit te komen. Daarom moest ik alles zooveel mogelijk zelf doen en, hoewel niet met alles, is dit toch voor een groot deel gelukt. Allereerst moesten er materialen besteld worden, steenen, cement, hout, grint enz. Deze ontving ik betrekkelijk vlug, dus konden wij reeds spoedig aan den slag gaan. Ik zeg "wij", daar mijn zoon Cor mij, zooveel als in zijn vermogen was, bijgestaan heeft. Een bizonder voordeel voor mij was het, dat hij metselaar van zijn vak is, evenals zijn kameraad Nico Korver, die ook meegeholpen heeft. Nadat de teekening, die men bij "Bouw- en Woningtoezicht" moet indienen, goedgekeurd was, konden wij beginnen. (Teekening B). De betonfundeering leggen, beteekende niet veel; zooiets was immers ons dagelijksch werk, tenminste als wij werk hadden. Die was dus al gauw klaar en daarna konden de jongens in 2 à 3 weken het steenen sterrenwachtje bouwen. Te lang had ik ondervonden, dat ik altijd ruimte te kort kwam, om er nu niet 45 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
terdege rekening mee te houden en zoo groot te bouwen, als de financieele omstandigheden toelieten. Dank zij vooral de bekwaamheid en de onverflauwde ijver der twee jongens, was het spoedig gereed. Goed gedaan hoor jongens! dank je. (Teekening C). Mijn beurt zou echter ook nog komen; de draaibare koepel maken was mijn werk. Deze heeft een diameter van 4.75 M. Hoewel ik van beroep geen timmerman ben, is dit vak mij toch niet geheel vreemd. Maar de constructie van zoo'n koepel is zulk een vreemdsoortig werk, zelfs voor goede timmerlieden, dat men zoo'n ding als het ware terdege "in zijn hoofd" moet hebben, vóóraleer men er aan kan beginnen en dan is het nog een heel karwei. Dat ondervond ik nu, want aanvankelijk had ik gedacht het in twee à drie weken te bouwen, maar het werden er ongeveer twaalf. Dat het inderdaad een zeer buitenissig werk was, ervoer ik een groot jaar later, toen ik bezoek kreeg van een ouden heer, wiens naam mij, als van zooveel andere, ontgaan is. Hij was bouwondernemer geweest en had indertijd in Amsterdam ook eens zoo'n trommel (geen koepel) moeten bouwen, eveneens voor een sterrenwachtje, op het St. Ichnatius College aan de Hobbemakade. Die trommel had een diameter van 3 M., en mijn bezoeker raakte niet uitgepraat over de moeilijkheden, die hij ondervonden had om alles te maken, zooals het opgegeven was. Niet weinig verbaasd was hij, dat ik, hoewel geen timmerman, zoo'n ding in elkaar had gezet. Nu had ik echter wel koepels van verschillende grootten op kleinere en grootere sterrenwachten gezien, waardoor de constructie mij niet geheel vreemd was. Dikwijls heb ik mij er over verbaasd, welk een omslachtig samenstel van tandkrans, tandwiel, trektouw en wat dies meer zij, meestal gebruikt wordt om zoo'n ding te draaien. Maar die koepels werden dan ook vaak gebouwd, zonder gebruik te maken van kogellagers, welke ik in mijn koepel wèl aanbracht, niet alleen in de wielen, waar de koepel zelf op draait, doch ook in de kleinere wieltjes, waarmee de twee schuifdeuren geopend worden, die dan een spleet in den koepel te zien geven van ongeveer 1.75 M. breedte. (foto 8). Bij de machinebouw worden kogellagers op alle mogelijke plaatsen aangebracht, waarom zou men dat dan hier niet doen? Dan is er geen gecompliceerd raderwerk noodig om den koepel te draaien! Een flinke stok, aan den koepel bevestigd, die men vanaf den vloer hanteeren kan, is voldoende om met luttele krachtinspanning den koepel te draaien. Met het gereedkomen van den koepel was het eigenlijke sterrenwacht-gebouwtje gereed. Thans had ik een ruimte van 6 × 4½ M. voor bibliotheek-werkkamer, een vertrek van 4½ × 4½ M., waarin de nog te bouwen nieuwe kijker moest komen en een ruimte van 6 × 4½ M. voor werkplaats, alles aaneen. Het eerste, wat mij nu te doen stond, was, de draaibank weer 46 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
bedrijfsklaar te maken en ook het andere gereedschap. Dit alles had 4 à 5 weken in weer en wind gelegen en moest zeer noodig worden schoongemaakt en opnieuw ingevet. Nu was het zaak om, voor de parallactische monteering, gietmodellen te vervaardigen. Deze monteering, de zoogenaamde astrograafmonteering, wilde ik zóó zwaar uitvoeren, dat naast den toekomstigen kijker er ook nog vier, zoo noodig zes camera's op gemonteerd konden worden. Tijdens de voorgaande werkzaamheden, had ik mij van deze monteering reeds een denkbeeld gevormd, naar de voorbeelden en modellen, die men in catalogi van verschillende firma's vindt. Ik besloot een astrograafmonteering te vervaardigen, daar deze een voortdurende draaiing van de uuras toelaat, zonder dat men den kijker behoeft om te leggen. Nu werd het dag in dag uit houtdraaien om de modellen gereed te krijgen voor den parallactischen kop en voor den drager, waarin de declinatie-as moest komen. Dit zijn ijzeren giestukken van ongeveer 50 tot 90 K. G. De declinatie-as moest 1.30 M. lang en 6 ,. M. dik worden, de uuras 90 c. M. lang en 7.5 c. M. dik, de bronzen declinatiecirkel ongeveer 40 c. M. en de uurcirkel ongeveer 50 c. M., daarbij kwam nog het bronzen wormwiel voor de fijnbeweging van de uuras. Dit waren wel de grootste gietstukken, die noodig waren, afgezien van de gietijzeren zuil met kniestuk. Gezien hun gewicht en hun afmetingen, was het onmogelijk om deze stukken op mijn eigen draaibankje te bewerken. Nu was goede raad duur. Ik was ervan overtuigd, dat het mij een flink bedrag zou kosten als ik het werk aan de een of andere metaaldraaierij zou opdragen. Daarom trok ik de stoute schoenen aan en probeerde het gedaan te krijgen op de Suikerfabriek "Holland". Uit ervaring wist ik, dat men daar over goede vaklieden beschikte en dat de draaibanken er zeker groot en zwaar genoeg waren. De directie van de fabriek was zeer tegemoetkomend en vond het goed, dat het draaiwerk voor mij verricht werd, mits het loopende werk op de fabriek er niet onder zou lijden. Met den werkmeerster besprak ik deze aangelegenheid en deze beloofde mij, er wel een weg op te zullen vinden, om het verlangde voor mij te doen bewerken. Ik kon nu mijn gietwerk in vol vertrouwen aan hem in handen geven. Zoo nu en dan ging ikzelf eens kijken, als er een aanwijzing noodig was voor het een of ander, dat voor de draaiers onduidelijk was. Weliswaar kenden zij het draaiwerk tot in de puntjes, doch de constructie van deze monteering was voor hen geheel vreemd, zoodat enkele toelichtingen over maten en afmetingen nu en dan vereischt waren. En zoo werd op deze fabriek, door samenwerking van alle betrokkenen, het voor mij benoodigde draaiwerk zeer nauwkeurig en vlug afgewerkt. Mijn hartelijken dank aan de directie, werkmeester en draaiers voor de zeer zorgzame wijze, waarop allen mij op een meer dan 47 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
bereidwillige manier hebben geholpen. *** Thans was er wel een zeer voornaam deel der werkzaamheden verricht, maar toch nog lang niet alles; want uit den aard der zaak had ik alleen maar die deelen laten bewerken, welke op mijn eigen draaibankje niet vervaardigd konden worden. Er bleef nog zeer veel te doen, zooals de verdeeling van declinatie- en uurcirkel, de nonius van deze cirkels, het tanden insnijden in het wormwiel van de uurbeweging, alle noodige gaten boren enz. enz. Het duurde nog weken lang, voordat alles zoover bewerkt was, dat de monteering in elkaar gezet kon worden. U kunt begrijpen, dat dit voor mij een gewichtig oogenblik was! Intusschen had ik mij, onder alle werkzaamheden door, het hoofd erover gebroken wat voor soort kijker ik op de monteering zou aanbrengen en hoe groot die wel zou kunnen zijn. Let wel, amateurs, eerst werd de monteering gebouwd en pas daarna kwam de kijker aan de beurt! Dus de monteering (het statief) kwam in de eerste plaats, daarnaar werd de grootte van den kijker bepaald. In verschillende richtingen had ik al eens geinformeerd naar den prijs van een objectif van 13 tot 20 c. M. diameter, doch het bleek mij al spoedig, dat ik een 20 c. M. objectief om financieele redenen, wel uit het hoofd kon zetten. Op zekeren dag, onder het werken door, viel mij plotseling in, dat een zeker iemand al een jaar of dertien een mooi 145 m. M. objectief had liggen, van een gerenommeerde firma, zooals op de vatting gegraveerd stond. Destijds, toen ik dat objectief voor het eerst zag, wilde de eigenaar het in geen geval verkoopen, maar wie weet? Misschien nu wel! Het was zaak, uit te vinden wat het tegenwoordige adres van den bezitter was, want ik wist, dat hij al eenige keeren van woonplaats was veranderd. Na eenige dagen had ik het echter gevonden en na nog eenige dagen was ik eigenaar geworden van dat mooie objectief. Hiermede was dus de "hoegrootheid" van den kijker bepaald. Nu werd het zaak om zoo vlug mogelijk de benoodigde buis te bestellen, want al meer en meer verschenen er dreigende oorlogswolken aan de lucht en ik wist maar al te goed, dat in geval van oorlog, de invoer van deze buis onmogelijk zou zijn. Na een week of vier werd het verlangde echter afgeleverd. Heel kort daarna was Duitschland - waar de buis vandaan kwam - in oorlog. Dus ik was maar net op tijd zoo ver, dat ik den heelen refractor kon afbouwen. Er gingen echter nog wel drie maanden mee heen, voordat deze geheel gereed was. Reeds bij het begin van het bouwen van het sterrenwachtje was er een unieke kans om een heel aantal zeer goede foto-objectieven te bemachtigen en waarschijnlijk voor een niet al te hoogen prijs. 48 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Het was een kans, zooals men die maar eens in zijn leven tegenkomt. Jarenlang had ik al uitgezien naar een gelegenheid om tegen een schappelijken prijs een goed foto-objectief van behoorlijke afmeting machtig te kunnen worden, doch men treft die zoo goed als nooit aan. En nu kwam er zoowaar een gelegenheid om een heel aantal tegelijk te koopen, op de veiling van een groot, gerenommeerd foto-atelier. Daarbij waren Tessare F 4.5 van 50 en 40 c. M., Heliare F 4.5 van 60 en 40 c. M. plus nog eenige anastigmaten van Zeiss van oudere contructie. Men kan begrijpen, in welk een spanning ik 's morgens naar de veiling ging. Zouden er veel liefhebbers komen, zou de prijs zoo hoog opgedreven worden, dat ze voor mij te duur werden? Duur of niet duur, de Tessare F 4.5 van 50 c. M. zou ik in elk geval moeten zien te krijgen, hoe dan ook! Men kan zich mijn gevoelen indenken, toen het bleek, dat ik per saldo alle aanwezige groote objectieven machtig kon worden. Daardoor was ik met één slag voor mijn leven lang voorzien van eerste klas foto-objectieven! Had ik aanvankelijk gehoopt, in de toekomst nog eens één, zoo mogelijk twee camera's op de monteering bij den refractor te kunnen aanbouwen, nu konden het er wel vier worden. Na verloop van een klein jaar stonden die er dan ook op. Hiervoor moesten de camera's geheel ontworpen en gebouwd worden, hetgeen zeer veel tijd in beslag nam. Zooals ik reeds eerder vermeldde, is bij het fotografeeren de hoofdzaak, den kijker gelijkmatig met de camera's te bewegen, zoodat de sterren als puntjes blijven staan. Een drijfwerk, uurwerk of motor, stond reeds geruimen tijd op mijn verlanglijstje en ik ging er dan ook toe over, mij een synchroon-motor aan te schaffen. Deze motoren, direct op het lichtnet aangesloten, hebben een zeer bizondere, gelijkmatige gang en worden speciaal voor dit soort praecisiewerk gebouwd. (foto 10). Vóór deze echter aangebouwd was, zou er nog een heele tijd verloopen, daar er tusschendoor weer ander werk aan den winkel gekomen was, n. l. het bouwen van een 122 m. M. refractor. (foto 11). Maar eindelijk was het toch zoo ver, dat de geheele inrichting van het herbouwde sterrenwachtje gereed was en kon er weer met waarnemen begonnen worden. In den loop van den tijd is mij menigmaal gevraagd, wat men nu eigenlijk met een kijker van een bepaalde grootte wel allemaal aan den hemel kan zien. Dit is afhankelijk van bepaalde voorwaarden. Ten eerste van de zeer wisselende helderheid van den hemel; ook is het van belang of de lucht al dan niet rustig is. Het kan n. l. voorkomen, dat het buitengewoon mooi, helder weer is, doch dat de sterren in het veld van den kijker heen en weer staan te springen. In 49 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zoo'n geval krijgt men niet veel behoorlijks te zien. Ook komt het voor, dat het schijnbaar helder weer is, doch dat de sterren er in den kijker uitzien als min of meer groote lichtvlekken; dit is evenmin een toestand om met waarnemen door te gaan. Het komt niet zoo heel vaak voor, dat alle omstandigheden, welke met de doorzichtigheid en de rust in de atmosfeer samenhangen, zoo gunstig zijn, dat men van een zéér goede luchttoestand, om met een kijker waar te nemen, kan spreken. De meeste avonden of nachten moet men zich tevreden stellen met een middelmatigen toestand. Van belang is ook de gezichtsscherpte van den waarnemer en of deze wellicht kleurenblind is. Het is toch algemeen bekend, dat de eene mensch veel beter ziet dan de andere. Ik ondervind dikwijls, dat, als er bezoekers zijn, en ik het oculair van den kijker scherp heb ingesteld op het een of ander object, het voor een bezoeker versteld moet worden, soms wel een c. M. Dan maakt het nog een belangrijk verschil uit, of de kijker lang of kort is in verhouding tot zijn objectiefopening, daar de laatste wel lichtsterker is dan de eerste, doch niet zoo'n sterke vergrooting toelaat. Dit zijn allemaal factoren, waarmede rekening dient gehouden te worden bij het stellen van de bovengenoemde vraag. Daarom is niet met zekerheid te zeggen, wat een willekeurige persoon met den een of anderen kijker zou kunnen zien, daar dit van te veel onbekende factoren afhankelijk is. Wel kan men een gemiddelde nemen en bepaalde waarnemingen noemen, die met een bepaald instrument te verrichten zullen zijn. Daarbij zal ik menigmaal gelegenheid hebben om aan te geven, wat ikzelf met een bepaalden kijker heb kunnen bereiken. De zwakste sterren, die ik in den loop van den tijd met verschillende kijkers nog kon zien, zijn hieronder in een kort lijstje aangegeven. Dat is dus de grensgrootte dezer kijkers. Hieruit kan men dan direkt zien hoeveel "winst" het gebruik van een kijker geeft, boven waarneming met het bloote oog. Met het bloote oog kon ik nog sterren der grootte 7.2. zien, dus een 24 m. M. opening hebbende prisma-kijker gaf mij een "winst" van 2,4 grootte-klassen, de 148 m. M. refractor gaf mij een "winst" van juist 7 grootte-klassen. objectief opening
Kijkers van
Zwakste nog zichtbare sterren
Met het bloote oog . . . . . . . . . . . 24 m. M. prismakijkers van "Zeiss", "Goerz" 36 " " "Hensoldt" . . . . . 45 " " "Busch" . . . . . . 50 of 168
. . 7.2 . . 9.6 . . 10. . . 11.9 09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
50 " 60 " 80 "
" " "
"Zeiss" . . . . . . . . 11.2 " . . . . . . . . 11.4 " . . . . . . . . 13.2
30 m. M. kijker onbekend . . . . . . . . . . . 40 " " " . . . . . . . . . . . 54 " " "Merz" . . . . . . . . . . . . 68 " " "Merz", "Busch" . . . . . . . 75 " " "Manent", "Busch", "Reinfelder en Hertel" . . . . . . . . . . . 80 " " "Zeiss", "Steinheil", "Optische Werke Rudersdorf" en anderen 148 " " "Merz" . . . . . . . . . . . .
9.8 11.2 12.6 12.6 12.8 13.0 14.2
Men moet dan echter niet vergeten, dat ik buiten de stad woon, waar de doorzichtigheid van de lucht altijd beter is dan in de stad. Niet alleen heeft men buiten geen last van de alles overstralende straat- en reclameverlichting - doch evenmin heeft men hinder van de verbrandingsstoffen uit fabrieksschoorsteenen en van het groot aantal woonhuizen. Soms kan men dat heel goed zien in den ochtend als de zon gaat opkomen en er een waas, als een stofwolk, over de geheele stad hangt. Kilometers-lange rookslierten wijzen de plaats aan, waar zij hun ontstaan vinden! Wie Uwer is nooit eens getroffen door de schoonheid en bovenaardsche pracht van een helderen sterrenhemel! Is U, lezer, wel eens in een mooien, helderen zomernacht midden op de heide geweest? Als er uren in het rond geen ander licht te bekennen is dan dat van de sterren? Dan pas kan men zien, welk een wondere pracht daarvan uitgaat, waarvan iedereen onder den indruk komt. Meermalen heb ik dit kunnen waarnemen, doch niet vaak zoo duidelijk als in 1911, toen ik voor herhalingsoefeningen onder de wapenen was. Wij hadden toen nogal eens nachtelijken velddienst en dan moest men soms heel lang in de heide liggen, om niet door "den vijand"gezien te worden. Telkens weer kon ik ervaren, hoe ook de meest onverschilligen onder ons, soldaten zoowel als officieren, vaak diep onder den indruk kwamen van de intense grootheid van het sterrenland. Het is dan ook buitengewoon indrukwekkend, als men den geheelen Melkweg in al zijn zoo wisselende helderheid kan volgen, met alle zoo bekende sterrenbeelden, waarvan het eene weer een andere geschiedenis heeft dan het andere. (foto 12). Vooral, toen men er achter kwam, dat ik er "wel wat meer van wist" raakte men niet uitgevraagd over allerlei verschijnselen. Hieraan was wel duidelijk te merken, hoe ontvankelijk de mensch is voor het schoone, dat de natuur ons biedt. 51 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Maar al te dikwijls, vooral in dien tijd (1911) werd dat gevoel op den achtergrond gedrongen door allerlei dingen, waarin de mensch dan zoogenaamd schoonheid en grootheid zag. Ik denk hierbij vooral aan de film. Nu is dat wel eenigszins anders geworden, want thans kan men vaak op een film verschillende natuurwonderen van nabij ervaren en zien, ook op astronomisch gebied. Hoe mooi en leerrijk dit echter ook zijn mag, het haalt toch niet bij het in de "werkelijke" natuur aanschouwde. Een van de beste omstandigheden, waaronder men met het bloote oog den sterrenhemel kan bezien, is wel, als men met één blik den geheelen hemel omvatten kan; het uitzicht is vrijwel niet beperkt. Aanschouwt men met het bloote oog een bepaald sterrenbeeld, hetzij groot of klein, dan kan men met één oogopslag ook het geheel overzien. Bij het zien door een kijker is dat niet het geval, en daarom valt dit sommigen menschen tegen. Meermalen is het mij overkomen, dat bezoekers dachten, door den kijker den geheelen sterrenhemel te kunnen overzien, hetgeen, zooals gezegd, niet mogelijk is. Een algemeen verbreide meening is ook, dat men de sterren door een kijker grooter ziet en hierbij wordt dan, dikwijls wellicht onbewust, de grootheid van de maan als maatstaf genomen. Dat deze meening onjuist is, bemerkt men al spoedig, als men door den kijker de sterren aanschouwt. Hoewel de sterren in grootheid de zon meestal overtreffen, is hun afstand tot de aarde zoo enorm, zoo onvatbaar groot, dat zoo'n buitengewoon groot lichaam als een ster voor ons slechts als een lichtpunt verschijnt. Omdat deze afstanden zoo oneindig groot zijn, is het niet mijn bedoeling om U met al te veel getallen lastig te vallen. Wat zegt het U immers, lezers, dat de maan gemiddeld 384.400 K. M. van de aarde af staat? En dit is nog naast de deur. Van dezen afstand kan men zich nog eenigszins een voorstelling maken. Doch het wordt reeds moeilijker, als wij ons pogen voor te stellen, wat het beteekent, dat de afstand van onze aarde tot de zon 149.500.000 K. M. bedraagt. Deze afstand gaat ons begripsvermogen te boven. Doch als wij de afstanden van de sterren hierbij gaan vergelijken, dan zinkt de afstand aarde-zon in het niet, zooals één korrel zand in de duinen. Bij het aangeven van afstanden in het sterrenland, heeft men er dan ook van afgezien, dit met onze gebruikelijke lengte-maat, de K. M., te doen. Het licht, komende van de zon en de sterren, verplaatst zich met een snelheid van ongeveer 300.000 K. M. in één seconde. Nu wordt de afstand der sterren van de aarde gemeten met deze tijdmaat, de seconde dus, doch in een voor ons meer begrijpelijke maatstaf vergroot. Immers, wij hebben er een 52 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
goede voorstelling van, dat er 60 seconden gaan in één minuut, 60 minuten in een uur, 24 uren in een etmaal en 365 dagen in een jaar. Welnu, misschien heeft U tijd en lust om even na te rekenen hoeveel seconden een jaar heeft. Als U dat getal met 300.000 vermenigvuldigt (de snelheid van het licht), dan heeft U in K. M. uitgedrukt, de lengte van een "lichtjaar". En met deze, voor onze bevatting onvoorstelbare grootheid, worden de afstanden der sterren aangegeven. Zoo spreekt men dus van: die of die ster staat zooveel lichtjaren van ons af. Maar ik mag veilig aannemen, dat niemand er een voorstelling van heeft hoe groot die afstand is. Zelfs niet de in deze wetenschap toch bijzonder goed thuis zijnde astronomen, al zijn deze ook in staat deze afstanden met groote nauwkeurigheid te berekenen. Wat zegt het U, als ik U meedeel, dat de dichtstbijzijnde vaste ster, 'alpha' Centauri, een ster der eerste grootte, 3 3/4 lichtjaar van ons afstaat? Doch ook een sterretje der grootte 11, dat men dus alleen maar met een behoorlijken kijker kan zien en dat maar op korten afstand van den eerstgenoemden staat - zoo lijkt het ons tenminste - is maar 3 3/4 lichtjaar van ons verwijderd, ja zelfs nog iets minder. En deze sterren staan in het heelal nog "vlak naast de deur". Over het algemeen is de afstand der sterren van de aarde veel en veel grooter, tot in de millioenen lichtjaren toe! Is het dan een wonder, dat wij de sterren, al zijn zij nog zoo groot, als stippen in onze kijkers zien? Dat is evenwel voor ons geen bezwaar, eerder een groot voordeel. Want stel U eens voor, dat men elke zichtbare ster in een kijker met, laat ons zeggen, 200 maal vergrooting, zoo groot zou zien, als de maan met het bloote oog - en eveneens alle milliarden sterren, die met de grootste kijkers te zien zijn dan zou den heelen hemel één groote, gloeiende vuurbol zijn, waar wij als het ware midden in zouden zitten. Mij dunkt, dat zou van het goede wel wat teveel zijn! Bij het aanschouwen van den sterrenhemel met het bloote oog, is er toch ook reeds veel schoons te zien, al wordt deze schoonheid - en de hoeveelheid sterren - bij het gebruik van kijkers, hoe betrekkelijk klein ook, al heel spoedig veel grooter. Hiervoor heb ik al eens aangegeven, hoe men het beste de sterrenbeelden kan leeren kennen. Om in den sterrenhemel behoorlijk wegwijs te worden, moet dit natuurlijk het eerst geschieden. Daarom is het wel dienstig, iets over de indeeling, benamingen enz. der sterrenbeelden te zeggen. De meeste oude natuurvolken deelden den hemel al in in sterrenbeelden, welker namen tot op heden bewaard zijn gebleven. Toen reeds had men een zekere begrenzing dezer beelden, die kleine of groote stukken van den hemel vrij lieten. In den loop des tijds hebben ook de sterrenbeelden in deze ontbrekende deelen 53 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
namen gekregen. En zoo heeft men heel oude sterrenbeelden van duizenden jaren geleden, maar ook zulke, die nog slechts enkele honderden jaren oud zijn. Wilde men in oude tijden een bepaalde ster uit zoo'n sterrenbeeld aanduiden, dan sprak men van "de ster in den schouder van Orion" of "de groote ster in het oog van den stier". Het is begrijpelijk, dat dit in later tijd niet meer door te voeren was, toen den hemel veel intensiever geobserveerd werd. Een duidelijke aanduiding was dan ook noodzakelijk en de astronoom Bayer (ong. 1610) voerde de aanduiding in, die ook nu nog bestaat en door een ieder gebruikt wordt bij de meeste met het bloote oog zichtbare sterren, n. l. het Grieksche alfabet, hieronder in schrijfletters aangegeven:
In elk sterrenbeeld vindt men dus dezelfde letters weer terug, zooals alpha in "De Tweelingen", doch ook is alpha in "het Vosje". Zooals men ziet, heeft dit alfabet 24 letters en zeer vele sterrenbeelden hebben veel meer dan 24 sterren, dus kwam men nog heel wat letters te kort. Toen heeft men ook ons gewone A B C te hulp geroepen en zoo vindt men in menig sterrenbeeld ook deze letters bij sterren aangegeven. Men vindt trouwens in sommige atlassen ook nog cijfers met letters, b. v. H 49. Dit beteekent, dat de astronoom Hevelius deze ster met dat getal aanduidde. Ook vindt men weleens uitsluitend cijfers in atlassen. Deze sterren zijn dan meestal becijferd door den astronoom Flamsteed. Al deze aanduidingen in letters en cijfers hebben echter slechts betrekking op de sterren, die met het bloote oog goed zichtbaar zijn, want van de sterren die men nog maar net even kan zien, is het grootste gedeelte nog onbenaamd gebleven. Naast deze algemeen gebruikelijke aanduiding der sterren, is ook nog een andere in gebruik en wel door een aantal sterren een eigen naam te geven; zoo is de ster "Sirius" "'alpha' Groote Hond", de ster "Procyon" "'alpha' Kleine Hond" enz.
54 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
In het geheel zijn er op deze wijze aan den geheelen hemel een 180-tal sterren van namen voorzien. Doch de allermeesten van deze eigennamen worden niet gebruikt en vindt men in de amateurliteratuur zeer weinig aangegeven. Algemeen gebruikelijk zijn "Aldebaran" voor "'alpha' Stier", "Antaras" voor "'alpha' Schorpioen" enz. Wat zegt U echter van een naam voor een ster als "Zubanalkravi" voor "'gamma' van de Weegschaal"! De meeste van die voor ons onuitspreekbare namen zijn door de Arabieren aan de betreffende sterren gegeven, hoewel ook andere, oudere volken daarin hun aandeel hebben. De benaming door Bayer met Grieksche letters is maar niet zoo lukraak geschied. Als regel werd de helderste ster met de eerste letter, dus 'alpha', en de zwakste met de laatste letter aangegeven. Zoo is dus een in helderheid afdalende reeks sterren benaamd in een logische volgorde. Doch ten tijde van deze benaming schreef men ongeveer 1610 en toen waren de helderheden der sterren slechts ongeveer bekend. In lateren tijd, vooral in de laatste tientallen jaren, toen de helderheden met instrumenten gemeten werden, bleek echter, dat deze volgorde niet altijd juist was. Voor een algemeene aanduiding doet dit evenwel niet zooveel ter zake. De begrenzing der sterrenbeelden is altijd vrij willekeurig geweest en werd in de meeste atlassen door een grillig slingerende stippellijn voorgesteld. Hierin is sedert 1930 een meer wetenschappelijke wijziging gekomen door de "Sterren Atlas"van E. Delporte, die in opdracht van de "Internationale Astronomische Unie" deze betere begrenzing uitwerkte. Nu zijn de grenzen geen kromme, slingerende lijnen meer, doch gelijk aan de parallelcirkels en de meridiaancirkels en toch zoo veel mogelijk aangepast aan de oude begrenzing. Of deze begrenzing zich handhaven zal? Een ieder, die een blik op den hemel slaat, ziet zonder meer, dat er in de helderheid der sterren nogal een groot verschil bestaat. Men heeft dan ook van oudsher de mate van helderheid in 6 grootte-klassen verdeeld, hoewel deze aanduiding met de afmeting der sterren niets te maken heeft. Men bedoelt daarmede inderdaad alleen het verschil in helderheid aan te geven, zooals het zich aan ons oog voordoet. In lateren tijd is men wel gaan inzien, dat deze verschillen in helderheid veel grooter zijn dan de 6 genoemde klassen. Men kan zeer gemakkelijk een in helderheid afdalende reeks van sterren vinden van 20 klassen of nog meer. Men vindt dan ook in vele catalogi, waarin de helderheden van die sterren zijn opgegeven, nog een onderverdeeling in tienden, dus sterren van de grootte 3.4, 3.5, 3.6 enz. enz. Men verstaat onder een ster der grootte 3 alle sterren, welker helderheid ligt tusschen 2.6 en 3.5 enz. Een ster der grootte 6 kan een helderheid hebben van 5.6 maar ook van 6.5, een ster der éérste grootte van 0.6 tot 1.5. Zoo heeft men ook sterren van de 55 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
grootte 0 en ook nog enkele, waarvan de helderheid nog grooter is. Die worden dan b. v. aangeduid met -1 (min 1), dat is dan een ster, die een grootte-klasse helderder is dan een normale ster der 0 grootte. Zoo heeft de planeet Venus weleens een helderheid van -4 en men kan haar dan ook vrijwel altijd overdag, als de zon schijnt, met het bloote oog aan den hemel zien. De zon zelf heeft de helderheid -27. Deze indeeling der grootte-klassen in tiende deelen, was al heel wat nauwkeuriger dan de vroegere, in volle grootte-klassen. In de laatste tientallen jaren is er echter in de astronomie een instrument in gebruik genomen, de fotometer, waarmee het heel goed mogelijk is om de helderheid der sterren te meten en wel in honderdste deelen van een grootte-klasse. Men vindt dan ook in de z. g. fotometrische catalogi de helderheid der sterren aangegeven als b. v. 2.47, 3.31 enz. enz. Ook nu is dezelfde aanduiding voor een ster der grootte 3 behouden als boven aangegeven, doch is dat honderdste deel in rekening gebracht. Dus alle sterren uit die catalogi, welker helderheid ligt tusschen 2.51 en 3.50 zijn van de grootte 3. Terloops zij hier nog opgemerkt, dat eenige jaren geleden, een instrument in toepassing is gebracht, waarmede men de helderheid tot in duizendste grootte-klassen meet, n. l. de licht-electrische fotometer. Het gebruik van dit instrument is echter niet zoo algemeen als dat van den gewonen fotometer. Zoo zijn er al verscheidene catalogi, waarin de helderheden der sterren met deze fotometers gemeten, opgenomen zijn. De voornaamste dezer catalogi stammen van de Harvard Sterrenwacht en van de Potsdammer Sterrenwacht. Deze catalogi geven niet alleen de helderheden der sterren, doch ook hun juiste plaats aan den hemel. Vaak ook is de Grieksche letter, of een ander teeken, voor een bepaalde ster gebruikt, aangegeven. Deze plaats aan den hemel wordt bepaald door de volgende gegevens. Iedereen kent een aardglobe. Bij een nadere beschouwing merkt men dat deze draait om twee punten, de Noord- en de Zuidpool. Men moet zich deze punten doordenken tot in den sterrenhemel. Op heldere avonden moet men er eens terdege op letten, dat alle sterren en planeten, ook de zon, schijnbaar om deze verlengde poolas draaien. Op de globe treft men ook een groote cirkel aan, die overal even ver van de Noord- en de Zuidpool verwijderd is. Ook deze cirkel moet men zich verlengd tot in den sterrenhemel voorstellen. Deze cirkel heeft men den Aequator genoemd. De eene helft van den sterrenhemel ligt dus aan de noordzijde, de andere aan de zuidzijde van dezen aequator. 56 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Men zegt dan, dat een bepaalde ster zooveel graden en minuten ( ' ) en seconden ( " ) noorder ( + ) of zuider ( - ) declinatie (afwijking) heeft. Het leek mij gewenscht om de teekens, die in de astronomie voor deze betrippen gebruikt worden, hierbij aan te geven. Nu is van een bepaalde ster wel aangegeven hoe ver zij ten noorden ( + ) of ten zuiden ( - ) staat, doch niet hoever zij zich rechts of links van een bepaald punt bevindt. Ook nu nemen wij onze globe weer ter hand. Men kan daar ook een grooten cirkel op vinden die precies haaks op den aequator staat en er dus een hoek van 90 graden mee maakt. Deze cirkel gaat door de noord- en zuidpool der globe. Zoo'n zelfde cirkel moet men zich ook aan den hemel denken; zij gaat op een bepaald punt - het lentepunt - juist door de snijding van den aequator en de ecliptica of aardbaan. Dit punt nu is van het hoogste belang voor de plaatsbepaling der sterren. Zooals men weet, verdeelt men den vollen cirkel in 360 graden, dat is dus ook met den aequator het geval. Daar nu alle sterren in een etmaal deze 360 graden doorloopen, heeft men het gemakkelijker gevonden om den aequator in 24 uren te verdeelen met de gebruikelijke onderverdeeling in minuten en seconden. Een bepaalde ster wordt nu aangeduid als te hebben 9 u. 17 min. 14 sec. AR, Ascencio Recta (rechte klimming), dat is de afwijking van het lentepunt. Met deze twee gegevens is de juiste plaats van een bepaalde ster aan den hemel aangeduid. Dus zoo vindt men voor de ster 'alpha' in den Stier - met haar eigen naam Aldebaran - de plaats in deze catalogi aangegeven met: AR 4 u. 30 min. 11 sec., en D = declinatie + 16 graden 18,'6. Als er nu een kaart van den sterrenhemel geteekend moet worden, of van een bepaald gedeelte, dan heeft men daar in de allereerste plaats zoo'n catalogus voor noodig. Heel interessant is het om te ervaren wat voor antwoorden men krijgt, als men aan bezoekers de vraag stelt: "hoeveel sterren denkt U nu wel dat U op een helderen maanloozen avond aan den hemel kan zien?" en dikwijls stel ik die vraag dan ook. Het is opmerkelijk hoe uiteenloopend de antwoorden zijn, hoewel de meesten getallen noemen in de millioenen. Maar er zijn ook bezoekers, die onbewust de plank niet zoo heel ver misslaan door getallen te noemen van twee- tot tienduizend sterren. Zooals ik reeds eerder meedeelde, is het getal sterren, dat door ieder mensch te zien is, verschillend, doch men mag veilig aannemen, dat het voor den geheelen hemel ongeveer 7.500 is. Gaat men echter het getal der sterren erbij betrekken, dat met de grootste kijkers zichtbaar is, dan beloopt het totaal niet minder dan ongeveer 60 millioen. Rekent men er ook nog de sterren bij, die op de platen der grootste foto-instrumenten verschijnen en 57 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
die men dus met de grootste kijkers niet eens meer kan zien, dan komt men tot een aantal van globaal 30.000 millioen. En dan zijn wij er nóg niet! Het getal der zichtbare sterren zou nog veel en veel grooter worden, als men in staat was om nog krachtiger instrumenten te bouwen. Doch hoe ontzettend groot dit aantal ook is, toch zijn er aanwijzingen, dat de toename der sterrendichtheid afneemt, hoe meer zwakkere sterren men erbij betrekt. Zoodra men tracht de sterrenbeelden te leeren kennen, maakt men ook kennis met enkele bizondere sterren waarvan er zoo heel veel zijn te zien, als men een behoorlijken kijker gebruikt. Bij het opzoeken der sterrenbeelden wordt altijd uitgegaan van het sterrenbeeld "de Groote Beer". Die klassieke figuur kent wel iedereen! (kaartje 8). De vier sterren, die in een ongelijke vierhoek staan, worden ook wel de vier wielen van een wagen genoemd en de drie sterren op een gebogen lijn, de dissel van een wagen. Bij de middelste ster van de laatste drie, kan men nog een sterretje van de 5e grootte met het bloote oog er vlak naast zien staan. Hier heeft men een mooi voorbeeld van een "dubbelster". Het aantal dubbelsterren loopt in de tienduizenden, zelfs voor een amateur met zijn min of meer beperkte middelen beloopt dit aantal toch ook nog wel een 4 à 5 duizend. Van alle soorten dubbelsterren heeft men er bij, sterren, die even helder zijn en zeer dicht naast elkaar staan, maar ook die betrekkelijk ver van elkander verwijderd zijn. Ook zijn er, waarvan de eene heel helder is en de andere lichtzwak, zooals Sirius in "de Groote Hond" en ook bij deze kan de onderlinge afstand kleiner of grooter zijn. Er zijn ook stelsels, die uit drie of vier sterren bestaan, soms uit nog meer; men spreekt dan van drievoudige of viervoudige sterren. Het is hier niet de plaats om een heele opsomming te geven van dergelijke sterrenbeelden, ik wil volstaan met aan te geven, dat de ster 'epsilon' in het sterrenbeeld "de Lier" een, voor amateurs, mooi voorbeeld van een viervoudige ster is (kaartje 9), met een nog duidelijk te zien veel zwakker sterretje. Zoo is de ster 'beta' in het sterrenbeeld "de Eenhoorn" een mooi voorbeeld van een drievoudige ster (kaartje 10). Deze twee meervoudige sterren zijn echter alleen in kijkers te zien, dus niet met het bloote oog. Wat verstaat men eigenlijk onder "dubbelsterren"? Dat zijn sterren, die zoo dicht bij elkaar staan, dat men ze zonder kijker als één ster ziet. Men heeft hierbij een bepaalden 58 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
maatstaf als voorwaarde aangenomen. Komen twee sterren, die ook schijnbaar dicht bijeen staan, boven dezen maatstaf uit, dan beschouwt men ze niet als dubbelsterren. Van dit soort sterren zijn er ook tienduizenden bekend en aangegeven in z. g. "Dubbelster catalogi", waarvan de nieuwste wel die is, welke door den "dubbelsterastronoom" Aitken is samengesteld. Al voldoet een bepaalde ster schijnbaar aan alle eischen om als dubbelster beschouwd te worden, dan is zij het vaak toch niet. Echte dubbelsterren draaien in korteren of meestal langeren tijd, soms zéér langen tijd, om elkaar heen, terwijl bij een groot aantal dubbelsterren er geen aanwijzing is, dat zij om elkaar heen wentelen. Het kan immers voorkomen, dat twee sterren, die wij zien als stonden ze tegen elkaar aan, en als dubbelster in den kijker verschijnen, in werkelijkheid in het heelal zeer ver achter elkaar liggen. Deze soort sterren noemt men dan "optische" dubbelsterren. Jaar in jaar uit zijn er astronomen bezig om den juisten stand van die dubbelsterren ten opzichte van elkaar te meten met micrometers, zeer verfijnde neveninstrumenten aan groote kijkers, op alle sterrenwachten soms in meerdere exemplaren aanwezig. Deze metingen nu worden geregeld verzameld en wijzen uit of twee sterren werkelijk om elkaar heen draaien, en vaak ook hoe lang het duurt, voordat zoo'n stelsel om elkaar heengewenteld is. Men moet echter niet denken, dat de eene ster, meestal de helderste, stil staat en de andere er omheen draait. Neen, de werkelijkheid is anders. Zijn beide sterren van een dubbelster even zwaar, dan draaien zij beide om elkaar heen en één punt op hun verbindingslijn, juist in het midden, staat dan schijnbaar stil. In werkelijkheid komt dit echter niet voor, meestal is de eene ster veel grooter en zwaarder dan de andere. Het punt, waar beide sterren om heen draaien, ligt altijd naar die zijde van hun verbindingslijn, waar de zwaarste ster ligt. Is deze zwaardere ster véél zwaarder, dan ligt het heel dicht bij deze en ver van de lichtere af. Men noemt dit het zwaartepunt van zoo'n stelsel. Terloops zij hier nog opgemerkt, dat de astronomen ook in staat zijn om bij die stelsels, waarvan omlooptijd en afstand bekend zijn, aan te geven, hoe groot de massa van elke ster afzonderlijk is! Men kan dus de sterren, op die soms buitengewoon groote afstanden, wegen! Dit alles betreft dubbelsterren, die men in een kijker van meer of mindere grootte dubbel zien kan. De astronoom is echter ook in staat om dubbelsterren te vinden, die men niet zien kan! Deze noemt men dan "spectroscopische" dubbelsterren, naar het instrument, waarmee men deze soort sterren vindt en dan verder bestudeert. Ook dit instrument, de spectroscoop, is op vrijwel alle sterrenwachten aanwezig, in min of meer nauwkeurige uitvoering. 59 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Men heeft ook heel eenvoudige spectroscoopjes, welke men weleens bij amateurs aantreft; deze bevredigen echter in den regel niet. Op sterrenwachten, die daar speciaal werk van maken, heeft men spectroscopen van gigantische afmeting, in alle praecisie uitgevoerd. Met deze laatste vindt en observeert men deze spectroscopische dubbelsterren. Het spectrum van een ster bestaat uit een gekleurde band met de opeenvolgende kleuren: rood, geel, groen, blauw en violet, zooals de dwarsdoorsnede van een mooi ontwikkelde regenboog, met dien verstande, dat er ook een min of meer groot aantal donkere lijnen dwars door dien mooi gekleurden band heen loopen. Fotografeert men nu het spectrum van een bepaalde ster, die niet spectroscopisch dubbel is, dan blijven die donkere lijnen ten opzichte van elkaar altijd denzelfden stand behouden. Heeft men echter een spectroscopische dubbelster te pakken, dan krijgt men, op bepaalde tijden, enkele donkere lijnen, op andere tijden, dubbele donkere lijnen in het spectrum op de plaat. (foto's 13a en b). Ook met deze methode van observeeren is het mogelijk om uit te maken, hoe groot hun omlooptijd en hun onderlinge afstand is, en om nog veel meer andere gegevens vast te stellen, die hier onbesproken blijven. Een wel zeer mooi voorbeeld van zoo'n stelsel is ook juist weer de middelste ster uit de staart van de Groote Beer (Mizar) (kaartje 11). Dit sterrenbeeld is juist vor de amateurs een merkwaardigheid, immers het is voor het bloote oog een mooie dubbelster: "Mizar", begeleid door "Alcor" of "het Ruitertje". Deze Mizar nu is voor iederen amateur, die zelfs ook maar over een klein kijkertje beschikt, als een heel mooie dubbelster te zien, terwijl Alcor, zoowel als elke ster van Mizar, een spectroscopische dubbelster is. Wat kan men hier de fantasie vrij spel laten, zooals vele amateurs, vooral in hun beginperiode, dan ook zoo gaarne doen! Men stelt zich dan voor, dat alle zes sterren om elkaar heen draaien, met verschillende, doch groote snelheden en dat elke ster begeleidt wordt door een aantal planeten, die ook weer om hun centraal punt, de ster waar zij bij behooren, heen wentelen. En zouden dan deze planeten ook nog niet een of meerdere manen hebben, die weer om deze planeten heen draaien? Men kan voorts zoo'n stelsel ook nog "bevolken" met een min of meer groot aantal kometen, want die hebben wij in onze zonnefamilie toch ook! Waarom dan daar niet? Er is echter geen enkele aanwijzing, dat het werkelijk zoo is, of zoo zou zijn. En daar de astronomie zich het liefst aan concrete feiten houdt, laat zij zich over zoo'n eventueele mogelijkheid niet gaarne uit. Men merkt echter, dat aan zoo'n paar sterren, die "dicht bij
60 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
elkaar staan" heel wat te zien is en ook nog veel te constateeren valt, dat niet te zien is. Trouwens, daar zijn de heeren astronomen toch sterk in. Want zijn er niet meerdere dubbelsterren gevonden alléén door berekening, sterren, waarvan men in latere jaren, toen de kijkers grooter en beter werden, zien kon, dat zij dubbel waren! Voor het bloote oog zijn, bij oppervlakkige aanschouwing, alle sterren gelijk in kleur. Bij meer oplettend waarnemen merkt men echter reeds, dat er sterren bij zijn aan de roodachtige kant, weer andere zijn meer blauwachtig, enkele zelfs wit. In werkelijkheid is dat ook zoo en, vooral door een kijker gezien, zijn er bijna bloedroode exemplaren bij. Het mooiste komt dat kleurverschil tot uitdrukking bij de dubbelsterren. Bij sommige is dat zeer opvallend, zooals bij de sterren 'beta' van de Zwaan, 'gamma' Andromeda en 'kappa' van de Jachthonden.
ZESDE HOOFDSTUK Bij onze omzwervingen aan den sterrenhemel maakten wij o. m. kennis met dubbele en veelvoudige sterren. Men kan echter met het bloote oog ook een aantal z. g. veranderlijke sterren zien en in hun lichtwisseling observeeren. (Kaartje 12). Een van de mooiste voorbeelden daarvan is wel de veranderlijke ster Algol ('beta' in het sterrenbeeld Perseus), die in helderheid verandert tusschen de grootten 2.3 en 3.5, dus voor het bloote oog nog zeer gemakkelijk zichtbaar blijft. Het grootste gedeelte van de veranderingsperiode is zij van de grootte 2.3 en een klein gedeelte der periode, slechts eenige minuten, is zij van de grootte 3.5. (Kaartje 13). De geheele lichtwisselingsperiode bedraagt slechts 2 dagen, 20 uur en 48 minuten. Daarvan is zij rond 2 dagen van de grootte 2.3, om ongeveer 5 uur in licht te verminderen tot de grootte 3.5 en eenige minuten daarna geleidelijk aan weer helderder te worden. Deze lichtwisseling gaat jaar in, jaar uit zoo door, zoodat men nauwkeurig kan "voorspellen", wanneer deze ster weer eens in zijn kleinste helderheid of minimum is. En de astronomen doen dat dan ook trouw, voornamelijk wel om de waarnemers van veranderlijke sterren er op voorbereid te doen zijn, zoodat zij alle lichtwisselingen dezer ster en zeer veel andere van dezelfde soort kunnen observeeren, om uit deze waarnemingen weer betere gegevens te verkrijgen voor de bepaling van allerlei bijzonderheden, 61 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
welke van belang zijn. Bij deze soort veranderlijke sterren is de verklaring, waarom zij van licht veranderen niet zoo heel moeilijk, daar men hier met, wat men noemt, een gedeeltelijke zonsverduistering te doen heeft. En velen Uwer, vooral de ouderen, zullen zich nog levendig herinneren, hoe bij een gedeeltelijke zonsverduistering het licht veel minder wordt, soms zelfs zoo, dat het bijna duister is, zooals in 1912 hier te lande het geval was. Bij een heele of gedeeltelijke zonsverduistering wordt het licht van de zon onderschept, doordat dan de maan geheel of gedeeltelijk vóór de zon staat, zoodat wij dus in de schaduw van de maan komen te liggen. Welnu, ook bij de veranderlijke sterren van deze soort heeft ditzelfde proces plaats. Om de lichtgevende heldere ster draait in dit geval een donker lichaam heen, met een omlooptijd, die gelijk is aan de lichtwisselingsperiode en voor ons, op zulk een enormen grooten afstand een zonsverduistering veroorzaakt. Deze soort sterren noemt men terecht naar de langstbekende vertegenwoordigster daarvan "Algolsterren". Vele zwakkere sterren hebben, om dezelfde reden als deze Algol, ook een lichtwisseling, doch de periode, waarin deze geschiedt, is zeer verschillend van lengte. Ook het helderheidsverschil, dat bij Algol 1.2 grootte-klasse bedraagt, is bij vele sterren kleiner, doch soms ook aanmerkelijk veel grooter. Nu moet men niet denken, dat zoo'n verschil van 1,2 grootte-klasse zoo weinig is, dat men het bijna niet opmerkt. Het is integendeel zeer opvallend, vooral, als men met meer dan gewone belangstelling zoo'n lichtverloop volgt. Ik heb hier nogal den nadruk gelegd op deze soort veranderlijke sterren, alsof er ook nog andere soorten zijn. Dit is dan ook inderdaad het geval. Een andere belangrijke soort, waartoe wel de meeste veranderlijke sterren behooren, zijn de z. g. Mira-veranderlijken, zoo genoemd naar de hoofdvertegenwoordigster van deze klasse, de ster in de Walvisch. Door haar wonderlijk gedrag werd deze ster 'omicron' bij haar ontdekking dan ook Mira of de "wonderlijke" genoemd. Immers, bij haar ontdekking was zij voor het bloote oog zeer goed te zien, om eenigen tijd later geheel te verdwijnen. Kijkers kende men toen nog niet. Maanden later was zij weer eens zichtbaar en verdween dan weer. Ten tijde van haar ontdekking werd dit verschijnsel niet zoo intens geobserveerd als heden en zoo kon het gebeuren, dat men deze wonderlijke ster eenige jaren lang niet meer zag. De lichtwisselingsperiode van deze ster bedraagt ongeveer 330 dagen. Zij wordt soms wel eens van de 2e grootte, zoodat zij dan tot de heldere sterren behoort. Doch als zij in haar kleinste helderheid is, van de 10e grootte ongeveer, dan heeft men al een amateur-kijker noodig om haar te zien. Het helderheidsverschil kan dus wel eens 8 grootte-klassen 62 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
bedragen, is het echter in de meeste gevallen niet. Als men dan dit helderheidsverschil eens zoo omhoog gebracht denkt, dat deze ster in haar kleinste licht de grootte 6 zou bereiken, dus vier grootte-klassen omhoog en men brengt dan ook de grootste helderheid 4 grootte-klassen omhoog, dan zou zij in haar grootste helderheid de grootte 2 bereiken. Dus het helderheidsverschil voor het bloote oog zou dan reiken vanaf de helderste sterren, die er aan den hemel zijn tot aan de helderheid van een sterretje, dat nog juist met het bloote oog te zien is. Zoo krijgt men wel een beteren indruk van wat zoo'n helderheidsverschil eigenlijk is. En van dit soort sterren zijn er wel, waarvan het verschil in helderheid soms 12 tot 13 grootte-klassen bedraagt. Niet altijd, zelfs meestal niet, wordt deze ster van de grootte 2, de grootste helderheid is zelfs wel eens zoo klein geweest, van de grootte 4.5 à 5, dat men haar met het bloote oog maar juist even zien kon. Zoo wisselvallig als deze ster in lichtsterkte is, zoo wisselvallig is ook de lengte van de lichtwisselingsperiode, deze kan de eene bij de andere maal wel meerdere tientallen dagen schelen. Dus ziet men, dat deze ster in alle opzichten haar naam "Wonderlijke" waardig is. Zoo zeker als men is bij de verklaring van de lichtwisseling der Algolsterren, zoo onzeker is men bij de Mirasterren. Er zijn hierover al meerdere veronderstellingen gemaakt, die alle een meer of mindere mate van waarschijnlijkheid in zich hebben, doch de waargenomen feiten wierpen veelal die veronderstellingen dusdanig omver, dat er niet één aannemelijke hypothese is met alle waargenomen feiten in overeenstemming. Was bij de Algolsterren het eigenlijke lichtverloop maar tot enkele uren beperkt en straalt een Algolster het grootste gedeelte van haar periode in haar grootste licht, bij de Mirasterren gaat practisch de lichtverandering steeds door, zooals bij een petroleumlamp, die men voortdurend heel langzaam op en neer draait! Zoo zijn er nog meerdere soorten van veranderlijke sterren aan den hemel; de 'delta' Cephei sterren, vormen wel een zeer aparte klasse, daar het juist door deze sterren mogelijk is, afstanden van millioenen lichtjaren te meten. De helderste vertegenwoordigster van die klasse is de ster 'delta' in het sterrenbeeld Cepheus, die verandert van de grootte 3.7 tot 4.9 in een periode van 5 dagen 8 uur en 47 minuten. Deze periode is in de lengte van den tijd vrij regelmatig, doch de periode is in zooverre onregelmatig, dat zij 3 dagen en 17 uur noodig heeft om van de grootte 3.7 tot 4.9 te verduisteren en maar 1 dag 15 uur om weer te stijgen in helderheid tot de grootte 3.7. Van deze soort veranderlijke sterren is er een groot aantal en, 63 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zooals ik reeds zei, zij zijn zeer belangrijk. Er is een bepaalde betrekking tusschen de werkelijke helderheid van zoo'n veranderlijke ster en de lengte der lichtwisselingsperiode. Kan men deze bepalen, dan zijn de astronomen ook in staat om den afstand van zoo'n ster te berekenen. In de laatste jaren heeft men daarom dan ook veel foto's gemaakt van nevelvlekken, met het doel om daarin veranderlijke sterren van deze klasse te vinden, waardoor men dan tevens den afstand van die ver verwijderde objecten te weten kon komen. En daar de amateur-astronoom, met zijn min of meer simpel kijkertje, heel goed in staat is om de helderheid van een aantal 'delta' Cephei-sterren juist te schatten en daarmede ook de lengte der periode kan bepalen, zou hij dus door deze methode in staat zijn om afstanden van millioenen lichtjaren te meten. In theorie is dit wel zoo, doch in de praktijk komt daar toch nog wel iets anders bij kijken. Tot de veranderlijke sterren behooren nog meer soorten; ze alle de revue te laten passeeren is in dit bestek niet goed mogelijk en trouwens ook betrekkelijk onnoodig. Doch één bepaalde soort wil ik nog even aanduiden en wel de groep, die men "U Geminorum" sterren noemt. Deze veranderlijke ster, in het sterrenbeeld Geminorum, de Tweelingen, verandert tusschen de grootte-klasse 12 in haar kleinste helderheid en de grootte-klasse 10 in haar grootste helderheid, dus een helderheidsverschil van 2 grootte-klasse. Deze soort sterren zijn min of meer een tegenhanger der Algol-veranderlijken. Bij deze laatste wordt de langste tijd der periode ingenomen door haar grootste helderheid, doch bij de U Geminorum sterren is dat juist andersom. U zelf immers blijft ongeveer 76 dagen in haar kleinste licht, om in den tijd van ongeveer 18 dagen tot de grootte 10 in helderheid toe te nemen en ook weer tot op de grootte 12 terug te zinken. Er is echter in deze periodieke lichtwisseling in ongeveer 18 dagen ook nog een andere lichtwisseling aanwezig. Ik gaf dit voorbeeld van veranderlijke sterren alleen, omdat zij als regel het grootste gedeelte der periode in haar kleinste licht doorbrengen, dus zooals hierboven medegedeeld precies het tegenovergestelde der Algolsterren. Daarom heeft men vroeger deze soort ook wel Antalgolsterren genoemd. Kan men de veranderlijke sterren Algol, Mira, 'delta' Cepei goed met het bloote oog vinden en eventueel in haar helderheidswisseling observeeren, bij de bovengenoemde soort is dit niet mogelijk. Daarvoor is een behoorlijk krachtige kijker noodig, zooals er toch nog al eenige door een aantal amateurs gebruikt worden. Voor de kleinere kijkertjes, zooals er zoo heelveel in Nederland zijn, is deze soort sterren slechts bij uitzondering, als zij in haar grootste lichtsterkte verkeeren, nog weleens te zien. 64 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Hiervoor is natuurlijk in de eerste plaats noodig, dat men deze soort sterren, evenals dit ook met een zeer groot aantal andere soorten het geval is, aan den hemel vinden kan. Met heldere veranderlijken, die voor het bloote oog altijd te zien blijven, is dat nu niet zoo heel moeilijk, doch wil men deze U Geminorum sterren zien of observeeren, dan is daarvoor noodig, dat men een kaartje heeft, waarop ten eerste de ster zelf staat, maar waarop ook een voldoende groot stuk van den hemel is afgebeeld om zoo'n veranderlijke ster behoorlijk te kunnen identificeeren. Sedert 1908 nu wordt er zoo'n atlas der veranderlijke sterren uitgegeven en wel door de sterrenwacht van het Vaticaan, eerst onder leiding van pater Hagen, nu van pater Dr. Stein. Het is voor ons Nederlanders wel iets om trotsch op te zijn, dat ook de laatstgenoemde, die nu de leiding der geheel gemoderniseerde Vaticaansche sterrenwacht heeft, een Nederlander is. Deze "Atlas Stellarum Variabilium" is tot nu toe in 9 deelen verschenen, een monumentaal werk! Het is hoofdzakelijk bestemd ten dienste van de sterrenwachten in de verschillende landen, of van den amateur, die speciaal werk maakt van de waarneming van veranderlijke sterren. (afb. 14). Trouwens, ook een tweede monumentaal werk op dit gebied "Lichtwechsel und Literatur Veränderlicher Sterne" is als zoodanig bedoeld. Dit werk is uitgegeven door de "Astronomische Gesellschaft" en behandelt van elke bekende veranderlijke ster de geheele geschiedenis, de lengte der periode, het helderheidsverschil enz. enz. Zoo ziet men als leek, dat er in de astronomische wetenschap verschillende speciale gebieden zijn. Wij kwamen al specialisten tegen, die zich alleen maar met dubbelsterren bezighouden, anderen, wier speciaal gebied de veranderlijke sterren zijn. Zoo heeft men nog meerdere onderafdeelingen, zooals de spectraalanalyse, de eigen beweging der sterren, het fotografeeren van nevelvlekken enz. En als men dan een min of meer bekend amateur der astronomie is, krijgt men bezoekers, die ook "weleens sterren willen zien" en die bovendien verwachten, dat men op alle denkbare vragen antwoord kan geven. Men zal na het voorgaande wel eenigszins kunnen begrijpen, dat dit niet wel mogelijk is. De tijd, dat een beroeps-astronoom het geheele gebied der astronomie begrijpen en omvatten kon, is al heel lang voorbij. En als dit van den vakman moet geconstateerd worden, dan geldt dit des te meer voor den amateur, die al zijn kennis moet opdoen in de vrije uren, welke zijn dagelijksch werk hem laten. We weten nu dus, dat voor het bloote oog enkele dubbelsterren en enkele veranderlijke sterren zichtbaar zijn. Er is echter zonder kijker nog iets meer te zien, hoewel dit zichtbare niet zoo'n indruk zal en kan maken. 65 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Bedoeld worden de nevelvlekken en sterrenhoopen. Heeft men als pas beginnend amateur of belangstellende leek den weg kunnen vinden in de verschillende sterrenbeelden, dan is men ook heel zeker met belanstelling gaan zien naar het groepje van 6 of 14 sterren in het sterrenbeeld "de Stier", dat men de Pleïaden of ook wel Zevengesternte noemt. Dit groepje sterren staat voor het bloote oog zoo dicht opéén, dat het geheel er eenigszins een indruk van geeft, hoe men een sterrenhoop in een astrokijker ziet. Ook met de "Hyaden" of "de kop van den Stier" met de heldere, roode ster der eerste grootte 'alpha' Aldebaran is dit het geval, hoewel daar de sterren toch al wat te ver uiteen staan om een indruk te krijgen van een sterrenhoop in een kijker. Bij deze sterrenhoopen kan men met het bloote oog de sterren nog elk afzonderlijk zien. Bij een andere, zeer mooie sterrenhoop, een dubbele trouwens, in het sterrenbeeld Perseus, ziet men de sterren niet afzonderlijk. Deze ziet men slechts als een wazig vlekje tegen den achtergrond van den Melkweg afgeteekend, doch als zoodanig is deze sterrenhoop met het bloote oog zeer goed te zien. Men krijgt een goeden indruk hoeveel sterrenhoopen en ook nevelvlekken zich aan ons voordoen, wanneer men onze kleinere amateur-kijkers gebruikt. Men zal dan zien, dat heel wat van die wazige vlekjes, die altijd ten opzichte van de sterren op hun vaste plaats blijven staan, toch maar alleen gevormd zijn uit een verzameling van een min of meer groot aantal, meest zwakkere sterren. Ook in deze sterrenhoopen heeft men nog eenige soorten open sterrenhoopen, zooals die der Pleïaden, in Perseus, en de sterrenhoop Praesepe in het sterrenbeeld de Kreeft. Ook heeft men z. g. bolvolrmige sterrenhoopen. Van de laatste soort zijn er ook nog wel een paar met het bloote oog te zien, als een mat, wazig lichtvlekje, zooals de sterrenhoop M 13 in Hercules. Over het algemeen echter vallen deze soorten tegen, als men ze alleen maar met het bloote oog gaat observeeren. Dan brengt een meer of minder groote kijker voor den amateur de lang verwachte uitkomst. Ook met de bovengenoemde nevelvlekken is dat zoo. Men kan ook eenige van deze zoo buitengewoon groote gasmassa's met het bloote oog als heel matte lichtvlekjes vinden; vooral de groote nevelvlekken in de sterrenbeelden Andromeda en Orion zijn daar voorbeelden van, hoewel het uit de meest moderne fotografieën gebleken is, dat de eerste uit een conglomeraat van sterren en nevel bestaat. Hoewel men met een kijker heel wat meer nevelvlekken kan zien dan met het bloote oog, zal men toch meestal in zijn verwachtingen teleurgesteld zijn. Men ziet immers in alle mogelijke populaire boeken over astronomie foto's van deze objecten, die 66 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
met de meest verfijnde, de meest moderne en grootste fotoapparaten gemaakt zijn. Gaat dan de amateur met zijn kijker op jacht naar deze zoo buitengewoon mooie objecten, dan ziet hij als regel maar een heel moeizaam herkenbaar nevelachtig lichtvlekje, als hij tenminste - in het gunstigste geval - de objecten vinden kan. Naar mijn ervaring zijn deze nevelvlekken wel de eenige verschijnselen, die voor den leek weinig aantrekkelijks hebben en daarom óók bij beschouwing door een kijker meestal tegenvallen. Zou men echter als taaie, vasthoudende amateur niet wat meer kunnen zien dan ons kijkertje vertoont? ''zeker is dat mogelijk, men kan de groote sterrenwachten navolgen en zich toeleggen op het fotografeeren dier verschijnselen. En dan gelukt het! Menige amateur heeft verbaasd gestaan als hij, met zijn bescheiden fotouitrusting, kon constateeren, dat hij het helderste gedeelte van de Pleïaden-nevel om de ster Maja op zijn negatief te pakken had, een object, waarover eenige tientallen jaren geleden nog al wat te doen is geweest, daar de eene astronoom het wèl, de andere het niet kon zien. Ook kan de amateur den zoo bekenden Amerika-nevel in het sterrenbeeld de Zwaan wel op zijn negatief krijgen; van den niet minder bekenden nevelvlek in Andromeda is het hem zelfs mogelijk de spiraalwindingen te fotografeeren. Doch dit zijn allemaal dingen, die eigenlijk nog buiten dit bestek liggen, daar wij hier spreken over datgene, wat er zooal met het bloote oog aan den hemel te zien is. De astronoom zou geen astronoom zijn, als hij ook op het gebied der sterrenhoopen en nevelvlekken niet aan het zoeken, schiften en classificeeren ging. En zoo waren er al vroeg waarnemers, die in alle daarvoor geschikte nachten en avonden, den hemel afzochten, uitsluitend om die sterrenhoopen en nevelvlekken te vinden. (foto 15). Ziet men van de toevallig gevonden objecten af, dan was de Fransche astronoom Messier wel een der eersten, die zich speciaal op dit gebied bewoog. Hij maakte daarbij gebruik van een kijker van 75 m. M. opening, zooals ook veel amateurs er een bezitten. Daarom kan men wel als regel aannemen, dat, als men op een sterrenatlas bij zoo'n nevelachtig vlekje de letter M met een nummer ziet staan, men dat object met een kleinen kijker kan zien. Het geheele lijstje van Messier bevatte 103 van die objecten. De beide Herschel's, vader en zoon, hebben als het ware den geheelen hemel afgegraasd om al dit soort objecten te vinden. Daarbij kwam nog de oogst, die andere waarnemers konden binnenhalen. En zoo was de Engelschman Dreyer in staat, een catalogus samen te stellen van alle destijds zichtbare sterrenhoopen en nevels. Deze catalogus is in de astronomie bekend onder den naam "New general catalogue". En het is aan alle serieuze amateurs bekend, 67 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
dat de allermeeste sterrenhoopen en nevelvlekken aangeduid worden met de letters NGC met het nummer erbij, dat zij in dezen catalogus ontvingen. Een van de mooiste objecten, die aan den hemel te zien zijn, is de met het bloote oog waar te nemen "Melkweg", waarover wij nog niet gesproken hebben. Wie heeft in mooie Augustusnachten niet eens met verwondering naar dien grillig loopenden lichtband aan den hemel staan of liggen kijken ! Daarbij kon men zien, hoe zeer verschillend de helderheid van deze verschijning is; op sommige plaatsen heel lichtzwak, op andere heel helder, hier slechts zeer smal, daar weer breed uitloopend. Vaak werd mij gevraagd wat dat toch voor een verschijnsel is. In alle voor amateurs bestemde atlassen, vindt men een min of meer geslaagde poging om dien grillig verloopenden lichtband voor te stellen. De meeste zijn minder goed geslaagd, enkele zijn beter uitgevallen. Een der eersten, die er een, op meer wetenschappelijke waarneming berustende, albeelding van gaf, was Heis. Ook een onzer landgenooten, Dr. Easton, maakte een zeer goede kaart van het helderheidsverloop van den Melkweg. In de laatste jaren zijn er nog enkele verschenen, die gebaseerd zijn op fotografische opnamen. Prof. Pannekoek heeft ook op dit gebied van zich doen spreken. Het verschijnsel van dien lichtenden band aan den hemel wordt veroorzaakt door een ontzaglijk groot aantal zwakke sterren, die gezamelijk ons den indruk geven, dien de Melkweg op ons maakt. Reeds met het ongewapende oog zijn de meeste sterren in het vlak van den Melkweg te zien. Raadpleegt men een atlas, waarin de sterren der grootte 9.5 à 10 staan, zooals op de kaarten der "Bonner Durchmusterung" of de atlas van Breyer, en men legt een kaart uit den Melkweg en b. v. één uit de omgeving ven het sterrenbeeld "de Jachthonden" naast elkaar, dan is het verschil in het aantal sterren al buitengewoon groot. En toch wordt de lichtschijn van den Melkweg in hoofdzaak veroorzaakt door de nog zwakkere sterren der grootte 12 en daaronder. (foto 18). Hierdoor is ook het fotografeeren van den Melkweg door den amateur-astronoom zoo'n dankbaar werkje, vooral ook, omdat hij er zeker van kan zijn, een groot aantal veranderlijke sterren op zijn negatief te krijgen, en daarmee hun helderheid op dat tijdstip voor altijd vast te leggen. Een van de verschijnselen, die de beginnende amateur en ook wel de leek opmerken, is het schitteren of fonkelen der sterren. Men bemerkt dikwijls, dat met vriezend weer dit verschijnsel duidelijker is dan in den zomer, doch min of meer treedt het schitteren altijd op. Het licht, dat op zijn ontzaglijk langen weg in tientallen, soms in millioenen lichtjaren tot ons komt, moet noodzakelijkerwijze de dampkring van de aarde passeeren, waarbij het ver68 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
schillende lagen doorloopt, die in dichtheid, vochtigheid en warmte verschillen. Het licht van een ster wordt daardoor van haar rechtlijnige baan nu eens hierheen, dan weer daarheen afgebogen en dat veroorzaakt het door ons waargenomen flikkeren. Daarom is het ook goed begrijpelijk, dat een ster, die recht boven ons hoofd staat niet zoo hevig zal flikkeren, als een, die laag boven den horizon staat, daar het licht in het laatste geval een veel langeren weg door de dampkring moet afleggen om tot ons te komen. Daardoor komt het ook, dat het schitteren der sterren, laag boven den horizon, begeleid wordt door een vaak goed waarneembaar kleurverschil. Het lijkt dan of er met heel korte tusschenpoozen roode, gele, groene of blauwe straaltjes uitschieten. Dit verschijnsel is zoo algemeen bekend, dat het iedereen wel eens is opgevallen. Dat is ook het geval met de "vallende sterren". Wie heeft nog nooit een ster van den hemel zien vallen? Iedereen toch, niet waar? Lezers, het is niet te wenschen, dat een werkelijke ster ons zoo nabij zou komen, dat zij in den kampkring van onze aarde verscheen, want in minder dan geen tijd zou er geen enkel levend wezen op aarde meer over zijn om van het gebeurde iets te kunnen navertellen! Daaraan merkt U al, dat wij in dit geval niet met werkelijke vallende sterren te doen hebben. Op onze verkenningsavonden hebben wij er natuurlijk al vele malen een zien "verschieten", zooals het in den volksmond wel genoemd wordt. En als wij er wat meer en beter op hebben gelet, dan hebben wij wel gemerkt, dat men er den eenen tijd méér, soms veel meer ziet dan op andere tijden. Het gebeurt een enkele, zeldzame keer weleens, dat men als het ware van een sterrenregen kan spreken. Wat zijn die vallende sterren nu wel? Het zijn min of meer groote lichamen, die voor het grootste gedeelte uit zuiver ijzer bestaan, in den regel wel voor negentig procent, terwijl er ook andere metalen in voorkomen, zooals nikkel, koper, silicium, voorts koolstof en nog enkele andere stoffen, doch meestal in zeer kleine hoeveelheden, zoodat men op het eerste gezicht niet anders zou denken dan dat men een stukje ijzer in de hand heeft. Er zijn ook nog wel andere soorten van deze zwervers gevonden, voorwerpen, die hoofdzakelijk uit steen bestaan en ook bijna geheel uit glas. Deze laatste soorten zijn echter zeldzaam. Vallende sterren, wij zullen maar bij dezen ingeburgerden naam blijven, ziet men bij helder weer iederen nacht. Waar zij vandaan komen, is voor een gedeelte hunner niet met zekerheid bekend, doch als zij op hun omzwerving door het heelal al te dicht bij de aantrekkingssfeer der aarde komen, worden zij van hun oorspronkelijke loopbaan afgetrokken en buigen af naar de aarde toe. Dan is het lot van bijna alle beslist, want dan trekt de aarde die betrekkelijk kleine zwervers naar zich toe en zij komen in den dampkring der aarde terecht. Door de buitengewoon 69 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
groote snelheid dier vallende sterren drukken zij de zich vóór hen bevindende lucht samen of door de wrijving van de toch zeer ijle luchtdeeltjes gaat zoo'n ding gloeien en wordt dan voor ons zichtbaar als vallende ster. Nu gebeurt het wel een enkele keer, dat men een heldere vallende ster ziet verschijnen, die even later uiteen spat en dan een harde ontploffing laat hooren, ongeveer als het afgaan van zwaar geschut. Dit geval moet men zich als volgt denken: komt zoo'n meteoor of vallende ster in den dampkring der aarde, met een snelheid die ongeveer net zoo groot is als de snelheid van de aarde zelf, dan drukt zij de lucht vóór zich samen. Hierdoor wordt ten eerste de groote snelheid geremd in zoo'n korten tijd, dat door de warmte-ontwikkeling de vallende ster niet alleen zichtbaar wordt, maar er achter een min of meer luchtledige ruimte ontstaat, waarin verbrandingsgassen ontwijken, en dan kan het gebeuren, dat zoo'n heel ding tot ontploffing komt, hetgeen wij dan zien door een prachtigen vonkenregen en hooren door een knal. Nu weten wij allen wel, hoe hooger men in den dampkring der aarde komt, hoe ijler, hoe dunner de lucht wordt. Reeds op een hoogte van enkele Kilometers zou het voor een mensch niet meer mogelijk zijn te leven. De vallende sterren nu, worden al zichtbaar voor ons als zij op een hoogte zijn van 120 tot 150 K. M. en zij verdwijnen, zijn uitgebrand, op een hoogte van 60 tot 80 K. M. De geheele zichtbaarheidsperiode duurt zeer kort, zooals men dagelijks ervaren kan. Doch meermalen is ook geconstateerd, dat zoo'n vallende ster, als het ware een bedachtzamen, langzamen weg aflegde en dat zij dan soms wel van 5 tot 10 seconden zichtbaar bleef. Dat verschijnsel kan door iederen amateur worden vastgelegd door de schijnbare baan in een goeden atlas te noteeren met juiste vermelding van tijd en plaats der waarneming. Zijn er meer van die waarnemingen gedaan van één en denzelfden meteoor, dan is het mogelijk om te berekenen hoe de ware loopbaan is geweest, op welke hoogte hij zichtbaar werd en op welke hoogte hij weer onzichtbaar is geworden. Meestal moet men bij dergelijke berekeningen alfgaan op min of meer onvolledige waarnemingen, zooals men die in de dagbladen vindt, doch het komt voor, dat de waarnemingen zoo nauwkeurig en betrouwbaar geweest zijn, dat het mogelijk was om precies te zeggen op welke plaats de overblijfselen de aarde getroffen moeten hebben. Het is wel een bewijs van de nauwkeurigheid der menschelijke berekening, als men dan, als proef op de som, de overblijfselen werkelijk vindt op enkele honderden meters afstand van de aangeduide plaats. Men zou zoo oppervlakkig denken, dat de stukken van zoo'n meteoor wel ontzettend diep in de aarde moeten dringen, daar zij zulk een buitengewoon groote snelheid hadden. Ja, dat is het juist, zij hádden die groote snelheid, maar deze werd op hun weg door den dampkring voor een groot deel geremd. En als dan de ontploffing 70 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
volgt, ondervinden de overblijvende deelen niets anders dan de aantrekkingskracht der aarde, hun eigen snelheid is opgebruikt. Dan vallen die overblijvende stukken precies op dezelfde manier naar beneden als de splinters van een granaat, die hoog in de lucht tot ontploffing komt. En deze splinters en brokstukken van meteoren ondervinden dan de remmende werking der lucht, die immers hoe langer hoe dichter wordt. Wij weten allen, hoe gevaarlijk het kan zijn als granaten hoog in de lucht ontploffen, menige nieuwsgierige heeft dat met een min of meer ernstige verwonding, ja, soms met den dood moeten bekoopen. Uit den aard der zaak zijn er niet zoo heel veel meteoren, waarvan de brokstukken op aarde terecht komen. Nochtans herinner ik mij een krantenartikel van ongeveer vier jaar geleden, waarin melding werd gemaakt van het geheel verbranden van een boerenhoeve in Australië door vallende brokstukken van een meteoor. Er zullen ook nog wel menschen zijn, die zich herinneren, hoe op 30 Juni 1908 's avonds den geheelen N. O. hemel helder verlicht was, als bij volle maan, welk verschijnsel veroorzaakt werd door een enorm aantal meteoorsteenen, dat in de noordelijke wouden van Siberië was neergekomen en een oppervlakte van 20 vierkante K. M. oerwoud totaal in de asch gelegd had, terwijl honderden K. M. in het rond alles er min of meer door geleden had. Nog in 1928 dus 20 jaar later, was alles daar nog een woeste, kale vlakte. Men kan zich voorstellen, wat de uitwerking geweest zou zijn, als zoo iets in de bewoonde wereld was terechtgekomen, in plaats van in de onbewoonde oerwouden van Siberië! De meest nabije menschelijke nederzetting, een eenzame post, lag er nog een 100 K. M. vandaan. In verband met de jaarlijksche baan der aarde om de zon en met de draaiïng der aarde om haar as in 24 uur, kan men verwachten, dat men in de vroege ochtenduren de meeste vallende sterren ziet. Zelfs een oppervlakkige telling over een eenigszins lang tijdvak, bevestigt deze verwachting volkomen. Toch zijn er nog andere uren, waarin men soms veel meer vallende sterren ziet dan normaal. De perioden van de meeste vallende sterren zijn wel half Augustus en half November. Zelf heb ik er eens 268 in één uur geteld van den meteoorstroom, die in Augustus zoo actief is. Hoewel dit aantal in verhouding tot de gewone dagelijksche activiteit groot is, komt het - hoewel zeldzaam - voor, dat men de vallende sterren bijna als druppels water uit den hemel ziet vallen. Zoo'n geval deed zich ongeveer tien jaar geleden voor, toen ik in den tijd van 20 minuten 1000 vallende sterren kon tellen, en toch ben ik er mij zeer goed van bewust, dat ik minstens 250 à 300 stuks te weinig telde, daar er op enkele oogenblikken zooveel tegelijk vielen, dat het niet mogelijk was ze allen te tellen. Het is maar gelukkig, dat van dit soort vallende sterren de overblijfselen niet 71 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
op aarde terecht komen, daar deze geheel opbranden. De vallende sterren, die men den geheelen nacht door zoo nu en dan ziet oplichten en verdwijnen, komen uit alle richtingen van het heelal in onzen dampkring. Doch de opeenhoopingen van vallende sterren, die men elk jaar in midden Augustus en November in grooter of kleiner aantal kan zien, komen alle uit een bepaalde hemelstreek. Als men op een helderen Augustusnacht den hemel gadeslaat en men ziet nu hier, dan daar zoo'n vallende ster oplichten en verdwijnen, dan is het vrij gemakkelijk de baan op een daartoe geschikt kaartje in te teekenen. Heeft men dit van een zeker aantal gedaan en trekt men die banen dan achterwaarts door, dan zal men bemerken, dat zij elkaar in een bepaald punt van den hemel ontmoeten, het snijpunt. In Augustus is dat punt in het sterrenbeeld Perseus gelegen, in November in het sterrenbeeld de Leeuw. Dit punt wordt het radiatiepunt genoemd of radiant, dat is: het uitstralingspunt. Nu zijn er het geheele jaar door van die uitstralingspunten werkzaam, doch de meest productieve zijn die in Augustus en November. Deze vallende sterrengroepen worden dan als regel benaamd naar het sterrenbeeld, waarin dat radiatiepunt ligt; zoo spreekt men van Perseiden, Leoniden, Lyriden, Geminiden enz. In de meergenoemde sterrengids wordt, waar noodig, aangegeven, welke groep in een bepaalde maand werkzaam is. Niet elk jaar echter ziet men er evenveel; er kunnen jaren voorbij gaan, dat het aantal vallende sterren zeer gering is, om dan weer zeer aanmerkelijk te stijgen. Dit soort vallende sterren loopt in een gesloten baan om de zon heen. Als nu de aardbaan zoo'n vallende sterrenbaan snijdt, dan ziet men ook vallende sterren van die groep. Doch het is met die vallende sterren als met een groote groep hardrijders op een wielerbaan. Nu en dan blijven er achter, die niet mee kunnen komen, en zoo ziet men op zoo'n baan weleens overal hardrijders, doch de hoofdtroep, het peleton, bestaat toch uit de grootste groep. Met deze soort vallende sterren gaat het evenzoo. Verstrooid over hun baan, vindt men ook overal van die achterblijvers, doch de hoofdgroep, de compacte massa, neemt op de geheele baanlengte maar een korten afstand in. Kruist, snijdt nu de aardbaan deze vallende-sterren-baan juist in dat korte oogenblik, dat ook de hoofdgroep daar passeert, dan vallen de sterren van den hemel "als druppels water", zooals men een tiental jaren geleden kon zien. Toen was ook het geheele verschijnsel in enkele uren voorbij. Zijn deze vallende sterren nu afvalproducten van kometen? De loopbaan komt, door zijn langgerekten elipsvorm, veel overeen met kometenbanen. Voor enkele van die sterrenstroomen is dat vrijwel zeker. De komeet van Biela, met een omlooptijd van 6¼ jaar, was 72 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
meermalen op den juisten tijd verschenen, doch toen zij in 1845 weer terugkwam, deed zich het werkwaardige verschijnsel voor, dat zij zich in tweeën splitste. In 1852 kwam zij weer terug, doch de twee kometen, die het nu geworden waren, stonden op grooten afstand van elkaar. In haar twee daarop volgende omloopen, is zij niet teruggezien, doch in 1872 was er op de plaats, waar Biela's komeet moest verschijnen, in November een dichte vallende sterrenregen te zien. Volgens waarnemers uit die dagen, moeten zij toen met millioenen uit den hemel zijn gevallen. De Italiaansche astronoom Schiaparelli heeft door zijn onderzoekingen aangetoond dat voor verschillende vallende-sterrenstroomen het verband met kometenbanen zeker is. Zoo zijn de Leoniden, die in November verschijnen, het overblijfsel van den komeet van 1866 I. Men ziet dus, dat er aan zulke schijnbaar onbeduidende verschijningen als vallende sterren, meer vast zit dan men denken zou. Zelfs bij goed gefundeerde waarnemingen door amateurs, kunnen daaruit zeer waardevolle conclusies voor de wetenschap getrokken worden. Zoo veel menschen als er zijn, die vaak vallende sterren gezien hebben, zoo weinig zullen er zijn, die flink ontwikkelde, groote kometen hebben waargenomen. Toch is ook dit een verschijnsel, dat weleens - al is het zeldzaam - met het bloote oog zichtbaar is. En daarom moet hierover ook wel het een en ander worden gezegd. Zoolang de mensch al naar den hemel kijkt, zoolang zijn er ook op ongeregelde tijden kometen of staartsterren gezien. In de oudste Chineesche kronieken komen al beschrijvingen voor van "geesels des hemels", die pest en cholera verspreiden, hongersnood en overstroomingen op hun geweten hebben. Zonder uitzondering werden de kometen, tot nog voor een kleine twee honderd jaar, voor verspreiders van de ergste epidemieën gehouden en ook hongersnood en oorlog hadden zij op hun geweten. Nog in den modernen tijd, in 1910, bij de terugkomst van de komeet van Halley, is het voorgekomen, dat menschen zich het leven benamen "daar nu het einde der wereld gekomen was". Doch juist bij het verschijnen van deze komeet is wel terdege aangetoond, dat wij menschen geen invloed van kometen of hun angstwekkende staarten ondervinden. Er is immers spectroscopisch aangetoond, dat er in die komeet het zoo giftige cyaangas aanwezig is, en hoewel volgens de berekening de aarde door den staart van deze staartster moet heengegaan zijn, is er van eenigen invloed op het leven op aarde totaal niets gebleken, of het moet dan zijn, dat enkele bijgeloovige menschen de kluts kwijtraakten, zooals hierboven vermeld. Het verschijnsel "komeet" is voor het bloote oog soms precies eender te zien als in de allergrootste kijkers ter wereld. (foto 16). Dat is, wanneer een komeet juist aan de grens van zichtbaarheid is, 73 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
in helderheid overeenkomt met, laten wij zeggen, een ster der grootte 5 of 6. Men ziet dan een klein, nevelachtig vlekje, soms met een duidelijk zichtbare lichtverdichting, de kern. In den regel is het zoo, dat, hoe dichter de komeet bij de zon komt, hoe grooter de lichtontwikkeling wordt, hetgeen soms gepaard gaat met de vorming van een min of meer grooten staart. Doch het gebeurt ook, dat er van die geheele ontwikkeling van kern en staart niets terecht komt en men de komeet alleen maar met het bloote oog als een wazig lichtvlekje kan zien op haar beweging tusschen de sterren door. Een andere maal kan men de geheele ontwikkeling ook met het bloote oog volgen, zoodat men elken avond kan constateeren dat de komeet veranderd is. Dit kon ik heel mooi zien aan de komeet 1910a, aan Halley's komeet in 1910, aan de Septemberkomeet in 1914 en in Augustus 1937. Het boven aangegeven geval van een voortdurend lichtzwak neveltje zonder meer, heb ik wekenlang in 1911 kunnen observeeren. Het is dan zeer interessant om, zonder eenig hulpinstrument, den loop van zoo'n komeet avond aan avond vast te leggen door haar plaats ten opzichte van de omringende sterren in een atlas aan te teekenen. Zeer groote en heel heldere kometen zijn echter zeldzame verschijningen en dat er een op het midden van den dag te zien is, zooals in 1744 het geval was, is al een heel groote zeldzaamheid. De helderste komeet, die wij de laatste 50 jaar hier hebben gezien, was de "komeet 1910a" in Januari van dat jaar, en daaropvolgend de komeet van Halley, die in Mei 1910 te zien was. Laatstgenoemde heeft een zeer langgerekte eliptische baan, die zij in ongeveer 76 jaar doorloopt, dus krijgen wij haar om de 75-76 jaar voor korteren of langeren tijd bij ons, aardbewoners, "op bezoek". De Engelsche astronoom Halley was bij zijn bestudeering van kometen, die in vroegere tijden al eens te zien waren geweest, tot de conclusie gekomen, dat de kometen van het jaar 1531, 1607 en 1682 misschien weleens een en dezelfde geweest konden zijn. Daarom ging hij aan het rekenen, zooals een goed astronoom past, als hij iets tegenkomt, dat niet al te duidelijk is, en zoo berekende hij dan de terugkomst van die komeet voor het jaar 1758. Zij werd toen ook werkelijk gevonden door een landbouwer, Palitsch, bij Dresden, een boerenastronoom, die "ook weleens naar de sterren ging kijken"! Nadien is deze komeet steeds op den bestemden datum teruggekeerd, iets wat bij kometen niet altijd zoo zeker is. Immers, op hun weg om de zon ontmoeten zij op min of meer grooten afstand een heel rij planeten, die alle invloed op zoo'n loopbaan kunnen uitoefenen; vooral de planeten Jupiter en Saturnus, met hun groote massa's, zijn fnuikend geweest voor sommige kometenbanen. Daardoor komt het nogal eens 74 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
voor, dat een komeet, komende in de storingssfeer van Jupiter of Saturnus, een geheel andere baan krijgt en men haar bij een volgende verwachte terugkomst vergeefs zal zoeken. Doch ook deze storingen, door bepaalde planeten veroorzaakt, kunnen soms in de berekening betrokken worden, waardoor het dan mogelijk is, dat zoo'n komeet, die anders uit het gezicht zou raken, toch nog weer teruggevonden kan worden. Omgekeerd hebben de planeten Jupiter en Saturnus ook dikwijls gefungeerd als kometenvangers. Dit geval moet men zich aldus voorstellen. Een komeet komt op haar loopbaan rond de zon zoo dicht in de nabijheid van een dezer planeten, dat de aantrekkingskracht hunner groote massa's op een dusdanig intense wijze op die kometenbaan inwerkt, dat deze baan zich als het ware aanpast aan de baan van de planeet. Zoodoende heeft men een flink aantal kometen, die ongeveer denzelfden omlooptijd hebben als Jupiter en Saturnus, te weten resp. 12 jaar en ongeveer 29½ jaar. Men spreekt in zoo'n geval van kometenfamilies. Ook de komeet van Halley behoort bij zoo'n familiegroep van een zestal andere, die eveneens een omlooptijd van circa 75 jaar hebben. Zoo zeldzaam als heel heldere kometen met het bloote oog te zien zijn, zoo gewoon is hun verschijning voor hen, die over een kijker en over de gegevens van hun verschijning beschikken kunnen. Immers elk jaar is er een aantal te zien. Zij worden dan ook als regel genoemd met het getal van het jaar, waarin zij gevonden worden, b. v. 1942 en dan met de letters a, b, c enz. Ook wel wordt de naam van den ontdekker erbij aangeknoopt, dit is echter niet altijd het geval. Er zijn ook kometen, die in de literatuur alleen bekend zijn onder den naam van hen, die hun loopbaan in alle finesses berekenden, zooals de komeet van Halley, en van Encke. De ontwikkeling van een kometenstaart is een zeer fraai verschijnsel, soms als één lijnrechten, stralend helderen lichtbundel te zien, om dan weer een gebogen vorm aan te nemen als een kromme sabel, zooals met de komeet van Donatie het geval was. (foto 17). Ook zijn er verscheidene waargenomen, vooral in de laatste jaren, door middel der fotografie, die meerdere staarten hadden, als de uitgespreide vingers van een hand. Eén ding is echter, waarop iedere waarnemer van een heldere komeet met een goed zichtbaren staart eens moet letten en wel, dat zoo'n kometenstaart altijd van de zon àf gericht is. Nu komt het voor, dat er kometen zijn, zooals in 1843 en 1882, die bijna rakelings langs de oppervlakte van de zon strijken. En hoe is het dan mogelijk, dat zoo'n kometenstaart, die soms meer dan 100 millioen K. M. lang is, toch op dien grooten afstand nog altijd van de zon àf gericht blijft? Dat komt doordat de staart75 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
deeltjes den stralingsdruk van de zon ondervinden. Zij worden voortdurend van de komeet weggedrukt. Het is daardoor slechts schijnbaar dat de staartdeeltjes met zoo'n snelheid om de zon zwaaien. Wat is nu eigenlijk wel zoo'n voorwerp, dat wij komeet noemen? Algemeen wordt aangenomen, dat het een min of meer losse verzameling is van z. g. vallende sterren, die hier dan in een eenigszins aaneengesloten massa door de hemelruimte trekken. De stukken van een komeet moeten uiterst klein zijn, daar alle pogingen om over de massa iets naders te weten te komen, faalden. De komeet van 1882 was midden op den dag vlak naast de zon te zien; toen zij voor de zon langs ging, zag men niets meer. De komeet van Lexell in 1770 en de vijfde komeet van 1889 wandelden heel rustig tusschen de manen van Jupiter door, zonder eenige merkbare storing teweeg te brengen. Daarom moet men wel tot het bestuit komen, dat de totale massa van een komeet zeer gering is. Hoewel vormveranderingen aan en in den staart van een komeet met het bloote oog weleens te zien zijn, geeft de fotografie toch het mooiste beeld van dit soort objecten. En voor een amateur is een serie negetieven over den ontwikkelingsgang van een komeet, met opnamen van iederen avond, beter nog, meerdere opnamen per nacht, een zeer kostbaar bezit. Over de techniek van deze soort astro-fotografie spreek ik later.
ZEVENDE HOOFDSTUK Op onze omzwervingen langs den sterrenhemel ter identificeering der sterrenbeelden en om, zoo mogelijk, ook eenige voor het bloote oog zichtbare bizonderheden te kunnen vinden en bewonderen, zijn wij heel zeker enkele sterren tegengekomen, die men niet erg goed thuis kon brengen. Men ziet in den loop van een jaar in het Oosten sterrenbeelden opkomen en in het Westen weer verdwijnen. Maar hoe komt het dan, dat er van Paschen 1941 af tot in den winter van 1941-1942 toe, steeds maar in het Westen, met het invallen van den avond, een zeer heldere ster te zien was, ja, die in December 1941 als de avond begon te vallen, zelfs in het Zuiden stond? Als deze zeer heldere ster toevallig (?) eens in de buurt van een of meer andere goed zichtbare sterren stond, dan waren deze na verloop van eenige weken verdwenen. De zeer heldere ster bleef steeds te zien. 76 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Als men daar met belangstelling op gelet heeft, dan zal men hebben kunnen constateeren, dat deze "zeer heldere ster" zich steeds maar weer naar links verplaatste. Zij dwaalde als het ware tusschen de sterren door. Daarom werden en worden deze sterren wel "dwaalsterren" genoemd. Ik kan U echter wel zeggen, dat dit "dwalen" maar schijnbaar is. Men zou uit dit woord kunnen opmaken, dat men dit soort sterren overal aan den hemel kan vinden. Dat is echter niet zoo. Zij zijn op hun "dwaalwegen" langs den hemel wel terdege gebonden aan vaste banen. Voor hem, die weet waar zich die banen bevinden, is het niet moeilijk om ze heel gauw te identificeeren. Immers, wij hebben hier te doen met leden van onze eigen familie, met kinderen van de zon, zooals men het weleens uitgedrukt heeft! Deze "planeten" zijn inderdaad kinderen van de zon. Zooals ik zei, heeft men den geheelen zomer 1941 deze zeer heldere ster, de planeet Venus, aan den avondhemel kunnen zien. En als men dit opgemerkt heeft, dan heeft men ook wel gezien, dat er in het Oosten eveneens zoo'n buitengewoon heldere ster 's avonds boven den horizon kwam en wel de planeet Jupiter. Hoewel deze niet zoo snel tusschen de sterren door dwaalde als Venus, was haar beweging, ten opzichte van de omringende sterren, na verloop van eenige weken heel goed merkbaar. Deze twee planeten hebben een tijdlang elk aan een kant van den hemel gestaan, Venus in het Westen en Jupiter in het Oosten, doch door hun gemeenschappelijke beweging stonden zij in Januari 1942 een groot stuk dichter bij elkaar en dit is het voor het bloote oog kenmerkende van deze dwaalsterren. Immers, de zoo bekende sterren van de Groote Beer staan ten opzichte van elkaar nog precies eender als voorheen. De opmerkzame hemelbekijker zal echter op zijn speurtochten nog twee van die "rare sterren" hebben gevonden, één die merkbaar rood getint is, de planeet Mars, aan den Venuskant, en één, die van een gewone heldere ster bijna niet te onderscheiden is, de planeet Saturnus, aan den Jupiterkant. Ook de dwaalbeweging van de planeet Mars, tusschen de sterren door, is, met het bloote oog gezien, reeds zeer opvallend. Diezelfde dwaalbeweging is bij de planeet Saturnus, over een paar weken gerekend, niet zoo goed merkbaar, doch als men haar een paar maanden achtereen onder contrôle houdt, is zij dat wel. Zeer interessant is het, deze beweging vast te leggen, door, telkens na een bepaald aantal dagen, hun plaats zoo goed mogelijk in een sterrenatlas aan te teekenen. Men zal dan zien, dat ze nu vlug, dan weer langzaam loopen, weer stilstaan, dan naar links, dan naar rechts gaan, schijnbaar zonder eenige regelmaat. Ook zal men dan al direct bemerken, dat zij alle zich bewegen op of zeer dicht bij den cirkel, die op den atlas aangegeven staat als de "ecliptica" of zonsweg. Deze ecliptica is niet anders dan het vlak 77 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
van de aardbaan om de zon, dus gewoon een afteekening van de baan, die de aarde in een jaar tijds om de zon aflegt. Daar nu alle voor het bloote oog zichtbare planeten hun loopbaan, op een zeer kleine afwijking na, in dit ecliptica-vlak hebben, zal men ze altijd daar kunnen vinden en wel 's avonds na zonsondergang, of 's morgens voordat de zon opkomt, afgezien dan van een korten tijd, dat zij ongeveer gelijk met de zon opkomen en ondergaan. Er is nog zoo'n sinjeur, die men soms, misschien ook bij toeval, nog wel eens vinden zal. Bedoeld wordt de planeet Mercurius, welker beweging ten opzichte van de sterren heel snel is. Men zal echter bijna altijd tevergeefs naar sterren zoeken in haar nabijheid, daar Mercurius alleen in de schemering te zien is, hetzij 's avonds, hetzij 's morgens. Zij valt het meest op door haar helderheid. Ofschoon zij bij lange na niet zoo helder is als de planeten Venus en Jupiter, is zij aanmerkelijk lichtsterker dan een normale ster der eerste grootte. De planeet Uranus is voor hem, die precies haar plaats weet, wel met het bloote oog te zien, maar toch zal men haar niet zoo gemakkelijk vinden, als men pas den hemel gaat bevechten! Dat is trouwens eveneens het geval met alle andere planeten. Alle andere? Ja, want met de oude, klassieke, met het bloote oog zichtbare planetenfamilie zijn wij er nog lang niet! Buiten de zoogenaamde groote planeten Uranus, Neptunus en Pluto, telt de heele planetenschaar nog wel een paar duizend stuks, "planetoiden", ook wel "Asteroiden" genoemd. Dit zijn alle kleine of zéér kleine planeetjes, die ook in "nette" planetenbanen om de zon loopen, precies als hun grootere familieleden, doch daar zij voor het bloote oog onzichtbaar zijn, kunnen zij hier, voorloopig althans, wel buiten beschouwing blijven. Wij zijn bij onze omzwervingen tusschen de sterren er van uitgegaan, dat men alleen gebruik maakte van het ongewapende oog. Of deze kennismaking met enkele bijzonderheden, die men op deze wijze vinden kon, naar genoegen en ten pleiziere der lezers uitgevallen is, weet ik niet. Wel echter weet ik, dat de meesten, zoo niet allen, op de gedachte zullen zijn gekomen, "nu moest men dat alles toch ook eens door een goeden sterrenkijker kunnen zien!" Dit verlangen wordt duidelijk gedemonstreerd door de groote belangstelling van het publiek voor sterrenwachten en den wensch om zoo'n inrichting te bezoeken en zoo mogelijk ook eens, al is het nog zoo kort, een blik te kunnen werpen in die geheimzinnige wereld, waarvan men als leek zoo weinig weet, maar die toch zoo aantrekt! Zeer velen onder U zullen wel de beschikking hebben over een min of meer goeden kijker, hetzij dan een gewonen tooneelkijker, of een modernen grooten prismakijker. (foto 19). Heeft U wel eens geprobeerd met zoo'n ding naar den hemel 78 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
te kijken? Wellicht is U nog nooit op die gedachte gekomen, maar verzuimt U het dan niet den eersten den besten helderen avond, en gaat dan maar eens te hooi en te gras met Uw kijker langs het firmament "zwerven"! Het allereerste, dat U direct al opvalt, is, dat U veel, oneindig veel meer sterren ziet dan met het bloote oog. U bekijkt den Gordel van Orion of de Drie Koningen en vooral de drie sterretjes, die het "Zwaard van Orion" vormen en de nevelachtige vlek in de Kreeft. (kaartje 14). In de omgeving van de eersten zult U een groot aantal min of meer heldere sterren vinden, in het Zwaard kunt U zoowaar den zoo beroemden "Orionnevel" zien, ook met een zeer groot aantal sterren er in en het nevelachtige vlekje in het sterrenbeeld; de Kreeft blijkt niet anders te zijn dan een heele verzameling van dicht bij elkaar staande sterretjes, net zoo iets als de Pleïaden, die met het bloote oog te zien zijn. Op andere plaatsen, waar men in het geheel geen sterren kon zien, of misschien enkele zeer zwakke, ziet men ineens een groot aantal. Kijkt U er de vierkante ruimte maar eens op na, die aan den hemel ingesloten wodt door de vier sterren van het lichaam van de Groote Beer! En zoo zijn er zoo vele. Zeker moet men niet vergeten het geheele lichtverloop van den Melkweg te volgen, want vooral met kijkers, die een groot stuk van den hemel gelijktijdig overzien - en dat is met de meeste goede kijkers van deze zoort wel zoo - is zoo'n zwerftocht langs den Melkweg een zeer interessant werk! Zoo interessant, dat ikzelf het nog zeer dikwijls doe want dat is iets, dat iederen natuurvriend moet boeien. Men ontkomt hier niet aan den indruk hoe fantastisch groot eigenlijk deze heele schepping van de sterrenwereld is. En bij het aanschouwen van zooveel groots en indrukwekkends, gaat men onwillekeurig vergelijkingen maken met het menschelijke leven en streven in zijn geniaalste, maar ook in zijn minder lofwaardige uitingen. Wat zijn wij menschen toch eigenlijk in vergelijking daarmee? wordt mij weleens gevraagd. En inderdaad, zoo gevoelt men het soms, vooral als men pas dat veld van onvatbare grootheden, afstanden, temperaturen enz. enz. betreedt. Maar... als men dan gaat overdenken, waartoe de menschelijke geest in staat is, dan moet men ook daar met niet minder eerbied tegen opzien. Zeker, er is veel, dat men nog niet weet en nog meer dat men slechts vermoedt, doch hoe ongedacht groot is de vooruitgang en het inzicht in de astronomie geworden in de laatste, laten wij zeggen, honderd jaar! Vaak zegt men mij "ja, maar in oude tijden wist men toch veel meer van al die dingen dan tegenwoordig". Zeker, ik geef graag toe, dat men reeds 2000 jaar geleden tamelijk veel wist over sommige dingen, en men moet daar respect voor hebben. Doch gaat 79 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
men de kennis der astronomie van 2000 jaar terug afwegen tegen de kennis en het inzicht van dezen tijd, dan slaat de schaal wel zeer sterk naar onzen tijd door. *** Met onzen tooneel- of prismakijker zijn wij natuurlijk ook op jacht gegaan naar de nevelvlekken en sterrenhoopen, die al met het bloote oog gevonden waren, want die reeds gevonden bijzonderheden als dubbelsterren, nevels, veranderlijke sterren en sterrenhoopen, wil men toch ook het eerst weleens onder de loupe nemen. En men heeft dan al gauw de open sterrenhoopen der Pleïaden te pakken. Hierbij zal een ieder onder den indruk komen van het aantal mooie, heldere sterren, dat men te zien krijgt. Zeer goed kan men hier ook bemerken, dat deze heele groep opeengedrongen is, en als het ware drijft in de ruimte, want de omgeving is vrijwel van merkbaar heldere sterren verstoken. Niemand verzuime daarom direct als de gelegenheid zich voordoet, dit object "in den kijker te nemen". Zoo is het ook gesteld met de "nevelachtige vlek", die men al met het bloote oog in het sterrenbeeld "Perseus" gevonden had; vooral als men een goeden prismakijker heeft, die b. v. 7 of 8 maal vergroot en objectieflenzen heeft van 40 of 50 m. M. opening, is dit een zeer mooi object. (foto 19). Men ziet dan al direct, dat dit maar niet zoo een sterker verlichte plek in den Melkweg is, want men bemerkt daar twee mooie, dicht op elkaar staande sterrenhoopen, die tegen den achtergrond van den Melkweg afsteken. Wat hier dus met het bloote oog een nevelvlek geleek, is met onze, zoo bescheiden kijker ineens een groote verzameling sterren. Met een tooneel- of prismakijker zal men van dit soort nevelachtige vlekken er nog wel meer vinden, welke dan later met "echte sterrenkijkers" ook weer als sterren uiteenvallen. Zoo in het sterrenbeeld "de Voerman" (Auriga), waar men er wel een drie- of viertal zal vinden, in "Hercules", in "de Tweelingen"; kortom, wij krijgen er vele van dit soort te zien. En bij al Uw omzwervingen aan den hemel, is het heelemaal niet denkbeeldig, dat U op een komeet stuit, die in Uw kijker verschijnt. Het zou dan wel leuk zijn, als nog niemand vóór U die vondst gedaan had, dan zoudt U nog als kometenjager kunnen fungeeren! Dat zooiets niet denkbeeldig is, heb ikzelf in 1911 ondervonden, toen ik ook bij iedere gelegenheid met een onnoozel tooneelkijkertje, dat 2½ maal vergrootte, den hemel aan het bekijken was en toen in den kop van het sterrenbeeld "de Draak" op een nevelachtige vlek stiet van ongeveer de grootte 7. Eenige uren later kon ik aan de verplaatsing al zien, dat het 80 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
een komeet moest zijn. Ik kreeg echter al heel spoedig bericht van prof. Nijland, dat het een komeet was, die al 14 dagen tevoren gevonden was in Amerika door Metcalf, een specialist in het kometenzoeken. Waarmee ik maar zeggen wil, dat het heusch wel mogelijk is om met een onnoozel kijkertje een komeet te vinden. Er is mij trouwens nog zoo'n geval bekend van eenige jaren geleden, toen een amateur met zijn pasgemaakt kijkertje van 54 m. M. opening een komeet vond, onafhankelijk van den eigenlijken ontdekker, die onzen amateur trouwens maar een paar dagen voor was. Met opzet heb ik U aangeraden om met Uw kijkertje allereerst nevelvlekken, sterrenhoopen en kometen op te zoeken en op Uw gemak te bekijken. Waarschijnlijk heeft U dan opgemerkt, als U eens rustig een sterrenhoop wilde bezien en ster voor ster scherp opnam, dat... die dingen maar heen en weer springen en niet stil willen staan. Zoo is het inderdaad, lezers. Met ziet de sterren steeds maar heen en weer, op en neer springen. Legt men nu de ellebogen ergens op en steunt men zoo den kijker, dan merkt men wel, dat het iets beter gaat, doch het is toch nog niet, zooals het wezen moet. Trouwens, op die manier kan men ook maar in een bepaalde houding met den kijker zien. Hier moet raad geschaft worden. Want als ik mijn kijker gebruiken wil om dubbelsterren te zien en andere merkwaardigheden op de maan en de planeten - als die tenminste met onzen kijker te zien zijn - dan moet het instrument goed stilstaan. Daarom heb ik juist met het aangeven van bizonderheden, die met zulk soort kijkers nog wel te zien zijn, gewacht, want daarvoor is het een eerste vereischte dat men zoo'n kijker goed stil kan houden. Nu kan men dat op verschillende manieren bereiken. Velen kunnen zooiets in een vloek en een zucht klaarspelen met een hamer, nijptang en wat latten en spijkers, maar het resultaat is er dan meestal ook naar, technisch zoowel als aesthetisch. "Het oog wil ook wat hebben", nietwaar? Ik maakte indertijd een inrichting, een statief noemt men zoo'n geval, waarop ik twee verschillende kijkers kon aanbrengen en waarmee ik, in staande houding, zoowel horizontaal als verticaal, kon kijken. Zoo mogelijk maakt men daarbij gebruik van ijzeren buizen, die in den handel zijn. Zoogenaamde vlampijpen zijn hiervoor het beste, daar de wanddikte ervan niet zoo groot is. Het eerstnoodige is een ruwhouten drievoet a (zie Teekening D) met een langwerpigen kop, met een gat, waarin juist een vlampijp van 2 duim = 5 c. M. diameter gemakkelijk op en neer te schuiven is. In den ronden kop van het statief maakt men een klemschroef b, waarmee men de vlampijp c, en daarmede de geheele draaiinrichting op alle hoogten kan vastzetten, zoodat men zoowel staande als zittende kan waar81 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
nemen; d is een z. g. T-stuk van een gasbuis, waarin een stuk gasbuis van ong. 75 c. M. lengte wordt vastgesoldeerd of met schroefjes vastgezet, zoodat het één geheel wordt. In het dunnere stuk van dit T-stuk wordt een asje van 10 à 12 c. M. lengte op dezelfde wijze in het T-stuk vastgezet. Dit asje e met d is draaibaar in een koperen bus f, welke door drie schroefjes vastgezet wordt in buis c. En hiermede is de horizontale draaibeweging gereed. Onder in asje e komt een schroefgaatje met een schroef om een ring tegen het asje vast te kunnen klemmen. Er moet echter tusschen dezen ring en de koperen bus f nog zooveel ruimte zijn, dat het asje e nog gemakkelijk draaibaar is. In de 75 c. M. lange buis, met d horizontaal draaibaar, komt op elk einde een koperen busje g, welke beide busjes ook vast verbonden worden met de buis (door soldeeren of met schroefjes). Deze busjes g zijn de lagertjes voor een stalen asje h van 15 à 20 m. M. dikte. Op elk einde van dit asje komt een stelring bij k, zoodat de as h wel draaien, doch niet heen en weer schuiven kan. Op ieder einde van het asje komt een stevig stuk ijzer l in de aangegeven vorm van ongeveer 5 c. M. breedte en wordt aan asje h met een schroef stevig verbonden. Dat ijzer l moet in horizontaal richting zóó lang zijn, dat daar gemakkelijk een flinke groote prismakijker op liggen kan. In het midden van dit ijzer l is een gat voor een lange schroef met een ijzeren of koperen plaatje, zooals aangegeven. Men kan zoodoende elken willekeurigen kijker daartusschen vastklemmen. En hiermede is ons geheele statief gereed. (Teekening D). Nu vervaardigde ik het zelf indertijd zóó, dat ik de drievoet a altijd buiten in weer en wind kon laten staan en er de buis c met de geheele draai-inrichting boven uit kon halen en deze dan binnen kon zetten. Wil en kan men zelf zooiets maken, dan is men er heel zeker van, dat men een zeer solide en stevig statief heeft. Nu zullen de sterren ook niet meer heen en weer springen in het veld van den kijker. Dit is dan ook noodig om nog menige mooie dubbelster te kunnen zien. Het is mogelijk om met een kijker, die 7 à 8 maal vergroot, de schijngestalten - zooals de maan die vertoont - van de planeet Venus te zien. Ook de schijfvorm van de planeet Jupiter is dan te zien, alsmede de manen van deze planeet. Men zal verwonderd zijn, hoeveel bijzonderheden men dan ook op de maan al kan zien. Ook kan men nu het verschijnsel van de sterbedekkingen door de maan beter aanschouwen, en door de zwakkere sterren, die men nu kan waarnemen, zal men dit verschijnsel ook meer keeren kunnen zien dan met het bloote oog. Men zal nu ook met goed resultaat den kijker kunnen aanwenden om vlekken op de zon te ontdekken, maar... denk er om, niet zelf door Uw kijker naar de zon zien! Want dat zou U uw oogen kunnen kosten. Willen we zonnevlekken zien, dan gaan we die 82 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
projecteeren, net als in de bioscoop. Men neemt een stuk wit papier en houdt dat op eenigen afstand achter den kijker. Na eenig heen en weer manipuleeren, valt ineens het zonnebeeld op het papier. Door nu het oculair van Uw kijker wat uit te schuiven, kunt U dit zonnebeeld heel scherp instellen en dan heeft U groote kans al heel gauw vlekken te zien. In het minimum der zonnevlekkenperiode kunnen er wel weken voorbij gaan, dat U ze niet ziet, in het maximum echter zal er bijna geen dag voorbijgaan of U ziet ze. Soms zeer groote, die meermalen ook heel gemakkelijk met het bloote oog waar te nemen zijn. Wij hebben nu wel zonder statief verschillende sterrenhoopen en nevels gezien, doch ik moet U sterk aanraden om diezelfde objecten ook nu weer eens in alle rust te gaan bekijken. Men zal er verwonderd over zijn, zooveel méér zwakkere sterren te zien. Ook het zonnestelsel - hieronder verstaat men de zon, met alle planeten, de manen der planeten en kometen - wordt voor U veel uitgebreider, want U kunt nu heel gemakkelijk de planeet Uranus gaan observeeren, ja, zelfs Neptunus. Het was mij indertijd mogelijk deze planeet niet alleen te zién, doch ook haar beweging ten opzichte van de sterren te achterhalen en dat met een "Adar"-kijkertje van de firma Rodenstock van slechts 3½ maal vergrooting en 38 m. M. opening. (foto 20). Met een anderen kijker, die 8 maal vergrootte en slechts 24 m. M. objectieven had, een Zeiss Turachem, kon ik sterren tot de grootte 9.5 met zekerheid zien, met een Zeisskijker "Delfort" met een 18 maal vergrooting en 50 m. M. objectiefopening kon ik sterren der grootte 11 waarnemen. Dit zegt echter niet zoo erg veel, want in een stad kan men dit zeer zeker niet, en men moet het op de volgende wijze beoordeelen. Zelf kan ik onder gunstige omstandigheden met het bloote oog sterren zien der grootte 7. In het geval van de Turachem win ik dus 2.5 grootte-klassen, met de Delfort win ik 4 grootte-klassen. Deze winst nu is voor iedereen verschillend, doch die winst blijft ook in een stad met haar vele lichtreclames enz. bestaan. In Amsterdam b. v. zal ik sterren der grootte 4 nog maar juist met het bloote oog kunnen zien, met de Delfortkijker zouden er nog 4 bijkomen, dus zie ik daar slechts sterren tot de grootte 8. Dit voorbeeld leert U tevens, dat U met het bovengenoemde Adas-kijkertje in een stad vergeefs zult zoeken naar Neptunus. Vanzelfsprekend moogt U uw statief ook gebruiken om er zoogenaamde lange kijkers op aan te brengen, doch het resultaat zal dan weer niet zoo schitterend zijn. Met opzet heb ik het maken van dit statief zoo uitvoerig aangegeven. Ik kan er dan ook niet genoeg den nadruk op leggen, hoe noodzakelijk het is om alle zorg te besteden aan het maken 83 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
van een statief. Bijna altijd is het te licht gebouwd; het is beter dat het te zwaar dan te licht gebouwd is. Een astronoom heeft eens gezegd: "elke kijker heeft zijn hemel". Ook zonder deze uitspraak te kennen, zal men de waarheid ervan zeer goed bemerken. De Saturnusring, de wolkenformaties op Jupiter, de poolkap, donkere vlekken op Mars, een niet te overzien aantal kraters, bergen en rillen op de maan enz. zult U met deze eenvoudige hulpmiddelen echter nooit te zien kunnen krijgen, daar is het optisch vermogen van uw "sterrenkijker" te gering voor. Toch is ook dit alles voor U met betrekkelijk geringe middelen te bereiden. Alleen, U moet er meer dan middelmatige belangstelling voor hebben, eenige handigheid en bovendien moet u over wat deugdelijk gereedschap kunnen beschikken. De laatste jaren wordt er van zekere zijde nogal veel propaganda gemaakt voor een - volgens die zijde - bruikbaar kijkertje, dat amateurs zelf kunnen bouwen met wat houten ringen, een brillenglas, eenige busjes om een oculair samen te stellen en een koperen buis van een meter lengte. Er wordt daarvoor zelfs een bouwschema uitgegeven. De geheele sterrenkijker kost, alles met elkaar, nog geen tien gulden. En dat voor een kijker van 50 m. M. opening, het is geen prijs! Of dàt nu zooveel nieuwsgierigen aanlokt om te probeeren dat ding te bouwen, weet ik niet, doch wel weet ik, dat de gevallen niet te tellen zijn van menschen, die inlichtingen vragen, waarom zij zulke slechte resultaten met zoo'n kijker krijgen. De een klaagt erover, dat alles slechts in de kleuren van den regenboog te zien is, een ander vindt, dat je het met het bloote oog veel helderder ziet, enz. Voor het construeeren van bedoelde kijkers wordt van een verkeerde basis uit opgebouwd. Immers, het objectief, dat ons een zoo goed mogelijk beeld moet bezorgen, is hier maar een enkelvoudig lensje en dus behept met alle fouten daaraan verbonden, in het bizonder, dat het niet achromatisch kan zijn. Daarom zien zoo velen met dit kijkertje sterk gekleurde randen, en wel zóó, dat het absoluut uitgesloten is er een behoorlijk scherp beeld mee te krijgen. Er zijn ook zelfbouwers, die den raad van den constructeur opvolgen en het objectieflensje afdiaphragmeeren, dus het kleiner maken door er een cartonnen ring op te leggen, zoodat de objectiefopening maar 2½ of 3 c. M. wordt. Hierdoor wordt wel een deel der hinderlijke kleuren weggewerkt, doch lang niet alle en daarenboven is de lichtsterkte dan zoo gedaald, dat er een heele categorie van die zelfbouwers is, die erover klaagt "dat je het met je bloote oog veel helderder ziet". Men kan dan de klagers erop wijzen, dat de firma's die dit soort kijkers leveren, er prijzen van f 250.- tot f 350.voor vragen en dat het dus niet goed denkbaar is, dat men zoo'n 84 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
ding zelf zou kunnen bouwen voor nog geen f 10.-. Een andere vraag is of de pas beginnende, belangstellende amateur er mee gediend is, hem aan te raden zoo'n soort kijker te bouwen. Ik weet wel zeker van niet. Te velen heb ik er reeds ontmoet, die door de daarmee verkregen resultaten zoo gedesillusioneerd waren, dat zij er genoeg van hadden en niet meer verder gingen op het pas ingeslagen pad. Toch is er nog wel een bepaald soort menschen, dat ikzelf ook zou aanraden, zoo'n ding te bouwen. Dat zijn zij, die ten eerste niet zoo gauw uit het veld geslagen zijn en ten tweede zij, die "ook die ervaring wel willen opdoen", al kost die dan eenige guldens. Zij gaan, ook na de min of meer verwachte teleurstelling, toch door. Met ons, nu goed hanteerbaar, kijkertje zullen we reeds zeer vele bizonderheden kunnen bewonderen, die voor anderen verborgen blijven. Toch kan ik mij voorstellen, dat er velen zullen zijn, die van al de wondere dingen, die met een echten sterrenkijker te zien zijn, ook weleens kennis willen nemen. Nu is het in den tegenwoordigen tijd niet wel mogelijk, doch deze tijd gaat voorbij. Hebben wij weer normale mogelijkheden en is alles wat een beginnende amateur noodig heeft weer te krijgen, dan zou ik zeggen "waarom bouwt U zelf uw sterrenkijker niet?" Doch onder het voorbehoud, dat U een goeden bouwt! Immers, de ware radio-amateur bouwt toch ook zelf zijn toestel. Hij, die dit niet kan of niet wil of er geen tijd voor heeft, koopt er een. In vele gevallen kosten die toestellen ook een paar honderd gulden, nietwaar? En wat blijkt nu? Voor een radio, om hier maar bij te blijven, geeft men grif een paar honderd gulden uit, doch als men veel, zelfs heel veel belangstelling heeft om de wonderen aan den sterrenhemel zelf op te zoeken, dan zijn er, ik weet niet hoeveel bedenkingen, die den aankoop of het zelf maken van een sterrenkijker in den weg staan. Meermalen heeft men verwonderd staan kijken, dat schrijver dezes, die toch maar grond- en betonwerker is, dus in het geheel geen vakkennis van metaal- of instrumentenbouw heeft, in staat was om zijn eigen sterrenkijkers te bouwen, Ik zei het reeds eerder en ik herhaal het hier nogmaals, men moet niet tegen moeilijkheden opzien, al lijken zij nog zoo groot. Wel zal men leergeld moeten betalen, doordat men in den beginne onderdeelen niet juist vervaardigt, die men dan opnieuw moet maken, doch welgemoed gaat men dan maar weer aan het werk. Er zijn verschillende wegen, die naar hetzelfde doel leiden. Hoe ik mijn weg ging om aan een zelf gebouwde kijker te komen, zal ik hier trachten uiteen te zetten. Twee onderdeelen van een modernen sterrenkijker moeten hier afzonderlijk behandeld worden, dat zijn: de kijker zelf en het 85 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
statief of de monteering, waarop de kijker komt te staan. Ik ga er zonder meer van uit, dat men het objectief, resp. den spiegel en de oculairen koopt bij een betrouwbare firma. Dus niet zelf slijpen? zult U vragen. Neen, voor een objectieflens komt dat zeer zeker niet in aanmerking. Ook bij wat het zelf slijpen van een spiegel voor een te bouwen telescoop betreft, zou ik een zeer groot vraagteeken moeten zetten. Er zijn mij enkele amateurs bekend, die goede resultaten bereikten, zelfs zeer goede, doch het gros der zelfslijpende amateurs brengt er niets van terecht; dat is de ervaring, die ik in 25 jaren opdeed. Ik ken ze, de gevallen, waarbij men eenige jaren bezig was met slijpen en weer opnieuw slijpen, tot men ten slotte, ten einde raad, alles opzij gegooid heeft. De meesten hadden er echter reeds eerder genoeg van, en wel zoodanig, dat zij er nooit meer aan zijn begonnen. Het is zeer zeker waar, dat een goed astro-objectief niet goedkoop is, vooral als men er een van tamelijk groote afmetingen wil hebben. Daarbij komen dan ook nog eenige oculairen: voor kleinere kijkers minstens twee, beter is drie, voor grootere kijkers soms wel vijf of zes. Doch dat is dan ook de grootste uitgave, welke men zich getroosten moet.
ACHTSTE HOOFDSTUK Laten we nu van de veronderstelling uitgaan, dat men een kleinen kijker van 60 m. M. objectief-opening wil bouwen. Deze objectieven zijn in een zoogenaamde vatting verkrijgbaar, dat is een koperen ring, waarin de lenzen op een bepaalde manier zijn vastgezet. Deze objectiefvattingen voor kleine lenzen, van 40 tot 100 of 120 m. M., hebben aan den buitenkant een schroefdraad, waarmee men deze objectieven in den objectiefkop schroeft, die weer vast verbonden is aan de kijkerbuis. Wij hebben dus ons 60 m. M. objectief ontvangen en moeten daarvoor een buis hebben. Er zijn in den handel geel koperen buizen met een wanddikte van 1 m. M., ook van 0.5 en 2-3-4 m. M. enz., doch die zijn voor ons doel minder geschikt. Wij koopen dus zoo'n geel koperen buis van 1 m. M. wanddikte. Daar ons objectief 60 m. M. vrije opening heeft, moet de buitenmaat wel 65 m. M. zijn, dus 63 m. M. binnenmaat, dan heeft men zeker genoeg ruimte in de buis om al het licht van het objectief door te laten. 86 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Nu gaan wij van een stuk beuken- of iepenhout een model van den objectiefkop 1 draaien op de draaibank. (Teekening E). Men moet er terdege op letten, dat men de maten in alle richtingen een paar m. M. grooter neemt, dus daar, waar later onze kijkerbuis in komt te zitten, moet de binnenmaat geen 65, maar ongeveer 61 m. M. zijn. Ook moet de buitenmaat van den lateren objectiefkop mooi glad afgedraaid worden, en geen 71, maar zeker 75 m. M. diameter hebben. Hetzelfde geldt voor dat deel van het houten model, waarin later het objectief geschroefd wordt. Van dit houten model laten wij bij den kopergieter een geel koperen ring maken en gaan die op de draaibank op de juiste maat afdraaien, of indien wij geen draaibank hebben, laten wij dit doen, over de geheele lengte op 63 m. M. glad uit; over een lengte van ongeveer 15 m. M. draaien wij hem echter uit op 65 m. M. binnenmaat, zoodat onze kijkerbuis er precies passend in gaat. Voor de dikte van dezen objectiefring, daar, waar de buis erin komt, mag men 3 m. M. nemen, dus wordt daar de buitendiameter 65 + 3 + 3 = 71 m. M. Later wordt deze objectiefkop vast aan de kijkerbuis verbonden, door 6 schroefjes, regelmatig om den ring heen verdeeld. Voor dat gedeelte van den kop, waar het objectief komt te zitten, zijn wij voor de binnenmaat gebonden aan de middellijn van den schroefdraad op de objectiefvatting en voor de buitenmaat aan den grootsten diameter van de objectiefvatting. Zooals op de teekening is aangegeven, draaien wij eerst dat gedeelte glad uit en snijden er denzelfden schroefdraad in, die op de objectiefvatting zit. Dan kunnen we dus het objectief in den kop schroeven. Nu moet de buitenkant van den kop nog afgedraaid worden; deze moet ongeveer 4 m. M. grooter in diameter zijn dan de objectiefvatting. Zooals op de teekening is aangegeven, laat men een klein randje van ongeveer 1 of 1½ m. M. hoogte staan. Als dauwkap neemt men een stuk geel koperen buis van 1 m. M. wanddikte, die juist op den objectiefkop geschoven kan worden; men moet deze later met 3 schroefjes vastzetten op den objectiefkop. Deze dauwkop mag ongeveer driemaal zoo lang zijn als de diameter van het objectief, dus ongeveer 18 c. M. De dauwkop heeft tot doel, het objectief tegen dauw en vochtigheid te beschermen, als men den kijker buiten gebruikt. Dit stuk buis is natuurlijk ook op de juiste maat in den handel verkrijgbaar, evenals een stukje buis van 1 m. M. wanddikte, dat weer precies passend in den dauwkop geschoven kan worden. Van dit ong. 5 c. M. lange stukje buis maken wij twee deksels, door er een bodem in te soldeeren van een stukje geel koperen plaat. Aan het eene deksel maken wij een knop om het gemakkelijk in en uit 87 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
den dauwkop te kunnen steken en trekken. Dit is ons stofdeksel, dienende als afsluiting, wanneer wij den kijker niet gebruiken. In het andere deksel maken wij op de draaibank een gat, precies in het midden, van ongeveer 2½ c. M. Als wij nu later met onzen kijker naar vlekken op de zon gaan kijken, moet dit zonnedeksel altijd in den dauwkop gezet worden, waardoor de opening van het objectief kleiner wordt en er dus ook minder warmte bij het oculair komt. Doet men dit niet, dan zal al heel gauw het zonneglas springen of anders gedeeltelijk smelten. En als het springt, kan er bovendien door de scheurtjes in het glas plotseling zooveel licht in het oog komen, dat dit beschadigd zou kunnen worden. Deze werkwijze, om den objectiefkop op maat te draaien en aan de buis te bevestigen met dauwkop en deksels, kan ook toegepast worden bij kijkers met andere objectief-openingen, zooals 80, 100 of 120 m. M. Vanzelfsprekend worden de maten dan anders. Geelkoperen buizen voor deze afmetingen zijn eveneens in den handel, hoewel ze, zelfs vroeger, hier in Holland niet direct uit voorraad leverbaar waren. Het behoeft geen betoog, dat, zoolang de tegenwoordige buitengewone omstandigheden duren, men deze buizen of kopergietwerk nergens kan krijgen. Nu komt ook een vrij belangrijk onderdeel van den astrokijker in bewerking, namelijk de oculairkop. Men moet de verschillende oculairen ten opzichte van het objectief kunnen verstellen. Het objectief blijft dus ten opzichte van de kijkerbuis altijd op dezelfde plaats, de oculairen niet. Als oculair-schuifbuis 2 nemen wij weer een geelkoperen buis van 1 m. M. wanddikte en cica 25 c. M. lengte, met een buitendiameter van, laten wij zeggen, 30 m. M. Op het rechtsche eind draaien wij een koperen ringetje van ong. 1 c. M. lengte en 1½ m. M. wanddikte en dit wordt bij 3+ in de oculairschuifbuis gesoldeerd. Dan snijden we in dat ringetje een mooien, gladden schroefdraad, want hierin moet later de steekhuls der oculairen geschroefd kunnen worden. Nu koopen we een koperen reep, waarin schuine tanden zitten; aan de beide einden moet een gedeelte tandenloos zijn. Ook schaffen we ons een daarbij passend stalen rondseltje aan. Het is mooi, hoewel niet noodzakelijk, als deze tandreep even lang is als de oculairschuifbuis. Deze tandreep 3 wordt met vier schroefjes op de oculairschuifbuis vastgezet. Nu zijn twee gegoten koperen ringetjes noodig, zooals 4 aangeeft. Deze worden natuurlijk in alle richtingen mooi glad afgedraaid, en de binnenkant zoo bewerkt, dat onze oculairschuifbuis er goed door heen en weer schuiven kan. Doch in beide ringen moet een gleuf uitgevijld of gefraisd worden, waar de tandreep, die op de oculairschuifbuis vastzit, doorheen kan loopen. Deze twee koperen ringen worden weer vast88 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
gesoldeerd in een stuk geel koperen buis van 1 of 1½ m. M. wanddikte. De afstand tusschen de twee ringen moet men zoo afpassen, dat, als men later het tandwieltje gemonteerd heeft, waarmee men de oculairschuifbuis langzaam heen en weer kan schuiven, deze buis, zoowel aan den rechter als aan den linkerkant, juist nog in de ringen blijft zitten, als die, door het tandwieltje te draaien, heen en weer schuift. Dit heen en weer schuiven moet net zoo lang kunnen geschieden, totdat men het ongetande deel van den tandreep aan beide zijden raakt. Hiernaar is de afstand der gegoten ringen 4 af te passen, die in de koperen buis gesoldeerd worden. De lengte van deze buis 5 kiest men zoo, dat de rechtsche ring aan het einde komt en de linksche 3 à 4 c. M. van het einde. Nu moeten wij weer een zwaarderen koperen ring 6 hebben, die over alle zijden glad wordt afgedraaid en waarin buis 5 gesoldeerd wordt. Op de aangegeven wijze wordt ring 6 precies passend in onze kijkerbuis van 65 m. M. 'theta', dus op 63 m. M. afgedraaid. Later wordt deze ring met de geheele, nu heen en weer te schuiven oculairbuis in den kijker vastgezet. Thans moeten we het stalen tandwieltje, dat aan beide einden van een stalen asje is voorzien, nog monteeren. Eerst moeten we echter nog een paar koperen knoppen draaien, die men aan de asjes van het tandwieltje vast soldeert. Dan moeten we een heel precies werkje uitvoeren, n. l. een vierkant gat maken in buis 5, waarin het tandwieltje past, doch ook een sleuf overdwars, waarin het asje liggen kan. Als regel maak ik het zoo, dat de helft van de asdikte boven de buis en de andere helft van de asdikte in de buis komt te liggen. Maar nu komt het er op aan, de diepte van dat sleufje juist te treffen. Maakt men het niet diep genoeg, dan grijpt het tandwieltje niet genoeg in den tandreep en krijgt men daarin een z. g. doode gang. Zou men het sleufje echter te diep maken, dat drukt het tandwieltje te zwaar op den tandreep, als men de schroefjes, waarmee een koperen blokje op buis 5 is vastgezet, ter afdekking van het tandwieltje, even aandraait. Het is dus wel zaak, dat sleufje heel nauwkeurig te maken. Ik heb bij den te maken oculairkop alleen maar de maat van den oculairkop opgegeven, alle andere maten zijn daaruit af te leiden. Natuurlijk kan men voor deze buis ook 40 m. M. nemen, alleen moet men zorgen, dat het asje van het tandwieltje 7 ongeveer midden in den wand van buis 5 komt te liggen. Onze oculairkop is nu gereed. Ook hier geldt weer, dat voor alle andere, grootere kijkers deze werkwijze gelijk blijft, alleen de maten veranderen. Het komt ook nog weleens voor, dat ik op de oculair-schuifbuis een m. M. verdeeling aanbreng, die op 1/10 m. M. af te lezen is. Deze verdeeling is dan zoover aangebracht als de verstelling van de oculairschuifbuis dit mogelijk maakt. Dit doe ik echter alleen als men het verlangt, beslist noodzakelijk is het niet. 89 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
De oculairen moeten nu nog aangebracht kunnen worden en daarvoor hebben wij een z. g. steekhuls noodig. De oculairen van 5 tot ongeveer 30 m. M. brandpunt-afstand hebben alle denzelfden buitendiameter, als ze van één firma afkomstig zijn, doch jammer genoeg, is die diameter bij elke firma weer anders. De oculairen, die ik hier als maatstaf neem, hebben een buitendiameter van 31 m. M. Wij hebben een koperen buisje noodig met een inwendige doorsnee van 31 m. M. en soldeeren dat weer vast in een koperen ring van den aangegeven vorm 8, waarop een schroefdraad gesneden is, die juist past in den ring 3+. Eer men het buisje in ring 8 vast soldeert, kan men er eerst over een lengte van ong. 3 c. M. een drietal zaagsneden in maken met een dun cirkelzaagje. Als men nu dit buisje op de draaibank mooi glad uitschuurt, kan men er alle oculairen met brandpunten tusschen 5 en 30 m. M. mooi zuigend insteken, vandaar de naam steekhuls. Wij hebben het nog niet gehad over de lengte van de kijkerbuis 9 zelf. Deze is ten eerste afhankelijk van den brandpuntafstand van het objectief en ten tweede van de lengte van den objectiefkop, van die van den oculairkop met steekhuls en van den brandpuntafstand der oculairen. Alleen de afstand der oculairen mag verstelbaar zijn. Als regel is de verhouding van de opening van objectief tot brandpunt 1 op 15. Een objectief, als hier aangegeven, heeft dus 90 c. M. brandpunt. De andere maten zijn aangegeven door de onderdeelen, die men nu gereed heeft en daarmee kan men ongeveer de lengte van kijkerbuis 9 bepalen. Wij dienen er echter rekening mee te houden, dat de oculairschuifbuis ongeveer 10-12 c. M. is uitgeschoven. Nu gaan wij onze kijkerbuis aan één eind op de draaibank precies afdraaien en bevestigen den objectiefkop op de buis met 6 schroefjes, zooals aangegeven. Dan schroeven we de steekhuls in, steken er een 20 m. M. oculair in en schuiven de oculairbuis ongeveer 10 c. M. naar buiten. Vervolgens steken we den geheelen oculairkop los in de kijkerbuis en stellen een heldere ster of de maan in. Wij komen dan tot de ontdekking, dat het oculair nog 4 c. M. naar binnen geschoven moet worden. Dat is echter niet zoo erg. Wij zagen 4 c. M. van de kijkerbuis af, draaien ook dit eind op de draaibank glad en bevestigen den oculairkop eveneens met 6 schroefjes vast aan de buis. Als men dan de oculairschuifbuis weer 10 c. M. uitschuift, zal men zien, dat nu een ster of het maanbeeld wel scherp ingesteld staan. Trouwens, op enkele m. M. komt het ook niet zoo precies aan. Het komt er alleen maar op aan, dat men de oculair-schuifbuis voldoende heen en weer kan schuiven voor het inbrengen der verschillende oculairen, die men denkt te gebruiken of van nevenapparaten, die men later denkt aan te brengen, hetgeen meestal het inschuiven van de oculairbuis noodzakelijk maakt. Uit deze 90 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
manipulaties ter bepaling van de lengte van de kijkerbuis merkt men wel, dat men er voor zorgen moet, dat de buis in elk geval lang genoeg is. Men kan er zoo noodig gemakkelijk eenige centmeters afnemen, de buis langer maken gaat echter niet! Wil men een astrokijker bouwen van 60 m. M., van welke maat wij uitgingen, dan is het niet noodig om binnen in de kijkerbuis diaphragmaringen aan te brengen. Bij een kijker van 80 of meer m. M. opening is het echter wel wenschelijk die ringen te plaatsen. Zij hebben ten doel, eventueel vagebondeerende lichtstralen, die van het objectief komen, tegen te houden. Voor het maken van die diaphragmaringen, neemt men een stuk geel koperen buis, dat juist in de kijkerbuis past. Daar zaagt men ringen af van ongeveer 2 c. M. Men draait ze op de draaibank van een wanddikte van 1 m. M. op een wanddikte van ½ m. M. af over een lengte van 5-6 m. M. Daarmee krijgt men in de ringen een kraagje, waarop een geel koperen deksel, op de juiste maat afgedraaid, liggen kan, dat er dan in vast gesoldeerd wordt. Het ligt voor de hand, dat men, na het soldeeren, deze deksels mooi schoon afschaaft en eventueele soldeerverhoogingen verwijdert. In al deze deksels moet een min of meer groot gat uitgedraaid worden. Voor een 80 m. M. kijker kan men volstaan met een viertal diaphragma's in de buis aan te brengen, op regelmatige afstanden tusschen het objectief en de voorkant van de geheel ingeschoven oculair-schuifbuis. Om de juiste openingen in de diaphragma-deksels te vinden, gaan wij als volgt te werk. Op ware grootte teekenen wij de lichtstralengang, die van onze 80 m. M. opening uitgaat naar de veldlens van ons scherp ingestelde zwakste oculair. We kunnen dan de doorsnede van dezen lichtkegel op alle willekeurige plaatsen meten, dus ook daar, waar wij de diaphragmaringen willen inzetten. Nu draait men op de draaibank de verschillende correspondeerende doorsneden uit de deksels en hiermede zijn de gewenschte ringen gereed. Men heeft ze dan alleen nog maar op de juiste plaats in de kijkerbuis aan te brengen. Daar nu de buitenmaat dezer ringen juist zoo groot is als de binnenmaat van onze kijkerbuis, moet men ze er eigenlijk zóó in kunnen schuiven, doch de praktijk wijst uit, dat men ze op de draaibank aan den buitenkant toch nog wel met een zachte zoetvijl wat moet bijstrijken om ze behoorlijk in de kijkerbuis te kunnen schuiven. U zult zeggen, met den kijker kijkt men toch meestal omhoog, want daar staan de sterren en dan zakken die ringen toch naar beneden! Dat zou kunnen gebeuren, als men er met de zoetvijl wat veel afneemt. Doch onze kijkerbuis is ook nog niet gereed, want die moet van binnen nog dofzwart gelakt worden. Men gebruikt daarvoor de in den handel verkrijgbare dofzwarte synthe91 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
tische lak. En als men daarmee de kijkerbuis van binnen mooi gelijkmatig aanstrijkt, komt er vanzelf ook wat van die lak tusschen de kijkerbuis en de diaphragmaringen, en daardoor komen die ringen muurvast in de kijkerbuis te zitten, zóó vast, dat als men om de een of andere reden er zoo'n diaphragma-ring uit wil nemen, men er dezen uitsloopen moet. Zooals hierboven reeds is medegedeeld, hoeft men echter in kijkerbuizen tot ongeveer 70 m. M. objectief-opening toe, deze ringen niet aan te brengen. Met de reeds vermelde matzwarte lak, strijkt men ook alle andere deelen van de kijkerbuis aan, die aan den binnenkant van den stralengang blootgesteld zijn aan het licht, zooals den objectiefkopring, de oculairschuifbuis en ook het gedeelte van den oculairkop, dat voor den binnensten geleidering 4 ligt. Noodig is dit laatste niet, doch ik maak toch altijd den geheelen oculairkop aan de binnenzijde zwart. Nu moet onze kijker ook aan de buitenzijde nog een voor het oog aangenaam aanzien hebben! Het zonnedeksel en het stofdeksel maken wij evenals de dauwkop, aan de binnenzijde, ook matzwart. De objectiefkopring en de geheele oculairkop (zonder oculairschuifbuis) zullen wij op de draaibank mooi glad afschuren met heel fijn amarilpapier, en daarna, als zij handwarm zijn, met gele instrumentenvernis mooi gelijkmatig lakken. Ook de oculairsteekhuls wordt zoo bewerkt. De kijkerbuis en de dauwkap zullen wij eenige keeren met witte lak bestrijken, doch zorgen er daarbij voor, dat de lak steeds kurkdroog en hard is, voordat wij de tweede en derde laag aanbrengen. Als men dit alles op de aangegeven manier gedaan en alle onderdeelen weer samengevoegd heeft, dan zal men zoo'n kijker toch wel een aardig ding vinden! Nu is echter zoo'n instrument, dat meer dan een Meter lang geworden is, maar niet zóó in de hand te nemen om ermee naar den sterrenhemel te kijken. Daarvoor is een statief noodig, opdat we den kijker op een gemakelijke manier in alle richtingen kunnen bewegen. Evenals wij hebben aangegeven, hoe men een kleinen doch goeden kijker kan construeeren, zullen wij thans uiteenzetten, hoe men een eenvoudig, doch goed statief voor zoo'n kijker maakt. (Teekening F). Op de draaibank draaien wij van beuken- of iepenhout een ronde klos van ongeveer 7 c. M. lengte A, waarvan de buitenmaat 8 m. M. grooter is dan onze kijkerbuis van 65 m. M. Aan elken kant van de klas komt een kleiner rond klosje a en onder aan de klos komen twee kleinere klosjes b, van ongeveer 12-13 m. M. in het vierkant. Van zoo'n model laten wij een koperen huls gieten, waarvan de binnenmaat ongeveer 61 m. M. is. De gegoten huls vijlen we 92 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
aan den buitenkant mooi glad af, omdat men er met draaien op de draaibank toch niet overal bij kan komen. Nadat de huls mooi glad gevijld en geschuurd is, kunnen we haar op de draaibank van binnen uitdraaien, zóóver tot ze gemakkelijk over onze gelakte kijkerbuis kan schuiven. Nu moeten we de twee klosjes a aan den buitenkant van de huls afdraaien, daarbij terdege oplettend, dat deze twee klosjes goed haaks komen te staan op de van binnen uitgedraaide huls. Deze twee lagerasjes kan men een diameter geven van ongeveer 12 m. M., of als het noodig is, iets meer of minder. Nu moeten wij in de twee aangezette klosjes nog een trekschroef maken en wel zoo, dat er in de eene helft geen schroefdraad komt, in de andere helft wel. Daarna gaan wij de geheele buis, juist midden over de klosjes b, met de cirkelzaag in de lengte doorzagen op de draaibank. Deze zaagsnede kan gevoegelijk 1½ of 2 m. M. breed zijn. De zoo bewerkte huls kan men nu gemakkelijk over de kijkerbuis schuiven en vastklemmen door de twee schroefjes in b. De huls zullen wij zwart lakken. Men zal wel begrepen hebben, dat men òf de objectiefkop òf de oculairkop van de kijkerbuis moet afnemen, voordat men de huls er overheen gaat schuiven. Ook is het vanzelfsprekend, dat men de huls dáár vastklemt, waar het draaipunt is, wanneer de oculairschuifbuis zoover is uitgeschoven, dat men met het zwakste oculair scherp ingesteld heeft. Nu wordt er echter van onze modelmakerskunst wel wat veel gevergd; wij moeten het model maken van een vork, kabelkop genaamd, waarin de huls met kijker moet komen te hangen. Ditmaal kunnen wij het met afdraaien op de draaibank niet klaarspelen. Wij moeten dit model met zaag en steekbeitels bewerken, tot den aangegeven vorm is verkregen. Ook als de kabelkop gegoten is, in geel koper, is het hoofdzakelijk het bewerken met verschillende vijlen, dat er een behoorlijk aanzien aan moet geven. Doch bij a kan men aan elken kant van den kabelkop op de draaibank een gat boren, waarin de lagerasjes a van de huls precies passen. Ook kan men met de cirkelzaag deze lagertjes op de draaibank doorzagen en ze met twee schroefjes juist even aanzetten, wanneer de huls met kijker erin hangt, zoodat de kijker in verticale richting niet al te licht draaien kan. Nu kunnen wij ook den kabelkop bij b uitdraaien, zoodat daar een asje doorheen gebracht kan worden. Ook de buitenkant van dit gedeelte kan men desgewenscht afdraaien. Men kan een hoog of een laag statief maken. Voor het maken van beide soort statieven is het noodig, dat men een ijzeren driepoot laat gieten van den aangegeven vorm. Bij a laat men een voetje aangieten van een paar c. M. hoogte, waarop de driepoot komt te rusten, bij b wordt hij op de juiste maat uitgedraaid, zoodat er een getrokken ijzeren buis doorheen gebracht kan wor93 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
den. Men begrijpt, dat ook hiervoor eerst een model gemaakt moet worden! Deze buis bepaalt de hoogte voor ons statief, dus kunnen wij naar eigen verkiezing de hoogte bepalen. Aan een der einden van de buis brengen wij een asje aan, waarop de kabelkop komt te draaien en het andere eind maken wij zoo, dat het onder den drievoet met een ring, waarop een schroefdraad is gesneden, kan worden geschroefd. Als wij nu alles naar behooren geconstrueerd hebben, gaan wij het geheel goed schoonmaken en zwart lakken, zoo noodig twee keer. Nadat alle deelen goed droog zijn, worden ze in elkaar gezet en ik geef U de verzekering, dat U over uw zelfgebouwden kijker tevreden zult zijn! Men zal echter wel gemerkt hebben, dat men het niet met een hamer, nijptang en een paar latten klaar kan spelen. (foto 21). In de eerste plaats is overleg noodig, dan het vereischte gereedschap en vervolgens de handigheid om alles zelf te vervaardigen. Van een aldus gebouwden kijker, zal men echter zeer zeker veel plezier hebben; hij is bovendien gemakkelijk te verplaatsen en men kan hem zonder de minste moeite uit een kamer naar buiten brengen. Ook grootere kijkers, van 80 en 100 m. M., kan men op dezelfde manier construeeren, alle onderdeelen moeten dan natuurlijk naar verhouding grooter worden. Voor iemand, die er even aan gewend is en weet, hoe zoo'n kijker het beste is te hanteeren, is ook het verplaatsen uit de kamer naar buiten zeer wel mogelijk. Van dit soort kijkers zijn er hier in Nederland heel wat in gebruik. Het is noodzakelijk, indien men een object een eenigszins langen tijd wil volgen, dat men den kijker om beide assen tegelijk kan draaien. Immers, de sterren beschrijven schijne bogen bij hun loop aan den hemel. Als men nu geen andere bedoeling heeft dan alleen maar kennis te nemen van alles wat er al zoo aan den hemel te zien is, dan is dit ook voldoende. Wil men echter metingen gaan verrichten, of met behulp van een camera aan den kijker den sterrenhemel gaan fotografeeren - en vrijwel alle amateurs komen daar vroeg of laat toe dan is het wel zeer lastig om met een azimuthale beweging te moeten werken. In dat geval brengt een parallactische monteering, hoe eenvoudig ook, uitkomst. Evenals de azimuthale monteering, zooals wij boven bouwden, in allerlei vorm en uitvoering in den handel te verkrijgen is, is dat met parallactische monteeringen het geval. Van den allereenvoudigsten, z. g. schoolkijker, al, tot aan de meest geperfectioneerde toe, kan men deze bij verschillende firma's bestellen. Doch vraagt U liever niet naar den prijs! Daarom trachten vele amateurs dit probleem op de een of andere manier zelf op te lossen. De een zet zooiets in elkaar van fietsbuizen en 94 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zet daar spiegeltelescopen op van 20 c. M. en soms meer, een ander neemt oude onderdeelen van auto's, ook zijn er, die het geheele assenstel van hout maken, weer anderen fabriceeren het van de meest uiteenloopende dingen. Daar ook ik nogal eens van die monteeringen maakte, lijkt het mij niet onaardig om hier in het kort uiteen te zetten, hoe ik zoo'n eenvoudige parallactische monteering in elkaar zette. Ook hier geldt weer, dat men voor alle te gieten onderdeelen modelletjes moet maken. (Teekening G). Wij laten nu echter deze onderdeelen maar in ijzer gieten. Bij A is een gegoten onderdeel in doorsnede afgebeeld. Het komt er hier op aan, dat het grondvlak 1 met de hartlijn 2 een hoek maakt van 52½ graden, dat is voor geheel Nederland nauwkeurig genoeg. Bij 1 komt dit onderdeel op het statief vast te zitten door middel van een schroef. Als statief kan men de vroeger aangegeven ijzeren driepoot en de getrokken ijzeren buis nemen. Bij 3 wordt dit gegoten model uitgedraaid op den gewenschten diameter, daar hierin onze poolas moet komen te draaien. Deze pool- of uuras zit weer vast aan een tweede gietstuk B, dat ook weer bij 1 op den gewenschten diameter wordt uitgedraaid, want hierin moet de declinatie-as draaien. Deze declinatie-as is weer vast verbonden met een gietstuk C, waaraan men dan den kijker bevestigen kan. Nu moeten we nog twee handschroeven hebben van den aangegeven vorm D. Een ervan is met schroefdraad onder aan de uuras, de andere onder aan de declinatie-as bevestigd. Zou men deze aandraaien, dan kunnen de assen echter niet draaien, wat niet de bedoeling is. Daarom brengen wij tusschen de handschroef en de vlak gedraaide borst van de gietstukken A en B een veerenden ring aan. Dan kan men de handschroef juist zoo aandraaien, dat de assen niet al te licht loopen en toch gemakkelijk draaibaar zijn. Zou men nu aan gietstuk C den kijker aanbrengen, dan zou hij vanzelf om de uuras draaien, omdat hij aan dien kant veel te zwaar zou zijn. Daarom hebben wij de declinatie-as een eind door de handschroef heen laten steken en brengen nu op dat langere stuk van de as een tegenwicht aan, met een klemschroef, teneinde dit op die as vast te zetten, zoodat wij nu den kijker in evenwicht kunnen brengen ten opzichte van de uuras. En hiermede is onze wel heel eenvoudige parallactische monteering gereed. (foto 22). Ook thans weer met de een of andere lak bestrijken! Om een goed gebruik van deze monteering te kunnen maken, is het wel noodzakelijk, dat de pool- of uuras ook zoo goed mogelijk naar de pool gericht is; daarbij is echter niet die nauwkeurigheid noodig, welke een vast opgesteld instrument wèl noodig heeft. Als men de opstelling zoo nauwkeurig heeft gekregen, dat men een ster, laat ons zeggen, twee uur in het veld van den kijker kan houden, zonder de declinatie-as te verstellen, dan is dit voor dit kleinere soort kijkers ruim voldoende. 95 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Als men er kans toe ziet, deze of een soortgelijke constructie zelf te maken, dan is die verre te verkiezen boven een azimuthale monteering! Nog zeer onlangs werd mij de vraag gesteld, wat het voornaamste deel van een kijker is, terwijl men overtuigd was, dat ik als zoodanig het objectief zou noemen, doch naar mijn meening is dit de monteering. Dit wordt weleens te veel over het hoofd gezien. Daarom zeg ik hier met nadruk: beter een goede monteering met een kleinen kijker, dan een groote kijker met een minder goede monteering. Deze zelfde montering, in haar eenvoudigen grondvorm, dus zonder fijne schroefbeweging en zonder verdeelde cirkels, kan men ook wel voor grootere kijkers maken, tot aan 100 m. M. opening toe en dan is zoo'n instrument nòg verplaatsbaar. Heeft men met deze monteering den kijker ingesteld op het een of andere object, dan kan men de handschroef van de declinatie-as even aandraaien, zoodat de verstelling van deze as niet meer uit zichzelf kan geschieden en men kan dan in alle rust een paar uur achtereen het ingestelde object bekijken of fotografeeren, door alléén maar de uuras gelijkmatig te doen draaien. Ik zei, ook fotografeeren; dit is echter niet geheel juist, want als men een dradenkruis in het te gebruiken oculair heeft, zal men bemerken, dat men ook van tijd tot tijd iets aan de declinatieas moet verstellen, omdat de poolas van den kijker niet zoo heel nauwkeurig gesteld is. Nu is dan onze kijker geheel gereed om den sterrenhemel te gaan veroveren en in ons enthousiasme maken we van elke gelegenheid gebruik om dit te doen.
NEGENDE HOOFDSTUK We nemen aan, dat men zoo ver is, dat men zonder veel moeite met het bloote oog den weg kan vinden tusschen de verschillende sterrenbeelden, dat men ook een aantal bijzondere objecten kan vinden, dus dat, als we op jacht gaan, de eerste pogingen niet al te moeilijk meer zijn. Reeds vóór wij met het bouwen van den sterrenkijker konden beginnen en meer nog tijdens het bouwen, hebben we ons afgevraagd: "wàt zal ik nu wel allemaal kunnen zien met mijn kijker?" U kunt zeer veel zien, echter zal het ook voorkomen, dat objecten, die U met uw kijker wenscht te bewonderen, omdat U hun mooie vormen reeds in populaire boeken hebt gezien, U zullen tegenvallen. 96 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Het beste lijkt mij, dat ik U een algemeen beeld geef van wat U zoo ongeveer zult kunnen zien en ik zal vlak bij huis beginnen, bij ons aller moeder, de zon. Daartoe zetten wij vóór alles den zonnekop in de dauwkap, zoodat ons objectief slechts enkele centimeters doorsnee heeft. Dan nemen we den oogdop van ons zwakste oculair af en schroeven of steken daar het zonneglas op. Nu is het zaak, onzen kijker op de zon te richten. Daartoe gaan we niet achter den kijker staan, om te trachten de zon in het veld van den kijker te krijgen. Al heel gauw is U dan door het felle zonlicht verblind! Neen, wij laten de schaduw van onzen kijker op een groot stuk papier vallen, zoodat onze kijkerschaduw alleen nog maar als een cirkel te zien is. Nu gaan wij vlug achter den kijker en zullen daar vrij zeker het zonnebeeld in den kijker zien. Een gekleurde ronde schijf, die men in dezelfde kleur ziet, als die van het zonneglas zelf. Is men met deze observatie begonnen, wanneer de zon in haar vlekkenmaximum is, dan kan men er vrijwel zeker van zijn, dat men al direct zonnevlekken zal zien. Is de zon echter in haar vlekkenminimum, dan kunnen er wel weken voorbij gaan, dat men geen vlekje op de zon vinden zal. Zooals men weet, duurt een periode van deze zonnevlekken ongeveer 11 jaar. Soms hebben zij buitengewoon groote afmetingen, zoodat men ze met een zonneglas gemakkelijk met het bloote oog zien kan. Wàt ziet men dan? Een min of meer groote, schijnbaar pikzwarte "kern", daaromheen in een min of meer grillige vorm de "halfschaduw" of "penumbra". (foto 23). Soms kan men aan die halfschaduw goed zien, dat het verloop van den lichtring naar de kern gericht is. Niet altijd is het beeld van een zonnevlek dusdanig, meestal is het een verzameling van kernen over een gedeelte der oppervlakte van de zon verspreid, waarvan dan de grootste door zoo'n halfschaduw zijn omgeven. Heeft men geluk en kan men zoo'n groep zonnevlekken dagen achtereen blijven zien, dan zal men bemerken, dat deze aan gestadige verandering onderhevig is. Groote kernen gaan in meerdere kleinere over, en kleinere kernen of "poriën" verdwijnen. Niet zelden gebeurt het, dat men zoo'n zonnevlekkengroep een of meer omdraaiingen om de zon ziet volbrengen. De zon draait om haar as in 25 à 26 dagen, zoodat men dezelfde groep soms weer na 13 dagen terug kan zien komen. En juist dit terugkeeren van zoo'n groote vlek is een leerzame ervaring, want daarmee demonstreert zoo'n zonnevlek heel mooi, dat de zon een bol is en geen schijf, zooals mij weleens gevraagd wordt! Zijn wij onze waarnemingen begonnen wanneer zoo'n goed ontwikkelde vlek midden op de zon te zien was, dan had deze vlek een vrijwel ronden vorm, om, hoe dichter de rand van de zon genaderd werd, meer en meer langwerpig te worden, om te verdwijnen als een heel smalle, donkere streep, en die, na den achterkant van de zon gepasseerd te zijn, weer te voorschijn komt als 97 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
een donkere streep en allengs weer den cirkelvorm aanneemt, hoe meer zij het middelpunt van de zonneschijf nadert. Het is duidelijk, dat deze vormverandering alleen zoo bij een bolvormig lichaam verloopen kan. Veelvuldig kan men ook aan den rand van de zon "fakkels" waarnemen; dit zijn min of meer groote oppervlakten, die door hun grootere helderheid onmiddellijk opvallen. Men moet ze uitsluitend aan den rand van de zon zoeken en meestal in de omgeving van de bovengenoemde zonnevlekken. Ook deze objecten zijn voor onzen kleinen kijker heel gemakkelijk waarneembare verschijnselen, zelfs met de zwakke - 30 maal - vergrooting. Een ander verschijnsel op de zon, de "granulatie" zal men beter met een vergrooting van ong. 60 maal kunnen probeeren te zien. (foto 24). Niet altijd en niet iedereen zal dat onmiddellijk gelukken. Het verschijnsel is den eenen tijd beter te zien dan den anderen, en bestaat hieruit, dat de geheele oppervlakte van de zon bezaaid is met kleine, langwerpige ronde gebieden, iets helderder dan de omgeving. Men heeft ze wel vergeleken met uitgestrooide rijstkorrels en deze vergelijking is, dunkt mij, wel juist. Het merkwaardige van dit verschijnsel is echter, dat men het het beste ziet, als men er niet scherp naar kijkt; men moet er als het ware langs kijken. Heeft men daar eenmaal den slag van te pakken, dan zal men bemerken, dat die granulatie op sommige tijden zelfs heel gemakkelijk te zien is. Weer een ander verschijnsel op de zon, de "protuberansen", kan alleen maar gezien worden met behulp van een spectroscoop, een instrument, dat voor de doorsnee amateur niet in aanmerking komt. In de laatste jaren is het wel gelukt die protuberansen op de film vast te leggen, zonder dat er een totale zonsverduistering is. Bij een totale zonsverduistering zijn de protuberansen zelfs met het bloote oog zichtbaar, als kleine, uitstekende roode vlammen aan den rand van de zon. Met onzen kleinen amateur-kijker vallen zij buiten onzen gezichtskring. Een totale zonsverduistering zullen U noch ik meer meemaken, hier in Nederland. Een gedeeltelijke zonsverduistering nog wel meerdere malen. Bij zoo'n gelegenheid moet U eens letten op den mooien, haarscherpen rand van de donkere maan, geprojecteerd tegen het scherpe licht van de zon. Zeer mooi is dan de gekartelde rand van de maan te zien, met hare bergtoppen, hier langzaam stijgend tot een aanzienlijke hoogte, daar op zichzelf staande toppen, die als zwarte punten omhoog steken. Let U er dan eens goed op, hoe onbenullig klein deze uitstekende bertoppen zijn in verhouding tot de geheele middellijn van de maan zelf. En toch zijn er toppen bij, die ongeveer 9000 Meter hoog zijn. In verhouding tot de maan zelf, zijn deze toppen echter wel zeer hoog te noemen, als men 98 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
ze vergelijkt met de bergtoppen op aarde, die immers ook maar hoogstens ongeveer 8000 Meter hoog zijn. De aarde heeft echter een diameter van ong. 12750 K. M., terwijl die van de maan slechts ong. 2500 K. M. bedraagt. Het is hier niet de plaats om alle wetenschappelijke onderzoekingen van de zon, het zonnestelsel en de sterrenwereld te gaan vermelden, daarvoor kan men speciale werken raadplegen. Wel ligt het in de bedoeling, voor den belangstellenden leek en beginnenden amateur aan te geven, wat hij met eenvoudige middelen ongeveer bereiken kan, en op welke wijze hij, als de omstandigheden medewerken, en de wil er is, niettegenstaande deze bescheiden hulpmiddelen, toch wetenschappelijk waardevol werk kan verrichten. *** Op de reis, die wij nu met ons gewapend oog aanvangen, ter verovering van de hemelruimte, landen wij eerst aan bij de eerste der planeten Mercurius, die, op een afstand van circa 58 millioen K. M. van de zon, in ong. 88 dagen één keer om deze heen draait. Zooals reeds vermeld werd, moet men deze planeet 's morgens vroeg, voordat de zon opkomt, of 's avonds, als de zon nog maar even onder is, dicht boven den horizon zoeken. Een zeer goed hulpmiddel daarbij is de "sterrengids", aan alle leden der "Nederlandsche Vereeniging voor Weer- en Sterrenkunde" bekend. Heeft men eenmaal de planeet gevonden, dan moet U geen al te groote verwachting hebben van hetgeen U te zien zult krijgen, want bijna altijd valt dit tegen, ook al gebruikt men een veel krachtiger instrument dan onzen 60 m. M. amateurkijker. Deze planeet staat immers altijd in de heldere schemering, in een groote luchtlaag, min of meer bezwangerd door nevel en rook, waarbij nog komt, dat de lucht daar uitermate onrustig is; dit alles is meer dan voldoende om een slecht beeld te verkrijgen. Men zal echter met onzen kijker de schijngestalten die Mercurius in 16 dagen doorloopt, zooals de maan dit in een maand tijds doet, toch nog goed kunnen onderscheiden. Dus - volle Mercurius - geheel verlicht, halve Mercurius zooals de maan met eerste kwartier, enz. Men moet echter geen mooi, scherp begrensd beeld van de planeet verwachten, slechts bij hooge uitzondering zal dit eens mogelijk zijn. In de laatste jaren meent men weleens vlekken op Mercurius te hebben waargenomen, doch probeert U maar niet om deze ook te zien, want dat zou maar zelfbedrog zijn. Want zeker van hun zaak waren zelfs de beroeps-astronomen niet, hoewel zij met veel krachtigere kijkers op onderzoek uitgingen. Met de waarneming van de planeet Mercurius hebben wij dus vlug afgedaan. Hetzelfde geldt ook min of meer voor de planeet 99 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Venus, onze Avond- en Morgenster, die, gedurende bijna haar geheelen omlooptijd om de zon, overdag met het bloote oog te zien is. Venus, die gemiddeld 108 millioen K. M. van de zon af staat en haar baan om de zon in ong. 225 dagen aflegt, is al een heel gemakkelijk object om onze krachten op te beproeven. Doch ook hier zal men vergeefs naar bijzonderheden op de planeet zelf zoeken, daar het met de huidige kijkers zelfs nog maar zeer onbestemde deelen van de planeet zijn, welke, eenigszins donkerder gekleurd dan de geheele omgeving, gezien worden. Zoo onzeker is men nog van datgene, wat men meent te zien, dat het zelfs niet mogelijk is geweest om de draaiing om haar as met zekerheid te kunnen constateeren. Summa summarum, is voor ons bij deze planeet alleen maar het mooie verloop van haar schijngestalten te zien, en daar alle phasen in 584 dagen doorloopen worden, hebben wij allen tijd om dat verloop goed te volgen. Ten zeerste moet ik aanraden om, als het eenigszins mogelijk is, dit 's avonds zeer vroeg te doen, als de zon nog niet onder is of 's morgens, als de zon juist op komt, of, nòg beter, overdag, daar men dan kan profiteeren van haar hoogsten stand om of nabij den meridiaan, dat is, als zij juist in het Zuiden staat. Noch bij Mercurius noch bij Venus zal men naar een eventueele maan behoeven te zoeken. (foto 25). Hoewel er hier en daar in de litteratuur weleens over gesproken wordt, is tot nog toe nooit komen vast te staan, dat een dezer beide planeten een maan heeft. Dit in tegenstelling met de volgende planeten, die er wel een of zelfs veel meer dan één hebben. *** Het volgende object in de rij, vanaf de zon gerekend, is géén planeet, doch wel een maan van een planeet en wel de ons zoo vertrouwde maan der aarde. Hoeveel bizonderheden zijn daar al niet te zien, ook zonder onzen kijker! De schijngestalte, het aschgrauwe licht, de onregelmatig gevormde lichtgrens van de maan, ster-bedekkingen, planeetbedekkingen, de zoozeer in licht-intensiteit verschillende donkere en lichtere vlekken, te veel om op te noemen; en dat alles met het bloote oog. Met onzen kijker komen daar nog bij: duizendtallen kraters, walvlakten, bergruggen, afzonderlijke bergtoppen, rillen enz. Voorwaar, de maan alleen is voor onzen kijker al een arbeidsveld voor een menschenleven. Ik kan er niet genoeg toe aansporen om, met alle ten dienste staande vergrootingen van den kijker, de verschillende bijzonderheden te gaan verkennen. Hier is een object, waarbij men alles uit een kijker kan halen, wat er in zit. Soms kan het echter lang duren! 100 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Als in den zomer de volle maan, de eene maand na de andere, zoo tergend laag boven den horizon blijft, zoodat, door de hevige beweging in den dampkring, als gevolg van de verwarming overdag, haar rand ook gelijkt op het golvende strand van de Noordzee, dan zal men niet veel resultaat hebben. Doch als in najaar en winter de maan hoog aan den hemel prijkt en men treft avonden, dat de lucht rustig is, dan ziet men de kraters als scherp gesneden beelden tegen den achtergrond van de maan staan, dan ziet men, aan de lichtgrens, den eenen bergtop na den anderen als punten uit den donkeren nacht te voorschijn komen, om ten slotte geheel verlicht in het maanlandschap te staan. (foto 26). En dan is het schouwspel nog niet uit, want dan valt de gitzwarte slagschaduw van krater of bergwand in de soms zeer diepen krater en kan men aan menigen kraterwand zien, hoe grillig gevormd hij in werkelijkheid is. Hier heeft men een krater, waarbij één mooi gevormde, gelijkmatige slagschaduw te zien is, dáár is er een, waarvan de slagschaduw op menige plaats onderbroken is, doordat de bergwand, waar het zonlicht op valt, op die plaats onderbroken is. Uur na uur kan men de veranderingen aan de lichtgrens van de maan volgen. Met onzen kleinen kijker zijn er niet zoo heel veel rillen te zien, doch die, welke men zien kàn, geven er toch wel een goed beeld van, hoe die spleten in de maanoppervlakte - want meer zijn zij toch eigenlijk niet - zich niet storen aan bergen en dalen, doch overal doorheen loopen. Onmiddellijk opvallend, ook met de kleinste kijkers te zien, zijn de lichtende stralen, die van enkele groote kraters uitgaan. Ook deze storen zich evenmin aan bergen en dalen. We zouden kunnen veronderstellen, dat er op de plaats van den krater een groot, vreemd lichaam in de maanoppervlakte is geslagen en dat de substantie van de maanoppervlakte naar alle richtingen heen wegspatte. Wij laten deze veronderstelling voor wat zij is, doch zij geeft een begrijpelijke oplossing voor het ontstaan dezer lichtende strepen. Men dient goed te begrijpen, dat de strepen zélf geen licht geven, doch zij bestaan zeer zeker uit een substantie, die het erop vallende zonlicht sterker terugkaatst dan de omgeving. Zooals ik reeds zei, kan men soms met het bloote oog zien, dat de maan voorbij een heldere ster of planeet trekt, dat zijn dan min of meer toevallig opgemerkte bijzonderheden. Met onzen kijker is dat veel vaker te zien, daar het nu mogelijk is om ook zwakkere sterren waar te nemen. En voor hen, die daar werk van willen maken, zijn er jaarboekjes, die voor een groot aantal sterren dit gebeuren aangeven. Mooi is dan waar te nemen, als men de maan op zoo'n ster ziet toeloopen, hoe de ster in volle helderheid prijkt tot vlak naast het randje van de maan, om plotseling, zonder eenige overgang, te verdwijnen. Dit alleen wijst er al op, dat de maan geen dampkring heeft. Vergelijk hier maar eens den loop der sterren van 101 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
de eerste grootte mede, als die den horizon van de aarde naderen en het licht dus een zooveel langeren weg door den dampkring moet afleggen. Hoe veel zwakker wordt het licht van de ster dan, als zij dichter bij den horizon komt. Dit zou ook bij de maan moeten plaatsvinden, als deze een dampkring had. De amateur kan in dit geval zeer wel wetenschappelijk belangrijk werk verrichten, als hij de tijden van bedekking en weer te voorschijn komen dier sterren, nauwkeurig opneemt. In tegenstelling met een zonsverduistering, zullen wij allen nog wel meermalen een maansverduistering meemaken. (foto 27). Zeer mooi is dan te zien, hoe de eene krater na de andere door de schaduw van de aarde als het ware weggevaagd wordt, soms in een diep donkerroode koperkleur nog zichtbaar. Als wij met onze amateur-kijkerbouwerij geen ander doel zouden hebben gehad, dan alleen maar "veldtochten te maken" op de maan, dan was dit de moeite reeds dubbel en dwars waard geweest. Maar er is buiten de maan nog zoo heel veel te zien! Op alle bezoekers, die ik, in den loop van den tijd, het een en ander kon laten zien, is de maan wel het object, dat den meesten indruk maakte. Op één misverstand moge ik in dit verband wijzen, en wel, dat vele leeken in de meening verkeeren, dat men het "meeste ziet" als het volle maan is, terwijl de voor amateurs meest indrukwekkende verschijnselen zich juist aan de lichtgrens van de maan afspelen. *** U hebt toch zeker weleens van Mars gehoord, de eerste planeet, die zich buiten de aardsche loopbaan, in 1.88 jaar om de zon beweegt, op een gemiddelden afstand van 228 millioen K. M.? (plaat 29). U weet wel, die planeet, "waarop ook menschen wonen", zooals tenminste velen veronderstellen. Of dat in werkelijkheid zoo is? Er dient hier een heel groot vraagteeken gezet te worden! Ik voor mij geloof niet, dat Mars bewoond is. Doch voor ons komt dat er minder op aan, de leek en de beginnende amateur willen graag weten, wat zij met hun instrument van deze zooveel besproken planeet te zien kunnen krijgen. Ik zal trachten U daarover zoo goed mogelijk in te lichten. De zooveel besproken poolkappen kan hij zien, doch men moet niet denken, dat ze op elk willekeurig tijdstip van het jaar, wanneer Mars aan den hemel staat, waarneembaar zijn. Verre van dien! Als de planeet in zijn gunstigsten stand ten opzichte van de aarde staat, dus zoo dichtbij als slechts mogelijk is, dan is zoo'n poolkap vrij goed te zien. Dat duurt echter maar een paar maanden, en dan is òf de afstand aarde-Mars zooveel grooter geworden, dat de poolkap voor ons verdwijnt, òf door de wisseling der jaargetijden op Mars is de poolkap tot zulke kleine af102 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
metingen terug geloopen, dat zij niet meer te zien is. Alles tezamen genomen, is dus deze poolkap voor onzen sterrenkijker een vrij wispelturig object. Toch heb ik deze kap meermalen met een kijkertje van slechts 50 m. M. opening goed kunnen zien. Iets anders is het met enkele groote, donkere vlekken, die met onzen kijker wèl steeds te zien zijn, als men tenminste eenige oefening in het kijken doorgemaakt heeft. Men moet er echter rekening mee houden, dat de planeet Mars in ongeveer 24 uur om haar as draait. Het gevolg daarvan is, dat men 's avonds steeds op dezelfde plaats dezelfde donkere vlekken zal zien. Daar de amateur-waarnemer meestal slechts in de avonduren zal kunnen kijken, zal hij steeds dezelfde figuratie opmerken. Zou hij ook in de ochtenduren Mars eens gaan bekijken, dan zal hij het aspect veel veranderd vinden. Toen de sterrenkijker pas was uitgevonden, waren deze donkere vlekken dan ook het aangewezen middel om den omwentelingstijd van Mars om haar eigen as te bepalen, hetgeen al spoedig gelukte. Men moet echter niet meenen, dat deze donkere vlekken scherp omlijnd zijn; integendeel, men zal slechts met veel moeite bepaalde vormen geregeld terug kunnen vinden. Maar in hun totaliteit zijn ze met onzen kijker vrij goed te zien. Alleen als de afstand van de aarde tot Mars groot wordt, zal men er weleens aan twijfelen of men op dat nietige schijfje, waartoe de planeet is saamgekrompen, deze donkere vlekken nog wel zien kan. Veel, zeer veel is er al te doen geweest over de zoogenaamde kanalen op Mars. Men meende, dat deze rechtlijnige formaties niet anders dan door intelligente wezens aangebracht konden zijn, dus door menschen. Het is een feit, dat men, met kijkers van bepaalde afmetingen, die, elkaar onder alle hoeken snijdende, rechte lijnen zien kan. Doch bij waarneming met groote, moderne instrumenten blijft er van deze rechtlijnige kanalen weinig over, zoodat het een nog omstreden vraag is, of zij er in werkelijkheid al dan niet zijn. In elk geval kunnen wij met onzen amateur-kijker van 60 m. M. deze "kanalen" niet zien. Hiermede zou voor ons deze kwestie afgedaan kunnen zijn, doch een vrij groot aantal amateurs in Nederland is voorzien van instrumenten, hetzij refractoren of reflectoren, waarmede deze kanalen wèl te zien zijn. Ik herinner mij, dat ik er eens, in 1926 meen ik, acht tegelijk kon zien met een kijker van 148 m. M. opening. Ook met een kleineren kijker, van ongeveer 100 m. M. opening af, zijn zij weleens gezien. Hoewel men altijd leest, dat alleen de planeten, die binnen de aardbaan om de zon loopen, schijngestalten, zooals van de maan, vertoonen, kan men met onzen kijker zeer goed zien, dat er op bepaalde tijden van haar en onzen omloop om de zon, een stuk van de planeet Mars af is. Dit "stuk eraf" is echter nooit op103 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
vallend groot, het gelijkt op den vorm van de maan, een paar dagen voordat, of nadat zij vol is. De planeet Mars is dan eenigszins ovaalrond. Heeft men er echter eenmaal erg in gehad, dan zal men het altijd weer kunnen zien. Hoewel Mars twee manen heeft, zijn deze voor ons, ook al hebben wij een veel sterkeren kijker, totaal onzichtbaar, daar zij in helderheid ongeveer overeenkomen met een sterretje der grootte 13. Dit is vrijwel alles, wat er aan de planeet Mars voor den amateur te zien is, een poovere buit voorwaar, te oordeelen naar wat "men" er zooal van zegt. Beter is het gesteld bij het volgende station, dat wij zullen bezoeken, n. l. Jupiter. Deze grootste der planeten is voor den amateur en den leek, die alleen maar over een prisma-kijker of kleinen sterrekijker kan beschikken, een dankbaar object. Het wisselende spel van haar manen, met verduisteringen, overgangen enz. is een voor ons interessant schouwspel om te observeeren. Deze planeet loopt om de zon in 11.9 jaar, dus rond 12 jaar, op een afstand van 778 millioen K. M. Jupiter moet toch wel bijzonder groot zijn, daar zij in onzen kijker, bij een 30 à 40 maal vergrooting, al even groot gezien wordt als de maan met het bloote oog. Haar diameter is dan ook 143 duizend K. M. tegen die der aarde slechts rond 12.750 K. M. Dit kunt U op de volgende wijze goed constateeren. Als de maan op haar maandelijkschen gang vijf tot tien graad links naast de planeet Jupiter staat, dan kunt U met het rechteroog door den kijker naar de planeet zien en tegelijkertijd kunt U met het linkeroog langs den kijker heen kijken, naar de maan zien. Tot Uw verwondering zult U dan bemerken, dat de planeet even groot, zoo niet grooter is dan de maan. Trouwens, laten wij ze maar eens meten, tenminste als de afstand van de maan tot Jupiter aan den hemel niet al te groot is. Als U de beide objecten zoo bekijkt, het eene dóór, het andere làngs den kijker, dan kunt U met den kijker zoo manoeuvreeren, dat het schijfje van de planeet precies over de maanschijf schuift. U kunt dan nauwkeurig zien. welke van de twee de grootste diameter heeft. In de meeste gevallen zal dat Jupiter zijn. Vanzelfsprekend is dit afhankelijk van de vergrooting, welke men met den kijker gebruikt. Als U, bij al deze manipulaties, goed hebt gelet op wat U zag, dan zult U waarschijnlijk ook gezien hebben, dat de planeet niet zuiver rond was, doch eenigszins ovaal. In werkelijkheid is dat ook zoo, de afwijking van den cirkelvorm is zelfs heel duidelijk te zien, daar de grootste middellijn "15 Meter" en de kleinste "14 Meter" bedraagt, om het zoo begrijpelijk mogelijk weer te geven. Deze "misvorming" kan ons dus ook met onzen kleinen 104 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
kijker niet ontgaan! (plaat 30).
TIENDE HOOFDSTUK Bij al dat kijken heeft U zich waarschijnlijk al menigmaal de vraag gesteld, "wat zijn dat toch voor zwarte strepen, die ik geregeld op de schijf van de planeet zie?" In werkelijkheid is dit niets anders dan de bewolking in den dichten en ondoorzichtigen dampkring van de planeet. Met onzen kleinen kijker zullen er altijd wel een vier tot zevental te zien zijn, nu eens meer, dan weer minder, doch een paar zal men er altijd wel zien. Door onzen kijker is die bewolking niet anders te zien dan als mat donkere strepen, doch niet zwart. Daar de bewolking van de aarde vrij onregelmatig in haar voorkomen en verloop is, vraagt men zich weleens af, hoe het komt, dat men deze bij Jupiter als rechte, donkere lijnen ziet. De aarde heeft, zooals wij reeds zagen, een diameter van slechts ong. 12.750 K. M., met een aswenteling van 24 uur. De diameter van Jupiter is veel en veel grooter n. l. 143.000 K. M. met een omwenteling van slechts ong. 10 uur. Het is licht te begrijpen, dat dientengevolge de draaiingssnelheid aan de oppervlakte van Jupiter veel grooter is dan die van de aarde. Het gevolg daarvan is weer, dat dit een groote invloed heeft op den opbouw van de planeet en haar dampkring. Ook de ovaalvorm van de planeet als geheel is daarvan wel het gevolg. Die rechte, donkere lijnen op de oppervlakte van de planeet geven ons de richting aan, waarin zij om haar as draait. Nu bestaat zoo'n donkere, rechte streep voor onzen kleinen kijker uit een heele verzameling min of meer groote wolkenmassa's, die soms mooi achter elkaar liggen. Door kijkers met een objectiefopening vanaf ongeveer 150 m. M. is dit al vrij goed te zien, en teekeningen, gemaakt door middel van nog grootere kijkers, vertoonen steeds zoo'n beeld van achter elkaar liggende wolkenmassa's. Nu komt het weleens, zij het zelden, voor, dat er, door welke oorzaak dan ook, in zoo'n donkeren wolkenband een bijzonder opvallende donkere verschijning optreedt. Zeer bekend, in dit verband, is de zoogenaamde roode vlek op Jupiter (afb. 31), die nu al sedert tientallen jaren de astronomen bezighoudt. Deze verschijning is echter langzamerhand zoo verflauwd, dat zij in onzen kleinen kijker nu nauwelijks meer opvalt. Eenige jaren terug trad er echter plotseling weer zoo'n vlek op, van kleur opvallend donker en voor kleine kijkers, zelfs 105 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
voor onzen 60 m. M. kijker, een vrij goed waarneembaar object. Daarom zal de amateur die donkere banden altijd opmerkzaam controleeren, of er wellicht wéér zoo'n donkere vlek te zien is. Nu heeft de aarde één maan, Mars twee, Jupiter vier, Saturnus acht, enz. enz. Neen, deze opeenvolging klopt niet, want Jupiter heeft thans elf manen. Met onze hulpmiddelen zijn er echter maar vier te zien, doch die kan men dan ook altijd en onder alle omstandigheden met den kleinsten sterrenkijker gemakkelijk waarnemen, daar zij in helderheid gelijk zijn aan sterren der grootte 5 à 6. Wij zouden ze dus eigenlijk met het bloote oog moeten kunnen zien, doch Jupiter zelf overstraalt met haar groote helderheid deze manen. Het is een steeds boeiend schouwspel, de beweging en het verloop van deze manen te volgen. Geef er U echter goed rekenschap van, dat Jupiter in ongeveer 12 jaren om de zon draait, dus in dien tijd alle sterrenbeelden doorloopt. Soms komt zij dus ook zeer dicht bij betrekkelijk heldere sterren te staan en loopt er na korteren of langeren tijd voorbij. Let er goed op, dat die vier begeleidende manen van Jupiter altijd dicht in haar buurt blijven, hetzij links, hetzij rechts. Nu kan men deze sterren (manen) links of rechts van de planeet zien, doch nooit er boven of er onder, uitgezonderd één der vier, die een enkele keer onder of boven de Jupiter-schijf langs kan gaan. Dit is voor ons ook al een bewijs, dat het vlak der loopbanen dier vier manen vrijwel samen moet vallen met het vlak van de Jupiterbaan zelf. Niet altijd ziet men de vier manen tegelijk, want bij elken omloop van zoo'n maan, staat deze één keer vóór en één keer achter de planeet, dus is in het laatste geval voor ons onzichtbaar. Als de onderlinge standen van de zon, de aarde en Jupiter zoodanig zijn, dat de schaduw van Jupiter voor ons, aardbewoners, niet meer precies achter de planeet valt, dan kunnen ook de manen van de planeet in die schaduw al voor ons zichtbaar worden, voordat zij achter de planeet staan. Al deze verschijnselen zijn voor ons, amateurs, ook met onzen 60 m. M. kijker in alle phases te volgen, zoodat dit wisselend spel van samenstanden en verdwijningen dezer manen een steeds fascineerenden aanblik oplevert. Vooral door deze manen is Jupiter een object, waarop iedere amateur zijn krachten moet beproeven! *** En nu... het wonder van ons zonnestelsel "Saturnus", die als een middelmatige ster der eerste grootte aan den hemel te vinden is. Mercurius en Venus kunnen, vooral door hun groote helderheid en door hun plaats nabij de zon, niet verward worden met een vaste ster, evenmin als Mars. Deze laatste door haar roode kleur en door haar soms veel grootere helderheid dan die van de 106 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
sterren der eerste grootte. Ook Jupiter kan, door haar veel grootere helderheid niet verward worden met vaste sterren der eerste grootte. Met Saturnus is het echter een ander geval. Door hem, die aan den sterrenhemel niet goed thuis is, kan deze planeet gemakkelijk voor een heldere ster worden aangezien, want in uiterlijk, dat is in helderheid, is zij daarvan niet nauwkeurig te onderscheiden. Doch de amateur, die zelf een kijker gebouwd heeft, zooal U, zal wel reeds precies weten, waar Saturnus staat, en daarom zal een van de eerste dingen, die hij met zijn kijker wil probeeren te zien "de ring van Saturnus" zijn. Welnu, dat is mogelijk. Heel goed mogelijk zelfs! Het instellen met den kijker op deze planeet doet U het beste met de zwakste vergrooting. Dan reeds ziet U al iets onregelmatigs aan dit hemellichaam. Na verwisseling met een ander, sterker vergrootend oculair, zult U tot uw voldoening zien, dat de planeet omgeven is door een ring, die nergens met haar samenhangt en die schuin om de planeet heen ligt, zooals de geijkte term luidt. Als het nu zóó was, dat de ring voor ons aardbewoners er als een cirkel omheen te zien was, dan zou dat zeker aantrekkelijker voor den waarnemer zijn. (afb. 32). Doch zóó is het nu eenmaal niet. De ring ligt er als een schuine band omheen. In het gunstigste geval, zooals in den winter van 1942-1943, steekt hij aan de Noord- en de Zuidpool, een klein stukje over den rand van de planeet heen, zonder dat men echter Saturnus geheel vrij zwevend in haar ring te zien krijgt. Wel kan men bijna steeds dóór den ring heenzien, tusschen den aequator van de planeet en den ring zelf, daarvoor is heusch geen groote en sterke kijker noodig. Iets moeilijker voor ons te onderscheiden is de z. g. "Cassini"-scheiding, een zwarte streep in den ring, ongeveer op 1/3 van den buitenkant. Deze scheiding in den ring is het eerst gezien door den astronoom Cassini, vandaar de naam. Aan den binnenkant van den ring is nog een donkerder ring, doch die is door onzen kleinen kijker niet te zien. Ook zijn er nog meer scheidingen in den ring waargenomen, doch alleen met grootere kijkers is hier iets van te zien. Dit heele ringverschijnsel is eenig in ons zonnestelsel, daarom oefent het waarschijnlijk ook zoo'n aantrekkingskracht uit op alle amateurs! Nu moet U niet denken, dat deze ring altijd voor ons te zien is. In ongeveer dertig jaren kantelt hij als het ware heen en weer om de planeet, zoodat hij, als eerst de bovenkant van de planeet door den ring bedekt wordt, in onzen sterrenkijker gezien, langzaam aan gaat zakken en hoe langer hoe smaller wordt, totdat wij juist tegen den scherpen kant aan kijken. De ring is dan zoo dun, dat wij hem in het geheel niet meer kunnen zien, zelfs niet in middelmatig groote kijkers. Doch het kantelen van den ring gaat door, totdat langzamerhand de onderkant van de planeet door den ring bedekt wordt. De ring zakt nu niet verder, dan 107 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
tot juist even over den rand van de planeet. Daarna begint de terugtocht naar boven, totdat hij na verloop van ongeveer dertig jaar weer op zijn punt van uitgang is teruggekomen. Zooals U ziet, verloopt dit verschijnsel uiterst langzaam, waardoor wij alle gelegenheid hebben om het grondig te volgen. Met onzen kijker is ook nog wel de schaduw van de planeet zelf op den ring waar te nemen. Als de stand van de zon, de aarde en Saturnus gunstig is, dan is de pikzwarte schaduw van de planeet zeer goed op dat gedeelte van den ring, dat achter de planeet om loopt, zichtbaar, hetzij rechts of links daarvan. Was bij Jupiter de afplatting, of begrijpelijker gezegd, de ovaalvorm, al vrij goed te zien, bij Saturnus is dat in nog veel sterker mate het geval. Doch meestal ontgaat dit den waarnemer, omdat èn de boven- èn de onderkant van de planeet meestal voor een groot gedeelte door den ring bedekt worden, zoodat die niet ronde gestalte niet zoo opvalt. De afplatting is 1/10, dit beteekent, dat de grootste diameter 10, de kleinste 9 is. Van wolkenformaties, zooals op Jupiter te zien zijn, is op Saturnus niet zooveel waar te nemen. Soms gelukt het weleens om een eenigszins onscherpen, ondefinieerbaren, donkeren band over de planeet te zien loopen. Niet echter, zooals bij Jupiter, bijna zuiver rechte lijnen, doch een gebogen lijn, die ook, evenals bij Jupiter, met het aequatorvlak van de planeet samenvalt. Bijzonderheden in zoo'n donkeren band zelf zijn voor ons niet te zien. Evenals Jupiter, heeft ook Saturnus een groot aantal manen, n. l. 10, doch zij zijn bijna alle voor ons onzichtbaar, alleen "Titan", reeds door Huygens ontdekt, is voor ons steeds te zien. Soms wil het nog weleens gelukken om er met den kleinen kijker nog eenige te zien. Ik ben er eens in geslaagd, onder uiterst gunstige omstandigheden, nòg 3 manen, dus in totaal 4, waar te nemen, zelfs met een kleineren kijker, namelijk een Merz Schoolkijker van 54 m. M. opening, doch dit moet men niet als normaal beschouwen! Het interessante van deze maanwaarnemingen ligt voor den amateur alleen daarin, dat hij van dag tot dag de stand van zoo'n maansterretje ten opzichte van de planeet ziet veranderen. Daarom wijs ik er hier op, dat de omlooptijd van Titan om Saturnus ongeveer 16 dagen bedraagt. Hoeveel korter of langer het is, moet U eens met Uw kijker controleeren. Misschien lukt het U! Daar ik ook voor de andere planeten deze getallen opgaf, mag hier niet onvermeld blijven, dat de gemiddelde afstand van de zon tot Saturnus 1426 millioen K. M. is, haar omlooptijd om de zon 28.5 jaar, haar eigen middellijn 121.000 K. M. Zooals men hieruit ziet, is Saturnus niet zoo heel veel kleiner dan Jupiter, slechts 22000 K. M.! Naar verhouding zeer weinig. Ons volgend oponthoud is de planeet Uranus, op 2870 millioen K. M. afstand van de zon, met een middellijn van 50.000 K. M. 108 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
en een omlooptijd om de zon van 84 jaar. Voor hem, die goed thuis is in de sterrenbeelden van den Dierenriem en niet in een stad woont, is het vrij goed mogelijk Uranus met het bloote oog te zien en derhalve is deze planeet tamelijk gemakkelijk met den kijker te vinden. Men zal echter zeer teleurgesteld zijn, daar er voor een amateur aan Uranus geen enkele bijzonderheid te zien is. Men moet al over een vrij grooten, goeden kijker beschikken, om zelfs maar een schijfvorm van de planeet te kunnen waarnemen. Met onzen kleinen kijker lukt dat zeker niet en daarom schiet er niets anders over, dan te constateeren, dat Uranus, op haar 84-jarige reis om de zon, slechts heel langzaam tusschen de sterren dóórloopt. Het beste gaat dat nog, als men van tijd tot tijd de plaats van de planeet zoo nauwkeurig mogelijk in een sterrenatlas aanteekent. Dit moet echter een atlas zijn, waarin de sterren staan tot ongeveer de grootte 9, zooals in die van "Beyer Graff", dan heeft men een voldoende aantal zwakke sterren, die alle in onzen kijker goed te zien zijn. Hoe langer hoe verder gaan wij nu van huis, want alles, waaraan wij tot heden onze aandacht besteedden, was, doe dan ook, met het bloote oog te zien, dus met onzen kijker vrij vlug te vinden. Thans gaan wij echter nog een halte verder en wel naar de planeet Neptunus, op een afstand van de zon van 4.490 millioen K. M., met een omlooptijd van 165 jaar en een diameter van 53. 000 K. M. Zooals men ziet, zijn de beide laatste planeten ongeveer even groot - hier kijken wij op geen duizend K. M. - doch daar de afstand tot Neptunus 1.620 millioen K. M. grooter is, zien wij deze planeet dienovereenkomstig veel kleiner. Wij, met ons kijkertje, zien haar dan ook ongeveer ale een sterretje der grootte 8, en daar de sterrenatlas van Beyer Graff nog de sterren der grootte 9.3 geeft, is deze dus ruim voldoende om, evenals bij Uranus, de nog veel langzamere beweging tusschen de sterren door van Neptunus, erop aan te teekenen. Nog zij hier vermeld, dat Uranus vergezeld wordt door vier manen en Neptunus door één. Zij allen zijn echter véél te lichtzwak om door ons gezien te kunnen worden. Volledigheidshalve deelen wij nog mede, dat wij voor eenige jaren een nieuw lid in de planetenfamilie kregen, n. l. Pluto, op een gemiddelden afstand van 39.600 millioen K. M., met een omlooptijd om de zon van ong. 249 jaar en een middellijn van misschien 5 à 6000 K. M. Daar deze planeet in helderheid overeenkomt met sterretjes der grootte 15, kunnen wij Pluto nooit te zien krijgen, tenminste met onzen amateur-kijker niet. Ik verdenk er echter vele amateurs in Nederland van, dat zij fotografisch weleens pogingen in het werk stellen om Pluto op een negatief vast te houden en ik geloof ook stellig, dat dit mettertijd aan enkelen wel gelukken zal. 109 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Met opzet heb ik een heele reeks planeten in dit planetenpraatje onbesproken gelaten, n. l. de Planetoiden of Asteroiden, de groote groep van kleine planeten, die hun loopbaan in hoofdzaak hebben tusschen Mars en Jupiter en de geheelte ruimte tusschen die 2 planeten vullen. Slechts een enkele, van deze ongeveer 2000 planeetjes, wordt weleens gedurende enkele weken voor het bloote oog zichtbaar. Dan ziet men een sterretje van de grootte 6 à 7, dat dagelijks een heele wandeling tusschen de sterren door maakt. Wil men enkele van deze hardloopers volgen, dan is een goeden atlas, b. v. Beyer Graff, zeker noodig, daarbij ook nog een jaarboekje, waarin de plaatsen van de helderste dezer planeetjes staan opgegeven. Deze waarneming kan haar nut hebben om hun plaatsen in den genoemden atlas aan te teekenen. Toch is er nog iets aan deze schijnbaar nietige dingen te zien, iets, dat zelfs voor den amateur van belang is, en waarop hij zijn krachten beproeven kan. Er zijn er n. l. bij, die een tamelijk sterke lichtwisseling vertoonen. Deze lichtwisseling is nog niet geheel verklaard, is zelfs voor menige kleine planeet nog niet vastgelegd. Dit is dus iets, waar ook de amateur met zijn kleine hulpmiddelen achteraan kan jagen. Het is echter voor het slagen van die jachtpartij noodzakelijk, in het bezit te zijn van zoo'n jaarboekje, want vele van die planeetjes maken een grooten hoek met de ecliptica, dat is het vlak, waarin de aarde loopt. Zoo zelfs, dat enkele hunner op hun reis om de zon tot aan de noordpool van den sterrenhemel komen, in plaats van, zooals het behoorlijken planeten betaamt, in de sterrenbeelden van den dierenriem te blijven. Er is nog zoo'n troep familieleden in ons zonnestelsel, die voor vervolging door amateurs in aanmerking komt en die zich ook niet zoo heel veel van het eclipticavlak aantrekt. Bedoeld worden de kometen. Deze kunnen ook op alle mogelijke plaatsen aan den hemel gevonden worden. Bij de jacht op hen, is de reeds genoemde Beyer Graff atlas evenmin te ontberen. Wil men, als beginnend amateur, trachten kometenjager te worden, dan is een Jobsgeduld, gepaard aan een ijzeren doorzettingsvermogen vereischt, bovendien moet men zich ook goed kunnen heenzetten over teleurstellingen. Zij, die als kometenjager de meeste resultaten behaalden, waren meestal amateurs! Wij moeten er echter aan toevoegen, dat ons sterren kijkertje niet al te sterk is voor dit soort werk, ofschoon niet onvermeld mag blijven, dat er wel kometen ontdekt zijn met aanmerkelijk minder sterke kijkers. Wil men het kometenjagen als een taak beschouwen, dan is dat heel goed mogelijk, maar dan moet men systematisch te werk gaan. Alle voor ons zichtbare kometen moeten minstens eenmaal om de zon heen loopen. Dus in de buurt van de zon, vlak na zons110 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
ondergang of voor de zon op komt, heeft men de meeste kans zoo'n begeerd object te zien. Doch ook in de andere sterrenbeelden van den Dieren riem heeft men een kans. Daarbij komt, dat in den zomer, als de zon laag onder den horizon doorgaat, de geheele nachthemel van N. W. over N. naar N. O. ons jachtveld kan zijn. Zoo mogelijk gebruiken wij de heel kleine vergrooting, die wij afzonderlijk bij onze 60 m. M. kijker besteld hebben. Met een oculair van 40 m. M. brandpunt krijgen we een vergrooting van 22 × en een veld aan den hemel van ruim 2 graden middellijn, hetgeen voor dit soort werk bijzonder aan te bevelen is. Men kan gebruik maken van een azimuthale monteering of van een parallactische; eerstgenoemde heeft m. i. de voorkeur. Men kan dan immers voortdurend evenwijdige strooken van den horizon afzoeken en zoo gedurende één of meer uren een groot stuk van den hemel onder contrôle houden. Dat afzoeken bestaat hierin, dat men goed nagaat of er ook een zeer zwak, of misschien helder, nevelachtig vlekje tusschen de sterren te zien is. Heeft men zoo'n kijkerveld nauwkeurig gecontroleerd, dan draait men den kijker iets naar rechts of links, om weer een ander gedeelte van den hemel af te zoeken, dat vlak naast het eerste ligt. Zoo gaat men maar door, totdat het ochtend wordt en het daglicht U verjaagt, of dat er bewolking optreedt. Het kan ook voorkomen, dat U door den slaap overmand wordt en gauw het bed opzoekt, of... dat U zich door een straffe oostenwind met 10 graden vorst laat verjagen! In het begin zult U menigmaal uitroepen, "daar heb ik er een!", doch bijna even vaak zal het mis zijn, daar het zeer waarschijnlijk een sterrenhoop of een nevelvlek was. Doch als U in uw atlas de vondst even controleert, dan is de onzekerheid gauw verdwenen, want vrijwel de meeste voor uw kijker zichtbare nevelvlekken en sterrenhoopen staan daarin aangeteekend. Mocht het echter voorkomen, dat zoo'n voor U zichtbare nevelachtige vlek, niet in uw atlas is aangegeven, dan is het voldoende om de plaats ervan nauwkeurig aan te teekenen in uw atlas. Een paar uur daarna, of zoo dit niet mogelijk is, den volgenden avond, gaat U dan die aangeteekende plaats weer onder contrôle nemen. Staat die vlek dan nog op dezelfde plaats, dan hebt U geen goed resultaat gehad, is de vlek echter van plaats veranderd, of in 't geheel niet meer te zien in het veld van uw kijker, dan is het zaak de naaste omgeving goed af te zoeken. Tien tegen een, dat U dan de door U gevonden komeet terug vindt. Is dit het geval, dan is het zaak, uw bevinding zoo spoedig mogelijk aan een sterrenwacht door te geven. Daar kan men dan uw ontdekking verifieeren en, indien zij juist blijkt, haar officieel doorgeven aan de sterrenwachten over de geheele wereld, tenminste in normale omstandigheden. Op het oogenblik zal deze dienst wel niet zoo goed functionneeren. Is dit doorgeven van uw ontdekking ge111 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
schied, dan nog is het mogelijk, dat een andere kometenjager ergens in Amerika, Azië of Afrika U juist een dag, soms maar enkele uren, vóór was, waardoor die dan met de eer (?) van de ontdekking gaat strijken. De schrijver heeft, zooals hij reeds vertelde, zonder dat hij aan het kometenjagen was, in 1911 ook eens een komeet gevonden, en wel in den kop van het sterrenbeeld De Draak en dat met een gewonen tooneelkijker, die slechts 2½ × vergrootte. Bij navraag in Utrecht bleek deze echter al 14 dagen tevoren in Amerika ontdekt te zijn, ik meen door Metcalf. Zeker, men loopt het risico, dat men maanden, zoo niet eenige jaren achtereen, den hemel moet afzoeken, voordat men eindelijk gevonden heeft, waarnaar men zoo lang zocht, doch hier kan dan juist het Jobsgeduld, waarover ik sprak, van pas komen. De meeste amateurs verlangen er nochtans naar om meer en vlugger resultaten te zien van hun bemoeiingen. Die komen echter ook wel, zij het op een ander gebied; doch daarover later. Heeft men zoo'n komeet gevonden, dan is het zaak om zoo goed mogelijk haar helderheid te schatten. Ter vergelijking gebruikt men daarvoor sterren met een bekende helderheid. Die schattingen moet men dan zoo mogelijk meermalen in een nacht herhalen, daar soms de helderheid in korten tijd tamelijk sterk wisselen kan. Voorts komt het er op aan, als zoo'n komeet een staart heeft of krijgt, deze zoo goed mogelijk in haar verloop tusschen de sterren aan te geven. Zoo mogelijk moet men ook sterk vergroote teekeningen maken van den kop van de komeet. Als men over een fototoestel beschikt, kan men het op den kijker bevestigen en elken avond of nacht eenige negatieven van de komeet maken. Men moet er dan echter aan denken het toestel steeds scherp ingesteld te houden en met den kijker den kop van de komeet zelf te volgen, opdat zij goed op het negatief komt; de sterren komen er dan, naar gelang de belichting korter of langer duurt, als min of meer lange streepjes op voor. Tot uw verwondering zult U bijna altijd zien, dat de kometenstaart op uw negatief grooter en meer gedetailleerd is, dan U met uw kijker zien kunt. Als U een serie negatieven van een en dezelfde komeet kunt verkrijgen, zal dat voor U een waardevol bezit zijn. Nog meer is het dat, als de betreffende komeet door U zelf gevonden zou zijn. Zooals U ziet, ligt bij die zoo wisselvallige kometen een heel arbeidsveld voor U open, een arbeidsveld, waarop U zeker voldoening zult kunnen vinden, wanneer U er eenmaal tot doorgedrongen bent. Andere verschijnselen, zooals het zodiakale licht met den Gegenschein, het noorderlicht, lichtende nachtwolken enz., zijn objecten, waarvoor Uw kijker niet geschikt is. Dergelijke verschijnselen kan 112 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
men hoogstens observeeren met een zeer lichtsterke binocle met heel zwakke vergrooting. Beter nog is het, deze verschijnselen met het bloote oog te observeeren. In steden met haar storend licht, moet men deze objecten heelemaal links laten liggen. Zoo zijn wij op onzen onderzoekingstocht met onzen zelfgebouwden, goeden amateurkijker aan de grenzen van ons zonnestelsel gekomen. Ik vermoed, dat U, bij het nagaan van al deze, voor U min of meer goed waarneembare objecten, de verzuchting weleens geslaakt zult hebben "hoe kom ik daar doorheen? Hoe leg ik het aan, dit alles te zien?" Dit is echter ook niet noodig. Men moet in het begin al deze objecten vluchtig bekijken. Daarna zal echter de een zeggen: "Nu ja, die schijngestalten van Mercurius of Venus, dat geloof ik wel", de ander: "die ring van Saturnus is heel mooi om eens te zien, doch dat wisselende spel van verduisteringen der manen van Jupiter, dàt vind ik interessant." Zoo zal de eene amateur dit, de andere weer dat gebied op het zoo groote, uitgebreide veld van de astronomie vinden, dat hem het meest interesseert, en daarnaar zal zeker zijn meeste arbeid uitgaan. Zoo zijn er vele amateurs, die bijna uitsluitend naar de zon kijken en contrôle houden over het aantal en de grootte der zonnevlekken, alle andere objecten zijn voor hen min of meer onbelangrijk. Anderen houden zich hoofdzakelijk bezig met het noteeren op sterrenkaarten van de banen der vallende sterren enz. enz. Al heel spoedig zal blijken of er bij al deze voor U waarneembare verschijnselen in ons Zonnestelsel een is, dat U pakt en waaraan U dan met Uw betrekkelijk bescheiden middelen gaat werken. Indien dit echter niet het geval mocht zijn, dan trekken we de wereld der vaste sterren binnen en gaan eens kijken wat daar zooal met onzen kijker voor buit te behalen is. Daar wij met onzen 60 m. M. kijker de sterren nog tot de grootte 11 kunnen zien, hebben wij een jachtveld van ongeveer 750.000 sterren. Er zijn aan den geheelen hemel ongeveer 1.020.000 sterren tot de grootte 11. Als we rekenen, dat we hier ongeveer 3/4 van den geheelen hemel in een jaar te zien krijgen, komen wij tot het genoemde getal. Overigens komt het er voor U op een paar duizend niet aan. De meest bekende dubbelsterren zal men wel het eerst onder schot nemen, zooals Mizar in de Groote Beer. De viervoudige ster is Orion (het trapezium in Orion), daar dichtbij is nog een mooie meervoudige ster te vinden. (kaartje 15). Ook de Poolster behoort op dat eerste werkprogram thuis. Dan komen goed waarneembare dubbelsterren aan de beurt, waarvan het kleurverschil nogal opvallend is, zooals Albirio in de Zwaan, Alanak in Andromeda, 'alpha' van de Jachthonden en nog meerdere. 113 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Deze dubbelsterren zijn mooie objecten om uw kijker te toetsen op beeldscherpte en oplossend vermogen. Als uw kijker de viervoudige ster 'epsilon' Lyra kan oplossen in zijn componenten, dan kunt U er zeker heel tevreden mee zijn. Met het meergenoemde 54 m. M. schoolkijkertje heb ik dat meermalen kunnen doen. Hoewel er voor U niet veel meer te zien is dan het interessante feit, dat er twee sterren zoo dicht bij elkaar staan, kan Uw verbeeldingskracht U echter te hulp komen. Denkt U zich eens in, dat wij, aardbewoners met de aarde verplaatst zouden worden in de nabijheid van een der vier zonnen, waaruit een viervoudige ster bestaat! Deze vier zonnen draaien om elkaar heen in voor ons nog onbekende banen. Elk van die zonnen heeft, evenals onze zon, een verzameling planeten mee te voeren, en elke planeet weer een aantal manen. Wonderlijke overdenkingen komen in ons op, als we, pas beginnend, vol geestdrift met den kijker achter de dubbelsterren aan gaan jagen. In de meest denkbare verscheidenheid zult U deze dubbelsterren vinden. Zeer heldere, met nauw zichtbare begeleiders op tamelijk grooten afstand, zooals de Poolster, heldere sterren, met eveneens heldere begeleiders op grooten afstand, zooals Mizar in de Groote Beer. Dubbelsterren, die precies even helder zijn, de meeste ver van elkaar staande, maar ook andere, heel dicht bijeen. Kortom, alle mogelijke schakeeringen wat helderheid en afstand betreft. Alle sterrenatlassen, die alleen de sterren geven, welke voor het bloote oog te zien zijn, geven bij de sterren bepaalde teekens aan, waardoor men direct zien kan of men met een dubbelster te doen heeft. Er wordt echter niets gezegd over de helderheid van den begeleider of betreffende den afstand. Een van de meest bruikbare atlassen op dit gebied is wel die van Schurig-Götz". Wil men over helderheid en afstand der begeleiders geïnformeerd zijn, dan is men aangewezen op een "catalogus van dubbelsterren". Men treft echter in de meeste tijdschriften op het gebied der amateur-astronomie nu en dan lijsten aan met deze gegevens. Onze belangstelling gaat ook uit naar de resultaten met onzen kijker bij de beschouwing van sterrenhoopen en nevelvlekken. De waarneming van sterrenhoopen kan nogal meevallen, doch het observeeren van nevelvlekken zal zeker tegenvallen. De klassieke sterrenhoopen voor onzen kijker zijn zeker de Pleïaden en de dubbele sterrenhoop in Perseus. Neem daar nog bij de Praesepe in de Kreef, benevens een drietal in de Wagenman. Deze kunt U zeker alle goed in sterren opgelost zien. Er zijn er trouwens nog wel meer, die U met uw kijker uiteenrafelen kunt! Deze regels hebben niet ten doel U een preciese handleiding te geven in den trant van: dit kunt U wel en dat weer net niet zien. De bedoeling is, dat U, zoo mogelijk, al de dingen, die in de bovengenoemde Atlas van Schurig als sterrenhoop of nevel aangegeven staan, ook eens onder schot zult nemen. Dan kunt U zelf 114 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
proefondervindelijk nagaan, wat op dit gebied voor uw kijker mogelijk is en wat niet. Op het gebied der nevelvlekken en/of sterrenhoopen, is U echter al zoo verwend door mooie foto's in alle populaire sterrenboeken, dat, als U deze dingen aan den hemel opzoekt en U vindt een nietig, onbestemd, nevelachtig vlekje, zonder bepaalden vorm of détail, U weleens zult denken "is dat nu die nevelvlek, die ik daar of daar zoo mooi gedetailleerd zag afgebeeld?" Een gevoel van min of meer bedot te zijn, zal U dan stellig weleens besluipen. Doch men vergeet dan twee dingen; ten eerste staat onze kijker, vergeleken bij de instrumenten, waarmee die foto's vervaardigd werden, als een vlieg tot een olifant. En vervolgens kijken wij met ons kijkertje, en de eerste lichtindruk, welken wij van zoo'n nevel krijgen, is ook de grootste hoeveelheid licht, die wij verwerken kunnen. Dat licht kunnen wij in ons oog niet opsparen door langer te kijken. En dàt kunnen de zeer veel grootere kijkers, waarmee men die nevels fotografeert, wèl. Immers, hoe langer wij zoo'n fotografische plaat in het brandpunt van zoo'n kijker laten staan, hoe meer licht die plaat van zoo'n nevel opspaart en des te helderder en gedetailleerder zoo'n nevel bij het ontwikkelen van de plaat te voorschijn komt, tenminste tot bepaalde grenzen. (foto 33). Wij zijn echter nog niet aan fotografeeren toe, doch altijd nog met onzen gewonen kijker aan het werk. En juist voor de bezitters van dit soort kleine en grootere amateur-kijkers, wilde ik het nu hebben over een onderdeel der sterrenkunde, dat voor ons van buitengewoon belang is, èn om de verscheidenheid van het groote aantal objecten èn omdat wij hier, mits het werk behoorlijk is opgezet, wetenschappelijk werk kunnen verrichten, dat even belangrijk kan zijn als datzelfde werk, uitgevoerd op een groote, moderne sterrenwacht. Bedoeld wordt hier het terrein der "veranderlijke sterren". Wat verstaat men in de astronomie onder veranderlijke sterren? De vraag stellen is haar beantwoorden. Men bedoelt eenvoudig sterren, die veranderen! Maar wat verandert er dan wel bij een ster? De plaats aan den hemel is veranderlijk, daar de sterren niet stilstaan, maar met een ontzagwekkende snelheid door het heelal vliegen, een snelheid van tientallen, zelfs honderdtallen K. M. per seconde, al wordt deze snelheid voor ons dan ook gedemonstreerd in nauwlijks meetbare getallen. Ook het licht van de vele sterren is echter veranderlijk en als men over veranderlijke sterren spreekt, bedoelt men dié sterren, waarvan het licht aan min of meer groote veranderingen onderworpen is. Nu mag men niet verwachten, dat de amateur, die met groote moeite een tamelijk grooten kijker heeft verworven, ook nog de beschikking zal hebben over een fotometer, een instrument aan 115 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
den kijker, dat men gebruikt om het licht der sterren te meten. Doch men kan hier tòch wel dansen, al is het niet met de bruid, en zelfs heel goed ook. Ons oog, hoe onvolmaakt in menig opzicht, is goed in staat om kleine lichtverschillen tusschen twee sterren nog vrij duidelijk te onderscheiden. Van deze eigenschap kunnen wij een mooi gebruik maken om de lichtsterkte van een bepaalde veranderlijke ster op een willekeurigen datum vast te leggen. Daarmee kan men dan op willekeurige data voortgaan en men zal zien, dat de lichtsterkte van zoo'n ster langzaam afneemt, om vervolgens weer in helderheid toe te nemen. En daar er sterren zijn, waarvan die toe- en afname van licht slechts enkele uren en andere, waarbij de wisseling van lichtsterkte eenige jaren bedraagt, heeft men het voor het uitzoeken, aan welke soort veranderlijke sterren men wil gaan werken. In allerlei amateur-sterrenkundige tijdschriften vindt men kaartjes met de omgeving van veranderlijke sterren, ook in vele publicaties van sterrenwachten zijn zij te vinden. Bovendien is er nog dat mooie werk "Atlas Stellarum Variabilium" samengesteld door pater Hagen, later door Dr. Stein, een atlas van, nu 9 deelen, uitsluitend met kaartjes der omgeving van veranderlijke sterren. Op al deze kaartjes staan, in de naaste omgeving al die zwakke sterren, die gebruikt moeten worden om de veranderlijke ster behoorlijk te kunnen vergelijken. Ook is dit zoo met de heldere sterren. Als de veranderlijke ster in haar grootste lichtsterkte is, zijn er als regel op zoo'n kaartje ook nog voldoende aangegeven. Laten we nu voor ons gemak eens aannemen, dat wij een bepaalde veranderlijke ster beginnen te observeeren, als zij in haar grootste helderheid is, in haar maximum, zegt men dan. Men zoekt dan in haar naast omgeving een andere ster op, waarvan het licht natuurlijk niet veranderlijk mag zijn, evenmin als van alle andere sterren, die wij gaan gebruiken, om de helderheid van zoo'n "veranderlijke" te schatten. De helderheid van deze ster - a zullen wij haar noemen moet iets grooter zijn dan het licht der veranderlijke - V - zelf. Dan zoeken wij nog een ster op, die merkbaar minder helder is dan de veranderlijke - deze noemen wij b. Nu is het duidelijk, dat de helderheid van onze veranderlijke ster V minder wordt, doch men kan direct al beginnen met die helderheid vast te leggen. Wij gaan schatten, hoe groot de verhouding van lichtsterkte is van a tot V en van V tot b. Deze lichtverhouding kan men vrij nauwkeurig schatten met het oog. Met het schatten van lengteverhoudingen op een lat van 1 M. lengte kan men dit goed vergelijken. Brengt men op zoo'n lat een merkteeken b. v. op 20 c. M. van het linksche eind aan, dan is het vrij nauwkeurig te schatten, daar het merkteeken op 1/5 van links en 4/5 van rechts op de lat 116 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
is aangebracht. Eveneens als men het merkteeken op ongeveer 30-35 c. M. aanbrengt, is het mogelijk te schatten: 1/3 van links, 2/3 van rechts. Noemt men de uiteinden der lat a en b en het merkteeken M, dan kan men dat in het eerste geval uitdrukken door a 1 M 4 b, in het tweede geval ongeveer a 1 M 2 b. Inplaats met afstanden heeft men bij de sterren met lichtindrukken te doen, en, als men zich daarin oefent krijgt men een vrij vaste waarde, waarin men nog lichtverschillen kan zien en deze waarde is heel wat kleiner, dan men zou denken. Als wij dus de lichtverhouding der veranderlijke ster ten opzichte van a en b schatten op b. v. a 2 V 3 b, dan is hiermede de helderheid voor V op het tijdstip der schatting vastgelegd. Immers, de helderheid van ster a en b is bekend en niet veranderlijk. Zal men na een week of zoo de helderheid van V weer willen weten, dan is er groote kans, dat men zal schatten a 4 V 1 b, dus is de helderheid van V merkbaar minder geworden. Na verloop van weer 14 dagen - want wij hebben al dagenlang bewolking gehad - kunnen wij onze veranderlijke ster weer observeeren, doch bemerken dan, dat de helderheid zeer duidelijk onder b ligt. Dan nemen wij een andere ster in de naaste omgeving der veranderlijke, waarvan de helderheid merkbaar minder is dan van V; deze ster noemen wij c. Onze schatting geschiedt weer als in het eerste geval, doch nu tusschen de sterren b en c. Op deze wijze gaat men door, na ster c zal men nog wel andere sterren te baat moeten nemen om de lichtsterkte van V vast te leggen. Nemen wij aan, dat U hier begon met het waarnemen van een veranderlijke ster met lange perioden en een vrij groot lichtverschil, amplitude noemt men dat. Hebt U deze ster vijf tot zes maanden vrij regelmatig vervolgd, dan zult U bemerken, dat zij in die periode een vrij nietig sterretje is geworden, in onzen kleinen kijker misschien haast niet te onderscheiden. Na dan enkele weken schijnbaar niet van helderheid te veranderen, bemerkt men, dat de helderheid daarna weer gaat toenemen, om na ongeveer 5 of 6 maanden weer even helder te zijn als toen wij met de waarneming begonnen. Wij hebben dus hiermede een heele lichtwisseling vastgelegd, ook de lengte dezer lichtwisseling van maximum tot maximum, of van minimum tot minimum. (kaartje 16). Het is volstrekt geen uitzondering, dat men als amateur op deze manier een hondertal sterren onder contrôle kan houden, en hiermede verricht men dan een voor de astronomische wetenschap waardevol werk. Overigens wordt het den amateur op dit gebied wel gemakkelijk gemaakt, want op de meeste kaartjes, speciaal voor de waarneming van veranderlijke sterren vervaardigd, zijn de helderheden der sterren aangegeven, evenals de letter der vergelijkings-sterren, die meestal door andere waarnemers gebruikt werden. Dus kan men 117 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
gevoegelijk dezelfde sterren gebruiken! Wij zijn hier nu uitgegaan van een lang-periodische ster met vrij groote amplitude. De beginnende amateur wil echter graag spoedig resultaten zien en menigeen heeft den moed laten zakken, omdat hij daarop een jaar of langer moest wachten. Een groot geduld is hier van veel waarde, doch ook voor hen, die spoedig resultaten willen zien, is er meer dan voldoende werk te doen, want er zijn veranderlijke sterren in alle soorten. Eenige jaren geleden is er zelfs een gevonden, waarvan de periode ongeveer 1 1/2 uur bedraagt. Als men dus op een helderen winternacht deze ster eens onder contrôle zou nemen, zou men er zeker van kunnen zijn, een heele rij periodes in één nacht te doorschatten! Het is niet mogelijk om hier alle "veranderlijken" in bijzonderheden te beschrijven. Laat het genoeg zijn te zeggen, dat op dit gebied voor iedereen, die er belang in stelt, meer werk te doen is dan men in een menschenleven verzetten kan. Heeft men, of krijgt men er zooveel belangstelling voor, dat men zich met dit werk wil gaan bezighouden, dan is het wel zaak, zich over dit speciale onderwerp een werkje aan te schaffen, waarin men alles kan vinden, wat voor den amateur belangrijk is.
ELFDE HOOFDSTUK Sedert de waarneming van veranderlijke sterren, als in het vorige hoofdstuk beschreven, door Argelander werd gegrondvest, is er echter wel veel veranderd. Het valt niet te ontkennen, dat ook op dit gebied de fotografie van zeer groot belang is geworden. Op meerdere plaatsen op aarde wordt de hemel regelmatig en systematisch gefotografeerd en daardoor wordt ook op zoo'n foto-negatief de helderheid van vele veranderlijke sterren vastgelegd. Hiervan wordt een dankbaar gebruik gemaakt om de helderheid van deze "veranderlijken" op lijsten aan te teekenen. Toch zijn er een groot aantal veranderlijken, waarvoor de fotografie niet het aangewezen middel is om tot goede resultaten te komen. En wel in het bijzonder bij die, welker periode slechts kort is. Immers, de foto's, waarvan hierboven sprake was, worden één of meer uren belicht en in dezen betrekkelijk korten tijd verandert ook de lichtsterkte van deze veranderlijken, in die mate, dat het negatief geen zuivere uitkomst geeft. Juist op dit gebied is er voor den amateur fotografisch niet zooveel resultaat te verwachten als men zou denken. Immers, om 118 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
dit te bereiken is het noodig om van dezelfde plaats aan den hemel zoo veel mogelijk foto's te maken, en dat zou voor den amateur een dure geschiedenis worden. Niet alleen is het zeer gewenscht om een kijker te hebben met een z. g. parallactische monteering met fijnbeweging, doch noodzakelijk is ook nog een uurwerk of motor, die den kijker draait, en een voor dit doel geschikte camera. Wat de instrumenteele uitrusting aangaat, zou men er dan zoo ongeveer zijn. Als men eenmaal zoo'n uitrusting heeft, dan komen er niet zooveel kosten meer bij. Doch als men zoo'n instrumentarium gebruikt ter contrôle van veranderlijke sterren, dus zooveel mogelijk negatieven tracht te maken van een of meer deelen van den hemel, dan komen daar steeds weer terugkerende kosten bij voor het gebruik van platen en wat daar verder nog voor noodig is. En dat is, dunkt mij, wel wat veel gevergd, gezien het toch al niet te groote bedrag, waarover de amateur gewoonlijk te beschikken heeft. Daarom is deze wel aangewezen op de oude, goed gefundeerde methode, van eigen waarneming van deze sterren door den kijker. Bij het begin van onze kijkerwaarnemingen zijn wij er van uitgegaan, een kijkertje te gebruiken, geschikt voor beginnende amateurs. Hoe vaak zal echter de amateur, die zijn liefde voor de astronomie trouw blijft, heimelijk verlangd hebben naar een krachtiger kijker! Ik ken dat uit eigen ervaring en van vele anderen heb ik die verlangens vernomen. Ik ken amateurs, die eerst na jarenlang sparen aan dat verlangen konden voldoen. Ook mij ging het zoo. Na vele, zeer vele belevenissen, zoowel prettige als onaangename, heb ik een instrumentarium verworven, waarvan ik, als beginnend amateur, niet heb durven droomen. Hierbij is echter één aanwijzing van groot belang, men moet niet bang zijn om zelf iets te gaan bouwen, er daarbij rekening mee houdend, dat men het zeker wel eens verkeerd kan doen. In dat geval moet men welgemoed opnieuw beginnen, wellicht gaat het dan beter. Is het wel noodig hier den geheelen weg af te leggen, welke ikzelf met mijn kijkerbouwerij ging? Vanaf het eerste 75 m. M. kijkertje in 1909 via een groot aantal van de meest verschillende afmetingen tot de, nu sedert kort voltooide, 145 m. M. refractor, en wellicht, over niet al te langen tijd, zelfs een 300 m. M. spiegeltelescoop! Het is vanzelfsprekend, dat alleen de parallactische monteering voor den bouw in aanmerking kan komen. Doch nu was de vraag, welke, want zoo'n parallactische monteering kan nog op zeer verschillende manieren uitgevoerd worden. Bij voorbaat is de z. g. Engelsche monteering uitgesloten, daar deze een voor Nederland onmogelijk hoog steunpunt verlangt, dat voor amateurs hier, op onze hooge noorderbreedte, niet goed bruikbaar is. Daarentegen heeft deze monteering in de tropen en op kleine 119 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
noordelijke en zuidelijke breedten wel voordeelen. Er wordt dan ook in die streken dikwijls gebruik van gemaakt; ook in Indië, op de Lembang Sterrenwacht, heeft men er veel nut van. Daar heeft men den grooten 60 c. M. dubbel refractor deze monteering gegeven, evenals den astrograaf en den kometenzoeker. Afgezien van deze monteering, kan men dit probleem nog op andere manieren oplossen, zooals b. v. gedaan is op de Treptowsterrenwacht bij Berlijn, waar men den grooten refractor geheel in de open lucht heeft staan. Dit is echter, naar mijn meening, wel de minst gewenschte manier om zoo'n instrument te monteeren. Ik weet niet of andere amateurs ook zoo dikwijls in allerlei catalogussen en ontwerpen voor kijkers hebben zitten grasduinen, als mijn gewoonte was. Het is natuurlijk niet in de eerste plaats de bedoeling der firma's, die zulke catalogussen beschikbaar stellen, dat deze gebruikt zullen worden als studiemateriaal voor amateurs om zelf hun kijkers te bouwen, tenminste niet van de afmetingen, als in dit soort drukwerk aangegeven. Toch gaat daar een groote stuwende kracht van uit, een prikkel om ook zelf iets op dit gebied te presteeren. En dan, objectieven en oculairen zal men toch als regel bij die firma's moeten koopen, daar het voor amateurs niet goed doenbaar is die dingen zelf te slijpen. Door de firma Zeiss is indertijd een drukwerk uitgegeven "Astro 516" Zeiss Astro Instrumenten, Kuppeln und Hebebühnen. Dit werkje was in den handel voor 70 cent verkrijgbaar. Ik geloof echter niet, dat het aan vele amateurs in Nederland bekend is. Het geeft, in een heele serie prachtig uitgevoerde platen, een overzicht van astronomische instrumenten en hulp-apparaten, door de genoemde firma vervaardigd. Dit werkje nu, diende mij als voorbeeld. Er staan verschillende uitvoeringen in van een parallactische monteering met een z. g. "Kniesäule", waarbij de geheele kijker- en foto-uitrusting, als het ware, over het zwaartepunt der monteering heen hangt, hetgeen echter weer opgeheven wordt door het voetstuk, waarop alles rust. Natuurlijk is er bij de in dit boekje afgebeelde uitvoeringen geen werkteekening gevoegd, dat zou al te gemakkelijk zijn. Men is daarom aangewezen op zijn eigen vindingrijkheid om, met de voorbeelden voor oogen, er iets van terecht te brengen. In hoeverre het mij gelukt is, laat ik aan het oordeel over van hen, die eenigen kijk hebben op zulk soort dingen. Het komt er bij de constructie van het voetstuk op aan, dat het zwaartepunt van de gehééle monteering ongeveer in het midden van het voetstuk komt te liggen. Dit moet in de hoogte, dus in vertikale, zoowel als in horizontale richting verstelbaar zijn, om de geheele monteering in den juisten stand in te kunnen stellen. Daar er echter met de geheele constructie op gerekend wordt, behoeft deze verstelbaarheid van het voetstuk niet zoo groot te zijn. Hoe ik dit oploste, kan aan de hand van foto 34 nagegaan 120 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
worden. Daar ziet men de constructie van een ijzeren balk van U-profielijzer, electrisch gelascht. Deze ijzeren balken hebben een hoogte van 16 c. M. Bij a1 a2 a3 ziet men drie koppen van zware stalen bouten van ongeveer 3 c. M., de moeren van deze bouten zijn aan den binnenkant van de U-balken electrisch gelascht, zoodat, door de bouten a1 a2 a3 te draaien, het voetstuk over een hoogte van 8 c. M. op alle drie de hoeken op en neer te draaien is. De afstand van de bouten a2 tot a3 is 165 c. M., die van a2 en a3 naar a1 is 210 c. M. Dit zijn dus de 3 punten, waar de geheele monteering, met kijker en camera's los op staat, en wel op drie ijzeren platen van 30 bij 30 c. M., welke vast in het beton gegoten liggen. De bout a1 heeft aan den onderkant een aangedraaide punt, welke in een gat van de er onderliggende plaat staat. Dit punt van het voetstuk is dus wèl in de hoogte verstelbaar, maar niét horizontaal. De bouten a2 en a3 zijn echter aan den onderkant vlak afgedraaid en deze kunnen dus over de er onderliggende platen verschoven worden. Hier is het voetstuk dus èn in verticale èn in horizontale richting verstelbaar. Die horizontale verstelling is op de volgende wijze tot stand te brengen. Bij b-b ziet men aan het voetstuk twee ooren, die electrisch gelascht zijn. In die ooren loopen twee lange bouten met schroefdraad, tusschen die twee ooren en tusschen de ronde punten der schroefbouten staat een nok, welke weer vast staat op de er onder liggende ijzeren plaat, welke in het beton vastgegoten is. Door de schroefbouten te draaien is dus dit gedeelte van het voetstuk heel gemakkelijk, zoowel in de eene als in de andere richting, te verschuiven, terwijl schroefbout a1 stil blijft staan. Door deze verstelling is de poolas der monteering in horizontale richting, in azimuth, verstelbaar, terwijl, door de bouten a1 a2 a3 te draaien, de helling van de poolas "de poolshoogte" te verstellen is. Op genoemd voetstuk ziet men, met c aangeduid, nog een gedeelte van de gegoten ijzeren kolom, welke haar voortzetting vindt op foto 36, ook met c aangeduid. Op deze gietijzeren kolom ziet men, bij d, het z. g. kniestuk, dat van veel belang is, daar hieraan zoo nauwkeurig mogelijk de poolshoogte verrekend is door het daarop gezette gietijzeren verlengstuk e. Dit gietstuk maakt met het horizontale vlak een hoek van 52 graden 20'. Daar de poolshoogte van Halfweg, rond 52 graden 22' is, zit hier dus een onnauwkeurigheid in van 2' (twee boogminuten). Deze onnauwkeurigheid is echter zoo klein, dat zij bij de definitieve nauwkeurige opstelling van den kijker, door middel der drie voetschroeven a1 a2 a3, gemakkelijk te corrigeeren is. De drie gietijzeren deelen van de kolom zijn op de flenzen op een groote draaibank afgedraaid en aan den binnenkant door een aantal zware bouten onwrikbaar aan elkaar bevestigd. Het verlengstuk van de kolom e is vanzelfsprekend hol, zooals 121 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
de geheele kolom. In dit verlengstuk is op een bepaalde manier, die op de foto niet zichtbaar is, de poolas verwerkt, die met schroefdraad vast verbonden is aan het gietstuk f. De poolas is 75 m. M. dik en ongeveer 80 c. M. lang. Aan den bovenkant loopt zij in een conisch rollager; onderaan, in gietstuk e, loopt zij in een radikaal kogellager. Daar is ook nog een druklager aangebracht, onder tegen de poolas aan, om een gedeelte van het aanzienlijke gewicht der draaiende deelen mee op te nemen, zoodat het geheele gewicht niet alléén op het boven aangebrachte conische rollager drukt. Deze geheele constructie van de poolas zit in het verlengstuk e van de kolom en is daarom op de foto niet zichtbaar. In het gietstuk f is de declinatie-as gemonteerd. Deze as is 60 m. M. dik en 130 c. M. lang en loopt aan beide uiteinden in een conisch rollager. Deze as g draagt een drietal gietijzeren schijven, door h aangeduid, van ongeveer 25 c. M. doorsnee en 3 c. M. doorsnee, welke met een vierkante schroefdraad op de declinatie-as g zijn aangebracht. Zoo noodig, kunnen er nog eenige meerdere van deze schijven bij bevestigd worden, om, als dit noodig is, het evenwicht te herstellen van de geheele kijker- en camera-constructie aan de tegenovergestelde zijde van de declinatie-as. Bij k ziet men een grooten cirkel, den uurcirkel, welke vast zit op het kolomstuk e. Deze cirkel is verdeeld in 4 minuten en is met een nonius af te lezen op 30 seconden. Bij 1 ziet men ook zoo'n cirkel, den declinatiecirkel, welke vast verbonden is met het gietstuk f. Deze cirkel is verdeeld tot op 1 graad en met nonius af te lezen op 5'. Opgemerkt zij nog, dat de uurcirkel k ongeveer 50 c. M. en de declinatiecirkel l ongeveer 40 c. M. in diameter is. Aan de rechterzijde van de declinatie-as g is een ijzeren gietstuk bevestigd. Op de foto 36 wordt dit deel der constructie echter bedekt door de fotocamera 1. Op deze gietijzeren brug is het geheele samenstel van kijkers en camera's bevestigd. Doch aan een verlengstuk draagt het ook een drietal sleutels, waarvan men bij m de bedieningsknoppen ziet. Deze sleutels dienen voor vastklemming en fijn-beweging van de declinatie-as, de middelste der drie dient voor de vastklemming der draaiende deelen van de poolas. Deze wordt gedraaid door een groot wormviel van ongeveer 40 c. M., vlak boven den uurcirkel k liggende. De schroef, die dit wiel draait, is juist nog even te zien bij n. Op de gietijzeren brug is ook nog een ijzerconstructie bevestigd, O. Aan beide zijden van den kijker zelf zijn daarmee twee ijzeren liggers aangebracht, O, met een aantal gaten erin. Dit schept de mogelijkheid om op deze liggers foto-camera's te monteeren. Nrs. 1 en 2 zijn twee zulke camera's, terwijl er nog voor 2 andere camera's, of eventueel andere instumenten, plaats is. Zoo ziet men ook, door de nrs. 3 en 4 aangegeven, twee camera's, welke nu evenwijdig met den grooten hoofdkijker staan, doch zij zitten vast op een gietijzeren constructie, welke op de declinatie122 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
as g bevestigd is. Door deze constructie is het mogelijk deze twee camera's met den hoofdkijker een bepaalden hoek te laten maken. Op de gietijzeren brug, welke op de foto door camera 1 bedekt wordt, is de hoofdkijker 5 bevestigd. (foto 36). Op dezen hoofdkijker is weer, door twee staanders bevestigd, de hulpkijker 6 aangebracht, een z. g. zoeker, welke in twee ringen der staanders door drie schroeven vastgehouden wordt. Door middel dezer schroeven is de zoeker nauwkeurig parallel te stellen met den hoofdkijker 5. Op den laatsten ziet men bij 7 nog een schuifgewicht, dat verstelbaar is. Ook aan de andere zijde, niet zichtbaar, is zoo'n schuifgewicht aangebracht, om het evenwicht ten opzichte der declinatieas g te herstellen, als er aan het oculaireinde van den kijker eventueel neven-apparaten aangezet worden. Bij 8 ziet men, aan den hoofdkijker, de knoppen voor de oculairverstelling, welke door een tandreep en tandrad bewerkstelligd wordt. Deze verstelling is bij den hoofdkijker mogelijk over een lengte van ong. 35 c. M. en bij den zoeker over ong. 15 c. M. Door 9 wordt de dauwkap aangeduid, die als doel heeft het objectief tegen dauw te beschutten, zooals de naam trouwens aanduidt. Dit is nu wel zoo ongeveer de mechanische uitrusting van den gebouwden refractor. De optische uitrusting bestaat uit het volgende: voor refractor 5 een 145 m. M. Zeiss E objectief met 222 c. M. brandpuntafstand. Voor den zoeker 6 een 80 m. M. Zeiss B objectief met 120 c. M. brandpuntafstand. Voor camera 1 een Zeiss Tessar 1 : 4,5 van 40 c. M. brandpuntafstand met 90 m. M. opening. Voor camera 2 een Zeiss anastigmaat 1 : 4,5 met 40 c. M. brandpuntafstand en 90 m. M. opening. Voor camera 3 een Zeiss Tessar 1 : 4.5 van 50 c. M. branpuntafstand en 110 m. M. opening. En voor camera 4 een Voigtländer Heliar 1 : 4.5 van 60 c. M. brandpuntafstand. Voor den refractor zijn aanwezig een serie oculairen met brandpuntafstanden vanaf 80 m. M. tot 5 m. M., welke een vergrooting geven vanaf 28 tot 440 maal. Deze laatste vergrooting is echter voor dit soort E-objectieven te groot. Bij een gunstigen atmosferischen toestand is een 7 m. M. oculair met 314 × vergrooting wel de grootst bruikbare vergrooting. Voor den zoeker wordt als regel een 40 m. M. oculair gebruikt met 30 × vergrooting en een veld van ongeveer 1 3/4 graden. In dit oculair is natuurlijk een kruisdraad aangebracht om gemakkelijk te kunnen instellen. Eenige hulpinstrumentjes zijn ook nog aanwezig, zooals een oculairspectroscoop, een sterrenspectroscoop, een zenithprisma en enkele hulpmiddelen voor zonwaarnemingen. Nu is het met dit soort camera's voldoende, ze op oneidig scherp in te stellen. Bij camera's, die in de gewone fotografie gebruikt worden is het wel noodig, dat men den afstand tusschen 123 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
objectief en negatief tamelijk ver veranderen kan. Bij deze camera's is dat echter niet noodig; heeft men ze eenmaal scherp ingesteld op oneindig, dan wordt die instelling niet meer veranderd, tenzij men in verschillende kleuren gaat fotografeeren. Maar... deze instelling moet dan ook zoo nauwkeurig mogelijk geschieden. Daarom is het achtergedeelte van deze camera niet verstelbaar, wel zijn de achterkanten, waaraan de chassis met platen bevestigd worden, draaibaar, zoodat men het negatief zoowel rechtopstaand als dwars kan aanbrengen. Aan de voorzijde dezer camera's is een ring aangebracht met ingesneden schroefdraad, evenals aan de objectieven zelf, welke laatste goed sluitend in de eerste passen. Op deze wijze zijn de objectieven ten opzichte van de camera's zelf, over een afstand van ongeveer 20 m. M. verstelbaar, wat ruim voldoende is om de scherpstelling te bewerkstelligen. Is eenmaal die scherpstelling uitgevoerd, dan is er een klemschroef aanwezig om de objectieven vast te zetten, waardoor een nauwkeurige instelling verzekerd is. De schroefdraad, waardoor deze scherpstelling mogelijk is, heeft een stijging van juist 1 m. M. De kartelrand van de objectiefschroefring is in 20 deelen verdeeld. Draait men dezen ring dus over een deelstreep, dan is het objectief slechts over 1/20 m. M. versteld. Zoo'n twintigste deelstreep op den kartelrand is een afstand van ongeveer 2 c. M., dus, zoo noodig, kan men deze verstelling van het objectief ten opzichte van de camera nog veel nauwkeuriger uitvoeren. Voor de preciese instelling maakt men gebruik van de sterfotografie zelf, en wel op de volgende manier. Eerst stelt men, door middel van een fijn matglas of een even belicht en ontwikkeld negatief, een heldere ster scherp in. Als voorbeeld van deze scherpstelling-methode zie men foto 35. Vervolgens draait men het objectief 2 m. M. naar binnen, zoodat de ster niet scherp ingesteld is. Daarna doet men een plaat in het chassis en trekt de schuif open, nadat men met een licht, gemakkelijk afneembaar deksel het objectief bedekt heeft. Nu laat men den kijker stilstaan, terwijl men op de volgende manier gaat fotografeeren, met het resultaat, dat men op het negatief de sterren als streepjes opgenomen krijgt: men heeft de schuif uit het chassis genomen, doet nu het deksel van het objectief af en belicht 10 sec. Door het deksel op het objectief te plaatsen, sluit men de belichting weer af. Dan wordt het objectief over een halve m. M. naar buiten gedraaid en men belicht op dezelfde wijze weer 10 sec., dan weer een halve m. M. naar buiten draaiten en weer 10 sec. belichten. Op deze manier gaat men door, tot men er vrij zeker van is, dat men bij de laatste belichting ongeveer 2 m. M. te ver naar voren ingesteld heeft, ten opzichte van het punt, waar de scherpste instelling op het oog was. Men moet echter voor de laatste twee of drie belichtingen geen 10 sec. nemen, doch b. v. 20, 5 en 40 sec. Zou 124 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
men alle belichtingstijden gelijk genomen hebben, dan zou men, na het ontwikkelen en fixeeren der plaat, niet weten wat de eerste en wat de laatste belichting geweest was. Neemt men echter de laatste (of de eerste) belichtingstijden wat langer, dan kan men, aan de lengte der sterrenstreepjes op het negatief, gemakkelijk zien aan welke zijde men met de belichting begonnen is. Men moet echter de belichtingstijden nauwkeurig aanteekenen, evenals de verstelling van het objectief, dan pas kan men aan de sterrenstreepjes controleeren met welke instelling zij correspondeeren. Heeft men op deze wijze het negatief belicht, dan gaat men het ontwikkelen en fixeeren, waarna men met een loupe de sterrenstreepjes bekijkt. Het is dan heel eenvoudig na te gaan, welke het scherpst zijn, en aan de hand van onze aanteekeningen, kunnen wij zien met welke instelling het scherpste sterrenstreepje overeenkomt. Hebben wij dat gevonden, dan wordt het objectief op deze scherpste plaats ingesteld. Daarna gaan wij deze manipulatie nog een herhalen, doch verstellen nu het objectief niet een halve m. M., doch 1/20 m. M. Wij beginnen dan 1/2 m. M. achter het scherpst gevonden punt en eindigen ook een halve m. M. vóór dat punt. De belichtingstijden worden nu slechts 5 sec, alleen de paar laatste (of eerste) 10 sec. Het dan ontwikkelde negatief vertoont een heele rij heel korte sterrenstreepjes, alleen de laatste of eerste zijn wat langer. Het negatief wordt dan weer met een loupe nagezien en nu komt het er op aan zoo nauwkeurig mogelijk het scherpste sterrenstreepje te vinden, want dat punt is voor het objectief de definitieve scherpstelling. Als men dat punt gevonden heeft, wordt het objectief met de klemschroef vastgezet. Het blijft bij het sterrenfotografeeren gelijk, of men Oost, West, Noord of Zuid aan den hemel fotografeert, want voor onze camera staan alle sterren toch op oneindig. Deze geheele manipulatie hebben wij nogal uitvoerig aangegeven, in de praktijk valt de uitvoering echter erg mee. Bovendien is men in dit geval met één keer instellen voor goed gereed, terwijl men bij het gewone fotografeeren, het voor iedere foto weer afzonderlijk moet doen. De amateur-sterrenfotografen behoeven zich dus heusch niet te beklagen. Nu kunnen we dus aan het fotografeeren gaan van al die mooie verschijnselen aan den hemel, die er voor in aanmerking komen. Onze moeite zal echter vergeefsch zijn, als de kijker en de monteering niet behoorlijk zijn opgesteld. Dit is ongeveer eenzelfde karweitje als het scherpstellen der camera's; ook hier gaan wij dit met behulp van de sterren zelf doen, en wel volgens de methode van Scheiner. Daarvoor is in den grooten kijker een oculair, met een tamelijk sterke vergrooting noodig en een kruisdraad. We stellen een ster, die zoo ongeveer in het zenith staat, dus recht boven ons hoofd, in den refractor, precies in het kruis der kruisdraden. We laten 125 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
den kijker ongeveer 10 minuten stil staan en draaien hem dan voorzichtig de ingestelde ster achterna, zonder den kijker om de declinatie-as te draaien, dus alléén om de poolas. Heeft men nu de ster weer in het veld van den kijker, dan zal zij wel niet precies in het kruis der kruisdraden staan, doch er min of meer van afwijken. Nu wordt het geheele achterdeel van het voetstuk, dus met kolom, kijker en camera's, naar rechts of naar links verschoven. Bij deze verschuiving blijft de schroefbout a1 van het voetstuk staan. Deze verschuiving moet zoolang geschieden tot de ster, die eenmaal in het kruis der kruisdraden ingesteld is, minsten een half uur erachter blijft staan, als men den kijker met het verloopen van de ster mee draait. Het is echter niet noodig den kijker geregeld mee te draaien, men kan ook volstaan met de ster in te stellen, dan een kop koffie te gaan drinken, om na verloop van een half uur den kijker langzaam de ster achterna te draaien, alléén om de poolas. Staat de ster dan nog precies achter het kruis der kruisdraden ,dan staat de monteering in azimuth goed, en behoeven wij niet meer te verschuiven. De poolhoogte kan en zal echter nog eenige correctie behoeven. Daartoe stellen wij weer een ster in het kruis der kruisdraden in, doch nu in het Oosten of Westen, een graad of tien boven den horizon. Thans is het zaak te zorgen, dat onze ster zeker een half uur in het kruis der kruisdraden blijft staan, als wij den kijker meedraaien. Zal de ster dan een afwijking vertoonen, wat hij zeker wel zal doen, dan moeten we, door middel der 3 schroefbouten a1 a2 a3, zoolang correctie aanbrengen, tot ook hier de ster gedurende een half uur achter het kruis der kruisdraden blijft. Het corrigeeren met de schroefbouten geschiedt door deze te draaien, waardoor het geheele voetstuk met kijker en al op en neer gaat. Hiermede kan men dus de helling van de poolas in den juisten stand brengen. Het is natuurlijk zaak er voor te zorgen, dat door dit op en neer draaien het voetstuk niet meer verschuift. Als men dit karweitje uitvoert op een mooien lente- of herfstavond met een aangename temperatuur, dan is het zoo erg niet, doch men moet er toch rekening mede houden, dat men er vier of vijf uur werk aan heeft. Hoe nauwkeuriger men hierbij te werk gaat, hoe beter. Men mag er heusch wel een extra uurtje aan besteden, want het gevolg daarvan is, dat we onze monteering zeer nauwkeurig opgesteld krijgen, waar we later, met fotografeeren, veel gemak van zullen hebben. Immers, als de monteering zeer nauwkeurig opgesteld is, behoeven we bij het fotografeeren alléén maar de poolas te draaien en kunnen we de declinatie-as in rust laten. Deze opstelling kan op de aangegeven manier zóó nauwkeurig geschieden, dat men twee of drie uur belichten kan, zonder merkbare correctie aan te brengen aan de declinatie-as. Deze werkzaamheden, het scherp instellen der camera's en het 126 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
opstellen en corrigeeren der monteering, nemen slechts enkele avonden in beslag. Voordat men dit doen kan, moet echter vanzelfsprekend de geheele monteering van den kijker en de camera's gereed zijn en dàt heeft meer voeten in de aarde! Dit is geen werkje van een paar avonden, maar van maanden en maanden werken, teekenen en overleggen, hoe alles gemaakt moet worden en hoe men dat op de beste manier zal doen. Als men dan alleen maar de beschikking heeft over een klein, hoewel prima instrumentendraaibankje, dan grijpt men nog weleens met de handen in het haar en vraagt zich af, hoe dat moet afloopen. Dit draaibankje heeft slechts een centerhoogte van 17 c. M. en een draailengte van 96 c. M., en daar er aan de monteering meerdere deelen zitten, die een grootere centerhoogte en draailengte vereischen, kon ik deze deelen niet zelf draaien, evenmin als het electrisch gelaschte voetstuk. Nadat ik echter mijn voelhorens eens had uitgestoken, vond ik, zooals door mij reeds is medegedeeld, een groote fabriek bereid, deze zware deelen voor mij te draaien. Hoewel mij op deze manier zeer veel werk uit handen is genomen, was er toch nog heel wat arbeid te verrichten, voordat ik er aan kon denken, alles definitief in elkaar te gaan zetten. Een werkje, dat vooral volle concentratie eischte, was het aanbrengen van de uur- en graadverdeeling op de cirkels, evenals op de nonius. Maakte ik een vergissing en trok ik een deelstreep op de verkeerde plaats, dan moest ik den geheelen cirkel weer afdraaien, om opnieuw met de verdeeling te beginnen. Niet licht zal ik vergeten, dat mij dit eens overkwam bij de verdeeling van een kleinen cirkel voor een 10 c. M. kijker, welken ik tot tweemaal toe moest afdraaien. De tweede keer was de cirkel, op een 10-tal strepen na, geheel verdeeld. Dan valt het niet mee, als men al dien arbeid weer opnieuw moet gaan doen en zeker niet, als het komt, doordat iemand zoo vriendelijk is je sterrenwacht met een bezoek te vereeren, zooals dit in het tweede geval gebeurde. Daarom heb ik er nu ook een gewoonte van gemaakt om, voordat ik aan zulken, alle concentratie eischenden arbeid begin, mijn werkplaats af te sluiten en voor iedereen "niet thuis" te geven. Ook het snijden van de tanden in het groote wormwiel der uurfijnbeweging is een karwei, dat zeer veel overleg en arbeid vereischt. Men dient goed te begrijpen, dat voor alle onderdeelen eerst een teekeningetje gemaakt moet worden. Naar deze teekeningen worden de modellen geconstrueerd; daarna moeten deze modellen naar de ijzer- en kopergieterij, en pas dan, als men alles terugontvangen heeft, wat soms na korten, doch meestal na langen tijd het geval is, kan de eigenlijke arbeid van het afdraaien, passen en meten aanvangen. Als dan eindelijk de groote dag aanbreekt, 127 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
waarop het geheel gereed is, geeft de gedane arbeid toch wel veel voldoening en mag men met reden een klein beetje trotsch zijn op zijn werk. Natuurlijk is men dan ook zeer nieuwsgierig naar de resultaten van al die maanden arbeid en met ongeduld wordt dan ook gewacht op de eerste heldere avonden om een en ander eens in de praktijk te gaan probeeren. Vóór de brandcatastrophe, had ik al een aantal jaren kunnen waarnemen met een refractor van Merz van 148 m. M. opening, dus practisch is de nu gebouwde 145 m. M. opening van gelijke grootte. Echter was de Merz-kijker er een met apochromatisch objectief, terwijl de nu gebouwde een gewoon achromatisch objectief heeft. De apochromaat is een samenstel van drie lenzen, die daardoor practisch geheel kleurenvrij is, hetgeen een groot voordeel beteekent. De nu gebouwde kijker met achromatisch objectief is een samenstel van twee lenzen en hierbij is de kleurschifting niet geheel opgeheven, hetgeen, soms op hinderlijke wijze, in de praktijk zeer wel merkbaar is. Vooral bij heldere objecten, zooals b. v.: de maan, Venus en Jupiter, is de blauw-violette kleur, welke nog te zien is, bepaald storend. Dit is geen fout van het objectief zelf, want de zoo gebouwde objectieven kunnen deze kleurresten niet wegwerken. Als men er echter na verloop van tijd aan gewend raakt, valt het nog wel mee. Maar toch is het zoo, dat de vergrooting bij den nu gebouwden 145 m. M. kijker niet zoo groot kan zijn als bij den vorigen 148 m. M. kijker bij gelijke luchtgesteldheid. De beeldscherpte is bij dezen 145 m. M. kijker echter vlugger bereikt met een bepaalde vergrooting, dan bij de vorige 148 m. M. Gezien de eischen, die men aan zoo'n achromatisch objectief stellen mag, kan ik niet anders zeggen, dan dat ik er zeer tevreden mee ben, want gedurende de eerste maanden werden de al zoolang bekende proefobjecten meermalen geobserveerd, met de bedoeling na te gaan tot welke prestaties de nieuwe kijker in staat was. Midden in deze proefperiode raakte zoo ongeveer de geheele wereld in oorlog. Dit vond zijn weerslag in het observeeren, want het is nu niet bepaald wenschelijk, dat, als men aan het observeeren is, of men wil gaan fotografeeren, er plotseling een twintigtal of nog meer zoeklichtstralen aan den hemel verschijnen. Dat moge voor een niet-sterrenkijker een mooi gezicht zijn, een sterrenkijker ziet ze liever niet!
TWAALFDE HOOFDSTUK 128 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Al de jaren, dat ik met zeer vele en verschillende kijkers de wonderen van den sterrenhemel gadesla, is dat geschied met de soort kijkers, die men refractoren noemt, dus niet met spiegeltelescopen. Het is een feit, dat zoo goed als alle amateurs een uitgesproken voorkeur voor de eerstgenoemde soort kijkers hebben. Hierin schijnt nochtans de laatste jaren wel eenige verandering te komen, mede dank zij de verschillende aanwijzingen van enkele amateurs om zelf den spiegel voor zoo'n telescoop te slijpen. Voor den amateur heeft echter de refractorkijker voordeelen, die niet te onderschatten zijn. Naar mijn gevoelen is de hoofdzaak, dat een refractorkijker een aesthetischer aanzien heeft dan een spiegeltelescoop. Eerstgenoemde heeft als geheel een mooier uiterlijk, vooral door den slanken bouw. De spiegeltelescoop is meestal ietwat lomp van bouw en dit lijkt mij de reden, waarom de amateurs niet zoo bijster gesteld waren op dit soort kijkers. Hoofdzaak is echter, dat men door beide kijkers moet kijken naar de hemelobjecten en daar wordt als regel minder aan gedacht. En toch zou men dat juist wèl moeten doen, want deze instrumenten dienen om er dóór te kijken, niet om er tegenaan te kijken. Zij het wellicht onbewust, hier werd dus het gezegde in toepassing gebracht: "het oog moet ook wat hebben". Nu is het wel zoo, dat de door amateurs meest gebruikte spiegeltelescoop al een diameter heeft van 150 m. M. of meer, bij een lengte van circa 1.50 M. Hiervoor is een buis noodig van ongeveer 20 c. M. diameter, en dan is zoo'n kijker inderdaad een weinig aantrekkelijk instrument voor het oog. Het statief, waarop een dergelijke kijker moet staan, is al evenmin aantrekkelijk voor het oog. Voornamelijk ligt dit hieraan, dat de amateur meestal een spiegeltelescoop van de Newtonconstructie gebruikt. Daarbij is de stand van den kijker ten opzichte van het te observeeren object voor den leek niet erg begrijpelijk. Immers, het door hem waargenomen object staat vrij hoog aan den hemel, terwijl hij er in min of meer horizontale richting naar kijkt, hetgeen voor zijn gevoel niet erg aannemelijk is. Dit in tegenstelling met den refractorkijker, waardoor men als regel in dezelfde richting kijkt als waarin men het object aan den hemel met het bloote oog ziet. Voegt men hierbij nog, dat de amateurspiegeltelescopen uit den aard der zaak min of meer gebrekkig van opbouw zijn, zoowel de kijker zelf als de monteering, dan heeft men wel de voornaamste redenen, waarom deze kijkers bij de amateurs minder gewild waren en nog zijn. Meerdere van dit soort kijkers (en eigenaren dezer instrumenten) zijn mij bekend, waarbij men als kijkerbuis voor 150 m. M., ja zelfs voor 300 m. M. spiegels, een vierkante, langwerpige houten 129 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
kist gebruikt! Een ander had voor kijkerbuis een geval in elkaar getimmerd van ijzeren banden, aan den buitenkant met keurig aansluitende latten, zooals men dat wel bij een zeker soort zeilbooten ziet toegepast. Het is vanzelfsprekend, dat iedere amateur weleens bezoek krijgt van belangstellende leeken en deze ontvangen van deze spiegeltelescopen een minder mooien indruk van wat een sterrenkijker eigenlijk is of zou moeten zijn. Heeft men daarentegen een refractorkijker, dan is de totaalindruk heel anders. Hierbij is de geheele opbouw beter verzorgd en hij doet daardoor meer als een instrument aan, wat vooral is toe te schrijven aan de mooi geverniste koperen deelen, die aan zoo'n kijker zijn aangebracht. Zooals reeds gezegd, is ook het zien door zoo'n kijker voor het gevoel van den leek aannemelijker dan door een spiegeltelescoop. Naar mijn meening is echter de afkeerigheid van laatstgenoemd instrument ongegrond en onnoodig. Zelfs heeft het voor den amateur een niet te onderschatten voordeel en wel, dat men er even goed mee fotografeeren als kijken kan. Dit is met den refractorkijker niet het geval, tenzij men een drievoudig objectief, een "apochromaat" zou gebruiken, hetgeen bij den amateur zelden of nooit voorkomt, daar deze dingen zeer duur zijn. Wel is het waar, dat ook bij gewoon observeeren (dus kijken) de spiegelkijker veel gevoeliger voor temperatuurverschillen is dan de lenskijker en daarom heeft men als regel bij een telescoop gauwer de meest bruikbare vergrooting bereikt dan bij een refractorkijker; laatstgenoemde verdraagt in het algemeen een sterkere vergrooting. Daarom ook is het zeer wenschelijk om voor een telescoopspiegel van b. v. 150 m. M. een buis te bouwen van 200 m. M., waardoor er 25 m. M. ruimte blijft tusschen spiegelrand en binnenkant van de buis; bij een spiegel van 300 m. M. bouwe men een buis van 40 c. M. Als dan zoo'n ding bovendien nog 3 M. lang is, dan wordt het voor den amateur, die niet over een huisje beschikt, waar zoo'n kijker steeds opgesteld kan blijven staan, toch wel een zeer onhandelbaar instrument. Als zoo'n spiegeltelescoop echter behoorlijk gebouwd en gemonteerd is, dan is het voor den amateur toch werkelijk een zeer waardevolle aanwinst. Want één ding is van belang, en voor den amateur zelfs van zeer veel belang, dat is de aanschaffingsprijs van een dergelijk instrument. Het is nu eenmaal zoo, dat de beginnende leek vrijwel altijd over slechts weinig financiën beschikt en trachten moet om voor zijn zuinig vergaarde guldens een instrument te bekomen. Nu kan men voor een bepaald bedrag een aanmerkelijk grootere spiegeltelescoop krijgen dan een refractorkijker. Het slijpen en polijsten van een lens of spiegeloppervlak is een zeer tijdroovend 130 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
en minutieus werk en daar men bij een spiegel maar één optisch oppervlak heeft te slijpen en bij een gewoon gangbaar objectief vier van deze oppervlakken, is het alleszins begrijpelijk, dat men voor hetzelfde geld een grooteren spiegel heeft dan een lens. Zoo vind ik bij een bepaalde firma als prijs voor een lens van 150 m. M. opening f 600.- en voor en parabolische spiegel van 300 m. M. slechts f 630.- . Dit is dus maar een klein verschil. Nu zijn dit wel prijzen van eenige jaren geleden, welke thans veranderd zullen zijn, maar de verhouding blijft toch gelijk. Een naar mijn meening werkelijk bezwaar van de spiegeltelescoop is, dat men deze spiegels na korteren of langeren tijd opnieuw van een nieuwe zilverlaag moet (laten) voorzien. Deze zilverlaag toch gaat langzaamaan in lichtterugkaatsend vermogen achteruit, doch juist wijl dit zoo langzaam gaat, zal men er haast geen erg in hebben, dat de achteruitgang al zoo belangrijk is. Men zal dan ook soms nog jaren met zoo'n spiegeltelescoop blijven werken, terwijl een her-verzilvering al lang had moeten plaats vinden. En dan, waar en door wie, moet de verzilvering geschieden? Als regel zal men dat laten doen door de firma, die de spiegel geleverd heeft. De kosten zijn niet groot, maar men is de spiegel eenige weken kwijt, hetgeen echter in het algemeen voor den amateur niet zoo bezwaarlijk is. De meeste amateurs, vrijwel alle zou ik zeggen, die over een spiegeltelescoop beschikken, hebben een spiegel, die of door henzelf of door andere amateurs geslepen en verzilverd is, welke laatste arbeid meestal gebrekkig geschiedde. Door allerlei omstandigheden blijft het opnieuw verzilveren dikwijls lang achterwege, hetgeen als gevolg heeft, dat men observeert met een instrument, dat eigenlijk meer kan presteeren als het in goede conditie is. Nu is er echter in de laatste jaren een nieuw procédé toegepast; in plaats van zilver, slaat men er een aluminiumlaag op neer, die in lichtterugkaatsend vermogen nog wel zoo goed is als zilver, vooral in het ultra-violette deel van het spectrum. Het is dan ook vooral daarom, dat dit proces hoe langer hoe meer wordt toegepast, vooral bij instrumenten, die hoofdzakelijk voor fotografeeren gebruikt worden. Het is ook gemakkelijker om zoo'n aluminiumspiegel te reinigen van erop liggend stof, dan een zilverspiegel, daar de laatste heel licht beschadigd wordt, in tegenstelling met de eerste, die men gewoon met water kan schoonmaken. Als de pas beginnende amateur dan ook tot den grooten stap overgaat om zich een sterrenkijker aan te schaffen, dan zou ik hem een spiegeltelescoop zeker niet afraden, mits deze goed gebouwd en gemonteerd is. Een ieder moet echter maar aan zijn eigen gevoel overlaten wat hij zelf verkieselijker vindt. De laatste jaren is men, overal waar nieuwe, moderne sterrenwachten ingericht worden, er op bedacht, een voorname plaats in 131 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
te ruimen aan de spiegeltelescoop. Leest men nu al niet geruimen tijd in de dagbladen over een in Amerika te bouwen spiegeltelescoop met een spiegel van 5 M. diameter!, terwijl er al jarenlang een in gebruik is met een diameter van 2.50 M. (foto 37). Tot nu toe was dit de grootste telescoop ter wereld, welke zijn plaats dus zal moeten afstaan aan die van 5 M. Er zijn in Amerika zelfs plannen voor een nòg grootere telescoop en wel van 8 M. Of deze ooit gebouwd zal worden? Wie had 10-15 jaar terug kunnen denken, dat men zich zou wagen aan een 5 M. spiegel? En toch, wat moet de pas beginnende amateur een ontmoedigend en hopeloos gevoel over zich krijgen, als men in vakkringen den hemel bestudeert met zoo'n buitengewoon machtig instrumentarium en hij hetzelfde tracht te doen met zijn kleine kijkertje! Maar toch, amateurs, ziet U met uw kleine instrumenten naar verhouding meer dan de vak-astronoom met zijn groote kijkers van 10 tot 20 M. lengte en van 30 tot 500 c. M. doorsnee. Dit lijkt U wel vreemd, en toch is het zoo! Immers, met het bloote oog ziet U sterren tot de grootte 6 bij goede, heldere lucht; met uw kleine kijkertje van 80 m. M. ziet U, ook met goeden luchttoestand, sterren tot de grootte 12.5, dus heeft U een winst van 6.5 grootte-klassen. Wilt U nu echter nog eens een winst maken van 6 grootte-klassen, dan zult U een kijker van ongeveer 80 c. M. opening moeten gebruiken! Zoo is het ook met het observeeren van dubbelsterren. Onder bijzonder gunstige omstandigheden is het met zeer goede oogen nog mogelijk een dubbelster gescheiden te zien die 3' (boogminuten) van elkaar af staan ('epsilon' 1 en 'epsilon' 2 Lyrae) dat zijn 180'' (boogseconden). Met een 80 m. M. kijker kan men nog heel goed dubbelsterren gescheiden zien van 1.8'' boogseconden afstand, dus heeft men een winst, die tien keer zoo groot is. Wil men echter deze winst weer 10 × zoo groot maken, dus dubbelsterren zien, die maar 0.18'' afstand hebben, dan zijn alleen de allergrootste kijkers in staat om met groote inspanning te kunnen constateeren, dat er twee sterren staan in plaats van één, terwijl er van goed gescheiden zijn dan nog geen sprake is! En nu het bedrag aan geld, benoodigd om beide instrumenten aan te schaffen? Amateurs, U komt met een 5 à 600 gulden al een heel eind! Maar de vakastronoom, die in zijn waarnemingsmogelijkheid toch ook nog maar juist tweemaal zoo ver wil gaan als U ten opzichte van den niet-kijker-bezitter, hij heeft aan een bedrag van 5-600 gulden niets, maar dan ook totaal niets. Voor hem is een bedrag noodig, dat men ongeveer 100 tot 1000 keer zoo groot kan nemen. Is het daarom teveel gezegd, dat U met uw kijkertje van 80 m. M. naar verhouding meer ziet dan de vakastronoom met zijn kijker van 800 m. M. opening? Reeds enkele keeren zei ik, dat de amateur er in den regel ook 132 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
toe overgaat om de fotografie toe te passen in zijn sterrenkundig amateurschap. Ook hierbij is de verhouding der prestaties van de kleine tot de grootste optische hulpmiddelen dezelfde als die van den aanschaffingsprijs. De laatste zelfs in nog sterker mate. Hoe vaak ben ik al leeken en amateurs tegengekomen, die met een gevoel van machteloosheid te kampen hadden, als zij de mooie foto's zagen en de resultaten lazen, verkregen met de allergrootste en allerbeste instrumenten! Niets is echter meer misplaatst dan zoo'n gevoel van machteloosheid! Bij de inrichting van een waarnemingshuisje, de sterrenwacht van den amateur, dat een niet te onderschatten gemak en voordeel heeft, bestaat dezelfde verhouding. (foto 39). De amateur immers kan volstaan met een min of meer klein houten of steenen gebouwtje, met afrolbaar dak, of met een trommel of koepel erop, zooals er hier in Nederland wel enkele zijn. Doch de vakastronoom heeft groote, zelfs zeer groote gebouwen noodig voor de opstelling van zijn instrumentarium, ten deele zelfs zoo gebouwd, dat de temperatuur constant is, of zeer weinig schommelt, voor opstelling van klokken, meridiaancirkels enz. Ook hier is het prijsverschil naar verhouding en het 10 zelfs 100 malige voordeel van den amateur. Ik weet maar al te goed, dat het voor den beginnenden amateur, bijna altijd door geldzorgen gekweld, dikwijls moeilijk is, aan zijn liefde voor de sterrenkunde toe te geven. Doch de amateur, die met dit euvel van geldzorgen niet, of bijna niet te kampen heeft (zijn die er nog wel?) late zich in geen geval van zijn liefde voor de sterrenkunde afhouden door een gevoel van machteloosheid, van "nu ja, wat kan ik dan nog zien met mijn eventueel aan te schaffen, min of meer grooten kijker". Neen! veel, zelfs zeer veel kunt U daarmede zien en niet alleen dàt. Het is een wel wat afgezaagd, doch juist gezegde, dat "de aanschouwing van al het wondere en mooie, aan den sterrenhemel, U min of meer ongevoelig maakt voor teleurstellingen en tegenslagen in het leven". Het is dan ook een feit, dat het observeeren zeer veel innerlijk genot geeft en veel voldoening over behaalde resultaten, bereikt onder soms zeer moeilijke omstandigheden. Schrijver dezes heeft, evenals zoo velen, het zeer twijfelachtige voorrecht, tijdens zijn leven twee oorlogen, zooals de wereld nooit aanschouwd heeft, mee te hebben gemaakt. Vóór den oorlog 1914-1918 was de belangstelling in de astronomie bij het publiek maar zeer gering. Na 1918 nam deze echter hand over hand toe. Ook nu weer is deze tendenz merkbaar, meer en meer komt "de man van de straat" er toe zich in sterrenkundige onderwerpen te verdiepen. Is dit een teeken, dat de mensch cultureel hooger komt te staan en daardoor hoogerstaande ontspanning voor zijn geest zoekt? Of is het zoo, dat hij voor al de misère en narigheid, de hij nu en vroeger ondervindt en ondervond, een tegenwicht zoekt in de aanschouwing 133 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
van allerlei natuurgebeuren? Want het is ontegenzeggelijk een feit, dat de belangstelling voor alles wat de natuur betreft, in de laatste paar jaren zeer toegenomen is, niet het minst de belangstelling voor de astronomie. Astronomie is voor leeken zoo aantrekkelijk, wijl men er een heerlijk waas van geheimzinnigheid omheen kan weven. Men plaatst astronomie wel eens op een lijn met astrologie, maar hoewel de woorden veel op elkaar lijken, zijn de beide begrippen toch geheel verschillend. Astronomie houdt zich bezig met waarneembare feiten en wiskundig te bewijzen stellingen. Ook worden er hypothesen bij gebruikt, die men later weer verwerpt, als zij met de waargenomen feiten niet in overeenstemming zijn. Astrologie bedoelt het menschelijk leven te verklaren, het zieleleven te ontleden en voorspellingen te doen, aan de hand van den onderlingen stand van planeten, zon, maan en sterren. Eigenlijk dus twee antipoden, waarvan het publiek dikwijls meent dat zij synoniem zijn. De geheimzinnigheid, welke de astrologie van oudsher voor het publiek heeft, is door deze begripsverwarring ook op de astronomie toegepast, hetgeen wel jammer is. Veel, zeer veel kan men op het gebied der astronomie fantaseeren en vooral voor den leek is de bewoonbaarheid der andere planeten of van de maan (en ook de zon vaak) een nooit eindigende bron om zich aan allerlei oncontroleerbare bespiegelingen te wijden. Het is hiermede als met het weer; men zegt: "het weer hangt samen met den stand van de maan", waarmee de kwestie voor het publiek heeft afgedaan. Evenzoo gaat het met "men zegt, dat er planeten zijn, waar menschen op leven". Basta, punt, af! In hoeverre dit met de feiten, waargenomen op de planeten, en in het bijzonder op de planeet Mars, in overeenstemming is, zullen wij in de volgende regels trachten duidelijk te maken. Vooral de planeet Mars zou verantwoordelijk zijn voor nog meerdere menschelijke wezens, die in ons zonnestelsel zouden wonen. Ieder mensch op onze aarde heeft wel eens gehoord van Mars, zij het dan niet als planeet, woonplaats van menschen, dan toch in de oudheid als god van den oorlog. Mars, de vierde planeet, van de zon af gerekend, is, om zoo te zeggen, de naaste buur van onze planeet, de aarde. Hij loopt buiten de aardbaan in ongeveer 1 jaar en 11 maanden, op een gemiddelde afstand van 228 millioen K. M. om de zon heen en wordt op deze reis vergezeld van twee uiterst kleine manen, Phobos en Deimos, die in 1877 door den Amerikaanschen astronoom Asaph Hall te Washington ontdekt werden. Deze manen zijn slechts 7 à 8 K. M. in doorsnede. De baan, die Mars om de zon heen doorloopt, is geen cirkel, evenmin als de aardbaan, doch een ellips, een uitgerekte cirkel, zooals men ook weleens zegt. Zoo nu en dan komt het voor, dat, van de zon af gerekend, de aarde 134 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
en Mars zich in een rechte lijn bevinden (in oppositie, noemt de astronoom dat) en dan liggen ook juist die uitgerekte cirkels van aardbaan en Marsbaan zoo dicht mogelijk bij elkaar, en is de afstand van de aarde tot Mars al bijzonder klein, slechts 57 millioen K. M., terwijl deze afstand op andere tijden zelfs 380 millioen K. M. kan bedragen. Alleen reeds door de kleur is de leek menigmaal opmerkzaam geworden op het bestaan van de planeet Mars. Deze is immers opvallend rood. Temeer valt dit op, wanneer de planeten Aarde en Mars zoo dicht mogelijk bij elkaar staan, zooals in 1877, 1924 en 1939. Onder gewone, gemiddelde omstandigheden, is de planeet Mars voor het bloote oog zichtbaar als een ster der eerste grootte, doch zij kan, zooals in de genoemde jaren, veel en veel helderder zijn, zoodat zij dan bij iedere onwillekeurige beschouwing van den sterrenhemel direct opvalt èn om de groote helderheid én om de roode kleur. Van oudsher hebben de astronomen een bijzondere voorliefde voor de planeten gehad en deze werden dan ook in het bijzonder bij alle mogelijke gelegenheden waargenomen. Zoo heeft Tycho Brahe in de 16e eeuw voor dien tijd buitengewoon goede plaatsbepalingen van de planeet Mars aan de hemelsfeer vastgesteld, waardoor het den niet minder beroemden Kepler mogelijk was, zijn drie befaamde wetten der planetenbeweging te ontdekken. Maar dit heeft weinig de aandacht van het gewone publiek getrokken, hoe belangrijk het ook was. Doch over de Mars-kanalen en eventueele Marsbewoners is een literatuur ontstaan, waarover met geen stok is heen te springen. Dit laatste onderwerp prikkelt de fantasie en hierin kunnen fantasie en romantiek zich uitleven, hetgeen dan ook geschied is en soms nog gebeurt in allerlei meestal onverantwoorde artikelen in kranten en ook wel in tijdschriften. Het is niet te verwonderen, dat, zoodra de sterrenkijker was uitgevonden, men deze gebruikte voor waarnemingen aan de planeten en zoo kon onze landgenoot Huygens in 1659, met de toenmalige, nog zeer gebrekkige kijkers al bijzonderheden aan de planeet Mars zien, die ook nu, bijna 300 jaar later, nog te zien zijn. De Mars-teekening, die hij toen heeft vervaardigd, geeft een groote, driehoekige, donkere vlek te zien, die later de "groote Syrte" werd genoemd (Teekening H). Men kan geen kranten-, tijdschriftartikel of boeken uit de daaropvolgende jaren over dit onderwerp met een teekening of foto der planeet Mars opslaan, of vrijwel altijd vindt men daarop deze groote, driehoekige, donkere vlek van Huygens terug. Het spreekt vanzelf, dat, met de verbetering der kijkers, de teekening van Huygens gedetailleerder werd, doch de vorm, zooals door hem aangegeven, is voor alle tijden vastgelegd. Voor den amateur, die de beschikking heeft over een behoorlijken kijker, is ook deze "groote Syrte" nog altijd een goed, zelfs 135 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zeer gemakkelijk waarneembaar object. Uit het aanwezig zijn van deze "groote Syrte" op Mars, kon Huygens dan ook al direct concludeeren, dat de planeet in ongeveer 24 uur om haar as moest draaien, evenals de aarde. Immers, tijdens de daarop volgende avonden kon hij diezelfde donkere vlek weer zien, terwijl deze zeer duidelijk van plaats veranderd was, toen hij op denzelfden avond of nacht zijn waarnemingen verrichtte, met enkele of meerdere uren tusschenruimte. Daardoor kon hij onmiddellijk een asomwenteling van ongeveer 24 uur aannemen. Later is gebleken, dat deze asomwenteling geschiedt in 24 uur en 37 minuten, dus in iets meer dan een etmaal van ons. Ook hieruit blijkt weer, dat de amateur-sterrenkundige met betrekkelijk geringe optische middelen toch wel waardevolle resultaten kan bereiken. Hoewel een aswenteling van andere planeten thans voor ontwikkelde leeken een gewoon feit is, zijn er toch nog menschen, die van het bestaan van planeten, zooals onze aarde er een is, en van een dag en nacht veroorzakende aswenteling, nog nooit gehoord hebben, en zich zooiets eenvoudig niet kunnen indenken. En toch zijn het juist deze menschen, die over het bewoond zijn der andere werelden door menschen zooals wij, de meest buitensporige voorstellingen hebben. Zelfs in den tijd, dat Huygens zijn waarnemingen deed, was er met de toenmalige kijkers reeds een en ander te zien op de oppervlakte van de planeet Mars. Zooals wij zagen, loopt Mars in ongeveer 1 jaar en 11 maanden in haar baan rond de zon, zooals de aarde dat in één jaar doet. Evenals op onze aarde deze jaarperiode oorzaak is van het ontstaan der jaargetijden, zomer, herfst, winter en lente, die elk ongeveer drie maanden duren, is dit ook op de planeet Mars het geval, echter met dien verstande, dat daar de jaargetijden ongeveer twee maal zoo lang zijn als hier op aarde, tengevolge van de omwenteling van Mars om de zon in 1 jaar en 11 maanden. Nu is het voor een ieder, die daarover nadenkt, begrijpelijk, dat als wij op de aarde aan het noordelijk halfrond in den winter zijn, aan en om de Noordpool een groot stuk aarde met sneeuw en ijs bedekt moet zijn. Hebben wij daarentegen op ons noordelijk halfrond zomer, dan is het aan het zuidelijk halfrond winter, en ligt om de Zuidpool een groot stuk der aarde onder sneeuw en ijs. Zoo is het ook op de planeet Mars. En daarom kon men reeds in Huygens' tijd afwisselend aan de Noord- en Zuidpool van Mars een groote witte vlek zien verschijnen. Wat lag meer voor de hand, dan aan een volkomen overeekomst te denken met aardsche toestanden, dus aan sneeuw en ijs en noodzakelijkerwijze ook aan water! Water, een eerste levensbehoefte voor ons bekende levensverschijnselen op aarde! Met het meer en meer geperfectionneerd worden der kijkers, 136 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
kwamen er hoe langer hoe meer bijzonderheden te zien op Mars. De meest opzienbarende uitkomsten verkreeg de Italiaansche astronoom Schiaparelli in 1877 te Milaan. Hij ontdekte de zoo beroemd en berucht geworden Mars-kanalen, waarover èn bij de astronomen èn bij het gewone publiek zooveel te doen is geweest. Schiaparelli ondekte in genoemd jaar heel fijne, donkere, rechtgetrokken lijntjes op de oppervlakte van Mars. Zij waren heel moeilijk, doch met zekerheid te zien. Deze meestal rechte, donkere lijnen maakten op Schiaparelli den indruk van kanalen, zonder dat hij echter dacht aan kanalen, zooals wij die op aarde kennen en speciaal de Nederlanders, die immers in het graven van mooie, kaarsrechte kanalen ware meesters zijn! Wat zou op de planeet Mars daarom een arbeid te vinden zijn voor onze dikwijls met werkeloosheid kampende polderwerkers. Misschien dat ook dáár het groote kwaad der werkeloosheid heerschte en dat men daarom die mooie rechte kanalen gegraven had om het toch al weinige, daar aanwezige water zoo economisch mogelijk te benutten voor den landbouw! Doch deze fantastische zijsprong daargelaten, een feit is het, dat Schiaparelli die dingen kanalen noemde en daarmee was voor de pers het hek van den dam en kon de fantasie zich vrij uiten. Ook in vakkringen echter is er veel strijd en meeningsverschil geweest over de kanalen, hoewel de kwestie nu als opgelost beschouwd wordt. In den loop der jaren is er een heele verzameling kaarten ontstaan van de wijze, waarop verschillende waarnemers de planeet Mars in hun instrumenten zagen. Hoewel deze kaarten vaak in kleinigheden verschilden, in hoofdzaak komen ze vrij goed met elkaar overeen en verschillende namen, aan bepaalde formaties gegeven, kan men op alle kaarten terugvinden. Waarnemers als Schiaparelli, Antoniadi, Pickering, Lowell, Molesworth en nog vele anderen konden allen deze zoo beroemd geworden kanalen met hun instrumenten zien. Lowell, die uit louter liefde voor de Mars-problemen een sterrenwacht bouwde om daar de verschillende Mars-verschijnselen te bestudeeren, was een groot voorvechter van de stelling, dat de bewuste kanalen werkelijk door denkende en bezielde wezens (menschen) gegraven waren. Als men de afbeelding van de planeet Mars, die Majoor Molesworth indertijd teekende met behulp van een spiegeltelescoop van 20 c. M. opening (afb. 38) bekijkt, is het toch wel opmerkelijk, wat met een betrekkelijk klein instrument op de planeet Mars geobserveerd kan worden. Al deze waarnemers observeerden met kijkers, die voor een moderne sterrenwacht als middelmatig groot gelden, in afmetingen van 25-45 c. M. diameter der objectieflens. Aan experimenten ter verklaring der Marskanalen heeft het niet ontbroken. Twee Engelsche geleerden, Maunder en Evans, 137 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
hebben eens de volgende eigenaardige proef genomen. Zij hadden een vierkant vel vol geteekend met groote en kleinere vlekken van onregelmatigen vorm, met als aanknoopingspunt een drietal, in een driehoek staande, iets grootere donkere vlekken. Dit vel papier lieten zij door een aantal schoolkinderen nateekenen. Op een bepaalden afstand nu, waarop voor vele kinderen de afzonderlijke vlekjes niet meer te zien waren, gingen deze er alle toe over, om in den waren zin des woords Marskanalen te teekenen. De kinderen echter, die dichtbij de oorspronkelijke teekening zaten, teekenden de voorstelling getrouw na, zonder daarop kanalen te zien. Dit was een aanwijzing voor de astronomen, dat men dichter bij de planeet Mars gekomen, opvallende bijzonderheden kon zien. In latere jaren is dan ook vastgesteld, dat wat men voor kanalen hield, in werkelijkheid geen kanalen waren. Om nu op het observeeren terug te komen: dit is een eigenaardige geschiedenis, waar meer aan vast zit dan menigeen zou denken. Wanneer men met een kijker van 8 c. M. een vergrooting van 100 × toepast, denkt men evenveel te kunnen zien als met een kijker van 80 c. M. opening en een vergrooting van 100 ×. Doch zoo is het niet. Dit komt omdat het publiek over het algemeen denkt dat de vergrooting van een kijker, om zoo te zeggen, alles is, zonder rekening te houden met lichtsterkte, dus objectiefdiameter. Met een grooteren en vooral langeren kijker, zal men met dezelfde vergrooting wel wat meer te zien krijgen dan met den kleinen 8 c. M.-kijker. Zonder hier verder op in te gaan kunnen we zeggen, dat dit komt, omdat een grooter objectief en vooral een langere kijker de sterrenpuntjes veel fijner teekent dan een kleiner objectief, dus kortere kijker. Ditzelfde is het geval met détails op de planeten. Dit is dan ook de oorzaak, dat alle vroegere waarnemers, die met betrekkelijk middelmatige kijkers Mars observeerden, die mooie Marskanalen konden zien, terwijl latere waarnemers met grootere en krachtigere instrumenten daarvan niets meer konden terugvinden. Zoo o. m. Antoniadi te Parijs, die met een kijker van 83 c. M. opening het als zijn levenswerk beschouwde, om de Marskaart zoo volledig mogelijk te maken. Hij zag van de eens zoo beroemde, of als men wil, beruchte Marskanalen niets of weinig meer terug. En zoo is gebleken, dat deze kanalen een min of meer optisch verschijnsel zijn, die met werkelijke kanalen en met door intelligente wezens (in casu menschen) gegraven bevloeiïngsstelstels niets te maken hebben. Maar niet alleen dit hebben de waarnemers in latere jaren met hun grootere en grootste telescopen kunnen ontdekken. Zoo heeft men ook de altijd min of meer groote poolkappen van Mars vroeger vergeleken en per analogie ook vereenzelvigd 138 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
met sneeuw en ijs, een voor de hand liggende conclusie. Of een geheel landschap onder een sneeuw en ijslaag van één dan wel van tien M. ligt, of slechts van enkele centimeters, het zal voor ons wit zijn. Vele waarnemers denken dan ook aan een dikke laag rijp of aan nevelmassa's, die eveneens het scherp afstekende witte licht der poolkappen zouden moeten veroorzaken. De astronoom beschikt de laatste jaren over vele en zeer verfijnde instrumenten, om bepaalde dingen op het spoor te komen. Zoo bestaat er b. v. een buitengewoon gevoelige thermometer, die men aan een van de grootste kijkers verbindt, en waarmee het mogelijk is om op vele plaatsen van een planetenschijf de daar heerschende temperatuur op te meten. Hoewel er op sommige plaatsen op Mars temperaturen zijn gemeten van 20 graden C. boven nul, vertoont de meerderheid dier metingsplaatsen toch een negatieve aanwijzing, soms zeer ver onder het vriespunt. 20 graden tot 40 graden, zelfs 60 graden onder nul, zijn daar heel gewone temperaturen. Nu heeft Mars een zeer dunne en ijle dampkring, die niet in staat is om eenigszins groote hoeveelheden zonnewarmte vast te houden, voor het geval de zon den Marsbodem niet direct beschijnt. Dus als het nacht wordt op Mars, hetgeen, zooals wij zagen, ongeveer om de 24 uur geschiedt, komt deze nachtzijde van de planeet aan een buitengewoon ijzige temperatuur bloot te staan, die men hier op aarde wel niet direct meten kan, doch die haar aanwezigheid duidelijk verraadt, doordat de randen van de planeet een veel lagere temperatuur aanwijzen dan het midden. Nu leven er weliswaar op sommige plaatsen onzer aarde ook menschen onder zeer lage temperaturen, en is leven, in welken vorm dan ook, zeer goed mogelijk onder abnormale temperaturen, doch die ondervinden niet de temperatuur, zooals die aan de nachtzijde van Mars heerschen moet. Leven, menschelijk leven dan, zooals wij dit kennen, is op Mars zeker niet mogelijk, want de dampkring is er zoo licht en ijl, dat men die vergelijken kan met den dampkring om onze aarde op een hoogte van ongeveer 20 K. M. Welnu, een ieder heeft indertijd weleens gelezen, hoe geperfectionneerd het toestel was, waarmede professor Picard tot op een hoogte van ongeveer 16 K. M. in onzen dampkring is opgestegen. Zeer verfijnde technische en natuurkundige instrumenten moesten toegepast worden om den stratosfeerreiziger voor enkele uren het leven mogelijk te maken in een hermetisch gesloten kleine ruimte. Daaruit kan dan ook iedereen begrijpen, dat wij, aardsche menschen, daar onmogelijk zouden kunnen leven. Nog om een andere fundamenteele reden is menschelijk bestaan, zooals wij dat kennen, op Mars onmogelijk. In zijn toch al voor ons veel te dunne luchtlaag, is namelijk geen zuurstof aanwezig. Een ander verfijnd hulpinstrument van den astronoom, de spectroscoop, heeft n. l. aangetoond, dat dit elementaire gas op 139 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Mars niet aanwezig is. Ook plantengroei, in welken vorm dan ook, is voor ons ondenkbaar, indien zuurstof ontbreekt. En toch... ook in vakkringen blijft men, voornamelijk de verschillende, onweerlegbare kleurveranderingen, ten gevolge der jaargetijden op Mars, onder veel voorbehoud in verband brengen met en verantwoordelijk stellen voor plantengroei in welken, waarschijnlijk meer eenvoudigen, vorm dan ook. Zouden wij menschen dan in ons zonnestelsel werkelijk de eenige schepselen zijn met rede begaafd, die in staat zijn problemen aan de orde te stellen, als die, welke ons hier bezig houden? De zon wordt op haar onbegrijpelijk groote reis in de oneindigheid van het heelal vergezeld door negen groote planeten, waarvan het meerendeel de aarde in grootte zeer ver overtreft. En zouden wij menschen in dat groote zonnehuishouden dan alleen de denkende en min of meer beschaafde wezens zijn? Wij zouden ons bijna gaan verhoovaardigen, zooals de menschen in den voorCopernicaanschen tijd deden, en meenen, dat het geheele zonnestelsel en het geheele sterrenheir er alleen voor ons neergezet is, ter meerdere glorie van ons menschen! Alle feiten der waarnemende moderne astronomen wijzen er onomstootelijk op, dat menschelijk leven op Mars onbestaanbaar is. Is het nu op de zeven andere planeten van ons zonnestelsel ook zoo gesteld? Op Mercurius, Venus, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto? Ook met de meest moderne hulpmiddelen kan men op geen dezer planeten verschijnselen waarnemen, die er op wijzen, dat men de vaste korstvormige (zoo die er is) oppervlakte der planeten ziet. Wel is het een feit, dat deze hemellichamen, behalve Mercurius, omgeven zijn door een dikken dampkring, waar men nooit of bijna nooit doorheen kan zien. Met uitzondering van de planeet Uranus, waarvan men bij zeldzame gelegenheden weleens meende de vaste oppervlakte te zien, zonder echter eenig détail te kunnen waarnemen, dat als bewijs zou kunnen dienen voor de meening, dàt men nu werkelijk door den dampkring van de planeet heen zag. Bovendien heeft het hierboven genoemde instrument, de spectroscoop, aangetoond, dat de dampkring der grootste planeten voor een zeer groot percentage uit methaangas, het zoogenaamde moerasgas, bestaat. Daarom alleen al is menschelijk leven op die planeten uitgesloten. Zoo zien wij dus, dat wij menschen wel een heel uitzonderlijke positie in ons zonnestelsel innemen. Maar eenige reden om daar als mensch dankbaar voor te zijn en elkaar dus het leven zoo aangenaam en prettig mogelijk te maken, hebben wij blijkbaar niet! Want van oudsher af, zoodra het menschelijk bewustzijn ontstond, zijn wij elkaar op alle mogelijke manieren in de haren gevlogen. Zijn er in ons zonnestelsel nog andere werelden dan de thans 140 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
aan ons bekende? Misschien! Met zekerheid is dat in het geheel niet te zeggen. Bij het stellen van deze vraag mag men het volgende overdenken. Onze zon is, wat haar afmetingen betreft, een middelmatige ster, niet héél groot, ook niet héél klein. Ook wat haar temperatuur betreft, neemt zij een middelmatige plaats in. Onze zon wordt in het heelal vergezeld door negen groote en ongeveer een paar duizend kleine planeten. Bovendien hebben de meeste groote planeten nog een aantal manen, dat is dus alles met elkaar een behoorlijk groot huishouden. en nu is onze zon maar één ster in de onbegrijpelijk groote ruimte, die wij het heelal noemen. Hoeveel sterren zijn er dan wel? De leek zegt een millioen, doch ook dit aantal is voor onze begrippen onbegrijpelijk groot. Wij weten, zij het dan zeer ruw, hoeveel sterren er met onze groote telescopen te zien zijn, doch daarbij blijven wij altijd nog in ons zonnestelsel en den Melkweg. En hoeveel van deze stelsels zijn er wel in het heelal! Treft men niet op sommige deelen van den hemel meer spiraalnevels in de onpeilbare diepten aan, dan sterren! Met de moderne instrumenten kan men alleen op een stukje van den hemel, zoo groot als de maan, eenige honderden spiraalnevels observeeren! En iedere spiraalnevel is een sterrenstelsel, zooals ons Melkwegstelsel met zijn millioenen sterren. Denkt U zich dan eens in, dat al deze zonnen misschien ook vergezeld zijn van meerdere werelden, zooals onze planeten toch zijn. Zou er dan uitsluitend op onze nietige aarde die toestand heerschen, welke de levensvormen, zooals wij die kennen, mogelijk maakt, en zou deze toestand nergens anders aanwezig zijn? Zou er dan op dat, ons begrip te boven gaande, groote aantal planeten niet één zijn, die in gelijke omstandigheden verkeert als onze aarde? Ik voor mij geloof dat wel; mijn gevoel zegt mij, dat er zeker nog wel andere plaatsen in het heelal moeten zijn, waar zich zulke wezens bevinden als de mensch. Maar wéten, onomstootelijk weten, dat die er zijn, neen, dat doen wij niet. Het is daarbij zeer twijfelachtig of het den mensch wel ooit gelukken zal te constateeren,dat zich werkelijk planeten om andere sterren heenwentelen, gelijk dit bij onze zon het geval is. Immers, de afstanden tusschen de vaste sterren zijn zoo onbegrijpelijk groot, dat die van onze planeten tot de zon geheel in het niet verzinkt. Zouden wij ons de zon op een afstand denken als die van de dichtstbijzijnde vaste sterren, dan is er geen telescoop ter wereld in staat om de planeten bij de zon mede te zien, daar de hoekafstand van beide daarvoor nog veel te klein zou zijn. Men moet trouwens bij het stellen van de vraag "leven er op de andere planeten of ergens anders in het heelal ook menschen?" 141 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
niet vergeten, dat een planeet niet in elk willekeurig stadium van zijn bestaan, menschen, zooals wij zijn, kan herbergen! Dat is, voor zoover wij weten, maar voor een betrekkelijk korten tijd mogelijk. Een korten tijd in verhouding dan tot het bestaan van leven in den ruimsten zin des woords. De aarde is immers toch ook een lichaam geweest, waar tientallen millioenen jaren geen leven mogelijk was. Hoeveel millioenen jaren zijn er niet verstreken, eer de eens gloeiend heete bol zoover afgekoeld was, dat er een nog maar betrekkelijk dunne aardkorst ontstond, waarop het eerste primitieve leven mogelijk was! En hoeveel millioenen jaren heeft het toen nog geduurd, voordat uit dit leven het exemplaar "mensch" ontstond? Allemaal gissingen en nog eens gissingen. Toch kan ik mij niet indenken, dat wij menschen de eenige wezens, begaafd met verstand, zooals wij dit kennen, in het heelal zouden zijn. De vorderingen der techniek in de laatste halve eeuw en het vermogen om uiterst geperfectionneerde instrumenten uit te vinden, in aanmerking genomen, zou men zich kunnen afvragen, of het in de toekomst te verwachten is, dat wij over bovengenoemd vraagstuk iets meer te weten zullen komen. Hierop zou men eigenlijk een min of meer ontwijkend antwoord moeten geven. Men zou kunnen wijzen op allerlei uitvindingen, die nu dagelijks gebruikt worden en als vanzelfsprekend aangenomen zijn. Uit dat oogpunt gezien, zou men kunnen zeggen "men weet nooit, of het menschelijk vernuft nog eens een uitweg vindt voor oogenschijnlijk onoplosbare problemen!" Om maar een voorbeeld te noemen uit de astronomie. Voor eenige tientallen jaren zou niet één astronoom het voor mogelijk gehouden hebben om, als er geen zonsverduistering was, de protuberansen op de zon te zien. Zoo was ook de corona, deze uiterst zacht stralende omgeving van de zon, vroeger alleen bij zonsverduistering te zien. (foto 40). Normaal wordt zij geheel en al overstraald door het verblindende zonlicht. En toch is het de laatste jaren gelukt om dit verschijnsel bij onverduisterde zon fotografisch vast te leggen. De tegenwoordig ten dienste staande technische middelen der astronomie kunnen ons echter thans nog geen enkele zekerheid geven omtrent de vraag, of er nog andere planeten bij al die milliarden sterren zijn en bijgevolg is het onmogelijk te weten of daar leven, in welken vorm dan ook, bestaanbaar is. Nog minder wat betreft de vraag, of daar eventueel menschen als wij zouden kunnen bestaan. En toch, ik zei het reeds eerder, kan ik mij niet met het denkbeeld vereenigen, dat wij de eenige "Heeren der Schepping" zouden zijn. Dat de romantiek nog lang niet uit het leven verdwenen is, blijkt vaak als men met pas beginnende amateur-astronomen of andere belangstellenden in deze mooie, oude wetenschap, in gesprek komt of op andere wijze met hen te doen krijgt. 142 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Zij stellen zich de waarnemende astronomen voor als menschen, die altijd in fantastische werelden leven, omgeven door hun ontelbare sterren, in hun werk bestraald door het zachte maanlicht. Voor velen, zeer velen, is astronomie synoniem met astrologie, en toch zal niemand ter wereld de astrologie zoozeer verwerpen als de astronomen. De "man in de straat" ziet in het algemeen den astronoom niet voor vol aan; "want," denkt hij, "wie probeert er nu om van de sterren iets te weten te komen? Wie haalt het in zijn hoofd om die te gaan tellen? En dan zeggen deze astronomen nog wel, dat de sterren zoo ver van ons afstaan, soms zelfs, hoe zwaar ze zijn en nog veel en veel meer dingen waar een gewoon mensch niet bij kan. Zij - de astronomen kunnen mij nog veel meer vertellen?" En daarbij worden zij in het algemeen beoordeeld als menschen, die men niet al te serieus moet nemen. Al de jaren, dat ik zelf wat grasduin in deze mooie wetenschap en ook gedurende al de jaren, dat ik noodgedwongen met "de man in de straat" in mijn gewone, dagelijksche werk te doen had, hebben mij geleerd dat het overgroote deel der menschen zich dit beeld van de astronoom gevormd heeft. Er is echter ook een klein deel der menschen, - dat zijn zij, die zich min of meer voor de sterrenkunde interesseeren - dat zich juist naar de andere zijde een verkeerd beeld vormt van den vak-astronoom. Dezen stellen zich een astronoom voor als iemand, die niet met zijn beide beenen op de aarde staat, als iemand, die altijd in hoogere sferen leeft, steeds bezig met de geheimzinnige gebeurtenissen en toestanden te observeeren, die het zoo wisselende "spel der sterren" in zijn telescoop hem biedt. Nacht in nacht uit zitten zij die "wondere pracht der sterren" te begluren. Het aardsche leven laat hen onberoerd en zij leven hun leven van min of meer geheimzinnige schepsels temidden der gewone stervelingen. Dan is er nog een zeer klein percentage menschen, dat den astronoom uit geen dezer beide oogpunten beschouwt. Ik doel hier wel in hoofdzaak op dié amateurs, die uit eigen ervaring het een en ander weten van het werk, dat de vakman zoo al verricht en wat hem onder verschillende omstandigheden te doen staat. Zij weten uit eigen ervaring, wat het beteekent, om na den gewonen dagelijkschen arbeid nogeens een of meerdere uren te gaan observeeren en daarom weten ze in den regel ook wel wat de prestaties van den vakman zijn. Deze zit elke nacht aan zijn meridiaan-cirkel den doorgang der sterren te observeeren, met zijn seinsleutel het juiste moment aan te geven als een ster precies achter een fijnen spinragdraad voorbijschuift, daarbij de hoogte van zoo'n ster aflezend op uiterst fijn verdeelde cirkels. Als er bij ongeluk een heldere planeet ongeveer gelijktijdig met zijn te observeeren ster in het veld van zijn kijker verschijnt, dan 143 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
beschouwt hij dat als een uiterst lastige verstoring zijner werkzaamheden en zal hij blij zijn als dat ding weer gauw uit zijn kijker verdwijnt. Hier niet het romantische doorkruisen van maanbergen en het nagaan van de verschillende verschijnselen, die zich bij de Jupitermanen voordoen, hoe mooi dit op zichzelf ook wezen mag. Hiervoor is in de plaats gekomen het steeds weer aangeven van hetzelfde verschijnsel en het steeds weer noteeren van getallen, een uitermate geduldswerk, dat de grootste accuratesse vereischt, maar dat in den grond der zaak soms heel vervelend wordt. En niet alleen vervelend, neen, soms onhoudbaar. Het is immers zaak om zooveel mogelijk alle heldere nachten te benutten. Nu is dat in den zomer niet zoo'n lastig probleem, maar 's winters, als het kwik in den thermometer maar steeds lager en lager loopt, dan is het wel een bewijs van grooten weerstand, van doorzettingsvermogen, als men ook dan alle gunstige, heldere nachten op de waarnemingsplaats doorbrengt. Dit is dan de waarnemende astronoom, de man, die den grondslag (de waargenomen getallenwaarde) legt, waaraan de wiskundige astronoom later zijn berekeningen en hypothesen kan controleeren en toetsen. Ook voor dezen is er in zijn dagelijksche werk weinig of geen romantiek. Dag in, dag uit, ja, dikwijls jaar in jaar uit, verifieert en verwerkt hij op zijn rekenmachines de door de waarnemers genoteerde getallenwaarden. Men moet voor dezen astronoom dan ook groote bewondering hebben, vanwege zijn geduld en om zoo'n uiterst vervelend en eentonig werk dag in dag uit te herhalen. Zoo zijn er in het werk der astronomen vele onderdeelen, waarin ieder voor zich min of meer gespecialiseerd is, doch op alle terreinen is het werken en nog eens werken om een tip van den sluier op te lichten, waarachter zich, voor den leek, al die geheimzinnige gebeurtenissen afspelen. De romantiek is alleen voor den belangstellenden leek, die tevreden is met de zoozeer verbreide populaire boeken over sterrenkunde door te lezen en die soms in het bezit is van een sterrenkijker. Bij een min of meer intensief gebruik van zijn sterrenkijker zal hij echter gauw andere gedachten krijgen over het werk der vak-astronomen en zal hij ook bewonderend opzien naar hun prestaties, maar dan niet uit een romantisch oogpunt bezien. De meeste werkzaamheden van den vak-astronoom zijn maar weinig aantrekelijk, doch de resultaten, soms na lange jaren waarneming en heel vaak pas jaren later, door den astronoom aan de rekentafel verkregen, zijn dikwijls bewonderenswaardig. Vaak worden de astronomische wetenschap en haar beoefenaren vooral in vroeger jaren, door de regeeringen wel wat erg stiefmoederlijk behandeld. Juist bij de op- of inrichting van sterrenwachten, kwam dat nogal eens voor. Het is nu in vele landen wel zoo - en dat is ook wel wensche144 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
lijk - dat de sterrenwachten opgericht worden in de omgeving van de Universiteit, waartoe zij behooren. Het is natuurlijk noodig, dat de studeerenden aan de universiteiten ook practisch werkzaam kunnen zijn en daarom zijn, vooral vroeger, de meeste sterrenwachten bijna uitsluitend neergezet in de onmiddellijke omgeving van, ja zelfs in de stad zelf, waar de universiteit gevestigd was. Nu leverde dit honderd en meer jaren geleden niet zulke groote bezwaren op. De industrie had toen nog niet den huidigen omvang, en het verkeer was niet zoo enorm als nu. Het is thans echter een onhoudbare toestand als een sterrenwacht door de zich steeds uitbreidende stad wordt ingebouwd. Electrische treinen en trams, zware transportauto's enz. doen den grond in de omgeving, waarover zij heen suizen of rammelen, bijna voortdurend trillen. Voor den buitenstaander is dit niet zoo erg, maar zij, die binnen de heilige muren van een sterrenwacht, hetzij overdag of 's nachts hun werkzaamheden verrichten en die met hun instrumenten dikwijls groote vergrootingen gebruiken, merken die trillingen maar al te goed. Daarom worden ook alle instrumenten van een sterrenwacht zoo gemonteerd op hun statieven, zuilen of voetstukken, dat zij geheel vrij van den vloer van het gebouw zijn en er dus door de vloeren geen trillingen op het instrument kunnen worden overgebracht. Is het bovenstaande al een groot euvel voor een sterrenwacht, die in de "bewoonde wereld" is gebouwd, erger nog is het bezwaar, dat de stadslucht bezwangerd is door allerlei stofdeeltjes. Het is te begrijpen, dat de doorzichtigheid, de helderheid van de lucht daardoor niet beter wordt, doch ook wordt de onrustigheid van de lucht veel grooter,. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat een flinke stofwolk de omtrekken van de voorwerpen vervaagt, verdoezelt en minder goed zichtbaar maakt. Er is nog een groot euvel aan een ingebouwde sterrenwacht verbonden en wel dat der verwarming door de zonnestralen. Ieder, de wel eens door een sterrenkijker naar de maan gekeken heeft, weet daarvan mee te praten, vooral als de maan in den zomer na een warmen dag betrekkelijk laag boven den horizon staat. Dan is het net of de rand van de maan in de golven van de zee ligt., zoo is de luchtmassa, waar wij doorheen moeten zien, in beweging. Soms is dit zoo erg, dat men in het geheel geen bijzonderheden van de maanoppervlakte kan zien. Velen zullen buiten in de vrije natuur weleens opgemerkt hebben hoe ver verwijderde dieren op de landwegen soms wel tweemaal zoo hoog lijken als zij in werkelijkheid zijn, welke vervorming veroorzaakt wordt door de opstijgende verwarmde lucht. Als dit nu buiten in de vrije natuur al zoo goed merkbaar is, hoe moet dat dan wel zijn als de huizenmassa van een groote stad den geheelen dag aan de zonnestralen is blootgesteld! Gaat het 145 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
nacht worden, de werk"dag" voor den astronoom, dan treedt een sterke afkoeling in en gaat de huizenmassa haar op den dag vergaarde warmte weer afgeven. Het gevolg hiervan is een heel sterke luchtbeweging boven de stad met haar ingebouwde sterrenwacht, waardoor de sterren in het veld van de kijkers soms zoo hinderlijk op en neer dansen, dat men geen serieuze waarnemingen kan doen en dus gedwongen is op te houden. In het buitenland en vooral in Amerika, is men er dan ook al sedert lang toe overgegaan om de groote sterrenwachten geheel vrij van de universiteit, ver buiten de stad te bouwen, op plaatsen, waar men geen of weinig last heeft van storend licht, waar betrekkelijk veel heldere nachten zijn en waar men niet in de waarnemingen gehinderd wordt door onzuivere lucht. Zoo komt het dan ook, dat de bij het publiek meest bekende sterrenwachten Lick (afb. 41) en Yerkes in een bergachtig terrein zijn neergezet, ver boven het zeeniveau, waar men ook meestal van de lager hangende bewolking geen last heeft. In onze "lage landen aan de zee" kan het niet anders of men staat practisch met de instrumenten op de hoogte van onzen waterspiegel, dus de minste bewolking roept den waarnemer een "halt" toe. Ik geloof niet, dat de twee officieele sterrenwachten van Nederland, in Leiden en Utrecht, heel veel last hebben van de uitstralende warmte van de stad, evenmin zullen de zoo beruchte lichtreclames daar erg hinderlijk zijn, want beide sterrenwachten liggen aan een singelgracht, omgeven door een park. Toch is hun ligging verre van ideaal. Wat rook en smook kunnen bederven aan een anders glashelderen sterrennacht kan ieder constateeren, die 's morgens vroeg eens van Haarlem naar Amsterdam fietst, vooral als er niet veel wind is, zoodat de rookmassa's, als het ware, op de plaats zelf blijven hangen. En ondanks zulke rookmassa's moet de astronoom soms probeeren om met zijn kijkers ons iets te laten weten van al de wondere pracht, die aan den hemel te zien is. Nederland, hoewel in het bezit van twee universiteits-sterrenwachten, dat op alle andere gebieden der natuurwetenschappen steeds vooraan gaat, is geen moderne wetenschappelijke sterrenwacht rijk. De beide genoemde zijn aan de universiteiten verbonden, met alle werkzaamheden, die daaruit voortspruiten. In Indië daarentegen bestaat een goed uitgerust observatorium. De Boscha Sterrenwacht te Lembang, die geheel vrij is, zoowel van Universiteiten als van den Staat, maar deze werd dan ook opgericht met geld van particulieren. Het ligt waarlijk niet aan de astronomen van Nederland, dat wij hier zoo iets nog niet hebben, want meerderen van hen zijn wereldberoemd geweest, of zijn het nog. 146 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
DERTIENDE HOOFDSTUK Sterrenwachten zijn al bijna zoo oud als de menschheid zelf. In China en Voor-Indië had men, reeds eeuwen geleden, heele parken met groote, steenen zonnewijzers en andere inrichtingen om den loop der sterren te bestudeeren. Ook in de geschiedenis van reeds lang uitgestorven volken neemt de Sterrenkunde een voorname plaats in, vooral in verband met verschillende landbouwwerkzaamheden en eerediensten. Doch eerst de uitvinding van den verrekijker bracht deze wetenschap met groote schreden vooruit. Van ongeveer 1600 af zijn op verschillende plaatsen gebouwen, die als sterrenwachten dienst deden, opgericht. De verrekijker is, zooals men aanneemt, een Hollandsche uitvinding van Hans Lippershai te Middelburg. In 1608 zou Lippershai aan de Hollandsche regeering zijn uitvinding "een instrument om ver mee te zien" hebben aangeboden. Vóór dit jaar duiken er echter al berichten op van menschen, die zoo'n instrument uitgevonden zouden hebben. Doch door wie en waar dan ook uitgevonden, een tiental jaren na 1600 kwam de verrekijker in gebruik en van het begin af werd dit instrument gebruikt bij het waarnemen van den sterrenhemel. Bekend en beroemd is vooral de Italiaansche natuuronderzoeker Galilei, die met het nieuwe instrument voor het eerst bergen op de maan zag, de manen van de planeet Jupiter ontdekte, vlekken op de zon zag en ook waarnam, dat de lichtende band aan den hemel, de Melkweg, uit een groote verzameling heel zwakke sterren bestaat, die men met het bloote oog niet zien kan. Thans zijn dergelijke waarnemingen, die Galilei beroemd en berucht maakten, voor iederen amateur zeer gemakkelijk te verrichten. Berucht zei ik, omdat Galilei, met de door zijn kijker waargenomen hemelverschijnselen als bewijs, ten strijde kon trekken voor het Copernicaansche wereldbeeld. Men moet eenig inzicht hebben in de kwaliteit en het prestatievermogen van de toenmalige kijkers, die beide zeer miniem waren, om zulke waarnemingen naar hun juiste waarde te kunnen schatten. Vooral de kwaliteit liet alles te wenschen over. De constructie van den kijker, door Galilei gebruikt, was gelijk aan het amateurkijkertje, waarvoor ik al heel in het begin van dit boek de amateurs ernstig waarschuwde. Daar de fouten der kleurschifting, die dergelijke kijkers noodzakelijkerwijze vertoonen, eenigermate te ondervangen 147 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zijn door den brandpuntafstand van zoo'n lens, in verhouding tot de opening, heel lang te nemen, ontstonden er van die onmogelijk lange verrekijkers, die men met een hijschtoestel omhoog moest brengen langs een lange mast. (afb. 42). Men ging er zelfs toe over om het objectief met het oculair door een lang touw te verbinden. Terwijl dan de objectieflens hoog aan eeen paal draaibaar bevestigd werd, kon men het touw spannen en zoo trachten door het oculair het begeerde object in het vizier te krijgen. Onnoodig te zeggen, dat deze manier van waarnemen zeer onhandig en omslachtig was. Men was er echter wel toe genoodzaakt als men betere beelden wilde krijgen. Immers, niemand minder dan Newton had verklaard, dat het wel nooit gelukken zou om die hinderlijke kleurschifting in de toenmalige kijkers op te heffen. Zoo kwam men er omstreeks 1670 toe om spiegeltelescopen te gaan gebruiken bij de waarnemingen aan den sterrenhemel, daar deze instrumenten in het geheel geen kleurschifting vertoonen. Een hol geslepen metalen spiegel werd aangebracht aan de onderzijde van een buis, zoodat het sterrenlicht er van boven in viel. De spiegel kaatste dat licht terug, dat dan opgevangen werd door een klein metalen spiegeltje, hetgeen in een schuinen stand - van 45 graden - ten opzichte van de kijkerbuis daarin werd bevestigd. Dit spiegeltje kaatste het ontvangen licht van den grooten spiegel door een gat in den kijkerbuiswand naar buiten en daar kon men dan het beeld, dat de telescoop van den hemel ontwerpt, met een oculair vergroot zien. Dit soort kijkers vertoonde niet die zoo hinderlijke fout der achromatie en daardoor nam het gebruik van spiegeltelescopen in dien tijd ook sterk toe. Een bezwaar van die metaalspiegels was vooral dat, als de oppervlakte niet meer voldoende als spiegel werkte, dus geen voldoende licht meer terugkaatste, men genoodzaakt was om dien spiegel opnieuw te laten polijsten. En daar men met dit polijsten noodzakelijkerwijze ook weer aan de uitgeslepen vorm moest gaan werken, was het lang niet zeker, dat de spiegel zijn oorspronkelijken goeden vorm behield, welk gevaar bij de tegenwoordig in gebuik zijnde spiegeltelescopen, voorzien van een glasspiegel, niet aanwezig is. Zooals de meeste menschen, vergiste ook Newton zich weleens en dat deed hij met zijn uitspraak, dat de achromatie der kijkers wel nooit opgeheven zou worden, want al heel spoedig loste de Engelsche opticus Dolland dit vraagstuk op. Dit had tengevolge, dat later door het werk van den Duitscher Fraunhofer de lenzenkijkers, nu aanmerkelijk verbeterd, weer in eere kwamen. Intusschen zijn èn het simpele lenzenkijkertje van Galilei en het niet minder simpele spiegeltelescoopje ván Newton uitgegroeid tot machtige gevaarten van tien, zelfs twintig meter lengte. Iedereen heeft wel zijn eigen voorstelling van een sterrentelescoop, doch voor het 148 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
ondeskundige publiek is het "een groote verrekijker" zonder meer. Hoe groot, dat weet men in den regel niet goed uit te drukken. Welk een machtig grooten indruk maakt zoo'n modern uitgeruste kijker of telescoop van 10-15 of 20 Meter lengte in de groote koepelruimte, waarin hij staat opgesteld! Wat al stangen en sleutels, contacten en schakelaars, verdeelde cirkels, hefboomen, tegengewichten enz. enz., zitten aan de meterlange sterrenkijkers, en die alleen maar hulpwerktuigjes zijn ten dienste van den grooten reus. Met eerbiedige bewondering ziet men zoo'n gevaarte aan, vooral als men, met eenige kennis van zaken, weet hoeveel overleg, hoeveel arbeid, en welk een nauwkeurigheid er voor noodig zijn om zoo'n instrument naar behooren te doen functionneeren. (foto 43). Moet zoo'n reusachtig gevaarte niet even precies als Uw zakhorloge in 24 uur éénmaal om zijn as kunnen draaien? En zelfs Uw horloge loopt in de meeste gevallen niet zoo precies als deze groote, gigantische instrumenten, die niet enkele tientallen K. G. wegen, zooals de meeste amateurskijkers, doch duizenden, tienduizend, zelfs honderdduizend K. G.! Niettemin loopen die instrumenten om hun assen met een nauwkeurigheid, waarvan de doorsnee-mensch geen begrip heeft. Men moet niet alleen bewondering hebben voor de prestaties der astronomen, verkregen met zulk soort instrumenten, doch niet minder bewondering en eerbied zijn wij verschuldigd aan hen, die in staat zijn werktuigen van een dergelijke praecisie te vervaardigen. In vroeger tijd maakte men zich niet veel zorg als men een nieuwe (!) sterrenwacht ging inrichten. Een bestaand gebouw, voor dit doel met min of meer goed gevolg verbouwd, was dikwijls reeds voldoende. Daar de in te richten sterrenwacht in de meeste gevallen aan een onderwijsinrichting verbonden was, schonk men er in den regel weinig aandacht aan, of het klimaat en de omgeving wel geschikt waren. Later is dat wel zeer veranderd. Als er nu plannen ontstaan voor een nieuw op te richten sterrenwacht, worden er vaak al jaren tevoren steekproeven genomen, om te weten wáár de omstandigheden het gunstigst zijn. De meteorologische toestand van de betreffende plaats wordt onderzocht, evenals de verbinding met de buitenwereld. Waarnemingen met een telescoop geven opheldering over de doorzichtigheid van de lucht, over het aantal nachten dat kan worden waargenomen enz. enz. Vroeger was de sterrenwacht een hooge toren. Tegenwoordig wordt een moderne sterrenwacht meestal in een min of meer beboschte omgeving gebouwd of in groote parken. De gebouwen voor de verschillende instrumenten komen meestal afzonderlijk te staan. Zoo treft men op alle groote sterrenwachten één hoofd149 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
gebouw aan, hetzij gecombineerd met voor andere instrumenten bestemde gebouwen, hetzij geheel afzonderlijk. Dit hoofdgebouw herbergt altijd het grootste instrument van de sterrenwacht, een refractor dan wel een reflector. Dat deze gebouwen soms groote afmetingen moeten hebben zal men begrijpen als men bedenkt, dat daarin de kijker naar alle richtingen vrij moet kunnen draaien. De grootste lenzenkijker, van 102 c. M. lens-opening, bevindt zich in de Yerkes-sterrenwacht en heeft een lengte van 19 M. Het is dus duidelijk, dat de overkapping van zoo'n reus ook buiten alle verhouding groot moet zijn en wel zoo, dat de geheele koepel rondgedraaid kan worden naar elk willekeurig punt der hemelstreken. Op kleinere sterrenwachten wordt de koepel eenvoudig door de handkracht van den waarnemer zelf rondgedraaid, hetzij door tandwiel-overbrenging, of eenvoudig door den koepel met de hand om te duwen. Voor kleine koepels is dat niet zoo bezwaarlijk, zelfs een koepel van 5 M. doorsnede laat zich zoo nog heel gemakkelijke draaien. Maar bij de reusachtige koepels van enkele honderdduizenden K. G. heeft men natuurlijk electromotoren noodig. Bij deze instrumenten is de waarnemer aan den kijker in staat om door een enkelen druk op een electrischen contactknop den koepel naar elke gewenschte richting te doen draaien. Behalve het hoofdgebouw heeft zoo'n moderne sterrenwacht zeer dikwijls nog meerdere soortgelijke gebouwen van kleinere afmetingen, bestemd voor hetzelfde soort instrumenten, doch van kleiner formaat. Meestal vindt men in een van zulke gebouwtjes dan ook nog een instrument, hetzij groot of klein, dat speciaal voor het fotografeeren van den sterrenhemel dient. Een geheel ander soort gebouwen zijn die, waarin de zoo uiterst nauwkeurig werkende meridiaancirkels staan opgesteld. Deze instrumenten zijn niet naar alle hemelstreken beweegbaar, doch alleen draaibaar om een horizontale as, die uiterst nauwkeurig van Oost naar West loopt, zoodat de kijker zelf alléén maar een boog aan den hemel kan beschrijven in de lijn van Noord naar Zuid, in den meridiaan. Vandaar de naam meridiaancirkel. Daarvoor is ook alleen maar noodig, dat het gebouw, waarin dit instrument staat, een voldoende ruime opening heeft, die niet eens zoo heel breed behoeft te zijn, doch die zoowel door het dak als door de zijwanden moet loopen, het gebouw als het ware in twee helften deelend. Hoewel voor amateursbegrippen hier ook nog tamelijk groote kijkers in gebruik zijn, worden kijkers met objectiefopening tusschen 10 en 20 c. M. wel het meest gebruikt. Trouwens voor deze soort instrumenten zijn eigenlijk in den grond der zaak de kijkers zelf bijzaak, de groote, uiterst nauwkeurig verdeelde cirkels hoofdzaak. Deze cirkels moeten uiterst nauwkeurig de plaats van de sterren in hoogte aanwijzen, in declinatie, zooals de vakman zegt. Daartoe zijn de cirkels, meestal twee, 150 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
aan iederen kant met microscopen uitgerust om de verdeeling op meerdere plaatsen te kunnen aflezen en zoodoende de uiterst kleine foutjes van één aflezing te kunnen elimineeren. Hoewel alle sterrenkundige instrumenten van zeer groote nauwkeurigheid zijn, is zoo'n meridiaancirkel toch wel hèt instrument, waarop alle verfijning, de meest nauwkeurige praecisie is toegepast en waarbij men met de waarneming wel de meeste voorzorgen in acht neemt, teneinde de meetresultaten zoo nauwkeurig mogelijk te krijgen. Dit is het instrument, waarvoor de luchttemperatuur zoo constant mogelijk gehouden wordt, en de vochtigheid der lucht steeds moet worden gemeten, terwijl men het behoedt voor bestraling door de zon. De stand der pijlers wordt dikwijls gecontroleerd door middel van een uiterst gevoelige waterpas, waarbij o. a. gecontroleerd wordt of de kijkerbuis wellicht is doorgebogen. Dit is het instrument, waar veel beginnende amateurs en belangstellenden het over hebben, als zij spreken over de vele voorzorgen, die men voor sterrenkundige instrumenten treft. De verdeelde cirkels, hoofdzaak aan deze instrumenten, zijn ook aanwezig en veelal in nog grootere afmetingen aan de groote en zeer groote refractors en spiegelkijkers, doch hier zijn ze dan weer gedegradeerd tot hulpmiddel, alleen dienend om het groote instrument naar een bepaald punt van den hemel te richten, waarbij het er niet op een tiental boogseconden aankomt, doch dezelfde en een nog vele malen kleinere fout zou den meridiaancirkel totaal onbruikbaar maken. Wij spraken reeds terloops over de gebouwtjes van een sterrenwacht, speciaal voor het fotografeeren ingericht. Vrijwel even lang als de fotografie bestaat, is zij ook in meer of mindere mate in de sterrenkunde toegepast. In de laatste tientallen jaren zijn er speciale sterrenwachten gebouwd, waar het fotografeeren hoofdzaak is geworden. Een voorbeeld hiervan is de Harvard-sterrenwacht in Amerika en de Sterrenwacht Sonnenberg in Duitschland. Daar wordt nacht na nacht, jaar in jaar uit de sterrenhemel gefotografeerd met allerlei groote en kleine instrumenten. In den stillen nacht hoort men daar niets anders dan het zoemen der drijfwerken van de fotografische kijkers, die overal op het terrein verspreid staan, meestal opgesteld in zeer eenvoudige huisjes. Uur na uur worden er de platen verwisseld, gefixeerd, gedroogd en dan... opgeborgen in een speciaal daarvoor ingericht gebouw, zoo ingericht, dat deze platenverzameling niet vernield kan worden door de een of andere aardsche catastrofe. Hier is het archief van den sterrenkundige, hier kan men vele plaats gehad hebbende gebeurtenissen aan den sterrenhemel, soms jarenlang geleden, controleeren en verifieeren. Een staf van tientallen astronomen, onder wie de dames sterk vertegenwoordigd zijn, is daar voortdurend aan het werk om alle resultaten uit het fotomateriaal te halen. Hier is de plaats en het 151 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
materiaal, waar die vele sterrencatalogi met fotometrisch gemeten helderheden der sterren vervaardigd zijn. Ook op dit gebied is de groote, vruchtdragende Harvard Sterrenwacht zeer werkzaam. Jaar in jaar uit is men daar bezig uit dat fotomateriaal verschillende gegevens te verzamelen. Zeer bekend is wel de "Henry Drape"-catalogus, een werk van negen groote deelen met het spectrum van ongeveer een kwart millioen sterren, hun fotometrische zoowel als fotografische helderheden en hun plaats in A. R. en Decl. aan den hemel. Zeer benijdenswaardig lijkt dit soort astronomenwerk den leek niet toe, dunkt mij. Want in den stillen, kouden nacht heeft de astronoom veelal niet anders te doen dan zoo nu en dan door een contrôlekijker te zien of de ster, die men als "leidsman" bij het fotografeeren gebruikt in het veld van den kijker, nog op de juiste plaats is blijven staan. Slechts even draaien aan een of meerdere knoppen van het instrument is veelal voldoende om eventueele onregelmatigheden te corrigeeren. Soms wordt dit werk vele uren achtereen voortgezet; immers, men maakt hier meestal lange en zeer lange tijdopnamen. Belichtingstijden van eenige uren zijn regel, doch het komt ook vaak voor, dat men belichtingstijden van 10 tot 20 en meer uren toepast, verdeeld over meerdere nachten. Wij hebben al eens eerder gezegd, dat er onder de werkzaamheden van den waarnemenden astronoom meerdere zijn, die eentonig, zelfs vervelend moeten toeschijnen aan den leek. Welnu, dit contrôlewerk is er wel een sprekend voorbeeld van. En toch is dit een arbeid, die altijd met de uiterste nauwkeurigheid geschieden moet. Deze wetenschap sterkt den astronoom, die daar in ijzig koude winternachten aan het werk is. Hij weet, dat van zijn nauwkeurigen arbeid niet alleen het welslagen van zijn negatief afhangt, maar dat alleen dan de astronoom achter het meetinstrument later in staat zal zijn om goede resultaten te bereiken. Zeer groote voordeelen heeft de fotografische methode boven de directe waarneming door den astronoom. Immers, de lichtindruk van een bepaalde zwakke ster wordt bij de directe waarneming niet grooter, men kan er naar kijken zoo lang men wil, men kan haar met een bepaald instrument zien of men kan haar ook niet zien. Met de foto-camera is dat echter anders; hoe langer men de plaat aan het licht der sterren blootstelt, hoe meer sterren er op te zien zullen komen. Er zijn vele plaatsen aan den hemel, waar men met het bloote oog slechts enkele zwakke sterren kan zien, terwijl een sterrenkijker er eenige tientallen zal laten zien. Doch laten wij nu eens een foto maken van datzelfde gedeelte met ongeveer een uur belichtingstijd. Duizenden sterren worden dan zichtbaar. (foto 44). Wanneer wij de belichtingstijd echter 3 of 4 uur nemen, dan zijn er meestal tienduizenden sterrenpuntjes op de fotografische plaat aangegeven, dáár waar het bloote oog met groote moeite slechts eenige zwakke sterren kon ontwaren. Het is dan 152 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
ook niet te verwonderen, dat de fotografie in de sterrenkunde zoo'n groote verbreiding gevonden heeft. Een groot voordeel hierbij is ook, dat men verdeeling van den arbeid zoo goed kan toepassen. En de fotografeerende astronoom behoeft in het geheel niet dáár werkzaam te zijn, waar zijn metende vakgenoot in de rekenkamer zijn arbeid verricht. Hoe dikwijls komt het niet voor, dat beide astronomen aan de bijna tegenover elkaar liggende zijden der aarde werkzaam zijn. Terwijl men aan de sterrenwacht van Kaap de Goede Hoop de fotografieën opnam van den zuidelijken sterrenhemel, was onze landgenoot, Professor Kapteyn te Groningen, bezig de platen hier uit te meten, door welke samenwerking de zoo bekende "Cap Durchmusterung" ontstaan is. Dezelfde methode van werken wordt toegepast bij de "Bergedorfer Spektral Durchmusterung" en bij de "Kapteyn ijkvelden van den zuidelijken hemel" te Potsdam. Een bijzonder uitgewerkte methode der fotografie, ter opsporing van kleine planeten, werd het eerst toegepast door Wolf te Heidelberg. Tusschen de loopbanen van Mars en Jupiter bewegen zich een groot aantal kleine planeten, voor het bloote oog geheel onzichtbaar. Zelfs voor tamelijk flinke kijkers is een groot aantal hunner niet te zien. Meer dan 1500 zijn er al bekend en hoofdzakelijk door middel van de fotografie. De grootere onder deze planeten waren nog wel te vinden door haar voldoende helderheid, waardoor zij opvielen bij het vergelijken van bestaande kaarten met den hemel. Met de groote massa kleine en lichtzwakke was dit uitgesloten, ook al, en vooral, omdat die gestadig van plaats veranderen en als het ware tusschen de andere sterren door loopen. En dàt juist verraadt hun aanwezigheid aan den hemel op de fotografische plaat. Als men een gedeelte van den hemel - de meeste kans op succes geeft dat deel, waar de ecliptica door loopt - fotografeert, waar een klein planeet moet zijn, dan zal men de fotoplaat meestal een paar uur belichten, doch in die paar uur is de kleine planeet van plaats veranderd, is tusschen de sterren doorgeloopen. Nu krijgt men op het negatief van de sterren mooie, ronde puntjes, grootere voor heldere, kleinere voor zwakkere sterren, doch de planeet, die niet op haar plaats wilde blijven staan, heeft in de paar uur belichtingstijd op het negatief een klein streepje geteekend van gewoonlijk een halve millimeter lengte. Dat is echter voor den astronoom een bewijs dat hij weer een kleine planeet gevangen heeft. Alwèèr, ja, want er zijn astronomen, die er speciaal hun werk van maken om deze op te sporen. Deze methode is echter alleen toe te passen tot aan een bepaalde helderheid van de kleine planeten. Worden zij zeer lichtzwak, dan zijn zij, juist door hun beweging aan den hemel, niet in staat een lichtindruk op de plaat achter te laten. 153 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
De astronoom is echter vindingrijk. Van de reeds bekende kleine planeten weet men met welke snelheid zij zich aan den hemel voortbewegen. Nu beweegt de astronoom zijn foto-apparaat zoodanig, dat hij de snelheid der kleine planeten compenseert. Dan krijgt hij op zijn negatief geen sterrenpuntjes doch sterrenstreepjes en voor de kleine planeten een sterrenpunt in plaats van een streepje, en hier was het hem om te doen. Immers, de kleine, lichtzwakke planeet kon eerst geen sterrenstreepje produceeren op de plaat, daarvoor was zij te lichtzwak. Met deze methode echter kan steeds op hetzelfde puntje van de plaat het zwakke licht inwerken en hoe langer de plaat nu maar belicht wordt, des te beter wordt zoo'n zwak planetenpuntje zichtbaar. Op deze manier worden de allerzwakste kleine planeten ontdekt. Veelal treft men foto's aan van kometen, die op dezelfde manier ontstaan zijn, doch dan is de komeet meestal wel zichtbaar voor den astronoom. Daar echter de kometen ook met meer of mindere snelheid tusschen de sterren door loopen, moet men ook het fotoapparaat met de beweging der kometen laten meeloopen in plaats van met de beweging der sterren. Zoodoende krijgt men een goed geslaagde opname van de komeet, doch op het negatief ziet men dan ook hier de sterren weer als streepjes. Met behulp van deze fotografische methode is men er al heel gauw toe gekomen om atlassen van den sterrenhemel samen te stellen, waarin honderdduizenden, ja millioenen sterren staan. Reeds in 1887 kwam men er toe om door internationale samenwerking zoo'n atlas te gaan vervaardigen, de zoogenaamde "Carte du ciel". Hoe geweldig dit werk is kan men nagaan als men weet, dat nu, na een halve eeuw, er sterrenwachten zijn, die met het hun toegewezen deel van den hemel nog niet gereed zijn. Op meerdere andere sterrenwachten is dit werk echter achterhaald door nieuwere methodes en vooral door gebruik te maken van voor dit doel meer geschikte fotolenzen. De nauwkeurigste plaatsbepaling der sterren aan den hemel geschiedde tot nu toe uitsluitend met den meridiaankijker, doch het is sedert enkele jaren ook mogelijk geworden met speciaal voor dit doel vervaardige fotolenzen dit zoo uitermate nauwkeurige werk fotografisch te doen. Hierdoor is men in staat om dit werk, dat anders uit den aard der zaak maar zeer langzaam vorderen kan, met grootere snelheid uit te voeren. Er is bijna geen gebied in de sterrenkunde, waar de fotografie niet wordt toegepast en waar zij niet bijna altijd te verkiezen is boven directe waarneming. Alleen met het observeeren van bijzonderheden op de planeten en op de maan is de direct waarnemende astronoom nog in het voordeel, die met zijn teekenpotlood nog meer en beter deze bijzonderheden kan vastleggen dan dit - tot nu toe - fotografisch mogelijk is. Voor planetenfotografie moeten de belichtingstijden tot nu toe 154 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
veel te lang zijn, tengevolge waarvan er een grootere kans is om fouten te maken en onscherpe beelden te verkrijgen door onrustige atmosferische toestanden in onzen eigen dampkring. Een eerste vereischte om goede resultaten te verkrijgen is dan ook een zeer groote lichtsterkte met bijgevolg heel korte momentopnamen, in een buitengewoon rustige atmosfeer. Groote verwachtingen dienaangaande kan men hebben van het instrument, dat pas in Amerika in gebruik is genomen, met een spiegeldiameter van 5 Meter. Dat de fotografie een buitengewoon groote plaats is gaan innemen in de astronomie blijkt wel uit het feit, dat die groote instrumenten van de laatste jaren er alle op ingericht zijn om speciaal fotografisch werkzaam te zijn. In de beginperiode van de fotografische astronomie probeerde men nog weleens om met de bestaande kijkers fotografische opnamen te maken, doch de resultaten waren en bleven maar zeer matig. De oorzaak hiervan was, dat de toenmalige objectieven der astrokijkers er speciaal op geslepen en gepolijst waren om het voor ons oog zichtbare licht zoo goed mogelijk in een punt (het brandpunt) van het objectief samen te brengen. Fotografische platen zijn echter het meest gevoelig voor de kleur van het licht - blauw, violet en ultraviolet - waarvoor ons oog minder (blauw) of in het geheel niet (ultraviolet) gevoelig is. Men trachtte ook wel door gebruikmaking van geelfilters dit euvel te verhelpen, doch de resultaten voldeden niet aan de verwachtingen. (foto 28). Pas met speciaal geslepen en gepolijste objectieven, die het meest of uitsluitend gevoelig waren voor de fotografische stralen, werden de resultaten, zooals ze nu zijn en die men alleszins bevredigend kan noemen. Doch deze objectieven waren weer niet geschikt voor waarneming met het oog en zoo komt het, dat men nu op alle sterrenwachten voor ieder soort werk afzonderlijke instrumenten aantreft. Een instrument tusschen deze beide uitersten is de spiegeltelescoop, waarvan ik reeds eerder het voordeel op dit gebied aangaf. Zoowel met optische als met fotografische waarnemingen zijn hiermede dezelfde goede resutaten te bereiken. Tot voor eenige jaren was dit nog niet geheel en al het geval. De spiegeltelescoop teekende maar een miniem stukje van den sterrenhemel behoorlijk scherp af. Het beeldveld was niet vlak genoeg en hoewel men op soms zeer ingenieuze wijze dit euvel probeerde te omzeilen, door eenigszins holle negatief glasplaten te gebruiken, bleef het nadeel echter toch bestaan. Voor nevelvlekken, sterrenhoopen en objecten, die maar een kleine hoekmaat aan den hemel innemen, was en blijft de spiegeltelescoop het aangewezen instrument, getuige de schitterende opnamen van een enorm aantal nevels en sterrenhoopen. Doch zoodra het de bedoeling was een groot stuk 155 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
van den hemel met voldoende scherpte in beeld te brengen, liet de spiegeltelescoop ons hopeloos in den steek. Dat liet hij, want heden ten dage is dat niet meer het geval. De beroemde opticus Schmidt is erin geslaagd om voor buitengewoon lichtsterke spiegels correctielenzen te berekenen en te vervaardigen, welke het mogelijk maken, door een combinatie van spiegel en correctie-lens, zeer groote stukken van den hemel in beeld te brengen. Er zijn nog niet veel van deze "Schmidt-camera's", zooals men ze genoemd heeft, in gebruik, doch hun aantal zal mettertijd zeker sterk toenemen. Deze omschakeling, als men het zoo noemen wil, van optische naar mechanische waarneming, voltrekt zich nog steeds en vindt ook zijn terugslag in de beoefening der astronomie door den zich meer of minder daaraan wijdenden amateur. Bij hem is het immers zoo, dat hij in zijn beginperiode alle bezienswaardigheden, alle nieuwtjes (voor hem) van den hemel afkijkt, doch na korteren of langeren tijd gaat ook hij meestal tot fotografeeren over. En voor den amateur is hier zeker alles voor te zeggen. Met de tegenwoordige opgang der kleinbeeldfotografie zijn voor een betrekkelijk klein bedrag "tweede-hands" vele goede fotoobjectieven te koop, die voor den amateur zeer geschikt zijn. Hier bedoel ik niet de in de amateur-literatuur zoo warm aanbevolen Petzval-objectieven, daar men van deze dingen meer ergernis dan plezier zal beleven, maar wel bedoel ik de dubbel anastigmaten in allerlei grootten en van allerlei merken, die vooral in de lichtsterkte F: 4.5 vrij veel voorkomen. Dit is hèt astro-foto-objectief voor den amateur. Deze objectieven met brandpuntafstanden tot 20-30 c. M. zijn nog tamelijk gemakkelijk te krijgen, doch de grootere soorten zijn niet zoo dik gezaaid. Soms kan men jarenlang zoeken eer men een behoorlijk groot exemplaar machtig wordt. En met dit soort objectieven bereikt de amateur resultaten, waaraan men eenige tientallen jaren terug op de groote sterrenwachten nog niet denken kon. (foto 45). Zooals men ziet, is deze fotografische waarnemingswijze een zeer speciaal gebied geworden in de astronomie. En zoo zijn er meerdere onderdeelen van het veelomvattend gebied dezer wetenschap, waarin men zich specialiseert. Zoo b. v. de "spectraal analyse". Voor den leek is dit een onbegrijpelijk woord, doch den ingewijde zegt het alles over de samenstelling en beweging der sterren, die toch zoo oneindig ver van ons verwijderd zijn. Als er iets is, waar de leek volslagen vreemd tegenover staat, dan zijn het wel de mogelijkheden, waartoe de spectraal analyse in staat is. Wij weten welke stoffen op de zon en de sterren aanwezig zijn, stoffen soms, waarvan men op aarde voor enkele tientallen jaren het bestaan niet eens kende. Men weet of een ster in de ruimte 156 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
zich naar ons toe of van ons af beweegt en met welke snelheid dat geschiedt. Men kan de aswenteling van de zon en de planeten hiermede controleeren en tot nog veel meer stelt de spectraal analyse ons in staat. En wat is daartoe noodig? Alleen de lichtstralen van zon, planeten en sterren zijn in staat om ons berichten over te brengen van daar aanwezige stoffen of gebeurtenissen, lichtstralen, die tientallen, ja duizenden jaren noodig hebben om de machtige afstanden, die ons van het licht uitzendende hemellichaam scheiden, te doorloopen en die dan in geheimzinnige teekens aan ons vertellen van hun samenstelling en van gebeurtenissen, die daar tientallen, duizenden jaren geleden plaats hebben gevonden. De spectraal analyse, toegepast in de astronomie, is de scheikunde der sterren. Trouwens, in bijna alle toegepaste natuurwetenschappen is deze speciale wetenschap een buitengewoon machtig hulpmiddel voor allerlei onderzoekingen. In onzen modernen tijd zijn er waarschijnlijk niet zoo heel veel menschen meer, die zich de mooie, driekantige glazen staafjes herinneren van onze oude lampekappen en lichtkronen. Hoe mooi bont gekleurd zag de wereld er uit, gezien door zoo'n glasstaafje! Hierin zag men, zoo vaak men wilde, den mooien kleurenband, dien men soms ook in natura aan den hemel kan zien als een min of meer grooten boog; n. l. den regenboog. Zeer aantrekkelijk waren voor ons de mooi geteekende kleuren in hun volgorde van rood, oranje, geel, groen, blauw en violet. Hier hadden wij echter niets anders voor ons dan een straal zonlicht, die uiteengerafeld was tot deze mooie kleurbanden en waarin een taal gesproken werd, slechts verstaanbaar voor hen, die daarvan speciale studie gemaakt hadden. Die taal vertelde van de aanwezigheid op de zon van de ons op aarde welbekende elementen: waterstofgas, natrium, ijzer, nikkel, magnesium en nog meerdere stoffen. Doch één bepaalde stof daar aanwezig, "helium" noemde men het, was tot dan toe op aarde niet bekend. Jaren later echter werd ook deze stof, een gas, op aarde gevonden en iedereen weet nu wel, dat men daarmee de zoo bekende luchtschepen vulde voor hun groote tochten over werelddeelen en oceanen. Men bouwt tegenwoordig spectroscopen voor zeer verschillende doeleinden. In den meest eenvoudigen vorm is zoo'n instrument een samenstelling van één of meer glazen prisma's, onze min of meer bekende glasstaafjes der oude lampekappen en kronen, doch dan meer wetenschappelijk van samenstelling en van technische uitvoering. Tezamen gebracht met kijker en foto-apparaat, geeft zoo'n eenvoudig stuk driehoekig glas ons vele der geheimzinnige uitkomsten, die wij nu over de natuurkundige eigenschappen der sterren kennen. Bekijkt men het zonlicht door een daartoe geëigende spectroscoop, dan ziet men niet alleen den mooien kleurenband, dien wij 157 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
allen als regenboog zoo goed kennen, doch in dien kleurenband ziet men een aantal zwarte strepen, de eene dik, de andere wat dunner. Deze strepen zijn het eerst ontdekt door Wollaston. Fraunhofer, een beroemd Duitsch opticus, was echter de eerste, die aan deze zwarte strepen in het zonnespectrum golflengtemetingen deed. Hij vermoedde toen al, dat deze onaanzienlijke zwarte strepen een zeer belangrijke rol in de natuurkunde der sterren zouden gaan beteekenen. Hij zal echter in geen enkel opzicht hebben kunnen vermoeden tot welke mogelijkheden de "spectraal analyse", zooals dit onderdeel der sterrenkunde genoemd wordt, de astronomen in staat gesteld heeft. Fraunhofer's vroegtijdige dood, hij werd nauwelijks 40 jaar oud, verhinderde hem om zijn vondst verder uit te werken en te vervolmaken. Deze zwarte strepen in het zonnespectrum worden naar hem dan ook "Fraunhofer lijnen" genoemd en de meest opvallende onder hen worden algemeen aangeduid met de letters A B C D E F G H. Fraunhofer kon in het zonnespectrum reeds een 600-tal van die donkere lijnen bepalen, welk aantal inmiddels, met behulp van de moderne spectraal apparaten, tot over de 20.000 is gestegen. (afb. 46, no 1). Van een ster, die voor het bloote oog in een menschenleeftijd, wat zeg ik, in duizend jaar, even helder blijft en altijd dezelfde plaats behoudt ten opzichte der andere sterren, van zoo'n ster zegt de astronomie, dat zij zich met een snelheid van, laat ons zeggen, 50 K. M. per seconde van ons af beweegt. Een andere ster, even "standvastig" als de vorige, beweegt zich met een snelheid van 50 K. M. per seconde naar ons toe. Deze sterren verwijderen zich dus van elkaar met een snelheid van 100 K. M. per seconde. De spectraal analyse stelt ons in staat om zulke onbetwistbare feiten aan te toonen. Als wij nog niet wisten, dat de zon in ongeveer 25 dagen om haar as draait, zou men dat met behulp van de spectraal analyse al heel gemakkelijk kunnen constateeren. Immers, als de zon om haar as draait - hetgeen zij inderdaad doet - dan zal een bepaald punt aan de oppervlakte van de zon zich aan de eene zijde naar ons toe bewegen, aan het tegenovergestelde punt echter van ons af en dat kan men met behulp der spectraal analyse al heel gemakkelijk aantoonen, hetgeen al vaak is en wordt gedaan. De spectraal analyse stelt ons ook in staat om te constateeren of er op de zon en op de sterren, welke laatsten toch nog onbegrijpelijk veel verder van ons af staan, aardsche stoffen aanwezig zijn en in welken toestand. De moderne astronomie zou niet geweest zijn wat zij nu is, als men niet het spectraal analystisch onderzoek had kunnen toepassen. Vaak, zeer vaak hoort men de stelling verkondigen, dat, hoe meer men van dergelijke dingen leest en er van afweet, hoe meer 158 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
men tot de ontdekking komt, dat men niets weet. Hoewel in deze opvatting wel een kern van waarheid schuilt, zou ik toch niet gaarne beweren, dat men met de astronomische kennis niet ver gevorderd is. Integendeel, ik zou juist willen zeggen, dat wij veel, zelfs zeer veel weten omtrent den sterrenhemel, die ons in mooie winternachten zoo intens kan imponeeren. En dat alles dank zij de simpele lichtstraal van die ver verwijderde hemellichamen, die den astronoom ter beschikking staat. Het licht met zijn onbegrijpelijk groote snelheid van ongeveer 300.000 K. M. per seconde, heeft ons daarover al heel wat kennis bijgebracht. Na de ontdekking van Fraunhofer brak de tijd aan om de spectraal analyse op den sterrenhemel te gaan toepassen. Twee Duitsche natuurkundigen, Bunsen en Kirchhoff, zijn het voornamelijk geweest, die na vele moeizame onderzoekingen tot de volgende conclusie kwamen: Een gloeiend vast of vloeibaar lichaam geeft een eenvoudig spectrum zonder donkere lijnen. Een gloeiend gas vertoont een spectrum met helder gekleurde lijnen, terwijl kleur, plaats en aantal der lijnen afhankelijk zijn van den aard van het gas. Als zoo'n bonte kleurenband donkere lijnen vertoont, zooals in het zonne-spectrum, dan is het licht afkomstig van een gloeiend lichaam en is het door een koelere, dit lichaam omgevende gaslaag gegaan, voor het ons op aarde bereikt. Daardoor is de plaats en het aantal der lijnen afhankelijk van den chemischen aard van de omhullende gaslaag. Met deze spectraal analystische stellingen kan men voorwerpen, die duizenden lichtjaren van ons afstaan, gaan onderzoeken. Nu zou het al vrij gemakkelijk zijn als alle te onderzoeken objecten van dezelfde samenstelling waren, zoodat kleur, druk, temperatuur enz. gelijk zouden zijn. Doch, zooals overal op elk natuurgebied, gelijkheid is daar niet, zoomin op aarde als aan den hemel. (afb. 46). En zoo vertoont iedere ster weer een afzonderlijke conglomeratie van donkere of heldere strepen, lijnen en banden, welker hoofdzaken vaak heel veel op elkaar gelijken, doch die toch niet geheel en al gelijk zijn. Een fundamenteel werk op dit gebied heeft de Harvard Sterrenwacht verricht, doordat men daar van ongeveer een kwart millioen sterren de spectra bepaalde en classificeerde. Het licht is een zoogenaamde golfbeweging, de golven liggen echter, vergeleken met de watergolven op een kanaal, veel dichter bij elkaar. Op een watervlakte ziet men rimpels (óók golven), waartusschen maar enkele c. M. afstand is, tot golven, die enkele Meters van elkaar af zijn (op binnenwateren). De lichtgolven echter hebben afstanden van elkaar van ongeveer eenige tienduizendste m. M. 159 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Nemen wij nu de geluidsgolven als vergelijkings-object, dan weet een ieder - of heeft het onbewust weleens ervaren- dat, als een treinlocomotief ons fluitend nadert (tegenwoordig een zeldzaamheid), de toonhoogte hooger is dan wanneer hij zich van ons verwijdert. Ditzelfde verschijnsel kan men tegenwoordig observeeren als men in een trein een onbewaakte overweg passeert, die door een electrisch signaal beveiligd wordt. Een analoog verschijnsel, maar dan met betrekking tot het licht, treedt aan den sterrenhemel op. Immers wij weten door hun eigen bewegingen, dat alle sterren zich in een of andere richting bewegen, het zij precies recht van ons af, of naar ons toe, dan wel dwars op onze gezichtslijn. Meerendeels echter daar tusschen in. Als nu een ster zich, laat ons zeggen, precies naar ons zonnestelsel toe beweegt of van ons af, dan zal de bron van lichtuitzending, in casu de ster, zich iedere seconde op een andere plaats bevinden, òf dichter bij ons, òf verder van ons af. Bij het spectroscopisch onderzoek, met dit doel verricht, komt dit tot uiting, doordat dan de donkere lijnen in zoo'n sterrenspectrum óf naar de eene óf naar de andere zijde verschoven zijn ten opzichte van dezelfde donkere lijnen in het spectrum van een aardsche lichtbron. Hierdoor is men in staat na te gaan, niet alleen of de ster naar ons toekomt of van ons af gaat, doch men kan ook met vrij groote nauwkeurigheid aangeven hoe groot die snelheid van beweging is. De natuurkundige Doppler in Salzburg publiceerde deze gedachte voor het eerst - in 1843 - en sindsdien wordt dit verschijnsel dan ook "Doppler effect" genoemd. Voor sterrenonderzoek spreekt men dan speciaal van "radiëele" snelheid, daar dit effect wel te onderzoeken is bij sterren, die zich naar ons toe of van ons af bewegen, doch niet bij die, welke zich dwars op onze gezichtslijn voortbewegen. Nu geeft deze methode van spectraal onderzoek of bepaling der radiëele snelheid ons wel een middel aan de hand om de snelheid van een ster te bepalen, zooals die is in de richting van de gezichtslijn, doch van de werkelijke bewegingsrichting weet men dan nog niets, evenmin als van den werkelijken afstand. Men is echter, met de bepaling der eigen beweging van een ster èn met de bepaling der radiëele snelheid, in staat om aan te geven precies in welke richting en met welke snelheid zich een ster door het heelal beweegt als bovendien de parallax van zoo'n ster bekend is, met andere woorden, wanneer men ook precies weet op welken afstand de beweging plaats heeft. Op vele sterrenwachten wordt aan deze ploblemen gewerkt en vooral in de laatste jaren is men op dit gebied met behulp der fotografie zeer veel verder gekomen. Ook op allerlei ander natuurkundig gebied is de spectraal analyse een buitengewoon machtig hulpmiddel voor het onderzoek geworden. 160 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
Om nog één voorbeeld te geven waartoe de spectraal analyse in de astronomie in staat is, moge het volgende dienen: Sedert 1912 is men in Amerika met de daar aanwezige groote instrumenten op dit gebied begonnen om radiëele snelheden van nevelvlekken te meten. En dit is met een groote mate van zekerheid ook gelukt. Men kwam daarbij tot wel zeer verrassende uitkomsten. Men vond snelheden van 3800 K. M. per seconde, maar ook van 41.600 K. M., hetgeen dus al ongeveer 1/7 der lichtsnelheid beteekent. En wat nog meer verwonderde, was, dat de meeste der gemeten radiëele snelheden van nevels van ons af gericht waren. Zonder in nadere bijzonderheden te treden, - die vinde men beter in speciale boeken op dit gebied - was het mijn bedoeling alleen maar te doen zien tot welke prestaties men met dezen tak der astronomie gekomen is. Vrijwel het geheele terrein der spectraal analyse is voor den waarnemenden amateur een onbereikbaar gebied. Des te beter kan hij echter met kijker en camera werkzaam zijn om een ruimer inzicht te krijgen in de wonderen van den sterrehemel, terwijl hij onder bepaalde omstandigheden ook nog wetenschappelijk verantwoord werk kan verrichten. Over dit laatste make men zich echter niet al te veel illusies; er zijn op dit gebied zooveel bezwarende voorwaarden om te slagen, dat het tot de uitzonderingen behoort wanneer een amateur uit zichzelf iets in dit opzicht bereikt. Wil hij echter toch graag doelmatig wetenschappelijk werk verrichten, dan stelle hij zich met een beroeps-astronoom in verbinding. Des te meer nadruk kan ik leggen op het feit, dat men een ruimer inzicht krijgt in de wonderen van den sterrenhemel. En ik mag hieraan nog toevoegen, dat men door dit "hemelsch" inzicht ook op het wereldgebeuren een heel anderen kijk krijgt. Men gaat dit laatste in de juiste verhoudingen zien van min of meer tijdelijken aard, al gevoelt men vanzelfsprekend de onaangenaamheden niet minder dan andere menschen. *** Het lijkt mij wel dienstig hier ook eens aandacht te wijden aan iets, dat ik reeds lang had opgemerkt, doch dat mij in de laatste maanden nog eens zoo duidelijk gedemonstreerd werd door een aantal bezoekers, die ik, vooral in den laatsten tijd weer, bij mij mocht ontvangen. Ik bedoel de totaal verkeerde voorstelling, welke vele menschen hebben van figuren aan den hemel, en dan vooral in verband met het zoo befaamde sterrenbeeld "Ursae Majoris" of wel "De Groote Beer". Zoo moest ik, slechts enkele weken geleden, eenigen jongelui laten zien, wat het verschil is tusschen het sterren161 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
beeld "De Groote Beer" en "De Pleiaden" of wel de "Zevenster". De laatste figuur, groepje van een zestal voor het bloote oog dicht opeen staande sterren, hetgeen men een open sterrenhoop noemt, is geen opvallende verschijning wat helderheid aangaat, doch wel opvallend, omdat deze sterren zóó dicht opeen staan, dat er niet weinig menschen zijn, voor wie deze sterren een eenigszins nevelig aanzien krijgen, waarom zij ook wel regensterren genoemd worden. Het sterrenbeeld "de Groote Beer" bestaat uit zeven opvallend heldere sterren, die tamelijk ver uit elkaar staan. De klassieke figuur van dit sterrenbeeld is daarom hier nog eens weergegeven, met eenige andere gegevens, die wel van zeer groot belang zijn voor den amateur, die over min of meer betere observatie-gelegenheid, in casu een kijker, beschikt. Men kijke er de figuur, gevormd door de zeven sterren van bijgaand kaartje maar eens goed op aan! (kaartje 17). Op het kaartje vindt men dit beeld, zooals het in de wintermaanden laag boven den horizon staat, misschien wat meer naar links of rechts, dat is er naar, op welken tijd van den avond en in welken tijd van den winter men er naar zoekt. Bij de ster "Alpha" wijst een pijl de richting aan, waarin het sterrenbeeld om de "Poolster" draait; deze laatste schijnt stil te staan. Ziet men dit sterrenbeeld aan den hemel in het Noorden juist heel laag boven den horizon staan, dan kan men het zes uur later juist rechts van de Poolster vinden, terwijl de "staart van den Beer" 'eta', 'zeta' en 'epsilon' naar beneden wijst; weer zes uur later staat het beeld heel hoog boven ons hoofd aan den hemel, terwijl de staart naar rechts wijst; weer zes uur later staat het links van de Poolster en wijst de staart naar boven, om weer zes uur later in zijn stand van uitgang terug te keeren. Heeft men eenmaal dit verloop geconstateerd, dan kan men al vrij gemakkelijk eenige mooie waarnemingen doen. Alle sterren draaien denzelfden regelmatigen gang van rechts, over ons hoofd (als men naar het Noorden kijkt), en naar links. Het lijkt wel wat vreemd, maar toch is dat niet zoo vreemd. U beseft niet, hoe weinig menschen zooiets weten, of er althans ooit op gelet hebben, en toch is het wel de moeite waard om het in de natuur zelf te zien gebeuren. Heeft men zoo den gang van "de Groote Beer" eenmaal gadegeslagen, dan zal men ook bemerkt hebben, dat dit sterrenbeeld altijd boven den horizon blijft en bij ons in Nederland nooit onder gaat. Alle sterren, die voor ons altijd boven den horizon blijven, noemt men circumpolaire sterren. Er is ook een groot aantal sterren, dat in het Westen voor ons ondergaat en opkomt in het Oosten. Dit gebeuren staat in verband met de omdraaiings-as, waar onze moeder-aarde haar dagelijksche wenteling in volbrengt, doch het 162 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
is hier niet de plaats om daar verder op in te gaan. Ten overvloede heb ik nog eens in de figuur van "de Groote Beer" de eigennamen der sterren 'zeta' Mizar en g Alcor bijgevoegd; men vergete vooral niet, te probeeren de g met het bloote oog, gescheiden van Mizar, te zien, en er tevens op te letten, dat g bij de dagelijksche wenteling om de Noordpool ook altijd achter "Mizar" "aanrijdt" en daarom ook wel "Het Ruitertje" genoemd wordt. De Noordpool!? Deze is een theoretisch stilstaand punt aan den hemel, dat men echter niet zien kan. Doch om het ons, aardbewoners, gemakkelijk te maken, is er niet alleen een goede aanwijzing bij geplaatst, doch ten overvloede is er nog een teeken, om deze aanwijzing te vinden. Op zichzelf zou het niet zoo moeilijk zijn, om, wanneer men opmerkzaam den hemel beschouwt, een ster van de 2de grootte, dus een heel heldere, te vinden, die altijd voor ons op dezelfde plaats stil bijlft staan, doch om het ons nog gemakkelijk te maken, kijke men kaartje 17 er nog eens terdege op na. Daarop ziet men een rechte lijn loopen, vanaf de sterren 'beta' over 'alpha' Groote Beer, naar 'alpha' Kleine Beer of Poolster. Neen lezer, deze lijn is aan den hemel niet te zien, net zoo min als de stippellijnen, die de sterren onderling verbinden, doch die men er dikwijls in plaatst om de meest opvallende figuur van een sterrenbeeld aan te geven. Zooals u ziet, loopt deze lijn, die u in gedachten daar maar neer moet zetten, vanaf 'beta' iets rechts voorbij 'alpha' naar de poolster; en nu kunt u ook probeeren vast te stellen, dat deze lijn rechts voorbij 'alpha' loopt. Zooals u kunt nameten - doen hoor! - behoeft u den afstand van 'beta' tot 'alpha' maar vijf keer op die lijn uit te leggen en u komt prompt op de poolster uit. En deze blijft nu eens lekker niet stil staan, doch draait ook om de Noordpool (die u niet zien kunt) maar op een afstand daarvan, welke ongeveer zoo groot is als twee maal de diameter van de maan. Daar, waar de twee lijnen elkaar snijden, is dan die onzichtbare Noordpool. Hoewel de sterren van het sterrenbeeld "de Kleine Beer" "Ursae Minoris" niet zoo opvallend zijn als van zijn grooten broer, is het toch wel de moeite waad om die figuur te kunnen vinden, alleen de ster 'beta' is ook ongeveer van de 2de grootte, dus nog opvallend helder. Het aardige van deze figuur is, dat zij veel overeenkomst vertoont met de figuur van "de Groote Beer", doch dan in kleiner formaat, zoowel in afmetingen als in helderheid. Het zal u heusch met de hier gegeven aanwijzing niet moeilijk vallen om ook dezen kleinen broeder aan den hemel te vinden. En zoo zouden we door kunnen gaan met aanwijzingen te geven om ook de andere, minder bekende sterrenbeelden te vinden en vooral om de bijzonderheden in elk sterrenbeeld aan te geven, welke voor een waarnemenden amateur van belang zijn. Daarvoor zouden wij hier te uitvoerig worden, doch 163 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
misschien is er later nog wel eens gelegenheid om daarop terug te komen. Zooals u op ons kaartje ziet, is er in de onmiddellijke nabijheid van de Noordpool maar een drietal sterren te zien, waarvan de meesten uwer de ster 'lambda' met het bloote oog wel niet eens zullen kunnen zien. (kaartje 18). Om twee redenen voeg ik hier een kleiner detailkaartje in, waarop in den onmiddellijken omtrek van de Noordpool alle sterren staan van ongeveer de grootte-10. Met een kleinen Astro-kijker of een grooten prismakijker zal men deze sterren ongeveer allen kunnen zien en zal men zich vrij goed kunnen oriënteeren op de sterren 'alpha' Poolster, 'delta' en 'lambda'. De buitenste cirkel der figuur heeft een diameter van 2 graden, en zoo valt het al weer wat gemakkelijker om dat theoretische punt aan den hemel, dat stilstaat, te benaderen, en kan men ook constateeren, dat er aan den hemel nogal een paar sterren meer staan, dan men met het bloote oog zien kan. Toch zijn wij hier nog maar op een plaats, die betrekkelijk arm is aan sterren. Binnen den grooteren cirkel ziet men ook nog weer een kleineren, met een diameter van 1 graad, dus ongeveer tweemaal den diameter van de maan. In dezen cirkel vindt u eenige sterren aangegeven, die door een stippellijn verbonden zijn; deze sterren zijn ongeveer gelijk van helderheid en moeten dienen om u het vinden van nog zwakkere sterren, die nog dichter bij de pool staan, mogelijk te maken. Op een veel grootere schaal ziet u hierbij nog een kaartje met sterren in de allernaaste omgeving der Noordpool (kaartje 19); hoe dicht ook het sterretje der grootte 13,94 bij de pool zelf staat, het staat er toch nog niet precies in, zooals u ziet. Dit laatste kaartje is met opzet hierin opgenomen, en juist in verband met de twee voorgaande, om hen, die over een kleineren of grooteren kijker beschikken, in de gelegenheid te stellen de kracht van hun kijker te kunnen beoordeelen, met andere woorden, om het dóórdringend vermogen van hun kijker te kunnen bepalen. De door een stippellijn verbonden sterren, vindt men ook op het vorige overzichtkaartje terug, en zoodoende is oriënteering op dit meer gedetailleerde vrij gemakkelijk. Daarom is alleen ook maar op het laatste kaartje de helderheid der sterren aangegeven in twee decimalen. Men kan ongeveer aannemen, dat men met een kijker van 60 m. M. opening sterren ziet der grootte-11. Met een kijker van 80 m. M. ziet men ongeveer sterren der grootte-12,5 en met een kijker van 150 m. M. ziet men ongeveer sterren der grootte-14. Zooals dit hier aangegeven is, geldt het alleen voor heel goede oogen, volkomen heldere en doorzichtige lucht en vrij van alle kunstlicht, waarvan wij trouwens thans wel nergens last zullen hebben. Deze uiterste zichtbaarheidsgrens voor de aangegeven kijkers hangt te veel van omstandigheden af, om daarvoor een juiste, algemeen geldende regel te kunnen aangeven, hetgeen niettemin toch nog wel eens gedaan wordt. 164 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
De helderheden der sterren op dit kaartje zijn internationaal vastgelegd, en gelden over de geheele wereld als standaardmaat voor vergelijkend onderzoek naar de helderheid van verschillende sterren. Op een aantal groote sterrenwachten, waar men beschikt over groote kijkers en fotometers, zijn deze sterren onder allerlei omstandigheden gemeten met en zonder filters, gefotografeerd met de allergrootste instrumenten in alle jaargetijden, met behulp van platen, die gevoelig zijn voor speciaal uitgezochte spectraalkleuren en uit deze werkzaamheid is ten slotte een reeks sterren te voorschijn gekomen in een afdalende reeds helderheden, vanaf de poolster zelf, (waarvan hier de helderheid niet is opgegeven) tot aan sterren der grootte-21 toe, die evenmin op dit kaartje voorkomen. Zelfs met de allergrootste kijkers, die er bestaan, zijn sterren der grootte 19 en daar onder niet meer te zien doch wel te fotografeeren, en om ook voor deze werkzaamheden een standaardmaat te hebben, heeft men dan ook de helderheid van deze allerzwakste sterren bepaald. Nu in den allerlaatsten tijd de groote spiegeltelescoop op den Mount Palomar in Californië in gebruik genomen is, zal men deze bovengenoemde reeks wel weer verder kunnen uitbouwen. Zooals men misschien in de dagbladen heeft gelezen, bezit dit instrument een spiegel van niet minder dan 5 meter middellijn, en daarmede wordt de grens van het voor ons zichtbare heelal weer een eind verder de ruimte in verschoven. Dit alles is alleen dienstig voor wetenschappelijk onderzoek van den sterrenhemel; de amateur kan slechts zijn bewondering uiten voor dit grootsche werk. Over het algemeen heeft hij, die met dit alles slechts oppervlakkig kennis maakt, er geen voldoende begrip van, en daardoor gaat juist het wonderlijke verloren, evenals de min of meer romantische kant, welke er ongetwijfeld aan is, terwijl de groote getallen en zeer gewaagde veronderstellingen hem dikwijls te ver gaan. Anders is het, wanneer men zoo iemand spreekt over de "bevolking" van den sterrenhemel met allerlei figuren en voorstellingen, waarvan hij zoo nu en dan wel gehoord heeft. Hier zij nog eens opgemerkt, dat menig sterrenbeeld vrij veel, soms zelfs zeer veel overeenkomst vertoont met de figuur, die het voor moet stellen, vooral wanneer men daarmede de in vele talen en bij alle volken verspreide sagen en mythen in verband brengt. Dan eerst komt er leven en beweging voor ons in de schijnbaar zoo onsamenhangende constellatie der sterren. Een der mooiste voorbeelden is wel het sterrenbeeld "Orion", waarvan hierbij een kaartje is weergegeven. (kaartje 20). Zeer veel voorstellingen zijn van dit sterrenbeeld in omloop, doch het is hier niet de plaats daar verder op in te gaan; mij persoonlijk heeft echter altijd het meest de voorstelling van een jager, die den stier bevecht, met achter zich den, voor een jager onmisbaren hond, 165 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
getroffen. Het sterrenbeeld "De Stier" vertoont eveneens met de voor te stellen figuur zeer veel overeenkomst; men denke zich deze rechts boven de Orion-figuur, als op deze aanstormend. Dan verzoek ik u om met mij Orion nauwkeurig uit te teekenen. U moet u deze figuur voorstellen met het gezicht naar u toegekeerd, dus de linker arm van Orion wordt dan gevormd door het rijtje sterren, gemerkt met 'pi' en 'sigma', waarin Orion op oude sterrenatlassen een schild omhoog houdt, zijn rechter arm, gevormd door de sterren 'mu', 'xi', 'nu' tot 'chi' houdt hij met een hoog geheven vuist of knots eveneens opgeheven, als tot den strijd met den aanstormenden "Stier"gereed. En zeker heeft het geen moeite voor u om het geheele lichaam van Orion als volgt geteekend te vinden: de sterren 'lambda' en 'phi' zijn het hoofd, de sterren 'alpha' en 'gamma' vormen dan rechter en linker schouder, de sterren 'kappa' en 'beta' zijn het rechter en linkerbeen, de sterren 'zeta', 'epsilon' en 'delta' vormen de "gordel van Orion", waaraan zijn zwaard hangt, voorgesteld door de sterren 'iota', 'theta' en c. Als men nu de min of meer uitgebreide sagen en mythen kent, die er omtrent dit sterrenbeeld, en alle er omheen staande, in omloop zijn, dan verwondert men zich erover, hoe mooi Orion in alle deze voorstellingen past, zelfs nog in verband met sterrenbeelden, die daarvan aan den hemel zeer ver verwijderd zijn, en die u zeker ook, zonder meer, niet vinden zult. Niet alleen de sterrenbeelden in zijn naaste omgeving, zooals "de Stier", hiervoor besproken, "de Haas", "de Kleine Hond", "de Groote Hond" met de schitterende ster "Sirius" links onder hem, en "de Tweelingen" komen in de Orion-voorstelling naar voren, doch ook sterrenbeelden als "de Groote Beer" en "de Schorpioen" die op heel ver verwijderde plaatsen aan den hemel staan, behooren er toe. En hoewel dit nu juist het aantrekkelijke voor de leek is, het is voor hem juist het groote bezwaar, daarin door te dringen, en daar eenig inzicht in te krijgen. Dit is echter de romantische kant van de studie; keert men tot de werkelijkheid terug en gaat men in zoo'n aangegeven sterrenbeeld als Orion naar bijzonderheden zoeken - en dat zal de ware amateur zeker doen - dan zijn deze er legio; dubbelsterren te kust en te keur, 'lambda', 'delta', 'beta', meervoudige sterren, 'iota', theta' en c, nevelvlekken (?) bij 'zeta' en de groote, in alle populaire boeken voorkomende nevel om de ster 'theta', veranderlijk sterren (?) 'alpha' en een groot aantal zwakkere; dit alles eenigszins uitvoerig aan te geven zou zeker een tamelijk uitgebreid hoofdstuk vereischen. Treedt men nog verder in bijzonderheden en bestudeert men meer uitgewerkte verhandelingen over Heliumsterren - dat zijn sterren van buitengewone temperatuur, die juist in dit deel van den hemel voorkomen - en verder Reuzensterren, waarvan de ster 'alpha' - eigennaam is "Betelgeuze" - een typisch voorbeeld is, dan krijgt men pas een voorstelling, hoe hier de alleroudste ge166 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
schiedenis der sterrenkunde, in den vorm van sagen en mythen, is ontstaan en ten slotte overgegaan is in de meest moderne toepassingen der Astrophysiek, zooals de toepassing der spectroscopie, fotografie, fotometer en interferometer. Gaat men dit alles reeds bij de aanschouwing van zoo'n nuchter kaartje van "Orion" overdenken, dan moet men toch wel bewondering hebben voor den menschelijken geest, die in zijn kindsheid, nu duizenden jaren geleden, zoo'n sprekende gelijkenis met een jagenden Orion aan den hemel zag, dat hij deze kon teekenen met behulp der aanwezige sterren, maar niet minder moet men bewondering hebben, ja ontzag, voor het menschelijk vermogen, dat thans in staat is om zelfs den middellijn van sterren te kunnen meten, op afstanden van ons, die met alle menschelijke voorstellingen spotten. En dit is juist met onze ster 'alpha' Orion het geval; deze was een der allereerste sterren, waarvan, met behulp van den interferometer, de middellijn bepaald kon worden, en deze bleek zoo groot te zijn, dat onze zon met de planeten tot en met Saturnus, daarin gemakkelijk een plaats zou vinden, en die planeten zouden dan nog rustig om de zon heen kunnen loopen, zonder uit den buitenrand van deze ster te komen. Dus met rechte een reuzenster! Ik kan mij voorstellen, lezer, dat u lust heeft om nu ook eens dit zoo interessante sterrenbeeld "Orion" aan den hemel op te zoeken. Doch u moet het niet in den zomer, herfst of lente probeeren; voor hen, die uitsluitend op daarvoor eenigszins geschikte avonduren hun geluk willen beproeven, is Orion alleen in de wintermaanden te vinden en te bewonderen. In Novenber begint Orion in het Oosten boven den horizon te komen, om ongeveer 8 à 9 uur, doch dan is er van al het mooie nog niet veel te zien. Daarmee kunt u beter wachten tot in December en Januari, dan staat Orion voldoende hoog aan den hemel, en zult u, bij wijze van spreken, struikelen over de drie sterren 'delta' 'epsilon' en 'zeta', dicht op elkaar op een rij, alle van groote helderheid. Deze sterren vindt u dan aan de zuidelijken kant van den hemel, hetzij in het O. Z. O. of in het W. Z. W. of precies in het Zuiden. Onmogelijk is het, zich daarmede in December en Januari te vergissen; dit groepje van drie is algemeen in de volksmond bekend als "de Driekoningen", ook wel "Jacobsstaf" genaamd. Hebt u dit eenmaal gevonden, dan is het, met behulp van het aangegeven kaartje, zeker niet moeilijk om ook de overige, nog goed in het oog vallende sterren, te vinden. *** Lezers, het is niet mijn bedoeling geweest, U een leerboek over sterrenkunde voor te zetten; daarvoor zijn meer bevoegden aangewezen. Wel heb ik willen trachten, zoo mogelijk eenige 167 of 168
09-06-10 16:02
Mijn sterrenwacht
http://members.quicknet.nl/ss.bastiani/Mijn_sterrenwacht.html
belangstelling bij U op te wekken voor deze, zoo mooie tak van wetenschap en U eenig inzicht willen geven in hetgeen men op dit gebied reeds bereikte. Tevens heb ik aangegeven wat de amateur zoo ongeveer met zijn bescheiden hulpmiddelen kan zien, zonder echter daarover in te veel bijzonderheden af te dalen. Ook is het mijn bedoeling geweest, U eenig inzicht te geven in de moeilijkheden, waarmede de beginnende amateur te kampen heeft. Ten slotte kan men dit boek ook beschouwen als een antwoord op de zoo dikwijls, al jaren lang aan mij gestelde vraag: "Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen om sterrenkijker te worden?" Heel mijn hart heb ik aan de sterrenkunde verpand en... waar het hart van vol is, loopt de mond van over. Dáárom heb ik mij aan het schrijven gezet, dat geenszins mijn gewone taak is, evenmin als de astronomie trouwens. Ik schreef dus niet om het groote aantal voortreffelijke boeken van geleerden te vermeerderen met een amateur-geschrift, ik schreef uit liefde, in de hoop bij velen eveneens liefde te wekken voor die mooie, belangrijke wetenschap: de sterrenkunde. ***
168 of 168
09-06-10 16:02