MBHsnn mm mmi ? HET LEVENSVERHAAL VAN EEN ZESVOUDIGE MOORDENAAR
LOTUS TIJDSBEELD
Monster zonder waarde? Het levensverhaal van een zesvoudige moordenaar
© 1981 Uitgeverij Lotus, Leopoldstraat 43, Antwerpen Boekverzorging Anne Ausloos Omslagfoto's © ROL Druk Catherine Press, Brugge Niets uit deze uitgave mag door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher. D/1981/2500/10 ISBN 90 6290 993 0
Monster zonder waarde? Het levensverhaal van een zesvoudige moordenaar
Lotus tijdsbeeld
De uitgever wil nadrukkelijk stellen met deze uitgave geen goedkeuring te hechten aan deze afschuwelijke misdaad. Hij hoopt echter met deze publikatie een bijdrage te kunnen leveren tot het voorkomen van dit soort vreselijke excessen.
Voorwoord Gent, Prijdag 9 februari 1979 Drie Russische zeelui slenteren langs de Gentse havenbuurt. Omstreeks 14.30 u stappen zij het winkeltje binnen van Helena L., dat gelegen is aan de Vliegtuiglaan. De bel rinkelt, maar de winkelierster komt niet opdagen. Dan ontdekt een van deze matrozen haar lijk uitgestrekt op de grond naast de toonbank. Het is bedekt met een mantel. De wetsdokter noteert: overleden ten gevolge van twee dodelijke schotwonden in het achterhoofd. De kogels werden van korte afstand afgevuurd. De wapendeskundige beschikt slechts over twee verpletterde projectielen van het kaliber punt 22. Hulzen worden niet teruggevonden, andere sporen evenmin. De geringe vaststellingen ter plaatse zijn onvoldoende om het raadsel te ontcijferen. Er is wat geld gestolen uit de bovenste lade van de toonbank. In de tweede lade ligt heel wat meer geld, maar dit werd niet aangeraakt. Op de toonbank ligt een lei, waarop enkele getallen geschreven staan. Zij stemmen overeen met de aankoopprijzen van een jeansbroek, een jeansjas en een lederen broeksriem. Zowel het slachtoffer als haar echtgenoot en dochtertje zijn van onbesproken gedrag. Zij leefden gelukkig en vreedzaam in hun klein gezin. Vijanden hadden ze niet. Van een afrekening kon dus geen sprake zijn. Het onderzoek loopt vast. Heel wat verdachten worden opgespoord, maar een Bader wordt niet gevonden. St.-Amandsberg, zondag 24 juni 1979 Een Gentse autohandelaar brengt, zoals bijna elke zondagmorgen, een bezoekje aan zijn vriend en collega Roland S. Deze bewoont samen met zijn echtgenote en twee dochters een ruime villa aan de drukke Antwerpse steenweg te St.-Amandsberg. Hij baat er eveneens een handelszaak in tweedehandswagens uit. De vriend des huizes weet uit ervaring dat hij vader S. 's zon-
5
dagsmorgens kan aantreffen in zijn garage, waar toch altijd nog wat te doen is. Deze garage bevindt zich een zestigtal meter achter het woonhuis. De trouwe weekendbezoeker heeft de wat eigenaardige gewoonte door het raam de garage binnen te gaan in plaats van via de deur. Hij klimt ook nu door het raam. Het verwondert hem dat hij nergens zijn vriend opmerkt. Even voordien had hij ook met enige verbazing vastgesteld dat de keukendeur op slot was. Zijn ontsteltenis is groot wanneer hij naast een van de wagens zijn vriend vermoord aantreft. Wat verder ligt het lichaam van de verloofde van diens dochter. De onderzoekers staan voor een moeilijke opdracht. Ze worden hier niet alleen geconfronteerd met de huiveringwekkendste moordpartij uit de Belgische rechtsgeschiedenis, maar zij staan ook oog in oog met een radeloze bevolking. Angst en onrust beheersen de publieke opinie. De politie komt ter plaatse en breekt de woning binnen. Op de sofa vinden ze, grotendeels onder kussens verborgen, het stoffelijk overschot van de tweeentwintigjarige dochter Anne-Marie. Ten slotte worden in de kleine kelder nog twee lijken ontdekt: moeder S. en haar twaalfjarig dochtertje Hilde. Het onderzoek start weinig hoopgevend, gezien er haast geen nuttige sporen worden aangetroffen. Het was de daders blijkbaar om geld te doen, want de hele woning is doorzocht. Kasten zijn doorsnuffeld, matrassen opgelicht. Alle portefeuilles zijn leeg. Een enkele nuttige vingerafdruk op een glas is het karige resultaat van urenlang speurwerk. Hoewel alle slachtoffers met een vuurwapen werden gedood, wordt nergens een huts teruggevonden. Vooral dit laatste gegeven brengt de onderzoekers ertoe een verband te leggen met de onopgehelderde moord van de Vliegtuiglaan. Daar werden evenmin hulzen teruggevonden. Er werd eveneens geld ontvreemd. Ook de manier van doden leek overeen te stemmen. De kogels werden telkens van dichtbij afgevuurd en waren hoofdzakelijk gericht op hoofd en nek. Voor het overige tast men hopeloos in het duister. Alle tips zijn welkom. Een wijkagent herinnert zich een gesprek met een meisje dat ontvlucht is uit een home. Na haar ontsnapping heeft zij samen
6
met haar neef Roland F. een nacht doorgebracht in een verlaten woning. Deze had haar een pistool getoond en gesproken over `een grote slag'. Roland F., die pas enige tijd voordien uit de gevangenis Leuven-Centraal was ontslagen, wordt opgespoord en in hechtenis genomen. Ook Freddy Horion wordt aangehouden. Hij is eveneens ex-gedetineerde en had Roland F. leren kennen in Leuven-Centraal. Uren aan een stuk worden beide beschuldigden afzonderlijk ondervraagd. Zij worden betrapt op tal van tegenstrijdigheden. Ook hun alibi is niet waterdicht. Laat in de nacht gaan zij allebei tot bekentenissen over. Dit gebeurt bijna op hetzelfde ogenblik, met hooguit een minuut verschil. De volgende dag bloklettert een Gentse krant op haar voorpagina: `Moordenaars gevat', `Ook misdaad Vliegtuiglaan opgelost'. Gent herademt.
Gent, woensdag 17 december 1980 Freddy Horion is sinds zijn arrestatie opgesloten in de gevangenis De Nieuwe Wandeling te Gent. Het vooronderzoek duurde acht maanden. Na een proces dat anderhalve week in beslag nam, werden Freddy Horion en zijn mededader R.F. op 17 december 1980 veroordeeld tot de doodstraf. Hiermee was het doek gevallen over een proces dat de publieke opinie ten zeerste beroerd had. Niet alleen het proces maar ook het vooronderzoek had lang geduurd. Dit is evenwel gebruikelijk omdat een dergelijk vooronderzoek zeer uitgebreid is. Tal van deskundigen dienen een wetenschappelijk verslag op te stellen. Alle gegevens worden nauwkeurig onderzocht. Uiteindelijk wordt er ook een grondig en diepgaand moraliteitsverslag opgesteld, waarmee het onderzoek wordt afgesloten. Hierin wordt het hele verleden van de beschuldigde gereconstrueerd. Zo veel mogelijk personen die de beschuldigde vroeger hebben gekend worden ondervraagd. Men tracht zich een zo globaal en objectief mogelijk beeld te vormen
7
van de persoon die zich voor het Hof van Assisen dient te verantwoorden. De gerechtelijke officier die met Horions moraliteitsverslag belast werd kreeg, als tweede, lezing van het levensverhaal van Horion. Een paar weken na de feiten had Horion reeds een beknopt levensverslag neergepend ter attentie van de psychiater. Een meer uitgebreid levensverhaal overhandigde hij aan de moraliteitsgetuige. Het werd neergeschreven op een ogenblik dat Horion door niemand werd bijgestaan of bezocht. Het verhaal dat hij schreef is dan ook uitsluitend door hemzelf opgesteld, zonder hulp van wie dan ook. Naderhand schreef hij een nog uitgebreider verhaal met de bedoeling het te publiceren. Dit verhaal werd dan ook in zijn originele vorm afgedrukt. Slechts taalfouten werden verbeterd. Het spreekt vanzelf dat alleen Horion de verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van zijn levensverhaal. Sommigen zullen zich waarschijnlijk wel de vraag stellen naar de waarheidsgetrouwheid van dit manuscript. Zowel de psychiater als de moraliteitsverslaggever kennen zowel dit verhaal als het dossier. Zij verklaarden ter zitting dat Horion niet liegt. De moraliteitsgetuige was tijdens het proces zeer formeel toen hij verklaarde dat de gegevens van het verhaal van Freddy Horion volledig stroken met de waarheid. Deze getuige had zelfs brieven teruggevonden uit de periode van Horions eerste Assisenproces. Het zijn brieven gericht aan de politiediensten die met het onderzoek waren belast. Daarin geeft Horion uiting aan zijn onrust, zijn angst en zijn groeiende haatgevoelens. Zij stroken volledig met de inhoud van zijn manuscript.
Ook al kan men stellen dat Horion de waarheid zegt, toch moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de weergave van objectieve feiten en van subjectieve ervaringen. De feiten geeft hij correct weer. Hij heeft trouwens een bijzonder scherp geheugen. Zijn subjectieve belevingswereld daarentegen is verkleurd
8
door zelfbeklag. Wanneer hij beweert zwaar verminkt te zijn, is dit voor hem inderdaad zo. Hij ervaart het op die wijze. Het is zijn waarheid. Een koele, objectieve waarnemer zal zeggen dat dit niet strookt met de werkelijkheid. Volgens deze laatste overdrijft Horion, maar dit betekent nog niet dat hij liegt. Horion weet zeer goed dat hij er geen baat bij heeft de waarheid te verdraaien. Dat heeft helemaal geen nut meer. Voor hem eindigt het leven op zijn laatste procesdag. Hij koestert duidelijk geen illusies. Het enige wat hij van zijn proces verlangt is dat hij de mensen duidelijk maakt hoe het zo ver is kunnen komen. Dat is alles wat hij nog te zeggen heeft. Het is als het ware zijn testament, zijn afscheid van het leven. Horion zal als een pakje menselijke ellende gewogen worden in de gerechtszaal. De frankering zal geschieden volgens het vaste en in dit geval hoogste tarief. Daarna volgt de verzending naar de bewaarplaats van Leuven-Centraal voor definitieve opberging. Is deze man dan werkelijk maatschappelijk afgeschreven? Vertegenwoordigt hij niets meer dan een waardeloos monster?
In plaats van onze hersenen te misbruiken om te zoeken naar de meest geraffineerde methode om hem op zijn beurt te likwideren, zouden wij ze beter benutten om inzicht trachten te krijgen in de denkwereld van dit zieke brein. Misschien kan dat ons helpen om te voorkomen dat wij morgen of overmorgen gelijkaardige monsters creeren, met alle rampzalige gevolgen vandien. Een journalist formuleert het als volgt in zijn krant op de vooravond van het proces: 'Men dreigt uit het oog te verliezen dat de volgende moordenaar misschien al een plan zit te beramen in een of andere gevangeniscel, of zich in een rijksopvoedingsgesticht of sloppenbuurt oplaadt met wrok tegen de samenleving. Bij het volgende zinloze bloedbad kan men dan weer de onherstelbare schade noteren, de slachtoffers bewenen en de misdadigers ter dood veroordelen.'
9
Mocht dit boek er in enigerlei mate toe bijdragen hier ook maar iets aan to verhelpen, dan is de opzet ervan geslaagd. De laatste wilsbeschikking, het maatschappelijk testament van een zesvoudige moordenaar is dan meteen in vervulling gegaan.
10
Monster zonder waarde? Het levensverhaal van Freddy Horion
De uitgever heeft de woordenschat en stijl van Freddy Horion zoveel mogelijk gerespecteerd. Namen zijn veranderd.
1
Ik heb een gerechtelijk dossier, dat men niet alleen dragen kan, ik heb verschillende veroordelingen gaande van brandstichting, diefstal, vechtpartijen en nu voor moord, maar ben ik een ruziemaker of vechtjas, waren die diefstallen zo erg dat men er mijn leven voor moest verwoesten, ben ik wel zo'n koelbloedige moordenaar, zoals men beweert? Neen, hoegenaamd niet en dat weet iedereen die me kent. Ik zal trachten alles zo getrouw mogelijk neer te schrijven, zonder te fantaseren of te liegen, trouwens de politie heeft het meeste van wat ik beweer nagegaan en alles klopt van A tot Z. Ik ben geboren op 21 september 1947, dat is de dag dat de herfst begint, de periode dat de bladeren na een korte tijd op deze aarde geweest te zijn, beginnen te verwelken, van de takken vallen om tenslotte ergens in een vergeten hoek te liggen rotten. Dat is in feite ook mijn levensloop, ook ik ben vlug verwelkt geweest, namelijk verminkt door een ongeval, ik ben ook gaan vallen, steeds dieper, tot ook ik nu in een vergeethoek zit om er te rotten. Toen ik acht maanden oud was ben ik voor het eerst geopereerd omdat mijn hoofd scheef groeide, ik kan mij daar natuurlijk niks van herinneren, wel heb ik nog vage beelden van mijn moeder, die gestorven is toen ik zowat drie en een half jaar oud was. Ik zie een vrouw die steeds te bed lag en enkel opstond om wat eten klaar te maken of om naar het toilet te gaan. Ze is enkele jaren ziek geweest, van na mijn geboorte naar het schijnt, uiteindelijk is ze gestorven aan borstkanker. Mijn vader zag ik niet veel daar hij chauffeur was bij de vrachtvervoerfirma waar we inwoonden, hij was dikwijls voor meerdere dagen weg en als hij dan thuiskwam lag ik reeds te bed. De zondag sliep hij dan uit van de vele uren werk die week. De verdiensten van vader werden hoofdzakelijk besteed aan dokters en medicamenten voor mijn ma, honger heb ik nooit gehad, toch was er armoede, de oorlog was nog maar enkele jaren voorbij en er was dus niet al teveel weelde, zelfs zonder tegensla-
11
gen. Ik realiseerde me dat toen natuurlijk niet, ik wist niet beter, ik ben er niet ongelukkig om geweest maar toch hou ik er nog beelden van over, zoals de sobere meubilering enzomeer. Mijn speelgoed bestond uit lege luciferdoosjes en knikkers, die in die tijd in Hessen limonade staken. Aan de voorgevel van ons huffs was er een gesloten balkon waar ik bijna altijd inzat, de ene dag was dat mijn schip, de andere dag een vrachtwagen. Nu nog als ik daar langs kom, denk ik: `Dat was mijn eigendom vroeger.' Kleren had ik bijna niet, ik droeg steeds kieltjes in zo'n zwarte blinkende stof, iets wat men nu niet meer ziet, ik liep op straat op mijn blote voetjes, sigaretten halen op de hoek voor de chauffeur van de firma, dan kreeg ik een snoepje of een kwartje, ook als ik tegen de meestergast durfde zeggen: 'Gust uwe smoel is just.' Ik was van kleins of erg geInteresseerd in auto's naar het schijnt. Zo was ik eens op een zondagmorgen in een in versnelling staande vrachtwagen gekropen en gaf contact, zodat de wagen kleine sprongetjes maakte. Daar ik niet boven het stuur uitkwam zag ik niet dat ik de poort naderde, gelukkig werd vader bijtijds wakker. Op een andere keer had ik met een lucifer verschillende banden plat gezet, ik hoorde dat gesis zo graag. Op een dag moest ik naar familie en toen ik terugkwam was mijn ma weg naar het hospitaal, ik mocht op bezoek, maar na een tijdje mocht ik dat niet meer. Ik moest dat niet weten, ik wilde bij mijn ma. Ik begon te roepen en te tieren, men heeft me toen gezegd dat ze weg was en nooit meer terug zou komen. Ik kon dat niet geloven, overdag zat ik in mijn balkon op de uitkijk of mijn ma er niet aankwam en als ik slapen moest begon het huilconcert, roepen en tieren, zodat de buren dachten dat ik gemarteld werd. Mijn grootmoeder was bij ons gekomen en kookte eten, maar ik wilde dat niet, zij kon niet koken, dat van mijn ma moest ik hebben en niks anders. Ik kreeg toen regelmatig slaag. Zo hadden familieleden om me te doen stoppen met huilen in bed er niks beters op gevonden dan een laken over hun kop te hangen en zo voor spook te spelen, als ik nu niet zweeg zouden ze me
12
meenemen. Het resultaat was dat ik niet meer in het donker durfde en het licht aan moest als ik in bed lag. Ik heb daar een schrik van opgedaan waar ik reeds mijn hele leven last van heb, ik heb altijd een raar gevoel in mijn rug, als ik alleen ben en het donker is, op straat zal ik steeds omkijken. Bij het leger heb ik daar erg veel last van gehad als ik op wacht moest. Aan mijn elf jaar oudere broer heb ik weinig jeugdherinneringen, door het grote ouderdomsverschil hebben we nooit samen gespeeld, ik weet nog dat hij studeerde, bij het leger ging en nadien is beginnen te werken. Op een dag verscheen er een vrouw en dat was mijn nieuwe ma, zei men. Ik moest dat niet weten, ik moest mijn ma hebben, zij was die madam van hier rechtover. Ik zat altijd van onder tafel naar haar te kijken, ze deed alles: timmeren, behangen en schilderen, na enige tijd was alles opgeknapt. Ze had ook zo'n ouderwetse naaimachine meegebracht en van flanellen lakens maakte ze ondergoed voor ons, ze maakte me ook broekjes en andere kleren, ik kreeg ook speelgoed en als ik naar bed moest, bleef ze bij me tot ik sliep, ik huilde nu niet meer, ik begon het een goede madam te vinden, die vrouw waar ik ma tegen moest zeggen. Ik ben toen veel ziek geworden: mazelen, kinkhoest, slijmziekte enzomeer, ik weet nog dat men dag en nacht bij mij moest blijven waken, en om de zoveel tijd warme doeken op mijn borst moest leggen, er stond ook zo'n elektrische zon op mij te schijnen. Die nieuwe ma was altijd bij me en ik begon haar goed te kunnen verdragen. Toen kwam de tijd dat ik naar school moest, dat was iets nieuws, al die kinderen, ik had nog nooit met andere kinderen gespeeld, ik ging graag naar school. Toen ik acht jaar was en in het tweede studiejaar zat, begon mijn hoofd scheef te groeien en moest ik opnieuw geopereerd worden. Na de operatie moest ik een corset dragen, een soort harnas waar mijn hoofd en bovenlichaam instaken, mijn hoofd was naar linksboven gericht, ik kon er mijn hoofd niet in bewegen. Ik hoefde niet naar school, maar toch wilde ik gaan, ik kon wel niks opschrijven of lezen, maar ik hoorde toch alles en was
13
bij de kinderen. Maar de vriendjes hielden me voor de gek, ze zetten hun schooltas voor mijn voeten en ik viel erover daar ik niks zag dichtbij, ik moest toen wel thuisblijven en heb dat jaar natuurlijk moeten overdoen. Ik ben thuis in de inrijpoort ook eens omver gereden door een chauffeur die per fiets naar zijn werk kwam, ik had een betrekkelijk grote wonde onder de knie en er moesten haakjes in om de wonde te dichten, daardoor heb ik ook enige tijd niet naar school kunnen gaan. Jaren zijn toen voorbijgegaan zonder speciale herinneringen omdat alles normaal verliep, ik leerde goed en in de vakanties speelde ik op zolder met een vriendje, de zoon van een politiecommissaris die enkele huizen verder woonde. De armoe die we gekend hadden was ook verdwenen, vader werkte hard, moeder ging halve dagen kuisen en mijn broer die ook reeds aan het werken was, begon te verkeren. De firma waar we inwoonden is toen failliet gegaan en we verhuisden naar een nieuw huis aan de Wondelgembrug gelegen, en vader ging werken bij een firma waar hij hetzelfde werk deed. Ik zat toen in het zesde studiejaar en moest met de fiets naar school. Op een middag kwam ik thuis en had ik een voorgevoel van iets, ik wist niet van wat maar ik leek wel bang. De metsers zaten bij ons aan het dak te werken en ik vroeg mijn ma of ik niet thuis mocht blijven om naar de metsers te kijken. Hoe ik ook bleef zagen, ik moest naar school. Ik heb haar dat nooit verge-. yen, al kon ze natuurlijk niet weten wat er 's avonds met me gebeuren zou. Die avond kwam ik van school gereden en in de Wondelgemstraat waren langs beide zijden auto's geparkeerd, er kwam me een vrachtwagen tegemoet en juist toen hij me kruiste, werd hij voorbijgereden door een V.W.-kever, deze laatste reed dus op de linkerhelft van de straat. Met zijn voorste schokbreker reed hij mijn pedaal eraf en ik sloeg met mijn hoofd onder zijn achterwiel, met mijn voet bleef ik aan zijn achterste schokbreker hangen en zo werd ik nog een eind meegesleurd. Ik ben nog recht gesprongen en deed enkele stappen in de richting van die chauffeur, maar zeeg dan in elkaar. 14
Ik had een enorme schedelkloof in mijn voorhoofd, waar met iedere hartslag het bloed uitgulpte, mijn ene oog ping eruit en een neus had ik niet meer, alles wat plat gedrukt. Men heeft me in een deken gewikkeld en een handdoek rond mijn hoofd gewonden, men heeft me vervolgens in een tweede V.W. gelegd, die me in voile vaart naar het hospitaal voerde, dat ondertussen opgebeld werd dat men met een zwaargewonde op komst was. Deze handelingen hebben me het !even gered, want had men op een ambulance gewacht, dan was ik leeggebloed. De dokters hebben uren aan mij gewerkt, mijn hoofd was opgevuld met een soort koord om weer vorm te krijgen. Men kon me naar het schijnt niet kalm krijgen, ik trok het bloed en serum weg. Ik lag te roepen en te tieren op die chauffeur, mijn vader kwam aan mijn bed en zei: 'Freddy, het is nu goed, uw pa is hier.' Toen ben ik kalm geworden, ik weet daar echter allemaal niks van, want ik lag in coma. Na enkele dagen kwam ik weer bij kennis, eerst kende ik niks of niemand, maar alles kwam geleidelijk terug, het is ook in die eerste dagen dat de politie me kwam ondervragen over dat ongeval, ik kon hun niks zeggen, want ik wist niks meer. Pas later zag ik alles weer voor ogen, door erover te praten en weer door die straat te rijden. Iedereen die mijn bed voorbij moest bleef staan kijken, ik vroeg me of waarom. Ik probeerde recht te komen om in de wat verder hangende spiegel te kijken, maar men hield me tegen en ze namen die spiegel weg. Er werden ook schermen rond mijn bed gezet, zo lag ik uit het zicht, toch kwamen er mensen over of tussen kijken. Op een keer had ik het deksel van de pan waar men zijn behoeften op moet doen gepakt en me daarin gespiegeld, dat beeld zal ik nooit meer vergeten, mijn gezicht was net een rauwe biefstuk. Na verloop van tijd mocht ik naar huis, maar ik moest nog wel naar de dokters gaan nadien, er waren steeds veel assistenten bij, ze moesten leren op mij. Ik was steeds erg bang en dit zal zo blijven voor de rest van mijn leven, ik zal alleen naar een dokter gaan als het niet anders kan en als ik die instrumenten
15
2
zie, beef ik van schrik. Iets waar ik ook nog van huiver is toen ze die koorden uit mijn neus trokken, dat was pijnlijk want dat was overal aan vastgekleefd van het gestolde bloed. Ik moest ook veel naar dokters van verzekeringen om de gevolgen na te gaan en blijvende letsels te bepalen. En ook om de mogelijkheid van plastische chirurgie na te gaan als ik volwassen was. Allen waren ze van mening dat dit een zaak was die in de miljoenen zou zijn gelopen, maar het gerecht oordeelde daar anders over, er was geen aanrijding geweest, ik was doodgewoon gevallen. Die chauffeur, die een politieman bleek te zijn, had niks gezien of gehoord. Waarom is hij dan gestopt? De tweede auto, die me wegvoerde, is nooit achterhaald. De zuster in het hospitaal en ook de dokters uiteraard, verklaarden dat er bandesporen in mijn gezicht stonden. Er waren getuigen dat die twee V.W.'s aan het koersen waren. Het dochtertje van die politieman die in de auto zat, is de dag erna op school gekomen en heeft gevraagd om een gebedje te lezen voor dat kindje dat haar pa dood gereden had. Die schooljuffrouw was toevallig een vriendin van ons. Dat is iets dat me altijd zal bijblijven, dat dat kind aan mij dacht en haar vader keek nog niet om, dood of niet, verminkt of niet, wat kon het hem schelen. Mijn ma is met mij bij de procureur geweest om te vragen hoe het kwam dat er geen proces over kwam, waarom dat geklasseerd werd zonder gevolg. Deze antwoordde: `Dat is iets waarop ik niet mag en kan antwoorden.' We vroegen ook nog of hij dat zelf geloofde, dat zo'n verminking enkel van het vallen was. Mijn ouders hadden geen geld om processen en advocaten te betalen en ik mocht dus voor de rest van mijn leven verminkt blijven, dit is de eerste grote onrechtvaardigheid die het gerecht me aandeed, ja, dat is het, want ik zie toch wel voor mijn ogen wat gebeurd is, zeker. Ik heb een naad die over mijn neus vertrekt, schuins over mijn voorhoofd tot ver in mijn haar, mijn neus is krom en ik kan maar uit een neusgat ademen, wat meebrengt dat ik steeds door mijn mond moet ademen. Mijn ene oog staat anderhalve cm lager en meer vooruit dan het andere, mijn wenkbrauw staat ook verder achteruit dan de andere. 16
Overal waar ik kwam werd het stil en keek men me aan, ik hoorde niks anders dan `kijk daar eens' of `heb je dat gezien, dat is wreed he.' Op straat hoor je de mensen die je net gepasseerd zijn hun pas inhouden en je voelt dat men u nakijkt. In het begin toen ik weer thuis was uit het hospitaal, moest ik nog veel plat liggen. Het was goed weer en het raam stond open op mijn kamer, die aan de voorkant van het huis gelegen was. Ik keek soms eens buiten en op een keer hadden kinderen me gezien. Ze liepen weg en riepen: `Kijk, een monster!' Ik heb toen erg gehuild en ik durfde niet meer naar buiten te kijken of alleen eens van achter de muur. Then ik beter was mocht ik meerijden met mijn pa, overal waar we kwamen, moest hij uitleggen wat me overkomen was. Ik durfde niet meer naar buiten te gaan, ik zat steeds op mijn kamer of op zolder in mijn eentje te spelen. Ik kreeg van mijn meter een hondje en het werd mijn beste vriend, voor hem gaf het niet of ik verminkt was of niet. Later stierf hij van verdriet toen ik bij het Leger was. Na vele maanden thuis te zijn geweest, moet ik terug naar school, ik moet natuurlijk de zesde overdoen. Mijn klasgenoten van vroeger zijn allemaal naar een andere school, mijn nieuwe vriendjes lachen me uit, bespotten me. Frankenstein, samengenaaid klutshoofd en al van die dingen slingeren ze me naar het hoofd. 's Avonds in bed lig ik dan altijd te huilen en ik denk dikwijls: 'Ik was beter dood geweest.' Mijn ouders zeggen dat ik niet moet luisteren naar de anderen, dat het enkel domme mensen zijn die daarmee lachen, het is maar een flauwe troost, vind ik. Ik kom soms mensen tegen die ik kende en die gaan me gewoon voorbij, ze herkennen me niet. In de vakantieperiodes ben ik meestal alleen, soms komt mijn vroegere vriendje nog eens, maar nu we zover van elkaar wonen, gebeurt dit niet veel. Na de lagere school ga ik naar de beroepsschool, waar ik elektriciteit volg, ook daar word ik bespot en uitgelachen, ik ben het mikpunt van alles en iedereen, ik krop alles op en klaag nooit bij iemand, 's avonds hull ik het wel uit in bed. De anderen rijden achter de meisjes aan met de fiets of gaan
17
de zondag eens naar de cinema, ik niet, steeds zo vlug mogelijk naar huis en mijn kamer of de zolder op, waar ik naar de radio luister of aan turnen doe met lichte halters en rekkers. In het werkhuis sla ik bijna eens een leerling, die me uitlachte, met een hamer op zijn kop, ik kan me nog net inhouden maar lang zal dit niet meer duren. op een keer staan we op de koer en word ik weer bespot, ik maak me kwaad en geef een van de ergste spotters een vuistslag, hij heeft direct een oog dat dicht zit en in alle kleuren uitslaat, het lachen verstomde. De leraar, die waarschijnlijk alles gehoord en gezien had, zegt als we weer in de klas zitten: Ilorion, als u nog eens iets uit te leggen hebt, doe het wat zachter, oke?' Die jongen loopt enige tijd met een blauw oog, maar lacht niet meer, de anderen durven ook niet te veel meer te zeggen. Ik word gewaar dat ik erop moet slaan om met rust gelaten te worden. Enige tijd later zijn er toch twee die het weer aandurven me uit te lachen en te stompen, ik sla ze alle twee neer, de ene moeten ze zelfs wegdragen. Ik word gestraft maar van dan of is het gedaan met lachen, ze vinden me 'n goede knul nu, ik vind het lafaards, nu zijn ze vriendelijk, omdat ze angst hebben. Tijdens de examens sta ik op de koer nog wat in mijn boeken te kijken. Als de bel gaat, kijk ik op en krijg iets in mijn oog, ik sla achterover en kan mijn ogen niet meer openen van de pijn, er loopt ook bloed over mijn wangen. Later hoor ik dat ik cokes, een soort kolen, in mijn oog gekregen heb. Toen de bel ging schopte een student die cokes weg en het moest weer eens lukken: recht in mijn oog. De verpleegster van de school voert me per taxi naar een oogarts in de stad, maar deze is afwezig en we moeten wachten in de wachtzaal. Ik had enorme pijn en die dokter kwam maar niet, de verpleegster stapt op, want het wordt half vijf en haar werktijd is om. De dokter komt dan uiteindelijk en hij duwt me in een zetel, hij trekt met geweld die lap eraf die ze er op school opgelegd hadden, ik ruik zijn adem en word er zelf bijna dronken van. Weer met geweld trekt hij mijn ogen open, ik kerm van de pijn, trek mijn knie op en raak de dokter hard onder de kin, hij smijt me buiten.
18
Ik trek mijn oog dat niet geraakt is, maar waar ook gruis in zit, open en vraag aan een man me naar de overkant te brengen, want daar werkte mijn broer, bij een firma van auto-onderdelen. Mijn broer voert me naar het A.Z. Daar geeft men mij druppels in de ogen en de pijn vermindert. Pas daarna trekken ze voorzichtig mijn ogen open en wassen ze het gruis weg, er zit echter gruis zo diep dat ik geopereerd zal moeten worden. Ik moet volledig plat liggen, want het is namelijk zo: als je iets in je oog hebt, komt er dit meestal uit als je plat ligt. De eerste dagen zie ik niks, zelfs geen letters als koeien zo groot, ik heb angst om blind te worden, ik huil, maar ik mag niet huilen, want door de minste beweging doet het enorm veel pijn. Het gruis dat er niet vanzelf uitkomt, wordt er dan operationeel uitgehaald, dit doet op de inspiriting na geen pijn, maar je slaapt niet, je ziet alles, ze snijden in je oog, onvergetelijk is dat. Ik moet daarna nog lang plat liggen, men moet me mijn eten in de mond stoppen, maar alles loopt toch nog redelijk goed af. Ik zie minder met mijn ene oog en moet nu een donkere bril dragen, wat goed meevalt, nu ziet men mijn verminking niet meer zo erg. Ik trek daar dan nog 45.000 frank voor, die op de bank gezet worden. Natuurlijk moet ik ook dat jaar overdoen. In dat jaar zit ik nog eens drie weken thuis, doordat ik een mes in mijn bil gekregen had dat een jongen in de grond wilde werpen, maar te vroeg losliet. Dit laatste was op zichzelf niet zo erg, maar ik moest toch maar weer inhalen. In de vakanties zit ik meestal thuis of hang ik in de omgeving van de Wondelgembrug uit om naar de schepen te kijken en met mijn hondje te wandelen, ik leer ook enkele jongens uit de buurt kennen met wie ik soms fietstochten maak. Nu ik die donkere bril draag en ik mijn haar heb laten groeien als 'de Beatles', durf ik meer en meer op straat te komen, want nu ziet men mijn verminkingen niet meer, op mijn kromme neus na. Nu maken de mensen wel opmerkingen zoals: Ilebt ge de diene gezien met zijn lang haar?' maar ik heb liever dat dan dat ze zeggen: `Hebt ge de diene met zijn verminking gezien?' Mijn vroegere vriend, waar ik steeds mee speelde, zie ik nooit
19
meer. Ik had altijd gedacht dat hij niet meer bij mij mocht komen van zijn vader, omdat ik zulk lang haar had. Het zal pas vele jaren later zijn dat ik de ware reden hoor. Namelijk dat we elkaar uit het oog verloren door te verhuizen en verschillende studies te doen, ik was toen al een zwartkijker geworden en zag in alles het verkeerde. Tijdens het derde leerjaar elektriciteit zit ik te studeren voor het examen en ik moet steeds erg hoesten, het is zo'n droge hoest, het is net of het een namaakhoest is. Mijn ma hoort het natuurlijk en ze zegt dat het plantrekkerij is om niet aan het examen te hoeven meedoen. Ik hoest echter verder en ik krijg zelfs nog motten op mijn kop. Ik moet mee naar familie buiten de stad en het is die familie die zegt: `Ziet u dat niet, die jongen is ziek.' Ze nemen mijn koorts op en ik heb boven de 39 graden. Ik heb een longontsteking opgelopen en zit daar natuurlijk weer enkele maanden mee thuis. En weer moet ik een jaar overdoen, maar ik ben het beu steeds opnieuw te moeten beginnen. Ik stop mijn studies, ik ben 17 jaar en begin te werken bij een kleine elektriciteitsfirma, waar ik na enkele maanden afgedankt word wegens gebrek aan werk. Met mijn ma gaat het niet al te goed meer, ze is altijd goed geweest, dat wel, ze heeft me verzorgd als een eigen kind, maar toch, zoals ik al verteld heb, gaf ik haar grotendeels de schuld van mijn verminking, ze had me maar thuis moeten laten. Pas nu besef ik hoe dom dit was. Nu ik begonnen ben te werken ga ik in de weekends al eens weg, naar de cinema of naar de kring, biljarten. Aan de eerste keer dat ik afgesproken had met de buurtjongens om eens mee uit te gaan, heb ik ook een onprettige herinnering, ik had die zaterdag moeten werken en ik was natuurlijk gehaast om thuis te zijn, ik duwde nogal hard op de trappers van mijn fiets, er rijdt me een lichte vrachtwagen voorbij, en net als hij voor mij is, remt hij, ik probeer dit ook maar trek mijn kabels door. Nu had ik te kiezen: op die wagen smakken of trachten ervoor te komen, ik kies het laatste en kom frontaal met een tegenligger in botsing, ik word weg gekatapulteerd en vlieg over drie wagens, om met mijn hoofd op de randsteen van het voetpad te landen. Ik
20
ben wakker geworden in het ziekenhuis, met een buil als een soepkom zo groot, maar voor de rest was alles oke, behalve dat mijn avondje uit naar de knoppen was. Na een cinemabezoek kom ik op een keer een oude schoolvriend tegen en hij vraagt me mee naar een herberg, het zit er vol met jongens met Lang haar en ik val er dus niet op. Ze vragen mijn vriend wie ik ben en deze zegt dat ik 'n goede gast ben en dat ik ook uit de voeten kan, doelende op vechten dus. Ik begin daar regelmatig heen te gaan en op een keer vragen die andere jongens me of ik niet eens mee de stad inga. Ik weiger natuurlijk niet, ik ben blij zelfs, want veel vrienden heb ik niet. In een café krijg ik ruzie door mijn `zonnebril', het komt tot een vechtpartij, er willen er zich nog enkelen mee bemoeien, maar plots zijn mijn makkers er en helpen me. Ik kan het niet geloven, vrienden die zich van mij lets aantrekken, vrienden die me niet bespotten of uitlachen, die zelfs voor mij zouden vechten, er is zelfs een bokser bij. Ze hebben me nu aan de slag gezien en ze aanvaarden me als een van de hunnen, we gaan steeds samen uit en hebben veel plezier, ik ontpop me tot een echte humorist, iedereen lacht om mijn moppen en streken. Stuk voor stuk zijn het kerels die met hun vuisten kunnen omgaan, maar nooit heb ik er een zelf horen of zien ruzie maken. Met meisjes heb ik nog geen ervaring gehad, hoe zou ik ook? Ik heb enorme complexen en ben veel te verlegen om een meisje aan te spreken, dansen durfde en kon ik niet. Mijn vrienden lachen er wel om, ze stoken meisjes op om mij te komen vragen voor een dans, ik lach mee, het kan me niet schelen als ze maar niet lachen met mijn gebreken. Ik durf niet met meisjes mee te gaan, want deze vragen altijd: 'Doe eens uw bril af."5 Avonds in bed huil ik daarom, ik ben ervan overtuigd dat ik nooit aan een meisje zal geraken door mijn verminkingen. Ik lijd ook onder de dagelijkse opmerkingen over mijn haar en bril. Als je een kroeg binnengaat waar het langharig werkschuw tuig zit, zoals de mensen dat noemen, of bij de provo's in die tijd, dan heb je nooit ruzie, maar pas op als je ergens heen gaat waar de zogezegde deftigen zitten.
21
Zo passeerde ik eens een kerk, net toen de mis afgelopen was en de kerkbezoekers buiten kwamen, ze zongen in koor: `Zie die daar eens, moet ge 20 frank hebben voor de coiffeur? De zon schijnt niet, zulle,' en meer van die Bingen die ik honderden keren hoorde. Ik wenste toen dat ik sterk genoeg zou zijn om hun allemaal terug de kerk in te slaan, om hun met hun neus op het kruis te kloppen, dan zouden ze misschien eens zien dat degene waar ze voor op hun knieen gaan zitten, veel langer haar had dan ik. Ik zou ook graag aan sport doen maar wat kan ik doen? Ik zwem goed, maar durf mijn bril niet af te doen, boksen kan ik niet, want ik kan geen vergunning krijgen: door mijn ongeval heb ik letsels die een bokser niet hebben mag. Ik voel me aangetrokken tot krachtsport, maar ik mag niet van mijn vader, hij is bang dat mij iets zal overkomen, zijn onrust is begrijpelijk natuurlijk, want van zodra ik buiten kom, overkomt me iets. Ik begin stilaan maar zeker deze wereld te haten, en zeker die flik die me in de prak reed. Als ik in de week van mijn werk kom, kruip ik mijn zolder op om wat te tureen en in de weekends ga ik met mijn vrienden weg, met hun hoef ik niet bang te zijn, alleen durf ik niet weg te gaan, want dan heb ik steeds ruzie Nadat ik afgedankt was op mijn eerste werk, ben ik bij een andere firma gaan werken, eveneens een elektriciteitsbedrijf, waar ik veel leerde, tot ik bij het leger moest. Bij het leger ben ik bij de Genie geweest, de eerste vijf dagen in Turnhout en de rest, dus een jaar, in Duitsland. In het begin had ik er ook enkele moeilijkheden door mijn bril, die op vechten uitdraaiden. Daardoor heb ik twee dagen cachot gekregen, en ook krijgsraad, waar ik 500 frank boete kreeg, de jongen gaf eerlijk toe dat hij het uitgelokt had. Verder ben ik niet gestraft geweest bij het leger, zelfs geen dag `ballen', wel had ik veel last van mijn complexen, mijn haar was kort en ik durfde mijn muts niet af te doen zolang het Licht brandde, onder het gezamelijk stortbad durfde ik mijn bril niet af te doen, ik heb er zelfs nog een foto van. Het moet dikwijls nogal een zicht geweest zijn, met mijn muts op in mijn onderbroek, nu moet ik er zelf om 1 achen. 22
Ik ben dat jaar praktisch niet uit geweest, hooguit eens in de kantine 'n pintje drinken of eens gaan wandelen in de velden rond de kazerne. Ik ondervind er ook dat ik een der besten ben in de sport, ik haal gemakkelijk mijn sportbrevet, de 16 km loop ik zonder veel moeite, ik doe mee aan zwemwedstrijden, een mars van 200 km in vier dagen enz. Ik geef me ook steeds op als vrijwilliger om op manoeuvres te gaan, met tenten de bergen of bossen in, bruggen bouwen, op de Rijn varen, dat waren de mooiste Bingen die bestonden voor mij. Het was een jaar tang vakantie voor me, alhoewel ik veel last had van mijn complexen en de schrik op wacht, zoals ik reeds eerder geschreven heb. Na het leger ga ik weer bij die elektricien werken, die erg tevreden is over me en voor wie ik eveneens graag werk, ik mag er volledig zelfstandig werken en moet hem telefoneren als ik iets niet aankan, meestal zit ik in scholen te werken. Ik verdien er echter weinig, ik doe het werk van een gediplomeerde, maar ik heb geen diploma en word er dus niet naar betaald. Ik zoek mijn oude vrienden weer op, maar er zijn er al gehuwd of ze hebben verkering, anderen zijn bij het leger. Ik word een goede vriend van de bokser Rudy, we hebben veel plezier samen, hij neemt me overal mee naar toe, worden er opmerkingen gemaakt over mijn brit of zo, dan wordt hun verzocht te zwijgen, doen ze dit niet dan wordt hun grote bek dichtgeslagen. Op de duur word ik overal met rust gelaten, zelfs als ik eens alleen ben Rudy is een man waar men het beste maar geen ruzie mee kan maken, het is echter niet moeilijk hem tot vriend te maken, je moet alleen niet op zijn tenen trappen, figuurlijk dan nog, want letterlijk kan hij veel meer verdragen dan op zijn tenen trappen. Het sterkste wat ik van hem gezien heb, was in de herberg `Kopenhagen' op de baan naar de zee. De kelner aldaar, een goede vriend van ons, was afgeranseld door vier man, wij kwamen er aan en zagen wat er gebeurd was. Rudy ging erop af, binnen de tien seconden 1 agen er drie tegen de vlakte, links, rechts, twee man neer, ongelofelijk maar waar, de vierde liep weg maar die had ik viug ingehaald. 23
Rudy was ook erg geliefd bij de meisjes, overal had hij liefjes, hij bracht er soms twee mee, die tweede voor mij dus, maar ik ben veel te verlegen door mijn complexen. Hij zegt me eens: `Maar ziet u dat niet, die of die is gek op u.' Ja, ik zag het ook wel, maar wat als ze vragen mijn bril af te doen? Wat moet ik mijn vriend zeggen, hij weet niet wat complexen zijn. Op de duur zoek ik uitvluchten om niet te hoeven uitgaan, maar Rudy komt me steeds zoeken om samen uit te gaan, nu eens met zijn Harley Davidson, dan weer met zijn sportwagen. Ik begon eraan te denken om op zee te gaan varen. Thuis had ik dikwijls ruzie met mijn ma, ze herinnert me er altijd aan dat ze veel gedaan heeft voor mij, aan mijn ziekbed gewaakt toen ik in het hospitaal lag, alle dagen op bezoek, enzomeer. Net of het mijn schuld was dat ik ziek werd, en het hospitaal was haar schuld, ze had me maar thuis moeten laten. Ik dacht dikwijls dat ik er beter in had kunnen blijven, ze hadden beter op de ziekenwagen kunnen wachten, toen die flik me in prutsen gereden had. Ik had reeds inlichtingen genomen om te gaan varen toen ik op een zaterdagavond toch eens alleen op stap was, ik ga de stad in naar een herberg waar ik gekend ben. Ik zit er al een hele tijd en ik merk er een mooi meisje op, die me al een paar malen aangekeken heeft. Ik kan niet dansen en er zomaar naar toe gaan en een gesprek aanknopen, durf ik ook niet. Als ze dan uiteindelijk opstapt, kijkt ze me weer aan als ze me voorbij komt. Ik ga naar mijn huis en ik loop me af te vragen waarom ze me aankijkt, zou ze verliefd zijn op mij? Nee, dat kan toch niet, en als het wel zo is en ze vraagt me mijn bril af te doen, wat dan? Waarom moet ik toch zo verminkt zijn, kende ik die rotflik maar die me dat gelapt heeft. In mijn bed lig ik er steeds maar aan te denken, ik slaap er bijna niet van, ik herinner me dat nog erg goed. Waarom heb ik haar niet aangesproken? Zou ze er morgen weer zitten? Als ze er weer zit spreek ik haar aan, mijn besluit staat vast, loop ik een blauwtje, dan ga ik daar niet meer heen, zo lig ik te woelen die nacht. 's Anderendaags ga ik terug en ze zit er, weer kijkt ze me aan, ik drink me enkele pinten moed in en stap erop af. Ik vraag haar of ze hier alleen is en of we niet eens ergens anders heen zouden
24
gaan. Ze antwoordt bevestigend en we gaan samen op stap, we bezoeken enkele herbergen, kussen elkaar en maken een afspraak voor de volgende week. Die week kan niet vlug genoeg voorbij zijn, maar ik heb angst, ik kan het niet geloven, ik ben gelukkig en ongelukkig tezelfdertijd. Ik heb een lief en nog een mooie ook, dat kan toch niet waar zijn, dat kan niet blijven Buren, als ze me vraagt mijn bril of te doen is het afgelopen. Ik denk erover niet naar die afspraak te gaan, maar ik ben benieuwd of zij er wel zal zijn. Uiteindelijk ga ik er toch naar toe en ze is er ook, weer gaan we samen uit en ik zeg haar dat ik naar zee ga. Ze begint te huilen, ik val bijna om van het verschieten, ik weet niet meer wat te doen, ze is dus toch echt verliefd op mij, ze vraagt niks van mijn bril, ze neemt me zoals ik ben. Van naar zee gaan was geen sprake meer natuurlijk, we bleven samen en na enkele weken gaan we samen naar bed. Na enkele maanden is ze zwanger, wij zijn blij, nu moeten we huwen en zullen we altijd samen zijn. Na ons huwelijk gaan we voorlopig bij mijn ouders inwonen, wat wel een grote vergissing is, want mijn moeder bemoeit zich met alles, het gaat zover dat ze in ons geldkoffertje gaat snuffelen en weet te zeggen hoeveel we dan of daar verteerd hebben. Bovendien kan mijn vrouw niks goed doen. Ze moet inderdaad nog veel leren. Maar het is toch normaal, dat een meisje van zeventien niet kan wat een vrouw van vijftig kan in de keuken. Het geeft alle dagen steeds meer wrijvingen. We zijn pas enkele weken gehuwd als mijn vrouw wordt afgedankt in het A.Z. omdat ze zwanger is. Normaal kan dat niet. als je tijdig een briefje brengt bij je werkgever waarop staat dat je zwanger bent. Maar uit onwetendheid heeft ze dit niet gedaan. Ik werk nog steeds bij die elektricien en zoek ander werk om meer te verdienen. Mijn vriend Rudy, die ruitenwasser is, helpt me bij zijn werkgever binnen tegen zeven frank per uur meer dan bij die elektricien. Ons zoontje wordt geboren en mijn moeder wil dat we hem naar een crèche in Evergem brengen. Zo kan mijn vrouw opnieuw gaan werken, zegt ze. We doen dit ook en moeten rond de 3000
25
frank per maand betalen. 's Zondags kunnen we op bezoek gaan. Mijn vrouw vindt werk bij dezelfde firma waar ik werk, 's avonds burelen kuisen. We besluiten ook alleen te gaan wonen, we zoeken een huffs en trekken erin. Veel hebben we niet, maar we zijn toch meer op ons gemak en onze eigen baas. In de weekends gaan we soms eens naar de cinema of een pintje drinken in een herberg in de Wondelgemstraat. Zo zijn we eens op stap tijdens de kermis aldaar. We staan aan de schenkbank en ik krijg plots een elleboogstoot in mijn rug van een kerel die naar het toilet gaat. Bij zijn terugkeer gebeurt dit opnieuw. Ik zie, dat ze met zijn vieren zijn en in mijn richting tekens maken en lachen. Ik zeg het tegen mijn vrouw en we besluiten weg te gaan. We zijn pas een twintigtal meters verder of ze komen ook buiten. Mijn vrouw is bang en begint te huilen en ik word stilletjesaan kwaad. We gaan een herberg binnen, zij ook. Na enkele minuten komt er een naar mij toe en grijpt naar mijn bril. Ik stomp hem weg en hij geeft me onmiddellijk een vuistslag in mijn gezicht, die niet hard aankomt doordat ik achteruit wijk. Mijn reflex is onmiddellijk terugslaan, ik heb echter een limonadeglas in mijn hand, dit glas breekt op zijn wang en in mijn hand, hij heeft een snee die hevig bloedt. Ik zie zijn drie vrienden ook naderen, ik sla met een stoel en vlucht weg met mijn vrouw. Dank zij de verwarring komen we thuis. De politie kwam er natuurlijk bij en men had me vlug te Brazen, want ik was reeds goed bekend op het politiebureel. Er moest maar ergens een vechtpartij gebeuren door een kerel met lang haar, donkere bril en snor of ik moest al komen voor confrontatie. Die vier kerels zongen allemaal hetzelfde liedje, zij hadden niks gedaan, ik had plots zonder reden met een glas geslagen. Die politiecommissaris gelooft er geen barst van, maar zit met hun verklaringen. Ik word ervoor veroordeeld tot zes maanden voorwaardelijk. Ze vallen me met vier man lastig en ik krijg nog straf op de koop toe. Wat moet ik doen, me laten slaan, mijn enige goede oog ook laten uitslaan? Mijn bril laten afnemen midden in het yolk? Laten ze me met rust laten, dan gebeurt er niks. Ik vind het onrechtvaardig van het gerecht, hun flikken mogen alles, zelfs een mens in de prak rijden.
26
Ik kom nog eens in een vechtpartij terecht, veel minder erg gelukkig, ik k an zelfs niet goed meer zeggen hoe het precies gekomen is, ik krijg er 2.000 frank boete voor. In de herberg waar we regelmatig eens heen gaan, kopen enkele kerels een motor, ik laat me overhalen en koop er ook een, een Harley Davidson voor 4.500 frank. Ze rijden altijd samen weg, naar zee of zo. We rijden tweemaal mee, een keer naar een bromfietskoers en een keer naar Terneuzen. Wij kunnen echter niet vaak meerijden, daar we op de zondag steeds op bezoek gaan bij ons zoontje, dat we zo graag bij ons zouden hebben en dat ziek geworden is, hij kost ons veel geld aan dokters en medicamenten. Ook die crèche zelf slaat voortdurend op, we hebben zelfs maanden gehad van 7.000 frank. Die motor is ook een tegenvaller, hij is 20 jaar oud en er is altijd iets mee, hij kost ons ook veel geld en we hebben reeds spijt dat we 'm ons aanschaften, na enkele maanden doen we hem weer weg. Bij de ruitenwassers is er geen werk genoeg meer voor alien en ik moet bij de elektriciteitscentrale te Langerbrugge gaan kuisen, W.C.'s en een machinezaal, alle dagen hetzelfde. Mijn uurloon vermindert ook, dat mag normaal niet, maar wat weet ik daarvan? Langzaam maar zeker raken we in geldnood. Mijn fiets, die ik nodig heb om te gaan werken, is totaal versleten, de versnelling slaat door, geld voor een nieuwe heb ik niet. Ik steel een fiets bij de Grand Bazar en maak van die twee 66n goede, ik steel ook een lederen vest dat bij de Amerikaanse stock buiten hangt. Op een werf ontvreemd ik ook een gootsteen en buizen, die ik in mijn huis plaats en waarmee ik de leidingen leg tot aan de voorkant van ons huis, de huisbaas betaalde dan de aansluiting op het stadswater. Ik ontvreemd ook nog eens een kapotte boormachine, die ik zelf herstel en gebruik om karweitjes op te knappen. Ik vertel mijn vriend Rudy eens over mijn geldzorgen en hij stelt me voor eens mee te gaan inbreken. Samen breken we een keer in op een schip, een Rijnaak zoals men dat noemt, een groot schip zonder motor. Hij ligt reeds lang langs een kale en
27
zal afgebroken worden, we stelen er een gasfornuis en een matras. Rudy zaagt er ook de twee sturen of om als versiering te dienen, ik krijg als aandeel ook een stuur, waar ik echter geen raad mee weet en dat ik weggeef. Samen met nog een derde persoon, waar Rudy mee in de gevangenis gezeten heeft, gaan we ook nog een keer op stap, we breken in een bureelgebouw in. Ik moet op wacht blijven staan in een tuin, ik sta me er te vervelen en ga aan de voordeur bellen, mijn vrienden schrikken zich bijna een aap en slaan me bijna de kop in. Er wordt daar in een brandvrije kast 190 frank buit gemaakt, en ook enkele stoelen voor in hun huis. We rijden met die derde man zijn wagen verder naar een reeds van na de oorlog leegstaand kasteeltje of beter gezegd: een onbewoond, maar nog gemeubeld. Daar worden een staande kiok en enkele kandelaars ontvreemd. Rudy verkoopt die kiok en ik krijg 1500 frank. Op een morgen word ik wakker en ik zie niks meer, ik had al enkele dagen tranen in de ogen, maar dacht dat het een verkoudheid was en het wel zou overgaan. Mijn vrouw gaat telefoneren voor een dokter, het duurt tot ver na de middag eer hij komt en hij kan dan nog niks doen ook. Hij stuurt ons naar het A.Z., waar ik reeds verzorgd ben voor mijn ogen. Daar halen ze er de wereldberoemde professor Francois bij en hij stelt vast dat het een virus is, ik moet er blijven en mijn vrouw gaat een pyjama halen. Het is ondertussen reeds avond geworden en ze kan dus niet gaan werken, we hadden zelfs niet aan ons werk gedacht. Als je met blindheid geconfronteerd wordt, is de rest van geen belang meer. De volgende dag mag ik reeds terug naar huis van de dokter, die ik goed kende van enkele jaren tevoren, ik moet enkel zalf in de ogen strijken en niet in de kou gaan. Mijn vrouw gaat 's avonds werken en legt de baas uit wat er gebeurd is, niks helpt, ze wordt afgedankt en ik later ook, omdat ik hem zeg dat hij een klootzak is. Mijn ogen genezen vlug en ik ga werken bij een elektricien, waar ik na drie weken weer opstap om op de haven te gaan werken tegen 17 frank per uur meer. Ik verdien er inderdaad een hoog loon, maar moet er meer stempelen dan werken. Voor een
28
dokwerker met een boek, dus een vaste man, is stempelen niks, hij heeft bijna even veel, maar voor mij, die er maar als losse man was, was dit niet het geval. Ook daar stap ik al vlug op en ga werken in de afbraak, waar ik net als iedereen de eindjes lood en koperdraad uit het steengruis haal en opspaar, anders gaat het toch de vrachtwagen op. Dat is zo'n beetje ons drinkgeld, de baas ziet dat wel, maar zegt er niet veel van, natuurlijk moet je niet beginnen met kabels uit te trekken en mee te nemen. Er verdwijnen soms ook wel grote hoeveelheden lood, 's avonds of in de weekends, waar de baas aangifte van doet. Ik ben op een keer op een bouw bezig met het binnenwerk uit te breken, zoals radiators, ramen en deuren, het koperdraad dat ik mee afruk, smijt ik op de koer. Op zaterdag denk ik daar plots aan en ik rij naar die werf. Ik leg de draad op een hoopje en brand de rubber eraf. Dat rookt nogal en een man die in de omgeving woont, ziet die rook en denkt dat er brand ontstaan is in dat lege huis, hij belt de brandweer op. Ik hoor ze komen en voor de deur stoppen, ik besef plots dat het voor mijn zaak is en ik ren naar boven, het dak op, en ik hou me er stil. Ik hoor de brandweermannen lachen en zeggen: 'Het is de eerste maal dat we een brand blussen met onze voeten.' Doordat ik dat verteld heb, is het later uitgekomen en word ik hiervoor gestraft, in mijn dossier wordt opgetekend Wrijwillige brandstichting.' Uitleg staat er daar niet bij, zodra iemand dat onder ogen krijgt, denkt hij aan iets ergs en zeker niet aan een hoopje draad. Nadat we alleen zijn gaan wonen, maken we een moeilijke periode door, we hebben veel ruzie omdat mijn vrouw baas wil zijn, dat is zo een beetje de gewoonte in haar familie, de vrouwen hebben het er voor het zeggen, bij mij pakt dit echter niet. Bovendien wordt ze ziekelijk jaloers, ik hoef maar in de richting van een vrouw te kijken of het is al ruzie. En verder is er ook nog het geldgebrek, wat ook wrijvingen meebrengt. We spartelen toch alles door en mijn vrouw vindt weer werk en raakt ook opnieuw zwanger. Af en toe gaan we nog eens naar die herberg waar die motorclub 'De Wilde Engelen' genaamd, gelegen is, er zijn er niet veel
29
meer van de oorspronkelijke motorrijders over, het zijn meestal jonge gastjes met een bromfiets, het zijn deze gastjes die een herberg kapotslaan in Oostakker. De politie rolt deze bende op en verplicht de herbergier de herberg over te doen of zijn kinderen, die erg verwaarloosd werden, worden hem afgenomen. De herberg kan dus overgenomen worden en mijn vrouw en ik zien er een oplossing in voor onze problemen, ik kan gaan werken, zij doet de herberg en zodra ons tweede kindje geboren wordt, halen we onze oudste ook naar huis, zo sparen we die creche uit en zijn we alien samen. We sluiten een lening of en mijn vrouw gaat om een handelsregister, we vertellen mijn ouders wat we van plan zijn en mijn moeder begint ruzie te maken, ze zegt: `Als jullie een herberg openen, moeten jullie hier niet meer komen,' iets wat we dan ook niet meer doen. Twee weken voordat we de herberg openen zit ik op mijn werk in een instorting, ik loop een bajonetbreuk op aan mijn linker pols en enkele schrammen in het gezicht. Ik ben dus niet in staat tot werken en dat valt nogal goed mee, nu heb ik volop de tijd om de erg vervuilde herberg op te knappen. We dopen onze herberg 'The Beatle,' omdat ik zo bekend sta in het Gentse. We trekken erg veel yolk, het is een echte meevaller, we verdienen goed en nu is het enkel wachten op ons tweede kindje om alle vier samen gelukkig te zijn. Maar het komt zover niet, de politie die zich bezighield met die 'Wilde Engelen' blijft die kereltjes ondervragen en het steentje is aan het rollen. Om zichzelf wat schoon te praten, verklikken ze anderen, zo wist er een van hun van mijn 'brandstichting' en dat ik koperdraad verkocht had bij een handelaar. De politie komt en na een huiszoeking en ondervraging moet ik bekennen dat ik me schuldig gemaakt heb aan diefstal van een fiets, een lederen vest, een boormachine, een gootsteen, lood en koperdraad. Ik word natuurlijk verdacht van grotere hoeveelheden lood en koper die op mijn werk verdwenen, ik word dan later gestraft en dit wordt geformuleerd als loondiefstal', maar zover zijn we nog niet. Over de drie diefstallen met Rudy zwijg ik. De politie ziet in welke toestand we leven, mijn vrouw zeven
30
maanden zwanger, ik gebroken pols, pas een zaak geopend en een lening die betaald moet worden, het zijn in feite allemaal kleine diefstallen, het is de eerste maal dat ik gestraft word, op die vechtpartijen na, en ik heb me momenteel herpakt. De chef van de onderzoekers, chef De Ekster, zegt me: 'Ik zal doen wat ik kan dat men u niet aanhoudt, zo kunt u vrij voorkomen, wat veel scheelt, en kunt u misschien probatie krijgen'. Ik moet mee naar het gerechtsgebouw en hij kan het inderdaad voor elkaar brengen dat ik naar huis mag, ik moet nog wel voor ondervraging naar het bureel komen. Na enkele dagen neemt die chef verlof. Tijdens zijn verlof word ik door anderen ondervraagd en word ik aangehouden en in de gevangenis gestopt op bevel van de procureur. De man die het onderzoek in handen had, die wist wie en wat ik was, wilde me helpen, nee het mocht niet zijn, het gerecht wist beter. Die chef komt terug van verlof en had net dienst op het paleis toen ik naar de raadkamer moest om mijn aanhouding te bevestigen. Die brave man zag me en hij was sprakeloos, het pakte hem, ik zal zijn gezicht nooit vergeten. Hij zei me nog: 'Nu je er inzit kan ik niets meer doen.' Deze man is ondertussen reeds overleden, spijtig genoeg, want zo zijn er bij de politie veel te kort. Ik kom dus voor de raadkamer, waar ik de rechter smeek me in voorlopige vrijheid te laten om NJ mijn zwangere vrouw te zijn. Hij bevestigt de aanhouding echter met de woorden: 'Ik moet dat allemaal niet weten, al die kerels met dat tang haar, geen ene die deugt.' Hij is zeker 70 jaar oud, 50 jaar ouder dan ik, wat kan zo een vent nu meegaan met zijn tijd? 1k zal er later wel in voorlopige vrijheid zien gaan die voor miljoenenzaken zitten, zoals een Baudrin, die rustig op vakantie gaat in afwachting van zijn proces. Mijn vrouw komt me dagelijks bezoeken, maar ze heeft het erg lastig, ze loopt op haar laatste en de kermis staat voor de deur, iets waar we zo naar verlangd handen, omdat we met de winst van die dagen onze lening zouden kunnen hebben betalen. Ook ik heb het er te kwaad mee in de gevangenis, het is nog niet genoeg dat je al die poblemen hebt waar je dag en nacht aan denkt, maar de gevangenis zelf is ook nog een pesterij. Ik zit op
31
3
een trio, een cel van 4 bij 2 meter ongeveer, waar bedden, tafel, stoelen, enz. staan, je kan je er nauwelijks keren, een venstertje waar nauwelijks lucht doorkomt, je moet je behoeften in kleine, ijzeren, als de pest stinkende potjes doen, iedere keer dat ze open gaan zit je in de stank, je mag overdag niet op je bed zitten, je mag dit niet en dat niet. Kom je een bewaker tegen, moet je salueren als een soldaat. Bezoek achter een vingerdik glas, je moet zitten roepen om elkaar te verstaan, brieven worden gelezen enzomeer, enzomeer. Ik kom van het bezoek en de verpleger ziet me, een echte smeerlap van een man, hij grijpt een schaar en zet die in mijn haar, alles eraf, ik durf bijna niet meer naar mijn vrouw de dag erna, ik zie er enorm van af. Waarom is dat toch nodig? Al die smeerlapperij zal ik nooit meer vergeten. Om op bezoek te gaan of bij de directeur te komen moet je een `mooi' kostuum aandoen, het is uit zo'n heel dikke stof, of het nu zomer of winter is, je zweet je er een beroerte in. Heb je geen geld dan ben je een sukkelaar, want dan moet je eten wat je krijgt, dat is 's morgens droog brood, 's middags gekooksel en 's avonds brood met vier schijfjes salami of iets in die zin, om te drinken is er gekookt water of koffie die niet te drinken is. Over de gevangenis kun je blijven vertellen, want de ene rotstreek en pesterij volgt de andere op. Mijn vriend Rudy en die derde persoon met wie ik diefstallen pleegde, worden ook aangehouden, door die wilde engeltjes komen ze ook op zijn spoor. Hij (Rudy) denkt dat ik hem verklikte en spreekt niet meer tegen me, ik vind het ellendig, want hij was als een broer voor mij. Het duurt zelfs jaren eer we weer tegen elkaar spreken, pas als ik later in de ellende zit, schrijft hij me, wat bewijst wat voor een reuzekerel hij is, in nood leert men zijn vrienden kennen zegt men, maar dat is meer dan waar. Elke maand opnieuw moet je de raadkamer passeren, elke maand hopen we dat ik zal vrijkomen, maar iedere keer is het een bevestiging. Mijn vrouw bevalt dan van ons dochtertje. Ze probeert nog de herberg te houden, maar het gaat niet als vrouw alleen. Ze zoekt een huisje en trekt erin met onze beide kindjes, ze trekt steun van de openbare onderstand en kan natuurlijk onze lening niet betalen. 32
Mijn ouders en wij hebben ook vrede gesloten en ook zij helpen ons in onze ellende. We hebben het lastig, maar houden toch de moed erin omdat we ervan overtuigd zijn dat ik nu wel vlug vrij zal zijn, iedereen zegt het trouwens, het zal voorkomen, en dan vrij. 1k spreek er mijn advocaat over en hij zegt me rechtuit wat er gebeuren gaat: `Normaal voor zulke feiten is de eerste keer drie maanden en enkele maanden voorwaardelijk, maar u mag op het dubbele rekenen, want men gaat er een groot proces van maken, alles samen op dezelfde dag, met de Wilde Engelen.' Pas na zeven maanden komt het proces en in plaats van zes maanden krijg ik twee jaar, waarvan een voorwaardelijk, ik heb nog zes maanden van die vechtpartij staan die erbij komen, dat is dus 18 maanden zitten. Ik word er bijna gek van, ik kan er niet over uit, ze vallen me met vier man aan en ik moet zes maanden kot does, er rijdt me een rotflik in prutsen en er komt niks van, ik steel een fiets en nog wat van die prullen en krijg twee jaar. In de krant staat er: `Zware straffen voor bende Wilde Engelen.' Wat heb ik met die kloefkappers te zien? Mijn advocaat tracht me te kalmeren, hij zegt: `U zit bijna de helft, dus al te lang in feite, want u hoeft maar een derde te zitten, u bent primair.' Oke, laten ze me dan bij mijn vrouw laten. Maar zover zijn we nog niet, eerst nog een heleboel cinema verkopen, eerst de kleine commissie passeren, ben je erdoor, dan ga je naar de grote, dan moeten hun besluiten naar Brussel, het duurt nog zolang dat ik 15 van de 18 maanden zit. Na mijn proces moet ik zelfs nog naar Hoogstraten, het was te gemakkelijk voor mijn vrouw me in Gent te laten zitten. Gelukkig brengen mijn ouders haar en komt ze om de 14 dagen op bezoek voor een uurtje. De derde man met wie ik gestraft ben, die twee jaar effectief kreeg en reeds voor de tweede maal vast zat, komt een maand na mij vrij. Rudy doet nog bijna een jaar !anger omdat hij nog straffen had. Ik ben razend op dat rotgerecht, maar kom, ik ben terug bij mijn vrouw en kindjes en vind direct werk bij een firma die bedrijfsvloeren legt. Ik rij er met een heftruck en bulldozer, ik heb soms dagen dat ik 15 uren maak, ik verdien veel geld en
33
ook mijn vrouw begint te werken, zodra de kindjes oud genoeg zijn voor de kleurterschool. Op korte tijd zijn onze schulden afbetaald en kopen we ons alles waar we zin in hebben: een T.V., een naaimachine, enzomeer. We leven erg gelukkig, als ik 's avonds van mijn werk kom, komen de kindjes me tegemoet gelopen, dat is het mooiste wat er op aarde is, uw kindjes zien opgroeien, ik speel met hun, rol ermee over de vloer, ik kan niet in de zetel zitten lezen, want ze komen me eruit trekken om te spelen, met hun beleef ik in feite wat ik tekort had in mijn prille jeugd. We gaan praktisch nooit weg, enkel eens naar mijn ouders, of die van mijn vrouw. Maar het is weer te mooi om te blijven duren. Met mijn moeder had ik bijna ruzie vanaf het moment dat ik vrij was, ze duwde me namelijk een rekening onder de neus, hoeveel ik gekost had aan benzine om me te komen bezoeken. Ik heb toen op mijn tanden gebeten voor de rust, maar het wordt steeds erger. Mijn oom, die melkboer is, zet voor mijn broer en ons elke dinsdag de melk, boter, enz. af bij mijn ouders, ik vroeg steeds hoeveel onze schuld was, maar meestal werd ons dat kwijtgescholden. We komen op 'n keer een vriendin van mijn moeder tegen en deze zegt: 'U hebt toch geluk dat ge uw ma hebt he, ze doet zoveel voor u, de melk betalen en zo.' Ik ben razend, ik werk me bijna krom, verdien veel geld, maar heb geluk dat zij mijn melk betaalt! Zo volgen er nog enkele wrijvingen, bijvoorbeeld op oudejaarsavond. De hele familie is uitgenodigd, mijn vader verlangde dit omdat ik zo weer onder de familie zou komen, want het is zo dat ik niet meer naar mijn familie durfde te gaan omdat ik in de bak gezeten had. Het toeval wil nu dat ik op een werf zit die af moet zijn, mijn werkgever vraagt me of ik wil overwerken, samen met hemzelf en de meestergast, de overige werknemers waren al weg. Ik ga akkoord omdat ik het hem verschuldigd ben, vind ik, hij heeft me tenslotte aanvaard en hij wist dat ik uit de bak kwam. We werken tot negen uur, de baas is enorm tevreden en geeft ons in zijn huis elk een whisky en brengt me tot bij mijn ouders voor de deur. Mijn moeder begint direct te schelden en ze zegt dat ik ben
34
blijven *hangen' en of ik niet beschaamd hen dat ik met een jeansbroek naar daar durf te komen. Ik laat haar schelden, maar ben toch geprikkeld. Na enige tijd zeg ik langs mijn neus weg dat ik het toch niet al te lang ga trekken, want dat ik moe ben. Opnieuw begint ze te roepen: dat ik afgesproken heb met de een of andere om nog eens Lilt te gaan, dat ik alleen naar daar kom om te eten. Mijn vrouw bemoeit er zich mee, mijn schoonzuster ook, het wordt een familietwist en ik stap op. Dat werkt enorm op mij, want ik hou niet van ruzie, maar ja, als het niet gaat, gaat het niet. We gaan praktisch nooit weg, wel komen er soms enkele vrienden op bezoek, een zekere Jef, die ook in die zaak van de Wilde Engelen betrokken was, maar enkel een verwittiging gekregen had van de jeugdrechter, en verder ook Guido die ik had leren kennen in de gevangenis. Als ze op bezoek zijn, worth er T.V. gekeken, monopoly gespeeld of wat gepraat. We leven erg gelukkig, we komen goed overeen, we hebben niks tekort en we kopen zelfs een wagen, een Simca 1000. Zo kunnen we nog eens een tegenbezoek afleggen of eens naar zee rijden met onze kindjes.
35
2 Het was allemaal te mooi om te blijven duren, ik had me al afgevraagd of de tegenslagen voor mij nu voorgoed zouden wegblijven, maar nee, zo was het helemaal niet. Ik begon pijn aan mijn hart te krijgen, dezelfde symptomen als hartinfarct, pijn die soms tot in mijn linkerhand liep, ik had soms aanvallen dat ik lag te kruipen van de pijn en dat het schuim op mijn mond stond. Ik was niet zonder reden een zwartkijker geworden en ik dacht natuurlijk dat het ver met mij gedaan was, ik kreeg doodsangst. Ik hoefde maar te horen zeggen: die of die is gestorven aan 'n hartinfarct en ik stond te beven op mijn benen. Van een dokter wilde ik niet weten, ik heb er zelfs nog ruzie over gehad met mijn vrouw, maar het bleef nee, geen dokter, dat was toch geld in het water vond ik, kijk maar naar mijn moeder. Daarbij kwam ook nog mijn angst voor dokters zelf natuurlijk. Door aan mijn ma te denken, zag ik ook de armoe die we gekend hadden weer voor mijn ogen, ik dacht: als ik eens niet meer kan werken of zelfs sterf, zullen mijn kinderen ook armoe hebben. Ik tref zelfs maatregelen voor als ik er niet meer zou zijn, zeg mijn vrouw dat ze dat en dit moet doen als er iets gebeuren mocht met me, door mijn angst en zwartkijkerij bezorgde ik ook mijn vrouw de daver op het lijf. Ik blijf hard werken en begin te sparen, ik ontzeg me alles, koop geen kleren meer. Gewoontegetrouw spreek ik met nuemand over mijn problemen, op mijn werk was ik een moppentapper en mensenfopper, maar die streken blijven achterwege, ik word zelfs erg prikkelbaar, wat ruzie meebrengt op sommige werven. Het komt ook 'n keer tot een vechtpartij met een werkmakker, een vent van 1,89 m, die ik met een slag neersla. Ik vertel dit niet omdat ik dat tof vind of er fier over ben, maar wel om aan te tonen dat als ik sla het raak is en nog goed ook, en wel omdat er later een oude, magere winkelier tegen me getuigt dat ik hem geslagen heb. Die zwarte gedachten laten je niet los, het blijft in je hoofd dolen, dag en nacht. Ik had voor mijn vriend Jef borg gestaan
36
voor een lening waar hij een wagen mee aangekocht had. Hij betaalt enkele maanden, maar plots zit hij liever hele dagen in 't café dan te gaan werken, na een tijdje krijg ik de lening voorgeschoteld. Ik raak geweldig in paniek, ik spaar wat ik kan en nu moet ik betalen voor een luiaard die van mijn goedheid misbruik maakt. Ik neem hem eens goed onder handen, maar het heeft weinig zin, hij heeft geen geld en werkt niet meer, hij blijft wel met die wagen rondtoeren en leeft op kosten van een liefje. Op een morgen sta ik om Brie uur op en zoek waar zijn auto staat, ik giet een kilo suiker in zijn benzine. Als hij niet betaalt voor zijn wagen, moet hij er ook maar niet meer mee rijden, vind ik. Mijn vriend Guido stelt me op 'n keer voor een diefstal te plegen op een oud werk van hem, we kunnen er zo binnenwandelen, zegt hij en er ligt vast en zeker geld. Ik laat me overhalen en inderdaad komen we zonder ook maar een deur te forceren tot in de kantine, waar we een la openbreken en elk 7.500 frank buit vinden. Ik stop dit geld bij mijn spaargeld en sla aan het nadenken over dat gemakkelijk en vlug verdiende geld. Dit was een oplossing om vlug wat geld te hebben, als er dan lets mis ging met me, hadden we toch nog dat spaargeld. Mijn vriend Guido verteert zijn deel onmiddellijk aan alles en nog wat en enkele dagen later zit hij weer zonder geld. Opnieuw komt hij met voorstellen voor de dag en hij hoeft al niet teveel meer aan te dringen om me mee te krijgen. Ook Jef wordt erbij gehaald en met ons drieen komen we overeen om in winkels binnen te lopen, de schuif waar geld in ligt of de registratiekast te nemen en ermee vandoor te gaan. We zoeken winkels uit waar men gemakkelijk achter de toog kan komen en waar de winkelier lang wegblijft. Zo bestelen we een twaalftal winkels, de bedragen schommelen van enkele honderden tot 7000 a 8000 frank. Jef, die op deze manier zijn lening verder afbetaalt, zit op een avond bij me en we trekken er eens met ons tweeen op uit. We belanden te Gentbrugge waar we een geschikte winkel ontdekken, ik plaats mijn wagen om de hoek en ik hou de winkeldeur open, terwijl Jef de geldla steelt. We lopen naar mijn wagen. Jef zit er net in en ik ben juist bij mijn auto als de winkelier ook om
37
de hoek komt gelopen, hij blijft op een twintigtal meter staan. 1k dacht al dat we tegen de lamp gelopen waren, dat hij mijn nummerplaat zou opnemen, of zo. Maar niks ervan, hij begint te roepen en zegt plots tot mij: `131ijf staan, he, ik ga de politie bellen.' Ik kon mijn oren bijna niet geloven en zodra hij weer om de hoek was, reed ik natuurlijk weg. Na deze gebeurtenis zeg ik tegen Guido dat ik ermee stop, want dat het te gevaarlijk is en bovendien bijna niks opbrengt, maar Guido blijft voorstellen doen en hij laat je niet met rust tot hij zijn zin krijgt. Hij zit steeds zonder geld, want zodra hij er heeft, koopt hij zich fototoestellen, camera's en vele dingen meer, die hij dan de week erna weg doet voor iets anders of voor duurdere. Mijn vrouw, die niets van hem moet hebben, vraagt me hem de deur te wijzen, iets wat ik spijtig genoeg niet doe, want ergens hou ik wel van hem, we hebben samen in de bak gezeten, elkaars problemen helpen dragen, elkaar geholpen zoveel we konden, want we hadden het er alletwee lastig gehad. Als je dan vrij komt, voel je je aangetrokken tot elkaar, je zal steeds mensen opzoeken die je in de gevangenis gekend hebt, want je begrijpt elkaar en hebt elkaar niks te verwijten. Door andere mensen word je nogal vlug met de nek aangekeken, als ze merken dat je gezeten hebt. Guido, die op de haven werkt, vertelt me op 'n keer dat waar op zijn werk de stempelgelden uitbetaald worden, het geld in een la ligt naast de bediende, dat het gemakkelijk zou zijn weg te halen, maar dat hij het zelf niet kan doen, omdat hij te bekend is bij die bediende. Ik merk daarbij op dat het op mijn syndicaat net eender is. Guido is er als de pinken bij en stelt voor, ik zijn en hij mijn syndicaat te doen. Er wordt wekenlang over gepraat, met tafels en stoelen worden zelfs bij hem thuis die kantoren nagebootst, maar we geraken het er niet over eens, want ik ben van mening dat het niet te doen is, omdat er bijna altijd yolk aanwezig is. Dan komt Guido met een ander voorstel, op een van zijn vorige werken, waar de burelen langs de ene zijde van de straat liggen en de fabriek aan de andere kant, steekt op vrijdag enkele
38
minuten voor 12 uur een vrouw de straat over om de lonen te gaan betalen, ze heeft soms een half miljoen bij zich. We zouden er met de bromfiets van Guido naar toe rijden, ik moest eraf springen en die vrouw haar koffertje afpakken. Ik laat me overhalen en op een vrijdag rijden we erheen en inderdaad, juist voor 12 uur steekt een vrouw over. Guido rijdt er naar toe en als ik ervoor kom durf ik niet. Guido is gloeiend kwaad, hij maakt me uit voor 'broekschijter' enzomeer. In de winter moest ik soms stempelen door de weersomstandigheden en tijdens een van deze periodes was ik in de week eens naar Guido gereden, want daar viel steeds wat te beleven, je kon er gemakkelijk een tiental mensen aantreffen of hij was aan het filmen of met zijn wapens bezig, want hij was een geweldige wapenmaniak. Zo had hij een alarmpistool gekocht, waar hij de hele tijd mee lag te vuren. Als zijn knalpatronen op waren, vroeg hij aan mij er te gaan halen bij een wapenhandelaar waar hij ruzie mee had. Toen ik die week dus bij Guido op bezoek was, begon hij opnieuw over mijn syndicaat en vroeg of we dat niet zouden kunnen doen. Weer werd erover gediscuteerd, maar we werden het niet eens, daar ik van mening was dat het niet zou lukken doordat er steeds een gaande en een komende was. Op de vrijdag van die week ga ik, zoals gewoonlijk als ik thuis ben, mijn vrouw om twee uur van haar werk halen, we rijden naar huis en zijn van plan boodschappen te doen. Er wordt gebeld en ik doe open, het is Guido met een soort overall aan voor op de motor die hem veel te groot is en aan armen en benen opgerold is, alsook een soort gebreide muts waar heel zijn kop inzit zodat enkel zijn ogen zichtbaar zijn, zijn bromfiets staat voor de deur in de goot. Ik vraag: `Wat is dat met u?' `Wel,' zegt hij, `ik heb geld nodig en ga uw syndicaat proberen.' Ik zeg: 'Maar bent u op uwe kop gevallen, ge gaat een overval doen en komt met zo'n opvallende kledij naar hier, en er woont een agent hier rechtover, die ziet wie hier aanbelt, wat komt u hier doen?' `Wel,' zegt hij, `ik heb een tas nodig om dat geld in te stoppen.' Hij toont me ook zijn alarmpistool, om het geld mee te eisen, zegt hij. Ik antwoord hem nog dat die bediende veel schrik
39
zal hebben voor dat speelgoed. Ik vraag mijn vrouw hem vlug een tas te geven, zodat hij hier vlug uit huffs is, hij rijdt dan ook weg, het moet zowat rond half drie geweest zijn en het kantoor gaat pas open om drie uur, tot halfzes. Wij zelf doen onze boodschappen en rond halfvijf beslissen we om mijn stempelgeld te gaan, zo zijn we rond vijf uur aan de school van onze kinderen om hun of te halen. We lachen nog onderweg en zeggen: 'Guido zou er eens met dat geld vandoor moeten zijn, dan §taan we daar voor niks en mogen we op onze kin kloppen deze week.' We komen aan in de straat waar het kantoor gelegen is en zien Guido er heen en weer rijden, we plaatsen onze wagen om de hoek en gaan het kantoor binnen, we zeggen nog tegen elkaar: 'Die rijdt hier nu al twee uur rond, het valt niet op.' Er staan een tweetal mensen voor ons en tegen dat we betaald zijn, ook al enkele achter ons. We gaan naar onze wagen toe en Guido komt naar ons toe gereden en zegt dat er de hele tijd yolk binnen is, iets wat ik op voorhand gezegd had trouwens. Hij vraagt me of er nog veel geld ligt, ik zeg dat ik er niet op gelet heb, maar dat er nog is daar men nog uitbetaalt. Hij vertelt ons ook dat iemand van zijn werk die daar eveneens om zijn geld gegaan is, hem er gezien en gesproken heeft. Ik zeg: 'Maar Guido, waar zijn uw gedachten? Iemand die u kent heeft u in deze opvallende kledij gezien en nog gaat u dat proberen?' Het kon geen kwaad, zei hij, want die man was een domkop die dat deze avond al vergeten zou zijn. Hij vraagt me ook om hem te helpen door aan de deur te blijven staan, zoals we bij die winkels deden. Dit bewijst toch zeer duidelijk dat we niet afgesproken waren dit samen te doen. Ik zeg: 'Maar Guido, hoe kan ik nu aan die deur gaan staan, ik kom net buiten en ben hier bekend als slecht geld, er woont hier familie van me in de buurt, toen ik nog jong was ging ik dikwijls mee met mijn oom op melkronde in deze straat, en daarbij, wat moet ik doen als er iemand binnen wil gaan, zeggen "Nee, een ogenblikje, mijn vriend is bezig het geld te stelen?" ' `Vraag de weg of zo,' zegt hij. `Hoe kan ik hier nu de weg vragen, Guido, in mijn eigen
40
buurt?' Zo staan we daar zeker een kwartier te discuteren tot hij zegt: 'Ik ga nog eens zien of er veel yolk binnen staat.' Ik laat mijn vrouw in de wagen en vraag haar kleingeld voor een T.V.-blad, ik ga naar de krantenwinkel op de hoek, kijk nog eens in de straat en zie dat Guido zijn bromfiets tegen een muur plaatst, hij wenkt me en komt naderbij gelopen, hij zegt: 'Er staat maar ene vent meer binnen.' Weer vraagt hij me aan de deur te staan en weer tracht ik hem ervan of te brengen, maar Guido kan je niet meer ompraten als hij iets van plan is. De laatste man komt buiten en Guido loopt naar het kantoor, ik stap de krantenwinkel binnen. Nog terwiji ik er binnen ben, hoor ik hem van het voetpad rijden en de brug over vluchten. Nadat ik bediend ben, stap ik naar buiten en kijk in de straat. De bediende staat op de stoep met een bebloed gezicht. Ik raakte in paniek, want ik had hier een hele tijd staan praten met Guido, ik loop naar mijn wagen en vertel het aan mijn vrouw. Nadat we onze kinderen waren gaan halen, zijn we naar Guido zijn huis gereden, maar hij was er al niet meer, hij was naar de dokter gereden, zodat hij in de wachtzaal zat rond dat uur en dus een alibi had. 's Avonds rijden we er nog eens been en hij vertelt me wat er gebeurd was. Die man had van schrik hem aangevallen, hij had geslagen met dat pistooltje, er was zelfs een knalpatroon uitgevlogen en hij had daarom alles weggeworpen, overall, pistool, patronen en muts. Hij wilde me de helft van het gestolen geld geven, maar ik weigerde dit. Ik aanvaardde wel 6000 frank, die hij me schuldig was. Als we afgesproken hadden die overal samen te doen, zou ik zeker mijn vrouw niet meegenomen hebben, want van wat voor nut zou zij voor ons zijn en ik zou er zeker niet eerst naar binnen gegaan zijn om me er goed te laten opmerken. Guido vroeg me ter plaatste hem te helpen, dus nog een bewijs dat hij het alleen gepland had en ik zou ook niet naar zijn huis gereden zijn, als ik wist dat hij naar de dokter was. Na dit gebeuren sprak hij niet meer van overvallen plegen, wel bleef hij aandringen om diefstallen te plegen in fabrieken waar hij vroeger werkte of waar hij reeds eerder ingebroken had. Ik laat me opnieuw verleiden door het gemakkelijk verdiende
41
geld en doe mee, we doen in totaal een tiental inbraken, o.a. ook op een van mijn werk afhangende fabriek. Steeds gaan we pas ergens binnen als we zeker zijn dat het niet bewoond of bewaakt is. Op sommige plaatsen stuiten we op brandkasten, als er snijbranders aanwezig zijn, brandt Guido ze open, is er niks aanwezig, dan kappen we ze samen open met een Kamer en beitel. We vinden eenmaal 120.000 frank, maar meestal is het bitter weinig, sours 200 frank, dan weer 4000 fr. Het geld dat ik ontvreemd, spaar ik op bij mijn eigen spaargeld. Guido verteert zijn deel direct en zit de dag erna weer zonder geld, bovendien beginnen ze te staken op de haven en worden ze niet betaald door de vakbond, dus hij zit zonder inkomen. Bij deze diefstallen wordt ook een derde man betrokken, een familielid van Guido, maar deze zal er nooit voor gestraft worden, daar we hem erbuiten kunnen laten. Ik kan dit nu wel vertellen, omdat het toch al verjaard is, ik doe dit enkel om aan te tonen hoe klein de buit eigenlijk is, die ik bij elkaar gestolen heb. Op een zondag vroeg Guido me eens hem naar zijn ex-vrouw te brengen om er een oud T.V.-toestel te halen, maar ze was niet thuis en Guido vroeg om eens een pint te gaan drinken. Ik ga akkoord, maar voor niet te lang, want ik moet met mijn vrouw weg. In een herberg papt hij aan met een jong meisje en vraagt of we niet met ons gedrieen eens elders om een pint zouden gaan. We rijden door een voor hem bekende streek en hij vraagt op een bepaald moment of te slaan. We belanden op een zijweg midden in de struiken, hij vraagt te stoppen om te wateren. Bij zijn terugkeer opent hij de achterdeur, sleurt het meisje uit de wagen en verdwijnt ermee in de struiken. Ik zat eerst versteend, maar loop hem direct achterna, het meisje roept en worstelt met hem zo goed ze kan, ik pak Guido vast en zeg tegen het meisje naar mijn auto terug te keren, ik vraag Guido of hij gek geworden is en praat het uit zijn hoofd. Nog een geluk, want dat meisje kende me als 'Freddy den Beatle,' het zou dus niet moeilijk geweest zijn me te achterhalen, had ik hem zijn gang laten gaan en had het meisje achteraf 'n klacht ingediend. Ik breng Guido naar huis, waar hij van woede zijn bijzit af-
42
troeft met de halsband van zijn hond. Mijn vrouw, die gras in de auto ziet, vraagt natuurlijk uitleg, ik vertel haar alles en het is bij deze gelegenheid dat ze me vraagt hem te laten vallen, zoals ik reeds eerder verteld heb. Ik werk nog steeds even hard en de pijn aan mijn hart wordt ook steeds erger, ik lig er 's nachts soms wakker van. Dit hou je niet vol, als je hard werkt moet je ook je rust hebben. Ik spreek eens een buur aan die een hartinfarct gehad heeft en inderdaad, de symptomen zijn bijna hetzelfde. Hij verwijst me naar een dokter, waar ik dan uiteindelijk been ga, want ik ben aan het einde van mijn krachten, ik leef nu zo al maanden lang met pijn en angst, plus ook de spanning die de diefstallen meebrengen en schrik dat het zal uitkomen. Ik onderga een grondig onderzoek en men komt tot het besluit dat ik rheuma heb aan mijn borst doordat ik steeds in de tocht zit op mijn heftruck. De dokter zegt: 'Het is pijnlijk, maar je kunt er 100 jaar mee worden." 1k moet me verzorgen en het betert. Nu zat ik daar met mijn zwartkijkerij en angst om naar een dokter te gaan, maandenlang in angst geleefd, me alles ontzegd en diefstallen gepleegd. Guido komt me opnieuw opzoeken om te vragen een diefstal te doen, ik heb geen zin meer nog verder te gaan, maar Guido blijft aandringen omdat hij zonder geld zit en bovendien zegt hij dat hij dan verder zal gaan met iemand anders. Ik ben bang dat het zal uitkomen, want als hij zich laat pakken door zijn onvoorzichtigheid, komt het een en het ander aan het licht en bovendien is het voor de politie niet moeilijk om te weten te komen met wie je bevriend bent. Ik ga uiteindelijk mee en we breken in in een kantoor waar hij 200 frank vindt, dit is natuurlijk niet genoeg, dus wordt uitgekeken naar nog iets. Nog terwijl we aan het uitkijken zijn, worden we opgepikt door een politiepatrouille, we worden op de rooster gelegd, maar we ontkennen natuurlijk alles, want een bewijs heeft men niet. We worden toch aangehouden op vermoedens, men kan ons vijf dagen vasthouden en als men geen bewijs gevonden heeft tegen ons, dan moet men ons loslaten. Wij zwijgen als vermoord, we zouden ook gek zijn het zelf te gaan vertellen. De vierde dag gaat de politie naar mijn huis om nog maar
43
eens een huiszoeking te doen en mijn vrouw te ondervragen, ze dreigen haar ook op te pakken en haar kinderen af te nemen. Ze had ook maanden in angst en spanning geleefd en slaat door, ze pakt ons geld, rond de 200.000 frank, en gooit het op tafel, ze bekent alles wat ze weet, ze zegt: la, Freddy heeft diefstallen gepleegd, maar het was Guido die altijd om hem kwam, hij liet hem niet met rust. Die overval heeft hij trouwens ook gedaan, alhoewel mijn man het hem zo trachtte af te raden.' Mijn vrouw bekent alles in een shocktoestand, dus niet tot liegen in staat. De politie komt me halen uit de gevangenis en zegt dat het liedje uit is. Ik ben van mening van niet, daar ik nog niet gezongen heb. Ze leggen de bewijzen op tafel en ik kan niet anders dan bekennen. Alles wat ik zeg klopt met wat mijn vrouw gezegd heeft. Ze laten me even mijn vrouw zien en ik herken haar bijna niet, ze is net een wilde. Guido, die een erg lepe kerel is, begint te draaien en te keren, de ene dag is het zo en de andere dag weer zo. Al ons geld wordt in beslag genomen, ook ons eigen geld, ook mijn invaliditeitsuitkering, die op de bank staat, plus mijn praktisch nieuwe wagen. Men mag wel aannemen voor minstens 250.000 frank alles samen, en dit voor misschien 100.000 frank die ik gestolen heb. We worden dus definitief aangehouden en zitten in het geyang, ik verwacht mijn vrouw op bezoek en tel de minuten af tot het bezoek binnen mag, ik word niet geroepen, dus is ze er niet. Ik begin af te tellen voor het volgende uur, maar het is weer niks en zo gaat het verder tot de bezoektijd voorbij is. Ze is niet gekomen, wat zou er zijn, ik loop heen en weer in mijn cel als een dier. Zo duurt het dagen, ik smeek de aalmoezenier te gaan kijken, maar thuis is ze ook niet. Ik kan niet meer eten of slapen van de zenuwen, loop heen en weer, zit naar de muren te staren, dagen lang. Uiteindelijk komt de politie dan nog eens voor verdere ondervraging, ik vraag hun waar mijn vrouw is. Ze weten nergens van, maar beloven eens te gaan kijken. Weer zit ik in de onzekerheid en angst op mijn cel, tot ik dan uiteindelijk te weten kom dat ze in het hospitaal ligt met een zenuwinzinking. De Buren hadden opgemerkt dat ze nogal `raar' deed. Ze nam 's
44
nachts een taxi met de kinderen en reed zo op de haven rond, ze beeldde zich in dat ze agente was en de haven moest bewaken. De kinderen zelf waren in een home geplaatst. Mijn vrouw zal twee maanden in een psychiatrische afdeling vertoeven en er zelfs driemaal vluchten om mij en de kinderen te bezoeken. Later komt ze elke dag een uurtje op bezoek, weer zitten we achter dat vingerdik glas. Waarom mag ik mijn eigen ouders, die nu ook weer komen, of mijn vrouw geen hand geven? Wat heeft dat nog met menselijkheid te maken? Waarom mag ik mijn eigen kinderen niet eens op schoot nemen, wat kan dat het onderzoek schaden? Ik begin te werken op cel, met een naaimachine worden boodschappentassen gemaakt, we krijgen 14 frank per tas. Dit bedrag moeten we echter delen met 15 a 20 man, want we werken er in een groep aan, de ene stikt dit, de andere dat. Buiten worden deze tassen verkocht voor 400 a 500 fr. Ik werk van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, van de maandag tot de volgende maandag, zo krijg ik een 5000 a 6000 frank bijeen in de maand, die ik opstuur naar mijn vrouw. Ik koop niks, ik eet droog brood en drink er warm water bij, ik zit er niks mee in, als mijn kinderen maar niks te kort hebben. Guido begint alles op mijn nek te draaien, de rol die hij gespeeld heeft, schuift hij in mijn schoenen, hij is kwaad op me, doordat mijn vrouw alles bekende. Hij heeft alles gedaan onder mijn invloed, zegt hij, hij moest alles doen van mij, ook die overval moest hij doen, terwijl ik aan de deur op wacht stond. Ik weet niet meer hoe ik het heb, ben op van de zenuwen, ben bang dat hij geloofd zal worden. Weer leef ik in angst en onzekerheid, iets wat enorm I astig is, onzekerheid is werkelijk een marteling. De politieman die belast is met het onderzoek van die overval stelt me gerust en zegt dat ik niet bang hoef te zijn, dat ik daar niet in betrokken zal worden, want dat hij hem wel doorheeft. Hij (Guido) had namelijk tegen deze man in het begin gezegd: `Ik ga me laten interneren.' Die politieman zegt me dat hij maar al te goed weet dat Guido liegt en dat hij weet hoe de vork aan de steel zit. Enige tijd later sterft deze man en ik ook bijna, van schrik, want hij wist wat Guido van plan was.
45
Ik vermager zienderogen en zit te beven van de zenuwen, mijn vrouw troost me en zegt: 'Maar wees toch gerust, hoe kunnen ze u nu straffen voor iets dat ge niet gedaan hebt, ge hebt het hem zelfs nog proberen of te raden.' Ik ben echter niet te kalmeren, want ik ben bang dat ik ervoor zal gestraft worden, want ik heb hem toch die tas gegeven en geld van hem gekregen, dus ik wist ervan. Ik begin ook te liegen, ik heb hem geen tas gegeven, geen geld van hem gehad, heb hem niet gezien die dag, maar dat gaat natuurlijk niet op. Ik zie Guido een keer omdat we beiden bezoek hadden, we kunnen vlug enkele woorden wisselen. Ik : 'Guido, beseft u wel goed wat u aan het doen bent?' `Het is om me te laten interneren,' zegt hij, 'u hoeft niet bang te zijn, ze kunnen u daar toch niks voor doen.' In paniek schrijf ik hem ook een keer een briefje, dat ik aan hem laat bezorgen. Ik smeek hem me toch te helpen, dat hij niet geinterneerd zal worden door mij valselijk te beschuldigen. Ik schrijf: `Je mag dat niet zeggen, zeg dat toch zo of zo.' Waarom schrijf ik dat? Omdat het zo is natuurlijk. Ik schrijf ook nog: `Als u me helpt, zal ik niks zeggen van dat meisje dat u wilde verkrachten.' Met me te helpen bedoelde ik, niet zeggen dat ik die tas gegeven had en zo. Guido stuurt dat briefje naar de onderzoeksrechter, het maakt me natuurlijk nog verdachter nu, want als ik schrijf: 'Help me' en je mag dat niet zeggen,' kan je eruit besluiten dat ik er wel aan meegedaan heb natuurlijk. Ik wordt er bijna gek van. Na een drietal maanden moeten we naar het paleis voor verwijzing naar de correctionele rechtbank, maar het wordt uitgesteld, omdat Guido weer een andere verklaring wilde afleggen. Tijdens een van onze verblijven in de cellen van het paleis tracht ik weer Guido ertoe te brengen me er niet in te betrekken, weer antwoordt hij dat het enkel is om zich te laten interneren. Zo Koren al de overige mensen dat ook en er zijn er zelfs die me voorstellen te komen getuigen op het proces. De maand daarna moeten we terug naar de raadkamer en nu zegt men daar dat het waarschijnlijk assisen wordt. Nu ben ik de wanhoop nabij, assisen dat kan toch niet, dat mag toch niet.
46
Zo zal het maanden Buren, assisen—geen assisen, het zal gesplitst worden (dus ik correctioneel en Guido assisen)—men kan dat niet splitsen. Ik ken geen minuut rust meer, ik ben ook een brok zenuwen, ik word een wrak. Gelukkig kan ik werken, zo ben ik toch bezig, alhoewel die hele zaak nooit uit mijn hoofd is natuurlijk. Ik vraag aan mijn advocaat hoe het komt dat het assisen zal worden. Hij zegt me dat het komt omdat die man blijvend arbeidsongeschikt is. Maar ik heb hem toch niet geslagen en dat kan toch niet wat hij beweert, hij heeft geen minuut in het hospitaal gelegen en een tweetal weken later heb ik hem gezien en hij was aan het werk. Tijdens het onderzoek voor die diefstallen ondervraagt de politie me ook over de diefstal te Gentbrugge. Men vraagt me of ik die man geslagen had. 1k val bijna van mijn stoel van het schrikken, hij was niet dichterbij geweest dan 20 meter, hoe kon ik hem geslagen hebben? Die man verklaart: 'Ik zat aan mijn tafel in de middenplaats, ik hoorde de winkelbel en stond op, toen ik door de glazen deur keek, zag ik iemand met de geldla weglopen. 1k ben erachteraan gelopen en had de ene te pakken, een viertal meters voorbij mijn winkel, maar na een worsteling sloeg hij naar me en moest ik loslaten. Om de hoek had ik hem opnieuw te pakken, maar heb hem toen losgelaten, omdat de tweede persoon ook naar me toe kwam.' Dus in de tijd dat ik vier meter gelopen had, zou hij de deur van zijn middelste kamer geopend hebben, zijn winkel doorgelopen zijn, zijn winkeldeur geopend hebben, het portaaltje uitgestormd zijn en ook die vier meter gelopen hebben. Een crack moet ik zeggen! Ik was 24 jaar, hij zeker 50 jaar, ik was steeds een loper geweest, slechts weinigen kunnen me bijbenen, ik die een geoefend vechter was, heb naar hem geslagen, maar had hem er niet mee. De politie zegt: `Ja, dat komen we regelmatig tegen, de mensen fantaseren graag.' Verder wordt er daar niet over gepraat, ik en Jef leggen gelijkluidende verkiaringen af, want ook hij was ondertussen aangehouden, maar hij zal na enige tijd voorlopig vrij gaan. Toen de politie de knalpatroon gevonden had op de plaats
47
4
van die overval, waren ze naar de wapenwinkels geweest (een drietal) om te vragen of ze er geen verkocht hadden onlangs. Een zegt: la, inderdaad, diezelfde morgen dat die overval gebeurd is, is er hier een blonde man om knalpatronen geweest, hij had een kostuum aan en een stropdas, sprak Nederlands,' enz. Bij het zien van die knalpatroon zei hij dat het er een was die lang in een wapen had gezeten. De politie vraagt mij, en aan Guido natuurlijk, waar we dat pistool en die knalpatronen gehaald hadden. We verklaren dat het pistool gekocht was bij de firma `Unigro', dus via de post. De knalpatronen waren door mij enige tijd later aangekocht op verzoek van Guido. Eerst had deze het aan een familielid gevraagd, maar toen waren er geen te krijgen, maar de winkelier had gezegd dat ze binnen moesten komen. Toen ben ik die dus gaan halen en heb toen zelf gezegd: `Mijnheer, verleden week is een vriend van me hier geweest om knalpatronen, zijn ze al binnen?' Nu we aangehouden zijn en bekend hebben, gaat de politie opnieuw bij die wapenhandelaar met een foto van me en vraagt of hij zich mij herinnert. Natuurlijk doet hij dat, want wie mij eenmaal gezien heeft, vergeet mij niet meer. Het is dus maanden later en hij zegt: la, het is de diene die dezelfde morgen van die overval hier geweest is.' Van die blonde is geen sprake meer, of beter, ik ben dat, eerst zegt hij: het is een knalpatroon die lang in een wapen stak, en nu ben ik er dezelfde dag om geweest, maanden later kan hij zeggen, die of die is die dag bij mij geweest, ook een crack, zeg ik. De politie gaat er ook niet verder op in en er wordt over gezwegen. Na reeds een zestal maanden aangehouden te zijn, brengen ze plots mijn kleren op cel, ik moest me klaarmaken voor de wedersamenstelling van die overval, na zes maanden, iets wat niet normaal is op zichzelf, normaal is dat direct na de aanhouding. Ik weiger eerst me klaar te maken, want ik had er niks te zien, vond ik, maar ja, plooien moet je toch, zoniet `helpen' ze je een handje om je in je kleren te stoppen. Met een celwagen rijden we naar dat kantoor, ik zie er een massa yolk en fotografen bij de vleet, het gerecht vindt het niet
48
nodig de betrokkenen op voorhand in te lichten, maar wel om de pers te verwittigen. Ook mijn vrouw zie ik er in gezelschap van de politie. Guido moet eerst uitstappen en ze vragen hem waar mijn wagen stond, hij zegt: `Zo'n 20 meter voorbij het kantoor.' Ze vragen het mijn vrouw en ze zegt: 'Om de hoek.' Nu moet ook ik uitstappen en ook ik zeg, om de hoek, dus mijn vrouw en ik zeggen hetzelfde, wat normaal is, het was zo. Van al wat daar gezegd wordt, al de leugens die Guido er vertelt, komt nooit iets op papier. Bij verdere ondervraging zegt hij dat ik aan de deur stond en hem dwong binnen te gaan. Ik word razend en spring op hem toe, sla en schop zoveel ik kan, wat niet gemakkelijk is met een rijkswachter aan uw arm geketend, ze houden me met vijf man tegen. Guido, die ervan geschrokken was, zegt me dat ik op de hoek stond, dat is al zo'n 50 meter verder, dus bij de krantenwinkel. Hij ontkent ook dat hij daar gezien zou zijn door een werkmakker, ik zeg tegen de politie: 'Het moet toch uit te zoeken zijn wie dat is, hij werkt op de haven en is hier gesyndiceerd, er komen hier toch honderden havenarbeiders.' Ze gaan het na en vinden hem inderdaad en hij bevestigt wat ik zeg. Guido moest het kantoor binnen om te tonen hoe hij die man overviel. Ik moest geboeid in het midden van de drukke straat blijven staan, overal zag ik bekende gezichten tussen de vele mensen, het is onbeschrijfbaar wat dat betekent, wat er door u gaat op zo'n moment, wat je voelt en denkt. Ik stond daar misschien een half uur toen ze met Guido weer buiten kwamen, de onderzoekers zeiden tegen me: `U hoefde hier eigenlijk niks te komen doen, he, men had u wel in uw cel kunnen laten.' Ik kreeg net een koud stortbad, die woorden zou ik nog duizenden keren horen in de loop der komende jaren, maar dat wist ik toen nog niet. Ik was op, ik kon niet werken eenmaal terug op mijn eel, ik ben op mijn bed gekropen, ik was gebroken. ' s Anderendaags stond ik met foto in de krant, nu is het voorbij, dacht ik, nu kan ik niet meer op straat komen, iedereen zal me herkennen. Ik dacht er serieus aan me kapot te maken, nadat mijn vrouw op bezoek was gekomen met de kindjes en mijn zoontje zei: 'Papa
49
in de krant.' Er kraakte lets in me, ik was ver op het eind, het was teveel voor me, maar mijn vrouw sleurde me erdoor. Enkele dagen voor kerstdag sterft mijn vader, zo plots, zonder ooit ziek geweest te zijn, hij was me nog komen bezoeken. Het was de zoveelste zware klap, die hier veel erger aankomt dan als je vrij bent, je kunt er met niemand over praten, je moet alles alleen doorbijten. Ik vraag om naar de begrafenis te mogen gaan, iedereen is akkoord, directie, politie en onderzoeksrechter, maar het parket zegt nee, ik zou kunnen vluchten of het onderzoek hinderen. Het is altijd zo, wie me kent weet dat ik niet slecht ben, maar het zijn zij die me enkel van op papier kennen, die me kraken. Ik ken er wel die naar huwelijksfeesten mochten gaan van hun dochter of zo, maar ik naar mijn vader, nee. Ook dit zal ik nog vele malen voor ogen zien. Die kerstavond kon ik natuurlijk geen muziek horen, ik zet de luidspreker af, maar hoor die van naast me, onder me, boven me en recht over me, ze brengen een kerstmaal, dat ik in een plotse woedeaanval in de hoek werp, ik ben op een stoel gaan staan en heb me bijna met een plastieken lint verhangen, dat ik aan de tralies vastgemaakt had, ik dacht echter plots aan mijn vrouw en kindjes en ik heb het toen kunnen uithuilen, waardoor ik wat kalmer werd. Na de wedersamenstelling komt de commissaris van de Gerechtelijke politie me nog eens ondervragen en zegt me dat ze nog getuigen gevonden hebben die mijn verklaringen bevestigen, dat het duidelijk is dat Guido liegt. Volgens hem zal ik daar niet voor gestraft worden en zal men die zaak splitsen, dus Guido naar assisen, als het assisen wordt, het was nog niet zeker. Ik spiegel me ook aan een bende internationale gangsters die net voor ons aangehouden waren, ze hadden antiek gestolen voor vele miljoenen, ze hadden een overval gedaan waarbij ze een hond doodgeschoten hadden en nog veel meer. Ze werden correctioneel gestraft en dus had ik moed en was er zeker van dat het geen assisen werd. Pas later verneem ik dat een van die kerels een invloedrijke familie had in het Gentse en dat er zelfs een procureur hem kwam bezoeken, dus verder hoefde men niet meer te zoeken.
50
De weken en maanden kruipen traag voorbij, ik heb het lastig maar berust erin, ik kan werken. Mijn vrouw komt elke dag, ze trekt steun van de C.0.0., ik stuur geld, ze heeft dus geen geld tekort. In de gevangenis zelf is het niet zo streng meer, er is een T.V.-toestel, waar je eenmaal in de week een avond naar mag kijken, de ijzeren stinkpotten zijn vervangen door plastieken toiletemmers en je hoeft je haar niet meer te laten afknippen, als je niet wilt krijg je er geen slaag meer voor of vlieg je er niet meer voor in het cachot. De man die me aangehouden had, komt op een dag bij mij, hij moet het moraliteitsverslag maken. Dat doet men enkel als het assisen wordt, dus nu toch, die angst, die onzekerheid is moordend. Die man zegt: 'Freddy, jij bent iets speciaals, dat heb ik nog nooit eerder meegemaakt, overal waar ik kom, buren, familie, vrienden, kennissen, uw bazen, overal is men vol lof over u, nergens een slecht woord, zelfs niet bij uw baas, waar u tweemaal ingebroken hebt, hij zegt zelfs: `Laat hem vandaag vrij en morgen kan hij opnieuw beginnen.' Ik heb toen Lang met die man zitten praten, hij was van mening dat het zelfs beter was voor me met assisen en dat ik niet zwaar gestraft zou worden, voor die overval zelfs niet en voor de diefstallen, ja, ze waren gebeurd, maar ik had alles reeds dubbel en dik teruggegeven. En waarom had ik gestolen? Uit angst voor armoe als me iets overkwam, ik had niet gestolen om te drinken of om niet te hoeven werken, en verder was er ook nog mijn gezin waar men rekening mee zou houden. Die man geeft me veel moed en ik zal hem zelfs later nog brieven schrijven, als ik in Leuven zit en zin heb me eens te ontlasten. Ik heb steeds veel respect gehad voor die man. Waarom leer ik zulke brave mensen niet in andere omstandigheden kennen? Er komt ook een psychiater bij me, ik moet hem alles vertellen, terwijl hij in mijn dossier zit te lezen en ook nog nota's neemt, dus Brie zaken tegelijk, luisteren, lezen en schrijven, wat ontmoet ik toch 'n wonderbare kerels. Hij blijft zo een half uurtje en maakt daar een verslag over van een paar bladzijden. Toen ik een negental maanden vast zat, kreeg ik een brief van mijn vrouw die nu maar tweemaal in de week meer kwam om-
51
dat ze werkte. Ze schreef me dat ons dochtertje van drie en een half jaar oud 's nachts had liggen huilen en zei: 'Papa moet naar huis komen.' `Ze beseffen nu wie ze kwijt zijn, ik ook trouwens,' schreef ze verder. Ik moet werkelijk nogal een smeerlap geweest zijn, he, dat een kind van drie en een half jaar na negen maand 's nachts ligt te huilen om me, dat is lets waar ik jaren lang dagelijks over na zal denken. Ik heb bij het lezen van die brief gehuild dat de ruiten daverden, ik dacht terug aan mijn jeugd, toen ik lag te huilen om mijn ma. Waarom is deze wereld zo wreed voor me, vraag ik me honderden keren af. Of de ellende nog niet erg genoeg was voor mijn vrouw, breekt ze ook nog haar voet, thuis op de trap. Toch wil ze verder op bezoek komen, met haar voet in het gips komt ze hier binnengehuppeld, op straat neemt ze wel een taxi natuurlijk. Na tien maanden moeten we naar het Paleis en moeten voor de Kamer van Inbeschuldiging verschijnen, daar beslissen ze of het assisen wordt of niet. Guido en ik zijn daar echter niet alleen, ook Jef, mijn vrouw en Guido zijn bijzit moeten er zijn. We worden beschuldigd van bendevorming en het wordt assisen, zelfs voor mijn vrouw, die beschuldigd wordt van heling. Ik geloof mijn eigen oren niet, Guido loopt weg, breekt een ruit en snijdt zijn polsen open. Het is paniek, het bloed spuit in het rond, ik kan nog net mijn vrouw opvangen, die flauw valt, de rijkswachters hollen door elkaar, het paleis staat op stelten. Guido wordt op een draagbaar weggedragen en ik moet terug naar de cellen. In de gangen word ik gefotografeerd, ik word razend, hij doet een overval en ik moet daar op straat gaan staan, ik sta voor niks in de krant, hij slaat een ruit in en ik word opnieuw gefotografeerd. Ik spring naar die fotograaf en had bijna zijn toestel te pakken, ik denk dat ik het opgevreten zou hebben, maar de rijkswachters waren me te vlug af. Van toen we verwezen werden naar het assisen en we wisten dat ook mijn vrouw voor moest komen, begon ze te veranderen, ze begon me verwijten te maken, ze kwam onregelmatig, enzomeer. Ze vertelde me dat ze bij een waarzegster was geweest en dat deze gezegd had, dat ze een andere man zou leren kennen. Ik
52
was nu de wanhoop nabij, nu kreeg ik er dat probleem nog bij, de angst mijn vrouw te verliezen. Ik zie haar veranderen tegenover me, ze begint dingen te zeggen en te schrijven die haar opgestookt worden, de mensen zijn rot, zoals de assistente van de C.0.0., die haar de raad gaf me in de steek te laten en iemand anders te zoeken, natuurlijk, dan hoeven ze niet meer te betalen. In Nederland doet men al wat men kan om een gezin bijeen te houden, hier is het net omgekeerd. Zo komen er ook eens twee boerenpummels van rijkswachters van Dendermonde, zowel bij mijn vrouw als bij mij, om ons te ondervragen over een diefstal, ik bekende die en zij schrijven, ze glunderden en dachten iets opgehelderd te hebben. Toen alles op papier stond zei ik dat ze er ook nog aan toe konden voegen dat die zaak al elf maanden in mijn dossier zat, vanaf de eerste dag dat ik bekend had. Ook die twee kluivers zeiden mijn vrouw dat het beter was te scheiden. Mijn vrouw bleef veel bij kennissen naar T.V. kijken en bleef er ook met de kinderen slapen, zo was ze niet alleen en het was maar een paar honderd meter van ons huffs. De politie was dit te weten gekomen, verbood haar dit en bedreigde die mensen zelfs met een boete. Ze moest thuisblijven want ze was na tuurlijk niet ingeschreven bij die mensen, dit zijn onnodige pesterijen. Op een dag zegt een vriend me: 'Freddy, stopt met geld naar uw vrouw te sturen, want ze is bij iemand.' Ik voelde me alsof de wereld instortte, ik hoorde of zag niks meer, ik stond er als versteend. Die dag zal ik nooit meer vergeten. Ik tel niet enkel de dingen, maar ook de uren en minuten die me nog van het bezoekuur scheiden, ik kijk meermaals per minuut op mijn uurwerk. Dit is iets wat een vrij mens zich niet kan inbeelden, maar vele gevangenen kunnen dat wel navertellen. Het afgesproken bezoekuur is aangebroken, maar ze komt niet, ik heb voor niks afgeteld, ik slaap niet, eet niet, zit op de stoel naar de muren te staren, ga van de ene naar de andere muur, blindelings op de duur, ik honk met mijn hoofd op de muren, maar dat helpt natuurlijk niet, het enige resultaat is pijn, maar daar Beef je niet om, je zou je pijn doen om de verveling te breken. Ik ben gek aan het worden, ik slik een loos zeeppoeder in,
53
ik dacht: 'Nu ga ik naar het hospitaal en dan zal ze wel komen.' Niks van dit alles, met veel gestomp word ik van cel gehaald, ik moet een braakmiddel slikken en vlieg een strafcel op. Dat is de behandeling hier, als je in de put zit, iemand nodig hebt, als je behoefte hebt om te praten, brengen ze je nog in ellendiger situaties, desnoods met geweld en een ferm pak slaag met de matrak. Ik smeek de aalmoezenier en zelfs een chef om bij mijn vrouw te gaan kijken, waarom ze niet komt, wat er scheelt. Ze gaan kijken, ze is alleen thuis, altijd, maar ze zoekt uitvluchten om niet te hoeven komen, ik schrijf smeekbrieven maar ze begrijpt niet wat ze voor me betekent. Ik denk er dag en nacht aan en ik kan het me voorstellen dat ook zij het lastig heeft, steeds alleen, en omdat uw man in de gevangenis zit, blijven je gevoelens niet achterwege, ze is mooi, heeft genegenheid nodig, een zwak moment en een mooiprater of profiteur in de buurt, ook ik in haar plaats zou waarschijnlijk wel eens een zijsprongetje maken, denk ik. Het is hard, keihard zelfs, daaraan te denken en het te moeten toegeven, maar het is de werkelijkheid. Ik kan me echter niet voorstellen dat ze me voorgoed in de steek zou laten, we hielden toch van elkaar, daar kan toch niet zomaar een eind aan komen? Na enkele dagen komt ze dan toch weer en ze ontkent natuurlijk dat er een andere man is en ik geloof haar maar al te graag, ik zou het niet geloven ook, ik ben ervan overtuigd dat dat niet mogelijk is. Ik maak me zelf sprookjes wijs, ik wil het niet zien dat er iets is. Ze komt weer regelmatig, maar ze zegt het eerlijk, dat ze de eenzaamheid niet meer aankan en dat het te hopen is dat ik na het proces bijna vrij zal zijn, want dat het zo niet verder kan. Het is nu bijna anderhalf jaar dat ik hier zit, zo lang is het geleden dat ik haar of de kindjes een zoen of hand kon geven, daar is niks menselijks meer aan, je kan niet eens schrijven wat je wil, want in alles wordt een vreemde neus gestoken. We houden van elkaar, dat is zo, maar zo kan het niet verder, dat beseffen we alletwee, ze zegt me zelfs eens: `Ik laat u liever in de steek dan u te bedriegen.' Ik leef in angst en onzekerheid, dat is ondraaglijk, niemand houdt dat vol, dat laat sporen na. Nadat ik die zeeppoeder ingeslikt had, moest ik acht dagen
54
op strafcel blijven, acht verschrikkelijke dagen, niks doen, daar enkel zitten staren, muziek kun je niet horen, die is er trouwens niet op strafcel, lezen kun je niet met al die kopzorgen, 24 uur op 24 op cel, gaat u maar eens een uurtje bij de dokter zitten in de wachtzaal en daar kun je nog praten of lezen, zie je beweging en weet je dat het niet voor lang is. Door bemiddeling van de chef van het werk, kreeg ik mijn werk terug, niet voor mij deed hij dat natuurlijk, wel omdat het werk weer vlot zou verlopen, maar mij eender, ik kon weer werken, bezig zijn, geld verdienen, dat ik toch nog steeds aan mijn vrouw stuurde. Maanden verstreken, tot uiteindelijk het bericht kwam dat we eind september voor het assisen zouden verschijnen. Zoals dat gebruikelijk is, moest ik enkele weken voor het proces bij de rechter van het hof van assisen komen. Deze rechter vroeg me of mijn vrouw nog steeds op bezoek kwam en of ik nog altijd geld opstuurde. Nadat ik bevestigend geantwoord had, zei hij verder dat het erg positief was om voor een assisen te verschijnen, hij gaf me ook de goede raad, dat ik proper moest zijn, beleefd moest zijn en zo goed mogelijk mee moest werken tijdens de ondervraging, zodat ik een goede indruk zou wekken bij de jury. Tijdens het gesprek met die rechter krijg ik de indruk dat hij het, net als de onderzoeksrechter en de politie, verkeerd vindt dat ik voor een assisenhof kom, van mijn advocaat verneem ik dat de onderzoeksrechter zich daar zelfs erg tegen verzet heeft. Maar ja, het zijn nu eenmaal de procureurs die erover beslissen, ze zijn oppermachtig en doen wat ze willen. Ik vraag me dikwijls of of ze wel beseffen wat dat betekent, voor een assisen verschijnen, dat is al een straf op zichzelf, je wordt er in het openbaar ondervraagd, uw ganse leven wordt er verteld en alles komt in de krant natuurlijk. Het schandaligst vind ik, dat ook mijn vrouw moet verschijnen, zij komt vrij voor, maar de schande blijft hetzelfde, wat heeft zij daarmee te maken? Het is al onjuist dat men haar van heling van het gestolen geld beticht, daar ik het opspaarde en er nooit een frank van verteerd is. Er rest dan enkel nog wat kuismateriaal dat ik eens gestolen had, zoals een dweil, spons, zeemvel en een bus vim, daarvoor moet ze het assisen passeren. 55
In Brussel was pas een assisenzaak voor geweest, een dubbele moord, gepleegd door een vreemdeling. Hij had zijn vrouw gedood omdat ze hem bedrogen had, en hun dochtertje, omdat hij niet als moordenaar het kind onder ogen wilde komen, hij werd vrijgesproken. Daardoor had ik veel moed, ik tipte op twee a drie jaar maximum, dat was trouwens ook de prognose van de politie en advocaten. Eindelijk breekt dan de dag aan dat het proces, of beter: de show, een aanvang neemt. Uit zestig mensen worden er dan twaalf juryleden gekozen en van dan of kan het pas goed beginnen. Eerst wordt de akte van beschuldiging voorgelezen en daarna moeten we de wachtzaal in, de rijkswachters kunnen niet geloven dat we voor zulke feiten voor het assisen verschijnen, niemand kan dat begrijpen trouwens, maar ja, er waren geen moordzaken op dat moment, dus hebben ze maar naar iets anders uitgezien om een show te geven. De kranten schreven: 'Wien hebben reeds voor een assisen geschiedenis gemaakt door zware misdrijven, hier zullen een paar kruimeldieven de assisengeschiedenis ingaan.' Mijn vrouw en ik vallen elkaar in de armen, het is precies 17 maanden geleden dat we elkaar aanraakten, ze houdt nog van me, ik voel het, ze zal trouwens de jury smeken me vlug bij haar te laten, maar niks zal baten, want alles zal zich tegen mij keren. Na de rustpauze vangen de ondervragingen aan. Guido, die de hoofdschuldige is, staat als eerste. Als de rechter hem iets vraagt, zegt hij: `Ik weet het niet meer of het is mogelijk zo of zo .
Dan moet ik het maar uitleggen en ik dacht aan wat de rechter me zei, ik praatte Nederlands, Guido in het Gents. 1k had me een kostuum laten brengen, had mijn haren laten knippen en had zelfs mijn snor erafgehaald, ik vertelde alles in geuren en kleuren. Tijdens de rustpauze mengde mijn advocaat zijn vrouw zich tussen de juryleden in de gangen, daar hoorde ze dat in plaats van een goede ik een slechte indruk maakte op de jury, want Guido vonden ze een dom ventje en mij veel te slim, ik was het brein. Dat viel goed samen met Guido zijn uitleg natuurlijk. Ik
56
had eens 'n keer gedaan wat de rechter me zei, die man heeft dat goed bedoeld natuurlijk, maar ik zat er toch mee. Ik word evenveel beschuldigd als Guido voor die overval, mijn vrouw die bij me was niet, niemand krijgt er kop noch staart aan. Ik word er op de koop toe van beschuldigd geen hulp te hebben verleend aan een persoon in nood. Na over iedere diefstal gepraat te hebben, is het dan de beurt aan de getuigen. Politiemensen moeten komen vertellen wat reeds meerdere malen gezegd is, een commissaris moet komen getuigen dat er rond vijf uur een telefoontje kwam dat er een overval was gebeurd en dat hij zijn mensen erop afstuurde, dat is alles. Zo komt er een hele rij getuigen die er voor niks nodig zijn, de juryleden zitten verveeld te kijken, sommigen moeten hun hoofd ondersteunen en vechten om niet in slaap te vallen, wat wil je, vijf dagen zal deze show hier duren. Dan komt ook die winkelier getuigen die ik zo gezegd geslagen heb. Door mijn advocaat wordt er hem op gewezen dat het niet mogelijk is wat hij vertelt. Hij antwoordt al spottend: 'Alle mijnheer, ga ik hier nu zitten liegen?' Ik walgde, ik moest bijna kotsen, het is onbeschrijfelijk wat er dan in u omgaat. Je staat in het beschuldigdenbankje en je mag niet zweren, je bent ongeloofwaardig hoewel je alles eerlijk opbiechtte en alles tot de laatste frank teruggaf. En dan zie je de zogezegde eerlijke mensen komen getuigen onder ede, ze staan er te liegen om zich wat interessanter te maken. Ik heb zin om hem uit te schelden, maar ik denk aan wat de voorzitter zei: beleefd blijven. Na hem komt dan ook die wapenhandelaar, die door mijn advocaat op de rooster gelegd wordt. Er wordt hem gevraagd hoe het komt dat hij me zich zo goed herinnert, hij zegt dat dat komt omdat ik naar echte 9mm-kogels vroeg, maar dat ik geen vergunning kon voorleggen en hij ze me dus weigerde. Weer lets nieuws dus. Mijn advocaat vraagt: 'Had hij zijn donkere bril op?" `Nee,' zegt hij. `Mijnheer, was hij verminkt in zijn gezicht?' Weer antwoordt hij nee. Dus met mijn donkere bril val ik op, maar zonder toch nog meer zeker, het ligt er vingerdik bovenop dat hij zit te liegen. 57
`Mijnheer,' zegt mijn verdediger, 'hoe herken je nu een blonde in hem?' Hij kan niet antwoorden, maar een vrouwelijk jurylid springt hem bij en zegt: 'HU had misschien een blonde pruik op.' 1k spring recht en roep: la, en twee kleintjes op mijn wenkbrauwen ook zeker?' Iedereen lacht natuurlijk. Ik dacht dat ik het gevonden had en vroeg die winkelier: 'Had ik een snor mijnheer?' Hij zegt van niet. Ik zeg: `Ziet u, ik heb nog nooit mijn snor erafgehaald, ik spreek geen A.B.N., ik draag geen kostuum.' `Nee, we zien het,' zegt de procureur. Mijn frank valt, ik heb voor de eerste maal in mijn leven mijn snor erafgehaald, ik heb een kostuum aan, dat was de eerste keer sinds ik getrouwd was. Ik praat nu A.B.N. om beleefd te zijn, omdat de rechter het zei. Alles keert zich tegen mij, dit alles laat een andere indruk over me achter natuurlijk, ik denk: laat me eens vijf minuten alleen met die getuigen, ze zullen wel antlers zingen. Het is dan de beurt aan de wetsdokter, die de overvallen bediende onderzocht en geen enkel blijvend letsel gevonden heeft, hij zegt zelfs dat het nogal duidelijk is dat die man zijn plan trekt en een frankje achterover tracht te drukken. Daarmee was meteen alles gezegd, het was bijgevolg geen assisenzaak, zelfs niet voor Guido, dus nog veel minder voor mij of voor mijn vrouw. Dat was trouwens bijna het enige waar iedereen het mee eens was, maar we stonden daar toch, en alle dagen met 'n foto in de krant. Ook de psychiater komt natuurlijk en hij zegt dat ik momenteel geen gevaar voor de maatschappij ben, maar dat een langere gevangenisstraf mijn gezin uit elkaar zal doen spatten en dat dit wel mijn karakter zal beinvloeden. Hij zegt daar natuurlijk meer dan de waarheid mee, maar ik vraag me of waarom zo'n man aangesteld wordt, er wordt toch niet naar geluisterd. De advocaten van de burgerlijke partij zitten enorm op mijn nek, van Guido wordt praktisch niet gesproken, het is mijn vel dat ze moeten hebben, het ligt er vingerdik bovenop waarom, natuurlijk. Guido heeft geen frank, dus valt er niks te halen bij hem, hij is bovendien geen werker als hij vrij is. Van mij ligt er daar 250.000 frank plus mijn wagen te wachten en ik ben steeds een
58
harde werker geweest, dus men mag mij daarom niet vrij spreken voor die overval, anders hebben ze geen bal terug. Dan komt de procureur aan de beurt. `Kijk eens,' zegt hij, 'beroepsdieven zijn het (ik werkte bijna dag en nacht), kijk eens wat er in hun auto gevonden werd, een Kamer, een beitel, een zaklamp, handschoenen en zelfs een schroevedraaier.' De rijkswachters moeten op hun tanden bijten om niet in lachen uit te barsten, later zeggen ze: `Dat ligt in mijn wagen ook allemaal, ik ben dus ook een beroepsdief.' Na nog maar eens alles verteld te hebben wat al tientallen keren gezegd werd, vraagt de procureur aan de jury op alle vragen ja te antwoorden. En het zijn er een pak boor, alleen al over de lookworst-affaire waren er een heleboel. Het was zo dat Jef, Guido en ik, in de tijd dat we die winkeldiefstallen pleegden, eens op stap waren, Guido vroeg te stoppen aan een frietuur, hij vroeg om een lookworst en terwijl de vrouw naar achter ging om de lookworst af te wassen, nam Guido een portefeuille uit de la en kwam weer naar buiten gelopen, hij sprong in de wagen en zei: 'Vlug weg!' Ik gaf plankgas en Guido toonde zijn buit: 190 frank! Wie was hier schuldig? Guido had het gestolen, wij waren samen gevlucht, dus moesten wij er ook voor gestraft worden of niet? De jury antwoordt dan ook op alle vragen ja en vindt me dus ook schuldig aan die overval, mijn vrouw wordt vrijgesproken en mag dus het bankje verlaten en in de zaal plaatsnemen. De procureur is dan weer aan de beurt om de straf te vragen. Op een gegeven moment staat hij met zijn armen in de hoogte, de vingers naar boven wijzend, te huppelen op zijn benen, wat reacties in de kranten geeft, dat de procureur een nieuwe yolksdans liet zien. Ik ben echter van mening dat geen enkel normaal mens zo staat te praten. Hij zegt tegen de jury: 'Ik eis tien jaar, dat kan u veel lijken maar dat is het niet, want op 1'3 zijn ze vrij door de Wet Lejeune.' Hij vindt ook dat het uit moet zijn met die overvallen, dat we zwaar gestraft moeten worden om de anderen af te schrikken, we moeten als voorbeeld dienen. Mijn advocaat doet erg zijn best, maar niks heeft zin, het is al boter aan de galg. Hij toont een brief van de dokter waar ik naar
59
toe gegaan was voor mijn hart enkele weken voor mijn aanhouding, wat dus mijn versie bevestigt. Hij leest de brief voor van mijn vrouw waarin staat dat mijn dochtertje 's nachts lag te huilen, enzomeer. De jury gaat beslissen en Guido krijgt acht jaar en ik zeven plus mijn jaar voorwaardelijk van vroeger, is dus ook acht jaar. De voorzitter vraagt of ik nog iets te zeggen heb en ik stamel: `Nu ben ik levenslang gestraft, nu ben ik mijn vrouw en kinderen kwijt.' De rechter zegt tenslotte nog: 'Ik weet dat het gevang geen goede oplossing is voor u, maar wees er braaf, dan zal je vlug buiten zijn.' Het is niet goed voor me, waarom stoppen jullie mij er dan in? Waarom ontnemen jullie mij mijn gezin. Ik zie alles instorten, van nu of zal ik geen rustige nachten meer kennen, ik ben gebroken. In de gevangenis gestopt voor vele jaren, door gewone mensen die niet eens weten wat de gevangenis is. Ze hebben de procureur geloofd, hoewel mijn verdediger hun duidelijk maakte dat ik op 1/3 niet vrij kon komen. Ja, hoe zou een jury, die niet weet wat voor mensen procureurs zijn, aan die hun geloofwaardigheid twijfelen. Direct na het proces is mijn advocaat bij de procureur geweest en deze zegt hem dat ik op 2/3 vrij kan komen, dat hij er zich dan niet tegen zal verzetten. Dat is nu de manier om iemand eerlijkheid te leren, zie, met leugens. Tegen de jury zeggen op 1/3 vrij, en achter de schermen dan openlijk toegeven dat het pas op 2/3 kan. Dat is machtsmisbruik, dat is misbruik maken van vertrouwen, dat is oplichting, je kan het noemen hoe je wil, maar een ding is zeker, als gelijk wie ook hetzelfde zou doen, zetten ze hem in de bak. Maar een procureur staat boven de wet, hij heeft veel te veel macht en je kan er niks aan doen, niemand trouwens. Ook de politie is het dikwijls niet eens met de procureurs hun handelwijze, maar ook zij moeten zwijgen, want het is ook hun grote baas. Het is toch een voor iedereen gekend feit dat vele mensen als ze een machtspositie hebben, daar misbruik van maken, dus ook procureurs of zijn zij geen mensen misschien? Het is best mogelijk.
60
3 Het is zo de gewoonte in de gevangenis dat je, als je voor een assisenhof verschenen bent, in afzondering en met speciale bewaking gezet wordt, dus ik zit daar moederziel alleen met al mijn ellende. De aalmoezenier komt wel regelmatig langs, maar die man kan toch ook zijn bed niet bij u zetten. Het is wel een opluchting eens te kunnen praten, maar zodra hij weg is, voel je de leegte nog meer aan. Mijn vrouw komt nog êenmaal op bezoek en ze zegt dat het niet te doen is zo lang te wachten, ze houdt nog van me, ik merk het, ze huilt, ze zou mij om mijn hals willen vliegen, maar dat vingerdikke glas zit in de weg. Als het bezoekuur voorbij is en men mij komt halen, kan ik niks gezegd krijgen, ik bekijk mijn huilende vrouw nog voor een laatste maal en ga naar mijn cel, waar ik ga zitten denken, het enige wat ik doen kan. Ik weet het zeker, had ik een menselijke straf gehad, dan was ze blijven komen en dan zou ze gewacht hebben op mij, ik vermoedde wel dat ze een minnaar had of eens een zijsprongetje maakte, maar ik zou haar dat vergeven hebben. Het is keihard dit te weten als je van iemand houdt, en jaloers bent, maar het is het leven, je gevoelens leg je niet stil als je dat wilt. Acht jaren zijn enorm als je ervoor staat, ik kan haar begrijpen, maar waarom denkt zij niet eens aan mij, waarom komt ze niet meer op bezoek met de kinderen, ze zijn toch ook van mij? Huilen kan ik niet meer, er is iets veranderd in mij, ik zit me de hele dag op te winden over al die smerige streken die ze mij geleverd hebben, ik heb het ook erg moeilijk met het feit dat mijn beste vriend Guido me zo in de zak gezet heeft. Guido, die nu al anderhalf jaar inspanningen doet om zich te laten interneren, zit op een gemeenschappelijke zaal, voor hem is het heel wat draaglijker, hij is niet alleen, kan praten, krijgt bezoek van zijn familie en zo. Ik vraag aan de directeur of ik niet weer aan het werk mag, iets wat toegestaan wordt, ik mag terug op mijn vorige werkcel, zo kan ik de tijd toch een weinig doden en komen ze regelmatig
b1
binnen met of voor werk. Maar nu ik zo'n zware straf heb, ben ik plots ook een zware misdadiger geworden en doet men een grondige celcontrole en men vindt enkele aspirines, een scheermesje en vier pasfoto's. Ik moet bij de directeur komen om uit te leggen waar ik dat allemaal gehaald heb, de aspirines had ik over van enige tijd geleden toen ik met een tandontsteking zat. 's Morgens kun je je scheren maar je moet je mesje weer afgeven. Ik had er echter eentje gehouden om elkaars haren wat uit te dunnen als er eens een bewaker dienst heeft die dit door de vingers ziet, want de haren mogen enkel geknipt worden door een daarvoor aangestelde gedetineerde die daar helemaal niks van kan. De pasfoto's hadden ze me doodeenvoudig niet afgenomen toen ik hier binnengekomen ben. De directeur heeft voor alles een andere uitleg, dat mesje is een gevaarlijk wapen en die foto's heb ik binnengesmokkeld om op valse passen te zetten om te vluchten, zegt hij, hij kan me niet langer laten werken op cel met die scharen enz., dat is te gevaarlijk, ik moet weer in afzondering, in afwachting van dat ik op transfer moet. Weer word ik gestraft voor lets wat onjuist is. Weer zit ik hele dagen te piekeren zonder lets te doen, lezen kan ik niet, ik kan er mijn gedachten niet bijhouden, muziek kan ik niet horen, dat uurtje luchten in een leeuwenkooi, bedank ik ook voor, ik zit te wachten tot het eten komt, tot het avond wordt, kruip in bed maar kan praktisch niet slapen, want ik ben niet moe, dus lig ik te woelen en te wachten tot het weer dag wordt. Om de zoveel minuten komt men je beloeren door het kijkgaatje, steeds het licht aan en uit en steeds maar denken, denken en nog eens denken, tot je er koppijn van hebt, maar je blijft denken met of zonder koppijn, dus begin je pillen te nemen, die krijg je zoveel je wilt, tegen koppijn, om te slapen, enz. Als je maar kalm blijft, is de leuze hier. Maak uw gezondheid maar kapot, daar geeft niemand lets om, als je maar niet teveel aan de bel hangt, zodat de bewaker niet teveel werk krijgt. Mijn straf wordt door iedereen schandalig genoemd, niemand had zoiets verwacht, iedereen had medelijden met me. 1k krijg enkele brieven, van een vriend zijn moeder en ook van een wildvreemde man, die het proces gevolgd hebben en het erg vinden,
62
maar aan dat medelijden heb ik niks. Men zegt me: 'Met assisen moet je geluk hebben, het is een teerlingworp.' Dat men dan in plaats van gerechtsgebouw te zeggen, het schouwburg of casino noemt, het zou de waarheid meer benaderen. Een bewaker komt eens bij me praten, een brave man, want die zijn er ook, spijtig genoeg veel te weinig. Hij zegt me: `U mag u niet laten gaan, u mag u niet afzonderen, dat is niet goed, ga toch eens naar de wandeling.' Maar dat doe ik niet, want dan zie ik er kerels die veel meer deden dan ik en veel minder straf kregen, dat doet zo'n pijn en je ergert je dan nog meer dan voorheen. Ik zal nog veel aan die bewaker zijn woorden denken, want ik merk het, ik ga steeds meer achteruit, maar ik heb geen moed meer, de wil is weg, het kan me niks meer schelen, ik heb niks meer. Het enige dat me nog rest, is denken, dat is het enige dat ze je hier niet kunnen ontnemen, spijtig genoeg in feite, want het zou veel gemakkelijker zijn als je ook dat niet meer kon. Je denkt echter niet normaal meer, je merkt het, maar je kunt er niks tegen doen, je leeft onnatuurlijk en denkt onnatuurlijk. Je reageert helemaal anders op zaken dan als je een vrij mens zou zijn, het kleinste probleem neemt de vorm aan van een olifant en er is geen plaats voor zo'n Bier in een cel, het verplettert je, en ik zat met zo'n kudde problemen in mijn cel. Ik kon maar niet begrijpen hoe twaalf gewone burgers, die zelf een gezin en kinderen hebben, een ander mens zo kunnen behandelen, wie denken ze dat ze zijn? Ze kennen de wet niet, ze kennen u niet (of slechts enkelen van de opgeroepen getuigen, want het is zo, dat als de politie 100 getuigen verhoort en er twee zijn die slecht van u vertellen, deze twee opgeroepen worden door de procureur). Ze kijken alleen naar de gepleegde feiten, houden geen rekening met de toekomst of met uw gezin, het is zuivere wraak. Verder slikken ze al wat de procureur zegt en stoppen je tenslotte voor jaren in de bak. Ze weten niet wat het gevang is, ze zijn er nog geen vijf minuten in geweest, ze weten niet wat voor gekkenhuis het is, waar de ganse dag door de gangen geroepen wordt en allerlei lawaai elkaar verdringt, waar je elke minuut van de dag sleutelgerammel hoort, als in een spookkasteel, waar dag en nacht een cipier door het kijkgaatje komt
63
5
gluren. Je voelt je net een dier in de zoo, je kunt je niet eens op je gemak wassen of je behoefte doen, je vergeet er je eigen naam, want je bent er een nummer. Een gangster kan wennen in het gevang, hij loopt er te zingen en te fluiten, veegt aan alles zijn voeten, is zijn vrouw weg, wel dan neemt hij een ander, he. Maar als je werkelijk van je gezin houdt, een gevoelig en braaf man bent, zit je de hele tijd te treuren en te huilen, leef je in angst en spanning, je gaat eraan kapot, je wordt iemand anders. Dat ook brave mensen kunnen misdoen begrijpen jullie niet, he, smerige honden van juryleden, jullie maken me kapot, mijn gezin is er al aan, tevreden nu? Moord vind men erg, er komt bloed bij, een begrafenis bij, het is iets dat opvalt, maar iets wat even erg is, waar geen bloed bij komt, maar waar je ook aan dood gaat, dat zijn leugens en bedrog, daar gaat je binnenste aan dood. Zo zit ik hele dagen te razen, ik loop niet meer rond in mijn celletje, ik bonk niet meer met mijn hoofd tegen de muur, ik tel de minuten niet meer af, ik sla zelfs mijn uurwerk kapot, ik zit daar maar te staren, te wachten, te hopen dat mijn vrouw misschien toch nog eens terugkomt. Na vijf eindeloze weken moet ik op transfer naar het P.O.C. in Brussel. Dat is een centrum waar een ploeg psychologen en sociale assistenten u onderzoeken en uitmaken naar welke gevangenis je het best kan vertrekken om je straf uit te zitten. Ook Guido moest erheen, we zijn er samen terechtgekomen, zitten elk in een cel, naast elkaar, zitten aan dezelfde tafel voor het eten, want daar moet je gezamenlijk eten, kortom we zien elkaar de hele dag door. Ik haatte Guido natuurlijk als de pest, maar hij drukte zijn spijt uit over het gebeurde en ik besloot er maar de spons over te vegen, zodat we weer tegen elkaar spraken. Elke dag wordt er door de bewakers een verslag over je gemaakt, je wordt er ongelooflijk in het oog gehouden, zodra je van je cel weg bent, zitten de bewakers erin en neuzen in alles. 's Morgens kun je je in een waszaal gaan wassen, ik was me op cel want er is ook een kraantje op iedere cel (in een ander gevang krijg je een kruik water per dag). Een bewaker vraagt me
64
waarom ik dit doe, ik zeg dat ik me direct was, zodra ik op ben, voordat ik mijn kleren aandoe, in mijn eigen zeg ik: klootzak, hoe zou ik me daar nu kunnen gaan wassen, ik kan toch mijn bril niet afdoen in het bijzijn van al die anderen, zeker. Na het eten moet je soms in een groep of op cel schriftelijk honderden vragen beantwoorden, zoals: ben je bang van een spin, vind je jezelf mooi, enzomeer. Je moet er ook bij verschillende personen komen met wie je een gesprek voert, ze zijn dan in het bezit van een door hunzelf aangelegd dossier over je. Zo zag ik er eens een foto van me inzitten uit de krant, ik vroeg hoe dat erin kwam en ik kreeg als antwoord dat ze alle kranteartikels verzamelen. Dus ze gaan daar af op wat de kranten schrijven, dus op roddel gaan ze daar af, want iets anders staat er niet in een krant. Na de wedersamenstelling stond er in de krant: 'De kogel drong diep in de muur en de overvallen man sleepte zich hevig bloedend tot op straat, waar hij gevonden werd door voetgangers.' Het was met een alarmpistool gebeurd en de man had Guido achterna gezeten, hij bloedde inderdaad, maar sloeg zelf alarm. Er was ook tweemaal daags een uur wandeling, er werd dan met de bal gespeeld, behalve door mij, ik mocht niet, omdat ik een bril draag. 's Avonds was het ofwel speelzaal of T.V. Ik zat echter meestal op cel, want kaarten kan ik niet en T.V. kijken interesseerde me niet, ik was een keer toch gaan kijken en ik zag in een film twee kinderen, ik kreeg een krop in mijn keel en begon te huilen, ik wilde alleen zijn, ik wilde naar mijn cel en stond op, wat niet naar de zin was van de bewaker, want hij moest mijn deur openen en dan eveneens opstaan, ik kreeg daarom een tuchtverslag. Na me er vijf weken verveeld te hebben, kreeg ik te horen dat ik naar Leuven moest, wat ook gebeurd zou zijn zonder die P.O.C. Ik was echt bang om naar Leuven-Centraal te gaan tussen al die zware misdadigers en moordenaars, maar mijn straf was te groot om naar een ander gevang te kunnen. De binnenkomst in Leuven is echt angstaanjagend, lange ondergrondse gangen, zware deuren en hekken bij de vleet, maar eenmaal in het cellencomplex zelf, verschilt het niet van een an-
65
dere gevangenis. Bij je binnenkomst moet je eerst drie weken in totale afzondering, dat is om je te leren kennen. Het personeel is er veel vriendelijker, en ze komen enkel door het spionnetje kijken bij de vaste controles, dus bij verandering van de personeelsploegen enzo, maar dat komen gluren als elders is er niet meer bij. Het eten is er beter, je kan er veel meer artikelen kopen in de kantine, je mag een vogeltje op cel hebben, er is wekelijks een film en op zaterdag en zondag is er twee uren speelzaal, waar je kunt biljarten of kaarten. Tijdens de wandeling kun je er ook aan sport doen: volleybal of turnen, ook 's avonds is er driemaal in de week voor een beperkte groep gelegenheid om te turnen. 's Avonds zijn er ook taalcursussen, die enkel gevolgd worden om van cel te zijn, want na het werk, dat om vijf uur afgelopen is, zit je er op cel. Er is niks, geen T.V., geen speelzaal, enkel die taallessen die door gevangenen gegeven worden en door de directeur gecontroleerd worden. Deze laatste is een echte tiran, hij heeft naar het schijnt zelfs enkele mensenlevens op zijn geweten, o.a. van een man die reeds geruime tijd samenwoonde met een vrouw, die hem kwam bezoeken zolang hij in een andere gevangenis zat, maar eenmaal in Leuven mocht ze niet binnen van de directeur, die man heeft zich verhangen. Nog tijdens mijn drie weken afzondering mocht ik op cel werken, zakken plakken, zo kon ik me toch bezig houden. In die drie weken vielen ook Kerst en Nieuwjaar, op kerstavond werd mijn deur geopend en twee mannen kwamen me elk een taart aanbieden, die ze zelf afstonden omdat ik op afzondering zat en dus niks had kunnen kopen, ik vernam dat het alle twee moordenaars waren. Dit heeft me erg aangegrepen, ik kreeg van wildvreemden aandacht en mijn eigen vrouw en familie lieten me stikken. Na drie weken begin ik in de kleermakerij te werken, waar ik uniformen voor de bewakers leer maken, 's avonds plak ik verder zakken op cel, naar de wandeling ga ik nooit, ook naar de speelzaal ga ik niet in de weekends, de wekelijkse film is het enige waar ik wel naar toe ga, ik zonder me of in eenzaamheid op mijn cel. Het is fout, ik merk het, steeds dat denken, je wordt
66
er gek van, wat je vandaag nog zo vond, vind je de volgende dag alweer anders. Ik ga vlug achteruit, maar heb geen moed om me ertegen te verzetten, lezen gaat niet, muziek kan ik niet horen, ik heb soms een uur nodig om een kantinebriefje in te vullen. Ik probeer ook een keer een schriftelijke cursus te volgen, men had me dat aangeraden in het P.O.C., maar het gaat niet, ik kan me er niet op concentreren. Het enige wat ik doe is werken als een robot en denken, denken over alles en nog wat, behalve over iets goeds, ik denk vele malen aan zelfmoord, maar denk ook, misschien komt alles nog goed of kan ik me nog herpakken, het is maar een grassprietje hoop, maar ik hou me eraan vast. Na enige tijd vraagt een man met wie ik werk om eens naar de speelzaal te komen om te kaarten, ik laat me overhalen en leer kaarten. Zo zit ik eens te kaarten en er staat een man achter me te tafeltennissen, hij verliest en begint te roepen, ik kan niet meer tegen lawaai en zeg: 'Maar vent, roep toch niet zo.' Die man, een ex-legioenair die een halve gare bleek te zijn, slaat me in de rug van mijn stoel, ik sta op en hij komt op mij af, hij slaat me tot vier maal toe neer, ik heb de moed niet om me te verdedigen of hem af te weren. Ik krijg verwijten te horen, omdat ik me heb laten slaan, word zelfs bespot, maar het kan me niet schelen, ik ga niet meer kaarten, ik blijf op mijn cel, daar heb ik geen last van anderen. Ik zie af, jarenlang hou ik het zo vol. Ik krijg ook een keer een gezwel aan mijn schildklier, iedere keer als ik moet slikken heb ik pijn, na wekenlang pillen geslikt te hebben, moet ik naar het gevangenishospitaal, wat een groot woord is, want het hospitaal is een gevangenis als een ander, alleen loopt daar het water van de celmuren en krioelt het er van de kakkerlakken, er is wel een afdeling met alle nodige apparatuur voor een onderzoek of operatie en ook een zaal voor de pas geopereerden. Ik kom er op een donderdag aan en de volgende dag rond de middag moet ik naar een dokter, die onderzoekt wat me scheelt en me naar een specialist verwijst. Deze specialist komt enkel op vrijdagvoormiddag, dus wachten tot de week erop dan maar, ondertussen zit je met pijn en ongemak. Het is onvoorstelbaar wat je daar allemaal ziet, mensen die op hun knieen tot aan de celdeur ko-
67
men gekropen om eten aan te pakken, enzomeer. Ik weet, er zitten veel plantrekkers in de gevangenis, maar de echte zieken en sukkelaars worden over dezelfde kam geschoren. Dat zulke dingen nog vandaag de dag kunnen gebeuren is ongelofelijk en dat alles zo goed verzwegen kan worden is nog onbegrijpelijker. In de kranten staat soms hoe het is in andere landen, hoe er ver van hier nog mensen gemarteld worden, op de grond moeten slapen, enzomeer, maar dat in ons eigen land hetzelfde gebeurt, weet geen mens. En als er eens een T.V.-ploeg of reporter in het geyang komt, wordt er een grote cinema gespeeld, worden de mooiste hoekjes getoond en worden gesprekken toegestaan met op voorhand uitgezochte gevangenen (lees: gatlikkers). Na door een specialist onderzocht te zijn, heeft men er nog mijn bloed onderzocht en een riintgenfoto genomen. Verder zat je daar hele dagen op cel, zonder ook maar iets te kunnen doen, er is alleen twee uren wandeling, iets waar je in de winter natuurlijk niet heen gaat, want wat moet je nu twee uren in de kou lopen doen. Na zes weken zei men mij dat het geen kwaadaardig gezwel was en dat ik terug naar Leuven moest. Pas na vele maanden pijn en ongemak in mijn keel, leerde ik een man kennen die erg veel wist op medisch gebied, hij zei me dat ik enkel de zon miste. Ik geloofde daar natuurlijk geen snars van, maar nadat ik enkele malen naar de wandeling was gegaan en me in de zon gezet had, voelde ik verbetering en na enige tijd had ik er geen last meer van. Door die man begon ik ook steeds naar de wandeling te gaan en sport te doen, want hij zei me dat ik er zowel lichamelijk als geestelijk aan kapot zou gaan als ik me zo bleef afzonderen, iets wat ik trouwens goed genoeg merkte. Ik zag er ook enkele voorbeelden, zoals een man die ik jaren voordien gekend had als een normale man van 80 kilo en er nu 150 woog, hij stond enkel op om te eten en eens op de koer te komen, hij waste zich niet meer, kuiste zijn cel niet, niks meer. Ik zie er ook mannen die reeds 10, 20, 30 en zelfs 40 jaar bak achter de rug hebben, er zijn er waar je geen zinnig woord meer uitkrijgt en dan zijn er ook anderen die na 15 jaar nog over alles kunnen meepraten, die steeds gestudeerd hebben en lazen wat ze in han-
68
den konden krijgen, die zich niet hebben laten gaan, maar dan zijn er ook die niet weten wat een T.V. is. Ik leerde meer en meer mensen kennen, Walen, vreemdelingen, bankrovers, moordenaars, enzomeer. Ik zie er zware jongens en moordenaars die minder straf hebben dan ik, velen willen zelfs niet geloven dat ik voor zulke feiten acht jaar moet doen, ik word een leugenaar genoemd of een kinderverkrachter, die er niet voor durft uit te komen. Ik ontmoet ook een man die zijn vrouw vermoordde, op zijn proces had hij spijt betoond en hier lachte hij erom en hij zei: `Anders zat ik er heel mijn leven mee opgescheept en nu zijn de wormen er al mee weg.' Die woorden hebben me erg gepakt en zijn me altijd bijgebleven, ik begreep niet wat ik hier zat te doen, ik had gestolen, oke, maar ik had toch alles dubbel teruggegeven en als ik wat peck heb, zit ik die acht jaar uit en die kerels die nog lachen om hun slachtoffers kunnen vrij zijn na tien jaar. Ik ontmoet er echter ook mensen die enorm spijt hebben van hun misdaden en er erg onder lijden, zoals een agent die zijn vrouw en drie kinderen vermoordde, wat in die man moet zijn omgegaan, is onbegrijpelijk.
69
4 In de gevangenis is er een enorm ongenoegen onder de gedetineerden, iedereen loopt te kankeren en er zijn regelmatig vechtpartijen door de spanning die er heerst. Er zijn genoeg redenen tot ongenoegen trouwens, zoals het karig uurloon en de even dure sigaretten en eetwaren als buiten, het uurtje bezoek dat soms ingekort wordt tot een half uur als er veel bezoekers zijn, de onhygienische toestand, praktisch geen mogelijkheid tot ontspanning, geen T.V., de groep 'Welfare' genoemd, die een groep `Directeursvriendjes' is, die alle belangrijke en goede werkjes in handen hebben en al de andere gevangenen domineren, maar het grootste ongenoegen komt wel door 'de Wet Lejeune' die zegt dat je na 1/3 van je straf vrij kunt komen als je primair bent en na 2/3 als je recidivist bent. Het is echter zo dat je, zodra je in de gevangenis komt, te horen krijgt dat die wet niet bestaat, er is nooit over gestemd, het is een gunst, die afkomstig is van 1888 en die gemaakt was om in die tijd een vriend van een politicus uit de gevangenis te krijgen. Op het gerecht word je er weliswaar naar gestraft en zeker op een assisen, het is een middel voor de procureur om je des te zwaarder te laten straffen, en zeker onwetende juryleden lopen daarin. 'Want,' redeneren deze mensen, `als je twee jaar gevangenis verdient, moet je er zes krijgen en dan kom je dus vrij na twee jaar.' Maar gewoonlijk zit je dan 2/3, dus vier jaar, hoewel een jury je in feite maar twee jaar in de gevangenis wil. Er rest dan nog twee jaar die men dan afslag noemt, maar je krijgt dan vijf of tien jaar condities mee, zodat men je straf in feite verlengt. Kom je in die jaren met iets in aanraking dat tegen de wet is, iets waarvoor men een ander een boete zou geven, zit jij weer in de gevangenis om die twee jaar uit te zitten, dus zit je er dan zes voor iets dat er maar twee waard is, plus dat je voor het nieuwe feit zwaarder gestraft wordt, omdat je een verleden hebt, dus word je nog eens gestraft voor dat eerste feit. Er was ook het feit dat er regelmatig zelfmoord of zelfmoordpogingen waren, die voortkwamen uit de spanning en uitzicht-
70
loosheid, jarenlang houden ze met u de gek, stellen uw vrijheid steeds uit, nu eens drie maanden, de keer daarna een jaar en waarom weet geen mens, al naargelang hoe ze in Brussel geslapen hebben op het moment dat men je dossier in handen heeft. Door al deze feiten en nog vele dingen meer groeide het ongenoegen, maar het steentje ging pas aan het rollen toen de sportmonitor aan de directeur vroeg materiaal te mogen kopen zoals halters, rekkers en dergelijke, alsook uitbreiding van de sporturen. De directeur sloeg op tafel en riep dat er nooit dergelijke sportartikelen binnen zouden komen, dat er nooit T.V. zou komen, dat een wekelijkse film meer dan genoeg was. De sportmintor en zijn hulpmonitor weigerden nog verder het turnen en het volleybal te regelen, maar dit bracht geen aarde aan de dijk, want wat kon het die directeur schelen of je nu sport deed of niet, als het werk maar bleef draaien, want Leuven is in feite een fabriek met goedkope werknemers, er is een kleermakerij, drukkerij, boekbinderij, schrijnwerkerij, smidse, er wordt visgerei gemaakt en zakken geplakt. Het was de directeur zijn lijfspreuk: `Werken is een gunst,' maar niet voor lang meer. De monitors stelden voor te staken, de sportmannen waren akkoord, maar de niet-sporters natuurlijk niet, daarom drukte men in het geheim papieren die in iedere cel afgeleverd werden met de oproep om te staken voor de toepassing van 'de Wet Lejeune', gelijke rechten voor de vreemdelingen, betere levensomstandigheden, een begeleiding als je vrij komt en nog vele dingen meer. Op deze manier was iedereen akkoord en de directie werd op de hoogte gebracht dat we de volgende maandag in staking zouden gaan. De `tiran' lachte en zei: 'Met een man of tien zeker.' Hij rekende op zijn Welfare en dacht dat deze de staking wel zouden breken. Maar ook in hun rangen was er ongenoegen en bovendien werden ze bang van de plots opstandige massa. Die maandagmorgen bleven 299 van de 300 in hun bed liggen en zeiden: `Zeg tegen de directeur dat hij zijn gunsten mag houden.' Een man wilde gaan werken, een boer die daar al een tiental jaren zat en van 's morgens tot 's avonds werkte, elke dag, zelfs de zondag, hij knapte allerlei karweitjes op, zoals verstopte
71
rioleringen of 'n W.C. bij de directeur, maar daar alles nu stil lag kon hij natuurlijk ook niet werken. De bewakers moesten of beter wilden het eten klaarmaken en uitdelen, alles verliep in kalmte. De overheid werd verwittigd en ingelicht waarom wij in staking waren, ook aan advocaten en aan de pers werd een eisenpaket toegestuurd, zodat iedereen wist waarom we niet langer wilden werken en dat het volledig geweldloos was, iets waarvoor we trouwens gelukgewenst zijn door de Liga van de Rechten van de Mens en nog andere Internationale organisaties. Wij mochten vijftien afgevaardigden kiezen, vijf vreemdelingen, vijf Walen en vijf Vlamingen, die moesten onderhandelen met afgevaardigden van het ministerie en het hoger gevangenisbestuur. Deze mensen konden niet geloven dat er geen T.V. of radio was en dat er praktisch geen ontspanning was. De directeur zat er als een geslagen hond bij en durfde zijn mond niet open te doen. Dagenlang heeft men onderhandeld en elke dag waren er nieuwe toegevingen. De tweede week van de staking gingen we met 151 man in hongerstaking om onze eisen nog meer kracht bij te zetten. Al onze eisen werden bijna ingewilligd, sommige gingen direct in voege, andere waren toekomstmuziek, want men kon onmogelijk van vandaag op morgen in iedere cel sanitair en elektriciteit aanleggen, over de Wet Lejeune moest met de minister gepraat worden, we kwamen overeen aan het werk te gaan, voorlopig althans, want als er na enkele maanden nog niks veranderd zou zijn, zouden we weer staken. We mochten nu schrijven naar wie we wilden, zonder censuur, mochten in boekenclubs gaan, hadden meer sport, wandelingen en speelzaal, maar na acht dagen begon de `tiran' terug te krabbelen, hij begon zich te verzetten en toegestane gunsten weer of te schaffen, spontaan kwam er de dag nadien een nieuwe staking en werd het ontslag van de `tiran' geeist. Opnieuw werd er onderhandeld en het zag er naar uit dat het lang zou Buren, de bewakers waren het beu om voor knecht te spelen, ja, nu moesten ze werken voor hun geld, anders moesten ze enkel maar een deur opendoen, en ze bleven op straat inplaats van binnen te ko-
72
men, zodat de rijkswacht hun werk overnam. De 15 afgevaardigden werden een voor een uit hun cel gehaald en naar een andere gevangenis overgebracht, de overige gedetineerden die dit hoorden, werden woest en begonnen op hun deur te bonken, vele luikjes sneuvelden (in iedere deur is een luikje om het eten door te geven). De rijkswacht riep om, via de op iedere cel hangende luidspreker, om kalm te zijn, het eten werd verdeeld door het leger of de burgerbescherming en er was een half uur wandeling per dag, er werd gevraagd opnieuw aan het werk te gaan, iets wat we weigerden zolang onze vrienden niet terug waren, prompt gingen er zelfs weer in hongerstaking. De rijkswacht schafte het bezoek af, iets wat erg is voor een gevangene, daar hij soms dagenlang aftelt tot het zaterdag wordt, om zijn familie eens een uurtje te zien. Ook de kantine werd niet meer bedeeld, dus geen rookgerief meer, enzomeer. Op deze manier is het niet moeilijk om een staking te breken, er werden briefjes uitgedeeld waar je je naam moest opzetten en moest invullen of je wel of niet wilde werken. De meesten kozen om te werken en de minderheid moest op de duur ook wel bijdraaien, want alleen ben je niks. De 15 kwamen na enkele dagen rust ook terug en de `tiran' ging in vervroegd pensioen, dus toch een overwinning voor ons. De directie werd volledig vernieuwd en deze schafte ook de Welfare af, voerde zelfs ongevraagde veranderingen in en kreeg
het volledige vertrouwen van de gevangenen. Er werd materiaal gekocht waaruit we zelf in de vrije uren sportmateriaal vervaardigden, zoals halters en toestellen om aan body-building te doen, er kwam een sportzaal, we mochten radio's kopen en ook voor T.V.'s waren onderhandelingen aan de gang met firma's die wilden leveren. In korte tijd stonden de meesten met een stereo en T.V. op cel, sindsdien waren de spanningen verdwenen, er waren geen vechtpartijen meer, alles was rustig. Er wordt een vleugel ontruimd en men gaat aan het werk om de cellen te vernieuwen (vijf jaar later is men er nog aan bezig). Er worden ook ontspanningsavonden ingericht en er komen ge-
73
regeld orkestjes of zangers, o.a. ook Jan De Wilde, die ons vertelde dat hij reeds lang wilde komen. Het zat namelijk zo dat de sociale assistente hem gevraagd had op een kerstdag te komen zingen en dat hij akkoord was. De assistente zei dit tegen de 'Tiran' en hij riep: lamaar mevrouw, twee jaar geleden is Miel Cools hier geweest, verleden jaar hebben ze een film gehad en nu zou Jan De Wilde komen, we gaan toch niet overdrijven, he?' Het is op deze story dat Jan De Wilde het liedje 'De goede ouwe nor van Leuven Centraal' gemaakt heeft. Er was ook een door het ministerie aangestelde vrouw in Leuven gekomen om een nieuw regime in te voeren, men zou overdag de deuren openlaten, zodat je bij je buur eens kon gaan praten of kaarten. Maar de bewakers kwamen daar tegen op, al die vernieuwingen gaven hun meer werk en het liefst van al zitten de meesten op hun luie kont. Ze gingen in staking om meer loon te eisen en gebruikten daarbij het argument dat ze niet veilig waren, dat ze nooit zeker waren 's avonds nog levend uit de gevangenis te komen (ik ken geen een bewaker die gestorven is op zijn werk, wel al vele arbeiders die op werven en op de baan omkwamen). `Kijk maar eens,' zegden ze, `er is op korte tijd tweemaal een opstand geweest (onze stakingen waren nu plots opstanden), we vinden soms wapens en nu het zo versoepelt, gaan ze allemaal gewapend lopen.' Ze leverden ook kritiek dat er zoveel franstaligen waren, dat Leuven Vlaams was en ze niet betaald werden om Frans te spreken. Ze hadden natuurlijk gelijk: Leuven is Vlaams en dat ze minder betaald werden dan de bureelbedienden die praktisch niet met ons in contact kwamen en wel een gevarenpremie trokken, was ook juist, maar dat ze onze stakingen en verworvenheden plus leugens en verzinsels als middel gebruikten om hun eisen kracht bij te zetten, was rot. Ze hebben er zelfs een volledig andere reactie van het ministerie mee uitgelokt dan dat ze gewild hadden, deze beslisten dat als het zo was dat de bewakers er hele dagen in doodsangst leefden en met wapens bedreigd werden, ze er eens een opruiming zouden houden. De rijkswacht die weer het werk van de bewakers deed, kwam op een morgen met het eten en ik vroeg de dokter aan. Het zat
74
zo dat ik reeds geruime tijd met mijn knie sukkelde. En deze besloot dat ik naar het gevangenishospitaal moest, ik kon zelfs direct vertrekken, daar er een man zijn polsen overgesneden had en direct weg moest gevoerd worden. Een dag later hoor ik langs de radio dat men in Leuven 45 man weggehaald had en overgebracht naar andere gevangenissen. Na drie weken keer ik terug naar Leuven en verneem dat de fameuze bloedhondenbrigade `Groep Diane' de dag dat ik vertrokken was 's avonds was binnengevallen, ze hadden een lijst met de namen van de zogezegde `harde kern', man per man werd uit zijn cel gehaald, sommigen lagen reeds te slapen en plots stonden vijf a zes man naast hun bed. Ze werden afgetast naar wapens en weggevoerd naar een andere gevangenis, mensen die een bril droegen, kregen niet eens de tijd die mee te nemen. Nadat ze op deze manier 45 man hadden weggevoerd, gingen ze op zoek naar wapens, alles werd door elkaar gegoten: koffie, suiker, zout enzovoorts, het resultaat van hun zoekactie was minder dan niks natuurlijk, want er waren geen wapens. De persoonlijke spullen van de weggevoerden werden later ingepakt en hun nagezonden, sommigen kregen pas na drie weken hun bezittingen terug, zaten dus drie weken zonder hun bril of andere noodzakelijke voorwerpen. Sommigen onder hun hebben jaren in afzondering gezeten in afwachting dat er een nieuwe gevangenis opengesteld werd voor de Franssprekenden. In Leuven was in de tijd van de `tiran' afzondering ook erg in trek, ik heb er gekend van zeven en zelfs een van tien jaar afzondering. Dat is foltering, maar dat komt niet in de krant, net zomin als de vele zelfmoorden of pogingen tot zelfmoord, daar leest men ook niks van. In Brussel waren eens gevangenen op het dak gekropen om geweldloos en ongewapend betere levensomstandigheden te eisen, ze zijn er afgeranseld door de `Groep Diane'. Het was een goede oefening voor hun en kan men iets beters bedenken dan gevangenen om op te slaan? Enige tijd nadien zaten ze er weer op en hebben bijna een hele vleugel afgebroken, wat nog maar eens bewijst dat geweld enkel geweld uitlokt. De bewakers van Leuven, die na acht dagen terug aan het
75
werk gegaan waren, hadden enkel bereikt dat er nu geen Franssprekenden meer binnen mochten en dat de geplande hervormingen niet doorgingen, maar ook ons akkoord om weer te staken als de Wet Lejeune niet toegepast werd, viel in duigen. Sommigen vonden het erg vervelend dat het zo afgelopen was. Er werd ons gezegd: `U moet dat begrijpen, er werken hier cipiers met 30 jaar dienst, die hebben het nog meegemaakt dat de gevangenen niet mochten praten en een kap over hun hoofd moesten dragen als ze gingen luchten. Die cipiers kunnen zich niet meer aanpassen aan zo'n verdoorgedreven nieuw regime.' Dan moeten ze maar naar ander werk uitzien, vind ik, want als je in een fabriek werkt en er komt een nieuwe machine, dan zal je ook vervangen worden als je er niet mee kunt werken. We zitten in en straatje zonder einde, de oude kunnen zich niet aanpassen, de nieuwe mogen niet en tegen dat de ouden weg zijn, zijn de nieuwe bewakers het ook gewoon. Onder de bewakers heb je, zoals overal, goede en slechte natuurlijk, maar er zijn er die je echt uitdagen tot je hun een mep zou verkopen, dan laten ze zich vallen en kunnen enkele maanden thuis blijven, want velen doen die job enkel als bijberoep of hebben een boerderijtje. Er zijn bewakers die zowel door de gevangenen als door hun collega's gehaat worden, maar die collega's kunnen zich omdraaien en zeggen `kust mijn ...... ,' maar een gevangene niet, die heeft ermee of te rekenen en die moet naar zijn pijpen dansen. Dit slaat niet zozeer op Leuven, daar kun je al eens uw gedachten zeggen en ook bij de vernieuwde directie kun je uw mening uitleggen, maar in andere gevangenissen, zoals o.a. in Gent, is de directeur zijn wil wet. Zo herinner ik me een voorval met een nu reeds gepensioneerde adjudant. Als hij in de werkplaats binnenkwam, moest je rechtstaan, en bij deze handeling stootte een gevangene zijn stoel omver, deze is daarvoor in het cachot beland. Nu al de sportminotors weg zijn uit Leuven en ik de enige ben die over is van diegenen die de sport hebben helpen inrichten, en de enige ben die iets van body-building afweet, word ik sportmonitor. Dit komt me goed van pas, want ik krijg het steeds maar lastiger en ga steeds verder achteruit, ik kan zelfs geen
76
krant meer lezen, ik zit nu drie jaar en begin me onschuldig te voelen, want voor wat ik gedaan heb, is drie jaren zowat het maximum en zeker als je eens naar andere landen ziet, maar ja, hier beseffen ze niet wat een jaar gevangenis is. Nu ik dus sportmonitor ben, ben ik verplicht elke dag na het werk in de vrije uren uit mijn cel te komen, ik moet op de koer turnles geven en voor het nodige materiaal zorgen, zowel voor de turners als voor de volleybalspelers. Na het avondeten is er van zes tot acht uur mogelijkheid voor een beperkte groep om aan body-building te doen, ook hierbij moet ik steeds aanwezig zijn. Ik moet ook de sportkledij uitdelen, afhalen, laten wassen en herstellen, kortom ik regel alles wat om de sport draait, ik organiseer zelfs ook een keer een wedstrijd, een soort 'superstar'. Ik word door iedereen graag gezien, zowel Frans- als Vlaamssprekenden dragen me op de handen, want ik ben voor iedereen gelijk en doe wat ik kan. Ook door het personeel en de directeur word ik graag gezien, omdat ik steeds correct ben en geen misbruik maak van mijn verworven positie. Nog eenmaal wordt geprobeerd om een staking uit te lokken of om op het dak te klimmen, maar de meesten zijn bang op transfer te vliegen en het wordt bovendien verklikt en ook ik, die erbij betrokken geworden was, word op het matje geroepen, maar alles wordt uitgepraat en er volgen geen sancties. Ik moet dikwijls tegen mezelf vechten om naar de sport te gaan en voor zo'n grote groep te gaan staan, want met mijn complexen gaat het ook steeds meer bergaf. Nog heb ik veel tijd over, want zodra ik op cel zit word ik iemand anders, ik zal soms staan lachen op de koer en zodra ik op cel zit ben ik aan het huilen en piekeren, het wordt steeds erger met mijn gedachten, ik ben soms verlegen van wat ik allemaal denk, slechts tegen een man durfde ik eens vertellen wat in me omging en deze zei me: `U bent een verloren mens, u zal zich niet meer kunnen aanpassen aan de maatschappij.' Een stereo of T.V. wilde ik aanvankelijk niet, het interesseerde me allemaal niet, maar toen ik voelde dat de sport me goed deed, zowel lichamelijk als geestelijk, dacht ik: `Als ik ra-
77
dio en T.V. heb, zal ik me ook op cel misschien beter kunnen verstrooien.' Ik was tenslotte een grote muziekliefhebber geweest, dus kocht ik ook maar een stereo en T.V. Guido, die tijdens het voorarrest geprobeerd had zich te laten interneren en daarvoor veel komedie had gespeeld (zoals bellen en zodra hij de cipier dan hoorde komen gaf hij enkele kleine sneetjes in zijn polsen) speelde die klucht ook in Leuven verder. Dagelijks vroeg hij de dokter aan en klaagde over van alles en nog wat, hij kreeg massa's pillen, die meestal in de pot eindigden, hij viel dagelijks aalmoezenier, directeur en psychiater lastig, hij stond ze gewoon op te wachten in de vleugels, hij kon niet tegen de cel (wie wel?), zei hij, hij Teed aan claustrofobie en zodra hij op cel was, hing hij aan de bel voor van alles en nog wat. Hij heeft ook eens op een nacht enkele kranten in brand gestoken, om licht te hebben zei hij, om zijn nagels te knippen. Met al zijn komedie heeft hij toch bereikt dat de psychiater hem na drie jaar in een instelling deed voor zenuwpatienten, hij mocht er in de weekends weggaan, 's avonds tot tien uur de stad in gaan, was er hele dagen omringd door verpleegsters met wie hij dan 's avonds uitging, en kreeg bovendien nog eens 12.000 frank in de maand bij. Daar is hij toen na een kleine vier jaar vrij gekomen. De eerste maanden dat ik in Leuven zat, kwam mijn advocaat me enkele malen bezoeken, samen met zijn vrouw en dan brachten ze mijn kinderen mee, ik was enorm blij hun eens te zien, maar ieder afscheid was een marteling en zodra ze weg waren, zat ik nog dieper in de put. Na enkele keren weigerde mijn vrouw ze nog mee te geven, ze mocht niet meer van haar advocaat, zei ze, ik moest maar afwachten tot de in gang gezette echtscheiding uitgesproken was. Het deed allemaal zo'n pijn, al die onmenselijke kwellingen. Zo kwam er ook een gevangene bij die dezelde naam droeg als mijn vrouw, elke keer als ik zijn naam hoorde roepen was het een zweepslag, ik kreeg dan de tranen in mijn ogen en dacht aan haar en de movie jaren die nooit meer zouden terugkeren. Mijn haar begon uit te vallen, nu zat ik er voorgoed door, nu dat ook nog! Vele mannen die kaal worden krijgen complexen
78
en lijden daar enorm onder, maar voor mij is het veel erger dan dat kaal worden alleen, als ik een kletskop heb, gaan ze die littekens zien, het gaat weer beginnen van blutshoofd, samengenaaide, enzomeer. Nu zie ik het helemaal niet meer zitten, want met mijn kaalkop durf ik niet op straat te komen, nu zal ik ook geen kans meer maken om me te herpakken en om op iemand te vallen, welke vrouw van mijn ouderdom loopt nog op straat en als er een loopt zal ze zeker geen kaalkop nemen die nog verminkt is ook. Ik sta urenlang voor de spiegel mijn haar te kammen, bang dat er weer enkele haren uit zullen gaan, mijn voorhoofd wordt steeds meer zichtbaar, ik loop met mijn voorhoofd gefronst, zo komt mijn haar lager, ik krijg er dan koppijn van. Soms spring ik goed gezind uit bed, scheer en was me, zie dan die verminkingen en zit al in de put voor de rest van de dag. Op de duur hang ik een handdoek over de bovenste helft van de spiegel, zo zie ik enkel mijn kin om me te scheren. Hetzelfde stramien met mijn radio, ik sta op en laat hem spelen, maar zodra ik een liedje hoor dat me aan mijn kinderen of aan vroeger doet denken, zit ik in de put of er nog dieper in. Op de duur speelt hij praktisch nooit meer, ook mijn T.V. brengt me niet veel verstrooiing, ik kijk enkel nog naar sport of documentaires over dieren en zo. Naar de wekelijkse film ga ik niet meer en ook als er toneel of show is, ga ik praktisch niet, ik ga enkel naar de sport, waar ik me afbeul met halters. Als ik naar een film kijk en er komt een naakte vrouw in, besterf ik het bijna, allemaal hoeren zijn het, je kunt geen boek opendoen of er staat een naakte vrouw in, voor geld doen ze alles. In alles erger ik me en ik krop alles op. Eenmaal heb ik bijna alles aan de onderdirecteur verteld, toen ik bij hem moest zijn in verband met de sport, zijn vrouw had pas een kindje ter wereld gebracht en ik wilde hem gelukwensen, maar ik kon niet, ik zag mijn kinderen voor ogen toen ze geboren werden, ik zat er enorm door in de put. Hij zag het blijkbaar en vroeg wat er scheelde, ik zei: `Niks.' Maar als hij had aangedrongen, zou ik het hem waarschijnlijk allemaal verteld hebben, hoe ik haatte en hoe ik leed onder mijn complexen, ik vertrouwde hem erg, maar
79
6
was toch bang dat hij me niet zou begrepen hebben, en dat ze me zouden interneren en nooit meer loslaten, want soms dacht ik dat het spijtig was, dat ik hier nog buiten moest, maar soms ook dat ik hier uit wilde, ik wilde me wreken, ik wilde een overval doen, ik wilde alles terugstelen, ik wilde die valse getuigen hun kot in brand steken, ik wilde hun een rammeling geven, ik wilde alles, maar geen ene dag hetzelfde. Aan zelfmoord dacht ik niet meer sinds er twee cellen voorbij de mijne zich een man verhangen had en ik een chef al lachend hoorde zeggen: 'Weer een minder die we eten moeten geven.' Al 1 achend zegt een zot zijn mening, zeg ik, het deed me allemaal zoveel pijn en ik dacht: `Dat willen ze, u kwijt zijn. Ik ben niet bang om te gaan, maar ik pak een paar rotzakken mee, zoals die getuigen en Guido, de laatste bal hou ik voor mezelf.' In de gevangenis masturbeert iedereen, dus ook ik, en in het begin, toen mijn vrouw nog op bezoek kwam, ging alles normaal, ik zag haar, dacht aan haar, kreeg zin in haar en zo kon ik mezelf bevredigen, maar nadat ze me in de steek gelaten had verslechterde dat. Zodra ik een zaadlozing had, zag ik haar voor mijn ogen, of dacht aan al wat een andere man nu met haar deed. Ik begon ervan te walgen, ik was ver in de 20 jaar, had twee kinderen en moest me bevredigen als een kleine jongen, ik huilde erom, iedere maal, ik kreeg soms zin, masturbeerde en daarna was ik er ziek van, maar ik kreeg minder en minder zin en op de duur praktisch nooit meer. Als ik anderen over vrouwen hoor praten erger ik me eraan, ze komen uit verlof en vertellen hun avonturen met het andere geslacht. Ik moet erom huilen, want ik ben er zeker van dat ik niet meer kan, ik ben geen man meer. Ik dacht dan: Vat moet ik nog buiten gaan doen, ik heb niks meer, geen stoel om op te zitten, ik ben bijna 30 jaar, zoveel gevang gedaan, ik ga niet meer aan werk geraken, ik ga niet meer aan een vrouw geraken en iedereen zal me herkennen van de foto's in de kranten,' enzomeer... De dag daarna heb ik wat meer moed en denk: `Misschien vind ik nog wel een vrouw of komt het nog goed met mijn vrouw.' En weer ben ik aan haar aan het denken en aan die vent die er nu bij is, en weer zit ik in de put en denk: 'Die vent sla ik
80
eens goed in mekaar of ik schiet hem omver en ga weer naar haar toe. Dat men dan automatisch zou geweten hebben, dat ik dat gedaan had, daar dacht ik niet aan. Zo gaat dat jaren door, elke dag anders, vallen en opstaan, in de put, uit de put, zat ik er in dan dacht ik: 'Ik maak ze of al die bastaards en daarna mezelf,' de dag erna zag ik het weer anders en dacht: 'Nee, dat is geen oplossing, want dan weten ze van niks, ik zou ze moeten kunnen laten afzien zoals ik afzie, ik zou ze moeten kunnen ontvoeren en opsluiten in mijn kelder.' Maar na eens goed geslapen te hebben en als ik eens niet in de put zat, dacht ik: `Ze zijn het allemaal niet waard.' Er waren honderden dingen waardoor ik in de put raakte, een woord was genoeg. Men moest maar om te lachen zeggen 'Ha, lelijkaard, hoe is't?' en ik dacht al direct aan mijn verminkingen. Als de zon scheen, was ik kwaad, geergerd omdat ik er niet van kon genieten. Er is een spreekwoord dat zegt: `De zon schijnt voor iedereen.' Nee, dat is niet zo, niet voor gevangenen, die zien enkel dat ze schijnt, door het kleine raampje bovenaan in de cel. Als het regent in de verlofperiode, lach ik me een kriek, ik schep er genoegen in dat er mensen zijn die 50.000 frank betalen voor een flat aan zee en niet naar buiten kunnen, net als ik. Mijn broer heeft na geruime tijd vernomen dat mijn vrouw niet meer bij mij komt en hij komt op bezoek. Ik was wel blij hem en zijn gezin te zien, want ik hou van mijn broer, het is een brave vent, maar elk bezoek is een kwelling. Ik zie vrijende paartjes en denk: `Rothoeren, jullie komen jullie man bezoeken en jullie zitten te vrijen, en buiten staat jullie lief te wachten.' Ik zie er ook kinderen en ben er iedere keer kapot van. Ik zou het hem graag zeggen: 'Broertje, u hoeft niet meer te komen, want voor mij is alles te laat, ik ga er een paar de kop inslaan, al degenen die me iets in de weg legden.' Want het werd sterker en sterker, de haat, de hoop me te kunnen wreken, de drang om te gaan stelen en een overval te doen. Had ik die haat niet gehad, dan zou ik het waarschijnlijk niet overleefd hebben. Ik heb tientallen plannen gemaakt, goede en slechte, al naargelang mijn humeur, zag ik het eens een dag wat beter zitten, dan droomde ik ervan een sportzaal te openen voor body-
81
building, of om enkele jaren naar zee te gaan, zoals mijn advocaat me aanraadde, maar zonnige dagen had ik niet veel meer, ik zat meer in de put dan eruit. Meestal begon het met die assisen voor mijn ogen, ik kon het niet vergeten, die slapende rotzakken, alleen om zeven jaar te geven waren ze wakker, wat denken ze wel, al wat ik gestolen heb, heb ik dus teruggegeven en nog zeven jaar erbij, ik heb geen mens aangeraakt, heb geen wapen in mijn hand gehad, heb zelfs nog overvallen verhinderd, of toch proberen te verhinderen, wacht, ik heb een overvalletje te goed en nu zal ik wel een wapen hebben en probeer me eens tegen te houden, zie, ge zult niet meer moeten komen liegen, want ik schiet jullie wat ballen in jullie kl ..... , rotzakken. Ik werk zelfs niet meer, zie, ik pak alles terug wat ik kwijt ben, hoe hebben jullie dat op, ik haal een villa leeg en betrap mij maar eens, ge zult nog moeten kunnen lopen. En als de flikken komen, het is om het even voor wat, schiet ik ze omver en de laatste bal is voor mij, ik laat me niet meer pakken en in de bak steken voor alles wat ik niet gedaan heb. Het eerste wat ik me koop is een geweer, zie, en als er nog eens een wedersamenstelling is, zal ik er wel iets mee te maken hebben, ge zult me wel in de krant kunnen zetten nu, en met reden nu. Wat denken jullie wel, dat ik weer ga werken als 'n zot om me alles te kopen wat ik vroeger had door eerlijk te werken, want hetgeen ik gestolen heb, hebt ge terug, plus mijn eigen spaargeld, plus mijn invaliditeit, plus mijn wagentje en het was nog niet genoeg, he? En nu zou ik moeten gaan leven als een sukkelaar zeker? Ik heb niks meer, wat moet ik doen, gaan werken, eten klaar maken, gaan wassen enzomeer, dat gaat niet, he. Ik zou een vrouw moeten vinden, dan zou ik misschien nog eens kunnen herbeginnen, maar wie zal mij nog willen en als ik er een vind, wat dan, ik kan niet meer, ik ben geen vent meer. Honderden keren hoor ik de rechter zeggen: 'Het gevang is niet goed voor u.' Honderden keren hoor ik die getuigen staan liegen, er zijn jaren voorbij, maar ik weet nog elk woord dat op dat proces gezegd is, want ik heb het ontelbare malen herbeleefd. Die feiten en nog vele meer gaan dag en nacht door mijn kop,
82
jarenlang, steeds maar erger, nachtenlang lig ik te razen, het is lastig zo te leven. 1k had tweemaal diefstallen gepleegd, tweemaal vond de politie dat ik niet of zeker niet lang in het gevang behoorde, het gerecht wist beter, ik moest heropgevoed worden, proficiat justitie, ik ben mezelf niet meer. 'Nu hebben ze me helemaal vermoord,' dacht ik dikwijls, 'eerst reden ze me in prutsen, zodat zelfs vrienden me niet herkenden omdat mijn gezicht zo veranderd was, en nu ben ik ook mezelf niet meer, daar mijn eigen opvattingen en principes zo veranderd zijn.' Dingen waar ik vroeger niet van weten moest, daar droomde ik nu van, wapens, overvallen, en degenen die me zo kwelden ook verminken, laten lijden of zelfs doden als ze me weer willen pakken of tegenhouden. Soms dacht ik: 'Het zal misschien allemaal nog goed aflopen, ik zal me misschien nog kunnen herpakken en alles vergeten. Op een andere dag hoopte ik nog enkel vrij te komen om me te wreken en weer op een andere dag dacht ik: 'Het is spijtig dat ik hier niet kan blijven,' maar dit was onmogelijk, want als mijn acht jaren om zouden zijn, zou men me desnoods met geweld aan de deur zetten. Dus ik moest er toch uit, dan liefst zo vlug mogelijk, al interesseerde het me niet veel. Zo kwam na vijf lange rotte jaren ellende ook voor mij het ogenblik om met verlof te gaan. Ik ga samen met Gaston, een man, die ik reeds heb leren kennen in Gent en met wie ik nu al jaren samenwerk, sport doe, enz. We hebben ook besloten later, als we vrij zijn, samen te gaan wonen om de kosten te delen en elkaar te helpen. Dat geeft me wat meer moed, te weten dat ik niet alleen zal zijn. Toen ik mijn verlof aanvroeg, dacht ik eraan dat ik eens naar mijn kinderen zou kunnen gaan, het was jaren geleden dat ik ze gezien had en ik verlangde naar een weerzien, maar toen het verlof toegestaan werd, kreeg ik als enige voorwaarde dat ik niet naar mijn vrouw mocht gaan, dus naar mijn kinderen gaan kon ik ook niet. Dat was de zoveelste mokerslag die ik niet verteren kon. We gaan dus samen met verlof, hij mag bij zijn grootmoeder slapen en ik bij mijn broer. Ik huur een auto en we doen samen
83
boodschappen, kopen o.a. kleren, want ik heb praktisch niks meer, het een versleten, het ander te klein of reeds vele jaren uit de mode. Gelukkig was Gaston bij me, want alleen zou ik niet hebben durven winkelen, ik had de indruk dat iedereen me aanstaarde, ik dacht dat ze me herkenden van die foto's in de krant. Ik rijd ook naar Antwerpen, waar ik een afspraak heb op een instituut waar men vals haar in uw eigen haar weeft, want mijn haren blijven erg uitvallen en ik ben bang dat ik als het zo blijft uitvallen, binnen enkele maanden kaal zal zijn. Het komt echter nooit zover, want plots stopt mijn haaruitval, maar dat wist ik toen natuurlijk niet. Die afspraak was in feite ook de belangrijkste reden van mijn verlof. Men vertelde me daar dat ze me konden helpen, dat een weving mogelijk was waar ik nog jaren lang van zou genieten. Ook de prijs valt erg mee en ik betaal zelfs een voorschot om het valse haar reeds te bestellen, zodat ik zodra ik vrij kom een weving kan laten gebeuren. Zo zouden de mensen het plotse verschil niet merken. Het feit te weten dat ik nooit kaal hoef te lopen geeft me veel moed. Gaston en ik gaan ook samen op de pleziertoer of beter, dat waren we van plan, want het enige wat we kunnen is ons zat drinken, overal sta je alleen, je kent bijna niemand meer. Het was tien jaar geleden dat ik uitging, want na mijn huwelijk gingen we bijna nooit uit. Je wil ergens heengaan, maar het is daar niet meer of het zijn andere mensen, alles is zo veranderd. Ik merk dat het is zoals ik vreesde, vrouwen interesseren me niet meer, het doet me niks als ik een mooie vrouw zie, ik kan Been plezier meer maken, niet meer lachen zoals vroeger, toch blijf ik hopen en denk dat het misschien allemaal wel weer goed komt. Ik ga op zoek naar mijn oude vriend Rudy en vind hem, het wordt een prettig weerzien en we gaan samen op zwier, hij kent de weg in het uitgaanslaven en zo komen we in een druk bezochte dancing, waar ik Guido ontmoet die reeds vrij is en volop plezier heeft. Ik raak er enorm door in de put, maar gelukkig is Rudy bij me en hij belooft me te helpen als ik vrij kom. Dit geeft me weer wat moed, te weten dat ik iemand zal hebben waar ik op rekenen kan als ik vrij kom. Na drie dagen moeten we terug naar Leuven en ik heb het zelfs lastig terug te gaan.
84
Na het verlof moet ik voor de commissie komen die het hele vrijlatingsproces op gang brengt. Om deze reden word ik eens op de griffie geroepen, waar men mij vraagt hoe ik de burgerlijke partij ga betalen. Ik zeg: Wablief, burgerlijke partij betalen?' Alles samengeteld was dat ongeveer 240.000 frank, te delen door twee (Guido en ik). 'Ik heb 200.000 frank afgestaan, plus mijn nieuwe wagen, waar is dat naar toe a.u.b.?' Men gaf me de raad naar het Gentse Justitiepaleis te schrijven om uitleg en een bewijs dat er daar geld lag van me, want zij wisten daar niks van. Ik heb geschreven, maar kreeg geen antwoord, de griffie zelf schreef toen naar het Paleis en die kregen wel antwoord, wat me nog maar eens bewees dat ik niet meer telde, dat ik niet meer meegerekend werd, dat ik geen antwoord waard was. De griffie kreeg als antwoord dat het geld nog steeds niet vrij gegeven was (dus na vijf jaren). Ondertussen komen er wel procenten bij natuurlijk, die ik bijbetalen mag, plus de ontelbare keren dat ik een deurwaarder kreeg, iedere keer 2000 a 3000 frank kosten. Bij Guido, die onder hetzelfde gevangenisdak woonde, kwamen ze nooit, wat bewijst dat het juist is wat mijn advocaat zei, men wilde mijn vel voor dat beetje geld, daarvoor ben ik gestraft. Dat verlof is geen gunst, maar een kwelling temeer, elke drie maanden drie dagen verlof op het einde van uw straf, om uw familiebanden te verstevigen, heet dat. Wat voor nut heeft dat nog als je reeds jaren zit en reeds alles kwijt bent, je zit al jaren en weet niet beter meer en plots mag je er drie dagen uit en word je weer met de vrije wereld geconfronteerd om na die dagen terug te keren en weer in afzondering te gaan. Je begrijpt het ook niet meer, waarom ze je opsluiten, je staat en gaat drie dagen waar je wil, komt vrijwillig terug en je kunt niet vlug genoeg op je cel zijn om de deur achter je toe te trekken, je kunt het niet meer verdragen dat ze je aanblaffen en in je cel neuzen op zoek naar eventuele koorden of zagen om te ontsnappen. Soms heb ik het nog lastiger dan voor het verlof, omdat ik nu gemerkt heb dat ik niet meer naar een vrouw verlang, maar langs de andere kant denk ik dan aan Rudy en mijn broer, die me zullen helpen en hoop ik dat alles goed komt en dat ik zal vergeten, want hier wil ik niet meer terugkomen, al die ellende nog eens beleven, nee ik sterf dan liever. 85
Na drie maanden ga ik opnieuw met verlof en weer huur ik een wagen en ga Rudy opzoeken, maar verneem van zijn bijzit dat hij op de vlucht is voor de politie, die hem zocht voor diefstallen. Het was een enorme opdonder voor me, want ik had zo op hem gerekend. Ik zou ook zo graag mijn kinderen eens gezien hebben en ik begaf me naar de straat waar ze woonden, ik hoopte ze misschien eens te zien van ver als ze op straat speelden, maar het was winter en er was niemand te zien. Ik ben toen het appartementsgebouw binnengegaan, naar boven waar ze woonden, bij de deur stonden mijn kinderen hun schoentjes op het tapijt. Ik begon te huilen, ik wilde hun zien maar durfde niet te bellen uit schrik voor moeilijkheden met haar bijzit, ik ben toen naar de Gerechtelijke Politie gegaan en vroeg naar die inspecteur waar ik nog mee gecorrespondeerd heb, hij was er niet, maar ik werd ontvangen door de commissaris, waar ook de onderzoeksrechter zat die mijn zaak gedaan had. Ik vroeg of het niet mogelijk was om iemand mee te sturen om eens naar mijn kinderen te gaan. Ze verwezen me naar het plaatselijk politiebureel, waar ze me ook niet konden helpen, ik moest een proces inspannen en om bezoekrecht vragen, zei men me, dan konden ze iemand meesturen. Dit verlof was een grote flop geworden en eenmaal terug in het gevang heb ik weer de moed opgegeven en me aan het piekeren gezet. Ik dacht: `Waar halen ze dat vandaan zeg, recht vragen om mijn eigen kinderen te zien, recht vragen aan die rotzakken die me in de bak gestopt hebben. De volgende keer ga ik om mijn kinderen, zie, en dat er me eens iemand probeert tegen te houden of zegt dat ik ze niet krijg, ik koop me een geweer, zie.' Dat heb ik drie maanden steeds in mijn hoofd gehad en inderdaad, toen ik voor de derde maal met verlof ging, heb ik een wagen gehuurd en ben recht naar een wapenwinkel gereden en heb er een wapen gekocht, waarmee ik naar mijn vrouw gereden ben. Ik heb haar gezegd dat ik de dag nadien om negen uur om de kinderen kwam en dat ze moest zorgen dat ze klaar waren, iets wat ze gelukkig gedaan heeft, want wat er gebeurd zou zijn bij een weigering kan ik niet zeggen, maar het is goed mogelijk
86
dat ik haar, haar bijzit en misschien ook mijn eigen kinderen had neergeschoten. Ik ben die dag met mijn kinderen naar Overmeer-Donk gereden, waar mijn broer vertoefde in zijn caravan aldaar. Het was zeer goed weer en ik ben gaan varen met hen, we hebben de hele dag door gespeeld en gestoeid, het was de mooiste dag sinds vele jaren voor me. 's Morgens waren ze nog wat teruggetrokken, zeker de jongste, ze herinnerde me zich nog, maar wist niet meer dat ik haar vader was. Tegen dat het avond was kon ik hun met geen stokken meer van me weghouden en toen we op de terugweg waren, zei mijn dochtertje: 'Ik versta dat niet, ze, ik heb gene schrik van u, ze, ge doet niets anders of spelen met ons, ma en diene andere hebben zo'n schrik van u, dat ge hen gaat slaan enzo.' Bij het horen van die woorden zag ik niets meer, het was net of ze mijn keel dichtnepen, ik was bijna op een geparkeerde wagen gereden. Toen we de Dampoort passeerden, zagen ze dat de kermis er was opgesteld en ze wilden er natuurlijk eens heen, ik zei dat we beloofd hadden om zeven uur terug te zijn en dat het nu al later was. Mijn zoontje zei: `Laat ons nog wat samen blijven, u moet niet bang zijn, pa, we zullen zeggen dat het onze schuld is dat we te laat zijn.' Rond acht uur heb ik hun toen uiteindelijk afgezet en ben ik naar de watersportbaan gereden, waar ik langs de kant parkeerde en gehuild heb als een kind, ik zat enorm in de put, ik dacht: 'Ha, ze maken mijn kinderen op tegen me, juist om te betalen ben ik goed.' Het geweer heb ik verborgen op mijn broer zijn zolder, ik heb de kolf erafgezaagd om het in een kartonnen doos te kunnen steken die daar stond. Daarin zaten oude schoolboeken van me, wat oude kleren en wat versleten gereedschap, de enige bezittingen die mijn vrouw afgestaan had. Terug in het gevang zag ik het niet meer zitten, ik had geen moed meer. De directeur vroeg me om iemand op te leiden die me kon vervangen als sportmonitor, want dat ik kortelings vrij kon zijn. Ik was per brief in contact gekomen met een trainer body-building uit Herentals en deze was akkoord om ook in de
87
gevangenis raad te komen geven. Toen hij me voor het eerst zag lopen in mijn gevangenisplunje en in een gedoken houding, kon hij zich bijna niet inhouden van het lachen, maar toen ik mijn kleren uittrok en een rechte houding aannam, zei hij dat ik met enkele maanden bijtrainen zo het podium op kon en nog prijzen zou halen ook. Hij vroeg om als ik vrij kwam bij hem te gaan trainen, ik zei: `Allemaal goed en wel, maar ik ben van Gent dus 100 km verder.' Hij stelde me voor dat ik daar kwam wonen, hij zou voor werk en woonruimte zorgen, ik was volledig akkoord en kreeg weer moed dat alles in orde zou komen.
88
5 Enkele weken later moest ik op een morgen bij de directeur komen, die me vertelde dat ik vrij was zodra ik werk gevonden had en dat ik dus naar werk mocht gaan zoeken. Hij merkte nog op dat ik het erg kalm oppakte. Het was namelijk zo dat het me niet veel deed. Ik kon zelfs nog dezelfde dag naar buiten, maar ik zei: 'Ik zal morgen wel eens gaan zien,' ik vroeg of ik mocht telefoneren en belde naar die trainer en hij stelde me voor om mij de dag nadien te komen halen om werk te gaan zoeken. Het was juist de week voor de vakantieperiode, dus ik stelde me wel voor dat het moeilijk zou zijn werk te vonden en als ik geen briefje had dat ik ergens binnen mocht, dan zat ik daar de hele vakantieperiode in het gevang, hoewel ik vrij was, dat zou erg lastig zijn. We reden samen een reeks werken af en ik was bij het tweede reeds de moed kwijt, was ik alleen geweest, dan zou ik het al opgegeven hebben, maar gelukkig was hij bij me. Overal stelden ze vragen in de aard van 'I.Jw laatste werkgever, hoeveel was uw vorig uurloon?' Wat moest ik daarop antwoorden? Vijftien frank per uur, he, wat wist ik van de huidige tarieven af? Nadat mijn trainer mij geleerd had wat ik zeggen moest, kwamen we bij een firma waar men metaalconstructies deed. Men had er mensen nodig, maar het was dus om in de hoogte te werken. Ik moest na het verlof terugkeren bij de conducteur, ik was er zo goed als zeker aanvaard. Door bemiddeling van mijn trainer mocht ik vrij en ik trok naar Herentals, we zochten een woning en vonden een appartement, dat echter pas vrij kwam op 1 augustus, dus na meer dan een maand. We kochten ook een wagentje voor me, een Dyane, ik moest op mijn platen wachten, die nogal lang wegbleven door die vakantieperiode waarschijnlijk. Ik vertoefde al enkele dagen in Herentals en sliep bij mijn trainer, maar verveelde me er, want je kunt toch niet de hele dag trainen, ik besloot naar Gent te gaan naar mijn broer, om eens propere kleren te kunnen aandoen. Mijn broer was in zijn caravan tijdens de vakantieperiode,
89
maar ik kreeg de sleutel van zijn huis, waar ik kon gaan slapen, ik kon over zijn fiets beschikken. Op een avond ga ik een pintje drinken bij een oude vriend die een café houdt, ik krijg er ruzie door mijn bril, ik vraag hem nog me met rust te laten, hij blijft echter opmerkingen maken en het ene woord brengt het andere mee, hij trekt plots aan mijn mouw om me naar buiten te trekken, maar 75 kilo spieren krijg je niet zo gemakkelijk mee, en mijn mouw scheurt. Ik denk: `Verdomde smeerlap, ik heb maar twee hemden.' Ik gaf hem een slag onder de kin waar vijf jaar woede achterstak, gelukkig stond de glazen deur open, anders was hij erdoorheen gegaan, want hij lag op straat. Ik heb me toen voor de eerste keer in mijn leven met opzet bedronken en ben naar mijn bed gegaan. Die vechtpartij werkt enorm op mijn humeur de dag daarna, ik durf zelfs niet meer naar buiten te gaan. Ik eet elke dag hetzelfde, een biefstuk, tomaten en sla met boterhammen, dit zal ik zo enkele maanden doen, het is het enige wat ik kan klaarmaken trouwens. Ik zit me thuis te vervelen en verval in mijn gevangenisgewoontes, denken en nog eens denken, ik dacht: 'In de bak had ik het beter, verdomme, ik had er eten, kleren, ik kende er mensen en ontving er vriendschap van mijn sportmakkers, en hier, niks, ja ruzie, ik begrijp de mensen niet, is het nu zo moeilijk om elkaar met rust te laten en niet te bespotten?' In de gevangenis komt men veel beter overeen dan buiten. Naar mijn kinderen kan ik ook niet, want ze zijn voor twee maanden op vakantie. Ik zit me er zo hele dagen te vervelen en te denken aan alles en nog wat, ik raap mijn moed bijeen, ga de stad in en koop me een boel kleren, ondergoed, kousen, hemd, broek en schoenen. Ik rij ermee naar huis en op een naaimachine verander ik alles tot het me past, ik schepte er genoegen in dat ik dat kon, ik lachte en zei: `Kijk, ik hoef geen vrouw meer te hebben, zie.' Het wordt Gentse feesten en ik ga eens wandelen, honderden mensen zitten op terassen en er is veel plezier, de feesten zijn enorm verbeterd in vergelijking met vroeger. Ik voel dat iedereen me aankijkt. `Verdomme, zou men mij herkennen van in de krant,' denk ik, 'of zou het naar mijn littekens op mijn voor-
90
hoofd zijn dat ze kijken?' Ik besluit terug naar huis te gaan, maar ik loop een vriend tegen het lijf en die zegt: `U hebt nogal beziens, weet je.' Ik vraag waarom en hij antwoordt: `Gij zijt goed, zo'n lijf, zo'n armen.' Het is dus daarom dat men me aangaapt, zover had ik niet gedacht. Ik wandel veel of maak fietstochten, naar 't café ga ik niet uit schrik voor ruzie, ik verveel me steendood, tot Gaston voor de vierde maal in verlof komt. We gaan samen uit met nog een vriend van hem, we komen ook Guido tegen, die vergezeld is van een meisje. We gaan samen op stap en belanden in Heusden, waar we ons vermaken tot we aan een frituur ruzie krijgen met een man. Deze laatste zijn eigen vrienden en verloofde sporen hem aan ons met rust te laten, dat het altijd hetzelfde is met zijn ruzie maken. Ze stoppen hem in hun auto en willen wegrijden, maar hij springt er weer uit en zijn vrienden laten hem achter. 'Ik pak jullie alle vier,' zegt hij en slaat naar Gaston, die helemaal geen vechter is. Ik zeg : 'Vent, het moet nu gedaan zijn, he,' maar hij slaat ook naar mij. Plots zie ik weer dat voorval in Leuven voor mijn ogen waar ik me heb laten slaan, waar ik zelfs geen moed meer had om me weg te trekken. Ik sla die kerel met een slag neer en, iets wat ik anders nooit doe, want ik ben sportief, ik begin hem te schoppen waar ik hem raken kan, ik ben razend en heb mezelf niet meer onder controle. Hadden ze me niet tegengehouden, dan had ik hem doodgeschopt. Onze avond is verknoeid en ik ga naar huis, waar ik me zit op te hitsen, ik zit weer in de put en denk: 'Het is geen leven zo, wat loop ik hier te doen, me te vervelen, overal ruzie, ik heb geen eten,' enzomeer. Weer blijf ik enkele dagen in huis, maar op een namiddag ga ik toch eens wandelen in de stad, tot er plots een wagen naast me stopt waar twee rijkswachters uitspringen, die me aftasten en mijn pas vragen. Niks is in orde natuurlijk, het adres van vijf jaar ervoor staat op mijn pas, ik kan pas binnen enkele weken een ander adres opgeven, ik ben nog maar een kleine twee weken vrij. Ze beginnen overal te informeren of het wel klopt wat ik zeg, ik sta daar zo zeker een half uur, alle mensen kijken me aan en ik word razend, ik zie plots die wedersamenstelling weer
91
voor mijn ogen waar ik onschuldig stond, nu was het bier weer zo. `Ze zoeken me,' dacht ik, 'had ik nu mijn geweer maar, het zouden al drie smeerlappen minder zijn, zie.' Ik krijg dan toch mijn pas terug en mag gaan, ik ben naar huis gegaan, heb mijn geweer gepakt en ben met de fiets erop uitgetrokken. `Hou me nu nog maar eens tegen, zie.' Ik had ook handschoenen, een sjaal en een hoed mee en ik rijd rond, op zoek om ergens een overval te doen, ik was van plan mijn overvalleke te vereffenen, maar alles is dicht door de vakantieperiode, ik vind niks en kalmeer een weinig. Ik zie wel enkele villa's waarvan de bewoners blijkbaar met vakantie zijn, ik vind het spijtig dat ik mijn appartement nog niet heb, antlers huurde ik een vrachtwagen en haalde er de meubels en al uit, al wat ik nodig heb, dan zouden ze ook eens weten wat het is plots niks meer te hebben. Tegen dat ik in mijn woning kan, zullen ze thuis zijn verdomme. `13ff,' denk ik dan, `volgend jaar, he.' Maar ik ken geen rust meer, ik ga dagelijks bij die villa kijken of ze nog niet thuis zijn, ik wil daar perse inbreken en al het hoognodige ontvreemden, maar met de fiets gaat dat natuurlijk niet. Ik telefoneer naar Herentals en verneem dat mijn platen aangekomen zijn, ik ga erheen en haal mijn wagentje af, dat ik contant betaal, want ik ben in het bezit van ongeveer 250.000 frank, die ik verdiend heb op vijf jaar gevang. Ik rijd naar Gent en ik ondervind dat ik moeilijkheden heb om me te concentreren, dat ik steeds verstrooid ben, ik kan niet meer rijden als vroeger, ik maak de ene Hater na de andere. Ik ga naar Guido, die ik ondertussen weet te wonen en die de enige is waar ik eens naar toe kan. Ik vertel hem dat ik een diefstal ga doen, dat ik alles terug ga stelen, hij zegt dat hij ook zou willen meegaan, want hij zit krap bij kas, want werken doet hij niet, hij leeft van zijn 12.000 frank invaliditeit. We breken samen in die villa binnen en ik neem er alles mee wat ik gebruiken kan, potten, pannen, eetgerei, naaimachine, dekens, lakens, handdoeken, enz. Guido neemt er een stereo-instalatie mee en het geld dat hij in spaarpotten vindt. Met mijn wagen wordt alles bij Guido gebracht en er wordt uitgekeken naar nog een mogelijkheid om ergens in te breken.
92
Zo ontdekken we een winkel van elektrische apparatuur, waarvan de bewoners afwezig zijn tijdens de vakanieperiode. We breken er in door langs de achtergevel tot op het dak te klimmen en zo door het dakvenster te kruipen. Daar ontvreemden we elk een draagbare radio en ik verder een klok, 'n mixer, 'n strijkijzer, enz. Bij deze diefstallen zat ik nog met 180.000 frank op zak, maar het was zo dat als ik me iets kopen moest voor in mijn huis, al kostte het maar 100 frank ik er ziek van was, dagenlang soms echt onpasselijk, alsof je een indigestie en braakneigingen hebt, anderzijds was ik blij gestemd als ik iets, al kostte het maar 20 frank, had kunnen stelen. Via de telefoon verneem ik dat mijn appartement een week vroeger dan voorzien leeggekomen is en ik voer alle gestolen voorwerpen naar Herentals, waar ik dan in mijn woning op de grond blijf slapen met mijn vest als kopkussen, maar tevreden dat ik na zovele jaren eens kan slapen in een woning die van mezelf is en ook opgelucht en rustiger zelfs, doordat ik reeds een hele huisraad bij elkaar heb kunnen stelen. De dag daarna verhuis ik met een gehuurde vrachtwagen eetkamermeubels, een keukentafel en stoelen, die van Gaston zijn, die dus zodra hij vrij is ook in Herentals zal komen wonen. Verder ook een veldbed en matras, die ik van mijn broer gekregen heb. Ik koop een ijskast en 'n gasfornuis en zo heb ik al het hoogstnodige om te eten en te slapen. Na de vakantie ga ik als afgesproken naar de werf waar men mannen nodig heeft en ik word er inderdaad door de conducteur aangenomen en mag de week erna beginnen, dat is anderhalve maand na mijn vrijstelling, anderhalve maand dat ik geen frank inkomen gehad heb, want je bent nergens meer bij in de regel, je kunt niet meer in de vakbond of niks. Later zal ik vernemen dat ik naar de openbare onderstand had moeten gaan, maar zover kon ik zelf niet meer denken, alles moest men mij zeggen. Door mijn trainer breng ik alles in orde, ziekenbond, enzomeer. Had ik hem niet gehad, dan zou ik dat allemaal niet in orde gebracht hebben. lk blijf enkele dagen in mijn woning en richt alles zo goed
93
mogelijk in, een kartonnen doos is mijn nachttafel, mijn kleren liggen op een opengespreide krant op de grond. Ik plaats ook mijn uit de gevangenis meegebrachte stereo en draagbare T.V., maar ik heb er een zeer slechte ontvangst en kan praktisch niks zien op mijn scherm. Ik sluit ook enkele lampen aan het elektrische net aan en zo heb ik ook Licht. Een kennis van mijn trainer zorgt voor een gordijn, zodat men niet in mijn lege voorkamer kan kijken, maar terwijl ik aan dit gordijn aan het stikken ben, verlies ik plots mijn moed, ik zit daar steeds alleen behalve als ik ga trainen, maar je kan dat niet de hele dag door, op straat zie ik gezinnen, kinderen, steeds word ik op mijn vroegere gezin en kinderen gewezen, ik krijg het plots erg lastig. Ik word elke dag opnieuw gewaar dat ik niet meer dezelfde ben, ik kan geen plezier meer maken, ik ken niemand meer, ik kan over niks meer meepraten als ik toch eens ergens ben. Ik herinner me nog het voorval toen ik bij mijn trainer zat en zijn T.V. plots op een andere zender sprong, ik vroeg: Vat is dat, is hij kapot?' Er is daar erg mee gelachen, want het was er een met afstandsbediening en ik had dit nog nooit gezien, ik kende dat niet eens. Hetzelfde als ik op de baan was, nieuwe verkeerstekens en zo, het is ongelofelijk hoeveel er veranderd was in enkele jaren. Ook met geld had ik moeilijkheden, ik kon er niet meer mee omgaan, ik haatte het trouwens, dat smerig geld, voor zo'n hoopje papier heb ik trouwens vele jaren vastgezeten en ben ik alles kwijtgeraakt wat ik liefhad. Ik heb ook geen eten zoals het moet zijn, alle dagen boterhammen met een biefstuk, ik zit zo enkele dagen in mijn woning en kom tot het besluit dat ik het niet aankan alleen, dat ik beter in de bak kan zijn, daar heb ik eten en hoef aan niks te denken, me geen zorgen te maken over kleren en vuile was, geld speelt er geen rol. Zo lig ik in mijn bed te razen, ik kan de slaap niet vinden en ik maak me kwaad, ik neem mijn geweer en rij naar Gent om er of te rekenen met iedereen die me iets in de weg gelegd heeft, die getuigen en mijn vrouw ook, zie, als ze niet bij mij wil komen. Ik kom midden in de nacht te Gent aan en ben van plan eerst mijn geld te verteren, me te bedrinken. Ik tracteer iedereen, ik denk: 'Is mijn geld op dan ga ik ander halen, ik pak al wat ik
94
nodig heb, zie, ik ga zelfs niet meer werken, zie, ik zou een vrouw moeten hebben, zonder vrouw gaat het niet, maar wat ben ik met een vrouw, niks he, ik ben gene vent meer.' Zo zit ik in 't cafe te razen, tot er een oude vriend binnenkomt, een kelner, een enorme grapjas. Als wij vroeger samen waren, werd er wat afgelachen, een heel café hielden we bij elkaar. We halen oude stories op en hij krijgt me aan het lachen. We gaan samen op stap en komen een vriendin van hem tegen, die ook meegaat. Na een tijdje willen ze gaan eten en vragen me mee, maar dat is iets wat ik niet durf, dat heb ik nog nooit gedaan, in zo een chique ding gaan eten. Ik zeg hen dat ik nog ergens moet zijn en ga er vandoor. Ik slenter nog wat rond en slaap enkele uren in mijn wagen, die ik achter de post parkeer. Ook de volgende dag blijf ik in Gent en voel me zelfs wat beter door eens goed te hebben gelachen gisteren, ik ga eens naar mijn broer, waar ik blijf eten, de eerste maal dat ik eens goed eet sinds ik vrij ben. 's Avonds ga ik opnieuw naar 't café en ontmoet opnieuw die vriendin van mijn vroegere makker en we gaan samen naar enkele herbergen, we praten wat en maken grappen, we geraken in plezier en ze wil me de dansvloer optrekken, maar ik wil niet, durf niet en zeg haar dat ik niet kan dansen.,Niks helpt, ze sleurt me mee en leert me dansen. Ik weet niet waar ik het heb, ik heb zin om te stelen, een overval te doen, te schieten zelfs, me te wreken, weer de bak in te gaan, mezelf door de kop te schieten, alles gaat door mijn kop, en nu leer ik dansen. Ik vind haar sympathiek en vertel haar meer en meer en zo wordt het later en later, tot het tijd is om naar bed te gaan. Ik zeg haar dat ik niet weet waarheen te gaan, en ze stelt voor dat ik bij haar blijf slapen op haar gehuurde kamer, waar ik op in ga. De dag daarna blijven we ook samen en praten over van alles en nog wat, ik begin haar te vertrouwen en vertel haar wat ik meegemaakt heb, over mijn complexen, dat ik geen vrouw meer wil, dat er toch geen goede zijn, dat ik mijn geld ga opmaken, me ga wreken op degenen die mijn leven stuk maakten, overvallen ga doen, mezelf misschien ga afschieten, niet meer wil wer-
95
7
ken enzomeer. Ze ziet ook mijn geweer in mijn boodschappentas zitten. Ze praat me alles of en geeft me moed, ze vertelt me haar ellende, ze was fotomodel geweest en had van een dronken man waar ze bij was slagen gehad en was praktisch blind aan een kant, ook haar goede oog verslechterde, ze had ook niks meer behalve complexen. Ik had in de ' gevangenis dikwijls gedacht dat ik een vrouw zou moeten vinden die ook iets mankeerde, die ook complexen had, die zou me begrepen hebben, en nu had ik zo'n vrouw voor me zitten. Ik zeg haar dat ze niet zoveel mag drinken. `Wat moet ik anders doen,' zegt ze, `ik zit daar altijd alleen op die kamer.' Ik begrijp haar maar al te goed, want ik ben in dezelfde situatie, als je thuiskomt is het in een leeg huis, het is zo doods, eenzaamheid is een kwelling, dodend zelfs. Ik vind haar sympathiek en begin van haar te houden, ik zou haar willen vragen bij mij te komen wonen, maar ik heb angst dat het een flop gaat worden, want kan ik nog wel een vrouw bevredigen? Ze vraagt me te gaan eten in een restaurant, ik zeg haar dat ik dat niet durf, niks helpt, ze trekt me mee, ik moet een hele hoop moed opbrengen om er binnen te stappen, dat is iets waar ik al van na dat ongeval last mee had, altijd angst om ergens binnen te gaan, een cinema, winkel of eethuis, om het even wat, ik had altijd angst dat men mij zou aankijken of uitlachen, ik durfde enkel maar daarheen te gaan waar men mij kende of als ik in een gezelschap was. Na het eten ben ik in een opgewekte stemming, omdat ik het aangedurfd heb te gaan eten, ik vind Hilda echt fantastisch, ze maakt van mij een ander mens. We gaan nog enkele herbergen opzoeken en gaan naar haar kamer en kruipen samen in bed, ik vertel haar mijn problemen op sexueel gebied en dat het misschien niet zal gaan. Ik kan haar toch bevredigen, maar heb er zelf niks aan, ik kom wel verstijfd en heb een zaadlozing, maar het levert me geen genot. Ik ben echter tevreden en denk: 'Het komt misschien nog wel weer goed.' We blijven enkele dagen samen en komen goed overeen, Hilda trekt invaliditeit en gaat soms wat in een herberg helpen
96
als dienster. Ze kan me ook overhalen naar Herentals terug te keren om te gaan werken en vraagt om dan het volgend weekend terug te keren bij Naar. Ik krijg weer veel moed en levenslust en doe wat ze zegt. Op zondagavond rij ik naar Herentals en ga de volgende dag werken. Op dat werk heb ik het erg lastig, want het is direct de hoogte in, een metalen constructie van 30 m. Vroeger had ik geen hoogtevrees, maar het diepste waar ik de laatste jaren in gekeken heb, is een soepbord en nu plots zo hoog op een metalen balk van enkele centimeters breed! Ik beef over heel mijn lichaam, maar doe toch mijn werk, al is het meer al kruipend dan al gaand. 's Avonds ga ik trainen en mijn boodschappen halen, die bij mijn trainer staan, want daar de winkels om zes uur dicht zijn in Herentals, zorgt hij voor mij voor brood en vlees. Zodra ik dan in mijn appartement ben, komt de eenzaamheid nu nog veel harder aan sinds ik enkele dagen met Hilda geleefd heb, maar ik hou de moed erin en heb in feite niet veel tijd om te denken, want ik heb drukke dagen: werken, trainen, eten klaarmaken voor 's avonds en ook om de volgende dag mee te nemen naar mijn werk, schotels wassen, kuisen en zo vele dingen meer. In de weekends ga ik naar Gent en vertoef dan bij Hilda, zo verlopen enkele weken, we leren elkaar beter kennen en komen goed overeen. We gaan ook eens op een zondagmiddag mijn kinderen halen en gaan ermee wandelen in een park, we beleven veel pret en ik dacht: `Kon ik hun maar alledrie meenemen naar Herentals, dan zou ik gelukkig zijn.' In een ander weekend gaat Hilda eens mee naar Herentals, ze stikt mijn gordijnen, waaraan ik niet verder gewerkt had, en we hangen ze samen op. We gaan niet uit dat weekend, maar gaan in de bossen wandelen en praten veel, ook over het felt of we niet voorgoed bij elkaar zouden gaan wonen. Ze zegt dat ze wel naar Herentals zou willen komen, maar ik antwoord: `Denk er eens goed over na, u ziet hoe ik hier zit, u bent steeds bij welstellende mannen geweest, een vliegtuigpiloot, een boekhouder, en hier moet u uw kleren op de grond leggen, u bent meer gewoon dan dat.'
97
`Het kan me niet schelen,' zegt ze, 'op mijn kleren en enkele huishoudtoestellen na heb ik ook niks meer en als ik bij u ben, zal ook mijn leven weer zin krijgen, ik zal voor u moeten koken en dus zelf ook regelmatig eten, want voor mezelf doe ik dat niet, ik zal ook stoppen met drinken en pillen slikken.' Ik vind het natuurlijk fijn, maar ik zeg haar: `Luister, Hilda, ik smeek u, als u bij me komt en ik begin van u te houden, ontgoochel me niet, want u weet wat ik meegemaakt heb, een tweede maal zal ik dat niet te boven komen, ik merk het, ik kan niks meer verwerken. Ik hou nu al wel van u, maar eenmaal samen zal het nog veel echter worden, denk er a.u.b. goed over na.' Ze is zeker van haar zaak en ze komt inderdaad bij mij wonen, haar verhuizing doen we in enkele keren met mijn wagen. Met het weinige dat ze bezit, kan ze het toch aan boord leggen om de woning wat op te fleuren, hier een plaatje, daar een vaasje. Een vrouw is net een zon in huis. Ik ga werken en 's avonds trainen, als ik dan thuiskom staat het eten klaar en na het eten zitten we op een deken op de grond wat muziek te beluisteren, het draagbare T.V.-toestel speelt bijna nooit door de slechte ontvangst, maar ook omdat Hilda er niks van kan aflezen, daar ze slecht ziet en het zo'n klein scherm is. In de weekends gaan we dikwijls naar Gent naar mijn broer of naar haar ouders of naar kennissen. Op sexueel gebied is het nog steeds zo dat ik haar soms kan bevredigen, maar ik heb er zelf niks aan. Maar ik geef de moed niet op en vind dat het zelfs iets verbetert. Ik begin enorm van Hilda te houden, ze kan me alles doen vergeten, maar toch heb ik angst, omdat ik denk dat het niet zo zal blijven, want het is toch geen leven voor haar, vind ik, met twee op een veldbed slapen, op de grond moeten zitten, enzomeer. Ik verdenk er haar ook van dat ze komedie speelt en maar doet alsof ik haar kan bevredigen. Ik vertrouw in feite niks of niemand meer, ook mezelf niet, ik ben mijn zelfvertrouwen kwijt, uit mezelf kan of doe ik praktisch niks, alles moet me gezegd worden, ik zie geen werk meer. Vroeger toen ik elektricien was, werkte ik alleen en als ik dit gedaan had begon ik automatisch aan het andere, ik zag het werk, ik had doorzicht, maar nu niet meer, als ik iets moet doen, sta ik bij alles te twijfelen, vraag alles twee of drie keer aan anderen. 98
Toen Hilda en ik eens in een bos aan het wandelen waren, zag ik een chalet dat te koop stond en waar nog huisraad in stond. Ik wil er inbreken, maar Hilda houdt me tegen. Maar het idee daar in te breken en iets te stelen van zo'n rijke kerel laat me niet meer los. Het duurt zelfs enkele dagen, ik ken geen rust tot ik er op een avond heen rijd in plaats van te gaan trainen, ik ontvreemd er enkele strandzetels, twee hoofdkussens, enkele drinkglazen en nog wat kleinigheden. Bij mijn thuiskomst met dat alles maakt Hilda zich kwaad, want ze heeft het direct door, ik kalmeer haar en zeg: 'Het is toch van ene met veel geld en nu kunnen we toch eens op ons gemak zitten in plaats van op de grond te moeten kruipen.' Op mijn verjaardag vraagt Hilda me 's avonds direct naar huis te komen in plaats van te gaan trainen, om er een gezellige avond van te maken. Ik kwam toen die avond thuis en dacht dat ik op een verkeerd appartement zat, ze had alles versierd, de tafel gedekt met kaarsen erbij, ze had zelfs een geschenk gekocht, en dat alles met haar weinige invaliditeitsgeld, het was net een sprookje voor mij, het was mijn eenendertigste verjaardag, maar de eerste die zo gevierd werd, de eerste keer dat ik een geschenk kreeg. Ik ben naar mijn bed gelopen en heb er liggen huilen als ten klein kind, maar nu eens niet van ellende, maar van vreugde, waren toen mijn kinderen bij mij geweest, dan zou ik gelukkig geweest zijn. Toen ik op mijn werk op een keer een twintigtal meters boven de grond aan het slijpen was, verloor ik plots op een natte plek mijn evenwicht, ik liet de machine met een hand los en kon me ergens aan vastgrijpen. Bij deze manoeuvre had ik met mijn pols echter de draaiende schrijf geraakt en ik had een betrekkelijk diepe snijwonde. Ik ben naar beneden geklauterd, heb een noodverband laten leggen en ben naar het hospitaal gereden, nadat ik eerst naar huis was gegaan om Hilda te verwittigen dat ik gekwetst was. Ik zal nooit meer haar bezorgdheid vergeten, waarmee ze me toen behandeld heeft, ze is met me meegegaan naar het hospitaal, waar men mijn wonde dichtnaaide en mijn hand zo verpakte dat ik niks meer alleen kon doen, maar dat gaf niet, want Hilda hielp me bij alles. Ik begon erg van haar te houden,
99
ik had mijn vrouw enorm liefgehad, maar Hilda was toch anders, die bezorgdheid en liefde van een ervaren vrouw, iets wat mijn vrouw niet had, want we waren in feite nog kinderen toen we huwden. Er gaan enkele maanden voorbij dat ik betrekkelijk gelukkig ben, op het mankeren van mijn kinderen na. Maar toch is er niet veel nodig om me van de ene minuut op de andere in de put te doen zitten en me radeloos te maken, zoals toen er een rekening kwam van gas en elektriciteit, plus een van de T.V.-distributie. Bij het zien van dat laatste bestierf ik het bijna, ik riep: `Wat, T.V.-distributie, ik heb dat niet, ik betaal niet, hoe hebben die dat op?' Ik rijd naar mijn trainer en barst er in tranen uit, hij kalmeert me en vertelt me dat er waarschijnlijk wel distributie ligt. We gaan kijken, en ja, ze ligt er inderdaad, ik had dat plaatje in de muur al wel gezien, maar wist niet wat het was, ik kende dat niet. Ik had daar nu al maanden gezeten met een T.V. die niet kon spelen en de distributie lag in huis. Op een avond belde er eens een rijkswachter aan en die vroeg me waar ik werkte, met welke wagen ik reed, enzomeer. Ik ben er dagenlang ziek van geweest, ik kon niet eten of slapen, bij mijn trainer zat ik weer te huilen. Deze beurde me weer op en zei dat het gewoon inlichtingen waren voor in de computer of zo en dat ik me niet zo mocht laten gaan. Hilda ging soms, terwijl ik aan 't werken was, in 't café zitten, want ze verveelde zich natuurlijk en zodra ze alleen was, zat ze ook te piekeren, we kampten allebei met dezelfde problemen. Ze kwam soms dronken thuis, ze hoefde niet veel te dronken om zat te zijn, want ze was erg flauw geworden. Nadat ze in het hospitaal had gelegen voor die slagen waarbij ze het zicht verloor in haar ene oog, had ze reeds enkele zelfmoordpogingen gedaan, enkele breuken opgelopen daarbij, ze was erg vermagerd en slikte pillen tegen van alles en nog wat. Deze pillen en drank samen maakten haar soms razend. We hadden soms ruzies daardoor, maar dat hadden we op voorhand geweten, we hadden aan elkaar onze problemen en gebreken verteld en elkaar beloofd er begrip voor op te brengen en elkaar te helpen. Na enkele maanden kwam Gaston vrij en kwam bij ons wo-
100
nen, ik was erg verheugd, want nu zouden we alle onkosten hebben kunnen delen en zo zouden we goedkoop Leven en vlug uit de ellende en zorgen zijn. Gaston zocht werk en moest op een dag naar Gent gaan om zijn papieren in orde te brengen. Hilda zei hem dat ze wel mee wilde, maar dat ik dan geen eten zou hebben als ik thuiskwam, daarom bleef ze thuis en zou ze enkele boodschappen doen om de verveling te doden. 's Avonds kom ik thuis en Hilda is er niet, haar foto's van de tijd dat ze nog fotomodel was, waren van de muur gehaald en ook haar hondje was niet in huis, dit had ze nog nooit eerder gedaan, ze had er altijd voor gezorgd dat ik eten had en er brood was om 's anderendaags mee te nemen naar mijn werk. Ze leed enorm onder het feit dat ze niet meer zo mooi was als ze geweest was, aan iedereen toonde ze steeds haar foto's, het feit dat deze foto's nu weg waren, bewees me dat ze weer een depressie had. Gaston was er ook over verwonderd, want ze had hem nog verteld dat ze me graag zag. Gelukkig was hij bij me, zo kon ik toch met iemand praten. Ik ga naar haar op zoek, ik durf natuurlijk in geen enkele café binnen te gaan, maar kijk overal waar dit mogelijk is naar binnen, ik vind haar niet en ga naar mijn trainer, waar ik gewoontegetrouw zit te huilen. Die nacht heb ik geen oog dicht gedaan en 's anderendaags ga ik werken zonder eten, maar het gaat niet meer, ik heb geen moed meer, ik rij naar het bureel en vraag aan de baas me of te danken en vertel hem ook waarom, die man heeft er begrip voor en geeft me een briefje zodat ik kan stempelen, hij zegt me dat ik steeds kan terugkeren als ik zin heb. Ik rijd steeds in Herentals rond in de hoop Hilda ergens te zien, ik rijd ook naar Gent om te zien of ze daar nergens is. Terwijl ik in Gent was, was Hilda haar kleren weg wezen halen. Weer ga ik op zoek en na vier dagen vind ik haar in een café, waar ze op een kamer woont. Het zijn twee bejaarde mensen en ze helpt er in het café. Ik was in vier dagen een wrak geworden, ik had bijna niet gegeten of geslapen, ze schrikt ervan als ze me ziet, ik vraag haar waarom ze dat gedaan heeft. Ze zegt me: `Omdat ik denk dat u me niet graag ziet en dat u me en-
101
kel genomen hebt omdat ik in de miserie zat, omdat ik te lelijk ben voor u, u bent meer waard,' enzomeer. Ik kan mijn oren bijna niet geloven, want al wat ze zegt zijn mijn eigen gedachten, ja, we waren alletwee dezelfde gecomplexeerde mensen. We praten een Lange tijd met elkaar en ze komt terug naar huis, ze belooft niet meer weg te lopen ook. Ik stempel nu en kan Hilda in het oog houden, ik zoek werk, maar vind niks met regelmatige uren. Ik ga terug naar mijn vorig werk, maar er is voorlopig niemand nodig. Maar ik word er wel opgeschreven. Gaston heeft ondertussen wel werk gevonden en gaat bijna elke dag in 't café zitten, ik zelf zit nu hele dagen thuis en dit is het begin van de ellende die op komst is. Ik heb weer te veel tijd om te piekeren en ik sluit me meer en meer op, ik kom bijna niet meer van mijn appartement. Hilda heeft ook een werkje gevonden, namelijk met een schoolbus met gehandicapte kinderen meerijden, bijgevolg zit ik veel alleen en zoek ik redenen waarom Hilda me in de steek liet. Het weinige vertrouwen dat ik in haar had, is totaal verdwenen, ik ben bang haar alleen thuis te laten, zodat ze weer zou kunnen weglopen, ik ben bang weer alleen te zijn, en ik dacht: `Misschien is ze gaan !open, omdat we hier zo armtierig zitten, onze kleren liggen op de grond, we slapen op zo'n klein bedje.' Ik dacht: 'Er moet verandering in komen, zo kan het niet verder.' Ik heb nog wat spaargeld en huur een vrachtwagen, ik koop een nieuwe slaapkamer en in een tweedehandszaak een salon en een wandmeubel. Zo slapen we toch op ons gemak, hangen onze kleren in de kast, kunnen eens op ons gemak in een zetel zitten 's avonds en nu is onze woonruimte niet meer zo leeg. Mijn geld is bijna op, maar met mijn stempelgeld komen we net toe, nu Hilda wat bijverdient. Op een dag ga ik een keer met ons hondje in een bos wandelen en ik merk er enkele chalets op, ik raak er plots erg opgewonden door, ik dacht: `Rijke smeerlappen, jullie hebben alles dubbel, thuis en hier in de bossen nog eens alles, en ik heb niks. Ik ben niet meer te houden, ik breek er in en steel al wat ik nog nodig heb om mijn huis verder in te richten, salontafel, tapijten, wandversiersels, een kleerkast voor Gaston en een oude grote
102
T.V., zo kan Hilda ook T.V. kijken. Ik vervoer dat alles met mijn wagentje en werk als een paard om alles naar boven te krijgen en te installeren voordat Hilda thuiskomt. Ik zeg haar dat ik dit gekocht heb in een tweedehandszaak en ik ben echt gelukkig die avond, want nu zaten we toch betrekkelijk comfortabel, ik miste enkel nog luchters en ik kende geen rust alvorens ik ook die gestolen zou hebben, had ik dat eenmaal, dan had ik mijn eed alles te stelen wat ik vroeger bezeten had, bijna bereikt. Op kerstavond maakt Hilda er weer iets fantastisch van, ze plaatst een kerstboom, versiert alles en zorgt voor geschenken. Weer huil ik van geluk, want ook dat heb ik nooit eerder meegemaakt, ik moet ook weer denken aan enkele jaren terug, die eerste kerstavond in de gevangenis, toen mijn vader gestorven was en ik me bijna verhangen had. Ik vroeg me zo dikwijls af: 'Hilda, u kunt zo tof zijn, waarom toch steeds dat drinken met ruzie als gevolg?' Want ook die kerstavond eindigt met ruzie door haar drinken, ze begint me dan uit te schelden: `U ziet me niet graag, ga terug bij uw vrouw,' enzomeer. Waarschijnlijk besefte ze niet hoe ze mij daarmee kwetste, het waren iedere keer slagen onder de gordel, het was of ze me de keel dichtneep. Er kwamen dan nog meer woorden van, ze maakte soms opmerkingen over mijn kinderen, waardoor ik razend werd, ik hield dan mijn hand voor haar mond om haar te doen zwijgen, of ook omdat ze soms begon te roepen als een hysterische, ze begon dan te slaan, ik dan soms ook. Ik stop haar een keer tijdens zo'n aanval onder het koud stortbad, wat nog het beste resultaat had, zo kalmeerde ze het vlugst. Soms loopt ze de straat op, ga ik erachteraan, dan maakt ze kabaal op straat, ze gaat dan de hele nacht in 't cafe zitten, ze gaat drinken omdat er ruzie is geweest, maar de ruzie kwam meestal door haar drinken, het is een straatje zonder eind, met hoogtes en dieptes. Ze kon je te lijf gaan als een bezetene, vechten als een leeuw, het was ongelofelijk hoeveel kracht ze soms had als ze onder invloed was van drank en medicamenten. Als ze dan enkele rake klappen gehad had, kon ze de volgende dag of zelfs een uur later rond uw nek hangen, maar ik kon dat niet, want ik was er steeds
103
ziek van en dagenlang duurde het eer ik het verteerd had, ik leed er enorm onder. Uren zit ik tegen haar te praten om haar aan het verstand te brengen dat drank en medicamenten niet samengaan en geen van beiden u van uw problemen afhelpen, ik speel psychiater voor haar, alhoewel ik er zelf een nodig had. Ik was bang om te gaan trainen, want de twee uren dat ik weg was, waren genoeg om haar dronken thuis te vinden, als ik van de training kwam en ik hoorde de muziek spelen tot beneden, dan wist ik reeds dat ze dronken was en dat er ruzie in de lucht hing, ik bleef dan dikwijls een hele poos in de koude op de trap zitten, maar kon de moed niet vinden om binnen te gaan. Kwam ik thuis en hoorde ik niks, dan liep ik gejaagd de eerste trap op, want vandaar kon ik zien of er licht brandde in de keuken, was er licht, dan was het okê, maar was er geen licht, dan raakte ik in paniek en rende de trap op, stoof het appartement binnen, liep al de kamers af en ging dan op zoek in welk café ze dan weer zat. Zie ik haar dan nergens zitten, dan durf ik niet naar binnen te gaan en sta dan soms uren te wachten tot ze buiten komt. Ze wist dit maar al te goed, want ze was eens in het donker gaan zitten, ze hoorde me aan komen razen en binnenstormen, toen ze mijn verschrikt gezicht zag, schoot ze in een lach en wierp zich in mijn armen. Na iedere ruzie neemt mijn moed om sex te bedrijven meer en meer af, ook omdat ik er zelf niks aan heb, op het laatst hadden we bijna geen betrekkingen meer. Hilda zei er zelfs eens over: `Moet ik nog wel de pil nemen voor die ene keer in de maand?' Als ik haar soms zei dat ik er geen genot aan gehad had, dacht ze dat het aan haar lag en had ze een depressie. Ze zei dan: `Ga terug naar uw vrouw, met haar ging het wel.' Daardoor stak ze me weer de put in. Op de duur zei ik dat ik er genot in gehad had om geen ruzie te hebben. Soms kon ze enorme steun geven, ook onder andere om mijn complexen te overwinnen, ik stond me soms te scheren en als ze binnenkwam zette ik vlug mijn bril op. Ze reclameerde daar erg voor en zei: `U hoeft u toch niet te schamen voor mij!' Op de duur durfde ik mijn bril af te laten als ze bij mij was. Hetzelfde met mijn haar, toen ik lange tijd voor de spiegel stond te panie-
104
keren omdat mijn haar uitviel en ik naar die lidtekens stond te kijken op mijn voorhoofd. Ze zei dan: `Dat is toch niks, men mag die naad toch zien, u moet er fier op zijn, want niet iedereen zou zoiets overleefd hebben.' Ze kon me de ene dag een hemel schenken en de andere een hel. Ze was een fantastische vrouw, maar ze had ook te veel depressies en complexen, was ik in een betere toestand geweest, dan had ik er haar bovenop geholpen, maar ik had zelf hulp nodig, voor alles, en vond dat bij haar als ze zelf niet in de put zat.
105
6 Ik kreeg het allengs lastiger, het leven ging veel te vlug voor mij, ik kon niks meer verwerken, was voor alles direct de moed kwijt, mijn trainer gaf me dikwijls moed, maar ik kon er niet met al mijn problemen heen en vond hem cok dikwijls niet thuis als ik zijn steun nodig had. Ik zei soms dat ik gaan trainen was, maar vluchtte dan de bossen in, mijn problemen raakten er wel niet mee opgelost of ik kon de gedachten wel niet uit mijn kop jagen, maar het was er rustig en ik kwam er ook een weinig tot rust, ik kon er uren in lopen of het nu warm of koud was, het was me eender. Als Hilda eens een keer mee wilde gaan om wat te wandelen zei ik het haar dikwijls: 'Ik wenste dat ik hier in deze bossen kon blijven zonder er nog ooit uit te hoeven komen, in een hutje, weg van die rotte wereld, zonder zorgen over geld.' Mijn trainer jaagt me, zonder dat hij het zelf beseft, ook dikwijls in een depressie. Het was zo dat ik aan het trainen was voor wedstrijden en hij zei dikwijls dat ik moest beginnen met mijn bril of te laten, zodat ik het gewoon was op die wedstrijden. Hij leert me ook poseren en ook daarbij is er soms discussie, omdat ik mijn bril niet wil afdoen. Ik leef erdoor in angst, die wedstrijden interesseren me niet, maar ik kan het niet laten, als dank aan mijn trainer die me zo geholpen heeft. Ik doe uiteindelijk toch mee, door de hulp van Hilda, die me uitscheldt voor voddevent, omdat ik geen podium op durf zonder bril. Op de dag van die eerste wedstrijd wilde ik zelfs mijn wagen saboteren om te laat te komen op de weging, wat uitsluiting betekent, maar Hilda pept me steeds op en ik rijd er toch heen. Ik verspeel er de eerste plaats door gebrek aan zelfvertrouwen en omdat ik niet naar het yolk durf te kijken zonder bril, ik sta steeds zijwaards of naar omhoog te kijken. Ik win enkele mooie trofeeen, iets waar ik sinds mijn jeugd van droom, maar ik heb er geen plezier van, van niks meer trouwens. Met Gaston loopt het ook helemaal antlers dan ik me voorgesteld had. Na een drietal maanden wordt hij afgedankt op zijn werk, omdat hij twee dagen onwettig afwezig was geweest, stem-
106
pelen kan hij niet, daar hij voor zijn gevangenisstraf ook al niet meer in regel was. Hij trekt een of twee maal enkele duizenden franks van de C.0.0. Van huishuur, elektriciteit en verwarming te betalen komt niks meer in huis, nu en dan betaalt hij nog eens 500 frank voor zijn eten. Maar om in 't café te zitten en dronken thuis te komen had hij steeds geld genoeg. Hij kocht ook een elektrisch haardje, dat 2.500 Watt verbruikte, voor op zijn slaapkamer, het waren oude leidingen en de zekeringen sprongen voortdurend. Gebeurde dit 's nacht dan was tegen dat we opstonden de ijskast ontdooid en lag er water op de grond en mochten we beginnen te kuisen. Zelf deed hij geen slag, we waren zijn knechten, zijn aanvankelijk propere kamer was een vuilhoop. We zagen hem praktisch niet meer ook, hij bleef steeds op zijn kamer, tot we de deur uit waren, dan stond hij op, nam vlug wat eten en was weg, een kwartiertje uit om boodschappen te doen was genoeg om hem niet meer thuis te vonden, ik kreeg bijna geen kans hem te spreken over zijn steeds toenemende schulden. Als we eens een weekend naar Gent waren, vonden we bij onze thuiskomst een vuilhoop, dan had hij thuis gezeten met enkele kennissen en er een feestje gehouden, de gasradiator voile bak, maar betalen daar was geen sprake van. Op nieuwjaardag lag er een flink sneeuwtapijt en ik reed samen met Hilda eens een bos in om het prachtig zicht te bewonderen. We zagen er een splinternieuwe wagen, die op een boom gereden was en totaal vernield achtergelaten stond, ik stopte om 'm eens van dichtbij te zien. Toen ik rond die wagen liep, kreeg ik plots die nieuwe banden te zien en zag ik de autobanden voor ogen die ik pas gekocht had vlak voor ik aangehouden was, ik had die ook van een verongelukte wagen gekocht en ze op mijn zolder gezet. Ik was die nu echter kwijt natuurlijk, ik was die kwijt door die lange straf, door mijn vrouw enzomeer. Ik stond te razen, ik moest dat terug hebben, ik begon naar een sleutel te zoeken in die wagen om de wielen los te maken. Plots riep Hilda: `Zeg, ga je daar nog lang staan, het is koud weet je.' Ik schrok me bijna een aap, want ik wist niet meer-dat Hilda daar was, ik zag nog enkel die banden. We zijn naar huis gereden,
107
maar ik had geen rust, ik liep heen en weer en zocht een middel om weg te komen, ik zei tenslotte dat ik nieuwjaar ging wensen bij mijn trainer en ik was weg, recht naar het bos, waar ik versteven van de kou toch die wielen erafhaalde en ik stopte ze in mijn kelder. Weer thuis was ik rustig en blij dat ik gestolen had, weer had ik iets dat ik vroeger ook bezeten had. Een identiek geval deed zich nog eens een tijd later voor, toen het zomer was en ik met Hilda een wagen passeerde en ik er een koelbox in zag staan, om te gaan kamperen. Ik moest die hebben, maar Hilda wilde er niet van weten en we maakten ruzie. Toen ik bedaard was en besefte dat ze gelijk had, was ik blij dat ze me tegenhield en me had kunnen bepraten. We hadden eens een reclamefolder in de bus gekregen voor gereedschappen, en ja, ik zag weer mijn gereedschappen van vroeger voor ogen, die ik nu niet meer had. Met het foldertje voor me zat ik ik weet niet hoe lang te staren en te denken, waar ik gereedschap zou kunnen stelen, waar ik een winkel zou kunnen leeghalen. Het duurde tot Hilda het opmerkte en vroeg of ik dood zat. Voor alles raakte ik in paniek en wist ik niet meer wat doen, ik kon niet meer nadenken, behalve over stelen en wraak nemen. Wilde 's morgens mijn wagen niet starten door een leeggelopen batterij, of in de winter, dan liep ik met mijn armen in de lucht te roepen en te tieren: `Waarom moet het mijn wagen zijn, ik zal mijn werk kwijt raken,' of 'Ik zal mijn stempel niet halen.' Tot Hilda zei: `Verdomde onnozelaar, ga telefoneren naar de wegenhulp inplaats van hier te lopen janken.' Ik stond er paf van, zover kon ik niet meer denken, ik zat dan in de put, omdat ik gewaar werd dat ik meer en meer achteruitging. Zo waren er dagelijks gebeurtenissen met hetzelfde stramien, zoals met mijn uurwerk dat kapot was, ik zat erbij als een geslagen hond, aan herstelling dacht ik niet, wel hoe ik een ander zou kunnen stelen. Mijn Leven hing aan elkaar van de ene depressie naar de andere, van de ene angst naar de andere, van ruzie tot ruzie. Iedere keer dat er gebeld werd sloeg ik in paniek en verbood ik Hilda de parlofoon op te nemen, ik rende eerst naar het yen-
108
ster en keek voorzichtig of ik geen politiewagen zag staan of een bekende wagen. Zag ik niks dan rende ik de trap of om door de matglazen deur te kijken, herkende ik de persoon, dan deed ik open en zei dat de parlofoon het niet deed. Ik leefde namelijk in angst om aangehouden te worden voor iets wat ik niet gedaan had, want ik was gestraft geweest voor een overval, dat is een, en ten tweede, als er ergens een overval gepleegd wordt, hoe maskeren ze zich, denk je? Met een donkere bril, een pruik met lange haren en een snor. En hoe zie ik eruit? Identiek met bijna iedere overvaller. Mijn tweede angst als er gebeld werd betrof deurwaarders, ik dacht steeds aan de vele deurwaarders die ik in Leuven op bezoek kreeg om de burgerlijke partijen te betalen, want het aangeslagen geld was nog steeds niet vrij gegeven, dus er was nog steeds niks mee betaald. Ik was bijgevolg bang ze over de vloer te krijgen, betalen kon ik niet met mijn beetje stempelgeld, dus zouden ze mijn meubels aanslaan en ik zou weer op de grond moeten zitten. Ik zou trouwens geen frank hebben willen betalen ook, hetgeen ik gestolen had, had ik dubbel teruggegeven, was het nog niet aan de eigenaars bezorgd, dan was dat mijn schuld niet. Toen Gaston nog werkte, kwam hij eens thuis en vertelde dat ze de avond tevoren ingebroken hadden op zijn werk en dat de brandkas opengebroken was. Ik bestierf het bijna, ik zag het voor mijn ogen, de politie gaat de lijsten met de werknemers na, komen bij Gaston zijn naam, vernemen dat hij pas buiten is, komen naar huis, zien dat hij samenwoont met een exbrandkastkraker en we hebben geen alibi, want we waren die avond thuisgebleven. Ik zag me al aangehouden, maar het kwam niet zover, ze hebben met speurhonden gezocht en zijn zo op een spoor gekomen. Een ding weet ik 100 % zeker, was dit in Gent gebeurd, dan zouden we gezeten hebben en ervoor veroordeeld zijn geweest ook. Ook Hilda zat tot over de oren in de schulden en problemen, ze had ook enkele hangende processen boven het hoofd. Het zat zo dat ze pas een nieuwe wagen gekocht had op afbetaling, toen ze van haar bijzit die klappen kreeg waardoor ze lang is het hos-
109
pitaal lag en half blind is. Ze kon bijgevolg niet verder afbetalen en toen ze ontslagen werd, heeft ze pillen geslikt en met die wagen zelfmoord willen plegen door op een vrachtwagen te rijden. De wagen was totaal vernield en zij had enkele breuken en lag weer in het hospitaal, daarna heeft ze in een psychiatrisch instituut gezeten. Later heeft ze toen een nieuwkuiswinkel geopend, en om vlug haar schulden te kennen betalen, had ze lakens en kledingstukken zelf gewassen in plaats van ze aan de nieuwkuisfirma door te geven. Zo verdiende ze er meer op en voor de clienten was het eender, als het maar proper was. Men is er echter achtergekomen en ze hebben een proces aangespannen. Zelf had ze ook een proces aangespannen tegen haar ex-bijzit. Ik zei haar dat dit stom was, want dat het enkel geld in het water gooien was, wat ze aan een advocaat gal, dat ze toch nooit een frank zou zien omdat haar ex-bijzit een boekhouder was en veel relaties had. Regelmatig kwamen advocaten bij hem om hem raad te geven. We hadden er dikwijls discussies over, ik zei: `U zult het gerecht wel leren kennen.' Maar Hilda geloofde me niet, tot ze dan uiteindelijk voorkwam voor die zaak. Ze won ze uiteraard en er werd een dokter aangesteld om haar te onderzoeken. Nadat dit gebeurd was kreeg ze een rekening van 10.000 frank thuis toegestuurd. Ze won een proces, maar moest zelf de dokter betalen die het gerecht aanstelde, 10.000 frank om eens in haar ogen te kijken. Waarvoor heb ik verdomme binnen gezeten, ik bestal fabrieksdirecteuren voor enkele duizenden franken, die er geen boterham minder om gezeten hebben en ik kreeg zeven jaar bak. Hilda was er ook weer van in de put en bedronk zich, wilde zelfmoord plegen, weglopen enzomeer. Kort na nieuwjaar waren we in het weekend naar Gent gegaan en er gebleven tot de maandag, omdat Hilda weer op het justitiepaleis moest zijn, ik moest echter naar Herentals om te stempelen. Eenmaal op de snelweg kwam ik op een ijsspiegel terecht, met 30 a 40 km per uur reed ik naar huis, waar ik nog net mijn stempel haalde. In Herentals zelf slipte ik echter weg en reed recht op een vrachtwagen, mijn 2-pk'tje zat vooraan in elkaar. Nu zag ik het helemaal niet meer zitten, ik vond geen werk en met mijn stempel-
110
geld kwam ik net toe, voor een nieuwe wagen of herstelling in een garage had ik geen geld meer, zelf herstellen ging ook al niet, ik had geen gereedschap en ja, zoals reeds eerder gezegd, ik geloofde niet in mezelf en dacht dat ik dat toch niet kon. Zonder wagen kon ik ook niet verder, want alles is er zo uitgestrekt in Herentals, mijn oude werk waar ik hoopte weer aanvaard te worden lag 12 km verder. Hilda, die met de trein naar huis zou komen en dus alleen in Gent vertoeft, maakt er weer een drinkfestijn van, ze ontmoet kennissen, drinkt een pintje en ze is op gang, tot het avond wordt en ze plots beseft dat ze de volgende dag moet werken, ze heeft geen trein meer en gaat bij haar broer aankloppen, die haar midden in de nacht naar huis brengt. Mijn trainer zoekt naar iemand die mijn wagen zou willen herstellen. Na twee dagen is er iemand bereid gevonden dit karweitje op te knappen voor 10.000 frank. Hij vraagt een voorschot om achter stukken aan te gaan op een kerkhof of in een garage. Ik, de domkop, die veel te veel vertrouwen had in die man die mijn trainer kende en ook omdat ik geen besef meer had van geld, Beef hem 10.000 frank, mijn laatste spaarcenten bijna. Nu zat ik me thuis te vervelen, want ik was veel alleen daar Hilda tweemaal daags enkele uren weg was met de schoolbus, ik kon niet meer naar de bossen rijden, waar ik zo dikwijls rust zocht en zat hele dagen te piekeren en aan alles te denken. Over de moeilijkheden met Gaston en over het feit dat ik hem niet kon buiten smijten, want dan zag ik het geld dat hij me toen al moest geven niet meer en bovendien was de helft van de meubels die in huis stonden van hem. Smeet ik hem buiten, dan had ik geen stoel om op te zitten en geen tafel om op te eten. Ik zat ook steeds te denken waar ik luchters zou kunnen stelen, dan zou ik alles hebben, maar plots besefte ik dat mijn doel, mijn droom om alles wat ik vroeger bezeten had terug te stelen, onbereikbaar was, want geluk kun je nergens gaan stelen, kinderen kun je ook niet ergens wegnemen en in huis houden. Ik was plots al mijn moed kwijt, mijn droom was onbereikbaar en vanaf het ogenblik dat ik dat besefte, zag ik het helemaal niet meer zitten en voelde ik me nutteloos. Voor wat leefde ik nog?
111
8
Ik had niemand meer die ik lief had, want met Hilda was het een hel, ik kon eens naar mijn trainer of mijn broer, als ze thuis waren tenminste, want soms reden we naar Gent en overal waar we kwamen stonden we voor gesloten deuren en dan moesten we terugkeren naar Herentals. Mijn advocaat, die na het proces een vriend van mij was geworden en me of en toe kwam bezoeken in het gevang, zei ook: `Ge moet maar eens langs komen.' Ik vond hem echter ook nooit thuis en toen ik hem eens, in een periode dat het een beetje goed ging met Hilda en ik een weinig opgewekt was, een brief schreef dat ik het betrekkelijk goed maakte, kreeg ik als antwoord : 'Het doet me een plezier dat u het goed maakt, stuur me eens 10.000 frank op.' Ik heb toen ook een ferme klap gehad en gehuild als een kind, ik schreef hem als vriend en hij antwoordde als advocaat, als een geldwolf, hij mocht nochtans niet klagen, want hij was destijds prodeo en toch heb ik hem een flinke som betaald. Toen ik zo alleen thuis zat en weer alles voor ogen kreeg, zoals assisen, het gevang, mijn kinderen enz., was ik soms de wanhoop nabij en had zin een eind te maken aan mijn leven. Ik ging soms eens naar mijn trainer en als ik daar dan eens mijn gal had kunnen uitspuwen over het gerecht, wat voor een rotboel het was, voelde ik me wat beter. Ik liep soms ook, als ik radeloos was, naar de telefoon en belde mijn ex-vrouw op, aan wie ik dan mijn zorgen vertelde, ik hoorde dan eens haar stem en ook die van mijn kinderen, als ik geluk had. Ook dat simpele telefoontje bracht me soms tot bedaren. Ik kreeg ook weer veel tijd om in de spiegel te staren naar mijn haaruitval en steeds zichtbaarder wordende littekens, ik kreeg weer veel last van mijn complexen en durfde weer bijna nergens meer binnen te gaan. Met Hilda had ik er dikwijls ruzie over, omdat ze niet begreep waarom ik de ene keer wel en de andere niet in een winkel, café of om het even wat naar binnen durfde. Het was genoeg als ik in een winkel iemand naar me zag kijken en ik durfde al niet meer verder mee op boodschappen toen. Ik sloot me de laatste tijd bijna altijd op. Na een drietal weken hadden ze mijn wagen teruggebracht en
112
de sleutels in de bus gestopt, ik ga kijken en bemerk een Alas olie onder de motor, de kapoo en het rooster waren vernieuwd en in dezelfde kleur geverfd, maar onder de kapoo was er niks gemaakt, de olieradiator die lek was, had hij zo gelaten. Als een wild dier rijd ik naar mijn trainer en we bellen naar die vent die het maken zou, deze zegt dat hij dat niet kon maken, dat hij er geen materiaal voor had. Ik had hem 10.000 frank gegeven en het had hem ruim geschat 1000 frank gekost, want het was hersteld met stukken van het autokerkhof. Ik was niet meer te kalmeren nu, ik was razend, ik liep heen en weer mezelf op te hitsen, ik kan niet eten of slapen, de hele nacht lig ik te woelen en te razen, ik zie alles voor mijn ogen van vroeger tot nu. De volgende morgen sta ik op met razende koppijn en denk weer: Waarom heb ik al die jaren in de bak gezeten, ik heb gestolen in fabrieken en ook kleine sommen in winkels, maar van een werkmens, laat staan een stempelaar, heb ik nooit een frank gepakt. Allemaal rotzakken, smeerlappen dat zijn het, maar nu gaat het te ver, het gaat niet door, ik moet mijn geld terug hebben, ik ga een overval doen, zie, ik heb er nog een te goed, weet je, nu meen ik het, weet je, Gentse rotzakken, ik kom eraan. Ik was alleen thuis daar Hilda was gaan werken en ik nam een hoed, een sjaal, handschoenen en mijn geweer, dat in de kelder weggeborgen zat, ik ga stempelen in een vliegende vaart en rij naar Gent.
113
7 Nu komen periodes die ik moeilijk uitleggen kan, want er gebeuren zaken die ik achteraf niet meer weet, of die ik me veel later herinner of die ik terug weet door de wedersamenstelling na mijn aanhouding. Van de 100 km lange rit herinner ik me niet veel, of het nu regende of niet, of er veel verkeer was of niet, ik weet het niet, het was net of ik automatisch die weg aflegde. Ik weet dat ik onderweg olie heb moeten bijdoen, want ze liep eruit als de motor draaide, ik heb ook een platte band gehad, maar of dat nu in het heenrijden was of in het terugkeren, ik weet het niet, een feit is zeker en dat is dat ik een band heb laten herstellen, want ik vond er de factuur van in mijn wagen en herinnerde me achteraf dat ik in een garage te Herentals was voor een nieuwe binnenband. Ik heb de E3 snelweg verlaten via de afrit Gent-Zeehaven, zo kwam ik op de Kennedybaan en zo op de Vlieguiglaan. Waarom langs daar, ik weet het niet, ik reed normaal nooit langs daar. Ik merkte plots, toen ik de eerste huizen voorbij reed, een verdacht cafeetje op met een prostituee voor het raam. Dat maakte me plots nog razender. Er flitste van alles door mijn hoofd : die smerige wijfen, voor geld doen ze alles, het is al wat telt, enzomeer. Ik parkeerde wat verder langs de kant, nam mijn tas met het geweer erin en sprong uit mijn wagen met de gedachte: vuile rothoer, ge gaat u nu eens voor niks ontkleden, zie, ik ga u uw geld afpakken, zie. Toen ik er aankwam stapte ze juist naar buiten en ging ernaast naar binnen, waar een benzinestation was. Ik ben verplicht op mijn stappen terug te keren en ik zie een klerenwinkel. Ik denk: dan ga ik hier binnen, ik moet mijn geld weer hebben. Het was net of er een hittegolf heerste, ik zweette enorm en ik praatte tegen mezelf, ik zei: 'Ik heb mijn hoed of sjaal niet aan, pff, zonder dan, nondedju, al diene tralala niet, ze hebben ook niet naar mij omgezien.' Zonder nadenken ben ik er binnengestapt en heb een jeansvest en -broek gekocht en ook een broeksriem, ik heb betaald en toen de winkelierster me geld te-
114
ruggaf, heb ik mijn geweer genomen en al het geld geeist. Toen ik het geld zag en merkte dat ik, samen met de kleren, aan ongeveer 10.000 frank kwam, was ik voldaan. Ik heb haar doen neerliggen en heb tweemaal op haar hoofd geschoten. Toen ik over haar heen stapte om in het schuifje te kijken, trapte ik op een lege huls en heb ze toen allebei opgeraapt, ik heb ook nog iets over dat lichaam geworpen en ben weggegaan. Tijdens de terugrit was ik kalmer, opgelucht zelfs dat ik dat geld terug had, aan die vrouw dacht ik niet, hoe erg dit was besefte ik niet. Ik redeneerde wel in die zin van: 'Ik heb nu geschoten, ik kon toch even goed mijn sjaal en hoed opgezet hebben, maar ik zat er niet mee in, het was een rotzak minder. Ik praatte ook tegen de hele maatschappij, net of ze me hoorden, ik zei: `Ge denkt van mij te pluimen he, van te blijven met me de gek te houden he, nee mensen, het is gedaan, als ge iets van mij pakt, pak ik het terug, ge zijt verwittigd he.' Ik heb over die dood nooit iets gelezen in de krant, ik vergat dat zelfs in zekere zin, die broek heb ik gedragen, maar het vest en de riem heb ik in de kast geborgen en er nooit meer uitgehaald, ik wist er zelf niks meer van. Toen ik in een periode was dat ik me wat beter voelde, wat rustiger was, het eens enkele dagen beter was met Hilda, dacht ik: `Verdomme, ik durf te schieten als ik nerveus ben, ik ga het geweer wegstoppen in een bos, zo kan ik er niet direct aan als ik me eens kwaad maak op Hilda of zo. Ik heb dat toen ook gedaan, in een plastiek zak heb ik het geweer in een konijnenpijp gestopt.
115
8 Met mijn wagen heb ik een Lange tijd zo gereden dat hij meer olie dan benzine slikte, totdat ik weer via mijn trainer een zelfde wagentje kon kopen voor 3.000 frank, met de stukken van die wagen heb ik met mijn broer mijn wagen hersteld. Ik vond toen uiteindelijk weer werk in een bedrijf waar men tankwagens afwerkt, de meters, oprolslangen en zo vele dingen meer werden daar gemonteerd. Ik werkte er graag en het was goed betaald ook, ik probeerde zo goed mogelijk mijn best te doen, ik leerde lassen, met allerlei machines werken. Ik was er aanvaard via de R.V.A. met een soort leercontract, ik kreeg 80 frank per uur plus een gedeelte van mijn stempelgeld. Maar weer ontdekte ik dat ik, zoals reeds eerder verteld, niet meer dezelfe was, alles moest ik vragen omdat ik altijd twijfelde of het wel goed was wat ik deed, door mijn angst iets te misdoen haalde ik soms domme toeren uit die ik vroeger allemaal niet zou tegengekomen zijn. Ik had het aan de andere kant dikwijls moeilijk mijn gedachten bij mijn werk te houden, ik zat steeds met de vele problemen en ellende in mijn hoofd. Er speelt op mijn werk ook steeds een radio en dat werkte op mijn zenuwen, ik kon weer geen muziek meer horen, thuis ook niet, als Hilda vriendelijk was, ja dan kon ik wel eens een plaat opleggen, maar dat gebeurde niet veel meer de laatste weken, want de oude problemen handhaven zich en er komen er steeds nieuwe bij. Met Hilda betert het in geen geval, ze blijft drinken, ruzie maken en kan dan weer eens enkele dagen lief zijn. Ze blijft nog eens een nacht en eens twee dagen en een nacht weg, ze ging boodschappen doen 's morgens en kwam de volgende dag in de namiddag terug en ze bracht nog ferm de politie mee, want, zei ze, ze had schrik dat ik haar geslagen zou hebben en buiten zou smijten. Ik ben er ziek van, dagenlang voel ik me ellendig en zo is dat met alles, het kleinste probleem kan ik niet meer slikken. Men wil ook Hilda haar invaliditeit afnemen, ze moet naar een dokter van de verzekeringsmaatschappij en die vindt het
116
niet zo erg wat ze mankeert. Ik trek me dat ook enorm aan, alsof zij daar geen recht op heeft, verdomme, ze kan niemand herkennen die langs de overzijde van de straat loopt, ze kan hoogstens een half uur T.V. kijken, ze kan bijna niet lezen of schrijven, want alles loopt door elkaar. Ik ken er die invaliditeit trekken zoals Guido en die mankeert niks. Het is voor Hilda ook weer een reden om pillen te slikken en te drinken, overdag zat ze bijna elke dag in 't cafe, ik zag als ik 's avonds van mijn werk kwam dat er niks gedaan was in huis, alles stond er zoals ik het 's morgens achterliet. Normaal ging ik van mijn werk direct trainen, maar de laatste tijd ging ik eerst naar huis om te zien of ze brood in huis gehaald had. Zo merkte ik dus ook dat ze steeds maar enkele minuten in huis was geweest, als ik dan van de training kwam, was alles opgeruimd en als ik uitleg vroeg waar ze gezeten had, vond ze steeds een uitweg, ze was bij de dokter geweest en er zat veel yolk en zo. Ook de moeilijkheden met Gaston brengen een steeds toenemende spanning mee, zijn rekening bij ons is al opgelopen tot 8.000 frank aan eten alleen, huishuur rekende ik al niet meer, want ik zag toch geen frank. Als ik hem erover sprak zei hij dat hij zou afbetalen zodra hij werk had, en dat hij een werk op het oog had. Op een dag ontdekte Hilda dat er 13.000 frank uit haar tas verdwenen was, die afkomstig waren van haar invaliditeit en bijverdienste. Ik ben voor 95 % zeker dat het Gaston was die ze gestolen had, maar toch, die 5 % twijfeling hield me tegen omdat ik uit ondervinding wist wat het is beticht te worden van lets wat je niet deed. Ik stond ook voor het probleem dat als ik hem eruit smeet, ik geen frank terug zag en ik zonder meubels zat. Hij heeft enorm veel geluk gehad dat ik in die periode niet helder kon denken, ik zocht wel waar dat geld naar toe zou kunnen zijn, maar vond niks. Pas later, als ik aangehouden ben en weer mijn verstand bij elkaar heb, besef ik waar het geld naar toe gegaan is. Hij had van een kennis een slaapkamer gekocht voor 12.000 frank. Hij mocht het afbetalen in vier maal, maar nog voor de eerste afbetaling werd hij afgedankt en zat zonder inkomsten, toch heeft hij die meubels gehouden en is die man nooit komen klagen. Bovendien vertelde hij me dat hij bij de
117
bank 8.000 frank onder zijn rekening zat, iets wat niet waar was, ik had toevallig eens een strookje van de bank in handen gekregen en hij zat er niet onder. Dus waarom loog hij? Om me, als het zover kwam dat ik hem vroeg hoe hij die kamer betaalde, te kunnen zeggen dat hij met dat geld betaalde, daarom. Hij begon dan toch te werken en hij betaalde zijn eten, maar de rekening die hij had staan zou hij later betalen, als hij er wat beter voorstond. Hij werkte op werven waar hij grondwerken verrichtte, hij kwam thuis met bemodderde laarzen en broek, zo kwam hij de trappen op, de woning in, en toen ik reclameerde begon hij me nog uit te schelden ook, ik moest braaf zijn en zwijgen of ik zag mijn geld niet terug, het werkte erg op me, ik was zo goed voor hem geweest, hij kwam vrij en kon eten, slapen en doen wat hij wou en dit was mijn dank. Ook op mijn werk had ik het lastig, als ik de werkmakkers hoorde praten over hun kinderen was ik er ondersteboven van. Ook toen eens iemand zei dat het die avond mooi was op T.V., dat het `Beschuldigde, sta op' was. Dan begon ik te vertellen en wilde er hun van afbrengen daarnaar te kijken. De spanningen waren niet meer uit de lucht en naargelang de week vorderde naar het weekend toe werd ik steeds nerveuzer, want in het weekend had ik de kans naar Gent te gaan en er te stelen. Het was zo erg dat als ik met Hilda naar Gent reed, de drang om te stelen zo erg was dat ik koppijn kreeg, dat ik er bijna het bewustzijn door verloor, ik moest soms stoppen op een parking en overal waar ik binnen ging, vroeg ik aspirines, soms wel vier of vijf slikte ik er in, Hilda moest dan soms mijn hoofd masseren en me ontspannen. Dit was altijd op de zaterdag bij het heenrijden, in het terugkeren op zondag had ik dat nooit. Ik vroeg mijn broer om eens op bezoek te komen in Herentals. Hilda houdt eens enkele dagen haar verstand, zodat het een prettige dag wordt die zondag, het is mooi weer en we gaan een wandeling maken in de bossen, zo komen we ook op een voetbalveld waar we aan het schieten gaan en ons erg vermaken, ik was blij gestemd totdat mijn broer zijn zoontje roept: 'Hier pa, een paske.' Het woord 'pa' doet me plots aan mijn kinderen denken en ik begin te huilen, ik schop de bal in de verkeerde rich-
118
ting en loop erachteraan om mijn tranen te kunnen afvegen. Mijn broer is nog niet helemaal weg of ik zit al in de put tot en met. 'Waren mijn kinderen maar hier,' dacht ik, `ik zou een doel hebben in mijn leven, het zou ook beter zijn voor Hilda, ze zou zich met hun bezig moeten houden, dat is het wat Hilda mankeert, een kind, maar ik durf er geen te verwekken met haar, met haar pillen en drank, het zou mooi worden. Zodra ik ergens kinderen zie, built mijn hart, ik hou erg van kinderen, als ik ergens kom waar kinderen zijn, ben ik er na een poosje mee aan het stoeien, mijn eigen kinderen mag ik eens van in de deuropening zien of ik krijg ze eens mee voor enkele uren. Op een morgen tijdens een verlengd weekend in mei komen buren bij me aanbellen en zeggen dat ik eens naar mijn wagen moet gaan kijken. Vandalen hadden mijn dak opengesneden en alles kapot gewrongen, mijn stuur, versnellingspook, handrem, schakelaars, alles, alles was vernield, ik ben naar huis gelopen en ben gevallen van machteloze woede, ik lag te trappelen en te stampen, ik sloeg een gat in de deur, het schuim stond op mijn gezicht. Was mijn geweer in huis geweest, dan zou ik waarschijnlijk de straat opgelopen zijn, vurend op al wat ik tegenkwam. Gelukkig was ook Hilda er, die me troostte en moed insprak, ze zei me ook wat ik moest doen, want uit mezelf zou ik niet geweten hebben wat ik moest doen. Met stukken van het wagentje dat ik voor 3.000 frank gekocht had plus andere delen die ik op het autokerkhof ben gaan halen, heb ik samen met een kennis alles zo goed mogelijk hersteld. Deze kennis maakt me er op attent dat mijn veringen kapot zijn, dat ik er niet mee door de keuring zal komen. Toen ik dat wagentje kocht, waren die veringen al zo en toch is die garagist ermee door de keuring gekomen. Men vertelt me dat dat normaal is, dat die autohandelaars er gemakkelijker door komen dan een ander mens, dat die op de keuring bekend zijn. 1k kan het stukslaan van mijn wagentje en de kapotte veringen niet verteren, ik versta het niet, ik heb jaren bak gedaan en zoiets, nee, dat heb ik nog nooit gedaan, wat heb je daar nu aan, om iets opzettelijk stuk te maken. En als ze het willen doen, laten ze dan wagens pakken van rijke stinkers, verdomme, maar toch geen 2-pk'tje van een sukkelaar. 119
Ik zit weer hele dagen te piekeren met mijn hoofd tussen mijn opgetrokken knieen, honderden keren zeg ik: 'Ik kan het leven niet meer aan, ze hebben me kapot gemaakt, me gekraakt, ik ben niet normaal meer,' enzovoorts. Gaston zegt me nog dat ik me niet zo mag opsluiten, dat ik onder de mensen moet komen, maar ik heb geen zin meer, ik ga zelfs niet meer trainen, ik heb jarenlang alle dagen getraind en nu ineens niks meer. Ik durf niet meer naar mijn trainer te gaan, want er hebben enkele mensen opmerkingen gemaakt en me bespot. Het zit zo dat het driemaandelijkse tijdschrift uitgekomen was, waar ik dus ook met foto insta en zonder bril. Dit had tot reactie dat er opmerkingen kwamen zoals: 'Ik had u niet herkend, u bent nog lelijker zonder dan met bril' of `U hebt een mooi lichaam, maar uwe kop trekt op niks.' Dat werkte enorm op me en ik had al veel spijt dat ik aan die wedstrijden deelgenomen had, ik had weer erg last van mijn complexen, onder andere op mijn werk. Er kwamen soms herstellingen binnen, zoals een leiding die lekt, onder die wagens is alles zwart van het veil, het is er donker en ik heb bovendien een donkere bril op en ik zie niet waar ik moet sleutelen, mijn bril durfde ik niet of te doen, omdat er nog andere mensen werkten. De spanningen en kwellingen stapelden zich maar op, de vakantieperiode is nabij en ook op mijn werk sluiten ze drie weken, ik had echter maar 7.000 frank vakantiegeld, want van het gevang trek je geen vakantiegeld, hoewel je er jarenlang gewerkt hebt en soms harder dan in de vrije wereld. Ik zie het allemaal niet meer zitten, ik raak in paniek, ik moet binnen de 30 dagen naar de keuring, ik zal er niet door komen, dat wagentje is mijn enige amusement en ik zal het kwijt zijn, ik heb geen geld voor herstelling, laat staan voor een nieuwe. Er komen een heleboel rekeningen in enkele dagen tijd, ziekenbond en syndicaat, autoverzekering, lidgeld voor de wegenwacht en ook de jaarafrekening van gas en elektriciteit, 9.750 frank die ik alleen mag betalen, want Gaston werkt pas en heeft pas binnen enkele weken zijn eerste loon. Hilda zal ook twee maanden zonder werk zitten daar het vakantie wordt, wat zal het dan worden, ze zit nu reeds zoveel in 't café tussen haar
120
werk door, haar baas spreekt me zelfs 'n keer aan en vertelt me dat ze stomdronken op de bus gestapt is en dat ze niet in staat was de kinderen erin en eruit te laten. Op een avond ga ik met Hilda eens wandelen om me wat te kalmeren, ik merk een klein weggetje op waar een bord staat met Trivê-domein, verboden toegang', door de struiken heen zie ik iets blinken, ik ga kijken wat het is en ik kom bij een enorm groot meer dat in een dal gelegen is, een prachtig stuk natuur met verschillende soorten bomen en struiken. Ik word plots razend, die rijke smeerlappen, zo'n stuk natuur voor hun alleen, waarom mag ik hier niet wandelen? Ik wil dat bord kapotslaan en krijg het aan de stok met Hilda, al ruziemakend gaan we naar huis en ik k an er niet over zwijgen, dagenlang loop ik er ziek van rond. Ik herinner me nog zo'n voorval waarvan ik dagenlang ziek was, ik zat naar het T.V.-nieuws te kijken en in Nicaragua was er een staatsgreep of zo en militairen deden een Amerikaanse journalist op de grond liggen en schoten hem door het hoofd. Ik kreeg bijna iets van kolêre, die smeerlappen, zwarte apen, daarvoor moet je een rotzak zijn, iemand die op de grond ligt en ongewapend is afschieten, ik kon er niet over zwijgen en discuteer erover op mijn werk. Dat ik net hetzelfde gedaan had met die winkelierster, kwam niet bij mij op. Na een week van slapeloze nachten en koppijn gaan Hilda en ik het weekend naar Gent. Op zaterdagavond gaan we samen met Guido, zijn bijzit en Roland eens uit. Roland is een jonge man die ik in Leuven-Centraal had leren kennen en met wie ik goed overweg kon en veel sport deed. Toen hij vrij kwam, belde hij me op bij mijn trainer en zo maakten we een afspraak om elkaar eens terug te zien. We gaan enkele herbergen af, maar ik vind er geen plezier in, ik sta er afwezig bij en Hilda drinkt zich weer zat. We blijven bij Guido slapen en op zondag is het mijn dochtertje haar verjaardag (het was trouwens daarvoor dat ik naar Gent kwam). Ik rijd dus naar mijn ex-vrouw en ik mag vijf minuten in het deurgat blijven staan om mijn dochtertje iets te geven. Ik vraag of ik in de vakantie de kinderen niet eens mag
121
meenemen naar Herentals voor enkele dagen, maar mijn vrouw zegt van nee. Ik ben er kapot van, heb zin om te huilen zelfs. Ik zet Hilda af bij haar ouders en ik rijd naar Roland, we gaan samen wat in een park wandelen en we hebben een gesprek. Hij vertelt me over zijn moeilijkheden, hij had op een binnenschip gewerkt en verdiende er veel geld, maar toen hij de grens over moest naar Duitsland, mocht hij niet over omdat hij geen geldige papieren had. Hij is namelijk van Franse nationaliteit hoewel hij hier geboren is, hij was uit de gevangenis ontslagen zonder identiteitspapieren en na twee maanden was het nog steeds niet in orde. Hij werd bijgevolg afgedankt en vond geen werk meer, zijn geld was praktisch op en hij moest op kosten Leven van zijn ouders en ex-schoonouders. Ik zeg: 'Roland, zwijg over ellende, ik weet wat het is, ik ben het beu, al die rotstrken van de mensen, deze wereld, alles. Ik wil die zorgen kwijt zijn, ik zou op een eiland willen zitten of desnoods weer in den bak, maar ik wil rust hebben, ik zou geld moeten hebben, ik ga iets doen.' Roland antwoordt erop dat ook hij van plan is naar iets uit te zien om een 'slag' te slaan. We komen overeen samen een diefstal of desnoods een overval te doen. Ik vertel hem ook dat ik eens een overval gedaan heb en dat ik zelfs geschoten heb. Ik vertel hem echter niet dat er waarschijnlijk een lode gevallen is (zeker weet ik het niet, want ik heb er nooit iets over gehoord of gelezen) en ik vertel hem ook een andere versie van de feiten en dit omdat hij niet zou weten waar dit gebeurde. Hij gelooft dit echter niet en denkt dat ik dit zegde om indruk te maken. Ik zeg hem: 'Roland, ja jong, ik durf schieten weet je, er is iets veranderd met me, als het erop aankomt of iets tegen gaat, schiet ik, denk ik niet meer na maar handel en heb met niemand geen medelijden, dat komt door deze rotwereld, rotmensen, rotgerecht en rotjury, als hun kat jongen heeft kunnen ze het niet over hun hart krijgen die jongen af te pakken, maar een mens zetten ze voor jaren in de bak en ontnemen ze zijn kinderen. En 's avonds zitten ze potten te pakken en denken ze al niet meer aan u.' Na ons gesprek voelde ik me een beetje beter, eens wat opgelucht. We rijden 'n keer tot aan de watersportbaan en ik weet
122
dat Roland van vuurwapens houdt, daarom haal ik mijn geweer uit mijn koffer en toon het hem. Ik was inderdaad die week mijn geweer uit het bos wezen ophalen en had het in mijn wagen gelegd, zomaar automatisch, zonder erover na te denken. We schieten elk een keer of twee vanuit de auto, een keer op een ijzeren deurtje en enkele keren op een torenkraan, tot er een ruitje sneuvelt van die kraan en we er vandoor gaan. We worden achtervolgd, maar we kunnen ze in de stad kwijtraken, we zijn er echter niet gerust op omdat men waarschijnlijk mijn nummerplaat heeft, we keren terug en zoeken de lege hulzen die we wegwierpen. Eenmaal deze verwijderd, waren we gerust, als de politie komt zien ze niks dat op een schietpartij wijst, die ruit kan er ook met een katapult uitgeschoten zijn. Ik breng Roland tot aan zijn huis en we spreken of om naar lets uit te zien en elkaar te telefoneren. Ik ga Hilda ophalen en we rijden naar huis en ik voel me, zoals reeds gezegd, wat opgelucht door eens te kunnen praten. 's Avonds zeg ik tegen Hilda: 'Hilda, u hebt me twee uren alleen gelaten en ik heb weer stommiteiten gedaan.' Ik vertel haar het gebeurde en vraag haar: `Laat me toch niet meer alleen, a.u.b.' Het was inderdaad zo dat ik de drang om te stelen of overvallen te doen weer voelde opkomen, het ophalen van mijn geweer is er een bewijs van. Ik wist nu dat ik durfde te schieten en het was net of ik me daar automatisch tegen verzette, alhoewel ik niet aan die vrouw dacht of ermee in zat. Naargelang de week vorderde, werd ik depressiever, ik had nu reeds drie weken niet getraind en mijn trainer kwam niet eens kijken wat er scheelde, ik voelde me er zo verloren door, ik had niemand om eens tegen te praten, mijn broer woont 100 km verder en Hilda, ja, die zat die week weer in 't café zodra ze kon en als ze gedronken had, mocht ik niks zeggen of het was roepen en tieren. Zoals die keer toen we bij Guido bleven slapen en ze gewoontegetrouw dronken in bed gekropen was, 's nachts voel ik plots nattigheid en ja. Hilda had in bed gewaterd. Ik maak haar wakker en zeg: `Zijt gij nu zot met uw zuipen?' Ze maakt zich kwaad en zegt: 'Het is goed, ik zal er van onder gaan.' Ze kleedt
123
zich aan en in plaats van de trap naar beneden, pakt ze die naar de zolder, die op die kamer uitkomt. Ik denk: `Verdomme toch, straks is Guido wakker.' Ik spring overeind en ga naar de trap, waar ik haar nog juist op kon vangen. Ze was achterwaarts van de trap gevallen. Onder die trap stond een grote doos met glaswerk, zoals kommetjes en drinkglazen, had ik haar niet opgevangen dan had ze erin gelegen. Mijn dank is dat ze roept dat ik met mijn poten van haar lijf moet blijven. Ik maak me kwaad en wil haar een slag op haar wang geven, ze draait net haar hoofd en met de muis van mijn hand heb ik haar oog mee, in enkele seconden staat dat zo dik en blauw als het maar zijn kan, ik val ervan omver, radeloos en ongemakkelijk, Hilda niet, ze troost me en valt rond mijn nek alsof er niks gebeurd is. In die week dus nadat ik met Roland praatte, kwam ze eens dronken thuis en viel ze op de grond. Me het hierboven vertelde herinnerend, doe ik alsof ik het niet zie en ze begint me uit te maken, omdat ik haar niet help. Ik wist niet wat te doen om het goed te doen, alle dagen ruzie, zonder over al de rest te spreken, ik leefde ganse dagen in spanning, wekenlang soms met hoofdpijn, soms zo erg dat ik mijn hoofd bijna niet bewegen kon van de pijn. 's Nachts lig ik te woelen of slaap bijna niet, ik vraag eens aan Hilda mijn hartslag te nemen, normaal had ik 55 en toen in de 90. Ik heb angst om zonder geld te raken, alles moet nog betaald worden, bijna geen vakantiegeld, bijna mijn wagentje kwijt, alles gaat door mijn hoofd en laat me geen minuut met rust. De nacht van de vrijdag op de zaterdag slaap ik weer niet, op zaterdagmorgen loop ik als een gek in huis van voor naar achter en omgekeerd, op van de zenuwen. 's Middags zegt Hilda dat ze in haar bed kruipt, dat ze ziek is. Ik raak er nog opgewondener door, ziek, ja natuurlijk, ik ben thuis he, ze kan niet gaan zuipen, ik loop te razen omdat ik weer een mooi weekend zal hebben. Plots denk ik aan Roland en telefoneer hem en hij vertelt me dat als hij die week geen werk vindt, ze hem weer binnen gaan zetten voor conditiebreuk. Ik zeg hem dat ik enorme koppijn heb en dat ik waarschijnlijk niet kom. Terug in huis loop ik weer te ijsberen en plots wordt het me te
124
machtig, ik neem handschoenen, hoed, een sjaal en een donker hemd. Hilda, die wakker wordt, vraagt wat er scheelt, ik zeg: 'Ik moet donkere kleren hebben, ik ga naar Gent, stelen, inbreken, ik moet lets doen, ik ben op.' Verdwaasd van de medicamenten legt ze zich neer en slaapt weer in. Waarom heeft ze me weer alleen laten gaan, verdomme?
125
9 Ik had reeds verschillende aspirines ingeslikt en er ook nog meegenomen naar het schijnt, maar de hoofdpijn blijft, wel gaat die gejaagdheid over zodra ik op weg ben, het is net als toen ik die winkelierster gedood heb, enkele maanden ervoor. Ik leg die rit af, maar weet er niks meer van, ik ben naar de snelweg gegaan, richting zeehaven maar ben nu in Oostakker afgeslagen, waarom dat kan ik weer niet zeggen, want ik weet het zelf niet. Ik rijd de eerste huizen voorbij en bemerk een autohandelaar en ik maak me woedend, dat zijn smeerlappen, zie, bedriegers, ze gaan door de keuring, maar probeer het zelf eens, omkoperij is het. Ik rij naar Roland en we gaan ergens in Oostakker op een parking staan onder de bomen, en ik vraag Roland een beetje uit te stappen, want mijn kleren plakken aan mijn lijf van het zweet, lets wat niet normaal is daar ik normaal nooit zweet of toch niet in zulke mate. Hij weet niks speciaals waar we zouden kunnen inbreken en we overleggen en praten over en weer, ik vertel hem mijn ellende met Hilda, Gaston en al de rest, dat ik kotsmisselijk ben van deze wereld. Ik denk ook aan die autohandelaar en krijg een idee, ik heb er een wagentje zien staan als het mijne, ik steel het, zie. Roland zegt dat dat niet gaat met die papieren en motornummers enzomeer. Dan koop ik er een en pak mijn geld nadien terug, ik maar verschillende plannen, maar geen een dat te verwezenlijken is volgens Roland. We komen tot een akkoord om er eerst eens op verkenning te gaan en nadien terug te keren, gemaskerd, en hun dan te overvallen. Het is echter nog te vroeg en we praten nog wat, tot we aan de vorige week denken, toen we op die kraan schoten. We vroegen ons af of er daar politie bij geweest was en zeggen: `Willen we eens gaan zien, als er naar hulzen gezocht is, zal het gras plat getrapt zijn.' We rijden naar de sportbaan en merken er niks speciaals op, we vinden integendeel zelfs nog een huls op het voetpad, we blijven nog wat naar een voetbalmatch kijken en rijden dan de stad in en gaan frieten eten. Dan zijn we van plan op verkenning te gaan, maar als we
126
langs die handelaar rijden merken we er verschillende personen op, die er waarschijnlijk een wagen komen kopen. Dus, redeneren we, er zal zeker wel een 50.000 frank aanwezig zijn, waarop Roland zegt dat hij als hij wat geld heeft, naar Frankrijk trekt, dat hij zich niet binnen laat zetten. We besluiten straks nog eens terug te keren, ik herinner me een plekje daar niet zover vandaan, waar ik vroeger soms met vrouw en kinderen heen ging, een zandgroeve met visvijvers. We rijden erheen en als we op een afgelegen plek belanden, schieten we elk een paar malen op een baggerschip dat er midden in een vijver ligt. Volgens Roland heb ik daar ook in het struikgewas mijn behoefte gedaan, ik kan me dat echter niet herinneren. Toen we aan het vuren waren, vlogen de lege hulzen in mijn auto, ik neem een elektrische kabel en plastieken zak die in mijn auto liggen en probeer die zo aan het geweer te bevestigen dat het de hulzen zou opvangen, maar dat marcheert niet. Plots merk ik een man op die ons staat te bekijken met een verrekijker, we werpen de hulzen weg en rijden terug. Roland herlaadt dat geweer en stopt het in mijn tas, terwijl we aan het rijden zijn (had hij dit niet gedaan dan had ik een overval gepleegd met een leeg wagen, wat ook bewijst dat we geen definitieve afspraken hadden om dit of dat te doen). We rijden opnieuw voorbij die handelaar en er zijn geen mensen meer op het erf. We rijden een redelijk eind verder en parkeren mijn wagen in een drukkere buurt en keren te voet terug naar die autohandel. Onderweg praten we nog met elkaar en ik zeg: 'We kunnen zien he, hoe het daar in elkaar steekt, we kunnen dan misschien deze avond of desnoods deze week op een avond langs achter binnendringen.' Ik heb mijn tas bij me met mijn geweer erin en neem er een mes uit en zeg tegen Roland: `Hier, steek dit in uw zak.' Hij vraagt me: Vat moet ik daarmee doen?' en ik antwoord: 'Om eventueel mee te dreigen, er kan altijd iets verkeerd gaan of als we kunnen, trekken we tussen die wagens een hoed en sjaal voor ons gezicht, ik heb alles bij me. We kunnen zien of er daar veel yolk is, of we binnen kunnen geraken zonder dat men ons ziet.' Een duidelijke afspraak is er nooit gemaakt.
127
9
Toen we dan uiteindelijk bij de villa, die een eind van de baan staat, aankwamen heb ik aangebeld, een vrouw opende en ik zei dat ik een wagen wilde kopen. De vrouw verwees ons naar haar man langs de achterzijde van het huis. Aan deze man vroeg ik de prijs van het 2-pk'tje dat vooraan stond op het voorerf. Hij antwoordde dat het verkocht was en vroeg ons mee naar de garage, waar er nog een stond. Ik bezichtigde het wagentje en vroeg de prijs. De man vroeg 30.000 frank. Op dat ogenblik was ik werkelijk van plan dat wagentje te kopen, want het is zo dat Hilda me gezegd had dat ik haar spaargeld (40.000 frank) dat op de bank stond eventueel mocht hebben om een andere wagen mee te kopen, als ik ons wagentje niet meer in orde kreeg. Ik zei tegen de man dat ik akkoord was en we volgden hem naar zijn woning, hij heeft volgens Roland nog gevraagd: Vat hebt u daar allemaal in uw tas, komt ge van uw werk, misschien?' Ik herinner me inderdaad dat die man iets zei, maar weet niet wat. In de keuken aangekomen zetten we ons rond een tafel en overhandigde ik mijn pas aan de vrouw, die het schrijfwerk verrichtte. Naar het schijnt heeft ze toen ik reeds mijn pas afgegeven had nog de rondlopende hond, die erg blafte, in zijn hok gestoken, ook daarover weet ik niks meer. Toen ze mijn pas aan het afschrijven was, heeft iemand (de man of de vrouw) gevraagd hoeveel voorschot ik zou geven. Waarschijnlijk heeft dat me woedend gemaakt, want plots heb ik naar dat geweer gegrepen en ben recht gesprongen en heb gezegd: `Dit is een overval, we zijn uit de gevangenis ontsnapt, we moeten eten hebben.' Waarom ik dit zei weet ik ook niet. Er kwam plots ook een derde persoon in de keuken, die zich bij die man stelde, achteraf bleek dat het veertienjarig dochtertje te zijn, maar toen heb ik geen kind gezien, misschien komt dit doordat ze even groot was dan haar ouders. Roland heeft zich toen in de middenkamer gesteld om weglopen te verhinderen of weet ik veel. De mensen hadden enorme angst en de vrouw, die ons een boterham gaf en een coca-cola, deed dit paniekerig en ik schepte er genoegen in, het deed me plezier dat ze schrik hadden. 1k wilde uitroepen: `Ziet u nu wat dat is, schrik hebben, ziet u wat u me aangedaan hebt, zo heb ik
128
jaren geleefd, schrik om vrouw en kinderen te verliezen en zoveel angsten meer.' Maar ik kon niet roepen, ik had net een krop in mijn keel. 1k heb wel een boterham tegen mijn zin opgegeten en ik geloof dat de man vroeg: Waar gaat u heen vluchten?' Ik zei: 'Naar Nederland.' En hij antwoordde dat hij ons naar het station zou brengen. Ik weigerde dit, want men zou dan weten op welke trein we zaten. Daarop stelde hij voor dat hij ons een wagen zou geven om mee te vluchten. Ik vond dit goed en stopte de twee vrouwen in de kelder. De man zei toen dat hij de Mercedes die op zijn oprit stond, zou verplaatsen zodat we met een andere wagen naar buiten konden rijden, die Mercedes was van een client, zei hij. Hij nam vervolgens een handtas en gaf me 500 frank met de woorden dat dat was om verder mee te vluchten. 1k stond verbaasd met dat briefje in mijn hand, toen ik de man buiten voorbij het raam zag gaan. Ik stapte ook naar buiten en liep tot op de hoek van het huis en zag de man in die Mercedes stappen en hem achterwaarts het erf oprijden, toen nam hij een klein wagentje, en plaatste het op de oprit en kwam terug naar het huis. Ik was min of meer gekalmeerd en vroeg hem waarom hij dat deed en hij zei dat hij al eens een vriend geholpen had die uit het gevang kwam. Ik zei dat ik hem in de garage ging opsluiten en we begaven ons naar de garage. Daar aangekomen zei hij: 'II( zal zelfs de politie niet bellen.' Hij demonteerde zelfs het aldaarstaande telefoontoestel en zette het buiten de garage. Ik stond me of te vragen: qouden er nu toch goede mensen bestaan?' En ik zei dat hij zich in een wagen moest zetten en vroeg: 'Is dat echt, gaat u de politie niet bellen?' Hij keek me aan en zei van nee. Ik zei dat hij moest blijven zetten en liet hem achter, zonder ook maar een deur te sluiten. Ik begaf me naar het woonhuis, waar Roland achtergebleven was en ik zei hem: `Dat is ne goede vent, jong, hij zegt dat hij zelfs niet naar de politie gaat bellen en hij heeft zijn telefoon afgelegd. Wat gaan we doen, er van onder muizen?' Hij antwoordde: Ilij kan hiernaast ook gaan bellen, he, en ze hebben onze persoonsbeschrijving, dus we kunnen evengoed het geld zoeken en er dan vandoor gaan, ik kuis hier mijn schup of (Belgie), ik heb geen zin om terug in de bak te gaan en te moeten voorkomen.' 129
Achteraf bekeken moet ik zeggen dat Roland wel geergerd leek dat ik mijn wapen trok, zonder dat we ons vermomd hadden. Met dat Roland die woorden spreekt, zie ik weer assisen, jury, valse getuigen, kortweg alles weer voor me komen, ik besef plots ook dat die man gelogen heeft, die Mercedes van een client? De sleutels staken in zijn zak en de wagen stond op de oprit, zodat hij zelf niet binnen of buiten kon en die telefoon, dat moest een tweede toestel zijn, want wie laat nu een toestel in zijn garage zetten? Ik ontstak in woede en ben naar de man toegelopen en heb de deur geopend van de wagen waar hij inzat en vroeg : `Gaat u niet bellen?"Nee,' zei hij en ik heb gevuurd en ben terug naar de keuken gegaan, waar Roland in die handtas aan het zoeken was en hij maakte met zijn hoofd een opwaartse vragende beweging en ik knikte van ja, waarmee ik wilde bedoelen dat alles oke was en hij naar geld mocht zoeken. Ik ging de woonkamer in en merkte dat de T.V. speelde en ik wilde deze uitzetten, toen Roland plots riep : 'Er is daar iemand.' Er was inderdaad een wagen op het erf gereden en er kwamen twee personen, een man en een vrouw, de keuken binnen, ik zag doordat de vrouw in het licht stond haar figuur door haar kleed en ik werd weer woedend, het was een rothoer met doorkijkkleren aan enzomeer. Ik zei: `Dit is een overval.' De vrouw vroeg: `Waar zijn mijn ouders?' en ik antwoordde: `Opgesloten in de kelder,' en zei dat ze er ook bij moesten, wat ook gebeurde. Wat er allemaal precies gezegd is, weet ik echter niet meer, maar het is zo dat ik die man direct weer uit de kelder haalde met de woorden dat hij ons moest wegbrengen of dat ik hem ging opsluiten bij de man in de garage. Hij zei tegen zijn vrouw: `Blijf maar kalm,' en 'Ik heb geen schrik van die ventjes.' Dat maakte me nog woedender en ik ben met hem naar de woonkamer gegaan en heb gevraagd: 'Hebt u geen schrik?' Hij antwoordde nu echter van ja en ik ben met hem naar de garage gegaan, waar ik hem zonder reden of denken neerschoot langs achter in zijn hoofd. Ik heb de garage weer dicht gedaan en heb die vrouw uit de kelder gehaald, mogelijk met de woorden dat haar man haar wilde spreken of zoiets in die zin. 130
Eenmaal in de woonkamer zei ik haar: 'Trek maar uw kleren uit, laat nu maar ne keer zien hoe mooi je bent.' Die vrouw interesseerde me niet in het minst, want zoals men weet, had ik geen behoefte aan vrouwen, maar ik wilde haar vernederen, ze moest zich ontkleden voor niks in plaats van voor geld, zoals al die rotwijven uit boekjes en films enzomeer. Tot mijn grote verwondering zette ze zich in een zetel en weigerde. Ik heb met mijn geweerloop haar kleed tot op kniehoogte opgelicht en ze sloeg me zelfs met een pantoffel of zo op mijn hand. Er is nog wat heen en weer gepraat en plots stelde ze zich recht en maakte aanstalten om naar buiten te gaan, daarop heb ik haar langs achteren met een arm vastgenomen bij de nek en op het tapijt gelegd en heeft Roland haar kleed omhoog en haar slipje omlaag gedaan. Ze verweerde zich niet en ze heeft zelf haar B.H. afgedaan. Ik heb aan haar linker borst gevoeld om aan haar hart te voelen. Toen ik merkte dat dit vlug sloeg en ze dus schrik had, was ik voldaan, want toen ze weigerde zich uit te kleden, vroeg ik nog: `I-Ieb jij nu gene schrik verdomme, of wat is dat?' Ik heb nog teken gedaan naar Roland (met duim tussen vingers) of hij haar wilde neuken. Ik meen dat ik gezegd heb: 'Leg u nu maar in de zetel, we gaan ze alletwee neuken.' Ze zei dat ze dat niet zou toelaten, met Roland, ja, maar met mij niet, want van mij was ze bang. Roland legde zich op haar en ik ben bij het raam gaan staan en keek naar buiten. Misschien een minuut nadien hoorde ik reeds voetstappen en keek om, Roland stond recht en de vrouw kleedde zich aan. Ik besefte dat ze onmogelijk betrekkingen konden hebben gehad, maar dacht dat Roland misschien geen zin had. Slechts veel later zal ik vernemen, dat het inderdaad zo was en dat hij zich op haar legde, om te doen wat ik zei, want dat hij zag dat ik niet in mijn normale doen was en hij zelf schrik aan het krijgen was. Ik zelf had ook geen zin in die vrouw, maar toch zei ik: 'Cie moet u niet aankleden, het is aan mij.' Ze zei van nee en dat ze schrik had van me en ik vroeg Roland om eens naar buiten te gaan, dat ik haar wilde spreken. Dat laatste wist ik me echter niet meer te herinneren, het is Roland die dat na onze aanhouding bekende en het is pas na maanden (het onderzoek was zelfs al afgesloten) dat ik me weer herinnerde waarom ik haar wilde spreken. 131
Ik vroeg haar: 'Van wat hebt u nu schrik, van dat geweer of van mij, van mijn smoel?' Het zit zo dat ik in mijn jeugd, toen ik begon uit te gaan, meisjes leerde kennen die me zeiden : 'Nu ik u ken Freddy, heb ik een heel ander gedacht van u, u bent vriendelijk en een grapjas. Vroeger voor ik u goed kende, had ik schrik van u, u ziet er vies uit.' Dat was het wat ik nu weten wilde, en ze antwoordde me dat ze inderdaad bang was van mij, zelfs zonder geweer. Zonder nadenken heb ik haar gezegd dat ze zich moest omdraaien, toen ze weigerde, heb ik een kussen op haar gezicht gelegd en gevuurd door het kussen heen, waarschijnlijk is haar hand gevallen, en heb ik dus iets zien bewegen, want ik heb nogmaals gevuurd. Na het schieten is Roland binnengekomen en vroeg wat er was, ik zei dat ik geschoten had. Ik ben vervolgens naar de kelder gegaan, waar de twee andere vrouwen zaten, ze hadden zich naast elkaar onder aan de trap neergezet. Ik ben naar beneden gegaan en heb gevuurd. Het ene slachtoffer moet op slag dood geweest zijn, maar het tweede had ik in de nek mee en het sprong recht en riep iets. Gelijktijdig schrik ik en schiet nogmaals en het slachtoffer valt neer. Bij het horen en zien van dit tafereel is het net of ik wakker word, alsof er lets van mij valt, ik weet niet hoe ik het anders moet uitleggen. Ik zag plots een kind, hoorde reutelen, zag ook onder me die andere vrouw liggen, ik stond als versteend en barstte in zweten uit, ik ben de trap opgerend en zag Roland in de woonkamer en ik heb gezegd: 'Er is daar een kind, wat heb ik hier gedaan?' Ik heb ook dat geweer ergens uit mijn hand gezegd en Roland vroeg me te helpen naar geld te zoeken, om er zo vlug mogelijk vandoor te gaan. Hij zei me ook nog om handschoenen aan te trekken en gaf me een paar dat hij daar gevonden had, hijzelf droeg een paar dat in mijn tas zat. Roland vroeg me om op de vensterbank te kijken in een potje. Ik zette me op mijn knieen in een zetel om in het potje te kijken. Ik voelde lets hards onder mijn knieen en keek wat dat was. Ik zag een vrouw in die zetel liggen en sprong al roepend uit de zetel en botste daarbij met mijn hoofd tegen de luchter. Roland kwam naar me toe gelopen en vroeg: Wat is er?' Ik zei: 'Er ligt
132
hier een vrouw in die zetel.' Terwijl Roland me zo stond te bekijken, zag ik de beelden weer voor mijn ogen en besefte ik dat ik zelf die vrouw daar neergeschoten had. We zijn vervolgens naar boven gegaan en ik heb tegen Roland gezegd: `Zoek maar naar geld, ik kan niet.' Ik was enorm verward en zenuwachtig. Ik heb lange tijd op een bed gezeten en ben ook naar het toilet geweest, maar dat zal ik me pas verschillende maanden nadien herinneren. Toen ik in de badkamer zat, riep Roland plots: `Kijk eens wat ik hier gevonden heb.' Ik ben naar hem toe gegaan en hij toonde me een pistool en ik vroeg: 'Is dat een echte?' en hij overhandigde me hem, ik bekeek dat eens, wilde ermee vuren, maar het werkte niet en ik gaf het terug en vroeg toen ook waar dat geweer was. Roland zei dat het op de strijkplank lag en hij hoorde ineens ook lawaai, net een autodeur die dichtsloeg of zo, hij is toen naar beneden gegaan met het geweer. Ik volgde hem tot beneden, maar er was niks te bespeuren. Hij is toen ook naar de kelder gegaan, ik volgde tot halfweg de trap, maar toen ik die mensen zag liggen ben ik terug gerend en heb me op de bovenste trap gezet. Ik kon het niet geloven wat daar allemaal gebeurd was. Wat er zich afspeelde in de kelder, weet ik niet, maar Roland heeft ook gevuurd op dat kind. Volgens de politie drie maal. Volgens Roland slechts een maal, van het schrikken, toen hij wilde voelen of het kind nog leefde, is haar hand van haar lichaam gevallen en heeft hij geschoten. Hij heeft de hulzen opgeraapt die er nog lagen van mijn schoten en heeft me toen ook gevraagd of ik de hulzen uit de woonkamer opgeraapt had. We hebben ze toen samen gezocht en hebben de vrouw die in de zetel lag bedekt met kussens. Volgens Roland heb ik toen een slok whisky gedronken, ook lets dat ik niet meer weet. Wel herinner ik me dat ik herhaaldelijk gevraagd heb: 'Hoe is dat mogelijk?' enzomeer. We hebben toen beslist wat antieke voorwerpen mee te nemen, zodat men dan in die richting zou zoeken, en dat we die voorwerpen eventueel konden verkopen op de oude markt. We hebben dan inderdaad enkele sieraden en sierstukken in mijn tas gestopt of klaargezet aan de voordeur om mee te ne-
133
men. Roland had ook het glas waar ik uit gedronken had (zonder handschoenen aan) in mijn tas gestopt. Ik heb het eruitgenomen en heb gezegd: `Dat kan geen kwaad,' of lets in die zin. Roland merkte toen op dat er op de wagen die klaarstond om mee weg te rijden, geen nummerplaten zaten. We besloten toen dat we beter die Mercedes of die wagen van dat koppel konden nemen. Ik zette me weer op de trap in de gang, terwijl Roland naar de wagen ging, kijken waar de sleutels waren. Wat er toen allemaal door mijn hoofd ging, kan ik niet allemaal meer zeggen, wel weet ik nog dat ik me heb zitten afvragen waarom ik toch een geweer gekocht had, hoe het mogelijk is dat elke halve gare zo maar geweren kan kopen. Ik dacht toen ook aan die winkelierster en zo vele dingen meer. Roland vond de sleutels niet en vroeg me mee te gaan kijken in de garage, pas toen besefte ik dat daar ook nog twee mensen lagen. Hij tastte het lijk van die jongeman of en vroeg me om die handelaar of te tasten. Ik zei hem dat ik dat niet kon, dat ik op was, ik trapte wel op een lege huls en ik heb ze opgeraapt en nog naar andere gezocht. Roland vond de sleutels niet, maar wel nog wat geld, dat hij met me wilde delen. Ik zei: 'Nee, hou maar, ik heb geld gehad van die man.' In totaal heeft hij slechts een Brie- of vierduizend frank gevonden. We zijn terug naar de woning gegaan en ik heb de deuren op slot gedaan, zowel die van de garage als die van de achterdeur, en ben weer op de trap gaan zitten in de gang, terwijl Roland de nummerplaat van een wagen op die klaarstaande wagen plaatste. Nadat dit gebeurd was, is hij me komen halen en we zijn toen weggereden. Toen we bij mijn wagen kwamen, ben ik erin gestapt en we zijn naar een verlaten baan *gereden, waar we mijn tas en de voorwerpen in mijn wagen plaatsten. We waren allebei erg zenuwachtig, we vonden dat het meenemen van die voorwerpen dom was en dat we deze beter konden wegwerpen in het water, we reden doelloos rond, Roland wilde het daar wegwerpen, en ik weer elders. Uiteindelijk hebben we het vanaf een brug in het water geworpen te Langerbrugge. Roland is dan uitgestapt aan een herberg en ik ben naar huis gereden en ben naar bed gegaan, waar Hilda reeds inlag en sliep.
134
10 Weer heb ik weinig geslapen en heb ik liggen woelen, ik zag ook steeds die beelden voor mijn ogen. Rond zeven uur werd ik wakker en wilde opstaan. En ook Hilda werd wakker en ze vroeg me hoe laat ik thuisgekomen was. Toen ik haar het uur noemde, zei ik ook: 'Hilda, u hebt me weer alleen laten gaan, ik ga nog eens iets uitsteken en er gaat een dole bij vallen, zou u dat dan geloven, dat ik een moordenaar ben?' Ze proestte het uit en zei: `Gij, ha, u kunt nog geen zieke duif dood doen.' Het was inderdaad zo dat er een zieke duif op onze kamer beland was en dat men mij zei dat ik ze moest doden, en dat ik dat niet kon. Toen ze dat zei was ik nog zekerder dat ik dat alles gedroomd had, dat die beelden uit een droom waren. Ik was toch erg nerveus en na gegeten te hebben, ben ik naar de bossen gereden, ik hoorde iets rammelen tussen mijn zetels en ik bemerkte zo dat er antieke voorwerpen in mijn wagen lagen. Het idee dat ik dat gedroomd had, werd door deze vondst de kop ingedrukt. Ik heb toen alles weggeworpen, het geweer en het gevonden pistool heb ik in een plastieken zak onder de grond gestopt in een bos, ik wilde dat niet wegwerpen, omdat ik dacht: `Als men mij komt halen en ik geraak weg, schiet ik me door de kop.' Toen ik in de bossen liep, vroeg ik me of wat er toch met mij gaande was, of ik nu gek geworden was of niet, want op die beelden die ik voor ogen zag na, voelde ik me veel beter dan de dag voordien. Ik was wel moe, want de laatste weken had ik niet veel geslapen door de ruzies en de spanningen. Ik liep niet meer zo te razen als de vorige dag, dat jagende gevoel was ik kwijt. Ik rijd terug naar huffs en praat wat met Hilda, die vandaag vriendelijk en nuchter is. Ik zeg: `Waarom raak ik toch zo voor alles en nog wat in paniek, voor het minste sla ik door. We moeten nog veel betalen, maar we zullen er ons wel doorslaan.' Ik zet me ook aan het cijferen, iets wat ik voorheen ook niet deed, en zeg tegen Hilda: `Kijk eens hier, ik heb vier maanden gestempeld voor 15.000 frank. Nu heb ik meer dan het dubbele, dat is op vier maanden zeker 60.000 frank meer, onze auto heeft ook
135
minstens 15.000 gekost aan reparaties, plus 13.000 frank uit uw tas weg, dat is bijna 100.000 frank die we normaal zonder tegenslag meer zouden hebben gehad, het zal toch niet blijven tegen gaan ook, he?' Toen ons gesprek op ons wagentje belandde, zei Hilda me: Waarom doet u geen lening voor een nieuwe wagen in plaats van die okkasies?' Ik zat als versteend toen ze dat zei en ik dacht weer: Wat scheelt er me toch, waarom heb ik daar zelf nog niet aan gedacht?' Ik begreep het niet, alles moest men me zeggen, zelf aan lets denken kon ik niet, ja toch wel, enkel aan stelen. 's Namiddags hangt Hilda rond mijn nek en we gaan zelfs naar bed en ik bevredig haar, maar zelf heb ik er weer niks aan, want ik denk natuurlijk terug aan die avond voordien en kan het niet geloven dat er daar vijf mensen dood zouden zijn. Ik zeg tegen Hilda dat ik nogmaals wat in de bossen ga met de hond, maar ik rij naar Gent om te zien of dat nu wel waar zou zijn, wat ik voor ogen zie. In Gent zie ik een leger politie en rijkswacht en ja, voor een diefstal zou men niet zo een macht op de been brengen, dus ik besef dat het werkelijk is zoals ik vreesde. Ik rijd terug naar huis en ben erg nerveus, want pas nu dringt het goed tot me door wat er gebeurd is. Weer terug thuis denk ik eraan dat Roland bij me was en ik probeer hem telefonisch te bereiken en pas 's avonds laat heb ik hem aan de lijn, we durven echter niet te praten en ik besluit naar Gent te rijden om hem te spreken. Het is reeds rond middernacht als ik hem zie. Ook hij is een brok zenuwen en later verneem ik dat hij zelfs bang was, want dat hij dacht dat ik hem kwam opruimen. Ik zeg: 'Roland, wat is daar gebeurd, zeg, wat heb ik toch gedaan? Ik zie het voor mijn ogen en kan het niet geloven.' Hij maakt me verwijten en zegt: 'GU zijt nogal een kieken weet je, waarom trek je daar toch plots dat geweer en begint er in te schieten? Ik ga voor een alibi zorgen weet je, ik heb mijn vrouw gevraagd te zeggen dat ik bij haar was.' Ik zeg hem nog waar hij naar werk kan gaan kijken en dat ik hem 's anderendaags zal telefoneren. Ik rijd opnieuw naar Herentals en slaap weer bijna niet, want het is rond twee uur als ik thuis ben en om zes uur moet ik op om te gaan werken. 136
Ik ga inderdaad op maandag werken, maar ik ben een wrak. Ik verzin een foefje en rijd in de morgen eens naar huis, want ik verwacht de politie, daar ik er bijna zeker van ben dat men daar vingerafdrukken zal vinden van mij. 's Avonds telefoneer ik naar Roland, maar verneem dat de politie hem 's morgens is komen halen, maar dat hij misschien losgelaten zal worden na ondervraging. Ik bel rond tien uur nog eens en spreek met zijn exvrouw, ik spreek of met haar en rij naar Gent waar ik haar spreek. Ze vertelt me dat ze Roland nog steeds niet losgelaten hebben en dat ze hem ondervragen over een vijfvoudige moord, dat ze aan hem dachten door die wagen die daar gestolen was en die teruggevonden is in de buurt waar Roland woont. Ik rijd naar huis en het is weer een Perm stuk in de nacht en ik slaap dus weer slechts drie a vier uur. 's Morgens sta ik op en ik merk beneden in de hof van het huis naast ons, achter een struik, een man op met een walkie-talkie, ik besef natuurlijk wat er gaande is en denk dat Roland misschien al bekend heeft. Ik ga kijken aan de voorkant van ons appartement en ook daar zie ik een man op een terras zitten, een andere wandelde op straat en `bezichtigde' een monument, en dit om zes uur 's morgens, het viel niet op. Toen Hilda om zeven uur naar haar werk wilde vertrekken en de voordeur opende, zijn ze dan binnengestormd. Er waren enkele B.O.B.'ers van Gent bij en die ondervroegen me, waar ik geweest was zaterdag, enzomeer. Ik zei dat ik met Roland weg geweest was, frieten wezen eten, voetbal gaan zien en dat ik hem toen afgezet heb bij zijn schoonouders. Dat klopte allemaal, op een kleinigheid na, namelijk hij verklaarde dat ik hem elders afgezet had. Men vroeg me of ik wilde meegaan naar Gent voor verdere ondervraging en ik was akkoord. Men onderzocht het vuil van onder mijn nagels en zo vele dingen meer, elk woord werd gecontroleerd en ik was erover verwonderd dat men mijn vingerafdrukken niet gevonden had. Later verneem ik dat men ze wel gevonden had, maar dat men in Brussel voor het archief waarschijnlijk uitmaakte dat het de mijne niet waren, nadat ik dan bekend had, heeft men toen in Brussel nog eens gekeken en toen kwam men tot de vaststelling dat het toch de mijne waren.
137
Maar bekennen deed ik voorlopig niet, alhoewel ik enorm moe was, daar ik al verschillende dagen en weken nog geen rust gekend had, het is pas woensdag 's nachts dat het tij keert, want Roland zijn ex-vrouw slaat door en moet toegeven dat ze voor Roland voor een vals alibi gezorgd had. Beetje bij beetje vorderde de politie met haar onderzoek, men ondervroeg ons wren lang met verschillende personen, een verloor er zelfs zijn stem bij en kon nog enkel fluisteren. Ik plooide voorlopig niet, maar vroeg om Hilda bij mij te laten, die ze ondertussen ook naar Gent gehaald hadden. Ik verneem later van de politie dat ik van zodra Hilda bij mij zat, veranderde, ik trok haar dicht bij me en nam haar hand in de mijne. De politie ondervroeg me verder en zei: lullie hebben iets gedaan zaterdag, wat weten we niet, ofwel hebben jullie die moorden gedaan, ofwel iets anders, zeg het dan toch, want die moorden deed jij toch niet, he, jij bent toch geen monster?' Dat laatste woordje heeft me de das omgedaan, ik zit met dat woordje al twintig jaar in mijn hoofd, vanaf toen ik twaalf jaar was en ik thuis voor het raam zat na dat ongeval en er kinderen me zagen en riepen: `Kijk, een monster!' Twintig jaar heb ik dat onthouden en nu hier op het politiekantoor gaat het door mijn hoofd: la, dat ben ik wel, ik weet het, ik ben niet normaal meer, ik heb het zaterdag nog gezegd tegen Hilda, dat ik iets doen moest, en kijk wat ik gedaan heb, ik heb dat nog eens gehad.' Dit laatste doelde op die winkelierster. Ik verneem dat achteraf van de politie, want ik zelf wist het niet meer, want ik was erg verward en volledig op. Ook tegen Hilda heb ik nog het volgende gezegd: 'Hilda, waarom was u zondag weer vriendlijk en niet een dag vroeger, dan was het niet gebeurd.' En ja, zo is het, ik heb het zo dikwijls ondervonden toen ik depressief was en tot alles in staat was, dat het genoeg was enkele vriendelijke woorden tegen me te zeggen of me aan te raken, om me totaal te veranderen. Zo verwonderlijk is dat trouwens niet, ieder mens heeft liefde nodig, iedereen heeft de kracht van iemand anders nodig, iedereen heeft het gevoel nodig van te tellen, mankeert men dat alles, dan voel je je nutteloos en eenzaam en daaraan ga je kapot.
138
Ik ga dus tot bekentenissen over en zeg aanvankelijk dat ik alleen was, maar ook Roland gaat door de mand en bekent dat hij erbij was. Men zegt me dat ik de dag nadien een dokter zal krijgen en ik krijg schrik dat men mij in een gekkenhuis zal steken, want dat is het ergste wat er bestaat, Doornik, het gevangenisgekkenhuis. De verhalen die ik daar al van gehoord heb, grenzen aan het ongelofelijke. Na alles op papier gezet te hebben, brengen ze me naar de gevangenis en de politie zegt me: `Slaap enkele uren. We komen deze middag terug.' Van slapen komt echter niks in huis, want je moet naar de dokter, directeur, enzomeer. 's Namiddags is het dan weer ondervragen tot 's avonds laat en terug naar de gevangenis, waar op mijn cel dag en nacht licht brandt, van slapen komt weer niet veel terecht, want van het minste licht word ik wakker en bovendien krioelt het van de muggen, die op de klaarte afkomen. Dit duurt zo maandenlang zelfs. De vrijdag van die week is het wedersamenstelling, men heeft er een echte show van gemaakt, het had op voorhand in de krant gestaan, in een andere zaak houdt men dat zo stil mogelijk, maar bij ons stonden er afsluitingen zoals op een kermiskoers, er stond zelfs een kraampje met hot-dogs. 's Morgens is het wedersamenstelling van die moord op de winkelierster en ik ben werkelijk op van vermoeidheid. Ik moet dus alles overdoen, maar vele dingen weet ik niet meer, dus ik sla ernaar of verzin iets en dat is natuurlijk een grote fout die ik daarmee bega. Er staan een massa politiemensen en experts voor alles en nog wat, je hoeft niet veel te zeggen, ze zeggen het u allemaal. Men vraagt: 'Hoe stond u toen u gevuurd hebt?' Ik zeg zo of zo. `Nee,' zeggen ze, `tien centimeter dichterbij of meer zo.' Je doet dit dan en men maakt er een film van en foto's. Men vraagt me: IN/at hebt u hier gekocht?' Ik zeg: Ten broek en ik heb betaald met 1.000 frank.' liebt u niet een vest en een broek, plus een ceintuur gekocht? Heeft de vrouw uw maat genomen (want de lintmeter lag op de
139
toog)? Hebt u die broek gepast (want het licht brandde in de paskamer)? Heeft die vrouw uw rekening gemaakt op deze lei?' Op alles moet ik 'nee' of `ik weet het niet' antwoorden. Men vraagt me verder: `Toen u uw geweer getrokken hebt en de vrouw dwong het geld af te geven, waar stond u toen, voor de toog of ernaast?' en `Heeft ze u het geld in uw handen gegeven of het op de toog gelegd?' Ik zie nog enkel dat ik dat wagen op haar richt en het geld eis, waar ik stond weet ik niet, maar toch zeg ik: `Voor de toog en ze legde het geld neer.' Ik wil er zo vlug mogelijk van af zijn en speel dus zo goed mogelijk mee en doe al wat ze vragen. Toen ik op de vrouw geschoten heb, heb ik er nadien een mantel of zo iets in die aard over gegooid. Men vroeg me: `waar heeft u die mantel genomen, die u over het lijk legde?' Dus ze zeggen u zelf wat er volgt en wat u doen moet. Ik antwoord: `Hier,' en wijs naar de zijkant van de toog. Men wil aanstalten maken om die mantel aan het rek te hangen dat daar staat, om mij dat dus te laten overdoen, tot er een van de onderzoekers zegt: 'Nee, dat kan niet, dat rek stond hier niet toen.' Dan zei ik maar dat hij aan het rek hing aan de muur en heb het zo getoond. Maar ik weet helemaal niet waar ik die mantel genomen heb, ik zie nog enkel het schieten vaag voor mijn ogen, het is al. Later bij een huiszoeking vindt men uiteraard de broek, maar ook het vest en de broeksriem in mijn kleerkast. De prijzen stemmen overeen met die op de lei. Dus de vrouw rekende het wel uit, het is dus ook goed mogelijk dat ze mijn maat nam en ik de kleren paste. Ik betaalde dus niet met 1.000 frank, maar met 5.000. Toen ik het geld samen zag (rond 8.000 frank) dacht ik: `Dat geld plus die kleren is ongeveer 10.000 frank, het is goed, ik heb mijn 10.000 frank terug die men mij oplichtte,' (reparatie van mijn wagen die niet gebeurde). Dus bij dat geld telde ik mijn eigen 5.000 frank. Ik heb me toen op het ogenblik der feiten niet afgevraagd of er niet nog iemand in huis was achter de winkel, ik ben er niet binnen geweest en heb niet naar geld gezocht, er moet nochtans in huis nog geld geweest zijn, want een winkelier heeft toch niet enkel geld in zijn laatje, denk ik. Dit en nog zo vele dingen meer zijn onlogisch.
140
's Middags komt men Roland en mij weer halen met liefst zeven combi's en twee motors, die ons met voile snelheid en sirene naar St.-Amandsberg brengen. Met een gewone celwagen, kalm en onopvallend, kon blijkbaar niet. Op deze wedersamenstelling gaat het heel wat vlotter, omdat Roland alles kan zeggen en tonen wat ik niet meer wist, toch zijn er daar ook nog vraagtekens, zoals het in het hok steken van de hond, zoals reeds eerder beschreven. Men vraagt me ook of de dubbele garagepoort volledig openstond, of slechts een gedeelte. Ik zeg: `Slechts een.' Maar men komt tot het besluit dat ze allebei openstonden, want zoniet dan konden we het wagentje dat in de garage stond niet zien, en dat hadden we wel gezien. Dus wie heeft die poort dan gesloten? Ik niet, Roland niet, dus heeft die man ze dicht gedaan terwijl ik erbij was, maar ik herinner het me niet. Men vroeg me ernaar en ik antwoordde dat hij dit gedaan had om de telefoon te ontkoppelen. Ik zei dit zoinaar om een antwoord te vinden. Men vond dit goed, maar eenmaal in de garage zag ik dat het dan ook niet gebeurd was, want de telefoon stond niet achter die deur, maar er een eind naast, maar dat hebben die twintig of meer experts niet gezien. Men vroeg me ook: Ileb je dat geld niet gezien in die put?' Ik had zelfs die put niet gezien, laat staan het geld dat erin lag. Het was namelijk zo dat er 36.000 frank in de garageput lag, die de man er waarschijnlijk instopte toen ik hem alleen achterliet. Dan is er nog het felt dat ik de schoonzoon, nadat ik hem uit de kelder haalde, volgens Roland nogmaals naar zijn vrouw laten gaan heb, ook iets dat ik niet meer weet. Als Roland het zegt zal het wel waar zijn ook en het enige doel daarvan, denk ik, dat is geweest om de autosleutels aan zijn vrouw te vragen, omdat ik gezegd had dat hij ons moest brengen. Ik kan me dit niet meer herinneren, toch vroeg de onderzoeksrechter waarom ik dit deed. 'Was het om afscheid te laten nemen? Hebt u gezegd: 'Ik ga u doden, neem eerst maar afscheid?' Ziet u, men zegt u alles voor, men wil u dingen doen zeggen die in hun visie passen, en soms ben ik daar ingetrapt, zoals toen men mij vroeg waarom ik die mensen een voor een uit de kelder gehaald heb. Ik wist het niet, daar ik gehandeld heb zonder nadenken. Men
141
zei en vroeg me dus: 'Was het om niet in het wilde weg ze allemaal op een hoop te moeten schieten?' Ik knikte van ja, waarom, ik weet het ook niet, het kon me niet meer schelen wat men ervan maakte, ik wilde ervan of zijn, ik was moe, alles beu. Later schrijven ze dan in hun verslag dat je dat `daarom' gedaan hebt en dat je `dat' gezegd hebt, maar dat is niet zo. Zij en niemand anders dan zij zelf zeggen u alles. Toen ik over de koer ging met de man of toen hij naar zijn wagen ging om hem te verzetten en ik bij het huis bleef, heeft men me herhaaldelijk gezegd: `Ge moet doen zoals op de feiten zelf, he, ge moet dat geweer op die man richten, ge hebt daar toch zo niet gestaan, he?' Toch wel, zo stond ik er wel, met het geweer naast me naar de grond gericht, ik heb het geen enkele keer op die man gericht, maar dat paste niet in hun verhaal, het liefst hadden ze gehad dat ik zei: 'Ik heb hen op hun knieen doen kruipen, mijn kont doen aflikken,' dat zou men met alle plezier geloofd en gefilmd hebben, maar dat ik zelfs mijn geweer niet richtte en geen enkele keer doodsbedreigingen geuit heb, geen enkele maal geld geeist heb, nee dat past hun niet. Het is trouwens een wonder dat die mensen niet gevlucht zijn. In de kelder konden ze weg en de garagist zat in zijn wagen, vijftig meter verder. Waarom zijn ze toch niet gevlucht, verdomme, ze hadden nog geleefd. Men vroeg me ook waarom ik ze perse in de rug wilde schieten, ik wist het niet. Pas lang nadien, toen ik rustig op mijn cel zat en erover nadacht, heb ik als enige uitleg daarvoor gevonden dat ik van mening was dat lafaards in de rug geschoten worden, want dat waren ze allemaal in mijn ogen, iedereen die ik niet kende was mijn vijand toen, allemaal smeerlappen die me steeds bespotten of benadeelden. Toen ik de man in de garage neergeschoten had en weer in de keuken kwam, heeft Roland een vragende beweging gemaakt met het hoofd. Hij zegt dat hij daarmee wilde vragen: Vat gaan we nu doen, geld zoeken en dan weg, heb je die man opgesloten?' Ik heb geruststellend van ja geknikt en Roland dacht dat alles oke was en ik dus akkoord ging met hem. Ik zelf, die op die ogenblikken zoals reeds eerder gezegd enkel
142
handelde, heb inderdaad Roland dat gebaar zien maken en heb geknikt om te beduiden: zoek maar naar geld. Het was inderdaad okê, want de man was dood, kon geen politie meer bellen, maar dat wist Roland niet, we hebben geen woord gepraat daarover. Maar ook dat was niet naar de zin van de onderzoeksrechter, want volgens hem bedoelde Roland met die hoofdknik: 'Is hij dood?' en betekende mijn knik: `,1a, hij is dood.' Toen men mij vroeg: 'Is het zo niet?' knikte ik weer van ja, waarom zeggen van nee, ze weten toch alles beter. Ook tegen Roland is men zo bezig, zoals nadat ik het geweer trok, is hij eerst nog een tijd op zijn stoel blijven zitten, zelf misschien geschrokken en niet begrijpend waarom ik zei: `Uit het gevang ontsnapt en we moeten eten hebben.' Nadien is hij toen aan de deur van de woonkamer gaan staan en heeft niks gedaan of gezegd. Ook dat moest men niet weten, hij moest met dat mes staan zwieren en dreigen, dan zou het naar hun zin zijn geweest. Toen ik met de garagist de wagen bezichtigde, had ik uiteraard hier en daar mijn vingerafdrukken achtergelaten, op de wedersamenstelling zei Roland dan, toen ik alles moest overdoen, dat hij zelf mijn vingerafdrukken afgekuist heeft en me dit gezegd heeft. Ik heb daarop geantwoord: `Dat kan geen kwaad.' Hij vertelde dit dus toen we in de garage stonden en de man zogezegd nog leefde, en hij moest dit tonen, hoe hij ze afkuiste, namelijk met zijn mouw. Daaruit besluit men, dat we op voorhand van plan waren iedereen uit te roeien. Was dit zo geweest, dan hadden we op voorhand handschoenen aangedaan, de waarheid is dat hij dat later afkuiste, toen hij de lijken betastte naar geld en sleutels. Dat is toch logischer ook, hoe zou hij daar kunnen staan vegen als die man bij me stond, hoe zou hij me erop hebben kunnen wijzen dat ik alles vastgehad had, als die man erbij stond? Roland heeft ook verklaard dat hij dacht dat ik zei: `Wij zijn ontsnapt.' Dit was om de politie op een dwaalspoor te brengen. Dus duidelijk dat hij niet wist dat ik geschoten zou hebben, maar van al die verklaringen is niks terug te vinden. Toen het yolk dat op straat stond aan het roepen ging, zei de
143
I0
onderzoeksrechter: `Gebaar dat ge dat niet hoort.' Maar ik hoorde het wel en besefte dat ik helemaal niet gek geworden was, maar dat wat ik gedaan heb, een menselijke reactie is. Ik heb het toen trouwens tegen een rijkswachter gezegd: `Luister eens wat ze roepen: geef ze langs hier, we gaan ze in triepkes trekken, we gaan er dit en dat mee doen. Ze roepen dat omdat ze me haten en willen me er zelfs om doden, zelfs op een ergere manier dan ik gedaan heb. Ze zijn net als ik, ook ik heb gehaat en gedood, alleen heb ik twintig jaar van doen gehad om zo ver te komen, zij maar vijf minuten.' Enige tijd nadien moest ik eens voor ondervraging bij de onderzoeksrechter komen. Men kwam me nu niet halen met zeven combi's, sirene en machinegeweren, maar met twee rijkswachters, waarvan er zelfs een in slaap viel tijdens het verhoor. De onderzoeksrechter vroeg me van alles en nog wat, gaande van mijn jeugd tot de feiten, zo vertelde ik hem ook over het woord `monster.' Na dit gesprek begon hij zijn griffier te dicteren, hij zei me: `Als er iets niet juist is, moet ge tussenbeide komen, oke?' Ik hoorde verschrikkelijke onwaarheden, zoals dat ik erop uit was om te moorden, stelen was bijzaak, en dat het geweer in mijn broer zijn kelder zat, enzomeer. Mijn broer heeft zelfs geen kelder en dat van het moorden en stelen was totaal onjuist, maar wat kon mij dat schelen, wat ze op papier stelden, maar toch heet dat dan `uw verklaring.' Hij zei me tenslotte ook dat ik hem maar moest schrijven als ik me iets herinnerde of als er iets scheelde. Ik was dit van plan, want herhaaldelijk zag ik plots iets voor mijn ogen dat nog niet gezegd of bekend was, maar ik heb van schrijven afgezien, omdat na het onderhoud en gesprek met de onderzoeksrechter in de kranten stond: 'Reeds op school noemde men mij een monster.' Je zegt iets in vertrouwen en ze vertellen het aan reporters, hoe kun je hen dan nog vertrouwen? Ik ben ook nog eens naar Herentals gemoeten om een foto te trekken van mij als ik het geweer in een konijnenpijp steek. Ja, dat is natuurlijk van kapitaal belang, zoiets. Men beweert nu dat we eerst een schietoefening zijn gaan houden en dat ik tegelijkertijd het opvangsysteem op mijn geweer wilde bevestigen met het idee daar iedereen of te schieten.
144
Ik zie niet in wat er te oefenen valt om een geweer tegen iemand zijn hoofd te houden. Indien ik er een systeem op wilde hebben, dan had ik dit thuis gedaan, waar ik gereedschap en beter materiaal heb, en tenslotte, hadden we er geen yolk opgemerkt tijdens het voorbijrijden, dan zouden we nooit zijn gaan schieten, maar er al eerder binnengegaan zijn. De eerste maanden zat ik in volledige afzondering, de deur ging enkel open om het eten naar binnen te steken, ik had niks om me mee bezig te houden, geen geld voor kantine of kranten, kortom niks. De aalmoezenier kwam dikwijls, omdat hij wist hoe lastig ik het had, ik zag steeds die beelden voor me, 's nachts schrok ik daarvan wakker en kon maar niet begrijpen hoe dat alles mogelijk was, dat ik op een kind geschoten had bijvoorbeeld, ik die zo graag kinderen zie. Ook de psychiater (een professor aan de universiteit) kwam om de twee a drie weken eens, als men mij dan uit mijn cel kwam halen, was dat een aangename afwisseling en was ik dus wat opgelucht, ook de prof gaf me moed, klopte me op de schouder en lachte steeds. Hij stelde dan allemaal vragen en leidde dus zelf het gesprek in een bepaalde richting. Op een keer had ik toch zitten huilen en zei hij: 'Alle, ge gaat nu toch uw moed niet laten vallen zeker, ge hebt u tot nu toe goed gehouden.' Toen is er de eerste maal een lichtje opgegaan bij me. Ik heb het dan tegen de aalmoezenier verteld en gezegd: 'Die vent denkt zeker dat ik hier hele dagen zit te lachen.' Na enkele maanden mocht ik in gemeenschap en vernam ik van gedetineerden dat hun advocaat gezegd had dat ik op niks hoefde te rekenen, dat die psychiater die ik had steeds de kant van het gerecht kiest (hij is trouwens door hen aangesteld) en niemand helpt. Ik zal hem dat trouwens zeggen en hij schrok ervan en zei natuurlijk dat het niet zo was. Maar het is wel zo, zijn verslag (zes bladzijden—onlangs las ik een assisenzaak voor moordpoging en het verslag bedroeg 54 bladzijden) handelt over de wedersamenstelling en eindigt ermee dat ik toerekenbaar ben, alles koel overdeed, dat het me niks doet, dat ik enkel aan mezelf denk, enzomeer.
145
Ik vraag me af waarom hij me de eerste dagen eens zei: 'Ik had u eerder moeten gehad hebben he, het was niet gebeurd.' Het is toch een bewijs dat hij iets gedaan zou hebben met me of vermeden zou hebben, wat nu niet is gebeurd. Ik vraag me af of het normaal is dat een mens een handdoek over de spiegel hangt om zijn eigen gezicht niet te zien, of het normaal is dat je na vijf minuten niet meer weet dat je iemand neerschoot ill de zetel en er op gaat zitten, enzomeer. Ik vraag niet dat men mij interneert, ik ben er zelfs bang voor, maar dat er iets gaande geweest is, is toch duidelijk, dat heb ik toch zelf dikwijls genoeg gevoeld en dat heeft iedereen, maar ja, wij zijn geen profs. Dat het me niks doet en ik geen spijt uitdruk, dat is zever. Liefde, haat, spijt enzomeer, dat zijn dingen die in uw binnenste omgaan, je kan staan lachen en toch verdriet hebben innerlijk en dat ik er niet mee te koop loop, dat is reeds mijn hele leven zo, ik krop alles op. Dat ik alles koel overdeed is ook onwaar, want ze peppen u op langs alle zijden: `Gebaar dat ge dat niet hoort, dat is altijd zo, de mensen zijn zo,' of 'Korn, dat nog en ge moogt dan wat rusten, toon nu dat nog,' en 'Hebt ge geen Borst, ja he, ge ziet zo bleek, vooruit haal eens een coca-cola,' enzomeer. Het is allemaal een klucht, ze zeggen u alles voor, peppen u op en dan schrijven ze dat ge alles nog goed weet en er niks om geeft. De psychiaters vragen u: `Zou u graag een kleuren-T.V. hebben? Een eigen huisje?' Zeg je ja (wie zou dat niet willen?) dan schrijven ze: 'Hij droomt van weelde.' De Prof onderzoekt ook mijn verminkingen, en daar waar specialisten zeiden dat het zware letsels waren, zegt hij nu lichte letsels en dat het opvalt omdat men mij zo niet kent, dus moest men mij kennen, zonder bril, dan zou het niet opvallen, dat snap ik niet, ik ben geen prof. Door de grondige huiszoeking komen uiteraard ook de diefstallen aan het licht die ik met Guido pleegde. Ze vinden de voorwerpen thuis en ik zeg dat ik het alleen gedaan heb, dat ik de ontbrekende stukken verkocht heb. Maar de politie gelooft er niet veel van, want men heeft in die villa twee verschillende voetsporen ontdekt, grote en kleine, daardoor denken ze aan
146
Guido, die erg klein van gestalte is. Ze doen een huiszoeking bij hem en vinden er ook voorwerpen afkomstig van die diefstallen. Zijn bijzit verklaart dat hij haar verteld heeft dat hij dat samen met mij gestolen heeft. Ze houden Guido aan en ze komen mij halen en de politie legt me alles uit en ik zeg: `Ja, als jullie het dan toch weten en Guido aangehouden is, waarom zou ik het dan nog ontkennen?' Ze schrijven alles op en confronteren me met Guido, die nog niet bekend had. Ik zat er eerst mee in, want van zijn acht jaar van vroeger staat hij nog met vier jaar, maar langs de andere kant zeg ik: Waarom zou ik hem helpen, het is toch door hem dat ik mijn gezin kwijt ben, het is toch hij die alles in mijn schoenen school?' Hij blijft ontkennen en zegt dat hij dat allemaal gekregen heeft van mij. De politie vraagt hem: Waarom zou Freddy dat zeggen als dat niet waar is?' En plots zegt hij in een kolere: `Omdat ik hem verleden keer gekloot heb, vals beschuldigd heb, daarom beschuldigt hij me nu vals.' En zo komt het na vele jaren uit zijn eigen mond en staat het nu op papier, maar het is nu te laat, ik heb er niks meer aan. Zodra hij me ziet smeekt hij me mijn woorden in te trekken en ik heb er op de duur medelijden mee en denk aan zijn bijzit. Ik verander inderdaad mijn verklaring op de raadkamer, maar de politie komt weer bij me en vraagt me: Vaarom spaar je hem toch in hemelsnaam?' Ik zeg toch weer de waarheid en dit ook omdat ik tegen die man niet liegen kan, ik heb teveel respect voor hem, omdajilij ook tegenover mij steeds correct geweest is. We komen cot4ectioneel voor en krijgen er drie jaar, ik nog eens twee jaar voor die diefstallen in Herentals plus tien jaar beschikking. Het komt er ter sprake dat ik ging stelen met 200.000 frank in mijn zak. Die rechter zegt: `Daarvoor moet ge 'n deugniet zijn, met zo'n som gaan stelen,' en `Ge hebt niet tang genoeg gezeten.' Die mensen denken dat ze slim zijn maar wat zouden ze, ze hebben inderdaad boekenwijsheid, maar mensenkennis, nee, dat is trouwens onmogelijk, ze zitten hele dagen in dossiers en boeken te neuzen, ze kennen u van op papier, maar papier is gedul-
147
dig. Een normaal mens zou eens bedenken dat het niet normaal is dat iemand gaat stelen met zo'n pak geld in zijn zak, maar zij, nee, ze kennen enkel de regel `misdaan—is boeten', de reden of de oorzaak van een misdrijf, dat interesseert hun niet. Dat ik niet lang genoeg gezeten heb is ook een goeie. Ik heb vijf en een half jaar gezeten van de acht en was een vat vol haat en heb zes mensen gedood, wat zou het geweest zijn na acht jaar? Weer werd ik voor meer gestraft dan ik gedaan had, men had er twee diefstallen aan toegevoegd, die ook in de streek van Herentals gepleegd waren. Ik ga er trouwens tegen in beroep en die diefstallen vallen weg, maar de straf blijft hetzelfde, wat me trouwens weinig interesseert, het was hem om het principe te doen en het is er trouwens nog maar eens mee bewezen dat het niet onmogelijk is om gestraft te worden voor iets wat je niet deed. Nu kon ik in beroep gaan, maar de vorige maal kon ik er niks tegen doen, tegen de uitspraak van een assisen kan je niks. De politie moet ook nu een moraliteitsverslag maken, veel werk hebben ze er niet aan daar ik nog geen jaar vrij geweest ben. Buren had ik niet in Herentals, de huizen naast ons stonden leeg, het appartement onder ons was pas verhuurd en de overkant van onze straat waren winkels. Men ondervraagt wel mijn trainer en die verklaart dat ik daar dikwijls zat te huilen en dit soms voor onbenulligheden. Mijn ex-vrouw zegt dat ze me niet herkende, dat ik vroeger zO tegen wapens was, dat er niks in huis mocht komen dat in de verste verte op een wapen trok, dat de kinderen zelfs geen speelgoedpistool kregen. Dat is inderdaad juist, ik was enorm tegen wapens, ik zei steeds: `Indien ik kon herbeginnen dan zou ik weigeren bij het leger te gaan, weigeren wapens in de hand te nemen.' Mijn oude vriend, de zoon van een politiecommissaris, vertelt dat hij woedend was toen hij gelezen had wat de kranten allemaal over me schreven, dat ik van kleinsaf niet deugde enzomeer. Mijn broer verklaart dat, als hij daar nu aan terugdenkt, al mijn brieven die ik hem schreef vol haat stonden en dat ik ook op bezoek over niks anders sprak dan: Ilebt u dat gelezen, die vermoordde zijn vrouw of die deed dat en hij krijgt maar zoveel jaar en ik voor zoveel minder te doen, heb zoveel.' 148
Men achterhaalt ook de brieven die ik soms naar de politieinspecteur van de gerechtelijke politie schreef, ook daarin staat steeds hetzelfde, over mijn kinderen, mijn vrouw en anders niks. En ook Hilda wordt uiteraard ondervraagd en zij vindt dat ik na de moord op de winkelierster minder agressief was en dat ik de dag van de vijfvoudige moord verschillende kalmeermiddelen had genomen en dat ik er zelfs nog in mijn zak gestopt heb. Ik heb er inderdaad in die villa ook zelfs ingenomen, ik zie nog vaag een beeld dat ik water neem van een kraan in de keuken, waarschijnlijk heb ik toen nog enkele aspirines ingenomen, het is een feit dat mijn aspirines op waren en ik ben nergens elders binnen geweest dan daar. Tegenover de prof zegt ze dat ons sexleven normaal was, waarom ze dat zegt, begrijp ik niet, misschien uit schaamte, dat ze er niet over durft praten met vreemden, maar juist is dit zeker niet, want we hadden er gedurig ruzie door. Toen het onderzoek in de vijfvoudige moord startte en de verschillende politiediensten vergaderden, werd mijn naam genoemd als een der mogelijke daders, verschillende politiemensen reageerden: 'Nee dat kan niet, hij durfde zelfs geen overval te doen,' en 'In die zaak van die overval enkele jaren terug had hij er bijna niks mee te maken.' Dat waren menses die me kenden, die de overval onderzochten. Maar wat weten die daarvan, he. Lompe juryleden en procureurs weten toch beter zeker. Ik zit nu soms op cel en hoor muziek spelen en ik begin mee te fluiten of ik hoor een grap en lach mee, tot ik plots aan mijn slachtoffers denk. Ik begrijp het niet, voorheen kon ik geen muziek meer horen, niet meer lachen of lezen en nu kan ik opnieuw alles, heb meer moed dan de vorige maal. Ik vul kruiswoordraadsels in en geleidelijk komt alles terug wat ik de vorige jaren vergeten was. Ik lees nu alles, boeken, kranten en weekbladen, alles interesseert me. Ik kreeg van een medegedetineerde eens een artikel dat handelde over me, namelijk een man die over me vertelde, dat hij bij mij op cel gezeten had, dat ik whisky had (ik drink niet) en zo vele onzinnige Bingen meer. Langs de kant van die bladzijde waren twee foto's gedrukt van meisjes, ik dacht dat het van het
149
nevenstaande artikel was, tot ik eronder las dat het de dochters waren van de garagist. Ik herkende ze niet, ik zou niemand van die mensen herkennen, ik kan ze zelfs niet voor mijn geest halen, ik zie enkel personen voor ogen. In de stomste cowboyboeken tot de meest realistische verhalen of wetenschappelijke artikels, kom ik dikwijls mezelf tegen of leer eruit wat met me mis is gegaan. Ik las een boek over een man die zijn enige dochter verloren was, er stond geschreven: 'Hij gaf de voorkeur aan eenzaamheid en dit was zijn grootste fout, in de eenzaamheid kwamen de gedachten. Eerst nog reeel, maar later steeds meer verwrongen, het was maar een stapje naar de wraak.' Een gevangen generaal schreef: 'Ik hield me bezig, want ik had geleerd dat er niks ergers bestond dan verveling, het doelloos voorbijglijden van de tijd vermorzelt de ziel en verschrompelt een man.' Ik citeer ook nog enkele zinnen uit de meest verscheidene lectuur, maar die toch op waarheden rusten en allen overeenstemmen: — leefde in een roes van wraak — door haat gedreven — hij kon niet rustig meer slapen van de haatgevoelens — de haat schakelt iedere redelijke gedachte uit — nerveus tot je eraan toegeeft, dan word je rustig en iemand anders — liefde en haat: twee uitersten, maar ten nauwste aan elkaar verbonden — iemand die steeds beledigd en vernederd wordt, blijft dit niet slikken, er komt een tijd dat hij ontploft — De paus in zijn kerstrede: oorlog en geweld vloeien voort uit leugenachtigheid en onwaarheden. Ook ik heb gehaat en al deze citaten omschrijven een weinig wat haat is, zelf kan ik er echt geen woorden voor vinden hoe erg dat is, het maakt van je leven een hel, je komt soms net als in een roes terecht en je doet dingen die je achteraf niet begrijpt, erg of dom vindt. Ik las onlangs in een krant dat slecht weer de mensen agressief maakt doordat ze lang in huis moeten blijven,
150
en dat het bekend is dat hoe kleiner de ruimte is waar mens of dier in moet leven, hoe agressiever hij wordt. Dus, is het normaal dat een gevangene agressief wordt? Een bekend wetenschapper deed proeven met hanen, de ene stak hij bij kippen, de andere alleen, deze laatste werd dus sex ontzegd en deze was veel agressiever dan de anderen. In Oostenrijkse moderne boerderijen was het aantal ongevallen steeds meer de hoogte ingegaan door dieren die plots agressie vertoonden. Wetenschappers bogen zich over dit probleem en gaven de boeren de raad dagelijks de dieren te strelen en toe te spreken. En ja, het hielp. Een domme koe heeft liefde nodig, mensen niet, die stopt men in gevangenissen voor jaren, ontvreemdt hen elke mogelijkheid om sex te beleven, enzomeer. Wordt hij agressief, dan is men erg verontwaardigd en verwonderd en vindt men dat hij nog Langer gezeten moest hebben. Men kan de gevangenis niet wegdenken, onmogelijk, maar er kan wel veel veranderd worden, ze kan menselijker gemaakt worden en zeker aan het gerecht zelf zou veel gesleuteld moeten worden. Ik volg al jarenlang processen en zeker assisenzaken, nog nooit heb ik een gelijkaardige zoals de mijne ontmoet en ik hoop dat er zo nooit geen meer komt ook trouwens, maar ik wil op de willekeur van rechters en procureurs wijzen, twee dezelfde zaken kunnen jaren verschillen, ze geven maar jaren gevangenis als koekebroodjes. Zo kende ik een zaak van een man die vier jaar gekregen had, hij gaat in beroep en valt terug op vier maanden, in het uitspreken is het hetzelfde, maar in het zitten niet, weet je! Rechters zijn meestal mensen met bekrompen geesten, ze zien enkel dat papiertje voor hun news met de beschuldiging en denken al hoeveel jaar er op die inbreuk staat. Wie of wat ge zijt speelt geen rol en ook de oorzaak niet. Het huidige rechtssysteem is zuiver op wraak gerecht en er wordt geen rekening gehouden met de reclassering van de veroordeelde. Het is totaal verkeerd te denken dat iemand zal beteren met jarenlange op sluiting, het kweekt enkel agressie, geweld lokt geweld uit, iemand opsluiten is geweld plegen. Een mens die van de misdaad zijn beroep maakt, mag men
151
zwaar straffen, hij zal het moeiteloos verteren, het zijn de risico's van zijn vak. Maar ook een ander mens kan misdoen, iedereen kan vallen en daar zou rekening mee moeten gehouden worden. In de wet zijn `verzwarende omstandigheden' voorzien en daar wordt gretig gebruik van gemaakt, maar er zijn ook `verzachtende omstandigheden' en deze worden niet toegepast. Als een advocaat erover pleit, zitten de rechters tegen elkaar over koetjes en kalfjes te praten. Procureurs zijn mensen die alles mogen en kunnen, je moet maar eens ondoordacht een beledigend woord zeggen en ze barsten in woede uit, maar zij mogen leugens vertellen, je bekladden, dingen zeggen die met de hele zaak niks te maken hebben, enzomeer. Ze beseffen niet wat het is voor degene die in het bankje zit om een assisen te passeren, ze brengen dikwijls mensen voor die er in de verste verte niet thuishoren. Daarbij denk ik niet direct aan mezelf, maar aan mijn ex-vrouw, die er stond als heelster van een dweil en een spons, en voor bendevorming, omdat ze met mij gehuwd was. Het is zuiver machtsmisbruik en anders niks. Ik heb een wetenschappelijk werk gelezen over fobieen, angsten die een mens zijn leven kunnen beinvloeden en tot een hel leiden, angsten die in paniek kunnen overslaan en nare gevolgen hebben. Het is raar dat schrijvers en wetenschapsmensen weten waar het met een mens verkeerd kan gaan en hoe het verholpen of genezen kan worden, maar dat zij die het ook zouden moeten weten er geen oog of oor voor hebben. Want toen ik het gelezen had en me mijn leven herinnerde, begreep ik dat ook de oorsprong van mijn misdaden bij die angsten begonnen is. Twintig jaar heb ik met angsten geleefd, er kwamen er steeds bij en ze verergerden, toen ik twaalf jaar was, ben ik zwaar verminkt en kreeg angst om op straat te komen, ergens binnen te gaan en aan geen vrouw te geraken. Ik vond er toch een en zij werd mijn god, mijn liefde was daardoor veel groter dan van een normaal mens, ze schonk me twee schatten van kinderen en meteen nog meer angsten dan vroeger. Angst dat ze zouden meemaken wat ik meemaakte, angst voor armoe, angst om te sterven en hun in de ellende te moeten achterlaten. Ik pleegde daarom diefstallen,
152
wat fout is, ik moest op de vingers getikt en gestraft worden, maar moest men mij daarom levenslang straffen door me mijn gezin te ontnemen? Op die assisen is alles op voorhand gezegd, dat ik mijn gezin zou verliezen bij nog langere opsluiting, dat ik op dat moment geen gevaar was voor de maatschappij, maar dat het gevang mijn karakter zou beinvloeden en zelfs de voorzitter zei dat het gevang niet goed was voor mij. Toch hebben ze me er voor acht jaren ingestopt, met hun voile verstand. Wie is nu het meest gewetenloos: zij of ik, die nadat ik vijf mensen vermoordde het zelf niet geloven kon? Nee, ik ben geen moordenaar, als ik me in mijn eigen huid denk en me mijn eigen ideeen herinner, dan ben ik meer dan zeker, de ware Freddy deed dat niet. De man die het deed hebben zij gecreeerd, de ware dader(s) zitten op het paleis van justitie. Had men mij twee of drie jaar gevangenis gegeven, wat toch een zware straf is zeker, dan zou ik mijn gezin nog hebben gehad en was dit nu niet gebeurd. Het gestolene was terug, zelfs het dubbele, dus de bestolenen konden worden terugbetaald, waarom dan nog acht jaren gevang? Wie heeft er nu nut uitgetrokken dat ik jarenlang gezeten heb, laat men mij een persoon op deze wereld opnoemen die er belang bij had en ik leg me erbij neer, maar die is er niet. Het was enkel, zoals de procureur zei, om als voorbeeld te dienen voor degenen die ze niet kunnen pakken, de echte beroepsdieven en overvallers, maar een mens wil niet als voorbeeld dienen, u hebt misdaan en bent bereid ervoor te boeten, maar geen dag, zelfs geen minuut langer dan het nodig is. 1k ben een echt schoolvoorbeeld van hoe het niet moet, ik moest zonodig gekraakt worden, proficiat justitie, u bent erin geslaagd, sla op jullie borst en wees er tier over.
153
11
Wat gebeurd is, is erg en kon ik die mensen terughalen met om het even wat te doen, ik zou niet twijfelen, al moest ik er zelf de dood voor ingaan, ik kan niet onder woorden brengen hoe spijtig ik vind dat er mensen dood zijn. Enkel zij die meemaakten wat ik meemaakte, kunnen begrip opbrengen voor dat waar ik me mee afgereageerd heb. Ik zit hier nu te wachten tot het de justitie belieft me te veroordelen, straffen kunnen ze me niet meer, je kan maar eenmaal levenslang gestraft worden en dat ben ik al lang. Ik wil zelf tekenen voor de doodstraf, zonder een proces te passeren, voor mij hoeft het niet, ik wil zelfs niet meer vrij komen, trouwens er is geen weg terug voor mij, want iedereen zou me herkennen, met mijn donkere bril en zonder nog meer door mijn verminkingen. Het enige wat ik nog hoop is dat het een eerlijk proces wordt, waar alles waarheidsgetrouw mag uitgelegd worden, maar ock nu zal het niet zo zijn, dat merk ik al lang, door de opstelling van `mijn' zogezegde verklaringen en hun ideeen over de feiten en zeker door de fameuze professor zijn verslag, waarin hij schrijft dat ik enkel aan mezelf denk, volledig bij mijn verstand was en het met voorbedachtheid deed. Niks is minder waar dan dat, ik ben gaan stelen omdat ik aan mijn kinderen dacht en de ellende die een mogelijke hartcrisis mee zou brengen, had ik enkel aan mezelf gedacht, dan zou ik in plaats van alles te sparen, eens goed de bloemetjes buiten gezet hebben. Ook toen ik acht jaar gevangenis kreeg, gingen mijn eerste woorden naar mijn gezin, aan mezelf dacht ik niet eens. Als ik het met mijn voile verstand en met voorbedachte rade gedaan zou hebben, dan zou ik hier niet zitten, want dan zou ik er zeker mijn vingerafdrukken niet achtergelaten hebben en zou ik zeker geen boterham geeist hebben, maar het geld tot de laatste frank. Ik zou ook Roland niet meegenomen hebben, want waarom zou ik me een lastige getuige op de hals halen en alles delen met hem, zoiets kun je even goed alleen doen, tijdens de feiten heb ik Roland niet nodig gehad, hij stond er afzijdig bij,
154
het is pas toen ik min of meer bij mijn verstand kwam, dat ik begon te beseffen wat er gebeurd was, dat hij een rol begon te spelen, maar toen waren de mensen reeds dood. En indien ik een geboren moordenaar was, dan zou ik dit reeds vele jaren eerder gedaan hebben, ik zou me dan zeker niet in de gevangenis hebben laten stoppen om een fiets te stelen en nogal van die kleine diefstallen waarvoor ik de eerste maal gestraft ben. Maar het is hier dat het schoentje wringt, had men eens naar de BOB'er geluisterd en me niet in de gevangenis gestopt, maar een probatiemaatregel toegepast, dan zou ik geen tweede maal gestraft geweest zijn, want ik ging nooit weg, enkel met vrouw en kinderen eens naar familie, ik ben enkel weer begonnen te stelen door het toedoen van Guido, die ik in de gevangenis had leren kennen en die me steeds thuis kwam bezoeken. Neem dus die tweede straf weg en er volgt zeker geen drama, zoals er nu een gebeurd is. Onder de gedetineerden zijn het slechts enkelingen die me een kwaad hart toedragen, dat zijn dan deze die hier graag zijn en steeds terugkeren, die kunnen niet begrijpen dat een mens in het gevang kapot kan gaan. De meeste gevangenen begrijpen maar al te goed hoe het met mij gebeurd is. Ze weten beter dan wie ook wat voor een hel het gevang is en wat voor een rotboel het gerecht is. Ze geven me dikwijls moed als ik in de put zit en de woorden die een tot me sprak zal ik nooit vergeten, hij zei: 'Het is erg wat gebeurd is, maar ook wat u meemaakte is erg, het is te hopen dat als er na dit Leven nog iets is, het voor u een paradijs mag zijn.'
155
Nawoord I. OP ZOEK NAAR DE DRIJFVEREN VAN HORIONS MISDADEN
Een misdrijf begrijpen (wat niet wil zeggen goedkeuren) is trachten het misdrijf te vertalen. Het is pogen inzicht te krijgen in het ogenschijnlijk onvatbare gedragspatroon van de delinquent, trachten te peilen naar de diepere zieleroerselen van de mens. Wat zijn de krachten die Horion hebben aangedreven en die uiteindelijk de stuwdam van zijn morele weerstand hebben doorbroken? Waardoor is zijn ontremd gedrag de oevers van de menselijkheid zo ver te buiten gegaan? Wat zijn hier de preciese drijfveren, die als een bloedrode draad hebben geleid tot deze gruweldaden? Schematisch trachten wij deze hoofdmotieven als volgt in te delen : A. Van angst tot agressie B. Van minderwaardigheid tot dominantie C. Van verworpenheid tot wrok en haat Het zo nauwkeurig mogelijk ontleden van elk van deze thema's zal hopelijk lets meer inzicht verschaffen in het ontstekingsmechanisme dat deze levende tijdbom, die Horion toen was, tot explosie heeft gebracht. A. Van angst tot agressie Angst is voor Horion een onvermijdelijke levensgezel; een donkere schaduw die hem overal nasluipt. Tevergeefs poogt hij deze van zich of te schudden, hem te ontlopen. Angst voor de duisternis, veroorzaakt door de spookspelers van de familie, die een hopeloos huilend kind willen doen zwijgen. Angst voor geneesheren : een gevolg van diverse ongevallen en de hieruit voortvloeiende geneeskundige ingrepen. Angst als soldaat op wacht. Angst ook voor een mogelijk gevaar in de rug, zelfs wanneer hij gewoon op straat loopt.
157
Angst voor zijn proces in 1974, en bovenal angst om zijn vrouw en kinderen definitief te verliezen na zijn eerste assisenveroordel ing. Angst en agressie horen bij elkaar, zij vormen als het ware een ondeelbare Siamese tweeling. Mensen die bang zijn zullen zich trachten te wapenen tegen hun angst en onrust. Dit wapenen is doorgaans figuurlijk op te vatten. In dit geval is het ook letterlijk gebeurd. Horion voelt zich, zoals veel onzekere mensen, sterk en machtig wanneer hij gewapend is. Een wapen verschaft zelfzekerheid. Voor zovelen is het een verlengstuk van hun mannelijkheid, een bevestiging van hun eigenwaarde. De tegenpool van de angst is de agressie. Zegt men niet: "De aanval is de beste verdediging"? Horion zal zich in de gevangenis jarenlang voorbereiden op een maatschappelijke aanval, die zal uitmonden in verwoesting van menselijk leven. Op het ogenblik dat hij weet dat zijn gezinsrelatie hopeloos is stuk geslagen, wordt de angst een zekerheid en zal hij plaats ruimen voor een groeiende agressiviteit. De kiem van de haat schiet wortel. Maandenlang heeft hij zich voeten wegzinken in het moeras van de wanhoop. Aan ieder sprietje hoop klampt hij zich vast. Bij zijn veroordeling tot zeven jaar opsluiting is het alsof de grond onder zijn voeten wegschuift. Er blijft enkel nog drijfzand over. Zijn huwelijksrelatie die gedurende de lange periode van voorhechtenis langzaam maar zeker aan het afbrokkelen was, wordt nu verbroken. De brug naar de maatschappij is opgeblazen. Zolang hij in de gevangenis verblijft gaat alles redelijk. Hij wordt er geapprecieerd, leidt er een regelmatig leven en voelt zich niet zo direct bedreigd. Zodra hij echter in vrijheid wordt gesteld, zal de knagende onzekerheid en angst opnieuw in hem opduiken. Wat betekent hij nog in deze wereld? Wie wil hem nog aanvaarden? Welke zin heeft het nog rond te dolen in een stad waar zijn gezin verblijft maar waarbij hij niet terecht kan? De radeloosheid bereikt een breekpunt. Een kleine vonk volstaat om het kruitvat tot ontproffing te brengen. De eerste explosie heeft plaats in de Vliegtuiglaan. Na deze eerste moord is Horions agressie gedeeltelijk geloosd. "Tijdens de terugrit was ik kalmer, opgelucht zelfs..."
158
Helaas niet voor lang! Horion lijkt aan een maatschappelijke indigestie. Hij krijgt niet uitgesproken wat hem op de maag ligt. Hij kan het evenmin verteren. Daarom zal hij het uitbraken in het meest walgelijke misdrijf dat men zich kan voorstellen: het uitroeien van een heel gezin. Het is een ontploffing van opgekropte, onstuitbare agressie. In zijn blinde, onbewuste drang naar zelfvernietiging pleegt hij een maatschappelijke zelfmoord, en sleurt hierin vijf onschuldige mensen mee. Niets kon hem nog weerhouden. Pas na de tweede rampzalige uitbarsting is de brakende vulkaan gedoofd. De agressie is eindelijk gestold. Horion verwoordt het in zijn eigen taal: "Nu kan ik opnieuw naar muziek luisteren, ik kan eindelijk opnieuw praten, zingen, grappen vertellen. Allemaal dingen, die ik sinds jaren verleerd had." Op het eerste gezicht lijkt dit contradictorisch, oneerbiedig en brutaal. Men zou veeleer verwachten dat hij na een dergelijke gebeurtenis nooit meer zou kunnen lachen of zingen. Hij beweert nochtans het tegenovergestelde. Hieruit wordt al te vlug het bewijs afgeleid van zijn gebrek aan wroeging en spijt. Hiermee heeft het niet zo direct iets te maken. Het is veeleer het gevolg van een afgereageerd-zijn, een opluchting. De etter is uit de wonde, hoe onbegrijpelijk hoog de tol van deze auto-therapie ook is. Tenslotte is er nog een ander belangrijk aspect van deze angst-agressiekoppeling, dat tijdens de feiten tot uiting komt, namelijk hoe Horion zijn eigen angstgevoelens wil transponeren op zijn slachtoffers. De handelwijze van Horion is ook in dit opzicht duidelijke pathologisch. Zijn slachtoffers moeten bang zijn. Op Marc De C. is hij verbolgen. Deze had het aangedurfd bij het verlaten van de kelder naar zijn verloofde te roepen dat hij "geen schrik had van deze ventjes". Het was zeker niet zo arrogant bedoeld. Veeleer is het te begrijpen als een middel om zijn eigen angst te verbergen en als een morele steun voor de drie vrouwen, die hij noodgedwongen hulpeloos diende achter te laten in de kelderruimte. Horion interpreteerde het anders. Voor hem is het een uiting van grenzeloze overmoed, schaamteloze pretentie. Dit kan Horion niet dulden, want zijn slachtoffers moeten nu ook maar
159
II
eens aanvoelen wat doodsangst betekent. Hij heeft al zoveel angst meegemaakt. Nu is het hun beurt. Dit onmachtig verlangen om angst aan te jagen is bij hem zo groot dat hij er zich zelfs fysiek van gaat overtuigen door aan het hart van AnneMarie te voelen om na te gaan hoe hard het wel bonst. Hier zien wij nogmaals duidelijk dat wij niet te doen hebben met een klassieke roofmoordenaar die alleen maar op geld uit is en hiertoe zelfs bereid is te doden. Bij Horion spelen diverse ingewikkelde onbewuste mechanismen een rol bij het plannen en uitvoeren van zijn misdrijven. B. Van minderwaardigheid tot dominantie In juli 1960 verscheen in het Amerikaanse tijdschrift The American Journal of Psychiatry het artikel "Moord zonder duidelijk motief. Een studie in persoonlijkheidsverval". De auteur is een bekend Amerikaans gerechtelijk psychiater, dr. Joseph Satten. In dit artikel publiceert hij de resultaten van een onderzoek in verband met vier delinquenten die een blijkbaar totaal ongemotiveerde moord hadden gepleegd. Allen waren zij psychiatrisch onderzocht tijdens hun vooronderzoek en geestelijk normaal verklaard. Drie van hen werden ter dood veroordeeld. De vierde kreeg een langdurige vrijheidsstraf. Een reeks van overeenkomsten werd bij deze vier moordenaars teruggevonden. De mannen zelf konden niet begrijpen waarom zij hun slachtoffer gedood hadden, een slachtoffer dat zij amper kenden, en elk van hen scheen in een droomachtige toestand van depersonalisatie te zijn geraakt, waaruit hij wakker werd om opeens tot de ontdekking te komen dat hij zijn slachtoffer aanviel. Ondanks de gewelddadigheid in hun leven hadden de vier mannen alien van zichzelf een ik-beeld van een fysisch inferieur, zwak en onvolwaardig mens. Uit hun voorgeschiedenis bleek dat zij elk in hoge mate onderhevig waren aan sexuele geremdheid. Alle vier hadden zij er in hun ganse jeugd onder geleden dat zij werden beschouwd als papjongetjes, als jongens die fysiek beneden de maat of ziekelijk waren... * * Truman Capote, "In koelen bloede", Amsterdam 1966, p. 288-289.
160
Deze onderzoeksresultaten zijn ook op Freddy Horion volledig toepasbaar. Ook hij heeft zich fysisch minderwaardig gevoeld. Hoewel de verminkingen, veroorzaakt door het autoongeval op zijn twaalf jaar, objectief gezien niet zo afstotelijk zijn, vormen zij voor Horion een subjectief onoverkomelijke handicap. Pas wanneer hij zijn haar kan laten groeien en hij zich kan verschuilen achter een grote donkere bril voelt hij zich opnieuw veilig. Toch blijven de littekens een rem in zijn maatschappelijke contacten. Vooral in zijn zoeken naar een levenspartner speelt zijn handicap een overheersende rol. Voortdurend vraagt hij zich of of er wel ooit een vrouw zal zijn die met zo een verminkte door het Leven zou willen gaan. Ondanks zijn grote angst heeft hij zo'n vrouw ontmoet. Dit is heel zeker een van de redenen waarom hij haar zo intens liefheeft. Dit wordt trouwens door niemand tegengesproken. Wanneer deze vrouw hem dan definitief verlaat na zijn eerste assisenveroordeling krijgt zijn onzekerheidsgevoel opnieuw de bovenhand. Tot overmaat van ramp stelt hij tijdens zijn gevangenisverblijf op een bepaald ogenblik een begin van haaruitval vast. Zijn paniek neemt nog toe. Zal hij zijn voorhoofd nog voldoende kunnen afschermen als dit zo doorgaat? Het wordt een dusdanige obsessie dat hij reeds bij zijn eerste penitentiair verlof informatie gaat inwinnen over een mogelijke haarinplanting. De gecomplexeerde Horion trachtte niet alleen reeds op vrij jonge leeftijd zijn handicap te camoufleren, maar hij poogde ook deze te compenseren. Reeds op jeugdige leeftijd verlangde hij ernaar aan krachtsport te doen. In Leuven-Centraal doet hij trouwens aan body-building. Hij wordt daardoor sterk gespierd en wint hierdoor aan gezag en aanzien. Men heeft hem op dit punt trouwens goed opgevangen in de gevangenis. Hij wordt zelfs bevorderd tot sportmonitor, wat hem een gevoel geeft van eigenwaarde. Hij wordt geapprecieerd en aanvaard, zonder dat hij hiervan misbruik maakt. Dit wordt bevestigd door de gevangenisdirectie. Eens terug in de maatschappij zal hij deze waardering missen. Ongetwijfeld heeft ook dit een rol gespeeld bij het tot stand komen van zijn moordplannen en bij de uitvoering ervan. 161
Slechts vanuit deze drang naar dominantie kan men verklaren dat het voor hem belangrijk is zijn slachtoffers te vernederen. Een gewone roofmoordenaar die niet handelt vanuit een pathologische achtergrond zou hieraan zeker geen nood hebben. Deze zou veeleer zijn slachtoffers bedreigen om van hen te weten te komen waar het geld verstopt is dat hij is komen zoeken. Het verlangen te vernederen is bij Horion hoofdzakelijk gericht tegen de vrouw. Sinds zijn vrouw hem definitief verlaten heeft, noemt hij alle vrouwen hoeren. Voor zij sterven dienen zij dan ook eerst vernederd te worden. Als eerste lukrake slachtoffer van zijn wraakactie neemt hij daarom ook een prostituee. Wanneer dit plan door zuiver toeval niet kan doorgaan, kiest hij de buurvrouw. Meest van al komt zijn vernederingsdrang tot uiting bij het doden van Anne-Marie en de feiten die eraan voorafgaan. Het is voor hem ook het ogenblik om nu eens oog in oog met een jonge vrouw te vernemen of zij wel degelijk bang is van zijn gezicht. Haar antwoord is een bevestiging van zijn vermoeden. Zij is zelfs meer bang van zijn gezicht dan van zijn wapen. Zoals het niet toevallig is dat alle feiten zich te Gent afspelen, de plaats waar hij zelf al zijn trauma's opliep, is het evenmin toevallig dat hij alle slachtoffers in het hoofd schiet. Zijn hoofd is destijds verminkt. Zijn slachtoffers zullen op hun beurt in het hoofd worden getroffen. Op dat ogenblik bereikt hij het hoogtepunt van zijn dominantie. Het doden van anderen geeft hem een superieur machtsgevoel. Hij is op dat moment oppermachtig, want hij regeert over Leven en dood. C. Van verworpenheid tot wrok en haat Het is een algemeen bekend verschijnsel dat ontbering van liefde en een gevoel van verworpenheid gemakkelijk kunnen leiden tot het koesteren van wrok- en haatgevoelens. De Engelse psychiater Anthony Storr schrijft in dit verband in zijn essay "De mens als vernieler"*: "Klinische ervaring heeft me ervan overtuigd dat mensen die wreed zijn of dat willen zijn zich vaak wegens
* Anthony Storr, "De mens als vernieler. Een essay over angst en boosheid", Boom Meppel 1973, p. 68-70.
162
het gevoel dat ze in het verleden veronachtzaamd zijn in het heden wreken... Mensen die geen of niet genoeg liefde hebben gekregen, mensen die in hun jongste jaren onder wreedheid of onverschilligheid geleden hebben — zij alien zijn in hun volwassenheid belast met een wrok, die ze op anderen kunnen totvieren' als ze daarvoor de gelegenheid hebben. Het is onbetwist waar dat bullebakken meestal zelf gekoeioneerd werden, en we weten genoeg van de psychologische verdringingsmechanismen om te beamen dat wrok vaak tegen plaatsvervangers gericht zal worden, zodat onschuldige mensen geconfronteerd worden met geweld dat eerder tegen anderen gericht had moeten zijn." Horion voelt zich zeer sterk veronachtzaamd nadat hij door het Hof van Assisen van Oost-Vlaanderen werd veroordeeld tot 7 jaar opsluiting. Deze straf heeft hij nooit kunnen aanvaarden, laat staan ze verwerken. Wanneer hij zijn gezin verliest, als indirect gevolg van deze straf, stort zijn emotionele wereld in elkaar. Hij slaat op tilt. Opgesloten door de maatschappij, zal hij zich afsluiten van die maatschappij. Hij vlucht in zelfbeklag. Hij, die zich reeds zo geremd voelt door zijn gelaatsverminking, voelt zich nu volledig verworpen. Zijn wrok is niet zozeer gericht tegen zijn ouders, wel tegen die politieman die hem "in de prak reed", en ruimer genomen tegen het hele gerechtsapparaat. Hij is verbolgen op de jury. Voor hem zijn het onrechtvaardige rechters. Ook van de twee "valse" getuigen noteert hij in een boekje zorgvuldig naam en adres. Hoewel zij de potentiele kandidaten zijn van een mogelijke wraakactie, zullen uiteindelijk onschuldige mensen de dood worden ingejaagd. Zodra Horion de gevangenis heeft verlaten na bijna 4 jaar opsluiting zal zijn work zich aanvankelijk manifesteren in een drang terug te nemen wat hem "onrechtvaardig" ontnomen werd. Zoals destijds voor Chessman* gold ook voor hem als leidmotief de idee dat hij als hij stal, een onrechtvaardigheid goedmaakte. Op nieuwjaardag 1978 wandelt Horion met zijn vriendin in * "Intern. archief van misdaad, strafrecht en criminologie", Boek 2, Amsterdam 1976, p. 58.
163
de bossen van Herentals. De rust van het bos was een heilzame remedie om zijn rusteloos gemoed te kalmeren. Op een bepaald moment echter merkt hij een auto op in de sneeuw. Als gevolg van een slippartij is de wagen tegen een boom terechtgekomen. Horion voelt plots een radeloze drang tot redeloze actie in zich opkomen. Hij moet en zal de vier wielen van dit voertuig stelen. Omdat hij niet over materiaal beschikt om de wielen los te schroeven, keert hij vlug terug naar huis. Hij vraagt zijn vriendin thuis te blijven (omdat zij hem toch maar tevergeefs zou trachten te weerhouden van deze zogenaamde zinloze daad) en wendt voor dat hij zijn trainer even een nieuwjaarsbezoekje gaat brengen. Hij rijdt terug naar het bos. Eindelijk heeft hij vier autobanden terug, in ruil voor diegene die hij had aangekocht voor hij in hechtenis werd genomen en die zijn echtgenote hem na zijn vrijlating weigerde terug te geven. Hij voelt zich tevreden, ook al weet hij dat hij er eigenlijk niets mee kan doen. Ze passen niet eens op zijn type auto. Het lijkt een zinloze diefstal. Voor Horion echter werkt deze diefstal bevrijdend : de voldoening van de wraak. Er zijn meer van dit soort voorvallen. Op zekere dag merkt hij een koelbox op, achter in een geparkeerde wagen. Deze box vertoonde veel gelijkenis met diegene die hij destijds meenam op zijn daguitstapjes naar zee met vrouw en kinderen. Alweer kan hij iets terugnemen wat hem ontnomen werd. Als een razende gaat hij te keer. Hij wil de deuren van de auto openbreken om deze box te kunnen bemachtigen. Intussen heeft hij zich ook toegelegd op het stelen van meubels. Als hij had gekund zou hij zelfs de complete inboedel hebben meegenomen uit weekendhuizen. De eigenaars kunnen dan ook eens ondervinden wat het is in een leeg huis te komen en niets meer te bezitten. Zo volgt dan de ene diefstal op de andere. Maar stilaan komt Horion tot het besef dat hij alles kan stelen, behalve datgene wat hij eigenlijk terug wil krijgen : zijn gezin en zijn geluk. Hij begrijpt dat deze materiele zaken slechts surrogaten zijn van zijn tekort aan genegenheid en warmte. In een brief schrijft hij : "Zodra ik dat besefte, ging ik vlug bergaf. Ik was stilaan rijp geworden om te doden." De nauwkeurige ontleding
164
van de feiten leert ons dat het doden en het stelen bij hem afzonderlijke doelen zijn. In het kader van het misdrijf roofmoord kunnen beide niet van elkander gescheiden worden. De doodslag staat in functie van de diefstal en is nodig om de diefstal te vergemakkelijken of de sporen en getuigenissen uit te kunnen wissen. Bij Horion heeft roven een speciale betekenis. Het volstaat de directe aanleiding van de moordtochten te ontleden om te kunnen constateren dat de buit niet het hoofdoel is maar dat veeleer afrekening en vergelding het motief zijn. Een paar dagen voor de moord op Helena L. heeft hij zijn 2-pk'tje voor herstelling naar een garage gebracht. Hij diende als voorschot tienduizend frank neer te tellen. Zijn wagen is pas terug uit de garage als Horion merkt dat hij bedrogen werd. Kost wat kost zal hij zijn tienduizend frank terugnemen. Zijn handelwijze bij de diefstal aan de Vliegtuiglaan kadert volkomen in dit denkpatroon. Hij koopt een jeansbroek, jeansjas en broeksriem en betaalt met een biljet van vijfduizend frank. Op het ogenblik dat de winkelierster het wisselgeld uit de kassa haalt, zegt hij "Ik moet alles hebben". Hij moet echter niet alles hebben, tienduizend frank is voldoende. Uit de bovenste lade van de toonbank kan hij ongeveer drieduizend frank pakken. Alles bij elkaar vertegenwoordigen de broek, jas en riem een waarde van ongeveer tweeduizend frank. Voeg daarbij het biljet van vijfduizend en hij heeft zijn tienduizend frank terug. Op dit ogenblik beseft Horion niet eens dat hij zich misrekent daar de helft van het gestolen bedrag van hemzelf afkomstig is. Vanuit deze optiek van afrekenen is het te begrijpen dat hij geen aandacht schenkt aan de overige 40.000 frank, die in de tweede lade ligt opgeborgen. Hij doorzoekt evenmin het huis naar ander geld of waardevolle zaken. De aanleiding tot de tweede moordrace is een haast identiek voorval. Op een morgen stelt Horion vast dat vandalen tijdens de nacht het motordeksel en het dak van zijn wagen erg beschadigd hebben. Opnieuw wordt hij razend en besluit zich te wreken. Zijn oorspronkelijk idee is een gelijkaardige auto te stelen. Zijn volgende plan bestaat erin een andere wagen te kopen en na betaling de factuur voor voldaan te laten aftekenen om daarna
165
zijn geld terug te eisen en er met de factuur en de wagen vandoor te gaan. Zijn uiteindelijk plan zal erin bestaan te doen alsof hij een wagen wil kopen en dan de garagehouder te doden, als hoogtepunt van wraak. Het is dan ook niet toevallig dat zijn slachtoffer een onschuldige garagehouder is, een toevallige plaatsvervanger van de garagehouder die hem bedroog. Voor Horion gold hierbij het principe : "Ik geef om niemand, want niemand geeft om mij."* Hoe haat uit kan groeien tot een drang naar totale vernietiging van de mensheid in haar geheel, blijkt duidelijk uit de volgende citaten van gedetineerden. "1k haat deze plaats, ik haat die uitzuigers, ik haat het voedsel dat ze me geven en de kleren te dragen die ze me laten aantrekken. 1k haat iedereen, zo ligt de zaak, en ik haat mezelf het meest. Haat, geweld, ik zit er vol van, ik denk dat ik, als ik de kans kreeg, de hele wereld zou vernietigen."* "1k heb getracht om opnieuw te beginnen, maar ze wilden me niet. Misschien hebben ze nog gelijk ook, ik weet het niet meer! 1k ben toen als een gek beginnen te zuipen en paffen en heb gedacht in mezelf: `Oke, jullie behandelen me als een stinkend beest, dan ga ik ook als een stinkend beest leven. Resultaat daarvan een verkrachting. Ja, je zult het ook een lelijke daad vinden en terecht, het is lelijk. Maar als ze me toch niet meer willen in die prachtige maatschappij, waarom zou ik ze dan verdomme niet verkrachten. Spijtig dat ik de ganse maatschappij niet in êenmaal kon verkrachten, want anders deed ik het ook." De ontwikkeling van zo'n haat wordt precies weergegeven in een psychiatrisch verslag, dat werd opgesteld in de gevangenis van San Quentin. Het verslag heeft betrekking op Carol Chessman, die op 1 mei 1960, na twaalf jaar vechten tegen de uitvoering van de doodstraf, in de gaskamer ter dood werd gebracht. Het luidt als volgt : "Medisch gesproken beschouw ik hem als een psychopaat, dat wil zeggen, een hypergevoelig mens. De gevoelens die hij on* Storr Anthony, "De mens als vernieler. Een essay over angst en boosheid", Boom Meppel 1973, p. 34. * Parker Tony, "The Frying Pan", New York 1970, p. 86.
166
dergaat, zijn emoties, zijn sensaties, zijn heviger dan bij wie ook. De onrechtvaardigheden waarvan hij getuige was, de ongelukken die het gezin en vooral zijn moeder hebben getroffen, hebben hem diep geraakt. Op het moment waarop hij zich bewust werd van zijn kwetsbaarheid, besloot hij zich daartegen te wapenen. Toen was hij rijp om een misdadiger te worden. Zijn geweldadige houding was niet meer dan compensatie, een vorm van wraak op de maatschappij, op het gezag, de gevestigde orde en op God zelf, die hij verantwoordelijk stelde voor het lijden van diegenen die hij liefhad. Zoals veel criminele psychopaten had hij zich een eigen moraal geschapen. Als hij stal, had hij de indruk dat hij een onrechtvaardigheid goedmaakte."*
II. OVER WAPENHANDEL, GEVANGENISSEN EN HULP
A. De wapenhandel Zoologen* leren ons dat de mens het enige wezen op aarde is, dat wapens vervaardigt en deze gebruikt om zijn eigen soortgenoten te doden. Sommige diersoorten bedienen zich wel van bepaalde gereedschappen om bijvoorbeeld voedsel te bemachtigen, maar nooit werd een dier waargenomen dat wapens fabriceerde om een soortgenoot aan te vallen, laat staan hem te doden. Dit is een monopolie van de mens. Het moet wel gezegd dat de mens van nature slecht uitgerust is om zich te verdedigen tijdens een gevecht. Hij mist immers de natuurlijke eigenschappen waarover zovele dieren wel beschikken: slagtanden, klauwen, angels, stekels... Daarentegen heeft de mens zijn hersenen. Zijn intellect stelde hem in staat wapens te
* "Intern. archief van misdaad, strafrecht en criminologie", Boek 2, Amsterdam 1976, p. 58. * Lorentz K., "Over agressie bij dier en mens", Amsterdam 1974, p. 243 e.v.
167
vervaardigen, waardoor hij zich niet enkel behoorlijk kon verdedigen, maar die hem daarenboven in staat stelden efficient aan te vallen en te doden op afstand. Vooral dit laatste punt is de oorzaak van zijn superioriteit ten overstaan van de andere wezens. Misschien wordt het ook de oorzaak van zijn ondergang. Sinds ergens de eerste pijl en boog werden uitgevonden en sedert de legendarisch geworden David de sterke Goliath versloeg door hem een stee p naar het hoofd te katapulteren, werd de lange en vaak tragische geschiedenis van de wapenkunde ingezet. De mens had geleerd te doden zonder direct met zijn slachtoffer in contact te moeten treden. Het ging viotter, veiliger en bovenal schoner. Om te doden hoefde men zijn handen niet meer te gebruiken en ze dus ook niet meer vuil te maken. De uitvinding van het buskruit betekende de aanvang van een nieuwe etappe in de bewapening. Je zou haast zeggen dat de mens er trots mag op gaan dat hij het buskruit heeft uitgevonden, maar of dit echt een reden is om te juichen valt nog te be. zien. Als men nagaat hoeveel mensen dagelijks door vuurwapens in deze wereld worden gedood kan men gerust spreken van een prive-oorlog die elke dag opnieuw tussen individuen uitgevochten wordt. Wij hebben het dan nog niet eens over het massale gebruik van vuurwapens ter gelegenheid van oorlogen tussen volkeren. Van de Staat zou men mogen verwachten dat hij zowel de verkoop als het bezit van wapens met alle mogelijke middelen zou tegengaan. Toch zien we dat in vele landen, waaronder ook Belgie, de wetgeving te laks is opgesteld en zij ondanks veel protest gehandhaafd blijft. De Verenigde Staten spannen in dit opzicht de kroon, zowel op het vlak van de vrije verkoop van wapens, als wat de trieste gevolgen ervan betreft. Nergens worden er zo veel mensen met vuurwapens gedood als in de States. In 1966 werden er in Amerika 19.820 mensen gedood door wapens. In Japan, waar het bezit van wapens totaal verboden is, bedroeg dit aantal in 1965 slechts 162. In percentages uitgedrukt betekent dit dat 3,5 per 100.000 Amerikanen in 1966 vermoord werden, in tegenstelling
168
met Japan waar dit percentage slechts 0,1 per 100.000 inwoners bedroeg.* In de V.S. worden vuurwapens volledig vrij te koop aangeboden. Velen beschouwen hun wapen zelfs als een aspect van hun vrijheid. De Amerikaanse National Rifle Association telt meer dan een miljoen leden. Het jaarlijks budget waarover zij beschikt, bedraagt meer dan vijf miljoen dollar. Een groot deel hiervan wordt gespendeerd aan beInvloeding van politici, om te voorkomen dat er beperkingen zouden worden opgelegd aan de invoer en de verkoop van wapens. De resultaten liegen er niet om. In 1967 werd in dit land elke 25 minuten een mens doodgeschoten. In de loop van datzelfde jaar werden er 21.000 burgers gedood door vuurwapens. Het betrof 7.700 moorden, 11.000 zelfmoorden en 2.800 dodelijke ongevallen met wapens. Tijdens het plegen van 71.000 roofovervallen bedienden de daders zich van wapens. Hetzelfde geldt voor 55.000 bedreigingen. Tenslotte zijn in hetzelfde jaar in de V.S. 63 % van alle moorden en 50 % van alle zelfmoorden toe te schrijven aan wapengeweld.* Een stad als New York telt ongeveer negen miljoen inwoners. Men schat het aantal wapens in deze stad op meer dan dertien miljoen. Het zal dan ook niemand verwonderen dat het jaarlijks aantal moorden in deze stad zeer hoog ligt. In 1980 werd zij geraamd op een 2.000 moorden en doodslagen. Dit betekende een stijging van 15,2 % vergeleken bij 1979. In steden als Miamy, Detroit en Chicago wijzen de statistieken op vergelijkbare stijgingen. De `moord-hoofdstad' van de V.S. is evenwel Los Angeles. In een kerstkrant van 1980 kon men volgend bericht lezen: "In deze kerstweek, traditiegetrouw een tijd van goede wil en naastenliefde, zullen in de V.S. volgens officiele ramingen zo'n 600 mensen het slachtoffer worden van vuurwapens. Want de golf van geweld bereikt dit jaar, zelfs naar Amerikaanse maatstaven, ongewone hoogten. En nergens is dat zo erg als in Los * Gun John, "Geweld in de samenleving", Utrecht/Antwerpen 1973. p. 152-153. * Gun John. "Geweld in de samenleving", Utrecht 'Antwerpen 1973. p. 80-81.
169
Angeles, onlangs uitgeroepen tot de `moord-hoofdstad' van de Verenigde Staten. Zaterdagavond (20 december) viel daar het duizendste slachtoffer van een moord in 1980..."* In Belgie is de toestand wel niet zo al armerend als in Amerika. Bepaalde wapens, zoals revolvers, mag men hier niet bezitten, tenzij men een wapenvergunning krijgt. Toch is de aankoop en het bezit van andere vuurwapens, zoals de beruchte Long Rifle, nog steeds niet verboden door onze wetgeving. Het volstond dat Horion op 27.4.78 een willekeurige wapenhandel binnenstapte en er 5.610 frank neertelde, om als een gewapende man terug buiten te komen. De resultaten kent men. Om een wapenwinkel te openen hoeft men trouwens geen deskundige te zijn. Veel formaliteiten zijn er niet vereist. Er zijn in dit land bepaalde firma's die er in gespecialiseerd zijn via de post allerlei gunstaanbiedingen te propageren, waaronder ook vuurwapens. Op een morgen vond ik tussen mijn briefwisseling een reclamefolder, Gadget Journal genaamd. Mijn naam en adres waren er verschillende malen op afgedrukt, wellicht om het geheel een persoonlijk tintje te verschaffen. Op de voorzijde van deze folder stonden een revolver en een geweer afgebeeld met de bijhorende advertentie: — luchtgeweer met magazijn: 1.995 fr. Dit luchtgeweer hoeft een zeer goede nauwkeurigheid en tal van mogelijkheden voor zijn beslist lage pres. Het kan nauwkeurig schieten tot op 30 meter. — U wordt een geducht scherpschutter met deze Western revolver: 1.595 fr. Vrije verkoop zonder vergunning. Bestel meteen! 't Is niet zeker of wij dit wapen over enkele maanden nog vrij mogen verkopen. Een mogelijke verscherping van de wetgeving wordt hier in het vooruitzicht gesteld en client meteen als stimulans om de huidige verkoop aan te wakkeren. Van criminaliteit gesproken!
* Het Nieuwsblad, 24-25 december 1980.
170
Zelfs minderjarigen kunnen via deze folder een `fantastisch' wapen in handen krijgen. Zo lang iedereen die dit wil zich in dit land zo maar een karabijn kan aanschaffen, is het weinig zinvol te praten over criminele preventie. De bange burger adviseert ons de doodstraf opnieuw in te voeren teneinde de zware criminaliteit te doen dalen. Hoewel iedere wetenschappelijke fundering ontbreekt om deze schrale theorie te schragen, blijft men zich voorspiegelen dat een verzwaring van de straffen en zelfs de invoering van de doodstraf een onfeilbare en heilzame remedie zal betekenen. Wat men wel met zekerheid weet is dat het verwijderen van alle wapens uit de handel het aantal doodslagen tot minstens de heift zal herleiden. Om dit te staven beschikt men bij de vleet over wetenschappelijke gegevens. Desondanks wuiven velen dit voorstel ongeinteresseerd van de hand, hoe gemakkelijk realiseerbaar het ook mag zijn, slechts een kleine maar krachtige wetsaanpassing volstaat. Het geeft de indruk dat velen weigeren rationeel te redeneren wanneer het gaat over echte preventie. Zij klampen zich liever vast aan emotioneel geladen verweermiddelen, zonder de draagwijdte hiervan ook maar enigzins te overzien. B. Het gevangenissysteem Op een dag vroeg een gedetineerde in de gevangenis van Leuven-Centraal een onderhoud aan met de directeur. Toen hem gevraagd werd wat hij verlangde, antwoordde hij kortweg: een ijskast op de cel. De directeur trachtte hem duidelijk te maken dat dit onmogelijk toegestaan kon worden. Ook wou hij weten waarom deze gedetineerde zo erg bleef aandringen. De gevangene antwoordde: `Als ik een ijskast heb, kan ik al mijn problemen invriezen tot ik vrijgelaten word. 1k neem dat pakje dan wel mee.' Men zou de gevangenis kunnen beschrijven als een noodzakelijk kwaad. Steeds opnieuw zijn er mensen die blijk geven van dusdanig deviant gedrag, dat zij noodgedwongen geIsoleerd dienen te worden om verdere maatschappelijke schade en vernieling te voorkomen. Wie echter hoopt dat een mens vanzelf beter
171
wordt door hem een tijdlang in een hok te stoppen, heeft dit verkeerd voor. De statistieken liegen er niet om. De recidive in dit land (nl. het plegen van een nieuw misdrijf na een vorige bestraffing) ligt zeer hoog. Vooral bij correctionele delicten is dit het geval. Bij levensdelicten (nl. misdrijven waarbij iemand gedood wordt) is het recidive-percentage uiterst gering en toch is het juist i.v.m. dit soort misdrijven dat de publieke opinie steeds opnieuw om zwaardere bestraffing schreeuwt. De gevangenisstraf schijnt noch te voldoen aan haar afschrikkende functie, noch aan haar preventieve taak, gezien zovele ex-delinquenten steeds opnieuw in de gevangenis belanden. Zij biedt uiteraard een tijdelijke beveiliging voor de maatschappij. De vraag is echter of op lange termijn gezien de maatschappij wel echt beveiligd wordt. Men moet er rekening mee houden dat de meeste gevangenen toch eens opnieuw vrijuit gaan. Wat heeft men bereikt als men dient vast te stellen dat diegene die men heeft opgesloten de gevangenis gevaarlijker verliet dan hij er binnen kwam? Hoe is dit te verklaren? Als uitgangspunt stellen wij het principe voorop dat elke doeltreffende hulpverlening de kern van het probleem moet raken en zich geenszins mag beperken tot het tijdelijk toedekken van de grondproblematiek via een touter symptoombestrijdende (re-)actie. De vraag is of aan deze fundamentele vereiste voldaan kan worden in het kader van ons huidig penitentiair systeem. Vrijheidsberoving is en blijft synoniem voor een dwangverblijf van bepaalde duur in een celulair gevangenissysteem. Het ogenblik waarop deze straf wordt uitgevoerd is een kritisch moment in het leven van de delinquent. Hij wordt beroofd van het hoogste goed, nl. zijn vrijheid. Hij wordt verwijderd uit zijn vertrouwde leefwereld en komt terecht in een vreemd, kunstmatig milieu dat geenszins is afgestemd op een specifieke behandeling van zijn problemen. Hij zal zich kost wat kost moeten aanpassen aan deze onnatuurlijke leefwereld waarin een eigen gedragscode en een aparte organisatievorm heersen. Alles is er gericht op orde, netheid en tucht met als hoofdzakelijke bedoeling de bewaking te verzekeren en eventuele ontsnappingspogingen te kunnen verijdelen. Orde wordt er gehandhaafd, niet ge-
172
creeerd.* Het algemeen reglement staat zo centraal dat iedere vorm van personalisering haast automatisch wordt uitgesloten. Een dergelijk systeem brengt haar leden in een totale afhankelijkheidspositie. Alles wordt voor hen geregeld en beslist dank zij een piramidaal georganiseerde machtsstructuur. Het nemen van verantwoordelijkheid en persoonlijk initiatief worden er doorgaans geweerd. Het zou de `goede' gang van zaken verstoren. De gedetineerde ervaart vrij vlug dat het aannemen van een kritiekloze, onderdanige houding de minste weerstand oproept en de hoogste waardering geniet. De logische consequentie hiervan is het ontstaan van schijngedrag en het evolueren naar een schijnpersoonlijkheid als noodzakelijk handhavingsmechanisme. Dit wordt mede gestimuleerd door een voortdurende toestand van vervreemding. Alles wat men er doet en bezit is opgelegd. Het wordt ervaren als opgedrongen en vreemd, m.a.w. niet-eigen. Zo de kleding die men draagt, de ruimte die men bewoont en de dagindeling, die stipt dient nageleefd. Er is niets vertrouwds, integendeel er ontstaat wantrouwen, wat geenszins een gunstig klimaat schept voor enige opvoedende actie. Daarenboven groeit er een gevoel van nutteloosheid. Een gedetineerde is uitgesloten uit zijn gezin, zijn buurt, zijn werkmilieu en het economisch produktieproces, kortom uit de samenleving. De mentaliteit ten overstaan van de gedetineerde kan niet raker worden geformuleerd dan in volgend artikel van het Ministerieel Besluit van 12 juli 1971 tot uitvoering van het Koninklijk Besluit van 21 mei 1965, houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen. Art. 97: De gedetineerden worden in hoofdzaak gebezigd * voor werken voor rekening van de overheidslichamen en inzonderheid voor werken die betrekking hebben op de behoeften van de inrichting zelf.* * Van Spanje M.J.A., "Het kind in de inrichting", Deventer 1973, p. 73. * Cursivering van de auteur. * Bulletin van het bestuur strafinrichtingen, Brussel, september-oktober 1971, nr. 5, p. 237.
173
De ervaring gebruikt te worden zonder actief ingeschakeld te zijn in een maatschappelijk gericht arbeidsproces werkt uiteraard vervreemdend. Naast de vervreemding ten overstaan van zichzelf is er ook de vervreemding van zijn milieu. De gevangenis is een gesloten ruimte, gefsoleerd van de levende gemeenschap eromheen. De gestrafte wordt opgesloten in een nauwe cel en ingekapseld in zijn eigen enge psychische wereld. leder spontaan contact met het milieu van de gedetineerde wordt zoniet afgesneden, dan toch tot een kunstmatig minimum beperkt. Nochtans is elke wezenlijke hulpverlening een proces waarbinnen gedrag, persoon en omgeving voortdurend met elkaar in verband worden gebracht.* In de huidige praktijk is hiervan echter niets te merken. Het amputerend en stigmatiserend effect van het gevangenisverblijf is een hinderpaal voor de maatschappelijke re(integratie).* Het gevangenisverblijf bezit geen enkele reclasseringswaarde, maar dreigt integendeel uit te groeien tot een ernstig declasseringsgevaar.* Een ander inherent aspect van een geslaagde behandeling is de educatieve actie. In een gevangenis kan hiervan weinig sprake zijn. Opvoeding veronderstelt een toekomstgerichte dynamiek. Het gevangenisverblijf is integendeel een stilstand, een oponthoud. Daarenboven houdt het een risico in van achteruitgang, van destructie van de persoonlijkheidsontwikkeling. Een gevangenisverblijf maakt de mens afhankelijk en onpersoonlijk. Opvoeden daarentegen is de onafhankelijkheid en de persoonlijkheidsontwikkeling stimuleren. Een gevangenisverblijf is vrijheidsberovend, opvoeding is bevrijdend, vrij makend. Opvoedingsactie veronderstelt tenslotte wederzijds contact. Het enige personeelslid dat regelmatig en rechtstreeks met de gedetineerden in contact komt is de bewaarder. Maar deze is op de eerste
* Van Spanje M.J.A., "Contour en perspectief in de kinderbescherming", Rotterdam 1971, p. 13. * Dessaur C.I., "In Strafrecht terecht?", Baarn 1972, p. 31. * Swinnen E., "De therapeutische vrijheid als alternatief voor de vrijheidsstraf" in: Bulletin van het bestuur strafinrichtingen, Brussel, maart/april 1974, p. 118.
174
plaats een bewaker en geen opvoeder. De verhouding tussen beiden is van louter functionele aard. Zij is hoofdzakelijk gericht op tucht en ordehandhaving. De resocialiseringsaspecten worden meestal verwaarloosd.* Een ander gevaar dat het gevangenissysteem kan inhouden is te situeren op het gevoelsvlak. Vele gedetineerden die in hun vroeger leven doorgaans werden geconfronteerd met een conflictueuze gezinssituatie, lijden meestal aan sterke gevoelsverwaarlozing. De onzekerheid, emotionele onrust en nood aan geborgenheid die zij hebben meegekregen vanuit hun milieu, worden in een nog sterkere mate geaccentueerd door de opname in een penitentiaire inrichting. Het gevaar van een nog grotere gevoelsverwaarlozing is inherent aan het huidige gevangenissysteem.* De gevangene zal zich hierbij dikwijls vereenzaamd voelen, zonder dat hem echter de kans wordt geboden positief alleen te zijn. Van echte privacy is in dit systeem geen sprake. De gedetineerde heeft er weinig positieve contacten. Er heerst wel solidariteit maar deze is hoofdzakelijk negatief gericht. Het is een vorm van gemeenschappelijk verweer tegen een drukkende en voor sommigen zelfs verpletterende machtsstructuur. Uit deze lotsverbondenheid groeien banden tussen marginalen onderling. Daaruit vloeien dan weer afspraken tot verdere wederzijdse steun na de vrijlating. Niet zelden worden er nieuwe plannen beraamd, die soms later ook worden uitgevoerd. Ook Horion en Roland F. hadden in de gevangenis de afspraak gemaakt samen een slag te slaan. Enkele dagen voor hun proces kon men in de krant lezen hoe een herbergmoord op een bejaard echtpaar, gepleegd te Geel in de nacht van 26 op 27 juli 1980, in de gevangenis werd beraamd*. Het is niet zo verwonderlijk dat ex-gevangenen steun zoeken bij elkaar nadat zij uit de gevangenis zijn ontslagen. Bij wie anders kunnen zij nog terecht? Om werk te vinden is een attest van * Hutte P.E. e.a., "Mensen in onvrijheid", Alphen a/d Rijn, 1972, p. 146-147. * Mulock Houwer D.Q.R., "Kinderbescherming, jeugdbescherming of welzijnszorg?", Boom Meppel 1971, p. 43. * Nieuwsblad, 28 november 1980.
175 I2
goed gedrag en zeden meestal noodzakelijk. De weg naar hun gezin is dikwijls definitief opgebroken en de terugkeer naar de maatschappij is een pad vol hindernissen. Een ex-gedetineerde is als een drenkeling, stuurloos vlottend op de wrakstukken van een verhakkeld verleden. Beroofd van zijn moreel kompas en roeiend met de riemen die hem nog resten, drijft hij haast onvermijdelijk of naar de zelfkant van de maatschappij. Wanneer hij eenmaal gestrand is op de oever van de marginalen, is het een heel karwei weer aan de overkant te raken. Voor hem zijn de meeste bruggen opgeblazen. Langs een zelfgebouwde reddingsplank van broze hoop en goede voornemens, waagt hij zich over een stroom van bittere ellende. Vaak mislukt dit. De beste stuurlui, die altijd aan wal staan, zien nauwlettend toe. Wie nooit aan de zelfkant stond, beseft allicht niet hoe moeilijk het is vooruit te komen zonder vaste grond onder de voeten, met het voortdurend besef van zijn weinig stabiele situatie. De extra inspanning komt vooral van de zwakkere. Trouwens langs de overzijde zijn weinig reddingsboeien voorzien voor maatschappelijke drenkelingen. Er staat alleen een groot bord, met daarop geschreven de goede raad: Red Uzelf! Dit is echter een zware opdracht. Het feit dat men in de gevangenis heeft vertoefd of zoals de yolksmond zegt 'In den bak gezeten heeft', blijft een blok aan het been van de ex-gedetineerde. Het einde van de straf zou moeten betekenen dat de oude lei wordt uitgewist. De spons erover. Iemand die ooit gestraft werd en in de gevangenis terechtkwam, zal helaas maar al te vlug ontdekken dat het zeer moeilijk is met een schone lei te beginnen. Velen van hen ervaren dat pas na hun vrijlating, hun straf begint. Hun gevangenisverblijf betekent dan ook een extra struikelblok voor hun verdere ontwikkeling, terwijl het in feite een laspunt zou moeten zijn tussen verleden en toekomst. Er is nu eenmaal een breuk in het leven van de delinquent: een afbreken van zijn verleden, een onderbreking in het heden. De materie en de vakkennis waarmee de breuk wordt gelast is bepalend voor de duurzaamheid van het geheel. Het laspunt wordt op die wijze een steunpunt. Met een gevangenisstraf is het anders gesteld. Het blijft doorgaans een knelpunt en zelfs een breekpunt in het leven van de veroordeelde.
176
Hoe zwaar een detentie kan doorwegen op de psychische draagkracht van de mens blijkt uit de statistieken met betrekking tot het aantal zelfmoorden binnen de gevangenis. Ondanks de voortdurende en scherpe controle en rekening houdend met de weinige materiele mogelijkheden die er voor handen zijn om zelfmoordplannen te realiseren, slaagden er de laatste 5 jaar 32 gedetineerden in zichzelf te doden. 19 van hen verbleven in voorarrest en 13 ervan waren effectief veroordeelden*. Een hervorming van ons huidig gevangenissysteem dringt zich op. Toch moet men hiervan niet te veel verwachten, alleen reeds omdat de financiele middelen ontbreken. Daarenboven is de onverschilligheid en de vijandigheid van de doorsnee burger ten overstaan van gevangenen een belangrijke hinderpaal die iedere positieve verandering in de weg staat. Voor hen blijven misdadigers vogelvrij verklaarden. Wat daarmee gebeurt interesseert hun niet. Nu en dan vernemen wij dan ook de meest gruwelijke berichten omtrent de behandeling van delinquenten. Op 28.11.1980 werd via de media bekend gemaakt dat in de Bhagalpur-gevangenis in de Noord-Indiase deelstaat Bihar 40 mensen, die in voorhechtenis zaten, de ogen werden uitgestoken. Deze feiten kwamen pas aan het Licht doordat de directie van de gevangenis een verzoek richtte tot de bevoegde overheid om meer bewakers te bekomen. Men ging ervan uit dat blinde gevangenen meer werk met zich meebrengen en derhalve het aantal cipiers verhoogd diende te worden. Vermoed werd dat politiemannen tijdens de ondervraging sterke zuren in de ogen van de gevangenen hadden gegooid of ze met scherpe voorwerpen hadden uitgestoken*. Toen de hogere instanties om uitleg werd gevraagd schenen deze hiervan niet op de hoogte te zijn. Men kan ook al ziende blind zijn. Dergelijke voorvallen kan men zich in ons land moeilijk voorstellen. Toch zijn ook bier praktijken mogelijk die eigenlijk gelijk staan met foltering. Nadat Horion en Roland F. samen met nog enkele andere gevangenen een poging hadden ondernomen om te ontsnappen, werden zij in de * Parlementaire Vragen 1979/80, kamer, 02.09.1980, 34 66. * Het Laatste Nieuws, 28 november 1980.
177
isolatiecel gestopt. Art. 83 van het algemeen reglement, van de strafinrichtingen stelt duidelijk dat een verblijf in de strafcel niet langer mag Buren dan 9 dagen. Zij kan pas hernieuwd worden indien de gedetineerde, na in zijn strafcel te zijn geplaatst, een nieuwe erge fout begaat, behoudens de verplichting tussen de nieuwe straf en de straf die nog niet verstreken is, een tijdruimte van ten minste een dag te laten.* De overheid heeft hier duidelijk gehandeld in strijd met haar eigen reglement, aangezien Horion en zijn metgezellen niet minder dan 38 dagen en nachten in isolatie verbleven. Het betreft een kleine cel waarin geen daglicht naar binnen komt. In de vijf hoogste rijen stenen aan de buitenmuur zijn gaten voorzien waardoor verse lucht naar binnen stroomt. Omdat de verwarming zeer slecht functioneert, hebben deze gevangenen er in de novembermaand veel kou geleden. Gedurende de dag dienden zij in deze enge en kale eel te verblijven. Er bevindt zich namelijk geen enkel voorwerp, zelfs geen stoel of een bed. Slechts 's nachts krijgen zij een matras en dekens. Meer dan een maand zijn deze gevangenen afgesloten geweest van de buitenwereld. Menselijke contacten zijn beperkt tot een cipier die hen Brie maal daags voedsel brengt, een geneesheer die hen volgens het reglement dagelijks moet komen bezoeken en een aalmoezenier die hen nu en dan wat morele steun komt brengen. Wetenschappelijke onderzoeken hebben uitgemaakt dat totale isolatie van mensen na enkele dagen psychische afwijkingen kan veroorzaken*. Het gedragspatroon van de mens wordt daardoor ernstig verstoord, zijn morele weerstand wordt gebroken. Als deze mensen later vrijkomen en zij hun opgekropte haat en wrok zullen afreageren op onschuldigen, staan wij versteld. De vraag is dan of dit al dan niet te voorkomen was.
* Koninklijk Besluit 21.05.1965, Belgisch Staatsblad 25.05.1965. * Hinkle, Lawrence E., Wolf and Harold G., "Communist interrogation and indoctrination of enemies of the States", Arch. Neuro. and Psychiat., 1956, p. 115 e.v.
178
C. Een alternatief Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het op de eerste plaats de wetgever is die ervoor kan zorgen dat potentiele misdadigers zoveel mogelijk fysisch worden ontwapend. Men kan zich afvragen of er naast dit juridisch concept tot fysische ontwapening, in de huidige stand van de menselijke wetenschappen alternatieven voor handen zijn om mensen ook psychisch te ontwapenen. Het gevangenissysteem is blijkbaar geen ideaal middel om wraak te voorkomen, haat te luwen, agressie in te dijken en minderwaardigheidsgevoelens te compenseren. Integendeel is het een methode om deze negatieve geladenheid nog te accentueren en te accumuleren. Bestaan er dan andere remedies? Op dit ogenblik worden er tal van wetenschappelijke therapieen toegepast waarbij getracht wordt de client inzicht te verstrekken in zijn eigen geestelijke knelsituatie. Op grond van dit inzicht en begrip tracht men een veranderingsproces tot stand te brengen in positieve zin. Te Betekom, een dorpje in de omgeving van Leuven en Aarschot, bevindt zich het therapeutisch cetrum De Voor. Dit centrum werd in juli 1979 opgericht en is eigenlijk gegroeid vanuit de werking van het Sas, een opvangboerderij voor marginalen. Deze werd opgericht in 1974 en is eveneens te Betekom gevestigd. Ze wordt geleid door het criminologen-echtpaar, Piet Van Tuyn en Mia Saelens. In De Voor werkt op dit ogenblik een team met als hoofdverantwoordelijke Roger Gambart, die zijn functie van assistent in de faculteit psychologie aan de K.U.L. opzegde om zich met al zijn deskundigheid ten dienste te stellen van kansarme jonge marginalen. In het team werken nog andere therapeuten, een landbouwer, een kok en een secretaresse. Het is immers de bedoeling de aandacht van de clienten te richten op een totaal nieuwe levensstijl. Hierin past de land- en tuinbouw als een manier om zo zuiver en biologisch mogelijk voedsel te winnen en het via een macro-biotische bereidingswijze zo zuiver mogelijk tot zich te nemen. De therapie die er wordt toegepast werd ontworpen door Betry Goodfield, een Amerikaans professor. Hij doceert aan de universiteit van San Francisco. Daarbuiten leidt hij tal van therapeuten op die werken volgens zijn
179
13
methode, zo ook in Europa. Psycho-therapeutische centra werden ondermeer opgericht te Amsterdam, Bordeaux en in eigen land te Betekom. Trachten we in eenvoudige termen deze werkmethode, die gegroeid is vanuit de praktijk, nader toe te lichten. Goodfield zelf noemt het een video-Gestalttherapie. Omdat er gebruik wordt gemaakt van video-apparatuur, wordt de client visueel met zichzelf geconfronteerd en kan daardoor meer inzicht krijgen in zijn gedragingen. In het begrip `geestelijke gezondheid' legt Goodfield voornamelijk de klemtoon op de mogelijkheid tot ontdekken van alternatieven, op de mogelijkheid tot bewustwording dat men zijn onbevredigd leven op een ander wijze kan organiseren dan dit tot nu toe het geval is geweest. Het zou ons buiten de opzet van dit boek leiden, indien we het volledige denkkader van Goodfield hier zouden behandelen. Hoe hij beInvloed werd en begrippen gebruikt uit de psychoanalyse van Freud, het behaviorisme van Watson en Pavlov, de algemene semantiek van Korzibsky en Hayakawa, of de humanistische psychologie van Rogers en van Perls. Tevens kan niet belicht worden hoe hij deze gegevens uitwerkt tot een originele visie door ze te combineren met zijn persoonlijke bevindingen en ideeen. Bedoeling is immers een veranderingsproces dat in zijn therapie op gang gebracht wordt, inzichtelijk te maken. We achten onszelf trouwens niet bevoegd om vanuit wetenschappelijk oogpunt de psychologische beInvloedingsprocessen die geent werden op zijn werkmethode deskundig uiteen te zetten. We zullen ons dan ook beperken tot een rudimentaire beschrijving van deze werkmethode. Specifiek voor Goodfield is dat in de terapie zijn aandacht vooral geconcentreerd is op wat de client met zijn lichaam uitdrukt over zijn problemen. Lichaamstaal noemt hij de ingangspoort naar de oorsprong van incongruent en onaangepast probleemgedrag. Het is de meest juiste uitdrukking van de echte gevoelens en noden van de mens, precieser en directer dan hij met woorden kan omschrijven. Het is belangrijk te beseffen dat lichaamstaal, net zoals ieder taalgebruik, zeer verschillend is van mens tot mens, en individueel bepaald is door de eigen op-
180
voering, de opvoeding, de omgeving, het waarnemen van de omgeving en de reactiemogelijkheden van het individu. Zo wordt het voor de therapeut belangrijk op te merken dat hij de client hoort zeggen: 'Ik ben blij dat je gekomen bent,' terwijl hij ziet dat bij het uitspreken van deze woorden het hoofd twee maal lichtjes nee schudt. Of dat de client iedere maal de vuisten bait wanneer hij lacht. Of dat bij telkens hetzelfde woord, de ogen zich sluiten, waarna een slikbeweging volgt. Dergelijk gedrag, dat niet overeenstemt met wat uitgedrukt wordt, noemt men een lek.' Omdat nu een lek voortdurend herhaald wordt (in stresserende situaties soms verschillende keren per minuut), vaak erg kort duurt, en door de client onbewust wordt getoond, gebruikt de therapeut video-apparatuur. Daar door wordt het mogelijk om samen het opgenomen gesprek te bestuderen, het lek te identificeren, en het te tonen zo vaak dit nodig is. Een lek wordt beschouwd als een richtingaanwijzer naar verdrongen emoties zoals angst, verdriet of agressie. Het is het restverschijnsel van een kritische gebeurtenis, een trauma dat de ontwikkeling van het individu en zijn verder doorgroeien in de weg staat, ook al is hij in normale bewustzijnstoestand niet in staat om zich deze pijnlijke gebeurtenis te herinneren. Meestal, zo stelt Goodfield, vindt men 66n basistrauma van waaruit het afwijkend gedrag zijn verklaring vindt, en hebben andere moeilijkheden of latere trauma's zich op dit eerste basistrauma geent. Een trauma kan op ieder ogenblik in de levensloop voorkomen (denken wij bijvoorbeeld aan oorlogstrauma's), maar meestal vindt men de oorsprong ervan terug in de eerste zes tot acht levensjaren. Op dergelijke jeugdige leeftijd is het organisme fysiologisch, noch intellectueel volgroeid. Het kind stelt zich meestal erg centraal op in zijn wereld, heeft een sterk gevoel voor magie, en kent slechts laat begrippen zoals oorzaak en gevolg. Typisch is de uitspraak van een vijfjarige, die beweerde dat het 's avonds donker wordt omdat de mensen dan moe zijn en willen gaan slapen. Niemand kon hem tot een juistere zienswijze brengen. Ondanks zijn jeugdige leeftijd echter, heeft ieder kind of te re-
181
kenen met onlustvolle situaties, met pijnlijke gebeurtenissen, die een reactie of interpretatie van zijnentwege vereisen. Op zulke traumatische gebeurtenissen kan het kind een vorm van beslissing treffen, omdat wat het meemaakt onaangenaam is, en klaarblijkelijk veroorzaakt wordt door een verkeerde manier van omgaan met zijn werkelijkheid of de werkelijkheid buiten zichzelf (zo het dit onderscheid al begrijpt). Een beslissing wordt genomen in een poging om de druk en de onaangename gevoelens in het lichaam te verminderen. Deze reactiewijze op het initentiele trauma veralgemeent zich naar andere gelijkaardige situaties, onafgezien van de feitelijke of slechts symbolische gelijkenis. Het lichaam `stockeerf de verdrongen emoties die gepaard gaan met de oorsprong van het probleem. Het lek is nu het symptoom van de onrust in het organisme waarover het individu moeilijk kan spreken. Het is een veruitwendiging van verdrongen emoties. In verschillende experimenten uitgevoerd met behulp van een thermograaf*, toont Goodield aan dat het emotioneel herbeleven van deze traumatische gebeurtenis, en het uiten van de gevoelens die ermee gepaard gaan, niet alleen het inzicht verschaffen dat het noodzakelijk is voor de reorganisatie van het leven, maar ook het individu bevrijden van de barrieres die hem beletten nieuwe, meer groeibevorderende ervaringen op te doen. Om deze herbeleving mogelijk te maken, wordt de client zelfhypnose aangeleerd, een vorm van diepe relaxatie, die hem in staat stelt dichter bij zijn lichaam en gevoelens te komen. Zelfhypnose kan ieder mens in meerdere of mindere mate, en kan ingeoefend worden tot een niveau dat noodzakelijk is voor het therapeutisch werk. Wanneer de client zichzelf in een voldoende trance voelt en verder wil werken aan de problemen die hij mee ontdekt heeft op het video-scherm, wordt hem gevraagd de gevoelens te identifi* Een thermograaf is een toestel dat in de geneeskunde vaak gebruikt wordt om vroegtijdig kanker op te sporen. Het stelt de onderzoeker in staat kleine temperatuurverschillen aan de huidoppervlakte, zichtbaar te maken op een video-scherm.
182
ceren die opduiken naar aanleiding van het ontdekte lek, en stapsgewijs terug te gaan naar vroegere situaties waarin hij soortgelijke emoties heeft gevoeld. Het opnieuw meemaken van deze conflictueuze situaties, en het steeds sterker worden van de ermee gepaard gaande gevoelens, brengen hem tot het herbeleven van de eerste plaats en tijd waarin het trauma is ontstaan. Op dat ogenblik worden de verdrongen gevoelens op een explosieve wijze naar buiten gebracht, en wordt de client aangemoedigd om het even wat te doen dat hem kan helpen uiting te geven aan zijn emoties: trappen, slaan, roepen, wenen, huilen, braken... Als de geblokkeerde energie volledig is vrijgelaten, ontspant het lichaam spontaan. De client kan terugkijken op deze gebeurtenis zonder dat zij opnieuw emoties oproept, en nagaan wat ze voor hem betekend heeft, welke beslissing er toen genomen is, en hoe dit zijn leven en pathologisch gedrag beInvloed heeft. Deze laatste stap maakt het mogelijk samen op zoek te gaan naar nieuwe alternatieven. Voor de client is immers de cirkel doorbroken die er hem toe bracht in soortgelijke situaties op dezelfde, "voorgeprogrammeerde" manier te reageren met angst, agressie of verdriet. Voorwaarde tot sukses in deze therapie, is de moed die de client aan de dag moet leggen om zijn eigen conflicten opnieuw te beleven in een ditmaal veilige omgeving, die er nu is om hem te beschermen in plaats van te bedreigen. Niet minder belangrijk is de bekwaamheid en de empathie van de therapeut, en zijn bereidheid ook zichzelf in vraag te stellen en zelfwerkzaam te zijn naar de eigen groei. Of, zoals Goodfield het omschrijft: "Life is a process. It's making a good thing even better." Dagelijks wordt deze therapie in praktijk gebracht te Betekom. Een tweetal maal per jaar komt Goodfield zelf een sessie van telkens vier dagen Leiden. Het werd mij door de clienten toegestaan een deel van zo'n sessie als observator bij te wonen. Het is uiterst moeilijk om deze ervaringen te verwoorden. Toch zal ik trachten zo precies mogelijk weer te geven wat ik er meemaakte. Tijdens de hypnosebeurten die ik bijwoonde viel het mij op hoe gemakkelijk en vlot de meeste clienten er in slaagden
183
zichzelf onder hypnose te brengen. Ze lagen alien uitgestrekt op een matras. Hun rechter bovenarm hielden zij opgericht. De therapeut beperkte zich ertoe voortdurend op rustige toon te herhalen : "three, two, one." Langzaam lieten de clienten hun arm zakken, waaruit kon worden afgeleid dat zij steeds dieper in hypnose kwamen. Eens zover werd hen gevraagd hun aandacht te fixeren op de plaats waar zij pijn voelden en deze te intensifieren. Plots zag ik hoe iemands buik begon te trillen; een andere jongen sloeg voortdurend met het hoofd heen en weer, een derde zijn hals begon te zwellen. Wanneer dan gevraagd werd uiting te geven aan hun gevoelens kwam de opgekropte agressie tot uitbarsting. Het "bodywork" kon beginnen. Een van deze clienten had bijna zijn hele matras vernield in een explosie van agressie. Slaan, roepen en huilen helpt deze jonge mensen hun herbeleefde trauma te verwerken. Wanneer zij uit hypnose komen herinneren zij zich alles wat er gebeurde. Zij behouden trouwens een zekere controle over hun laden tijdens de hypnose zelf. Er volgt dan een nabespreking, die voor een buitenstaander onvergetelijke momenten bevat. Een voorbeeld uit velen. Een van deze jongens had als vijftienjarige knaap te Amsterdam vier veertienjarige prostituêes in dienst gehad. Naderhand was hij terechtgekomen in het bekende circuit van staatsinrichtingen waaronder Ruiselede en Mol. Zijn crimineel gedrag werd hierdoor nog bevorderd. Uiteindelijk was hij in De Voor beland. Tijdens de hypnosebeurt in de voormiddag was het mij opgevallen dat hij op een bepaald ogenblik met zijn hoofd tegen de grond sloeg. Toen de therapeuten hem ter hulp snelden om erger te voorkomen, volgde een gevecht. Intussen riep hij voortdurend "Vader, vader". 's Middags eindigde de hypnose-sessie alweer in een knokpartij, waarbij de therapeuten meer dan hun handen vol handen. Wat had deze jongeman nu precies beleefd tijdens deze twee hypnosebeurten? De eerste maal beleefde hij een ongeval. Vader zat aan het stuur van zijn wagen. Hijzelf, een 3,5-jarige kleuter zat op de achterbank. Plots kwam er een tegenligger. Het was een gele auto die frontaal met hun in botsing kwam. Hijzelf werd naar voor gekatapulteerd en zag hoe zijn vader doodbloedde achter
184
het stuur van zijn vernielde wagen. Hij stootte voortdurend met zijn hoofd tegen de borst van zijn stervende vader (vandaar het stoten tegen de vloer tijdens de hypnose) en hij riep "Vader, niet sterven". In de loop van de namiddag herbeleefde hij een ander traumatisch moment uit zijn kinderjaren. Hij was vier jaar en was aanwezig op het huwelijksfeest van zijn moeder, die huwde nadat haar echtgenoot was overleden. Tijdens de plechtigheid had hij niet tijdig de kans gekregen naar het toilet te gaan en had het hierdoor in zijn broek gedaan. Als straf diende hij gedurende het feest in ontbloot onderlichaam rond te lopen. Toen hem dan gevraagd werd of hij zich een van deze feiten kon herinneren, antwoordde hij ontkennend. Tijdens de middagpauze telefoneerde hij naar zijn oudere zus, die hem bevestigde dat hij als kind inderdaad betrokken was geweest bij het verkeersongeval waarbij vader was omgekomen. Meteen werd hem ook duidelijk waarom hij, zelfs als jongeman, nog steeds een onredelijke angst vertoonde bij het zien van gele auto's. Het herbeleven onder hypnose van deze vroegere trauma's had diepe indruk op hem gemaakt. Hij voelde zich zwaar vermoeid, maar tezelfdertijd bevrijd en opgelucht. Men zou nog tal van andere voorvallen kunnen aanhalen als illustratiemateriaal. Toch ben ik ervan overtuigd dat het onmogelijk is duidelijk weer te geven wat tijdens zulke sessie precies gebeurt. Men kan een dergelijke aangrijpende ervaring bijna onmogelijk reeel weergeven. Een ding staat vast: hoe eigenaardig het allemaal ook moge lijken, het heeft resultaten en dat is het voornaamste. In De Voor zijn jonge mensen vertrokken na enkele weken of maanden therapie te hebben gevolgd, die opnieuw het leven aankunnen. Hoewel specialisten voorspelden dat sommigen van hen het beste levenslang in de gevangenis zouden worden gestopt en anderen noodgedwongen en voor altijd als ongeneeslijke schizofrenen moesten worden opgeborgen in de gesloten afdeling van een of andere psychiatrische kliniek, bewegen zij zich thans vrij onder de mensen. Zij zijn gered en leiden nu een "normaal" bestaan.
185
Akkoord dat niet iedereen volledig geholpen werd en dat er zeker en vast nog andere even zinvolle en succesvolle therapiemethodes bestaan. De therapie van Goodfield is niet de enig zaligmakende. Zij werd enkel aangehaald om te illustreren dat er een andere benadering van problemen mogelijk is dan deze problemen jaren in te vriezen in een gevangeniscel met alle gevolgen vandien als deze ooit worden ontdooid.
III. SAMENVATTING
Wat men er ook van zegt of schrijft, de moorden van Horion geven een blijvende wrange nasmaak. Zes totaal onschuldige mensen werden gruwelijk vermoord. Het waren gelukkige mensen, die op een mensonwaardige manier de dood werden ingejaagd. Wat overblijft is een kind dat zijn onvervangbare moeder heeft verloren, een man die zijn geliefde vrouw moet missen, een familie die in een klap vijf van haar leden vaarwel moest zeggen met een eindeloos gevoel van leed en leegte. Voor hen is recht geschied, maar het blijft een schrale troost. Hun verdriet is niet te stillen met het uitspreken van de doodstraf. Het recht kan niet goedmaken wat onrecht heeft vernield. De maatschappij in haar geheel heeft geleden onder de onrust en de angst die veroorzaakt werden door deze schokkende misdaden. Zij heeft de daders hun proces gegeven, zoals het hoort in een democratische rechtsorde. Velen hebben niet-begrijpend het hoofd geschud toen zij vernamen hoe deze misdaden werden gepleegd. Anderen balden in onmacht de vuisten. Tijdens de wedersamenstelling gaven duizenden toeschouwers uiting aan hun woede en angst. Werd uit de massa niet geroepen: "Geef hem hier, we zullen hem in reepjes scheuren en er worstjes van maken." Tijdens het proces werden nog tal van andere straffen bedacht : "Stop hem naakt in een ton, die met spijkers is doorboord, doe er peper en zout op en rol hem van een berg in zee." "Vil hem zorgvuldig en laat hem dan levenslang werken in een zoutmijn."
186
"Breng hem naar het academisch ziekenhuis en benut hem als een groot ruilorgaan. Heeft een nierlijder een vervangorgaan nodig, dan neem je een Hier van hem. Doe zo ook met zijn lever, gal en maag. Tenslotte snij je er zijn hart uit en intussen zeg je : Kom, Horion'tje, geef maar hier, we weten dat jij een goed hartje hebt." Dit is nog maar eens een bewijs dat angst mensen kan aanzetten tot agressie. Deze angst kan zelfs zo groot worden dat deze alleen nog maar gestild kan worden door het voorwerp van deze angst te elimineren. Vandaar dat velen schreeuwen om toepassing van de doodstraf. We kunnen ons hierbij de vraag stellen of ook niet Horion juist vanuit eenzelfde angst eenzelfde verlangen koesterde om de maatschappij te elimineren. Iedereen was zijn vijand op dat ogenblik en dus hoefde hij zelfs zijn slachtoffers niet te selecteren. Als men ziet welke gruwelijke en geraffineerde moordplannen brave burgers in hun angstfantasie kunnen koesteren, kan men alleen maar hopen dat zij over voldoende remmingen beschikken om deze ideeele moordplannen niet werkelijk tot uitvoering te brengen. Zijn wij zoveel beter? Of moeten we eerlijk toegeven dat ook diep in ons ergens een stukje moordenaar verborgen zit? We zullen dit misschien nooit toegeven en des te meer alle schuld laden op de misdadiger. Sommige misdadigei-s sluiten zichzelf uit door de aard van hun laden. Het zijn onze symbolische zondebokken. In het bijbelverhaal bediende men zich letterlijk van zondebokken. De priesters strekten er hun handen over uit, belaadden ze met alle zonden van Israel en joegen deze dieren de woestijn in. Dit was een rituele zuiveringskuur. Wij sturen onze zondebokken naar onze maatschappelijke woestijn, de gevangenis. Wat met hen geschied na hun uitstotings-"proces" deert ons niet meer. Jammer genoeg! Wat meer aandacht hiervoor zou onze maatschappelijke veiligheid ten goede komen. Vergeten we niet dat vroeg of laat de gevangene terugkeert naar de maatschappij. Wat dan? Waarom, door welke oorzaak, ten gevolge van welke gebreken en tekortkomingen heeft de gestrafte zijn onsociale daad ge-
187
steld? Onze gevangenissen zijn niet uitgerust om deze vragen te beantwoorden en nog minder om aan het probleem van de gestrafte iets te verhelpen. Gemakkelijkheidshalve veronderstelt men liever dat de opgeslotene met al zijn gebreken en na jarenlang contact met lotgenoten, die er soms nog erger aan toe zijn, wel van zelf zal zijn hersteld. Men laat hem ten lange leste weer los op de maatschappij. In deze intrieste zaak komt echter alle hulp te laat. De slachtoffers zijn begraven en Horion zal niet meer worden losgelaten op de maatschappij, hij is levenslang opgeborgen in LeuvenCentraal. Zijn aankomst daar omschrijft hijzelf als volgt: "Ik had zo naar Leuven verlangd, ook toen ik nog vrij was. Ik had gedacht: als ik in Leuven kom, zal het me een gevoel geven van thuiskomen, maar toen ik de trappen afging in Leuven had ik het gevoel in mijn grafkelder te stappen en dat is het ook in feite voor mij. Wat mij betreft mogen ze gerust de doodstraf uitvoeren, want het is niet lastig te sterven als je niks of niemand hebt. Om mij zal niemand treuren." Er rest ons nog slechts te zeggen: Haat sust men niet met haat. Wraak blust men niet met wraak. Integendeel: wie wraak zaait, zal haat oogsten.
188
Verantwoording De publikatie van dit manuscript zal ongetwijfeld weerstanden oproepen. Men kan het ongepast vinden dat Horion de kans heeft gekregen zijn verhaal te publiceren, woorden als sensatiezucht en winstbejag dringen zich wellicht op. Wat zijn de slachtoffers en de maatschappij hiermee gebaat, kan men zich afvragen. Welnu, de enige hulde die men nog kan brengen aan de slachtoffers, is trachten te voorkomen dat er zich in de toekomst nog gelijkaardige feiten voordoen. Hopelijk is met dit boek de eerste stap in die richting gezet.
189
Inhoud Voorwoord Het levensverhaal van Freddy Horion Nawoord Verantwoording
P. 5 p. 11 p. 157 p. 189
Lotus boeken LOTUS LETTEREN
Cavanna, De Russkoffs Andre Malraux, Lazarus I De spiegel van het voorgeborchte Leonardo Sciascia, Candido of Een droom die begon op Sicilie Leonardo Sciascia, De wijnrode zee 1 Verhalen Leonardo Sciascia, Ieder het zijne Gabriele Wohmann, Hebzucht en andere verhalen Gabriele Wohmann, Nazomer in Badenweiler Georges Wolinski, Brief aan min vrouw LOTUS TIJDSBEELD
Gunter Grass, Het atelier/ Gunter Grass in gesprek met Nicole Casanova Piet Piryns, De erfenis van oompje Ho Sartre, Sartre en de vrouwen, een gesprek met Catherine Chaine Monster zonder waarde? Het levensverhaal van een zesvoudige moordenaar GEILLUSTREERDE UITGAVEN
J. W. F. Werumeus Buning /Jan Vanriet, Maria Lecina Hugo Claus/Jan Vanriet, Het Teken van de Hamster Thomas Mann /Jan Vanriet, Dood in Venetie LOTUS POEZIE
Nic van Bruggen, Tussen feestend yolk Roland Jooris, Gedichten 1958-1978
FREDDY HORION werd op 18 december 1980 tot de doodstraf veroordeeld wegens zesvoudige roofmoord. Hoe hij zo diep kon vallen verhaalt hij in deze autobiografie. Het is het trieste relaas van zijn onverwerkte frustraties, zijn aanvaringen met recht en onrecht en, uiteindelijk, zijn haat, de aanleiding voor de zinloze, weerzinwekkende moorden. Na een gevangenisstraf van vier jaar verlaat hij als een levende tijdbom de gevangenis. Amper een half jaar na zijn vrijlating volgt de eerste ontploffing. Een winkelierster uit Gent is het eerste lukraak gekozen slachtoffer. Deze moord volstaat niet om zijn vulkanische agressie to stollen. In juli 1979 volgt een nieuwe uitbarsting van redeloos geweld. Vijf mensen, waaronder een volledig gezin, worden ongenadig neergeknald. De vulkaan is uitgespuwd, de haat geluwd. 201261_028 hon007mons01 Monster zonder waarde? Het levensverhaal van een zesvoudige moordenaar
LOTUS TIJDSBEELD