Masarykova univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky
Magisterská diplomová práce
2011
Adéla Obermajerová
Masarykova univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Nizozemský jazyk a literatura
Adéla Obermajerová Sociale deixis en verzoekstrategieën in Nederlandse, Vlaamse en Tsjechische zakelijke verzoekbrieven
Magisterská diplomová práce
Vedoucí práce: Mgr. Marta Kostelecká
2011
Prohlašuji, že jsem diplomovou práci vypracovala samostatně s využitím uvedených pramenů a literatury.
Ik verklaar hiermee dat ik deze Masterscriptie zelfstandig heb geschreven en dat ik alle gebruikte bronnen in de Literatuurlijst heb opgenomen.
................................................................................
DANKBETUIGING
Ik wil hier enkele mensen bedanken zonder wie deze scriptie niet tot stand had kunnen komen. Ik wil vooral mijn begeleidster, Mgr. Marta Kostelecká, hartelijk bedanken voor haar begeleiding en steun tijdens het hele schrijfproces. Ze heeft me altijd moed kunnen inspreken toen ik in de ontwerpsfase er soms over twijfelde dat ik ooit mijn onderzoek op de juiste weg zou kunnen zetten. Een tweede woord van dank gaat aan Mgr. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A., voor haar waardevolle kritiek die mij bij het formuleren van het onderzoeksonderwerp hielp. Vervolgens dank ik aan dr. P. J. (Per) van der Wijst die me zijn proefschrift gratis ter inspiratie per post heeft doorgestuurd en dat nog niet terugvraagt. Verder ben ik ook aan dr. Jacomine Nortier dankbaar voor het bemiddelen van enkele literatuurbronnen en aan Mgr. Klára Švehlová voor het bespreken van betalingsherinneringen in de context van het Tsjechische recht. Aan de volgende mensen ben ik dankbaar voor een grote hulp met de talige kant van de scriptie: Fedora Vandermeersch, M.A., Steffie Vanveerdeghem, B.A., Joyce Dujardin, M.A., Niels Verschatse en Nicolas Roose, B.A. Ik stel vooral op prijs dat ze me nog geen betalingsherinneringen hebben gestuurd. Uiteraard had deze scriptie niet kunnen ontstaan zonder de Nederlandse, Vlaamse en Tsjechische lieve vrijwilligers die me hun zakelijke correspondentie ter beschikking hebben gesteld. Ik verklaar hiermee dat ik de brieven en e-mails uitsluitend voor mijn onderzoeksdoeleinden heb verwerkt. Tot slot wil ik hartelijk bedanken aan de talrijke mensen die met mij over de scriptie praatten, die mij inspireerden, goede vragen stelden of vóór wie ik gerust wild kon brainstormen zonder dat ze iets zeiden. Helemaal tot slot bedank ik degenen die me het allerdichtst aan het hart liggen. Dank dat jullie zijn.
INHOUDSOPGAVE 1
2
INLEIDING............... .................................................................................................4 1.1
Twee hoofdonderwerpen .................................................................................4
1.2
Theoretische aanpak ........................................................................................4
1.3
De centrale vragen en het doel......................................................................... 5
1.4
Structuur en metodologie ................................................................................ 5
SOCIALE DEIXIS IN DE THEORIE ........................................................................ 8 2.1
Definitie van sociale deixis.............................................................................. 8
2.2
Sociale relatie en situatie .................................................................................9 2.2.1 Status en solidariteit ........................................................................... 10
2.3
Taalmanifestaties van sociale deixis .............................................................. 11 2.3.1 Taalmanifestaties en het geval ........................................................... 11
2.4
Het T/V-systeem ............................................................................................ 12 2.4.1 Nederlandse aanspreekvormen .......................................................... 13 2.4.2 Tsjechische aanspreekvormen............................................................ 18
3
2.5
Vocatieven ......................................................................................................22
2.6
Beleefdheid ..................................................................................................... 25
VERZOEKEN EN VERZOEKSTRATEGIEËN IN DE THEORIE ........................... 27 3.1
Het coöperatie-principe en de conversationele maximes ............................ 28
3.2
Verzoek als een illocutieve taalhandeling..................................................... 30 3.2.1 De illocutieve strekking en de illocutieve kracht .............................. 30 3.2.2 Verzoek vs. bevel ................................................................................. 31 3.2.3 Slotbeschouwingen .............................................................................32
3.3
Het beleefdheidsprincipe ...............................................................................32
3.4
Beleefdheidsstrategieën volgens Brown & Levinson ....................................34 3.4.1 Gezicht .................................................................................................34 3.4.2 Gezichtsbedreigende handeling (FTA)............................................... 35 3.4.3 Gezichtsherstellende middel .............................................................. 35 3.4.4 Overzicht beleefdheidsstrategieën en drie sociologische variabelen .......... 35
1
4
3.5
Indirectheid in de pragmatiek ....................................................................... 37
3.6
Verzoekstrategieën ........................................................................................ 38
ZAKELIJKE VERZOEKBRIEVEN IN DE PRAKTIJK: DE SOCIALE DEIXIS ......43 4.1
Corpus............................................................................................................ 44 4.1.1
Betalingsherinneringen en verzoeken om informatie ...................... 44
4.1.2 Ordening van het corpusmateriaal en wijze van het verzamelen .....45 4.2
Sociale relatie en situatie in de context van verzoekbrieven ....................... 46
4.3
De pronominale keuze tussen T en V ........................................................... 48 4.3.1 De pronominale keuze tussen T en V volgens handboeken ............. 48 4.3.2 Corpusanalyse van de aanspreekvormen .......................................... 49
4.4
De aanhef en de slotformule in de verzoekbrieven ...................................... 50 4.4.1 De aanhef en de slotformule volgens de Nederlandstalige .................. handboeken ........................................................................................ 50 4.4.2 De aanhef en de slotformule volgens de Tsjechische handboeken ... 51 4.4.3 Analyse van de aanhef en de slotformule in de Nederlandse en ......... Vlaamse brieven .................................................................................. 52 4.4.4
5
Analyse van de aanhef en de slotformule in de Tsjechische brieven ..........54
ZAKELIJKE BRIEVEN IN DE PRAKTIJK: VERZOEKSTRATEGIEËN & INHOUDSFORMULERING .................................................................................... 57 5.1
De mate van impositie .................................................................................. 58
5.2
Overzicht verzoekstrategieën in het corpus ................................................. 60
5.3
Analyse van de verzoekstrategieën in het corpus......................................... 62 5.3.1 De strategieën met imperatief en met performatief werkwoord...... 62 5.3.2 De strategie met een statement van wil, wens of noodzaak………… 66 5.3.3 De zesde verzoekstrategie: refereren aan precondities....................66
5.4
5.5
Inhoudsformulering van de brief volgens de handboeken…………………… ..68 5.4.1
De inleidende alinea en de slotalinea............................................... 68
5.4.2
Taalgebruik en de kern............................................................. ........70
Analyse van de inhoudsformulering bij drie brieven…………………………. ….72 5.5.1 Een Nederlandse brief ............................................................... ...... 72
2
6
5.5.2
Een Vlaamse brief............................................................................. 73
5.5.3
Een Tsjechische brief ....................................................................... 74
SAMENVATTING EN CONCLUSIE ..................................................................... 76 6.1
Samenvatting van het theoretische gedeelte: de belangrijkste punten……..76
6.2
Samenvatting van het praktische gedeelte: de belangrijkste punten ......... 78
6.3
Resultaten van het praktisch onderzoek: de sociale deixis ........................ 80 6.3.1
De pronominale keuze tussen T en V .............................................. 80
6.3.2
De aanhef en de slotformule ............................................................ 81
6.4
Resultaten van het praktisch onderzoek: de verzoekstrategieën en inhoudsformulering ..................................................................................... 83
6.5
Eigen evaluatie van het onderzoek en conclusie…………………………………... 84
7
LITERATUURLIJST ………………………………………………………………………………… 86
8
LIJST TABELLEN …………………………………………………………………………………….. 91
BIJLAGE: CORPUS ZAKELIJKE VERZOEKBRIEVEN
3
1 INLEIDING 1.1
Twee hoofdonderwerpen
De eerste taaluitdrukkingen die we allemaal als kleine peuters ooit geproduceerd hebben, zoals “Mamma!”, “Daar!”, “Ik wil niet” en “Geef mij dat!”, waren al deiktische uitdrukkingen en verzoeken. Met de deiktische uitdrukkingen streefden we er kennelijk naar dingen en personen aan te wijzen, naar hen te verwijzen, of iemands aandacht te krijgen; en met de eenvoudige, directe verzoeken verzochten we al iets van iemand. Met deze vertrouwde herinnering wil ik de twee hoofdonderwerpen van mijn onderzoek voorstellen. In de scriptie die voor u ligt, staan dus de volgende twee verschijnselen van het taalgebruik in het Nederlands en in het Tsjechisch centraal: ▫
een soort deiktische uitdrukkingen, namelijk de sociale deixis; en
▫
de verzoekstrategieën.
Het tekstsoort waar ik de aandacht op zal richten met het oog op beide hoofdonderwerpen, zijn zakelijke verzoekbrieven in het Nederlands en het Tsjechisch. Met het begrip verzoekbrieven 1 bedoel ik brieven én e-mails waarin er om iets verzocht wordt, meer bepaald om een betaling (betalingsherinneringen) of belangrijke informatie (verzoeken om informatie). De betalingsherinneringen werden meestal door een advocaat geschreven, dus ze waren nog geen rechtbankdocumenten (meer in 4.1.1). 1.2
Theoretische aanpak
Waarom schrijf ik nu over de sociale deixis én over de manier van verzoeken? Hoe functioneert de theorie hier? Het antwoord op de eerste vraag leid ik af uit mijn 1 Als een Tsjechisch equivalent vind ik de term žádost het meest passend (cf. Slovník spisovné češtiny pro školu a veřejnost. Red. Akademie věd České republiky, Ústav pro jazyk český. Praha: Academia, 1998. p.585)
4
voorbeeld, namelijk dat eenvoudigweg, en intuïtief, kan gezegd worden dat personen aanspreken, en van hen iets willen, in mijn opvatting tot de kernfuncties van taal behoort. Vandaar dat ik ervoor gekozen heb allebei onderwerpen te gaan bestuderen. De keuze van het tekstsoort is dan toe te schrijven aan het feit dat de sociale deixis en verzoekstrategieën in elke zakelijke verzoekbrief voorkomen en daar essentieel zijn. Naar aanleiding van Chestermans categorisatie van verschillende soorten opvattingen van het begrip theorie (“On the Idea of a Theory”, 2007) zie ik de theorie in deze scriptie hoofdzakelijk als een samenspel van descriptieve, interpretatieve en voorspellende hypotheses: de aanpak is in de eerste instantie beschrijvend en samenvattend. In de tweede instantie komen er verschillende categorisaties voor die Chesterman als voorbeeld geeft van een interpretatieve hypothese. Deze wordt gezien als een menselijk middel om de wereld te conceptualiseren en dus erover te mogen praten. Een belangrijk aspect van een interpretatieve hypothese is dat ze niet onverwisselbaar of onbetwistbaar is. In de derde instantie formuleer ik ook op basis van de theorie enkele voorspellingen ten opzichte van het aansluitende praktische gedeelte. Nu stel ik de centrale vragen van dit onderzoek. 1.3
De centrale vragen en het doel
De centrale vragen van dit onderzoek zijn de volgende: Hoe ziet het gebruik van de sociale
deixis
en
verzoekstrategieën
in
Nederlandse,
Vlaamse
en
Tsjechische zakelijke verzoekbrieven eruit? Zijn er verschillen per taal en ook per cultuur? Zo ja, welke? Welke adviezen geven de auteurs van handboeken over zakelijke correspondentie aan schrijvers van zulke brieven? Het beoogde doel ligt erin dat de gevorderde Tsjechische student Nederlands een overzicht krijgt van het taalgebruik in zakelijke verzoekbrieven zowel in de vreemde taal als in de moedertaal. Ik werk dus cross-linguïstisch en cross-cultureel: vergelijken is de bedoeling. De scriptie wordt dan ook een bron van specifieke woordenschat, waarvan er bij het vertalen van zakelijke correspondentie, of een eigen productie van teksten, gebruik kan worden gemaakt. De scriptie zou om dezelfde reden ook andersom voor de Nederlandse of Vlaamse studenten Tsjechisch interessant kunnen zijn. 1.4
Structuur en metodologie
De scriptie bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktische analyse. Het structuurplan is dusdanig opgesteld dat het tweede en derde hoofdstuk aan de twee
5
hoofdonderwerpen in de theorie gewijd is; de praktische toepassing daarvan neemt dan het vierde en vijfde hoofdstuk in beslag. Mijn doel in het theoretische gedeelte is enkele belangrijke begrippen in verband met sociale deixis en verzoeken te bespreken. Hierbij zal ik me baseren op onder andere werken van R. Brown & A. Gilman (1960), S. C. Levinson (1983), G. Leech (1983), P. Brown & S. C. Levinson (1987), R. Le Pair (1997), R. Wardhaugh (2002), J. Vermaes (2002) en M. Hirschová (2006). Het gaat vooral om pragmatische theorieën die ik in verband probeer te brengen en met eigen observaties uitbreiden. Daardoor verkrijg ik een theoretische basis
waar ik verder mee zal kunnen werken in het praktische
gedeelte. Het praktische gedeelte bestaat uit een klein literatuuronderzoek enerzijds en een kleinschalig corpusonderzoek anderzijds. In beide gevallen zal ik trachten het antwoord op de centrale vragen te krijgen. Meer specifiek wijd ik in hoofdstuk 4 de aandacht aan de sociale deixis in de praktijk. Eerst beschrijf ik nog precies welke brieven het corpus bevat, op welke manier ik ze heb geordend en ook wie ze mij vriendelijk heeft verstrekt. Daarna komt het literatuuronderzoek aan bod: ik wil hier enkele handboeken over zakelijke correspondentie raadplegen om een beeld te krijgen van wat de normen en aanbevelingen voor het schrijven van zakelijke brieven zijn, meer bepaald wat betreft de keuze van aanspreekvorm, de aanhef en de slotformule. Dat vergelijk ik meteen met het resultaat van het corpusonderzoek. In hoofdstuk 5 richt ik de aandacht weer op het tweede onderwerp, de verzoekstrategieën. Ik wil daar eerst te weten komen van welke verzoekstrategieën de schrijvers het meest gebruikmaakten en of er verschillen per taal en per cultuur zijn. Verder ben ik er ook in geïnteresseerd wat de auteurs van handboeken zeggen over de gewenste formulering van de inhoud. Ter illustratie analyseer ik daarna het taalgebruik bij één Nederlandse, één Vlaamse en één Tsjechische brief om te leren of de adviezen er nagevolgd worden. Over de metodologie en mijn aanpak wil ik nog de volgende zeggen. Ik besef dat ik in de scriptie geen formulering van universalia kan nastreven wat het taalgebruik in de context van de verzoekbrieven betreft. Dat beweer ik enerzijds in verband met de kleine omvang van het corpus en anderzijds in verband met het feit dat het taalgebruik toch altijd afhangt van de bepaalde linguïstische en extra-linguïstische context – en die wel in zekere (kleine) mate van brief tot brief varieert hoeveel ik geprobeerd heb een corpus samen te stellen dat zo gelijkslachtig mogelijk zou zijn (meer in 4.1).
6
Ondertussen zegt Chesterman (2004: 41) 2 de volgende: We seek generalizations that are as extensive as possible. Less-than-universal claims can still be interesting and valuable. Any level of generalization can increase understanding.
In aansluiting op dit idee tracht ik uit mijn onderzoek geen universele conclusies te trekken maar wel wil ik enkele neigingen nasporen in een specifiek soort zakelijke correspondentie van vandaag. Ik kom dus tot de resultaten die “minder-danuniverseel” zijn maar toch kunnen ze mijn lezer een interessant en waardevol inzicht verschaffen. Het nut zie ik ook in het feit dat ik laat zien hoe de theorie in de praktijk eruitziet, hoe de theorie in de praktijk gebracht kan worden en hoe de praktijk aan de hand van de theorie verklaard kan worden.
Bron: Chesterman, Andrew. “Beyond the Particular”. Translation Universals: Do They Exist? Red. Anna Mauranen & Pekka Kujamäki. John Benjamins: 2004. pp. 33-49.
2
7
2 SOCIALE DEIXIS IN DE THEORIE Uitgegaan van mijn eerste overwegingen in de inleiding zou ik hebben verondersteld dat taalkunde, en vooral pragmatiek, veel belang hecht aan deiktische categorieën en verzoeken. Mijn veronderstelling bleek echter niet even volkomen gerechtvaardigd te zijn. Zoals ik heb kunnen zien, is er op het vlak van verzoeken wel al veel onderzoek gevoerd. Het aantal werken rond deixis daarentegen is ontalrijk. Stephen C. Levinson (2006: 97) stelde nog niet zo lang geleden zelfs vast dat deixis een van “het minst empirisch ondezochte kerngebieden van pragmatiek” is en dat we “de grenzen daarvan nog lang niet hebben begrepen”. 3 Hij zegt verder dat er geen toereikende crosslinguïstische categorisatie van deiktische uitdrukkingen bestaat. Ik zal zelf geen categorisatie weergeven, maar, zoals reeds in de inleiding vermeld, zal ik wel crosslinguïstisch werken. Dit hoofdstuk vormt een theoretische basis voor de praktische analyse van het corpus. Eerst en vooral wil ik verduidelijken wat onder het begrip sociale deixis wordt verstaan en welke drie aspecten van communicatie eronder vallen. Daarna leg ik andere belangrijke begrippen uit, met name de sociale relatie en situatie, en de status en solidariteit. Ten laatste zal ik uiteenzetten hoe sociale deixis zich in het taalgebruik manifesteert. 2.1
Definitie van sociale deixis
In mijn opvatting sluit ik me aan bij Levinson (1983: 89) in wiens pragmatische behandeling sociale deixis een overkoepelend begrip is voor dat soort taalvormen, waarin de sociale identiteit van de spreker 4 , of de sociale relaties tussen twee of meer sprekers, of de sociale relaties tussen één spreker en de personen of objecten waar hij naar verwijst, ingebed zijn. Sociale deixis mag niet verward worden met persoonlijke deixis die met de grammaticale categorie van persoon (eerste, tweede en derde) te maken heeft en die de verschillende rollen van louter individuele mensen in de [mijn vertaling, ao]
3
N.B. Om precies te zijn, zoals Levinson (1983: 89) tussen haakjes toevoegt, gaat het om de rollen die de communicatiedeelnemers in een gesprek spelen eerder dan om sociale identiteiten in de letterlijke zin van het woord. 4
8
gesprekssituatie weergeeft, dwz. de spreker, de aangesprokene(n) en de andere(n) (Levinson 1983: 89; 2006: 112 & 119; Yule geciteerd door Válková 61-62) 5 . Vooraleer we zullen zien hoe sociale deixis zich werkelijk in taal manifesteert (2.3), komen nog andere essentiële begrippen aan bod, met name de sociale relatie en situatie, en de status en solidariteit. 2.2
Sociale relatie en situatie
Ter verantwoording van het veelvuldig gebruikte begrip sociale relatie, wat dus ook een essentieel begrip is, licht ik het hier nader toe. De sociale relatie betekent een dimensie in het sociale leven van de mens. Vermaes maakt in tegenstelling tot eerdere werken een onderscheid tussen (sociale) relatie en situatie: een relatie vertaalt zich voor haar in prototypische intermenselijke relaties die “voor iedereen herkenbaar zijn”, bv. relatie leerling-leraar en kind-ouder (21). Onder situatie daarentegen verstaat zij het doel en het onderwerp van de gesprekssituatie en vooral de mate van formaliteit die ze vereisen (23). De formaliteit is hier zeer belangrijk omdat enkele situaties het (taal)gedrag beperken en weinig tot geen variatie toelaten. Het taalgebruik wordt dan in veel situaties gedetermineerd naargelang van de bestaande normen in de maatschappij en in sommige omstandigheden wordt de relatie zelfs in de schaduw gesteld (Dittmar 1978: 228 geciteerd door Vermaes 23). Als voorbeeld noemt Vermaes debatten in de Nederlandse Tweede Kamer waarin politici het u-aanspreekvorm hanteren maar elkaar buiten de vergaderzaal je en jou zeggen (ibidem). Als gemeenschappelijke term voor relatie en situatie gebruikt Vermaes de term geval. Hirschová (2006b: 170) gebruikt de term communicatieve situatie (in het Tsjechisch “komunikační situace”) en dat wel in enigszins bredere zin die ook de sociale relatie dekt. In de scriptie zal ik de termen sociale en communicatieve situatie door elkaar gebruiken maar altijd in de betekenis volgens Vermaes. Zowel relatie als situatie bevatten twee fundamentele aspecten, die het globaal geval karakteriseren, en waarvan dus ook sociale deixis afhangt. Deze zijn met name het aspect van status en het aspect van solidariteit (R. Brown & A. Gilman 1960, herdruk 1972: 252; Vermaes 21; P. Brown & Levinson 74) 6 . In het volgende hoofstuk zullen we zien dat er nog één aspect in de communicatie een rol speelt, met name de mate van
Voor een uitvoerige bespreking van deixis zie Levinson 2006: 97-121. N.B. Hirschová (2006b: 167) rangschikt de sociale deixis onder de persoonlijke. 6 Het artikel van R. Brown & A. Gilman uit het jaar 1960 werd in 1972 en 2003 herdrukt (zie Literatuurlijst). Ik zal voortaan in de bronvermelding het boek uit het jaar 1972 blijven gebruiken. 5
9
impositie van de individuele taalhandelingen. Dit bespreek ik pas later. In de volgende subparagraaf geef ik een beschrijving van de status en de solidariteit (ibidem). 2.2.1
Status en solidariteit
Status wordt vaak afgebeeld als de maatschappelijke hiërarchische verhouding tussen twee mensen op de verticale lijn waarbij “de een boven […] de ander [staat]” (Vermaes 21). Het kan dus gezegd worden dat er sprake is van een soort machtsverhouding: daarom gebruikt men in het Engels de term power (macht). In de Tsjechischtalige literatuur heb ik voor status (of power) naast de letterlijke vertaling (status) ook twee andere equivalenten gevonden, met name moc (macht) en autorita (gezag) 7 . Elke maatschappij heeft haar eigen sociale structuur waar soms zeer verschillende regels en/of gewoontes heersen. R. Brown & A. Gilman (1972: 255) vermelden de volgende voorbeelden van variabelen die voor de machtsverhouding tussen sprekers doorslaggevend kunnen zijn, of ooit zijn geweest: “de fysieke kracht, de rijkdom, de leeftijd, het geslacht, de geïnstitutionaliseerde rol in de kerk, de staat, het leger, of binnen het gezin”. Bij solidariteit denken we aan gelijkwaardigheid en vertrouwdheid tussen de sprekers, die dan wel op de horizontale lijn kunnen worden afgebeeld. Met andere woorden, als we de mate van solidariteit willen bepalen, moeten we rekening houden met de grootte van de sociale afstand. De gelijkwaardige posities in de maatschappij of gelijkwaardigheid in de context van de net genoemde variabelen zijn hier van belang. R. Brown & A. Gilman (1972: 258) benadrukken echter dat de objectieve gelijkwaardigheid voor de mate van solidariteit niet bepalend is. Wat de ultieme doorslag wel geeft, is de gelijkstemmigheid tussen de sprekers over hun sociale relatie. Verder stellen ze vast dat over het algemeen het aspect van solidariteit tussen de sprekers al vanaf de negentiende eeuw steeds meer voorrang is gaan krijgen (ibid. 260; Vermaes 2002: 21-22). Het begrip sociale afstand wordt ook door Hirschová gebruikt (2006a: 68). Wat ze in het Tsjechisch als “sociální distance” aanduidt, is echter eerder een ruimere term. Hiermee wordt enerzijds de verticale afstand bedoeld, die in dezelfde zin wordt gebruikt als de term status hierboven, en de horizontale afstand anderzijds, die verder een spatiale én temporele dimensie bevat. Met de term horizontale afstand verwijst De term moc komt voor in Carbucicchio (2008: 15) en Válková (2004: 167); de term autorita in Fidler, Masako U. “Vztah mezi solidaritou a jazykem (interpretace na základě češtiny a japonštiny)”. Čeština – univerzália a specifika, 4. Red. Zdeňka Hladká & Petr Karlík. Verzameling artikelen uit de conferentie te Masaryk universiteit, Brno. Praha: Nakladatelství Lidové noviny, 2002. pp. 285-298.) 7
10
Hirschová bijvoorbeeld naar de manier van communicatie, waarbij ze denkt aan het verschil tussen de interpersonele en de massacommunicatie, of het verschil tussen communicatie “hier en nu” en het lezen van een brief. Al deze factoren, waardoor “sociální distance” wordt samengesteld, zouden volgens Hirschová op de sociale deixis invloed uitoefenen. Een concreet voorbeeld geeft ze echter alleen maar voor de horizontale afstand (ibid. 68-69). 2.3
Taalmanifestaties van sociale deixis
De actuele taalmanifestaties van sociale deixis zijn de volgende aspecten van communicatie: de pronominale keuze tussen je en u (oftewel T/V-pronomina; 2.4); het gebruik van namen en andere nominale aanspreekvormen (de zog. vocatieven; 2.5); en het gebruik van beleefdheidsstrategieën (Wardhaugh 259 & 275, zie ook Levinson 1983: 89; hier 2.6). Voordat ik er dieper op inga, wil ik hier nog twee opmerkingen vermelden. 2.3.1 Taalmanifestaties en het geval Traditioneel wordt het gebruik van je als “vertrouwd” gezien, en u als “beleefd” (Wardhaugh 259). Daarom zou men op dit punt misschien geneigd zijn om de keuze van pronomina van de tweede persoon enkelvoud als een soort beleefdheidsstrategie te beschouwen. Waar ik echter op wil wijzen, is dat we zojuist gezien hebben dat er minstens twee fundamentele factoren in het spel zijn, met name de status en de solidariteit (2.2.1). Met andere woorden is de gemene deler van alle drie de aspecten de actuele context van het gesprek oftewel het geval (cf. 2.2). De actuele toepassing van de pronomina, maar ook van de vocatieven en van de beleefdheidsstrategieën, is daar sterk afhankelijk van (Válková 62; Vermaes 21; zie ook Žgáničová 31). Vandaar dat ik hier de beleefheid níet boven de sociale deixis plaats. De tweede opmerking is dat de factoren van status en solidariteit geen statische factoren zijn: nota bene zelfs niet binnen één gesprek. Zoals Válková (63-64) in haar Engelstalige voorbeeld laat zien, fungeren de status en de solidariteit als “contextgevoelige variabelen”. Dat wil zeggen dat de ene het gesprek 8 mag aanknopen door de solidarteit aan te bieden en de vertrouwde Hello, Frank te gebruiken (cf. Vocatieven in 2.5), maar de andere met Good afternoon, Irv laat zien dat hij of zij een grotere sociale afstand wenst te houden (cf. supra). Daarop reageert de eerste persoon meteen met Good afternoon, sir − hieruit blijkt dat de wens geaccepteerd werd. In dit geval gaat het om een telefonisch gesprek: een tv-kijker belt een moderator van een talkshow op. De moderator is degene die het gesprek begint.
8
11
In de komende drie paragrafen ga ik dus op de drie aspecten van communicatie in waardoor sociale deixis zich manifesteert. 2.4
Het T/V-systeem
Een eerste communicatiemiddel om sociale deixis mee uit te drukken, is de keuze tussen de persoonlijke voornaamwoorden in de tweede persoon enkelvoud bij talen die deze distinctie vergen. Een vaak voorkomende aanduiding voor zo ’n distinctie is het T/V-systeem, waarin dus de T/V-pronominale aanspreekvormen in het enkelvoud onderscheiden worden (verder aanspreekvormen, of T en V als eenheden). Deze aanduiding komt doordat het T/V-onderscheid met dat uit het Latijn overeenstemt. In het Latijn bestonden er namelijk het enkelvoudig pronomen tu (T) en het meervoudige vos (V). Men gebruikte echter in bepaalde situaties de meervoudige vorm ook als een individuele persoon werd aangesproken. Zoals
ik
net
heb
“vertrouwd/informeel”
vermeld, en
worden
de
T
en
V
vaak
“beleefd/formeel/niet-vertrouwd”
respectievelijk
als
beschreven
(bv.
Wardhaugh 259). Ik ben er echter een voorstander van om het adjectief “beleefd” achterwege te laten doordat ik de pronominale en andere aanspreekvormen (zie verder 2.5) als een fenomeen zie dat niet onder beleefdheid valt, maar eerder daarnaast staat en daarmee verbonden is. Aan de ene kant sluit ik me dan ook weliswaar aan bij Carbucicchio (2008: 10) volgens wie we pas “tegen iemand beleefd kunnen zijn wanneer we de contact hebben aangeknopen” - en daar kunnen we alleen maar in slagen als we hem of haar beleefd aanspreken; dus niet met uitdrukkingen zoals “Jij, daar!”. 9
Met
andere
woorden
zijn
V-vormen
en
niet-vertrouwde
nominale
aanspreekvormen dus wel middelen om beleefdheid uit te drukken. Aan de andere kant kunnen we ook tegen iemand beleefd of onbeleefd zijn volledig afgezien van aanspreekvormen (cf. Berger 2002: 189). We zullen in deze paragraaf zien dat het Nederlands en het Tsjechisch
allebei
het
T/V-onderscheid kennen. Eerst en vooral moet nog de volgende vraag worden gesteld: Hoe is het T/V-systeem tot stand gekomen? De theorie van de oorsprong van de Latijnse T en V werd door Roger Brown & Albert Gilman in 1960 uitgewerkt (herdruk 1972: 254-255, met verwijzing naar Byrne [1936] en Châtelain [1880]). Aanvankelijk was er enkel sprake van de T-vorm tu. De persoon die als eerste met het meervoudige vos aangesproken werd, was de keizer. Dit zou rond de vierde eeuw gebeuren: de verklaring hiervoor is dat het Romeinse Rijk toen door 9
12
[vertaald door mij, ao]
twee keizers bestuurd werd. De ene was in Constantinopel gevestigd en de andere in Rome. Als gevolg van Diocletianus’ hervorming werd het Rijk administratief verenigd. Wie na deze hervorming de ene keizer aansprak, sprak automatisch ook diens collega aan. Mogelijk heeft dit geleid tot het gebruik van het meervoudige vos voor de keizer. Bovendien was de keizer figuurlijk de vertegenwoordiger van het hele volk: om die reden gebruikte hij toch de pluralis maiestatis oftewel het majesteitsmeervoud nos als hij naar zichzelf verwees. Het eerbiedige vos van zijn onderdanigen kan dan als de reciprociteit daarvan gezien worden. De V-vorm werd daarna verspreid naar andere machtige personen en overgenomen door het Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits en, zoals we zullen zien, het Nederlands (Vermaes 35). V werd toen niet-wederkerig gebruikt, dus iemand die macht over de andere had, zei T en ontving V (R. Brown& A. Gilman 257). Zo is de “machtssemantiek” ontstaan die ik al eerder besproken heb (cf. 2.2.1). Mensen in dezelfde maatschappelijke positie gebruikten het wederkerige T onder elkaar als een teken van vertrouwdheid. Het wederkerige V kwam voor het eerst bij de Franse adel voor als een teken van elegantie. Na verloop van tijd is V echter wedekerig
geworden:
geleidelijk
aan
was
er
noch
sprake
van
een
soort
machtsverhouding tussen de spreker en de hoorder, noch van enige familiariteit (R. Brown& A. Gilman 257). Hieronder volgt een beknopt overzicht van de bestaande aanspreekvormen en de ontwikkeling daarvan. Eerst bespreek ik de Nederlandse en daarna de Tsjechische. Ik schets telkens nog het huidige gebruik daarvan ook. 2.4.1
Nederlandse aanspreekvormen
Tabel 1 laat ons kennis maken met de aanspreekvormen in het moderne Nederlands, wat wil zeggen zowel de Nederlandse als de Vlaamse variëteit, formeel én informeel (Vermaes 20). Voor de volledigheid vermeld ik ook de getallen en de vorm wanneer het persoonlijk voornaamwoord niet het subject is.
subject/nominatief
object/andere naamvalllen
enkelvoud
u, jij/je, gij/ge
u, je, jou
meervoud
u, jullie, gij/ge
u, jullie
Tabel 1: Aanspreekvormen in het moderne Nederlands
13
De Nederlandse aanspreekvormen ontwikkelden zich tot hun huidige vorm vanaf de dertiende tot en met de negentiende eeuw. Het gebruik daarvan is echter vanaf het begin van de twintigste eeuw tot op heden aan het veranderen. De studie van deze veranderingen vormt een gedeelte van het proefschrift Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw (2002) door Johanna A. M. Vermaes. Het tweede gedeelte, dat in het proefschrift centraal staat, bestaat uit onderzoek naar het huidige gebruik van aanspreekvormen in Nederland. Zoals gezegd, ik beperk me in deze scriptie tot een korte samenvatting van, eerst, de ontwikkeling van aanspreekvormen en, twee, de neigingen in het huidige gebruik in Nederland. In de hele paragraaf ga ik me dus op de genoemde studie baseren. In Vlaanderen vond er voor zover ik weet nog geen gelijkaardig onderzoek plaats. Daarom vermeld ik alleen maar enkele overwegingen van Vermaes en mijn eigen observaties ook. Oorspronkelijk bestonden er, in het Middelnederlands, de volgende aanspreekvormen: ghi voor het meervoud en als beleefdheidsvorm tegen iemand met een hogere status [+status] en met wie men niet vertrouwd was [-solidariteit] 10 en du voor het enkelvoud tegen iemand die een lagere status had en met wie men wel vertrouwd was [status][+solidariteit] (35, 53). Dit onderscheid werd waarschijnlijk beïnvloed door het Latijnse vos en tu en het Franse vous en tu (zie ook verder bij 2.4.2). De u-vorm werd in het Middelnederlands slechts als objectsvorm van ghi gebruikt (47, 52). Toen vonden er drie grote veranderingen plaats. De eerste in de zestiende eeuw: du werd toen bijna volledig vervangen door ghi waarmee men op dat moment iedereen aansprak zonder verschil in situatie. Het Nederlands kwam toentertijd in dit opzicht met het Engels overeen waar de oorspronkelijke vertrouwdsheidsvorm (thou) verdween en alleen you bleef bestaan (217). In de zeventiende eeuw sloeg het Nederlands echter opnieuw een andere weg in. De tweede verandering is namelijk het gebruik van u niet alleen in de accusatief, maar ook in de nominatief. De opkomst van u als subject kan ook verklaard worden door de verkorte vormen van de aanspreking Uwe Edelheid, uwé of uwe. Daar zou u zich van ontwikkeld hebben. De derde verandering is de verspreiding van de jij/je-vorm die aanvankelijk alleen maar in de provincies NoordHolland en Zuid-Holland in plaats van ghi werd gebruikt (47, 53). Vanaf de zeventiende tot en met de negentiende eeuw had men dus een waaier aan aanspreekvormen: het traditionele gebruik van de combinatie ghi en u bestond parallel met het
nieuwe u als subjectsvorm. Bovendien drong de Noordelijke jij/je-
De grafische vorm heb ik overgenomen van Vermaes (35)
10
14
vertrouwdheidspronomen langzamerhand ook de taal in het Zuiden binnen. Dit betekent dan ook dat men in de negentiende eeuw opnieuw de beleefdheids- en vertrouwdheidsvormen en enkelvoud en meervoud is gaan onderscheiden. Men gebruikte namelijk gij/ge en u als beleefdheidsvorm [+status][-solidariteit] en jij/je voor het enkelvoud en als vertrouwdheidsvorm [-status][+solidariteit]. Wie meervoud wilde uitdrukken, gebruikte -lieden of -lui als uitgangen (bv. gijlieden en jijlui). Hiervan stamt de huidige meervoudsvorm jullie af (54). Hoe zag de situatie in de twintigste eeuw eruit? In Nederland behoorden de aanspreekvormen u en jij/je weliswaar al vanaf de achttiende eeuw tot de standaardtaal (49), maar pas op het eind van de negentiende eeuw zijn de andere aanspreekvormen bijna volledig verdwenen en het gebruik van u en jij/je is gestabiliseerd, met u voor [+status][-solidariteit] en jij/je omgekeerd [-status][+solidariteit] (78). Daarna, in de loop van de twintigste eeuw, heeft er zich echter nog een grote verschuiving in het gebruik van u naar jij/je voorgedaan, omdat het begrip status in de gewone omgang aan belang moest inboeten. Dit was vooral te zien aan de kind-ouder relatie, waar een kind de ouder steeds minder met u is gaan aanspreken (ibidem). Aan de andere kant blijft het traditionele status-/solidariteitssysteem in de twintigste eeuw voortbestaan, bijvoorbeeld in interviews en reclameteksten. Vermaes vat de problematiek samen door te zeggen dat in de vorige eeuw “de gebruikswaarde van u en jij/je nog in ontwikkeling was” (80). Zoals gezegd heeft Vermaes in het laatste decennium van de twintigste eeuw onderzoek gedaan naar het gebruik van aanspreekvormen in Nederland. Dit was alleen mogelijk door een landelijke enquête onder bijna anderhalfduizend informanten uit te voeren. Ze vergelijkt drie generaties (oud, midden en jong) in verschillende relaties en situaties. Het ging primair om de relaties met ouders, leraren, onbekende helper en kennissen. Dat waren dus de personen tot wie men zich richtte. De relaties met ouders heeft de auteur gekenschetst als [+status][+solidariteit] (hogere status van de aangesprokene, wel vertrouwdheid), met leraren als [+status][-solidariteit] (ook hogere status maar geen vertrouwdheid), met een onbekende helper als [-status][-solidariteit] (hier speelt vooral de onbekendheid de rol [127]), en met kennissen als [±status][±solidariteit] (zoals een buurtgenoot die relatief bekend is maar niet helemaal vertrouwd [134]). De communicatiesituaties bestonden uit informeel overleg, een vergadering, een gesprek met de directie en een pauze. Naast leeftijd waren de andere variabelen bij de informanten religie, opleiding en geslacht (220).
15
Laten we nu de belangrijkste data samenvatten die uit Vermaes’ onderzoek zijn gebleken. Als het in de relatie om [+status] en [-solidariteit] gaat en ook om [-status] en [-solidariteit], dat wil zeggen de "onbekende helper", dan is men meer geneigd om u te gebruiken dan in andere gevallen. Daaruit vloeit voort dat leraren en een onbekende helper nog in de meeste gevallen gevousvoyeerd worden en de veranderingen in dit soort relaties minder zichtbaar zijn (220). De grote verandering uit de twintigste eeuw, concreet de verschuiving van het gebruik van u naar jij/je tegen ouders werd daarentegen ten volle bevestigd. Het geldt dan wel vooral voor de midden- en jonge generatie. Wat bij de jonge generatie opvalt, is dat ze volgens het onderzoek van Vermaes de solidariteitsdimensie belangrijker acht dan ooit. Het zou kunnen worden toegeschreven aan de “toegenomen democratisering, informalisering en communicatiemogelijkheden“ (221). Vandaar dat de jonge generatie ook tegen leraren en een onbekende helper minder u is gaan zeggen. Een derde resultaat heeft te maken met religie: het onderzoek heeft aangetoond dat we de grootste veranderingen in het genoemde opzicht (verschuiving van u naar jij/je) bij de verschillende katholieke strekkingen en niet-gelovigen kunnen vinden. Niet zo bij de protestanten en orthodoxen. Jonge protestanten blijven namelijk de ouders aanspreken met u. (221). Een vierde resultaat wijst op het verschil tussen de relatie en de situatie. Voor de keuze tussen u en jij/je blijkt namelijk doorslaggevend te zijn in welke situatie de communicatie plaatsvindt: gaat het om informeel overleg of om een gesprek met de directie? In een gesprek met de directie gebruikt de meerderheid van elke generatie de u-aanspreekvorm. In een vergadering is de situatie gelijksoortig, al moet opgemerkt worden dat de jonge generatie minder vaak u zegt omdat ze zich meer gelijkwaardig acht, aldus Vermaes. Daartegenover staat dat in vergelijking met de oude en middengeneraties de jonge generatie over het algemeen bij formele situaties meer u zegt. Dit heeft te maken met leeftijdsverschillen en ook met het feit dat de jonge generatie minder werkervaring heeft. Kortom, ook de jonge generatie differentieert naargelang de aard van de situatie (221). De laatste algemene resultaten die Vermaes heeft afgeleid uit het vergelijken van specifieke situaties en relaties, houden verband met de relationele factoren. Er is gebleken dat de factoren “zakelijkheid”, “onbekendheid” en “respect” in de verschillende relaties altijd het toenemende gebruik van u veroorzaken. Bovendien beïnvloedt “respect” het gebruik van u in grotere mate dan “de maatschappelijke
16
positie” die iemand inneemt. “Bekendheid” lijkt daarentegen invloed te hebben op het gebruik van “jij/je” (222-223). Ten slotte vermeld ik nog enkele neigingen in Vlaanderen. Zoals reeds vermeld, laat Vermaes in haar onderzoek Vlaanderen buiten beschouwing. Daar wordt het gebruik van gij/ge nog voortgezet en gecombineerd met de Noord-Nederlandse vormen. Zeer gangbaar zijn ook combinaties van je en u (65-66). Mijn eigen voorbeeld is het volgende fragment, afkomstig uit informele correspondentie via e-mail. Ja geen probleem, ik zal zeker eens kijken wat ik hier thuis heb liggen dat u kan helpen […] Ik laat je zo vlug mogelijk iets weten! […] Dus je thesis gaat over aanspreekvormen van een hoger register? […] Uw thesis lijkt mij toch ook niet gemakkelijk!
Even courant zijn uitspraken zoals deze die ik op een sociaalnetwerksite heb gevonden: [A] zoekt iemand die met Wordfast kan werken? [B] ik! ik leer da nu in school. werken is een groot woord.. ge weet toch da je eerst zelf al u vertalingen moet invoegen en dat hij dan achteraf uw vertalingen zelf zou moeten maken met de lijsten die jij hebt ingevoegd? 11
Een mogelijke verklaring voor het blijvende gebruik van gij/ge is volgens Vermaes dat men in Vlaanderen aan de j-vormen nog niet zo gewend is. Het kan ook zijn dat de jvormen in het Zuiden juist afgewezen worden omdat die als exogeen gezien worden (66). Wat bij gij/ge opmerkelijk is, is dat áls dat gebruikt wordt, dan wel “ongeacht of men in de standaardtaal je- of u-vormen zou gebruiken” (De Electronische ANS). Ik zie dan ook hier een verband met de zestien eeuwse ghi. De Electronische ANS vermeldt bovendien dat ge niet alleen in Vlaanderen maar ook in het Zuiden van Nederland (Noord-Brabant) kan voorkomen. Daarnaast wordt het in religieuse teksten gebruikt als aanspreking voor God. Hiermee heb ik het gebruik van aanspreekvormen volgens Vermaes (2002) samengevat en mijn observaties vermeld. Concluderend wil nog enkele slotoverwegingen toevoegen. Ik denk dat men in het Nederlands én in het Tsjechisch in sommige communicatieve situaties twijfelt over het juiste gebruik van aanspreekvormen. Dit heeft volgens mij te maken met de voortdurende verandering waaraan taal als fenomeen altijd onderhevig is; soms bevindt men zich nu eenmaal “ergens in het midden” en heerst er daarom onzekerheid. Verder ga ik akkoord met wat Zalk & Jansen (2004: 15) zeggen, i.e. dat de sociale verhoudingen gedurende iemands leven In beide voorbeelden heb ik de aanspreekvormen onderstreept en in vet gezet [ao].
11
17
veranderen. Daarenboven moeten we beseffen dat niet alleen het gebruik van aanspreekvormen van belang is maar ook de waardering daarvan. Om andermaal Zalk & Jansen te citeren: Hebben we allemaal niet de ervaring dat je uitspraak van de [ij] ongeveer hetzelfde is gebleven naarmate je ouder wordt, maar dat je waardering van de aanspreekvormen waarmee mensen je toespreken, drastisch verandert? Van trots op het feit dat je al u wordt genoemd, via trots op het feit dat je nog je wordt genoemd, tot de uiteindelijke berusting in u. (Zalk&Jansen 15)
De studie van Zalk & Jansen (2004: 15) naar de waardering van de aanspreekvormen in een persuasieve webtekst (1, 13) wijst er namelijk op dat ouderen je waarderen (“Ze zeggen nog je tegen me”) maar jongeren daarentegen u op prijs stellen. Nog een ander onderzoek (Jansen & Janssen 2005: 2) toonde aan dat een tekst, die door lezers van alle leeftijden als interessant wordt gezien, nog beter wordt ontvangen als de lezer met u aangesproken wordt. Als ze daarentegen getutoyeerd worden, blijkt dat een “dempend” effect te hebben. Ik sluit me dan ook bij de mening aan dat in het onderzoek naar aanspreekvormen age grading zeker een rol moet gaan spelen (Zalk&Jansen 15). Als besluit wil ik zeggen dat het mijns inziens voor de Tsjechische student zeer belangrijk is om over het gebruik van de Nederlandse aanspreekvormen geïnformeerd te worden. Zo kan men voorkomen dat de woordjes u, je en ge minstens in Vlaanderen voor verbazing zorgen. Het overkwam mij in Vlaanderen namelijk vaak dat iemand mij binnen één gesprek met alle drie de vormen aansprak, net zoals ik ook in de voorbeelden hierboven liet zien. Ik heb zelf het gebruik daarvan pas na twee of drie maanden verblijf in Vlaanderen tenminste gedeeltelijk begrepen en ermee leren omgaan. Als niet-Vlaamse gebruikte ik het gij/ge nooit en het is moeilijk om te voorspellen of ik na langere tijd minstens in enkele situaties het ook zou (moeten) beginnen te zeggen. Deze vraag laat ik dus open staan. Kortom, het is volgens mij niets ongewoons dat een student Nederlands af en toe onzeker is over het juiste gebruik van aanspreekvormen in bepaalde situaties. Ik pleit er dan ook voor dat docenten Nederlands als vreemde taal deze onzekerheid als een gewoon fenomeen presenteren. 2.4.2
Tsjechische aanspreekvormen
Deze paragraaf wil ik met een korte overweging beginnen. Iemand die het Tsjechisch als vreemde taal studeert en vanuit zijn of haar moedertaal vertrouwd is met het T/Vsysteem, lijkt op het eerste gezicht in een onvergelijkbaar betere positie te verkeren dan iemand in wiens taal en ook cultuur dit niet het geval is. Een mooie illustratie is het 18
verhaal van een Amerikaan die naar Tsjechië is verhuisd. Pas in Tsjechië constateerde hij dat hij het gebruik van en het verschil tussen de T- en V-vormen eigenlijk nooit echt had begrepen, ook al had hij al over het taalfenomeen gehoord in de lessen Frans op de Amerikaanse middelbare school 12 . Laten we nu echter de Engelstaligen, maar ook sprekers van de Slavische talen, achterwege. Zijn de Nederlandstalige studenten Tsjechisch
vatbaar
voor
problemen
met
het
gebruik
van
de
Tsjechische
aanspreekvormen? Wat de Vlaamse studenten Tsjechisch betreft, heb ik uit eigen contact met sommigen geconcludeerd dat hoewel het Nederlands een taal met een T/V-systeem is, dat dat niet noodzakelijk inhoudt dat er geen moeilijkheden bij het gebruik van de Tsjechische aanspreekvormen ty en vy kunnen onstaan. Een voorbeeld daarvan is wanneer een Vlaming onder de invloed van de genoemde je/u combinatie (zie supra) deze ook in het Tsjechisch al dan niet onbewust probeert toe te passen. Een tweede voorbeeld heeft te maken met de student-docent relatie op de hogeschool of universiteit. Ik heb gemerkt dat leerkrachten in Vlaanderen met u worden aangesproken maar ze zelf tegen studenten je zeggen. Wat Nederland betreft, heeft het onderzoek van Vermaes aangetoond dat steeds meer studenten je tegen docenten zeggen. In Tsjechië heerst weer een andere gewoonte. Hierbij moet ik echter zeggen dat aangezien er geen gelijksoortig onderzoek naar aanspreekvormen in Tsjechië werd uitgevoerd, ik voorlopig alleen kan beweren dat in de relatie student-docent het wederzijdse vy gebruikt wordt, althans in het hoger onderwijs. Zeer gangbaar op de middelbare school en universiteit is het gebruik van vy tegen een student in combinatie met de voornaam. Mijn bewering wordt door Hirschová (2006a: 178) en Švehlová (1995: 80) ondersteund 13 . Verder in deze paragraaf zal ik dus je en u als geen vaste equivalenten van ty en vy beschouwen. Hieronder volgt een overzicht van de bestaande Tsjechische aanspreekvormen. Ik heb ze ook in een tabel geplaatst en zoals bij het Nederlands heb ik voor de volledigheid eveneens de naamvallen en getallen vermeld. Aan de Tsjechische naamvallen van genitief tot en met instrumentalis heb ik ook nog voorbeeldzinnen toegevoegd (cf. Carbucicchio 2008: 12-14) 14 .
12 Bron: Nicholas, Sinclair. “Vykání a tykání”. The AmeriCzech Dream: Cizinec v cizí zemi. Vertaald naar het Tsjechisch door Zbyněk Gross. WD Publications: 2005. pp. 106-122. 13 N.B. Volgens Hirschová wordt dit soort aanspreking ook voor jongere werknemers gebruikt (2006a: 178). Švehlová (1995: 80) voegt nog toe dat de motivatie voor dit soort aanspreking is zowel emotioneel als manipulatief. 14 Op de voorbeeldzin in de accusatief na geef ik eigen voorbeelden [ao].
19
enkelvoud
subject/ nominatief
andere naamvalllen
voorbeeldzin
Nederlandse vertaling
ty, vy
gen. tebe/tě, vás
Bez tebe/vás.
Zonder je/jou/u.
dat. tobě/ti, vám
Jdu k tobě/vám.
Ik ga naar je/jou/u.
acc. tebe/tě, vás
Vidím tě/vás.
Ik zie je/jou/u.
voc. ty! vy!
Ty(Vy), pokračuj(te)!
Jij, loop door/ Loopt u door!
loc. (o) tobě, vás
Píšu o tobě/vás.
Ik schrijf over je/jou/u.
instr. (s) tebou,
Je s tebou/vámi?
Is hij met je/jou/u?
gen. vás
Bez vás.
Zonder u/jullie.
dat. vám
Jdu k vám.
Ik ga naar u/jullie.
ak. vás
Vidím vás.
Ik zie u/jullie.
voc. vy!
Vy, pokračujte!
Jullie, loop
vámi meervoud
vy
door/doorlopen!//Loopt u door! loc. (o) vás
Píšu o vás.
Ik schrijf over jullie/u.
instr. (s) vámi
Je s vámi?
Is hij met jullie/u?
Tabel 2: Aanspreekvormen in het moderne Tsjechisch
Net zoals in het Nederlands kenden de aanspreekvormen in het Tsjechisch een lange ontwikkeling. Deze werd beschreven door Michael Betsch in zijn Engelstalige artikel “The system of Czech bound address forms until 1700” (2003: 125–146). Net zoals in het Nederlands bestond er in het Tsjechisch aanvankelijk alleen maar een enkel pronomen: tot en met de dertiende eeuw werd tegen iedereen ty gezegd. In de navolgende eeuwen werden echter twee nieuwe manieren van aanspreken ingevoerd: (1) de eerste was een combinatie van een abstract substantief en een possessief pronomen (2) de tweede was het gebruik van de meervoudige vorm van het pronomen ty, dus vy. Hierdoor werd respect tegen de andere uitgedrukt. Het meest voorkomende abstracte substantief was Milost: men zei dus Tvá Milost (“Jouw Genade”) en gebruikte werkwoorden in de derde persoon. Vanaf de zestiende eeuw werd een Duitste aanspreking Herr overgenomen: pán. Soms mengde het meervoudige pronomen met de abstracte substantieven. Daardoor is de aanspreekvorm Vaše Milost onstaan (“Jullie Genade”) die later tot Vašnost afgekort werd (Vaše Milost) (Betsch 141). Kortom, op het begin van de zeventiede eeuw was het Tsjechisch rijk aan aanspreekvormen van respect. Men kon gebruiken óf T in het meervoud (vy) óf een nominale aanspreking samen met werkwoorden in de derde persoon. Daarna is het gebruik van pán echter langzamerhand gaan dalen ten voordele van het persoonlijk 20
pronomen on. Tegelijkertijd ging men steeds minder Vaše Milost/Vašnost zeggen en gebruikte bij analogie in plaats daarvan het persoonlijk pronomen oni. In dat opzicht (on/oni voor respect) leek het systeem van Tsjechische aanspreekvormen in de achttiende eeuw sterk op dat van het Duits. Na de periode van de Tsjechische nationale wedergeboorte in de negentiende eeuw werd het meervoudige T voor respect/afstand echter weer gehaald. Aanspreekvormen on en oni zijn dan ook substandaard geworden (Betsch 142). Uit de vergelijking van Tabel 1 en 2 blijkt dat zowel T als V in het Tsjechisch hetzelfde meervoud hebben. Anders geformuleerd, men creëert de V-vorm in het Tsjechisch net zoals in het Latijn, dat wil zeggen aan de hand van het meervoudige T-pronomen. Wat het Nederlands betreft, hebben we in Tabel 1 gezien dat het Nederlands daarentegen dezelfde grammaticale vorm heeft voor het V-pronomen enkelvoud en T-pronomen meervoud, maar dit slechts bij de pronomina u en gij/ge. Het meervoud van de Tpronomen jij/je is dan wel jullie. We moeten er echter rekening mee houden dat V zich in het Tsjechisch grammaticaal niet volledig als het meervoud gedraagt. Dit is het gemakkelijkst te zien aan de morfosyntactische werkwoordsvalentie. In de volgende werkwoordswijzen en –tijden kunnen we grammaticaal gezien niet afleiden of de spreker een enkele persoon vousvoyeert (V in het enkelvoud), meerdere personen vousvoyeert (V in het meervoud) of met meerdere personen “vertrouwd” spreekt (T in het meervoud): de imperatief (de gebiedende wijs), de indicatief presens (de aantonende wijs in de onvoltooid tegenwoordige tijd) en de indicatief futurum (de aantonende wijs in de onvoltooid toekomende tijd die in het Tsjechisch alleen maar voor de imperfectieve werkwoorden van pas is 15 ) (Carbucicchio 23). Een voorbeeld daarvan is de zin Vidím vás uit Tabel 2. In andere soorten werkwoordsvalentie daarentegen treffen we wel een grammaticaal onderscheid aan tussen V in het enkelvoud, V in het meervoud en T in het meervoud, zoals in het preteritum (wat gelijk staat met de Nederlandse voltooid tegenwoordige tijd én de onvoltooid verleden tijd). Panevová (2009: 102) noemt deze problematiek hybridnost (“hybridisatie”). Ter illustratie neem ik haar voorbeeld met het werkwoord rozumět. Als we iemand in het preteritum V zeggen, gedraagt het werkwoord zich als volgt: het subject staat in het enkelvoud (V-vorm vy), het hulpwerkwoord in het bron: Základy české morfologie: Základní teze, terminologie a kategorie tématu, [auteur niet vermeld]. Cursus voor universitaire studenten. České Budějovice: Jihočeská univerzita, Pedagogická fakulta, Katedra českého jazyka a literatury, [jaar uitgave niet vermeld]. p. 56. Geraadpleegd via eAmos Systeem Online Publicaties op 11 september 2010.
. 15
21
meervoud (jste) terwijl het verleden deelwoord weer in het enkelvoud staat (rozuměl: vy jste rozuměl) (cf. ook Berger 2002: 192). Zoals we nu hebben gezien, is V in het Tsjechisch niet alleen een veelvuldig gebruikte aanspreekvorm maar ook een grammaticaal verschijnsel. Verrassend genoeg neemt deze aanspreekvorm echter in de Tsjechische grammatica’s maar een marginale positie in (Panevová 2009: 102). Panenová is van mening dat dit werkwoordsparadigma daaraan wel toegevoegd moet worden. Wat betreft de kwestie van meervoud laat ze de vraag open staan of V in het meervoud als homoniem met het meervoudige T gezien moet worden of men constateren moet dat de “eerbiedige” betekenis in het meervoud nu eenmaal vervaagt (106). Wat leren we uit de Tsjechische bronnen over het gebruik van aanspreekvormen in het Tsjechisch? Het antwoord is dat de derde persoon volledig verdwenen is uit de omgang (zie supra) 16 en het Tsjechisch nu gekenmerkt is door de binaire opositie van vertrouwde T-vorm ty en de afstandelijke/niet-vertrouwde V-vorm vy (Berger 2002: 192; Panevová 2009: 102; Příruční mluvnice češtiny 1995: 678). Carbucicchio (2008: 20-21) behandelt T als dé “aanspreekvorm van de solidariteit” en zegt, in referentie naar naar R. Brown en A. Gilman (1960), dat de dimensie van de solidariteit vandaag de dag domineert boven de machtssemantiek (cf. 2.4). Hij is van mening dat dat meer precies het geval is wanneer er tussen de sprekers een behoefte ontstaat om tot dezelfde maatschappelijke groep te behoren, of de samenhorigheid te bevestigen. Dat betreft vooral de leeftijd (jonge mensen) of de lidmaatschap van sommige vrijetijdsverenigingen of school. Daar kan soms meteen T (al dan niet expliciet) aangeboden worden. Om dezelfde reden gaat nu men soms gemakkelijk tot T over ook op de werkvloer. Marek Nekula niettenmin toevoegt dat in de “geïnstitutionaliseerde domein” V nog steeds gebruikt wordt (gecit. in Carbuciccho 21). Samenvattend lijkt het vooral de factor van bekendheid in het Tsjechisch de grootste rol te spelen (ibid.). Met andere woorden, als iemand onbekend is, is de aanvankelijke aanspreekvorm altijd V, op enkele uitzonderingen na. 2.5
Vocatieven
Het tweede aspect van communicatie waarin sociale deixis zich manifesteert, zijn namen en andere nominale aanspreekvormen. Ik was op zoek naar een overkoepelende De derde persoon wordt slechts aangetroffen in anekdoten over joden in combinatie met de nominatieve vorm van de achternaam (zie Válková 2004: 62). Voor een gedetailleerd overzicht van de historische ontwikkeling van de Tsjechische aanspreekvormen raad Berger (2002: 192) het volgende werk aan: Betsch, Michael. Diskontinuität und Tradition im System der tschechischen Anredepronomina (1700–1850). Műnchen: Otto Sagner, 2000. 16
22
term hiervoor en ben erin geslaagd om die in de Engelse grammatica van Quirk et al. (1972) aan te treffen. Ze gebruiken hier de term vocatieven, die mij zeer bruikbaar lijkt (1972: 372). Ik heb dan ook besloten om die voortaan te blijven gebruiken. Quirk et al. omschrijven een vocatief als een nominaal element dat de spreker aan zijn uiting, dat wil zeggen een zin of een zinsdeel, optioneel kan toevoegen. Met dat nominaal element duidt de spreker een of meerdere personen aan, die hij aanspreekt, en geeft dus expliciet aan dat deze uitspraak voor hen bestemd is 17 . Er valt echter nog een onderscheid te maken: de aangesprokene 18 , die met een vocatief aangeduid wordt, is altijd een enkele persoon of een groep personen, en bij de uitspraak aanwezig moet zijn 19 . De respondent hoeft daarentegen niet per se aanwezig te zijn, maar hij of zij is evenals de persoon of de groep personen die geadresseerd worden (Clark 1986: 521) 20 . Het is opmerkelijk dat mensen soms andere vocatieven gebruiken voor degenen met wie ze persoonlijk spreken dan welke ze zouden gebruiken als ze naar hen in een gesprek met iemand anders zouden verwijzen (Wardhaugh 2002: 271). De basisfunctie van vocatieven is de aangesprokene in de communicatie aan te duiden en de communicatie zelf aan te knopen. In de tweede plaats dienen vocatieven als een vorm van bevestiging en een middel van behouding van de al lopende communicatie (Švehlová 1995: 73; Carbucicchio 2008: 9). Volgens Quirk et al. (1972: 373) is de algemene scale waarop sprekers vocatieven baseren degene met respect/afstand enerzijds en vertrouwdheid anderzijds. Ik vind het interessant om deze denkbeeldige lijn te vergelijken met de binaire oppositie onbekendheid/bekendheid die voor het systeem van Tsjechische pronominale aanspreekvormen in het algemeen zou gelden (zie 2.4.2). Uit de vergelijking blijkt dat we de T- en V-aanspreekvormen, althans in het Tsjechisch, gemakkelijk met verschillende vocatieven kunnen combineren, afhankelijk van een aantal factoren (zie infra). We kunnen bijvoorbeeld iemand V zeggen én die wel met de voornaam aanspreken, ook zelfs in het diminutief. Hirschová (2006a: 177-178) borduurt voort op het begrip van de algemene scale waarin vocatieven zich bevinden. Volgens haar bestaat er een algemene regel voor de mate van vormelijkheid,
namelijk
dat
hoe
groter
de
sociale
afstand
tussen
de
communicatiedeelnemers is hoe formeler de vocatief is. Verder maakt ze echter de Vgl. met een gesimplificeerde, maar gelijkaardige omschrijving op http://www.encyclo.nl/begrip/Vocatief. 23 mei 2010. N.B. Ik gebruik dus de term vocatief níet in de betekenis van het vijfde naamval. 18 N.B. Levinson gebruikt de term referent (1983: 90). 19 Let op: bij geschreven taalgebruik bedoelt men figuurlijk. 20 Voor een gedetailleerde behandeling van de aangesprokene(n) (addressee(s)) zie ibidem. 17
23
volgende opmerkingen, die het bestaan van uitzonderingen toegeven. In enkele communicatieve situatie kan de manier van nominale aanspreking namelijk worden gestandardiseerd, of zelf voorgeschreven zoals bijvoorbeeld door het diplomatieke protocol. In weer andere situaties dient de vocatieven niet alleen als een identificatiemiddel maar ook kunnen de communicatiedeelnemers hierdoor een samenhorigheidsgevoel (trachten te) creëren of versterken. Een voorbeeld daarvan is broeders en zusters zowel in het Nederlands als in het Tsjechisch en pane kolego in het Tsjechisch (een letterlijke vertaling is meneer de collega). Ik zou dus het idee willen uitdrukken dat de algemene regel niet zo ’n bruikbaar begrip hoeft te zijn. Meer aanvaardbaar lijkt me de behandeling van Švehlová (1995). Vocatieven
weerspiegelen
namelijk
de
volgende
de
kenmerken,
feiten
en
omstandigheden van het communicatieproces (Švehlová 1995: 75): (1) de sociale en psychologische relaties tussen de communicatiedeelnemers (2) de bepaalde communicatieve situatie (de mate van vormelijkheid) (3) het communicatieve doel van de spreker (bijvoorbeeld, iemand waarschuwen of vleien) (4) de maatschappelijke omstandigheden en conventies en hun verandering (bijvoorbeeld, in de periode van de Eerste Tsjechoslowaakse republiek was een zeer gangbaar vocatief voor een vrouw milostivá paní of madam [“mevrouw van genade”/“madame”] wat vandaag de dag buiten gebruik is) (5) het behoren tot bepaalde generatie (een jongere versus een gepensioneerde) (6) de gewoontes binnen bepaalde sociale groepen (7) de individuele gewoontes van sprekers en hun evaluatieve verhouding tegenover de hoorder (appreciatieve versus depreciatieve verhouding) Er bestaat desondanks een categorisatie van vocatieven. Quirk et al. (1972: 373) bieden de volgende: ik zal telkens mijn eigen Nederlanse en Tsjechische voorbeelden geven (grafisch onderscheiden). 1. een naam, met of zonder titel: dhr. Janssen, “paní Veselá”. 2. het zelfstaande persoonlijke voornaamwoord T of V: Jij, kom eens kijken, “Vy, pojďte sem” of onbepaalde voornaamwoorden zoals iemand, “Pojďte sem někdo.” (onbeleefde aanspreking)
24
3. een gestandaardiseerde soortnaam, meestal zelfstandige naamwoorden zonder modificatie (niet zelfs het possessieve pronomen): VERWANTSCHAPSRELATIES: mama, “strýc" (of een meer populaire vorm “strejda”) LIEFKOZENDE BENAMING: lieveling, “zlato” TITULATUUR IN VERBAND MET “RESPECT”: mevrouw, meneer, Uwe Excellentie, “paní”, “pan”, “Jeho excelence”. FUNCTIEBENAMING: Meneer de Voorzitter, Meneer de Pastoor, “pan předseda”, “Otec” (voor de priest). Alle [3] kunnen ook als “respectvolle” vocatieven dienen. 4. een nominale zin (komt zelden voor): Wie dan ook dat gezegd heeft, kom maar hier. “Kdokoli to řekl, pojďte sem.” 5. eenheden van [1] tot en met [3] met een uitbreidend element. [1] mijn lieve meneer Janssen, “vážená paní Veselá” (in een brief) [2] Jij, jongen. “Vy, pan v modrém saku.” Dankzij een uitbreidend element kom de aanspreking minder onbeleefd over. [3] lieve mama, “milý strýc”
In zakelijke correspondentie zien we vocatieven in de aanhef van een brief staan als een onderdeel van begroeting. Ik verwacht dat in zakelijke taal vocatieven uit de eerste en derde categorie de voorkeur zullen hebben, dat wil zeggen dat de ontvanger van de brief aangesproken zal worden óf met een naam óf een een gestandaardiseerd soortnaam van “respect” en dit samen met een uitbreidend element van beleefdheid zoals Geachte/ “Vážený/á”. 2.6
Beleefdheid
Het derde aspect van communicatie waardoor sociale deixis uitgedrukt wordt, is het gebruik van beleefdheid. Aangezien dat de scriptie behalve sociale deixis
ook
verzoekstrategiëen behandelt, ga ik beleefdheid in een apart hoofdstuk bespreken. Deze paragraaf moet zodoende eerder als een inleiding tot de problematiek worden beschouwd. De reeds besproken aspecten van communicatie, dat wil zeggen de pronominale keuze en het gebruik van vocatieven, tonen al weliswaar onze verhouding en gevoelens tegenover de gesprekspartner aan. Evenals laten we hiermee zien dat we de sociale gewoontes kennen en in acht nemen. Wat daarenboven nog nodig is, is een passende beleefdheidsstrategie (Wardhaugh 2002: 275). Houtkoop & Koole (2008: 49) (voortaan H&K) geven er een mooie illustratie van: “[…] een man die zijn vrouw of collega regelmatig aanspreekt met ‘Geef mij een pilsje’ en ‘Kom onmiddellijk hier’, loopt wel kans om relationele problemen te krijgen.” Het zou hem ook niet helpen als hij een 25
koosnaampje gebruikte of de vrouw of collega vousvoyeerde. Dit voorbeeld laat dus zien dat beleefdheid een belangrijk aspect van de intermenselijke communicatie is en dus ook een manifestatie van de sociale deixis is.
26
3 VERZOEKEN EN VERZOEKSTRATEGIEËN IN DE THEORIE De sleutelconcepten die ik in het vorige hoofdstuk heb behandeld en degene die nu zometeen aan orde zullen komen, zullen mij in het vierde en vijfde hoofdstuk dienen (1) als een middel om de sociale relatie en situatie in de context van de verzoekbrieven te karakteriseren en (2) als een theoretische kader om de verzoekstrategieën in de brieven te kunnen categoriseren en vervolgens beschrijven. In het vorige hoofdstuk heb ik de sociale deixis en haar manifestatie in taal besproken en ik heb u eveneens een basisoverzicht voor het Nederlands en het Tsjechisch verstrekt. De hoofdvraag van het onderhavige hoofdstuk luidt: Wat is een verzoek uit het perspectief van pragmatiek, wat is het beleefdheidsprincipe en welke verzoekstrategieën bestaan er? Om mijn behandeling te beginnen, wil ik hier een tentatieve hypothese formuleren. Ik zal ervan uitgaan dat een verzoek een soort pragmatische taalhandeling is en dat de beleefdheid er een essentiële rol in speelt. Waarom heb ik deze veronderstelling gevormd? Ten eerste “doen we feitelijk iets” met de woorden als we een verzoek uiten. Daarom behoort een verzoek tot de taalhandelingen, meer bepaald tot de illocutieve taalhandelingen (zie 3.2). Ten tweede speelt de beleefdheid in een verzoek een essentiële rol omdat ze in menig geval er een voorwaarde voor is dat een verzoek voor de spreker succesvol is (zie 3.2.1). Als voorbeeld daarvan én als algemene inleiding tot deze problematiek haal ik nu opnieuw de voorbeeldsituatie uit 2.6 aan. Een man die bij zijn vrouw met de uiting Geef mij een pilsje zou proberen aan te dringen om een drankje te krijgen, zou niet evenveel kans lopen om zijn illocutieve doel te bereiken. Het valt ook op dat wat ons als kinderen vanaf het begin getolereerd wordt, op termijn als onbeleefd wordt ervaren. Hoe zouden we dan anders kunnen verklaren dat een kindje van twee jaar een speelgoed aanwijst met de woorden Geef mij dat!, wat dan door de ouders toegejuicht wordt. Later wordt het kindje er echter op terechtgewezen (Waar is het magisch woordje nou?). Daar vloeit uit voort dat elk individu de taal
27
verwerft én tegelijk het pragmatische parole ervan bijgebracht krijgt, dus onder andere ook de bijbehorende beleefdheid. Vandaar dat ik veronderstel dat de beleefdheid in verzoeken meestal aanwezig is. De vraag wie de normen voor de beleefdheid bepaalt, ligt buiten de grens van deze scriptie. Het moet voor ons daarom volstaan om vast te stellen dat de beleefdheid door de maatschappij “voorgeschreven” wordt en dat de normen zeker niet universeel zijn. Bovendien veranderen ze vanuit diachroon perspectief (Wardhaugh 275; Hirschová 170). Eerst bespreek ik in dit hoofdstuk een verzoek als een taalhandeling (3.2). Dan komt het principe van beleefheid aan bod samen met het verschijnsel van indirectheid (3.3 en 3.4). Daarna bespreek ik de theorie van beleefdheidsstrategieën van Brown & Levinson (3.5) en uiteindelijk de verzoekstrategieën van Le Pair (3.6). Voordat ik echter aan deze onderwerpen kan beginnen, moet nog het coöperatie-principe van Grice uitgelegd worden. 3.1
Het coöperatie-principe en de conversationele maximes
Het coöperatie-principe (verder CP) 21 ligt volgens Grice (1975: 45-47) ten grondslag aan alle intermenselijke communicatie: de deelnemers doen er moeite voor om coöperatief te zijn. Het principe luidt als volgt: Maak je bijdrage aan het gesprek dusdanig dat het is afgestemd op hetgeen in het huidige stadium van het gesprek nodig is voor het beoogde doel of voor de richting van het gesprek. [in vertaling naar het Nederlands door H&K 42]
Er vallen binnen het CP vier algemene regels ofwel maximes 22 te onderscheiden die ervoor zorgen dat de coöperatie in conversatie succesvol is (zie tabel op de volgende pagina) 23 :
21 Als
de Nederlandse vertaling voor Cooperative Principle heb ik ook de term Samenwerkingsprincipe gevonden (bv. Pair 57). 22 N.B. Maximes gelden in alle situaties terwijl regels voor specifieke situaties geformuleerd worden (cf. H&K 43). 23 Ik heb de vertaling van de maximes van H&K (43-44) overgenomen.
28
Het maxime van kwantiteit 1. Maak je bijdrage zo informatief mogelijk, gezien het doel of de richting van het gesprek. 2. Zeg niet meer dan nodig is, gezien het doel of de richting van het gesprek. Het maxime van kwaliteit 1. Zeg niet iets waarvan je denkt dat het niet waar is. 2. Zeg niet iets waarvoor je geen evidentie hebt. Het maxime van wijze 1. Vermijd onduidelijkheden 2. Vermijd ambiguïteit. 3. Wees kort. 4. Wees ordelijk. Het maxime van relatie 1. Zorg dat je bijdrage relevant is. Tabel 3: De conversationele maximes van Grice
Wat er met deze maximes beoogd wordt, is een “maximaal effectieve informatieuitwisseling” (Grice 47). Anders geformuleerd zou men kunnen zeggen dat het principe bepaalt hoeveel informatie een uiting moet bevatten opdat die informatief genoeg is (cf. Wijst 2). Laten we nu nog eens terugkijken naar het voorbeeld met de verzoeken in 2.6. Het is opmerkelijk dat ze weliswaar ten volle informatief zijn. Bijvoorbeeld, de man produceert een taalhandeling (Geef mij een pilsje) waarvan de pragmatische betekenis (Ik verzoek je dat je mij een pilsje bezorgt) voor zijn vrouw of collega wel duidelijk is. Zulke uitingen worden echter niet of nauwelijks als beleefd gezien. Waar is dat aan toe te schrijven? De verklaring hiervoor is dat men zich in de communicatie vaak helemaal niet aan de conversationele maximes houdt. De vraag komt bij mij verder op of het tegengestelde sowieso niet ongewenst zou zijn bij het verzoeken in het algemeen? Het is namelijk het beleefdheidsprincipe dat naast het CP gehanteerd dient te worden (Grice 47; H&K 49). Kortom, de vrouw zou in geen geval coöpereren tenzij de man enigszins beleefder zijn verzoek verwoordt (cf. Leech 82). Op dit punt kunnen we dus overgaan tot de omschrijving van een verzoek als een taalhandeling en het beleefdheidsprincipe.
29
3.2
Verzoek als een illocutieve taalhandeling
De bedoeling van deze paragraaf is de kenmerken en de terminologie van een verzoek te beschrijven uit het perspectief van de taalhandelingstheorie 24 die oorspronkelijk door John Austin en John Searle in de jaren zestig werd ontwikkeld 25 . Ik zal me hier echter naast deze ook op andere werken baseren die op deze theorie berusten, voornamelijk dan op het werk van Rob Le Pair uit het jaar 1997, die de taalhandelingstheorie opnieuw verwerkt heeft met het oog specifiek op verzoeken. Laten we eerst kort samenvatten wat de illocutieve taalhandeling is en voor het overzicht alle vijf de hoofdtypen ervan voorstellen zoals Searle die onderscheidt. Vervolgens leggen we ons toe op die categorie waar een verzoek onder valt. De term (illocutieve) taalhandeling verwijst naar wat we “met de woorden doen of bereiken” als we iets zeggen. Volgens Searle (1976: 1) zijn er vijf hoofdtypen taalhandelingen te onderscheiden (cf. ook H&K 29-30; Hirschová 112) 26 : de assertieven, de expressieven, de directieven, de commissieven en de declaratieven. Om deze soorten handelingen allemaal te kunnen produceren, moeten we eerst woorden uitspreken, die een bepaalde inhoud hebben. Austin noemt deze twee gedeelten de locutie. Pas daarna volgt de illocutieve handeling zelf, dat wil zeggen dat we feitelijk iets met de woorden in de wereld veranderen (bv. we kunnen ons tot iets verbinden door middel van een belofte of een invloed op de stand van zaken uitoefenen aan de hand van een declaratief zoals Hierbij verklaar ik u tot man en vrouw) 27 . Austin en Searle gebruiken allebei nog de term perlocutieve handeling die het effect van de illocutieve handeling aanduidt (Austin 1965: bv. 98-105; Searle 1969: 23-25). De vijf typen taalhandelingen hebben telkens een bepaald kenmerk gemeenschappelijk. We zien zometeen op welke manier het type vastgesteld wordt. 3.2.1
De illocutieve strekking en de illocutieve kracht
Om elke taalhandeling te kunnen karakteriseren, gebruiken we twee termen, met name de illocutieve strekking en de illocutieve kracht. De illocutieve strekking van een taalhandeling beantwoordt de vraag wat de taalhandeling inhoudt, wat zijn essentie is. De volgende aspecten van communicatie spelen daar bijvoorbeeld een rol in: het beoogde doel van de spreker, de correspondentierichting tussen de woorden en de Eng. Speech Act Theory, Tsj. teorie řečových aktů
24
Zie ook het hoofdstuk “Taalhandelingen” in H&K 19-39 voor een overzicht. Voor een uitvoerige behandeling zie het hoofdstuk “Řečové akty” in Hirschová 95-138. 26 Zoals de naslagwerken aangeven, bestaan er meerdere classificaties van illocutieve taalhandelingen (H&K 28 en Hirschová 112). Hirschová stelt vast de die van Searle (1976) de invloedrijkste geweest is (113). Cf. ook wat ik zeg over de interpretatieve hypotheses in 1.2. 27 [eigen voorbeeld, ao] 25
30
wereld, de psychologische houding van de spreker tegenover de inhoud van de uiting, en de vraag in wiens belang deze uiting inhoudelijk is (de “kosten en baten dimensie”) 28 . Naast de illocutieve strekking zijn er voor een taalhandeling andere elementen van belang, zoals de intensiteit waarmee, en de manier waarop, die geuit wordt, en de machtsverhouding tussen de spreker en de hoorder. In geval van een verzoek is ook de mate van impositie van belang en ook de mate van de zogenaamde optionality voor de hoorder (zie 3.4.4 en 3.6). Deze elementen vormen samen met de illocutieve strekking de illocutieve kracht van een taalhandeling. De illocutieve kracht is de combinatie van de net genoemde elementen (Pair 28-29). 29 Welke taalhandeling is een verzoek dan? Gezien zijn illocutieve strekking en zijn illocutieve kracht behoort het tot de categorie van directieven. De directieve handelingen, zoals vragen, bevelen, uitdagen, uitnodigen, smeken, bepleiten, uitlokken, aanraden, commanderen, en verzoeken, hebben de volgende illocutieve strekking gemeenschappelijk: een poging van de spreker om het gedrag van de hoorder te beïnvloeden (Searle 1976; cf. H&K 30; Pair 26). Verder uitgewerkt spreekt men bij verzoeken over impositieve directieven omdat de inhoud altijd in het belang van de spreker is, en er moeite of inspanning van de hoorder vereist wordt. De impositieve directieven worden onderscheiden van de niet-impositieve directieven, waartoe bijvoorbeeld adviezen en uitnodigingen behoren en waarbij er voornamelijk het belang of voordeel van de hoorder beoogd wordt (Pair 24-25). Samenvattend wordt een verzoek dus gedefinieerd als: […] [een] taalhandeling waarmee de spreker poogt de hoorder de verplichting op zich te laten nemen tot het verrichten van een (toekomstige) handeling, die in het belang van de spreker is, en die een bepaalde mate van moeite of inspanning vergt van de hoorder. (Pair 39-40)
Kortom, de essentie van het verzoek wordt verwezenlijkt als men probeert om de hoorder de uitvoering van de handeling op zich te laten nemen (ibidem) 30 . 3.2.2
Verzoek vs. bevel
Hierbij wil ik nog de aandacht trekken op de gelijkenis tussen een verzoek en een bevel. Le Pair (40) wijst erop dat de illocutieve strekking hiervan wel identiek is. Het verschil tussen een verzoek en een bevel ligt in de algemene intensiteit van de illocutieve kracht. Hoe intensiever er aangedrongen wordt op de uitvoering van de handeling en hoe meer Dit komt nog verder bij het beleefdheidsprincipe aan bod (zie 3.3). De elementen worden dan ook als de indicatoren van de illocutieve kracht aangeduid (in de Engelstalige literatuur de IFIDs: illocutionary force indicating devices). 30 Voor de bespreking van geslaagdheidsvoorwaarden voor een verzoek als een taalhandeling zie verderop Pair 40-41. 28 29
31
autoriteit (cf. ook 2.2.1) de spreker wil laten zien, hoe meer een verzoek de vorm aanneemt van een bevel. De vraag of er überhaupt een precieze scheidingslijn kan getrokken worden blijft echter onbeantwoord. 3.2.3
Slotbeschouwingen
Op het begin van dit hoofdstuk heb ik mijn tentatieve hypothese aangegeven over wat een verzoek eigenlijk is. Ik heb vastgesteld dat het een soort taalhandeling zou zijn waar de beleefdheid een essentiële rol zou spelen. Uit deze paragraaf weten we nu dan wel welke essentie ten grondslag aan een verzoek ligt. Dit veld zal dan in de navolgende paragraaf verlaten mogen worden ten voordele van het beleefde taalgebruik dat ervoor zorgt dat de verzoeken zijn finale vorm krijgen. Om dit te illustreren gebruik ik een voorbeeld uit Pair (44): Hoewel de feitelijke inhoud van een bepaald verzoek bijvoorbeeld is Ik verzoek je je auto weg te zetten, de idiomatische uitdrukkingen die gebruikt zullen worden om werkelijk zo ’n verzoek te realiseren, zijn vaak indirecte handelingen, zoals Kun je je auto wegzetten?, Zou je je auto willen wegzetten? of Wil je je auto wegzetten?. Hier volsta ik te vermelden dat de indirectheid voor de beleefdheid in het algemeen zeer typerend is: ik kom op dit verschijnsel nog later terug (zie infra 3.4). 3.3
Het beleefdheidsprincipe
In deze paragraaf wil ik dieper ingaan op het beleefdheidsprincipe (BP). Ik zal me hierbij op Principles of Pragmatics (Leech 1983: 80-82) baseren. Het BP moet volgens Leech niet louter als een ander principe naast het CP gezien worden, maar als een noodzakelijk complement daarop. Beleefdheid speelt namelijk altijd een belangrijke rol wanneer het pragmatische gebruik van taal door sociale en psychologische motieven gedreven wordt (80). Hoewel pragmatiek zich met de oorsprong van deze motieven niet bezighoudt, dan wel eerder beschrijft hoe zo ‘n taalgebruik eruitziet en welke patronen zich daar al dan niet voordoen, kunnen we met het BP verklaren waarom mensen vaak indirect zijn als ze willen overbrengen wat ze bedoelen. Dat kan namelijk niet aan de hand van het CP op zich verantwoord worden (ibidem). Het BP kan in grote lijnen als volgt geformuleerd worden: Minimaliseer (de overige omstandigheden gelijk blijvend) de uitdrukking van onbeleefde geloven […] [en] maximaliseer (de overige omstandigheden gelijk blijvend) de uitdrukking van beleefde geloven [tegenover de andere]. (Leech 81)
32
Met “onbeleefde” en “beleefde” geloven bedoelt men zulke geloven die gunstig of ongunstig zijn voor de hoorder (H) of een derde partij (81). Wat nog in het algemeen voor beleefdheid typerend is, is dat de negatieve werking (de kosten) van een uiting op de H door de spreker (S) gereduceerd wordt, en de positieve werking op de H (het voordeel) daarentegen vergroot wordt. Wat de S betreft, is deze kosten-baten relatie altijd omgekeerd (cf. Wijst 2, Laskewitz 9). Vandaar dat Leech de submaximes in tweetallen postuleert (132). Ik vermeld die voor het overzicht hieronder in een tabel samen met de Tsjechische vertaling (in cursief) (zie Tabel 2). Het maxime van de tact (maxima taktu) Het maxime van de grootmoedigheid (maxima velkorysosti) Het maxime van de bekrachtiging (maxima souhlasu) Het maxime van de bescheidenheid (maxima skromnosti) Het maxime van de overeenkomst (maxima shody) Het maxime van de sympathie (maxima souladu)
Minimaliseer de kosten voor de ander (Maximaliseer het voordeel voor de ander) Minimaliseer het voordeel voor jezelf (Maximaliseer de kosten voor jezelf) Minimaliseer de misprijzing van de ander (Maximaliseer de lofprijzing van de ander) Minimaliseer de lofprijzing van jezelf (Maximaliseer de misprijzing van jezelf) Minimaliseer onenigheid tussen jezelf en de ander (maximaliseer de overeenstemming tussen jezelf en de ander) Minimaliseer de antipatie tussen jezelf en de ander (maximaliseer de sympathie tussen jezelf en de ander) Tabel 4: De beleefdheidsmaximes van Leech 31
Samenvattend kan dus gezegd worden kan het CP en het BP allebei een “algemene sociale functie” hebben, maar dat die van het BP hoger is. Dat wil zeggen dat terwijl het CP nagevolgd wordt om te bijdragen tot de effectieve informatieuitwisseling tussen de samenwerkende gesprekpartners en om het beoogde doel van de communicatie te bereiken, er daarenboven gebruik wordt gemaakt van het BP om het “sociaal equilibrium” en de goede relaties bij de communicatie te handhaven (Leech 82). Om deze reden noemt Leech het BP een “noodzakelijk complement” op het CP (zie supra). Švehlová (1994: 39) 32 geeft een gelijkaardige omschrijving, namelijk dat de beleefdheid een voorwaarde voor de verbale én non-verbale samenwerking is. Hierbij wil ik nog een opmerking toevoegen. Ik veronderstel dat het BP de conversationele maximes vaak tegenwerkt, zoals het bijvoorbeld het geval is in de volgende uiting: [A] Dus je wil geen pralines meer, zeker? − [B] Ja, geen probleem. Eet de rest gerust op. [A] treedt minstens twee maximes over, met name de maxime van kwantiteit en de maxime van wijze, omdat hij of zij meer zegt dan nodig is en noch 31 Ik
heb de Nederlandse en de Tsjechische vertaling van de maximes respectievelijk overgenomen van
(geraadpleegd op 5 juli 2010) en van Hirschová 157. De vertaling van de tekst van de maximes komt uit Berenst 232. 32 Bron: Švehlová, Milena. “Zdvořilost a řečová etiketa (Univerzálie řečové interakce)”. Filologické studie, jrg. 19 (1994), pp. 39-61. Praha: Pedagogická fakulta Univerzity Karlovy, 1994.
33
duidelijk noch kort is. Desondanks zou het onbeleefd zijn te zeggen Ik wil de rest van jouw pralines opeten. De vraag hoe de H toch wel tot de ware betekenis komt, licht ik in 3.6 toe. In weer andere gevallen kan de S echter het BP in overeenkomst met de conversationele maximes gebruiken, zoals bijvoorbeeld in het Nederlands door modale partikels te integreren, of met behulp van intonatie. 3.4
Beleefdheidsstrategieën volgens Brown & Levinson
Deze paragraaf gaat met het thema van beleefdheid door en laat ons kennis maken met de beleefdheidstheorie van Penelope Brown & Stephen C. Levinson (1987) (verder B&L) en de beleefdheidsstrategieën die zij voorstellen.
Er wordt pas speciale aandacht
gevestigd op de verzoekstrategieën in de daarop volgende paragraaf (3.6). De drie bouwstenen waarop de beleefdheidstheorie van B&L gebaseerd is, zijn de begrippen gezicht, gezichtsbedreigende handeling en gezichtsherstellende middelen. De beschrijving hiervan komt eerst aan de beurt (3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3), daarna volgt een kort overzicht van beleefdheidsstrategieën (3.4.4). 3.4.1
Gezicht
B&L (61-64) hebben de term gezicht (face) overgenomen van de sociaal-psycholoog Erving Goffman die veel geschreven heeft over de neiging die de mensen vertonen hun eigen gezicht, of imago, te behouden. Deze behoefte wordt ook in het Nederlands en het Tsjechisch weerspiegeld: niemand wil zijn gezicht verliezen. In de terminologische betekenis wordt het gezicht dus omgeschreven als een behoefte die de mensen hebben om in de interactie als volwaardige en bevoegde leden op te treden en als dusdanige door de anderen erkend te worden. Bovendien weet iedereen dat deze behoefte bij de andere dezelfde is en daarom probeert men ook het gezicht van zijn gesprekspartner te behouden en waardering en respect voor hem of haar uit te drukken, wat kennelijk bijdraagt tot vriendelijke relaties. 33 Als we dus tijdens een gesprek voelen dat ons gezicht bedreigd wordt, willen we het beschermen eveneens proberen wij het gezicht van onze gesprekspartner te beschermen. Hoe we dat doen, komt nog later aan bod. Ieder deelnemer van de communicatie heeft twee “soorten gezichten” (B&L 62): het negatieve gezicht en het positieve gezicht. Het negatieve gezicht betekent de wens om niet gehinderd te worden in de communicatie door de anderen en de wens om zijn autonomie en vrijheid te bewaren. Het positieve gezicht daarentegen vertaalt zich in de 33 cf. 3.3 en ook Goot, Marloes van der. C’est le ton qui fait la musique: Een experimenteel onderzoek naar de invloed van beleefdheid op de persuasiviteit van zakelijke communicatie. Masterscriptie. Universiteit Utrecht: 2008.
34
wens om gewaardeerd en erkend te worden door de anderen, alsmede als vriendelijke en vriendschappelijke persoon gezien te worden. 3.4.2
Gezichtsbedreigende handeling (FTA)
In de communicatie doen zich vaak situaties voor dat het gezicht van óf de S[preker] óf de H[oorder] bedreigd wordt, of dreigt te worden. Dit gebeurt door middel van een bepaalde taalhandeling. Zulke taalhandelingen worden dan gezichtsbedreigende handelingen genoemd (Eng. face-threatening acts, afgekort tot FTAs en als zodanig hier verder aangeduid). B&L (65-68) maken een classificatie van FTAs naargelang wiens gezicht ze bedreigen, dus of het Ss of het Hs gezicht is, en naargelang van welk gezicht er sprake is: het positive of het negatieve. Ter illustratie van een handeling die het positieve gezicht bedreigt, kunnen we denken aan de situatie wanneer de S zijn mening over iets formuleert en de H hem onomwonden tegenspreekt met Nee, dat klopt niet, want... (voorbeeld uit H&K 50). 3.4.3
Gezichtsherstellende middel
Als de H uit het net genoemde voorbeeld de S wil tegenspreken, dus een mogelijke FTA wil uitvoeren, kan hij dat wel doen én het gezicht van de S bewaren door te zeggen: Ja dat zou best kunnen, hoewel aan de andere kant... Zo ’n handeling noemen we dan een FTA met een gezichtsherstellend middel (Eng. redressive action). De S kan daarmee laten zien dat zeker geen FTA beoogd wordt en dat hij het gezicht van de H erkent (B&L 69-70). 3.4.4
Overzicht beleefdheidsstrategieën en drie sociologische variabelen
Zoals ik heb aangeduid, kan men wel een FTA doen en tegerlijkertijd laten zien dat hij het gezicht van de ander respecteert. Hieronder volgt een samenvatting van de mogelijke strategieën voor het uitvoeren van FTAs. De basisstrategieën zijn dus (B&L 69-70 [eigen voorbeelden, ao]): a) on record zonder gezichtsherstellende middelen: zog. bald on record, de intentie wordt duidelijk uitgesproken, bv. Ik ben het niet eens met je. b) on record met gezichtsherstellende middellen: de intentie wordt ook uitgesproken maar de S laat zien dat rekening gehouden wordt met de mogelijke schade aan het gezicht van de H, dus de FTA wordt afgezwakt en
35
gemodifieerd. De modificatie hangt af van het soort gezicht dat bedreigd wordt: er is dus sprake van positieve en negatieve beleefdheid. c) off record: indirect. De spreker vermijdt een duidelijke uiting te doen. De betekenis van de uiting is vaak onduidelijk, omdat deze bijvoorbeeld slechts uit zinspelingen bestaat. Een voorbeeld hiervan is wanneer de hoorder reageert op de vraag naar zijn mening over een bepaald stuk muziek met Ik heb niet zo ’n verstand van muziek, hoor. De betekenis kan zijn dat de hoorder het eigenlijk verschrikkelijk vindt maar om een of andere reden zijn mening niet openlijk wil aangeven. d) FTA niet doen: de S onthoudt zich helemaal van de FTA omdat hij of zij die te “zwaar” acht (zie infra).
groter <–-----------------------------------------------------------> kleiner
de mate waarin het gezicht bedreigd wordt (schatting van de risico)
B&L hebben deze beleefdheidsstrategieën in de volgende tabel geplaatst:
on record ½ FTA doen ½
zonder gezichtsherstellende middelen (bald) met gezichtsherstellende ½ middelen
positieve beleefdheid negatieve beleefdheid
off record
FTA niet doen
Tabel 5: Overzicht beleefdheidsstrategieën volgens Brown & Levinson 1987: 60, 69
De keuze van een bepaalde strategie hangt af van drie contextfactoren (sociologische variabelen) die het zogenaamde relatieve gewicht (W) van een FTA bepalen. Twee van hen zijn ons al bekend uit 2.2.1, met name de mate van solidariteit (oftewel de sociale afstand [D]) tussen de S[preker] en de H[oorder] en de mate van status (P van power) van de H (oftewel de machtsverhouding tussen de S en de H). De derde factor van 36
betekenis is de mate van impositie (R van rank of imposition). Dit wil zeggen hoe belastend, of “zwaar”, de taalhandeling voor de H is 34 . De mate van impositie wordt niet alleen intra-cultureel bepaald maar ook situationeel. Mijn voorbeeld daarvoor bedenk ik naar analogie van dat van B&L (79): het maakt wel uit of u iemand om tien centen vraagt vóór een tramkaartautomaat óf zonder aanwijsbare reden ergens in het midden van de straat. De mate van impositie van dezelfde taalhandeling is in de laatste situatie natuurlijk hoger. Het verzoek zal dus “voorzichtiger” gerealiseerd worden en waarschijnlijk ook door veel motivering begeleid (cf. 5.2). B&L (74-76) gebruiken de volgende formula om het relatieve gewicht van een taalhandeling te berekenen: WX = D(S,H) + P(S,H) + RX
Le Pair (64) vat samen wat de formule wil zeggen: […] de mate van gezichtsbedreiging van een taalhandeling (x) is groter naarmate de sociale afstand (D) tussen spreker en hoorder groter is, en naarmate de hoorder meer macht of autoriteit (P) heeft dan de spreker, en de mate van impositie (R) van de betreffende taalhandeling hoger is.
Dit wil dus zeggen dat het relatieve gewicht bepaald wordt door het samenspel van drie factoren, met name de mate van solidariteit, de status en de mate van gezichtsbedreiging. 3.5
Indirectheid in de pragmatiek
Zoals ik al eerder heb aangegeven, speelt indirectheid in het beleefde taalgebruik een belangrijke rol en komt dus veelvuldig voor. Daarom wijd ik deze paragraaf eraan wat de term indirectheid uit het standpunt van pragmatiek betekent. Als iemand indirect spreekt, betekent dat dat hij indirecte taalhandelingen produceert. Om te kunnen verklaren waar de indirecte taalhandeling op neerkomt, moet eerst de term performatief uitgelegd worden. Een performatief is de term afkomstig uit Austin (1979, herdruk 2000: 240-241). De term verwijst naar die werkwoorden die te kennen geven welke taalhandeling de spreker volbrengt (Eng. to perform) als hij iets zegt. Laten we ter illustratie de zin Ik beloof je dat ik morgen kom als voorbeeld nemen. Daarin en daardoor realiseert de spreker de handeling van het beloven (H&K 20). Verder moet met beseffen dat de Deze term mag dus ook niet verward worden met de begrippen impositieve/niet-impositieve directief (zie het subhoofdstuk “Verzoek als een taalhandeling”, 3.2)
34
37
illocutieve strekking van een bepaalde taalhandeling (mede) afgeleid kan worden van de zinsvorm zelf. Volgens Le Pair is dat zelfs een voorwaarde om het bestaan van indirecte taalhandelingen űberhaupt te erkennen. Hij legt zijn mening uit als volgt: “[…] expliciet performatieve taaluitingen als ‘ik verzoek je de auto weg te zetten’ [hebben] de illocutieve strekking van een verzoek […] dankzij het expliciet performatieve werkwoord ‘verzoeken’” (Pair 43 [cursief van mij, ao]). Evenzo heeft de zin Ik beloof je dat ik morgen kom de illocutieve strekking van een belofte dankzij het expliciet performatieve werkwoord beloven. Als een handeling, dan wel een directe handeling, echter geen expliciete performatief bevat, heeft die de illocutieve strekking volgens zijn zinstype. Bijvoorbeeld, een zin in de gebiedende wijs heeft de illocutieve strekking van een verzoek of gebod en de mededelende zin die van een bewering (Pair 44). Levinson (1983: 244) noemt deze typen zinnen implicite performatieven. Zodanig impliciteert een gebiedende zin de illocutieve strekking van de expliciete performatief Ik verzoek je of ik gebied je (ibidem). Wanneer spreekt men dan over een indirecte taalhandeling? Dit is het geval wanneer de illocutieve strekking van een taaluiting verschilt van de illocutieve strekking die met zijn zinsvorm direct verbonden is (Pair 44). Vandaar dat we bijvoorbeeld de uiting uit 3.2.3 Kun je je auto wegzetten? als een indirecte taalhandeling kunnen bestempelen omdat de feitelijke illocutieve strekking die van een verzoek is − en niet van een vraag om informatie. In praktijk verwacht men űberhaupt van zijn buurman, die zijn auto verkeerd geparkeerd heeft, níet dat hij antwoordt: Ja, ik heb mijn rijsbewijs, dus ik denk van wel. 3.6
Verzoekstrategieën
In de voorgaande paragrafen heb ik eerst besproken wat een verzoek is uit het perspectief van de taalhandelingstheorie en hoe het beleefdheidsprincipe fungeert in verhouding
met
het
coöperatie-principe.
Daarna
ik
kort
geschetst
welke
beleefdheidsstrategieën sprekers ter beschikking heeft als ze een taalhandeling willen doen die het gezicht van de ander bedreigt en tegelijk willen laten zien dat ze hem toch respecteren en geen schade beogen. Ten slotte heb ik ook het begrip van indirectheid aangestipt. Hiermee heb ik een basis gelegd die me toelaat me op de strategieën toe te leggen die met verzoeken verbonden zijn. Hoe kan men theoretisch een verzoek doen? Het antwoord vindt men in de categorisatie van Le Pair (1997: 79). Le Pair gaat enerzijds uit 38
van de beleefdheidsstrategieën van B&L. Anderzijds baseert hij zich op de indirectness scale en de optionality scale van Leech (1983: 123-124). Daar ga ik dus eerst op in. Daarna volgt de indeling van de zogenaamde zeven verzoekstrategieën. De indirectness scale bepaalt welke afstand de S moet afleggen tussen zijn taalhandeling en zijn illocutieve doel. Als dit pad kort is, moet de H niet veel inferenties maken om te begrijpen wat de S eigenlijk met zijn taaluiting bedoelt, in ons geval dat de S hem om iets verzoekt. Zo voert de S een relatief directe taalhandeling uit. Als de S echter een langer pad volgt naar zijn illocutieve doel, dus andersom als de H een langer pad volgt tot de interpretatie van de ware betekenis, wil dat zeggen dat de S eerder indirecte taalhandelingen gebruikt. Wat een indirecte taalhandeling eigenlijk betekent, heb ik al in 3.4 toegelicht. Op de optionality scale ordent men de directieve handelingen ernaar hoe mogelijk het voor de H lijkt om zich uit de uitvoering vrij te maken. Als voorbeeld van beide scales contrasteer ik de volgende schriftelijke verzoeken. [A] We vragen u het bedrag van … EUR vóór 24/01/2010 te betalen. [B] Kan je bijgaand formulier verder invullen en naar ons terugsturen? Bij [A] moet de ontvanger geen inferenties maken: het illocutieve doel komt meteen tevoorschijn. De mate van optionality is bovendien laag: óf de ontvanger voert de gevraagde handeling uit óf hij is “ongehoorzaam”. Zin [B] is daarentegen indirect omdat er naar de mogelijkheid wordt gevraagd. Dat betekent dat men wil achterhalen of er aan de pre-conditie voor het uitvoeren van de handeling voldaan is. De ontvanger moet zelf tot de ware interpretatie van de handeling komen. Wat de mate van optionality bij [B] betreft, is die ook laag omdat de ontvanger zich de juiste inferentie vormt volgens het coöperatie-principe (Pair 70). Hieraan wil ik nog een opmerking toevoegen: in tegenstelling tot [B] wordt bij [A] geen tact- of grootmoedigheid-maxime gehanteerd. Het gebrek aan beleefdheid is bij dit voorbeeld echter verantwoord omdat het uit een specifieke verzoekbrief gehaald is. De beschrijving van het relatieve gewicht van de inhoud van zo ‘n brief komt in het vijfde hoofdstuk aan bod. De zeven verzoekstrategieën zijn dus als volgt geordend (Pair 71, 81). Ten eerste gaan ze van 1 tot 7 volgens de mate van indirectheid. Bij 1 geeft de spreker onomwonden te kennen dat hij iets verzoekt: de illocutieve strekking wordt direct “verwoord” (ibidem). Strategie 7 is het meest indirect: de hoorder krijgt zelfs de mogelijkheid om de uiting 39
niet als een verzoek te interpreteren. Vandaar dat de mate van optionality van 1 tot 7 stijgt. Wat verder zal opvallen, is dat de mate van impositie (uitgelegd in 3.5.4) daalt. Ten tweede gaat het bij de indeling van verzoekstrategieën om de manier waarop de beleefdheid tegenover de hoorder uitgedrukt wordt. De totstandkoming van de uiting gebeurt over het algemeen in het teken van het beleefdheidsprincipe, meerbepaald aan de hand van het tact maxime. De decodering van de bedoeling daarvan gebeurt daarentegen volgens het coöperatie-principe (Pair 70-71; zie ook bespreking van het BP in 3.3). Op de volgende pagina kunt u het overzicht zien. Ik zal naast de oorspronkelijke voorbeelden van de auteur ook voorbeelden uit mijn eigen corpus verzoekbrieven geven. De twee soorten voorbeelden worden respectievelijk gelabeld als RLP en AO.
40
STRATEGIE
VOORBEELD RLP
VOORBEELD AO
1. imperatief
Verzet die auto.
Gelieve deze factuur binnen 30 dagen na ontvangst te vereffenen met onderstaand overschrijvingsformulier.
2. performatief werkwoord
Ik vraag je die auto te verzetten.
Voor een correcte afhandeling van uw dossier verzoeken wij u het uitgeprinte geneeskundig getuigschrift, volledig ingevuld, terug te zenden.
ILLOCUTIEVE KRACHT VIA:
}
direct vervullen van
essentiële conditie
3. statement van verplichting
Je moet die auto verzetten.
Ingeval u […] deze hoedanigheid […] had stopgezet, dient u als bewijs een attest van stopzetting […] in te dienen.
stellend refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
4. statement van wil, wens of noodzaak
Je moet die auto verzetten.
Uw reactie zien wij graag tegemoet.
refereren aan S(preker)conditie: S’s wil
5. suggestie
Waarom verzet je die auto niet?
Mag ik er dan ook op aandringen dat je het verschuldigde bedrag betaalt en dit voor 25 maart 2010.
refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
De betaling schrijf je over op rekeningnummer van […] met als mededeling […].
vragend refereren aan condities van:
hoorder
6. refereren aan precondities:
a) non-obviousness
Verzet je die auto?
handeling
b) bereidheid
Wil je die auto verzetten?
Indien […], wilt u ons dan mededelen wanneer wij deze tegemoet kunnen zien.
c) mogelijkheid
Kun je die auto verzetten?
Kunt u mij laten weten wanneer u dit [boek] terugbezorgt?
hoorder
Ik kan er niet bij met de tuinslang ...
Volgens onze informatie staan de volgende bedragen nog open voor betaling.
noodzakelijke aanwijzingen uit de specifieke situationele context
7. hint
Tabel 6: Verzoekstrategieën in oplopende mate van indirectheid (Pair 79, eigen voorbeelden, ao)
41
Wat ten slotte valt toe te voegen, is dat er nog de zogenaamde mitigerende markeringen bestaan die de impositieve kracht van een verzoek binnen elke categorie verder kunnen verzachten (mitigeren). Deze markeringen komen óf buiten het verzoek zelf (externe markeringen) óf binnen (interne markeringen). Ze kunnen zowel lexicaal als sytactisch van aard zijn (Pair 1997: 68). Ter illustratie neem ik nu het volgende fragment uit een verzoekbrief 35 : [1] Uit onze administratie blijkt dat wij naar aanleiding van ons schrijven d. d. [datum] de omzetgegevens ten behoeve van de naverrekening de afgelopen jaren mogelijk niet hebben ontvangen. [2] Met betrekking tot bovengenoemde verzekering verzoeken wij u derhalve ons in het bezit te stellen van de omzetgegevens van verzekerde(n).
Zin [1] geeft een reden of een rechtvaardiging aan waarom eigenlijk het verzoek gedaan wordt. Het verzoek zelf wordt pas in zin [2] verwoord. Houtkoop & Koole (2008: 77) duiden dit fenomeen aan als de motivering van een verzoek. Ze hebben vooral de conversatie analyse behandeld maar hun gegevens kunnen ook voor mijn casus als een illustratie dienen. Ze constateren namelijk dat als een verzoek “zwaarder” is, dat wil zeggen de mate van impositie hoger is, de motivering voor het verzoek komt. Als de mate van impositie daarentegen laag is, bijvoorbeeld bij een telefoongesprek met een vriend, waarbij de spreker vraagt om over vijf minuten even terug te bellen, dan komt de motivering − “Ik zit op de tram.” − vaak pas voor als het verzoek uitgesproken is. Aan de hand van voorbeelden laten Houtkoop & Koole zien dat de motivering een factor lijkt te zijn die tot de effectiviteit van een verzoek grotendeels bijdraagt. De andere externe markeringen zijn bijvoorbeeld een voorlopig verzoek die het feitelijke verzoek signaleert (“Mochen wij u vriendelijk verzoeken...?” 36 ) of het beloven van een beloning of compensatie. Onder de interne markeringen zijn bijvoorbeeld: een beleefdheidsmarkeerder alsjeblieft/alstublieft (in het Tsjechisch prosím, letterlijk “Ik smeek”), een downtoner zoals misschien of eventueel waarmee de S laat zien dat de H het verzoek niet hoeft op te volgen of een understater die het verzoek niet zo belastend doet overkomen (eventjes, een beetje). De syntactische markeringen die binnen de kern van een verzoek voorkomen, zijn het vaakst conditionalis en modale werkwoorden (Pair 1997: 68-69). Met het bovenstaande overzicht van de zeven verzoekstrategieën kan ik het theoretische gedeelte van de scriptie afsluiten. In de navolgende hoofsdstukken zal ik aan het praktische gedeelte beginnen en mij op de besproken theorie baseren. 35
Verzoekbrief met de code [nl16-vi] uit het corpus (voor uitleg zie 4.1.2). [bnl4-b] (ib.)
36
42
4 ZAKELIJKE VERZOEKBRIEVEN IN DE PRAKTIJK: DE SOCIALE DEIXIS Laten we herhalen wat het opzet van het onderhavige onderzoek is (cf. 1.2, 1.3): ik wil hier een beschrijving geven van het gebruik van de sociale deixis en de verzoekstrategieën in de zakelijke verzoekbrieven uit het cross-linguïstisch en crosscultureel perspectief. Te dien einde wil ik in dit hoofdstuk eerst precies beschrijven welke brieven het corpus bevat. Daarna leg ik me toe op het een onderwerp van deze scriptie, de sociale deixis. De bedoeling is na te gaan hoe de sociale deixis in de Nederlands- en Tsjechischtalige brieven eruitziet. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten? Mijn werkwijze was de volgende: eerst probeerde ik erachter te komen welke normen, aanbevelingen en adviezen er voor het schrijven van zakelijke verzoekbrieven worden gegeven. Daarna heb ik ze met het resultaat van de corpusanalyse vergeleken. Op die wijze heb ik ten slotte de volgende vragen kunnen beantwoorden: Tot welke mate worden de normen en aanbevelingen uit de handboeken nagevolgd? Hoe kunnen het resultaat van de corpusanalyse en mogelijke afwijkingen van de normen en aanbevelingen verklaard worden aan de hand van de voorgaande pragmatische theorieën? Voor het literatuuronderzoek naar de normen, aanbevelingen en adviezen heb ik informatie gezocht in een aantal willekeurig gekozen Nederlands- en Tsjechischtalige handboeken zakelijke correspondentie. Dit hoofdstuk zal ik dus aanvangen met de beschrijving van het corpus (4.1). Ik zal terzelfder tijd een verantwoording geven voor de manier waarop ik de brieven in het corpus heb geordend. Daarna, in 4.2, beschrijf ik de sociale relatie tussen de schrijver en de ontvanger en ook de communicatieve situatie waarin de correspondentie plaatsvindt. Alle gebruikte begrippen heb ik in de voorgaande hoofdstukken toegelicht. De sleutelbegrippen schrijver van de brief en ontvanger van de brief zal ik verder als
43
S en O aanduiden. Ik neem aan dat de analogie met de S[preker] en de H[oorder] voor zich spreekt. In de derde paragraaf (4.3) besteed ik aandacht aan de pronominale keuze tussen T en V. Hierna (4.4) bespreek ik de aanhef en de slotformule omdat daar de sociale deixis zich het meest manifesteert. Ik zal telkens mijn verwachtingen formuleren ten opzichte van de analyse die daarna meteen vervolgt. 4.1
Corpus
Wat betreft de keuze van de zakelijke verzoekbrieven binnen het corpus, heb ik vanaf het begin gestreefd naar zo veel homogeniteit mogelijk. Ik heb als voorwaarde gesteld dat er zowel de sociale deixis als de verzoekstrategieën te onderzoeken moeten zijn evenals dat er beleefd taalgebruik moet voorkomen. Toch vallen er uiteindelijk tussen de verzamelde brieven (of e-mails) twee soorten te onderscheiden. Het distinctieve kenmerk
daarvan
is
hetgeen
wat
er
verzocht
word:
dus
er
zijn
(1)
betalingsherinneringen en (2) brieven, waarin niet om geld verzocht wordt maar wel om enkele gegevens in te zenden, een document in te vullen en terug te sturen, of een uitgeleend boek naar de bibliotheek terug te bezorgen. In de volgende alinea’s geef ik een algemene omschrijving van deze twee soorten brieven waardoor de lezer zich een beeld van de betreffende zaak kan vormen en kan kennis maken met de terminologie. Ondanks deze verdeling zal ik verder geen rekening houden met hetgeen wat in de brieven verzocht wordt alsmede of het om een brief of een e-mail gaat. Ik besef niettenmin toch wel dat dit in sommige gevallen wel een invloed zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld op de inhoudsformulering. 4.1.1
Betalingsherinneringen en verzoeken om informatie
Een betalingsherinnering is een brief gestuurd door een schuldeiser (of een crediteur), dat wil zeggen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon (bv. een bedrijf of een staatsinstelling) die van een klant een bedrag te vorderen heeft. Dit wil zeggen dat de klant een betaling binnen een vastgesteld termijn had moeten uitvoeren, wat niet gebeurd is. De klant is dan een betaling schuldig en wordt dan ook een schuldenaar, of een debiteur, genoemd. Door middel van een brief wordt hij of zij herinnerd aan zijn betalingsverplichting tegenover de schuldeiser (cf. Feenstra; Janssen 296-298; Hoffmannová & Kraus 2005: 64; Štiková 2001: 109; Beeldrijk). De schuldeiser stuurt één tot drie betalingsherinneringen waarin de schuldenaar de kans krijgt om zijn schuld te vereffenen voordat de schuldeiser juridische stappen onderneemt. De
44
betalingsherinneringen in mijn corpus zijn dus nog geen juridische teksten van de rechtbank maar nog steeds puur zakelijke brieven. Een prototype van een betalingsherinnering is een brief gestuurd door de boekhoudafdeling van een bedrijf naar zijn klant wiens factuur nog openstaat. Hierbij wil ik echter nog een opmerking maken: de herinneringsbrieven uit de bibliotheek beschouw ik hier ook als betalingsherinneringen. De reden daarvoor is dat het boek in het bezit van de bibliotheek is en als men het uitgeleende boek niet naar de bibliotheek binnen het vastgestelde termijn terugbezorgt, dan wordt men ook een debiteur. Het gemeenschappelijke kenmerk is dus dat de schrijver recht heeft op het bedrag (of boek) doordat er tussen de schrijver en de klant een soort contractverhouding bestaat en de klant zijn of haar contractuele verplichtingen geschonden heeft. Naar de brieven die geen betalingsherinneringen zijn, zal ik voor de vereenvoudiging verwijzen met de term verzoeken om informatie. Bij deze brieven (of e-mails) gaat het altijd om het verzoeken van zulke data die de schrijver dringend nodig heeft uit de aard van de situatie. Bijvoorbeeld wordt de verzekerde verzocht enkele nummers of formuliers bij de verzekeraar in te leveren in verband met zijn verzekering. Zoals ik al hierboven heb aangegeven, zal ik er bij de analyse geen rekening mee houden of het om een betalingsherinnering gaat of een verzoek om informatie. Dit komt omwille van het feit dat de schrijver hetgeen wat hij of zij verzoekt dringend nodig heeft. Vandaar dat het verzoek zeer beleefd dan wel duidelijk en beslist verwoord dient te worden (zie verder 4.2 en 5.1). 4.1.2
Ordening van het corpusmateriaal en wijze van het verzamelen
Wie zijn de schrijvers van de verzamelde brieven? Deze zijn verschillende rechtspersonen uit Nederland, Vlaanderen en Tsjechië. De afkomst was doorslaggevend voor de ordening van de brieven in de bijlage. Ik heb de brieven ter beschikking kunnen krijgen met behulp van zowel medewerkers van de bepaalde bedrijven als de individuele klanten die de brieven zelf hebben ontvangen. Alle brieven heb ik geanonimiseerd en voorzien van codes. Voor een overzicht heb ik het aantal exemplaren binnen elke van de Nederlandse, Vlaamse en Tsjechische groepen in de volgende tabel gezet. Voor de volledigheid heb ik in de code van de brief ook die informatie vermeld of het om een betalingsherinnering [b] gaat, of om een verzoek om informatie [vi].
45
Afkomst [code]
Tsjechië [cs]
Vlaanderen [bnl]
Nederland [nl] Totaal aantal
Totaal aantal
Soort [afkorting]
Aantal
Aantal
Aantal
Betalingsherinnering [b]
Totaal aantal
8
9
20
Verzoeken om informatie [vi]
8
16
14
5
20
0
Tabel 7: Aantal zakelijke verzoekbrieven afkomstig uit Nederland, Vlaanderen en Tsjechië
4.2
Sociale relatie en situatie in de context van verzoekbrieven
De individuele onderdelen van de brief en natuurlijk de algemene stijl ook geven allemaal weer wat de sociale relatie tussen de S en de O is en in welke communicatieve situatie de briefwisseling zich voordoet. De aanhef, de slotformule met de ondertekening, de pronominale keuze voor het aanspreken van de O en de formulering van de inhoud zelf qua beleefdheid zijn allemaal met andere woorden manifestaties van de sociale deixis. Uit optiek van iemand die de brief zelf wil schrijven is een ander feit echter eerder van relevantie: de keuze van het taalgebruik in de brief hangt volledig af van de sociale relatie en situatie. Uit 2.2 hebben we geleerd dat deze “dimensie in het sociale leven van de mens” bepaald wordt aan de hand van de termen status en solidariteit. In deze paragraaf omschrijf ik deze twee in verband met een verzoekbrief. Dat zal ons leiden tot de bepaling van de sociale relatie en situatie. De S en de O zijn twee onbekenden. Daarom is de sociale relatie typerend door lage solidariteit. Toch lijkt de context van de verzoekbrieven enigszins ingewikkelder te zijn doordat de theorie bij de solidariteit ook over de “gelijkwaardigheid op de horizontale lijn” spreekt: dat is bij de betalingsherinneringen en verzoeken om informatie inderdaad het geval. Er bestaat namelijk een soort contractverhouding tussen de S en 46
de O waarin ze allebei een
gelijkwaardige rol spelen: ik ga ervanuit dat allebei
geïntereseerd zijn in het onderhouden van goede zakelijke relaties. Er is dus wel een solidariteit in de zin van het bestaan van “gemeenschappelijke interesse”. De Vaanspreekvorm en het taalgebruik in de briefonderdelen die direct met de sociale deixis verbonden zijn, met name de aanhef en de slotformule, blijken echter eerder van de groote van de sociale afstand afhankelijk te zijn (zie infra). Anders geformuleerd wordt hiermee bevestigd dat de communicatiedeelnemers eerst over de solidariteit moeten “afspreken” en dat er dus vooral de mate van bekendheid de rol speelt. Doordat deze laag is, kenschets ik de solidariteit toch wel als laag [-solidariteit]. De vraag of er een statusverschil tussen de S en de O bestaat is eenduidig te beantwoorden: noch de S noch de O staat boven de ander in de maatschappelijke hiërarchie. De machtsverhouding duid ik dus als [+-status] aan. Dit wordt in het gebruik van vocatieven en aanspreekvormen weergespiegeld. Een vraag mag echter in dit verband opduiken, met name waarom de verzoeken soms heel direct verwoordt zijn? Waarom demonstreert de S veel autoriteit? Dit is inderdaad het geval maar de toelichting moeten we volgens mij in de nadere context zoeken. De manier van verzoeken doen is namelijk van geen objectieve statusverschil afhankelijk. Dit bespreek ik echter pas in het volgende hoofdstuk (zie 5.1). Samengevat, de S en de O hebben de sociale relatie van twee onbekenden, er is een lage solidariteit tussen hen en ook geen objectieve statusverschil in de maatschappelijke hiërarchie. Naar Hirschová (2006b: 180) kunnen we deze communicatieve situatie karakteriseren als interpersoneel, publiek en institutioneel: het gaat om een niet-privé, dan wel zakelijke communicatie tussen twee individuele communicatiedeelnemers waarvan de S de vertegenwoordiger van een bepaalde onderneming is. Er is bovendien een spatiale én temporele afstand. De situatie vergt een hoge mate van formaliteit en men zou hier dus geen voornamen en geen T-aanspreekvormen mogen hanteren (ibidem). Dat blijkt ook uit de sociale relatie. De S houdt zich bovendien aan een relatief gestandardiseerd gedrag: vaak heeft de brief ook een gestandardiseerde vorm (Janssen et al. 1996: 246; Štiková 2001: 109). De S is gerechtigd om een verzoek te doen en baseert zich hierbij op de handelvoorwaarden waarmee de O eens is geweest toen hij een bepaald product of dienst heeft aangeschaft. Ook qua vorm en inhoud van de brief zien men een hoge mate van voorspelbaarheid. Soms wordt de communicatieve situatie zelf professioneel getrained (Hirschová 2006b: 171).
47
4.3
De pronominale keuze tussen T en V 4.3.1
De pronominale keuze tussen T en V volgens handboeken
Uitgegaan van de omschrijving van de sociale relatie tussen de S en d O en de context van de communicatieve situatie kunnen we concluderen dat het gebruik van Vaanspreekvormen voor zich spreekt. In de Tsjechische bronnen wordt dit wel bevestigd (Hoffmannová & Kraus 2005: 18). Štiková (2001) vermeldt de kwestie zelfs helemaal niet: dit zou kunnen impliceren dat deze, omwille van de aard van de communicatieve situatie (zie supra), buiten twijfel staat. Wat wel een twistappel is geworden is of de pronomina vy en váš (de bezittelijke vorm) al dan niet met een hoofdletter (Vy, Váš) geschreven moeten worden. In de zakelijke correspondentie zijn de hoofdletters wel aan te bevelen omdat ze in het Tsjechisch nog steeds als markers van hoogachting en beleefdheid dienen (Hoffmannová & Kraus 2005: 17; Ústav pro jazyk český 2008a). Daarom verwacht ik dat ze in alle brieven zullen voorkomen. Evenals voor het Nederlands benadrukken de auteurs dat het belangrijk is om de respectvolle u te gebruiken (Baalen 2003: 14, Janssen 253, Caluwé 2009: 41, 109). In tegenstelling tot de Tsjechische auteurs noemen ze hoofdletters voor de pronomina u en uw een “verouderde praktijk” (Caluwé 2009: 109). Voor beide talen geven de auteurs bovendien al dan niet expliciet aan dat de aanspreekvorm in de brief degene weergeeft die de mensen onder elkaar in persoonlijke contact gebruiken (Bakx & Vries 1997: 138, Baalen 2003: 11, Hoffmannová & Kraus 2005: 18). Wat echter in het Nederlands opvalt, is dat men in een e-mailverkeer sneller kan overgaan tot de T-aanspreekvorm (Caluwé 2009: 42, 108). Ik ga echter ervanuit dat in ons geval de uitgangspunt V is omdat de S en de O elkaar persoonlijk niet kennen en daarenboven is er nog bij aanmaningen tot betaling sprake van een “minder goede zakelijke band” (cf. ibidem). Wat de oveschakeling naar de T-vormen in het Nederlands betreft, moet men er niettenmin rekening mee houden dat niet iedereen dit op prijs stelt (ibidem). Een uitzondering daarop zou volgens de auteurs kunnen zijn als de O een jongere is (109). Mijn verklaring ervoor is dat men meer solidair tegenover de jongeren wil overkomen, althans zo blijkt uit Vermaes’ enquête (zie 2.4.1). Aan de andere kant, als we met het resultaat van Zalk&Jansen rekening houden, zou dit juist bij de jonge O kunnen tegenwerken, gelet op zijn waardering.
48
4.3.2
Corpusanalyse van de aanspreekvormen
Wat de Tsjechische brieven betreft, is er gebleken dat overeenkomstig mijn verwachting de gebruikte aanspreekvorm in alle brieven V is. De objectsvormen van de pronomina (bijvoorbeeld in de uitdrukking Žádáme Vás [in het Nederlands “Wij-verzoeken u”]) en de bezittelijke vormen (Váš) worden altijd met een hoofdletter geschreven. In één brief ([cs5]) komt het persoonlijke pronomen echter zelf niet voor. De verklaring hiervoor is dat het Tsjechisch een taal met een hoge mate van flexie is. Dat betekent dat de persoonsvorm niet letterlijk uitgedrukt hoeft te worden. Zoals we in 2.4.2 gezien hebben, gedraagt de V-vorm zich grammaticaal meestal als het meervoud. Vandaar dat het mogelijk is de aanspreekvorm uit het grammaticaal gedrag van werkwoorden af te leiden zonder dat er enige vy of váš daadwerkelijk in staat. In de Nederlandstalige brieven uit mijn corpus is de heersende aanspreekvorm ook V maar toch komt daar ook af en toe T voor. Meer specifiek is dat in brieven [nl6-b], [nl7b], [nl8-b], [bnl2-b] en [bnl13-vi]. Laten we nu deze in detail bekijken om erachter te komen wat de mogelijke verklaring voor de afwijking is. Het verzoek in [nl6-b] is het volgende: Daarom zou ik je vriendelijk willen vragen om te proberen contact met de klant te hebben over de betalingsachterstand.
Daaruit, en uit de gehele context ook, kan ik concluderen dat het hierbij gaat óf om een interne correspondentie binnen één bedrijf óf om correspondentie tussen twee ondernemingen. T kan dus ernaar verwijzen dat de persoon die het verzoek uitvoert, een collega aanspreekt met wie hij vertrouwd is. De sociale relatie kan dus als [+status] [+solidariteit] gekenschetst worden. In 2.4.1 hebben we gezien dat één van de factoren middels welke het gebruik van V stijgt, is “onbekendheid”. Deze is hier niet aanwezig en daarom is T voor gebruik vatbaar. Mochten de S en de O van jonge leeftijd zijn, zou dit nog een andere verklaring voor het gebruik van T kunnen zijn. Bij [nl7-b] en [nl8-b] hebben we niet zo veel context ter beschikking maar aangezien de brieven uit dezelfde onderneming afkomstig zijn, valt te raden dat de sociale relatie gelijk met de vorige zou zijn. Mocht de O echter de klant zijn, zou de mogelijke verklaring voor T kunnen zijn dat de S en de O al in frequente contact zijn geweest. Het gaat bovendien om een e-mailverkeer waarin bij vaker contact volgens de handboeken T aangevangen lijkt te worden (cf. 4.3.1).
49
Een ander soort sociale relatie en situatie doet zich in de Vlaamse brieven [bnl2-b] en [bnl13-vi] voor. De S van de eerste is departmentshoofd van een hogeschool, de O is student. De S van de tweede brief is projectleider van een instelling die beurs voor studenten verstrekt, de O is weer student. Vandaar dat de sociale relatie is [-status][solidariteit] (de O staat lager op de verticale lijn en is niet vertrouwd). Ik ga verder ervanuit dat in beide gevallen de S en de O elkaar onbekend zijn en dat de O van jonge leeftijd is. T in dit geval toont dus aan dat het aspect [-status] samen met de jonge leeftijd van de O de pronominale keuze van de S beïnvloed heeft. Het genoemde verschijnsel blijkt dus in overeenkomst te zijn met de door Caluwé et al. (2009: 109) gegeven beschrijving en ik zou dit dan ook in Nederland verwachten (cf. 4.3.1). Het lijkt echter opmerkelijk te zijn in vergelijking met het gebruik van aanspreekvormen in het Tsjechisch (2.4.2). Hierin lijkt bij [-solidariteit] en “onbekendheid” V voor de hand te liggen. Hoofdletters bij de Nederlandse pronomina u en uw werden archaïsch genoemd maar toch zien we ze in twee Vlaamse brieven staan, met name [bnl3-b] en [bnl6-b]. 4.4
De aanhef en de slotformule in de verzoekbrieven 4.4.1
De aanhef en de slotformule volgens de Nederlandstalige handboeken
Laten we de aandacht op de aanhef en de slotformule van een brief richten. Ik zal me bezighouden met alleen die formules die voor de zakelijke verzoekbrieven gebruikelijk zijn. Ik ga ervan uit dat de aanhef dezelfde functie heeft als een vocatief: de contact aan te knopen en de persoon aan te spreken. Zoals eerder besproken, wordt aan de hand van een vocatief de sociale relatie gesignaleerd. In de Nederladstalige zakelijke brieven wordt meestal de volgende combinatie gebruikt: Geachte heer/Geachte mevrouw + [achternaam] 37 . Voorletters en titels worden niet gebruikt. De voorvoegsels zoals de, ter, van den worden in dit geval met een hoofdletter geschreven (Bakx&Vries 1997: 137; Baalen 2003: 20). Als men de achternaam niet kent, volstaat de aanduiding van het geslacht of van de categorie waartoe de O behoort zoals lezer of collega. Het zelfstandige gebruik van Geachte wordt niet aanbevolen (Caluwé 2009: 106; Wilms et al. [ongepagineerd]). De aanschrijfformule Beste + [voornaam] gaat traditioneel gepaard met de T-aanspreekvorm maar Bakx & Vries (een Nederlands handboek) accepteren ook Beste gevolgd door een achternaam als de S de O “goed kent” (1997: De aanschrijfformules voor personen van adel en voor personen met een academische titel komen hier niet in de bespreking omdat die in de Nederlandse en Vlaamse zakelijke correspondentie niet gebruikt zouden worden (cf. Michiels 17-19). Bij analogie vermeld ik deze ook niet in het Tsjechisch (cf.Hoffmannová & Kraus 19).
37
50
138). Caluwé et al. (2009: 108) vermelden daarbij ook een mogelijkheid om de O tegelijk met zowel Geachte heer/mevrouw + [achternaam] als Beste + [voornaam] aan te spreken. Volgens hen is dat een signaal dat de S vormelijkheid behoudt maar ook wil laten zien dat hij “een informele band” met de O “heeft of wil hebben”. In Nederland volgt na de aanhef altijd een komma, in Vlaanderen hoeft niet (Caluwé 2009: 106, 110). Dit geldt bij analogie ook voor de slotformule. Een voorbeeld van een aanhef is dus: Geachte heer Van den Vries, Geachte mevrouw, Geachte lezer, eventueel ook Beste heer Peeters. De slotformule van de brief dient qua stijl met de aanhef te corresponderen (Caluwé 2009: 110; Baalen 2003: 21; Bakx & Vries 1997: 140; Janssen et al. 1996: 256). De meest gebruikelijke slotgroeten zijn: Met vriendelijke groeten Met vriendelijke groet Vriendelijke groeten Vriendelijke groet Hoogachtend / Met de meeste hoogachting
De laatste formule wordt beschreven als “duidelijk formeel” en is daarom in zakelijke correspondentie steeds minder courant. Deze groet wordt aanbevolen alleen maar “in een heel officiële brief, bij slecht nieuws of een verstoorde relatie met de geadresseerde” (Caluwé 2009: 110). Vandaar dat we kunnen verwachten dat Hoogachtend zich in de verzoekbrieven wel zal voordoen. De S dient na de slotformule altijd zijn naam te zetten, eventueel met de functieaanduiding. Als het om een brief gaat, moet de S zijn eigenhandige ondertekening toevoegen. 4.4.2 De aanhef en de slotformule volgens de Tsjechische handboeken De aanhef in de Tsjechische zakelijke brieven kan de volgende vormen hebben (Hoffmannová & Kraus 2005: 18; Berger 2002: 193; Štiková 2001: 110; Ústav pro jazyk český 2008b): Vážený/vážená + pane/paní + [achternaam] Vážený/vážená + pane/paní + [titel] Vážený/vážená + pane/paní + [functieaanduiding] Vážená paní / Vážený pane / Vážené dámy a pánové [zonder naam]
51
Zoals we kunnen zien, komt de aanschrijfformule zonder naam zowel in het Nederlands als in het Tsjechisch voor. Deze wordt óf voor de collectieve O bestemd óf als de S niet weet wie uit de instelling zijn brief zal behandelen. In andere opzichten wijken de Tsjechische conventies enigszins van de Nederlandse en Vlaamse af. Andere mogelijke aanschrijfformules voor het Tsjechisch zijn namelijk bijvoorbeeld Vážení (obchodní) přátelé, Vážení partneři, Vážení klienti, of zelfs Pane/paní + [achternaam] (Štiková 2001: 112). In de Nederlandstalige handboeken daarentegen heb ik weliswaar ook enkele variaties op de aanspreking van een groep lezers aangetroffen (bv. Caluwé et al. 2009: 107: Geachte commissieleden/Bestuur) maar geen lijkt bruikbaar voor de zakelijke correspondentie in ons geval. Waarschijnlijk zal men dus in het Nederlands de ander eerder aanschrijven met de categorie zoals lezer, dat wil zeggen in het enkelvoud (cf. 4.4.1). Verder zien we in de laatst genoemde Tsjechische bron (bv. Štiková 2001: 114) ook voorbeeldbrieven waarin de aanspreking helemaal ontbreekt: na het onderwerp komt meteen de tekst zelf. Dit gebeurt in de gevallen wanneer de S de hele instelling aanspreekt. Zulke voorbeelden heb ik echter in geen van de gekozen Nederlandstalige bronnen gevonden. De laatste afwijking betreft de slotformule. Degene die in het Tsjechisch in de formele situaties het vaakst voorkomt, is S pozdravem (letterlijk in het Nederlands “Met een groet”) die met geen komma dient gevolgd te worden. Adjectieven zoals srdečný/“hartelijke”, přátelský/“vriendelijke” en upřímný/“oprechte” komen in de Tsjechische formele brieven niet zo vaak voor (Hoffmannová & Kraus 2005: 21). Op de website van de Instituut voor de Tsjechische taal (Ústav pro jazyk český 2008b) vindt men wel dat dit kan maar ik verwacht dat deze in de verzoekbrieven niet zullen voorkomen. In de bestaande communicatieve situatie (zie supra) zou deze adjectieven zelfs ironisch kunnen overkomen. 4.4.3
Analyse van de aanhef en de slotformule in de Nederlandse en
Vlaamse brieven Uit de analyse is gebleken dat de meest voorkomende aanhef in zowel Nederlandse als Vlaamse
brieven
inderdaad
Geachte
mevrouw,
Geachte
heer
of
Geachte
mevrouw/heer is, meer specifiek was dat het geval in 6 Vlaamse en 12 Nederlandse brieven. Deze aanspreking werd in de Vlaamse en Nederlandse brieven meestal (respectievelijk in 4 en 10 gevallen) gevolgd door een achternaam. Andere aanspreking in de Vlaamse brieven was Beste student en Beste + [voornaam] + [achternaam]. Deze keuze correspondeert met de T-aanspreekvorm in de brieven 52
[bnl2-b] en [bnl13-vi] die ik hierboven heb besproken. Wat echter opviel was een andere aanschrijfformule, met name Beste zonder substantief. Die kwam twee keer voor, met name in [bnl9-b] en [bnl10-b]. Niet alleen dat, in analogie met Geachte, het zelfstandige gebruik van Beste niet aanbevolen wordt omdat het in menig geval door de O niet gewaardeerd wordt, maar ook gaat Beste hier gepaard met de V-aaspreekvorm wat tegen de norm lijkt te zijn (cf. 4.3.1). Er staat een vraag open waarom de S de O met een universeel Geachte/Beste lezer niet had aangeschreven omdat het om brieven uit de bibliotheek gaat. Wat de combinatie van Beste en V-aanspreekvorm betreft, vind ik dat Geachte in de correspondentie van de bibliotheek als te formeel gezien wordt. De zelfstaande Geachte zien we in het corpus ook, met name in [bnl3-b]. In de rest van de brieven werd van de volgende soorten aanhef gebruik gemaakt: Geachte Mevrouw/Mijnheer, Geachte klant en Geachte cliënt (in [bnl6-b], [bnl4-b] en [bnl5-b]). Het is opmerkelijk dat de eerste in dezelfde brief geschreven is, waarin de hoofdletter (U) voorkomt. Het valt dus af te vragen of de vorm Mijnheer al dan niet met een hoofdletter ook tot de “verouderde praktijk” behoort. Laten we nu bekijken hoe de Os nog in de Nederlandse brieven aangeschreven werden, behalve middels de courante formule. De aanhef in [nl5-b] blijkt een voorbeeld te zijn van de combinatie Geachte heer [achtenaam], beste [voornaam] zoals in die 4.4.1 beschreven werd, dat wil zeggen een overgang tot minder vormelijkheid. Beste + [voornaam] treffen we in drie brieven aan ([nl6-b], [nl7-b] en [nl8-b]) wat weer met de T-aanspreekvorm correspondeert. Wat komma’s na aanhef betreft, werd in het corpus de beschrijving van handboeken bevestigd: ze worden in alle Nederlandse brieven gebruikt maar niet zo in de Vlaamse: ongeveer 1 op 4 Vlaamse schrijvers hebben de komma weggelaten. Tot slot heb ik de slotformules geanalyseerd. Wat mij als een groot verschil tussen de Nederlandse en Vlaamse brieven opviel, was het gebruik van de formule Met vriendelijke groeten, eventueel Met vriendelijke groet of Vriendelijke groeten. In Nederland geniet deze een duidelijke voorkeur (in 14 brieven) terwijl in Vlaanderen evenveel gebruik van Hoogachtend gemaakt wordt. Deze heb ik 6 maal gevonden en één maal als besluit van de volgende zin uit [bnl11-vi]: Het spreekt voor zich dat wij voor iedere bijkomende inlichting te uwer beschikking staan en verblijven inmiddels hoogachtend.
Met vriendelijke groeten, Met vriendelijke groet of Vriendelijke groeten daarentegen kwam in de Vlaamse brieven in 6 gevallen voor. Daarbij dient nog vermeld te worden 53
dat de S van [bnl9-b] slechts een afkorting (Mvg) heeft geschreven. Gezien dat de O in deze brief bovendien aangeschreven wordt met de zelf staande Beste (cf. supra), valt te verwachten dat de brief niet bepaald als beleefd zou overkomen. Caluwé et al. noemen afgekorte slotgroeten zelfs als overhaast, respectloos en slordig (2009: 48, 110). De S van [bnl2-b] heeft daarentegen de groet uitgebreid tot Met dank en vriendelijke groeten. In [bnl12-vi] lijkt de slotgroet te ontbreken maar een mogelijke reden is dat de brief oorspronkelijk nog een vervolg op de achterkant bevatte. Tot slot, in de Nederlandse brief [nl8-b] heb ik een voorbeeld van enigszins informeler Groeten gevonden (cf. supra). In [nl9-vi] kwam er verrassend genoeg helemaal geen slotgroet voor. 4.4.4 Analyse van de aanhef en de slotformule in de Tsjechische brieven Over het algemeen, in vergelijking met de Nederlandse en Vlaamse brieven kan ik de soorten aanhef in de Tsjechische brieven als meer divers beschrijven. De slotformule bleek daarentegen in de helft van de brieven dezelfde te zijn, met name S pozdravem. Een groot verschil met de Nederlandse en Vlaamse brieven is dat 6 uit 20 Tsjechische brieven noch van aanhef noch van slotgroet voorzien waren ook al worden de Os daar direct aangeschreven ([cs7], [cs9], [cs11], [cs12], [cs13] en [cs16]). Verrassend genoeg, brieven [cs1] en [cs18] bevatten wel een aanhef maar geen slotgroet. De brieven bevatten niettenmin altijd een onderwerpregel die vetgedrukt, onderstreept of op een andere manier gemarkeerd was. Deze combinatie wekt mijns inziens een indruk van een hybride tekstsoort, in concreto een vermenging van formulier en brief. De gehele opmaak van brieven [cs11], [cs13] en [cs16] lijkt zelfs eerder op een factuur dan op een brief. De vraag komt bij mij op of de Os zulke brieven op prijs zouden stellen? Ingeval dat de Ss wel de brief met een aanhef hebben voorzien, hebben ze voor de volgende gekozen: Vážený kliente/zákazníku,
4
cs1, cs2, cs3, cs10
Vážení obchodní přátelé/partneři,
3
cs8, cs14, cs17
Vážený pane + [achternaam]
1
cs18
Vážený pane,
1
cs19
Vážené dámy a pánové,
1
cs15
Vážená čtenářko, vážený čtenáři
1
cs5
54
Dobrý den,
1
cs4
Vážený pane!
1
cs6
Vážení,
1
cs20
Ik wil nu bij vier van de soorten aanhef stilstaan en enkele conclusies trekken. De eerste conclusie is dat in de Tsjechische zakelijke verzoekbrieven noch titels noch functieaanduidingen geschreven worden terwijl dit in andere soorten zakelijke correspondentie wel het geval zou zijn, aldus de Tsjechische auteurs. Een mogelijke verklaring is dat aanspreken met de titel of functieaanduiding speciaal beleefd gezien wordt. Daarom is de S geneigd om deze te vermijden als het om “minder goede zakelijke band” gaat. De aanduiding van beleefdheid pane/paní lijkt hier voldoende te zijn, dus de voorkeur wordt gegeven aan de neutrale Vážený pane/vážená paní + [achternaam] (zie 4.3.1, cf. Čmejrková 42). Wat opvalt verder in de correspondentie is dat de Os werden aangeschreven evenveel met de aanduiding van hun categorie (“klient”/“zákazník”, in het Nederlands cliënt/klant) als van hun groep (“obchodní přátelé”/“obchodní partneři”, in het Nederlands letterlijk zakenvrienden/ zakenpartners). Het valt op dat het eerste soort aanhef meer op het Nederlandse gebruik lijkt omdat ik in de Tsjechische handboeken geen aanschrijving met de categorie heb gevonden, dan wel met de groep waartoe de O behoort (cf. 4.3.3). Wat ik verder hierbij wil opmerken, is dat de mannelijke vorm Vážený kliente ook voor een vrouwelijke O gebruikt werd. Mijns inziens kan dit toegeschreven worden aan het feit dat de S een gestandardiseerde brief ter hand nam en paste die niet aan (cf. 4.2). Een derde afwijking van het Nederlandse en Vlaamse gebruik is dat in het Tsjechisch na de aanschrijving Vážený pane geen achternaam volgde. Ik heb niettemin geconcludeerd dat het gebruik van een uitroepteken [!] in [cs6] en Vážení zonder substantief in [cs20] wel vergelijkbaar is met het zelfstaande gebruik van Geachte/Beste in het Nederlands. De Tsjechische handboeken zeggen er niets over en daar leid ik af dat ze best te vermijden zijn. Gezien de hoge mate van impositie in de brieven (zie verder), beschouw ik het uitroepteken als een duidelijke demonstratie daarvan. De laatste observatie betreft de groet Dobrý den (“Goedendag”). Volgens mijn ervaring is deze zeer frequent te zien in minder formele e-mailcorrespondentie van vandaag waarin de communicatiedeelnemers elkaar vouvoyeren maar de traditionele aanschrijfformule Vážený/á te formeel vinden. Mijns inziens lijkt dit op het feit te 55
wijzen dat de gesproken en geschreven taal in dit geval geneigd zijn elkaar te benaderen. De Instituut voor de Tsjechische taal (Ústav pro jazyk český 2008b) bevestigt dat de groet Dobrý den wellicht geschikt is in de e-mailcorrespondentie wanneer de sociale relatie en situatie informeel en inofficieel is (bv. tussen collega’s). In formele briefwisseling ziet de Instituut de groet Dobrý den toch wel als ongepast omdat dat “[…] in geschreven correspondentie als te familiair beschouwd [wordt].” 38 Wat de slotgroet betreft, heb ik al eerder vermeld dat er meestal S pozdravem geschreven wordt, concreet in 10 gevallen. Zoals in een Vlaamse brief heb ik de slotgroet eenmaal, in [cs15], op het eind van de zin zien opkomen. Tegenstrijdig met de norm hebben twee Ss achter de slotgroet een komma geplaatst ([cs5] en [cs6]). Wat mijn hypothese verwierp, was de aanwezigheid van twee andere groeten, met name S přátelským pozdravem en S úctou. Ik zie als verklaring voor de eerste dat brief [cs4] nog geen betalingsherinnering is maar dan wel een samenvatting van een online bestelling. Althans, vermoed ik, de brief er zo uitziet. Vandaar dat de “zakelijke band” nog goed is en de S dit wil benadrukken (cf. 4.3.1 en 4.2). De tweede groet, S úctou, betekent letterlijk Met hoogachting en komt in [cs3] en [cs20] voor. Zoals we gezien hebben, wordt deze groet door de Tsjechische handboeken helemaal niet vermeld. Het is opmerkelijk dat de zeer beleefde S úctou in onze context, dat wil zeggen tegenover de schuldenaar, mogelijk meer impositief overkomt dan een neutrale S pozdravem.
38
56
[mijn vertaling, ao]
5 ZAKELIJKE BRIEVEN IN DE PRAKTIJK: VERZOEKSTRATEGIEËN & INHOUDSFORMULERING In het vorige hoofdstuk heb ik het corpus voorgesteld en aandacht aan het gebruik van de sociale deixis daarin besteed. In dit hoofdstuk zal ik in de analyse overgaan tot het tweede onderwerp van deze scriptie, met name de verzoekstrategieën. De bedoeling is te leren van welke verzoekstrategieën er in de zakelijke verzoekbrieven het meest gebruik wordt gemaakt. Verder vraag ik me af wat de mogelijke verklaring daarvoor is, of er verschillen per taal en/of cultuur zijn en of de strategieën en het taalgebruik overeenkomen met wat er in de handboeken aanbevolen wordt? Om een antwoord hierop te kunnen geven, ben ik als volgt te werk gegaan. Eerst heb ik het relatieve gewicht van verzoeken in onze context proberen te kenschetsen. Daarna heb ik zo veel taalmateriaal mogelijk proberen te verkrijgen. Te dien einde heb ik weer de handboeken over zakelijke correspondentie geraadpleegd: deze maal heb ik vooral informatie gezocht over het taalgebruik en de inleidende alinea en de slotalinea. De reden daarvoor is dat daar het meest geschikte taalmateriaal te vinden is. Vervolgens heb ik uit de Nederlandse, Vlaamse en Tsjechische brieven de individuele verzoekformuleringen gehaald. Als er zich in één brief meerdere verzoekformuleringen voordoen, heb ik hier alleen maar één vanuit willekeurig gekozen en in orde van verschijning gelabeld. Bijvoorbeeld, [bnl13-vi(2/3)] wil zeggen dat het om de tweede verzoekformulering gaat uit drie in het geheel in de brief [bnl13-vi]. De verzamelde verzoekformuleringen heb ik in de zeven categorieën gedeeld volgens de definitie van Le Pair. Tot slot heb ik de resultaten van de analyse proberen te verklaren aan de hand van de voorgaande beleefdheidstheorie.
57
5.1
De mate van impositie
Uitgegaan van de definitie in 3.2 kunnen we een verzoek als een duidelijk voorbeeld van gezichtsbedreigende handeling (FTA) beschouwen. Een belangrijke vraag is hoe gezichtsbedreigend een verzoek uit het corpus is? Daar ga ik nu dieper op in. In 4.2 heb ik al twee uit drie contextfactoren besproken die het relatieve gewicht (W) van een FTA bepalen, met name de solidariteit oftwel de sociale afstand (D) en de mate van status (P als in power). Wat overblijft is de mate van impositie (R). We weten dat de sociale afstand kennelijk groot is en er geen sprake van machtsverhouding is. Ik heb echter nog de vraag gesteld waarom de verzoeken in het corpus vaak zonder omweg geformuleerd zijn? Dit kan verklaard worden als we de context van de communicatie nog in detail bekijken. De mate van impositie van een verzoek is weliswaar inherent hoog: de ene verzoekt namelijk de andere om een bepaalde actie uit te voeren, dat wil zeggen een schuld af te betalen of data te verstrekken. Uitgegaan van de eerder besproken theorie van Brown & Levinson zou ik dus veronderstellen dat er in grote mate gebruik zou worden gemaakt van negatieve beleefdheid oftewel van de on record strategie met gezichtsherstellende middelen. Zoals we echter in het corpus kunnen zien, zijn de verzoeken, integendeel, daar soms niet of nauwelijks van voorzien. Om dit te verklaren, moet ik nog de inhoud van de brieven in detail bespreken. Een mogelijke reden waarom de verzoeken soms zeer dringend overkomen is namelijk dat overeenkomstig de contractuele voorwaarden de S een recht heeft om een verzoek te doen. We moeten er echter rekening mee houden dat de precieze verwoording van een verzoek brief bij brief varieert. Dit is het meest te zien aan betalingsherinneringen. Voordat ik dus naar de algemene adviezen voor het schrijven ga zoeken, bespreek ik ook kort het verschil tussen de eerste herinnering en de andere, wat de inhoud betreft. De eerste betalingsherinnering verschilt namelijk van de tweede en derde in de intensiteit waarmee er gedrongen wordt op de uitvoering van de betaling. De eerste herinnering wordt nog omgeschreven als een “zakelijke (en soms vriendelijke) mededeling” (Janssen 1996: 296) waar de schrijver dezelfde informatie verstrekt als in de oorspronkelijke factuur: om welke geleverde goederen het gaat en wat het bedrag en de betalingstermijn is. Meestal wordt de betaling verwacht binnen acht, veertien of eenentwintig dagen (Beeldrijk) 39 . Eventueel wordt aan de factuur nog een beschrijving van of verwijzing naar de betalingsvoorwaarden toegevoegd. In het 39
58
Feenstra vermeldt van tien tot veertien dagen.
algemeen wordt er nog in de eerste herinnering uitgegaan van de loutere vergetelheid van de klant, van zijn “goede trouw” (Janssen 1996: 296, Feenstra 2010, Štiková 2001: 109, Beeldrijk) en de schrijver wil zeker geen schade aan de goede zakelijke relatie teweegbrengen. De tweede en derde betalingsherinnering zijn echter al uitgesproken pogingen om de betaling te innen (bv. Janssen 298; Feenstra). De schrijver maant de schuldenaar aan om de schuld te voldoen. Daarom spreekt men van een aanmaning (in het Tsjechisch pokus o smír; zie Hoffmannová & Kraus 2005: 64). De schrijver kan hier concrete gevolgen vermelden die het verdere uitstellen van de betaling zal hebben zoals het overhandigen van de schuldvordering aan een incassobureau (ibidem) en het aanrekenen van alle administratieve kosten en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat in werking [Klára Švehlová, persoonlijke communicatie, 2010]. Als de schuldenaar zijn betalingsverplichtingen nog steeds weigert na te komen, stuurt de schuldeiser
de
laatste
aanmaning,
de
zogenaamde
sommatie,
oftewel
een
ingebrekestelling (in het Tsjechisch oznámení o prodlení), waarin hij beweert dat de schuldenaar in verzuim is en dreigt
een incassoprocedure op te starten
(Pijlman 2010) 40 . In conclusie, ik veronderstel dat hoewel de mate van impositie van een verzoek inherent hoog is, dit uiteindelijk geen doorslaggevend invloed zou hebben op de finale vorm daarvan. Het context is dusdanig dat de spreker gerechtigd is om een verzoek te doen omdat de ontvanger een betalingsachterstand heeft. Die heeft dan ook een contractvoorwaarde geschonden en daarom zou de schrijver het niet nodig achten om (veel) beleefdheidsmarkeringen en/of –strategieën te gebruiken hoewel dit bij verzoeken in andere situaties het geval zou zijn.
N.B. De meningen van de auteurs over de terminologie en de concrete inhoud lopen soms uiteen. De precieze inhoud hangt namelijk volledig af van de gewoontes van een bepaalde onderneming (cf. Janssen 1996: 248). Eveneens is de terminologie niet gelijk: zo noemt bijvoorbeeld Janssen (ibid. 298) de laatste herinnering een aanmaning. Verder noemt hij de laatste mededeling van de overdracht van de schuld aan een incassobureau een maanbrief terwijl deze term elders weer gebruikt wordt als een equivalent van aanmaning. Een maanbrief zoals omgeschreven in Janssen zou mijns inziens naar de zogenaamde cessie van vordering verwijzen (of een akte van cessie, in het Tsjechisch postoupení pohledávky). 40
59
5.2
Overzicht verzoekstrategieën in het corpus
In deze paragraaf komt de analyse van de verzoekstrategieën aan bod. Zoals ik in de inleiding
van
het
onderhavige
hoofdstuk
heb
beschreven,
heb
ik
de
verzoekformuleringen geclassificeerd volgens de oplopende mate van indirectheid (zie 3.6). Hieronder vindt u het resultaat terug in tabellen (8, 9 en 10) per land van afkomst. VERZOEKSTRATEGIEËN IN HET NEDERLANDSE SUBCORPUS (AANTAL BRIEVEN BIJ ELKE CATEGORIE) AANTAL BRIEVEN 0
CODES -
essentiële conditie
10
nl1-b, nl2-b, nl3-b, nl6b,nl9-vi,nl10-vi, nl12-vi, nl13-vi, nl14-vi, nl16-vi
3. statement van verplichting
stellend refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
0
-
4. statement van wil, wens of noodzaak
refereren aan S[preker] conditie: S’s wil
3
nl7-b, nl8-b, nl11-vi
5. suggestie
refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
0
-
0
-
STRATEGIE
ILLOCUTIEVE KRACHT VIA:
1. imperatief 2. performatief werkwoord
6. refereren aan precondities: a) non-obviousness
} direct vervullen van
vragend refereren aan condities van: handeling
b) bereidheid
hoorder
1
nl4-b,
c) mogelijkheid
hoorder
1
nl15-vi
noodzakelijke aanwijzingen uit de specifieke situationele context
1
nl5-b
7. hint
Tabel 8: Overzicht van de verzoekstrategieën in het Nederlandse subcorpus (aantal brieven bij elke categorie) Tabellen 9 en 10 op de volgende pagina: Overzicht van de verzoekstrategieën in het Vlaamse subcorpus en in het Tsjechische subcorpus (aantal brieven bij elke categorie)
60
VERZOEKSTRATEGIEËN IN HET VLAAMSE SUBCORPUS (AANTAL BRIEVEN BIJ ELKE CATEGORIE) STRATEGIE
ILLOCUTIEVE KRACHT VIA:
1. imperatief 2. performatief werkwoord
} direct vervullen van essentiële conditie
AANTAL BRIEVEN
CODES
2
bnl3-b, bnl6-b
4
bnl4-b, bnl5-b, bnl8-b, bnl11-vi
3. statement van verplichting
stellend refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
1
bnl12-vi(1/2)
4. statement van wil, wens of noodzaak
refereren aan S[preker] conditie: S's wil
4
bnl13-vi(2/3),bnl7-b, bnl10-b, bnl14-vi
5. suggestie
refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
1
bnl2-b
6. refereren aan precondities:
vragend refereren aan condities van:
1
bnl1-b
1
bnl9-b
a) non-obviousness
handeling
b) bereidheid
hoorder
VERZOEKSTRATEGIEËN IN HET TSJECHISCHE SUBCORPUS (AANTAL BRIEVEN BIJ ELKE CATEGORIE) STRATEGIE
ILLOCUTIEVE KRACHT VIA:
1. imperatief
AANTAL BRIEVEN
CODES
5
cs3, cs4, cs5, cs9, cs18
13
cs1, cs2, cs6, cs7, cs8, cs10, cs12, cs13, cs14, cs16, cs17, cs19, cs20
} direct vervullen van essentiële conditie 2. performatief werkwoord
3. statement van verplichting
stellend refereren aan redelijkheidsconditie: handeling
0
0
4. statement van wil, wens of noodzaak
refereren aan S(preker)conditie: S's wil
2
cs11, cs15
61
5.3
Analyse van de verzoekstrategieën in het corpus
Eerst en vooral wil ik drie van de meest opvallende resultaten bespreken. Daarna behandel ik de natuur van verzoekstrategieën die in het corpus het meest vertegenwoordigd zijn. Daarvoor zal ik me opnieuw op Le Pair (1997: 70-78) baseren. Tegelijk zal ik de feitelijke verwoordingen uit het corpus weergeven en onder elkaar vergelijken. We zien dat het voor alle drie de subcorpora geldt dat de tweede verzoekstrategie (performatief werkwoord) het meest wordt gebruikt. Het verschil tegenover het aantal andere strategieën binnen hetzelfde subcorpus is het grootst bij de Nederlandse en de Tsjechische brieven. Met andere woorden heb ik de tweede strategie aangetroffen in 10 op de 16 Nederlandse brieven en in 13 op de 20 Tsjechische brieven. De Vlaamse schrijvers daarentegen maken redelijk evenwichtig gebruik van alle strategieën, op de zevende na. Het tweede meest opvallende resultaat is dat de Tsjechische schrijvers, naast de tweede strategie, alleen maar van twee andere strategieën gebruik hebben gemaakt. De Nederlandse benutten daarentegen in het geheel vier strategieën en de Vlaamse zes. Wat er bij de Tsjechische brieven tot slot nog prominent is, is de eerste strategie (imperatief). Die is te zien in 5 brieven. Als ik daaraan nog de 10 verzoeken uit de tweede categorie toevoeg, kan ik concluderen dat de Tsjechische schrijvers hun verzoek het meest impositief deden overkomen (zie infra). In tegenstelling staan de Nederlandse schrijvers die daar volledig van afgezien hebben. Zoals gezegd, ga ik nu dieper in op de meest voorkomende verzoekstrategieën. Ik vermeld
telkens
voorbeeldzinnen
uit
elke
categorie.
Verder
heb
ik
de
verzoekformuleringen ook opgedeeld afhankelijk van het feit of ze een interne mitigerende markering bevatten en zo ja, van welk soort die markering is (cf. 3.6). Als er in één subcategorie meerdere formuleringen waren, heb ik willekeurig alleen maar één of twee voorbeelden gekozen. Het is mijn bedoeling om de lezer werkelijk taalmateriaal te verschaffen en een vergelijking te bieden. 5.3.1
De strategieën met imperatief en met performatief werkwoord
De syntactische middelen van imperatief en van performatief werkwoord zijn de meest directe strategieën om een verzoek te doen. Ze zitten laag op de optionality scale. De O interpreteert dan ook de betekenis onmiddellijk en wordt weinig mogelijkheid 62
aangeboden om de uiting niet als een verzoek op te vatten (Pair 1997: 71-72). De frequente keuze voor de eerste en tweede verzoekstrategie in het corpus kan mijns inziens verklaard worden aan de hand van de inhoud van de brieven. Hoewel een verzoek inherent een impositieve taalhandeling is en daarboven in ons geval een hoge mate van impositie bezit, wordt er voor de meest directe strategieën gekozen omdat de natuur van betalingsherinneringen en verzoeken om informatie dit toelaat (cf. 3.2 en 5.1). Op de volgende pagina komen de individuele verzoekformuleringen tevoorschijn die onder de tweede verzoekstrategie vallen.
63
REALISATIES VAN DE TWEEDE VERZOEKSTRATEGIE (PERFORMATIEF WERKWOORD)
zonder mitigerende markeringen
met lexicale mitigators
NEDERLANDSE BRIEVEN
VLAAMSE BRIEVEN
[nl1-b]: Wij verzoeken u het saldo binnen 30 dagen na ontvangstdatum over te maken op onze bankrekening […]. [6 brieven in het geheel]
[bnl8-vi] Met het oog hierop doen wij u wederom de polis toekomen met het verzoek deze […] aan ons te retourneren. [bnl11-vi] Voor een correcte afhandeling van uw dossier verzoeken wij u het uitgeprinte geneeskundig getuigschrift, volledig ingevuld, terug te zenden.
[nl10-vi] In verband hiermede verzoeken wij u vriendelijk bijgaand formulier door verzekeringnemer ingevuld en ondertekend aan ons te retourneren. [nl12-vi] Met betrekking tot onze offerte d.d [datum], verzoeken wij u vriendelijk ons te informeren over de stand van zaken.
met conditionalis + modale ww. willen
[nl3-b] Ik zou u willen verzoeken de nota zo spoedig mogelijk te voldoen om opschorting van de dekking te voorkomen.
ww.vragen in plaats van verzoeken
[bnl5-b] We vragen u het bedrag van … EUR vóór 24/01/2010 te betalen.
ww. verzoeken + modale ww. mogen
[bnl4-b] Mogen wij u vriendelijk verzoeken om binnen de 10 werkdagen het verschuldigde bedrag over te schrijven […].
ww. vragen + modale ww. willen
[nl6-b] Daarom zou ik je vriendelijk willen vragen om te proberen contact met de klant te hebben over de betalingsachterstand.
Tabel 11
64
REALISATIES VAN DE TWEEDE VERZOEKSTRATEGIE (PERFORMATIEF WERKWOORD) TSJECHISCHE BRIEVEN zonder mitigerende markeringen
[cs16] Na základě změn v naší evidenci koncipientů Vás vyzýváme k úhradě příspěvku do fondu […].[12 brieven in het geheel]
met lexicale mitigators
[cs10] Dovolujeme si Vás tímto požádat o úhradu v předepsaném náhradním termínu splatnosti. Tabel 12
We zien dat er binnen de tweede verzoekstrategie in het Nederlands veel vaker interne mitigerende markeringen voorkomen dan in het Tsjechisch. De gebruikte mitigerende markering was in dit geval de constructie dovolujeme si. De tweede opvallende uitslag betreft de voorkeur voor werkwoorden zowel in het Nederlands als in het Tsjechisch. Er is namelijk gebleken dat de Tsjechische schrijvers in bijna alle gevallen gebruik maken van werkwoorden, met name žádat o [+ak.] en vyzývat k [+dat.]. De enige uitzondering is een nominale constructie obracíme se na Vás s žádostí (in [cs1]). Dat geldt ook voor het Nederlands; de gebruikte werkwoorden in het Nederlands zijn verzoeken en vragen. Het verschil tussen de eerste en de tweede verzoekstrategie is dat de S door middel van het performatief werkwoord laat zien dat hij of zij enige moeite heeft gedaan om het maxime van de tact op te volgen (Pair 72). Aan de hand van volgende voorbeelden van de verzoekbrieven uit de eerste categorie kunnen we goed zien hoe groot het verschil is: [bnl3-b] Gelieve deze factuur binnen de 30 dagen na ontvangst te vereffenen met onderstaand overschrijvingsformulier. [cs9] Dlužnou částku uhraďte nejpozději do 25. dne tohoto měsíce na výše uvedené číslu úvěrového účtu.
Al is gelieve oorspronkelijk een beleefdheidsuitdrukking die “wees zo goed” of “als u het goed vindt” wil zeggen, toch lijkt de betekenis vandaag de dag verloren te zijn gegaan. De betekenis is nu eenvoudigweg “u wordt verzocht”. 41 Wat de verzoekformulering in de eerste categorie in het Tsjechisch ook enigszins kan verzachten is de beleefdheidsformule prosím (letterlijk “Ik smeek u”, de Nederlandse Van Dale Gratis Onlinewoordenboek – zoekwoord “gelieve”. 21 november 2010. & Den Boon, T. & Geeraerts, D. Groot woordenboek van de Nederlandse taal (14de editie) [CD-ROM]. Utrecht/Antwerpen: Van Dale lexicografie bv., 2005.
41
65
equivalent is alstublieft) en laskavě (de equivalent van gelieve) zoals in de volgende zinnen: [cs5] Vraťte […] [vypůjčené dokumenty] laskavě co nejdříve do naší knihovny. [cs18] Zaplaťte prosím tuto částku […].
Naar mijn schatting begint laskavě echter ook zijn beleefde betekenis te verliezen. 5.3.2
De strategie met een statement van wil, wens of noodzaak
De volgende verzoekstrategie die in alle subcorpora tegen te komen is, is de vierde, statement van wil, wens of noodzaak. Laten we eerst enkele voorbeelden bekijken. Hier legt de nadruk op de wil of wens van de S dat de O aan het verzoek gehoor geeft. Alternatief beschrijft de S in de formulering een bepaalde omstandigheid die van de O een actie vergt (Pair 73). In het corpus komen de volgende formuleringen voor: [nl8-b] Hopelijk is de premie op korte termijn binnen want anders zijn we helaas genoodzaakt een incassoprocedure op te starten en dat wil ik uiteraard graag voorkomen. [nl11-vi] Gezien de vervaldatum ontvangen wij deze informatie graag voor [drie maanden voor datum] a.s. [bnl13-vi(2/3)] Na afloop van het student-assistentschap ontvangen wij graag een verslag van de verrichte werkzaamheden met een overzicht van het aantal gepresteerde uren. [cs11] Prověrkou našich účetních dokladů jsme zjistili, že jste nám dosud neuhradili následující pohledávky […]. [cs15] Věříme, že tato situace vznikla pouze nedopatřením, a že pokud se tak ještě nestalo, bude v nejbližší době platba poukázána na náš účet.
We zien dat de noodzaak wordt uitgedrukt in de brieven [nl8-b] en [cs11]. In de eerste komt daarboven nog de S naar voren in de zin dat er ook de wens geschreven wordt (“dat wil ik uiteraard voorkomen”). Wat opvalt in het Nederlands is het gebruik van graag. Dat blijkt een intern middel te zijn om beleefde wens uit te drukken. In het Tsjechisch blijkt de S in [cs15] daarentegen voor een externe mitigerende markering te gekozen hebben, meer specifiek voor het aangeven van “goede trouw” (zie 5.4). 5.3.3
De zesde verzoekstrategie: refereren aan precondities
Voor de vergelijking laat ik ook voorbeelden zien van het minst directe verzoekstrategieën, met name degene die onder de zesde vallen. Zoals gezegd, komen ze alleen maar in de Nederlandse en Vlaamse brieven voor. In deze verzoekstrategie kan volgens Le Pair gerefereerd worden aan de non-obviousness van de handeling, de 66
bereidheid van de hoorder of de mogelijkheid van de hoorder. Het refereren aan de non-obviousness is alleen maar doeltreffend als de handeling toch door de hoorder gedaan zou worden al de S erom niet had verzocht (Pair 75). Een verzoekformulering uit het corpus die ik als zodanig heb gelabeld is de volgende: [bnl1-b] Gelieve hierna een overzicht te willen vinden van de bijdragen voor de verschillende verzekeringen waarvoor u bij ons ziekenfonds bent aangesloten.
Als de S echter de uiting nog meer tactvol wil verwoorden, zijn er binnen deze verzoekstrategie andere twee mogelijkheden. Óf vraagt de S naar de bereidheid van de hoorder om iets te doen, óf vraagt de S of de hoorder űberhaupt in staat is om het verzoek in te willigen. Wat opvalt is dat er tussen deze twee strategieën een redelijk groot verschil is doordat de mate van impositie bij de eerste kennelijk hoger is dan bij de tweede. Op de tweede verzoekformulering kan de hoorder namelijk reageren met de uitleg dat hij of zij níet in staat is om gehoor te geven. Met andere woorden, de mate van optionality daar stijgt. (ibid. 76). Zie de voorbeelden: [nl4-b] Zou u zo vriendelijk willen zijn na te (laten) gaan of dit op een misverstand is gebaseerd of dat de betaling nog verwerkt moet worden? [bereidheid] [bnl9-b] Kunt u mij laten weten wanneer u dit [boek] terugbezorgt? [mogelijkheid] [nl-15vi] Zou u bij verzekerde kunnen informeren of men gebruik wil maken van deze offerte. [mogelijkheid]
De zesde strategie werd vertegenwoordigd alleen maar in twee Nederlandse en twee Vlaamse brieven. Als verklaring voor waarom daar voor deze strategie gekozen werd, moet ik de context van de betreffende brieven uitleggen. Brief [bnl1-b] had namelijk in het onderwerpsregel al geschreven dat het om een uitnodiging tot betaling gaat. Daarom zou de S het niet verder nodig hebben geacht om het verzoek directer te verwoorden. Bij [bnl9-b] gaat het om een e-mail van de bibliotheekmedewerker die de O mogelijk alleen voor het eerst herinnert en niet zo impositief wil overkomen. Bij allebei de Nederlandse gevallen zou het om een e-mailwisseling tussen twee collega’s gaan. De sociale relatie én situatie is dan anders dan tussen de schuldeiser en de schuldernaar. De mogelijke schade aan het gezicht van de O kan dus groter zijn. Om die reden heeft de S waarschijnlijk in de formulering meer negatieve beleefdheid ingebed (cf. 3.5).
67
5.4
Inhoudsformulering van de brief volgens de handboeken
Wat zeggen de handboeken over het taalgebruik en inhoudsformulering van verzoekbrieven? Eerst en vooral leggen hun auteurs er nadruk op dat brieven en emails logisch opgebouwd zijn. Dat geldt sowieso voor het schrijven van de meeste teksten: een verzoekbrief moet dus drie duidelijke onderdelen bevatten, met name de inleidende alinea, de kern en het slotgedeelte (Janssen 255-256; Bakx&Vries 1997: 142; Baalen 2003: 10, 21; Tiggeler 2009: 17). Daarenboven is het belangrijk dat een verzoekbrief effectief is, wat wil zeggen zo geschreven dat de O het verzoek van de S opvolgt. Om dit te bereiken moet de S volgens Van Baalen (2003: 10, 39) aan drie eisen voldoen, met name (1) de brief duidelijk formuleren, (2) alle relevante informatie vermelden en (3) het verzoek van overtuigende argumenten voorzien. In dit subhoofdstuk wil ik eerst speciaal aandacht wijden aan de inleidende alinea en de slotalinea. Daarna zal ik me beziggehouden met het taalgebruik in de brieven in het algemeen. 5.4.1
De inleidende alinea en de slotalinea
De inleidende formule stelt de aanleiding voor de brief en introduceert het onderwerp. Hoe kunnen inleidende alinea’s bijvoorbeeld eruit zien? Zie enkele voorbeelden uit de handboeken over zakelijke correspondentie hieronder. Nederlands
bron: Janssen 1996: 296-297, Baalen 2003: 41
Tsjechisch bron: Štiková 2001: 111, Hoffmannová&Kraus 2005: 64
Op 21 augustus jl. hebben wij u een factuur gezonden voor de levering van… Helaas hebben wij het hierop vermelde bedrag
...jistě jste přehlédli, že...
nog niet of niet geheel ontvangen.
Ondanks een eerdere herinnering staan er bij u nog steeds facturen open!
68
...dovolujeme
si
Vám
připomenout, že jste dosud neuhradili naši...
Op ... hebben wij een reservering gedaan […] voor de periode
Při kontrole jsme zjistili, že
van…tot… Tot op heden hebben wij geen antwoord gekregen of
jste dosud nezaplatil naši
deze reservatie goed is aangekomen […].
fakturu č. …
Misschien heeft u inmiddels betaald of opdracht tot betaling
...jistě
gegeven, maar bij onze administratie is het volgende bedrag
se
stalo
nedopatřením, že jste dosud
nog niet binnen. Heeft u echter nog niet betaald, dan vragen wij
nezaplatili naši...
u hierbij dit alsnog te doen.
Deze soort formulering komt overeen met wat ik al in de beschrijving van de eerste betalingsherinnering aangaf, met name dat hier rekening mee wordt gehouden dat de O de factuur mogelijk niet bewust heeft laten openstaan. Het laatste onderdeel is de slotalinea. Deze alinea bevat andere belangrijke informatie zoals
bevestigingen
van
afspraken,
conclusies,
appelerende
informatie
en
aanbevelingen. Hier volgen opnieuw voorbeelden uit de handboeken op. Nederlands
Tsjechisch
bron: Janssen 1996: 296, 297; Baalen 2003: 41-
bron: Štiková 2001: 111-112
42 U kunt hierbij gebruikmaken van de bijgevoegde acceptgirokaart. Mocht deze brief uw betaling kruisen, beschouw deze herinnering dan als niet geschreven.
Pokud jste [upomínku] však již uhradili, sdělte nám datum platby a považujte naši upomínku za bezpředmětnou.
Mocht dit schrijven uw betaling kruisen, dan kunt
Jestliže
U [sic!] deze aanmaning als niet verzonden
oznamte…/ V případě, že jste již úhradu
beschouwen.
provedli, sdělte…
Als de (volledige) betaling van onze vordering op 11 april 2003 nog niet is ontvangen, dan bent u nadrukkelijk in gebreke.[witregel] Wellicht zijn er omstandigheden waardoor u niet tijdig kunt betalen.
Wij
verzoeken
u
dan
binnen
de
bovengenoemde termijn contact met ons op te nemen;
bijzondere
omstandigheden
leiden tot een betalingsregeling.
kunnen
jste
již
úhradu
provedli,
Pokud fakturu do stanoveného termínu neuhradíte, vyúčtujeme Vám za každý den prodlení se splněním peněžitého závazku úrok z prodlení ve výši 0,05 % z
celkové
jen
částky
faktury.[witregel]
Věříme, že dlužnou částku zaplatíte a tak se vyhnete soudnímu vymáhání.
In deze alinea’s wordt de sociale relatie tussen de S en de O ingebed. Meer specifiek vermeldt de S een bevestiging of een herstelling daarvan (cf. Janssen 1996: 255-256). Elke brief is namelijk persoonlijk: we spreken iemand concreet aan en we ondertekenen de brief in eigen persoon. Vandaar dat de juiste bijsluiting van de relationele informatie in de tekst belangrijk is (ibid. 246). 69
Welke conclusie kunnen we uit alle voorbeelden trekken? We zien dat in de inleiding de S een verantwoording moet geven waarom hij of zij een brief űberhaupt stuurt. Bijvoorbeeld wordt hier uitgelegd dat een actie heeft plaatsgevonden (een factuur werd gestuurd) maar de O heeft niet gereageerd. De O wordt zowel in de Nederlandse als in de Tsjechische voorbeelden direct aangesproken. We zien ook dat de S wordt aangeraden om positief te sluiten, bijvoorbeeld door zijn geloven aan te geven dat de schuldenaar de betaling misschien ondertussen al heeft gedaan of dat hij dat alleen maar is vergeten te doen. Bij het derde voorbeeld in beide talen merken we echter ook dat de stijl van het slotgedeelte verandert: de “goede trouw” wordt begeleiden door (mild) dreigen. De bedoeling is dat de O te weten komt welke gevolgen het zou hebben mocht hij aan het verzoek niet voldoen. Ik verwacht dat dit in de tweede en derde herinnering pas het geval zou zijn. Om deze sectie af te sluiten wil ik een feit constateren dat uit de voorbeelden voortvloeit. We zien dat de inleidende alinea en de kern in de voorbeeldbrieven soms niet grafisch onderscheiden worden. Volgens mij zou dit de inhoud weerspiegelen: het verzoek blijkt namelijk al uit de inleidende zin/alinea. Ter illustratie neem ik nog eens het eerste Nederlandse voorbeeld: Op 21 augustus jl. hebben wij u een factuur gezonden voor de levering van […]. Helaas hebben wij het hierop vermelde bedrag nog niet of niet geheel ontvangen.
Zo ’n inleiding zie ik dan ook als een impliciet “voorlopig verzoek” 42 . De O anticipeert namelijk hier al wat het communicatieve doel van de S is (een verzoek om betaling te doen). Dit verschijnsel werd al eerder beschreven en verklaard (3.6): de decodering komt tot stand aan de hand van het coöperatie-principe (zie 3.6 en 3.1). Doordat de S zich echter aan het beleefdheidsprincipe houdt, verwacht ik dat er altijd toch wel ten minste één inleidende zin geschreven zal worden. 5.4.2
Taalgebruik en de kern
Wat het taalgebruik in de Nederlandstalige brieven betreft, pleiten Caluwé et al. er voor dat een “moderne schrijfstijl” wordt gehanteerd (2009: 109, 27-51). Ze gaan in detail en geven er talrijke voorbeelden van wat dat volgens hen inhoudt. Ik zal me hier echter beperken tot alleen maar de belangrijkste zaken. Het woordgebruik staat centraal. De S wordt aangeraden om ambtelijke en plechtstatige woorden te vermijden en ook leenwoorden waarvoor een gangbaar Nederlands woord bestaat. De S moet ook oppassen met omslachtige formuleringen en met nominaliseringen. Ter illustratie, in 42
70
Voor “externe syntactische markerigen” zie 3.6.
plaats van “Mogen we u eraan herinneren dat het erg belangrijk is dat u dit aanvraagformulier binnen een periode van een maand na ontvangst ervan volledig ingevuld terugstuurt.” dient een simpele formulering te komen, zoals “Stuur deze aanvraag uiterlijk een maand na ontvangst terug.” (Caluwé 2009: 37, [mijn cursief]). Een voorbeeld van een nominalisering is weer “Voor het aanvragen van de subsidie is het invullen van het bijgaande formulier noodzakelijk.” Een “modern” alternatief hiervoor is “Om de subsidie aan te vragen, moet u het bijgaande formulier invullen.” (Caluwé 2009: 40) 43 . Op het zinsniveau zijn het vooral overspannen tangconstructies die de leesbaarheid van de brief in geen geval bevorderen. Samenvattend, er moet altijd rekening worden gehouden met de kennis, de ervaring en ook het gemak van de lezer. In het Tsjechisch zijn er vandaag de dag twee tendensen in het schrijven van zakelijke brieven (Hoffmannová & Kraus 2005: 12-14). Enerzijds wordt er zeer vaak gebruik gemaakt van conventionele en stereotypische formuleringen. Volgens de auteurs zijn de Tsjechen namelijk zó goed op de hoogte van de conventionele en stereotypische formuleringen dat ze dankzij hen snel te weten kunnen komen waar de brief over gaat. Anderzijds willen de schrijvers vaak origineel zijn in hun formulering: bijvoorbeeld, ze doen de brief persoonlijker overkomen. In zakelijke correspondentie gebruiken schrijvers vaak het collectief meervoud. Het is dan minder conventioneel om ook persoonlijk te schrijven, zoals “Obdržel jsem Vaši žádost a musím Vám oznámit…” [Ik heb uw aanvraag ontvangen en moet u meedelen…] (ibid. 14). Desondanks is het in de Tsjechische brieven zeker af te raden om “bureaucratisch” taalgebruik te hanteren omdat het het begrip stoort en ook nominaliseringen. Een duidelijk voorbeeld van zo ’n taalgebruik volgt hierop. Uložené kázeňské opatření je dle závěrů pedagogické porady vychovatelů Domova mládeže oprávněné vzhledem k opakovaným postupkům proti řádu Domova mládeže charakteru kouření v objektu našeho zařízení, částečně také s přihlédnutím k již jednou uloženému podmínečnému vyloučení… (Hoffmannová & Kraus 2005: 15)
Over het algemeen vinden de Tsjechische auteurs, net zoals de Nederlandse, dat de lezer tijdens het schrijven voor ogen gehouden moet worden (Hoffmannová & Kraus 2005: 14). Daarnaast moet het taalgebruik beleefd zijn (ibid. 16). De schrijvers zijn dan ook aanbevolen om bijvoorbeeld de voorkeur te geven aan het performatieve werkwoord prosit (letterlijk smeken) eerder dan aan žádat (verzoeken).
[mijn cursief, ao]
43
71
Tot slot bestaan er nog een paar lexicale middelen waardoor de Tsjechische S de zakelijke brief beleefder kan doen overkomen, zoals de volgende (ibid. 17) 44 :
Dovoluji si Vás upozornit…
Ik veroorlof mij u te verwittigen...
Bohužel se mi nepodařilo…
Helaas ben ik er niet in geslaagd om…
Obracím se na Vás ve věci…[als een inleiding tot een verzoek]
Ik wend mij tot u in de kwestie…
Źádám Vás o laskavé sdělení…
Ik verzoek u om vriendelijke mededeling…
Wat nog op te merken valt is dat het persoonlijke voornaamwoord altijd met een hoofdletter geschreven wordt (besproken in 4.3). 5.5
Analyse van de inhoudsformulering bij drie brieven
Om een voorbeeld te laten zien van het actuele taalgebruik kies ik willekeurig één brief uit elke subcorpus. Het enige criterium was dat de brief de tweede verzoekstrategie moet bevatten omdat die het meest vertegenwoordigd is. Ik wil hier nagaan of de inhoudsformulering feitelijk correspondeert met de handboekaanbevelingen, waar de motivering van het verzoek geplaatst is, welke beleefdheidsmaximes de schrijver gebruikt en hoe het taalgebruik eruitziet. 5.5.1
Een Nederlandse brief
Nederlandse brief [nl16-vi] is inhoudelijk goed opgebouwd: de lezer kan de drie belangrijke onderdelen onderscheiden (cf. 5.2). Wat echter grafiek betreft, valt wel op dat de kern van de brief, dat wil zeggen de verzoekformulering, meteen op de inleiding volgt, dus wordt níet in een aparte alinea gezet. Dit komt dus overeen met de voorbeelden uit de handboeken (zie 5.2.1). De inhoud van de inleidende alinea volgt ook na wat in de handboeken aanbevolen wordt (cf. ibid.): de S geeft eerst de aanleiding voor de brief. In deze aanbeveling zie ik een verband met de theorie over de motivering van een verzoek en de externe syntactische markeringen (zie 3.6). Een “zwaar” verzoek wordt namelijk ook in mondelinge gesprekken bijna altijd voorafgegaan door een motivering. We zien dat dat hier werkelijk het geval is. De betreffende uitdrukking heb ik in cursief gezet. De Nederlandse equivalenten in de rechterkolom zijn letterlijke vertalingen.
44
72
De motivering draagt er ook toe bij dat de brief effectiever is. Hiermee bedoel ik meer specifiek de derde eis van Van Baalen (zie 5.2). De informatie dat de S bepaalde gegevens had moeten ontvangen is namelijk één van de twee argumenten waarvan de brief voorzien wordt. Het tweede argument komt pas na de verzoekformulering en is een voorbeeld van “mild dreigen” tegenover de O (cf. 5.2.1). Wat in [nl16-vi] verder bevestigd wordt is dat er zowel in de inleiding als in het slotgedeelte de sociale relatie ingebed wordt. Dit gebeurt aan de hand van de negatieve en positieve beleefdheidstrategieën. Bij de negatieve laat de S zien dat geen schade op het negatieve gezicht van de O beoogd wordt, dat wil zeggen dat er nog de mogelijkheid is dat “de opgevraagde gegevens reeds in […] [zijn of haar] bezit […] zijn”. Een voorbeeld van de positieve beleefdheidstrategie zijn de slotzinnen: “We zien de gevraagde informatie met belangstelling tegemoet. Bij voorbaat dank en met vriendelijke groet”. De S sluit de brief positief en geeft daardoor aan dat de O zeker nog altijd gewaardeerd wordt en dat de zakelijke/sociale relatie nog goed is (cf. 5.1, 5.2.1 en 3.5.1). Verder classificeer ik het feit dat er de twijfel geuit wordt dat mogelijk de gegevens al binnen zijn, als een manifestatie van het maxime van bescheidenheid en het maxime van bekrachtiging. De S maximaliseert hierdoor de misprijzing van zichzelf en minimaliseert dat van de O. Het maxime van de tact vertoont zich mijns inziens in het aanbieden van een formulier, wat de kosten voor de ander enigszins minimaliseert. Met andere woorden geeft de S aan dat de moeite voor de O niet zo groot zou zijn. Wat het taalgebruik betreft, vind ik dat de eerste zin al in de aanmerking komt voor de labels “omslachtige formulering” en “overspannen tangconstructie”. Ik besef desondanks dat de O aan zo ’n formulering wel gewend kan zijn en daarom hier geen bezwaar tegen kan hebben. Wat de schrijfadviseurs op prijs zouden stellen, is de duidelijke formulering. Om zo ’n duidelijk geformuleerd brief te bekomen, heeft de S zich van onpersoonlijke zinnen moeten onthouden maar integendeel de volgende informatie duidelijk moeten maken: wie wat vraagt, wat de reden is en wat gebeurt als de S dat niet in goede orde ontvangt. 5.5.2
Een Vlaamse brief
Een eigenschap valt tijdens het lezen van Vlaamse brief [bnl11-vi] meteen op. Hij is goed in alinea’s gedeeld maar inhoudelijk minder overzichtelijk. Mijn verklaring daarvoor is dat het centraal verzoek door de S onvoldoende benadrukt wordt. In de
73
inleidende alinea staat namelijk een verzoek dat in de brief echter maar een aanvullende rol speelt. Pas daarna wordt het belangrijkste verzoek gedaan. Ondanks dit feit bevatten de inleidende zin en de laatste twee zinnen van [bnl11-vi] dezelfde informatie als de voorbeeldbrieven in 5.2.1. De S vermeldt eerst de nodige achtergrondsinformatie (de aanleiding voor het schrijven) en dan komt de kern. Daar zijn er drie verzoeken en één mededeling te vinden. Tot slot wordt nog hulp aangeboden en hoogachting uitgedrukt. Wat het motiveren van verzoeken betreft, is het opmerkelijk dat dat in twee verzoeken nog in de zin zelf gedaan wordt. De motivering wordt niettenmin geleverd vóór dat het verzoek geuit wordt, wat de theorie weer bevestigt. Wat betreft het eerste verzoek in de orde van verschijning, daar ontbreekt de motivering. De reden lijkt me te liggen in dat de S de mate van impositie in dit geval niet zo hoog schatte. Het enige signaal van moeite blijft dus de keuze voor een performatief werkwoord in plaats van imperatief (cf. 5.2.1) en ook het gebruik van een interne lexicale markering (vriendelijk) die de uiting enigszins verzacht. Wat verder betreft het gebruik van het beleefdheidsprincipe, wordt het sociaal equilibrium pas in de laatste zin hersteld: de informatie dat het Directiecomité “voor iedere bijkomende inlichting [natuurlijk] […] [ter] beschikking [staat]” wijst erop de S het maxime van de sympathie wenst na te komen en “onbeleefde geloven” in het algemeen te minimaliseren (cf. 3.3). Op het vlak van taalgebruik valt te constateren dat de tweede en derde alinea een tangconstructie bevatten. Verder vind ik de informatielading in de derde alinea te groot: te veel informatie wordt in maar één zin geschreven. Zo kan het leesproces vertraagd worden omdat de lezer veel informatie ineens moet verwerken. 5.5.3
Een Tsjechische brief
Tsjechische brief [cs19] is in drie duidelijke alinea’s gedeeld waarbij de eerste alinea de aanleiding geeft, de tweede de kern bevat en de derde appelerende informatie geeft. Zoals in de Nederlandstalige brieven wordt de motivering vóór het verzoek geleverd en overeenkomstig de Vlaamse brief is dat binnen dezelfde zin. De S kan echter het verzoek al uit de eerste alinea afleiden wat weer gelijkenis draagt met de Nederlandse brief. Wat daarentegen bij de Tsjechische brief anders is dan bij de Nederlandse, is dat ondanks het feit dat de verzoekstrategie hetzelfde is (performatief werkwoord), de brief 74
aanzienlijk meer impositief overkomt dan de Nederlandse. Dit geldt ook voor de Vlaamse brief. De reden daarvoor is dat de S weinig tot geen beleefdheidsprincipe in acht neemt. Zoals Le Pair (1997: 71-72) opmerkt, lijkt dat zelfs dat dat de O zou zijn die het beleefdheidsprincipe zou overtreden als hij of zij het verzoek zou negeren. Bij brief [cs19] gaat het echter al om de laatste herinnering voor een mogelijke gerechtelijke procedure. Het lijkt mij dat het om die reden is dat de S het kennelijk onnodig vindt de sociale relatie te handhaven. Kortom, de S komt alle conversationele maximes na wat in dit geval tegenstrijdig het beleefdheidsprincipe is. Verder wordt de lezer van de brief voor ogen gehouden maar niet in de zin van beleefdheid (cf. 3.1, 3.3 en 5.2.2). De enige beleefdheidsmarkering is de constructie met dovoluji si (“Závěrem si Vás dovoluji upozornit, že […]”) die ook in de andere Tsjechische brieven uit het corpus gangbaar is. De brief voldoet aan de drie eisen van Van Baalen en heeft een persoonlijke toon dankzij het feit dat er geen collectief meervoud voorkomt. Ik zie daar maar één geval van nominalisering: “Úhradou dlužné částky před správním řízením, ušetříte náklady spojené s tímto procesem.” [sic!] Het blijkt dan ook dat om een effectieve betalingsherinnering te bereiken, in de zin volgens Van Baalen, hoeft de S geen beleefde taalgebruik te hanteren.
75
6 SAMENVATTING & CONCLUSIE De onderhavige scriptie beoogde de lezer een inzicht te verschaffen in de vorm van het taalgebruik dat in Nederlandse, Vlaamse en Tsjechische zakelijke verzoekbrieven kan voorkomen. Meer specifiek ging het om de volgende twee onderwerpen: de sociale deixis
en
verzoekstrategieën.
De
zakelijke
verzoekbrieven
waren
betalingsherinneringen en brieven waarin verzocht werd om belangrijke informatie. In dit laatste hoofdstuk wil ik bij de inleiding (hoofdstuk 1) aanknopen. Te dien einde zal ik eerst het hele onderzoek samenvatten. Daarna zal ik de belangrijkste resultaten opsommen en ten slotte evalueer ik tot welke mate ik er in geslaagd ben om de in de inleiding gestelde vragen te beantwoorden. De bedoeling van de scriptie was erachter te komen of er verschillen per taal en misschien ook per land zijn wat betreft de manifestatie van sociale deixis en de verzoekstrategieën in de zakelijke verzoekbrieven. Zo ja, wilde ik nagaan in welk aspect dat precies is. Verder wilde ik te weten komen hoe de tekstsoort verzoekbrieven in handboeken over zakelijke correspondentie omschreven wordt en welke aanbevelingen er gegeven worden voor het schrijven van zulke brieven. Daarnaast vroeg ik me af tot in hoeverre de aanbevelingen opgevolgd worden. Mijn werkwijze in de scriptie was als volgt. Eerst heb ik een structuurplan gemaakt dat de scriptie zou bestaan uit een theoretisch gedeelte en een praktische analyse. De praktische
analyse
hield
een
klein
literatuuronderzoek
en
een
kleinschalig
corpusonderzoek in. 6.1
Samenvatting van het theoretische gedeelte: de belangrijkste punten
De theorie (hoofdstuk 2 en 3) diende voor mij als een basis waarvan ik bij de praktische analyse heb kunnen uitgaan en die ik ook heb kunnen toetsen. Onder de belangrijkste werken waarop ik me baseerde, behoren bijvoorbeeld R. Brown & A. Gilman (1960), S. C. Levinson (1983), G. Leech (1983), P. Brown & S. C. Levinson (1987), R. Le Pair (1997), R. Wardhaugh (2002), J. Vermaes (2002) en M. Hirschová (2006).
76
Wat de sociale deixis betreft (hoofdstuk 2), heb ik eerst de term zelf omgeschreven. Vervolgens legde ik andere termen uit die daarmee verbonden zijn, met name de sociale relatie, de sociale (of communicatieve) situatie, de status en de solidariteit. Daarna hield ik me bezig met de manier waarop de sociale deixis zich in de taal manifesteert. Meer specifiek liet ik de lezer kennismaken met het systeem, de ontwikkeling en het huidige gebruik van de Nederlandse en Tsjechische pronominale aanspreekvormen, de zogenaamde T- en V-vormen. De bedoeling is om zich eerst een algemeen beeld over het fenomeen te vormen om het later met het taalgebruik in de verzoekbrieven te kunnen vergelijken. Daarna kwam een subhoofdstuk aan de orde waarin ik de aandacht wijdde aan de nominale aanspreekvormen, oftewel vocatieven. Ten slotte stipte ik nog de term beleefdheid kort aan. Ik probeerde telkens de verschillende theorieën in verband te brengen en er ook mijn eigen observaties aan toe te voegen. In hoofdstuk 3 behandelde ik het tweede onderwerp van de scriptie, de verzoekstrategieën. Ik heb daar eerst beschreven wat een verzoek is vanuit het perspectief van de pragmatiek, wat het beleefdheidprincipe inhoudt en wat het concept van indirectheid in de pragmatiek betekent. Samengevat, een verzoek is een illocutieve taalhandeling waarmee een poging wordt gedaan om de hoorder ertoe te brengen een (toekomstige) handeling uit te voeren. De spreker heeft daar altijd baat bij terwijl de hoorder zich moet inspannen om de gevraagde handeling uit te voeren. Het beleefdheidprincipe betekent weer dat de spreker de negatieve werking van de uiting probeert te verminderen en de positieve werking te vermeerderen. G. Leech (1983) heeft de volgende stelregels, oftwel maximes, gepostuleerd: maxime van de tact, van de grootmoedigheid, van de bekrachtiging, van de bescheidenheid, van de overeenkomst en van de sympathie. Tot slot spreekt men van indirectheid als de zogenaamde illocutieve strekking (dus essentie of karakteristiek) van een taalhandeling afwijkt van de inherente illocutieve strekking van het zinstype die geuit wordt om deze taaluiting te realiseren. Verder liet ik de lezer in hoofdstuk 3 kennismaken met de theorie van beleefdheidsstrategieën volgens P. Brown & S. C. Levinson (1987). Het kernidee is dat een illocutieve taalhandeling het gezicht van de hoorder of de spreker mag bedreigen − vandaar dat de sprekers vaak gezichtsherstellende middelen gebruiken om te laten zien dat dat niet de bedoeling is. Ze maken in dat geval gebruik van beleefdheidsstrategieën. Alle concepten besproken in hoofdstuk 3 lieten me uiteindelijk toe mij te wijden aan de categorisatie van verzoekstrategieën volgens Rob Le Pair (1997). Van deze categorisatie 77
heb ik namelijk later in de scriptie gebruik gemaakt voor de analyse van het corpus. Le Pair heeft zeven verzoekstrategieën gepostuleerd die laten zien op welke manier sprekers hun verzoeken in taal kunnen realiseren. De strategieën gaan van 1 tot 7 volgens de mate van indirectheid en de zogenaamde optionality: strategie 1 is het meest direct en de hoorder wordt geen mogelijkheid aangeboden om de formulering anders te begrijpen dan als een verzoek. Strategie 7 daarentegen is het minst direct. Inderdaad, de spreker geeft de hoorder zelfs de mogelijkheid om zich aan het verzoek te onttrekken. Hierdoor kan zowel het gezicht van de spreker als dat van de hoorder beschermd worden. Wat belangrijk is, is dat elke verzoekformulering van de zogenaamde mitigerende markering voorzien kan worden om zelfs de meest directe strategieën te verzachten. De mitigerende markeringen dienen dan ook als een bewijs dat geen schade aan het gezicht van de hoorder beoogd wordt of, met andere woorden, dat de spreker het wenselijk of nodig acht om het beleefdheidprincipe te hanteren. In dat opzicht ging Le Pair uit zowel van de theorie van P. Brown & S. C. Levinson (1987) als van die van G. Leech (1983). 6.2
Samenvatting van het praktische gedeelte: de belangrijkste punten
Het praktische gedeelte vangt aan met hoofdstuk 4. Daar wijdde ik de aandacht aan de sociale deixis in de praktijk. Eerst beschreef ik nog precies welke brieven het corpus bevat, op welke manier ik ze heb geordend en ook van wie ik ze ter beschikking heb kunnen krijgen. Het corpus bevat zakelijke brieven en e-mails waar er om iets verzocht wordt. Meestal gaat het om geld (betalingsherinneringen) maar daarnaast heb ik herinneringsbrieven uit de bibliotheek ingesloten en ook brieven waarin er om belangrijke data verzocht wordt zoals bijvoorbeeld om een ingevulde document voor een verzekeringskantoor. De betalingsherinneringen werden meestal door een advocaat geschreven, dus ze waren nog geen rechtbankdocumenten. Als overkoepelende term heb ik verzoekbrief gebruikt (in het Tsjechisch “žádost”). De manier waarop ik de verzoekbrieven geordend heb, heeft te maken met de nationaliteit van de schrijvers ervan: het corpus bevat dus een Nederlands, een Vlaams en een Tsjechisch subcorpus. De brieven zijn allemaal voorzien van codes die het nummer aanduiden en ook de afkorting van het land. Daarnaast heb ik voor de volledigheid in de code de informatie vermeld of het om een betalingsherinnering gaat of om een verzoek om informatie. Bij de analyse van de sociale deixis hield ik daar echter geen rekening mee. Deze informatie mocht wel pas van belang zijn bij de bespreking van de verzoekstrategieën die in het vijde hoofdstuk aan bod kwamen.
78
Degenen die mij de brieven en e-mails ter beschikking hebben gesteld, waren medewerkers van advocaten- en verzekeringskantoren én individuele klanten die de brieven zelf hebben ontvangen. In het geheel mocht ik 16 Nederlandse, 14 Vlaamse en 20 Tsjechische verzoekbrieven verzamelen. Nadat ik het corpus heb beschreven, heb ik de sociale relatie en situatie gekarakteriseerd.
Samengevat,
de
sociale
situatie
is
interpersoneel,
publiek,
institutioneel en formeel. Er is bovendien een spatiale én temporele afstand. De sociale relatie tussen de schrijver van de brief en de ontvanger is gekenmerkt door lage solidariteit (dus grote sociale afstand) en geen statusverschil. De relatie is dus die van twee onbekenden. Daarna kwam het literatuur- en corpusonderzoek aan bod. In analogie met het tweede hoofdstuk wilde ik eerst te weten komen wat er over de pronominale T- en Vaanspreekvormen in de handboeken gezegd wordt. Daarna heb ik dat verschijnsel in het corpus onderzocht en het resultaat vergeleken. Op dezelfde manier ging ik te werk met het oog op de nominale aanspreekvormen. Meer bepaald heb ik de aanhef en de slotformule van de brieven geanalyseerd. In hoofdstuk 5 richtte ik de aandacht weer op het tweede onderwerp, de verzoekstrategieën. Eerst heb ik nog de mate van impositie van een prototypisch verzoek besproken. Dat wil zeggen hoe belastend een taalhandeling voor de hoorder is. Ik heb vastgesteld dat verzoeken in dat opzicht inherent “zware” taalhandelingen zijn. Verder heb ik geconcludeerd dat hoewel zulke taalhandelingen volgens de theorie vaak heel voorzichtig gerealiseerd worden, dat wil zeggen dat sprekers van verschillende beleefdheidstrategieën gebruikmaken, de verzoeken in mijn corpus echter soms relatief direct geformuleerd zijn (zie 6.4). De reden daarvoor is dat de spreker in de meeste gevallen uit de objectieve context (meestal de relatie schuldeiser-schuldenaar) gerechtigd is om een verzoek te doen − daarom worden de beleefdheidsmarkeringen terzijde geschoven. Daarna heb ik uit elke brief de individuele verzoekformulering gehaald en die opgedeeld in de zeven categorieën volgens Le Pair. Vervolgens heb ik de meest voorkomende strategieën besproken, met name de eerste, tweede en vierde strategie (dus respectievelijk strategieën met imperatief, met performatief werkwoord en met een statement van wil, wens of noodzaak).
79
De eerste twee strategieën zijn het meest direct, afgezien van de mogelijke mitigerende markeringen. Het enige wat duidt op het maxime van de tact is het vermijden van de imperatief bij de tweede strategie. De vierde strategie is minder direct. Haar essentie ligt bij het feit dat sprekers/schijvers op de voorgrond treden, wat wil zeggen dat ze hun wil of wens uitdrukken opdat de ander het verzoek opvolgt. Alternatief benadrukken ze de algemene noodzaak. Naast de meest voorkomende strategieën heb ik ook de aandacht besteed aan de minst vertegenwoordigde strategie, met name de zesde waarin gerefereerd wordt aan de precondities van de hoorder of de handeling zelf. Wat daar typisch aan is, is het gebruik van een indirecte taalhandeling, dus van een vraag naar de mogelijkheid of bereidheid van de hoorder. De bedoeling was erachter te komen of (en hoe) de context van de brief hier anders is dan bij de eerste, tweede en vierde strategie. Het laatste thema binnen hoofdstuk 5 was het formuleren van de inhoud in zakelijke verzoekbrieven. Ik ging eerst na hoe de inleidende alinea en de slotalinea in de handboeken omschreven worden en daarna welke adviezen de auteurs geven in verband met het taalgebruik in de kern van een brief. Ten slotte heb ik ter illustratie drie brieven uit het corpus gekozen en het taalgebruik daarvan met de handboekaanbevelingen vergeleken. Evenals heb ik bepaald op welke manier de motivering voor het verzoek geleverd wordt en welke beleefdheidsmaximes er voorkomen. 6.3
Resultaten van het praktisch onderzoek: de sociale deixis 6.3.1
De pronominale keuze tussen T en V
Wat de pronominale keuze tussen T en V betreft, is er gebleken dat in alle Tsjechische brieven de V-vorm gebruikt wordt en dan wel altijd met een hoofdletter zoals de Tsjechische auteurs aanraden. Het werkt namelijk in het Tsjechisch nog altijd als een beleefdheidsmarkering. In het Nederlands wordt een hoofdletter echter als archaïsch gezien en is dus af te raden. Wat verder gebleken is, is dat hoewel het in het Nederlands vaak gebeurt dat men in een e-mailwisseling snel tot de T-aanspreekvorm overgaat, dit volgens de auteurs van handboeken wel niet altijd adequaat is, nota bene bij zakelijke correspondentie zoals hier het geval is.
80
De verklaring daarvoor is dat het, ten eerste, om een “minder goede” zakelijke relatie gaat en, ten tweede, de ontvangers eerder de respectvolle V nog steeds zouden waarderen. Dit is namelijk een veronderstelling die uit een Nederlands onderzoek van Jansen & Janssen (2005) gebleken is. Daarnaast wordt met dit advies een resultaat van nog een ander onderzoek (Vermaes 2002) in de praktijk gebracht. Dat heeft namelijk aangetoond dat de factoren “zakelijkheid”, “onbekendheid” en “respect” in de sociale relaties en situaties het stijgende gebruik van V veroorzaken − en dát in tegenstelling tot de algemeen heersende tendens dat men steeds meer de voorkeur aan T geeft. Dit is over het algemeen weliswaar het geval, vooral bij de Nederlandse jonge generatie, bij de katholieken en niet-gelovigen en bij situaties waar de factor van “bekendheid” een rol speelt. Vermaes laat echter ook zien dat de aard van de sociale situatie doorslaggevend is en dat ook de jongeren een onderscheid maken tussen de individuele situaties waarin de communicatie plaatsvindt. Daarom zou bij zakelijke verzoekbrieven de voorkeur aan V gegeven moeten worden. Op 3 Nederlandse en 2 Vlaamse schrijvers na hebben alle Nederlandstalige schrijvers dit advies opgevolgd. Toen ik de betreffende brieven nader bekeek, constateerde ik dat het gebruik van T in de Nederlandse brieven toe te schrijven is óf aan de afwezigheid van de factor “onbekendheid” óf aan een frequent contact. Wat de Vlaamse schrijvers betreft, die achtten het waarschijnlijk niet nodig om V te gebruiken omdat ze een hogere status hadden én de ontvanger een jongere persoon was. Dit is dus een wezenlijk verschil ten opzichte van het gebruik van aanspreekvormen in het Tsjechisch. Daar is namelijk de factor van “onbekendheid/niet-vertrouwdheid” nog altijd de heersende oorzaak voor V. 6.3.2
De aanhef en de slotformule
Om de nominale aansprekingen (of de zogenaamde vocatieven) te analyseren, richtte ik de aandacht op de aanhef van een brief. Wat de Nederlandse en Vlaamse brieven betreft, was de courantste aanschrijfformule in het corpus Geachte mevrouw, Geachte heer of Geachte mevrouw/heer + [achternaam]. Dit bleek overeenkomstig te zijn met de resultaten van het literatuuronderzoek. Waar Beste voorkwam, had het te maken met de T-aanspreekvorm in de brief. Wat bij twee Vlaamse brieven echter opviel, was de aanhef Beste zonder substantief. De auteurs van handboeken zijn het namelijk eens over het feit dat deze aanschrijfformule door de lezer niet gewaardeerd wordt, net zoals Geachte zonder substantief. Verder gebruikten deze schrijvers dat samen met de V-aanspreekvorm wat tegen de norm lijkt
81
te zijn. Ik heb niettenmin geconcludeerd dat de schrijvers Geachte als te formeel achtten omdat het om herinneringsbrieven uit de bibliotheek ging. De andere aanschrijfformules waren bijvoorbeeld Geachte klant of cliënt. Dat is een voorbeeld van aanschrijven met een categorie waartoe de ontvanger behoort. De handboeken vermelden dat dat mogelijk is als de schrijver de achternaam van de persoon niet kent. Wat nog volgens de handboeken mogelijk is, is alleen maar het geslacht aanduiden (mevrouw/heer). Wat de slotformule in de Nederlandse en Vlaamse brieven betreft, is mij het volgende wezenlijke verschil opgevallen: de Nederlandse schrijvers benutten in alle brieven Met vriendelijke groet(en) of Vriendelijke groeten terwijl de Vlaamse ook vaak gebruik maken van Hoogachtend. Concluderend kan ik zeggen dat ook al wordt dat vaak beschreven als “duidelijk formeel”, het in Vlaamse zakelijke verzoekbrieven nog steeds een gangbare formule is. De Tsjechische brieven wijken af van de Nederlandse en Vlaamse in dat opzicht dat de aanhef meer diverse vormen kan hebben terwijl de slotformule weer dezelfde blijkt te zijn, met name S pozdravem. Een ander groot verschil is ook dat één op de vier Tsjechische brieven noch aanhef noch slotformule bevatten. Soms zien de brieven er zelfs uit als een vermenging van formulier en brief. Wat de aanhef in het Tsjechisch betreft, zijn de meest voorkomende aanschrijfformules Vážený kliente/zákazníku en Vážení obchodní přátelé/partneři. Het valt dus op dat de eerste soort (aanschrijven met de categorie waartoe de ontvanger behoort) op de Nederlandse norm lijkt. De Tsjechische handboeken vermelden echter alleen maar de aanschrijfformule van de tweede soort, dat wil zeggen met de groep. Wat de slotformule betreft, waar de zakelijke relatie nog goed was, gebruikte de schrijver van één brief ook S přátelským pozdravem. Wat ten slotte opviel, was het gebruik van S úctou die in de handboeken niet vermeld wordt. Doordat de ontvanger van de betreffende brief een schuldenaar is, lijkt dat zelfs tot een hogere mate van impositie bij te dragen. Mijn verwachting over de vorm van vocatieven in de aahef was de volgende: de naam of een gestandaardiseerde soortnaam van “respect” met een uitbreidend element van beleefdheid Geachte/ “Vážený/á”. Over het algemeen werd mijn verwachting alleen maar bij de Nederlandstalige brieven bevestigd, waar de vocatief meestal de naam was.
82
In het Tsjechisch daarentegen kwam de soortnaam in verband met “functiebenaming” het vaakst voor (klient/zákazník, obchodní partneři). 6.4 Resultaten van het praktisch onderzoek: de verzoekstrategieën en inhoudsformulering Het is gebleken dat de meest gebruikte verzoekstrategie die met een performatief werkwoord was. Wat opvalt is dat deze in de Tsjechische brieven zelfs domineert (13 brieven op de 20). Daarnaast maken de Tsjechische schrijvers gebruik van alleen maar twee andere soorten strategieën. De Nederlandse schrijvers daarentegen maken gebruik van 4 verschillende soorten strategieën en de Vlaamse van 6. Wat tot slot opmerkelijk is, is dat naast de tweede strategie de Tsjechische schrijvers ook de eerste strategie (imperatief) vaak gebruiken. De Vlaamse schrijvers daarentegen hebben dat alleen maar in twee gevallen gedaan, de Nederlandse nooit. Concluderend kan dan ook gezegd worden dat de Tsjechische schrijvers hun verzoeken meer direct en impositief verwoord hebben dan de Nederlandstalige. Deze conclusie vloeit ook voort uit het feit dat de Nederlandse en Vlaamse schrijvers af en toe mitigerende markeringen toevoegen terwijl dit alleen het geval is in maar 3 Tsjechische brieven. De meest voorkomende mitigerende markeringen waren in het Nederlands lexicaal van aard, in concreto het bijwoord vriendelijk. Daarna gebruikten de schrijvers ook conditionalis samen met het modale werkwoord willen of mogen of het werkwoord vragen in plaats van verzoeken. In het Tsjechisch waren de enige middelen om een verzoek te verzachten de beleefdheidsformules prosím en laskavě en éénmaal een externe mitigerende markering. Wat de inhoudsformulering betreft, wordt door de auteurs vooral benadrukt dat een brief goed opgebouwd moet zijn, dus zowel inhoudelijk als grafisch verdeeld in een inleiding, een kern en een slotalinea. Wat verder belangrijk is, is dat schrijvers een overtuigende motivering leveren en duidelijke taal schrijven. Dat laatste wil vooral zeggen dat de brief duidelijk geformuleerd moet zijn, geen plechtstatige formuleringen mag bevatten en ook geen nominaliseringen. Dit heeft volgens de auteurs als gevolg dat de brief snel begrijpelijk voor de lezer is én dat de schrijver een grotere kans heeft om het doel te bereiken. Voor de corpusanalyse heb ik uit elke subcorpus willekeurig één vertegenwoordigende brief gekozen en die geanalyseerd.
83
6.5
Eigen evaluatie van het onderzoek en conclusie
Ten slotte wil ik evalueren tot in hoeverre ik er in geslaagd ben om de centrale vragen te beantwoorden en ook wil ik commentaar leveren op de mate waarin het doel bereikt werd. In de scriptie wilde ik vooral de verschillen per taal analyseren. Het werd bevestigd dat er wel verschillen zijn tussen de manifestaties van de sociale deixis in het Nederlands en in het Tsjechisch. Het is mij in het bijzonder gelukt om een groot verschil te laten zien tussen het systeem en het gebruik van aanspreekvormen in beide talen. Dat blijkt vooral uit de vergelijking die het theoretische gedeelte biedt. In het corpus is het verschil wegens de tekstsoort minder zichtbaar maar het werd ten minste bevestigd dat de grafische normen uiteenlopen. Wat voor een Tsjechische student misschien nog interessanter is, is het feit dat er evenals bevestigd werd dat er ook verschillen per cultuur bestaan: ten eerste gebruikt een Vlaamse schrijver namelijk de slotformule die een Nederlandse schrijver als verouderde praktijk lijkt te hebben verworpen. Ten tweede is het systeem en gebruik van aanspreekvormen in Nederland in zekere mate anders dan in Vlaanderen. Over verzoekstrategieën kan in het algemeen gezegd worden dat er wel een verschil is tussen de manier waarop een Tsjechische schrijver het verzoek formuleert en de manier waarop een Nederlandse of Vlaamse schrijver dat doet. Verzoekstrategieën lijken dus alleen maar taalspecifiek te zijn, niet cultuurspecifiek. De laatste van mijn centrale vragen betreft de aanbevelingen voor het schrijven van zakelijke verzoekbrieven. Ik kan concluderen dat ik met mijn literatuuronderzoek deze vraag wel heb kunnen beantwoorden. Een tekortkoming betreft echter de analyse van het taalgebruik in het corpus. Ik besef dat ik niet in staat ben om een algemene conclusie te trekken omdat ik niet het taalgebruik in het hele corpus heb geanalyseerd. Ik hoop desondanks met de analyse van drie brieven te hebben laten zien hoe de theorie op een tekst toegepast kan worden. Het beoogde doel van de scriptie was een vergelijking te bieden en taalmateriaal aan de studenten van het Nederlands en van het Tsjechisch ter beschikking te stellen. Dat zie ik dan ook als geslaagd. In de inleiding schetste ik mijn verwachtingen over het nut van de scriptie en de aard van de toekomstige resultaten. Tot slot wil ik daarbij aanknopen door te zeggen dat deze verwachtingen bevestigd werden. Hoewel ik in staat was om wat algemene 84
tendensen voor te stellen en enkele verschillen in het taalgebruik te laten zien, kon de scriptie zeker geen universeel geldende conclusies trekken – en dat was ook niet de bedoeling. Ik heb er eerder naar gestreefd om een goed inzicht in de sociale deixis en verzoekstrategieën aan de dag te leggen, om kwalitatieve data te verstrekken en de lezer het verzamelde taalmateriaal voor de vergelijking te bieden. Evenals wilde ik laten zien hoe de theorie in de praktijk gebracht kan worden. Voorlopig hoop ik daar tenminste gedeeltelijk in te zijn geslaagd.
85
7 LITERATUURLIJST Austin, John L. “Performative utterances”. Philosofical Papers. Red. J. O. Urmson and Geoffrey J. Warnock. 3e druk. Oxford: Oxford University Press, 1979. pp. 233-252. Herdruk Perspectives in the philosophy of language: a concise anthology. Red. Robert Stainton. Ontario: Broadview Press, 2000. pp. 240-252. How to Do Things with Words: Second Edition. Red. J.O. Urmson & Marina Sbisà. Verzameling lezingen. Hardvard College: 1965. Baalen, Christine van. Taal in zaken: Zakelijk Nederlands voor anderstaligen. NCB: Utrecht, 2003. Bakx, José, Marij Bernards en Annemiek de Vries. Nota Bene! Cursus schrijfvaardigheid voor hoogopgeleide anderstaligen. Bussum: Coutinho, 1997. pp.135-161. Beeldrijk. “Het innen van een vordering.”Beeldrijk: Fiscaliteiten en aansprakelijkheid, [geen datum van uitgave vermeld]. Web Adviesbureau Beeldrijk voor belastingadvies, administratie, zakelijke begeleiding en conflictbemiddeling. 24 augustus 2010. . Berenst, Jan. “Coöperativiteit en agressie”. Relationeel taalgebruik: conversationele strategieën in interpersonele en interculturele communicatie. Doctoraalproefschrift, hoofdstuk 8. Rijksuniversiteit Groningen: 1994. p. 232. Geraadpleegd op 5 juli 2010 op . Berger, Tilman. “Specifický poměr zdvořilosti a oslovování v češtině”. Čeština – univerzália a specifika, 4. Red. Zdeňka Hladká & Petr Karlík. Verzameling artikelen uit de conferentie te Masaryk universiteit, Brno. Praha: Nakladatelství Lidové noviny, 2002. pp. 189-198. Betsch, Michael. “The system of Czech bound address forms until 1700”. Diachronic Perspectives on Address Term Systems. Red. Irma Taavitsainen & Andreas H. Jucker. Amsterdam: John Benjamins B.V., 2003. pp. 125–146. Brown, Penelope & Stephen C. Levinson. Politeness: Some Universals in Language Usage. Cambridge University Press: 1987.
86
Brown, Roger & Albert Gilman. “The Pronouns of Power and Solidarity”. Style in Language. Red. T.A. Sebeok. MIT Press: 1960. pp.253-276. Herdruk Language and Social Context: selected readings. Red. P. P. Giglioli. Harmondsworth: Penguin Books, 1972. pp. 252-282. Herdruk Sociolinguistics: The Essential Readings. Red. Christina B. Paulston & G. Richard Tucker. Blackwell Publishing: 2003. pp. 156-176. Geraadpleegd via Google Books. Caluwé, Dirk et al (red). In duidelijk Nederlands: spreken en schrijven voor iedereen. Een brochure uitgegeven door de taaladviesdienst van de Vlaamse overheid. Taaltelefoon: 2009. Gratis te downloaden van de website taaltelefoon.vlaanderen.be. 21 juni 2010. 15 september 2010. . Carbucicchio, Alessandro. České a italské zdvořilostní formy. Bachelorscriptie. Brno: Masaryk universiteit, 2008. Chesterman, Andrew. “On the Idea of a Theory”. Across Languages and Cultures, jrg. 8, nr. 1 (2007), pp.1-16. Artikel gebaseerd op een lezing gegeven aan doctoraalstudenten. Vakgroep Algemene Taalkunde. Universiteit Helsinki: 2007. Geraadpleegd op 3 juni 2010 op Web. . Clark, Herbert H. “What Is Said to Whom: A Rejoinder to Allan”. Language, jrg. 62, nr. 3 (september 1986), pp. 518-529. Linguistic Society of America. Gepubliceerd op JSTOR 2000-2010. Geraadpleegd op 23 mei 2010. . De Electronische ANS. . Electronische versie van Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn: Algemene Nederlandse Spraakkunst. 2e druk. Groningen: Martinus Nijhoff uitgevers/Wolters Plantyn, 1997. Electronische vormgeving door P.A. Coppen, W. Haeseryn & F. de Vriend. Copyright inhoud: Stichting ANS: 2002. Feenstra, Marcel. “Herinnering, aanmaning en sommatie”. Incasso voor beginners, [geen datum van uitgave vermeld]. Algemene achtergrondinformatie over incasso. 2002-2010 [ongepagineerd]. Geraadpleegd op 18 augustus 2010. . Grice, H. Paul. “Logic and Conversation”. Syntax and Semantics, Vol. 3, Speech Acts. Red. Peter Cole and Jerry L. Morgan. New York: Academic Press, 1975. pp. 41–58. Geraadpleegd op de website van Simon Fraser University in Canada [hier pp. 45-47]. 21 juni 2010. . 87
Hirschová, Milada. Pragmatika v češtině. Olomouc: Univerzita Palackého, 2006a. “Sociální deixe a komunikační situace”. Linguistica Brunensia, A54. Sborník prací filozofické fakulty brněnské univerzity. 2006b. pp. 167-183. Hofman, Jacqueline. Beleefdheid in multiculturele teams. Masterscriptie. Rijksuniversiteit Groningen: 2009. Hoffmannová, Jana & Jiří Kraus. Písemnosti v našem životě. 2e herziene druk. Praha: Fortuna, 2005. Houtkoop, Hanneke & Tom Koole. Taal in actie: hoe mensen communiceren met taal. 1e druk, 3e oplage. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2008. Jansen, Frank & Daniël M .L. Janssen. “U en je in postbus 51 folders”. Taalbeheersing, jrg. 27, nr. 3 (2005), pp. 214-229. [ontvangen per e-mail, daar pp. 1-18]. Janssen, Daniël et al. Zakelijke communicatie 1. Red. Daniël Janssen. 3e herz. druk. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1996. pp. 244-258, 292-300. Laskewitz, Esther. Schenk ’ns wat koffie voor me in: Een onderzoek naar de waardering van verzoeken tussen Surinamers en Nederlanders. Masterscriptie. Universiteit Utrecht: 2008. Geraadpleegd op 5 juli 2010 op . Leech, Geoffrey Neil. Principles of Pragmatics. London: Longman, 1983. Levinson, Stephen C. Pragmatics. Herdruk 1992. Cambridge University Press: 1983. “Deixis”. The Handbook of Pragmatics. Red. Laurence R. Horn & Gregory Ward. Paperback druk. Malden: Blackwell Publishing, 2006. pp. 97-121. Pair, Rob le. Verzoekstrategieën in het Spaans: een cross-cultureel en intercultureel perspectief. Doctoraalproefschrift. Nijmegen: 1997. Geraadpleegd op 5 juli 2010 op . Panevová, Jarmila. “Honorifika v češtině: České vykání - teorie a korpusová data”. Južnoslovenski filolog, jrg. 65, nr. 1 (2009), pp. 101-108. Belgrado: Srpska akademija nauka, Institut za srpski jezik. Geraadpleegd op 10 september 2010 op de digitale opslagplaats van Servische wetenschappelijke tijdschriften Digital Object Identifier Serbia. .
88
Pijlman, René. “Sommatie sturen”. Lancelots.nl, [geen datum van uitgave vermeld]. Informatie voor ondernemende zelfstandigen. Amsterdam: Applinet B.V., 2004-2010. 24 augustus 2010. . Příruční mluvnice češtiny. Red. Petr Karlík, Marek Nekula & Zdenka Rusínová. Praha: Lidové noviny, 1995. Quirk, Randolph et al. A Grammar of Contemporary English. London: Longman, 1972. Searle, John R. “A classification of illocutionary acts”. Language in Society, jrg. 5, nr. 1 (april 1976), pp. 1-23. Cambridge University Press. Gepubliceerd op JSTOR. Geraadpleegd op 12 juli 2010 op . Speech acts: an essay in the philosophy of language. Cambridge: University Press, 1969. Štiková, Stanislava. Obchodní korespondence 1: uzavírání a plnění kupních smluv. Plzeň: Ing. Stanislava Štiková - KORESPONDENT, 2001. pp. 95-114. Švehlová, Milena. “K problematice oslovení v češtině”. Rozumět jazyku. Sborník k významnému životnímu jubileu univ. prof. PhDr. Radoslavy Brabcové, CSc. Praha: Pedagogická fakulta, 1995. pp. 73-81. Tiggeler, Eric. Check je brief: Tips en checklists voor betere brieven en e-mails. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2009. Ústav pro jazyk český Akademie věd ČR, [meerdere auteurs]. “Obchodní a úřední dopisy (a e-maily)”. Internetová jazyková příručka - Výkladová část: Dopisy a grafická úprava písemnosti: Grafická úprava dopisu. 7 februari 2008a [ongepagineerd]. 16 september 2010. . Ústav pro jazyk český Akademie věd ČR, [meerdere auteurs]. “Oslovení a závěrečný pozdrav v dopise”. Internetová jazyková příručka - Výkladová část. 2008b [ongepagineerd]. 16 september 2010. . Válková, Silvie. “Politeness and Social Deixis”. Politeness as a Communicative Strategy and Language Manifestation (a cross-cultural perspective). 1e druk. Doctoraalproefschrift. Univerzita Palackého v Olomouci: 2004. pp. 59-75.
89
Vermaes, Johanna A.M. Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw. Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap Doctoraalproefschrift. Utrecht: LOT, 2002. Herdruk 2003 beschikbaar online op de website . Wardhaugh, Ronald. “Solidarity and Politeness”. An Introduction to Sociolingistics. 4e druk. Oxford: Blackwell Publishing, 2002. pp. 259-282. Wijst, Per van der. Politeness in Requests and Negotiations. Doctoraalproefschrift. Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg: 1996. Wilms, Tieneke et al. (red.). “Geachte - Beste (als aanhef)”. Taaladvies.net. 2000-2010. 23 september 2010. . Zalk, Franceina van & Frank Jansen. “Ze zeggen nog je tegen me: Leeftijdgebonden voorkeur voor aanspreekvormen in een persuasieve webtekst.” Taalbeheersing, jrg. 26, nr. 4 (2004), pp. 265-277. [ontvangen per e-mail, daar pp. 1-18].
90
8 LIJST TABELLEN Tabel nr.
titel
pagina
1
Aanspreekvormen in het moderne Nederlands
13
2
Aanspreekvormen in het moderne Tsjechisch
20
3
De conversationele maximes van Grice
29
4
De beleefdheidsmaximes van Leech
33
5
Overzicht beleefdheidsstrategieën volgens Brown & Levinson
36
Verzoekstrategieën in oplopende mate van indirectheid volgens 6
Le Pair + eigen voorbeelden uit het corpus
41
Aantal zakelijke verzoekbrieven afkomstig uit Nederland, 7
Vlaanderen en Tsjechië
46
Overzicht van de verzoekstrategieën in het Nederlandse 8
subcorpus (aantal brieven bij elke categorie)
60
Overzicht van de verzoekstrategieën in het Vlaamse subcorpus 9
(aantal brieven bij elke categorie)
61
Overzicht van de verzoekstrategieën in het Tsjechische subcorpus 10
(aantal brieven bij elke categorie)
61
Realisaties van de tweede verzoekstrategie (performatief 11
werkwoord) in de Nederlandse en in de Vlaamse brieven
64
Realisaties van de tweede verzoekstrategie (performatief 12
werkwoord) in de Tsjechische brieven
65
91
BIJLAGE: CORPUS ZAKELIJKE VERZOEKBRIEVEN
NEDERLANDSE
}
nl1‐b Geachte heer/mevrouw [AN], Met betrekking tot bovengenoemde verzekering doen wij u hierbij de prolongatienota voor de periode van […] tot […] toekomen. Wij verzoeken u het saldo binnen 30 dagen na ontvangstdatum over te maken op onze bankrekening […] bij de [bank] onder vermelding van het polis‐ en notanummer. Wij vertrouwen u hiermee van dienst te zijn. Met vriendelijke groet,
nl2‐b Geachte heer of mevrouw, Herinnering uitstaande premiebetalingen Totaalsaldo van uitstaande premiebetalingen EUR […] Volgens onze informatie staan de volgende bedragen nog open voor betaling: Ingangsdatum Vervaldatum Type transactie Bruto balans Assurantiebelasting Netto balans Polisnr. Wij verzoeken u om er voor te zorgen dat wij de volledige betaling binnen 14 dagen na de datum van deze brief op onze rekening hebben ontvangen. Als betaling niet binnen deze periode wordt ontvangen, dan behoudt [het verzekeringskantoor] zich het recht voor de gevolgen in te roepen van niet‐betaling van premie zoals verwoord in de betreffende polisvoorwaarden of in de toepasselijke wetsbepalingen. Afhankelijk van de toepasselijke voorwaarden of wetsbepalingen zijn deze rechtsgevolgen: het beëindigen van de verzekeringsovereenkomst, het schorsen of het opschorten van de dekking. De herinnering van deze brief laat al onze rechten op grond van de polisvoorwaarden en wetsbepalingen onverlet, waaronder het mogelijk afwijzen van schades. Mocht u inmiddels het saldo betaald hebben, dan verzoeken wij u vriendelijk deze brief als niet verzonden te beschouwen. Met vriendelijke groet,
nl3‐b Geachte heer / mevrouw [AN],
Naar aanleiding van uw telefonisch onderhoud met mijn collega […] van zo‐even stuur ik u bijgaand een digitale kopie van de in augustus verstuurde nota. Ik zou u willen verzoeken de nota zo spoedig mogelijk te voldoen om opschorting van de dekking te voorkomen. Graag ontvang ik van u, indien u over zult gaan tot betaling, een toezegging wanneer wij de betaling mogen ontvangen. Ik dank u bij voorbaat voor u snelle medewerking. Mocht u naar aanleiding hiervan nog vragen hebben sta ik graag tot uw beschikking. Met vriendelijke groet,
nl4‐b Geachte heer [AN],
Volgens onze financiële afdeling hebben wij nog geen betaling ontvangen naar aanleiding van de nota ten name van […] door ons verstuurd op of rond 26 augustus 2009. Zou u zo vriendelijk willen zijn na te (laten) gaan of dit op een misverstand is gebaseerd of dat de betaling nog verwerkt moet worden? Volledigheidshalve heb ik de betreffende nota als bijlage toegevoegd. Met vriendelijke groet, nl5‐b Geachte heer [AN], beste [VN], Bijgaand de openstaande nota's ten aanzien van de (beroeps)aansprakelijkheidspolis ten name van […]. Bij navraag bij de boekhouding blijkt dat de premie over de laatste twee verzekeringsperioden niet is voldaan. Met vriendelijke groet,
nl6‐b Beste [VN], Met betrekking tot de verzekering met polisnummer [NUMMER] ten name van [VN] [AN] is de volgende situatie ontstaan: Wij zijn niet in staat geweest de premie van de klant te innen. Het is ons incassobureau eveneens niet gelukt een betaling te innen. De heer [AN] heeft niet gereageerd op meerdere verzoeken om contact met ons op te nemen of aan de betaling te voldoen. Op dit moment willen we overgaan tot het opschorten van de dekking met terugwerkende kracht en eventueel in een later stadium een gerechtelijke procedure. Daarom zou ik je vriendelijk willen vragen om te proberen contact met de klant te hebben over de betalingsachterstand. Op de website van de heer [AN] valt in iedergeval te achterhalen dat hij zijn activiteiten nog niet is gestaakt. Mocht je verder nog vragen hebben, dan ben ik onder onderstaande contact‐informatie te bereiken. Met vriendelijke groet, nl7‐b Beste [VN], Zoals zojuist telefonisch besproken doe ik je bijgaand een kopie van het aanhangsel alsmede een kopie van de suppletienota ad EUR [BEDRAG] toekomen. Ik zie de betaling graag spoedig tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl8‐b Beste [VN], Bedankt voor je berichtje. Hopelijk is de premie op korte termijn binnen want anders zijn we helaas genoodzaakt een incassoprocedure op te starten en dat wil ik uiteraard graag voorkomen. Groeten,
nl10‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], Bovengenoemde verzekering kent een voorschotpremie per jaar met naverrekening op basis van de definitieve omzet. In verband hiermede verzoeken wij u vriendelijk bijgaand formulier door verzekeringnemer ingevuld en ondertekend aan ons te retourneren. De gegevens over [jaartal] zien wij gaarne tegemoet zodra de definitieve omzet bekend is. Wij zien het gevraagde met belangstelling tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl11‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], In hoofde genoemde verzekering komt per [DATUM] voor verlenging in aanmerking. In verband hiermee verzoeken wij u vriendelijk ons zo spoedig mogelijk in het bezit te stellen van de jaarrekening van verzekeringnemer over het boekjaar […]. Gezien de vervaldatum ontvangen wij deze informatie graag voor [drie maanden voor datum] a.s. Indien de jaarrekening over [jaartal] nog niet gereed is, wilt u ons dan mededelen wanneer wij deze tegemoet kunnen zien. Wij zien uw berichten met belangstelling tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl12‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], Met betrekking tot onze offerte d.d [datum], verzoeken wij u vriendelijk ons te informeren over de stand van zaken. Mochten wij binnen 4 weken geen reactie van u ontvangen zullen wij overgaan tot het afleggen van het dossier. Uw berichten zien wij met belangstelling tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl13‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], Met betrekking tot bovengenoemde verzekering verzoeken wij u ons de naverrekeningsgegevens te zenden over de periode [datum] ‐ [datum]. Uw bericht zien wij graag spoedig tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl14‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], Met referte aan onze (brief/fax/mail) d.d. [datum] waarin wij u verzochten ons de definitieve omzetcijfers te doen komen, delen wij u mede dat wij tot op heden nog niets hebben mogen ontvangen. Wij verzoeken u daarom ons deze gegevens zo spoedig mogelijk te doen toekomen. Wij zien uw bericht met belangstelling tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl15‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], Mijn collega […] heeft op [datum] een offerte uitgebracht voor het bedrijfsaansprakelijkheidsrisico voor bovengenoemde verzekerde. Tot op heden hebben wij hier nog geen bericht op mogen ontvangen. Zou u bij verzekerde kunnen informeren of men gebruik wil maken van deze offerte. Uw reactie zien wij graag tegemoet. Met vriendelijke groet,
nl16‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], Uit onze administratie blijkt dat wij naar aanleiding van ons schrijven d.d. [datum] de omzetgegevens ten behoeve van de naverrekening de afgelopen jaren mogelijk niet hebben ontvangen. Met betrekking tot bovengenoemde verzekering verzoeken wij u derhalve ons in het bezit te stellen van de omzetgegevens van verzekerde(n). Hiervoor kan bijgevoegd formulier gebruikt worden of het opgaveformulier op onze website: […] Zoals in de Algemene Voorwaarden is vastgesteld worden de voorschot‐ en definitieve premie van bovenstaande verzekering gebaseerd op de jaaromzet van verzekerde(n). Indien de omzetinformatie niet bekend is gemaakt aan [het verzekeringskantoor] voor 1 juni 2010 zullen wij overgaan tot het vaststellen van de definitieve premie. Het kan zijn dat (een deel van) de opgevraagde gegevens reeds in ons bezit (is) zijn. Indien dit het geval is spijt dat ons zeer en zouden wij u willen verzoeken hierover contact met ons op te nemen. Wij zien de gevraagde informatie met belangstelling tegemoet. Bij voorbaat dank en met vriendelijke groet,
VLAAMSE
}
bnl1‐b Uitnodiging tot betaling Geachte mevrouw, Gelieve hierna een overzicht te willen vinden van de bijdragen voor de verschillende verzekeringen waarvoor u bij ons ziekenfonds bent aangesloten. Dit overzicht werd opgemaakt op 3/2/2010. Heeft u de vermelde bedragen reeds vereffend, of heeft u inmiddels een domiciliëringsopdracht gegeven, dan mag u dit betalingsbericht als nietig beschouwen. De bijdrage voor de aanvullende verzekering blijft in 2010 behouden op […] euro per maand. Het voordelenpakket werd op 1 januari opnieuw uitgebreid. Een beknopt overzicht van alle diensten vindt u in de bijgevoegde folder. In 2010 betaalt u als […]‐lid geen bijdrage voor het wettelijk reservefonds. Hoogachtend […], Secretaris‐generaal
bnl2‐b Herinnering betaling studiekosten Beste student Aan het begin van het academiejaar werd aan alle studenten een bijdrage in de studiekosten gevraagd. Met dit bedrag betaalt het departement een aantal kosten die verbonden zijn aan het verstrekken van de onderwijsactiviteiten (extra kopieën, specifiek studiemateriaal, uitstappen,..). Het bedrag wordt als volgt bepaald: […] Tot op heden hebben we je betaling nog steeds niet ontvangen. Mag ik er dan ook op aandringen dat je het verschuldigde bedrag betaalt en dit voor 25 maart 2010. De bijdrage schrijf je over op rekeningnummer […] van [hogeschool] met als mededeling […]/NAAM STUDENT/VOORNAAM STUDENT Met dank en vriendelijke groeten Prof. Dr. […] Departementshoofd
bnl8‐vi Geachte heer/mevrouw [AN] Op [datum] jl. ontvingen wij de door bovengenoemde verzekeringsnemer getekende polis retour. Helaas is de polis niet op de daartoe bestemde plek gedateerd en voorzien van het stempel van verzekeringsnemer. Met het oog hierop doen wij u wederom de polis toekomen met het verzoek deze, alsmede het bijbehorend Bijvoegsel nr. [nummer], gedateerd en, indien voorhanden, voorzien van het stempel van verzekeringnemer aan ons te retourneren. Wij blijven volledig tot uw beschikking voor verdere verduidelijkingen hieromtrent. Aarzel niet om contact op te nemen indien u enige vragen zou hebben. Hoogachtend,
bnl9‐b Subject: boek Date: [datum] Beste, U heeft nog een boek in uw bezit van de bib slavistiek, nr. [NUMMER] (sinds [DATUM]). Kunt u mij laten weten wanneer u dit terugbezorgt ? Alvast bedankt. Mvg, [VN] [AN] [bibliotheek] Slavistiek
bnl10‐b Subject: Uw ontleningen uit bibliotheek Vertaalkunde > Beste, > > De volgende werken zouden uiterlijk op [datum] ingeleverd moeten worden. > U kunt de ontleningen eventueel ook verlengen, maar dan wel ten laatste op [datum] > en overeenkomstig de bepalingen van het bibliotheekreglement. > Om te verlengen stuurt u dit bericht door naar […] met de aanvraag tot verlenging. > Zodra u een bevestiging van de bibliotheek ontvangen heeft, is de verlenging in orde. > > GELIEVE DIT BERICHT NIET TE BEANTWOORDEN. > > […] > > > Dit automatische bericht is een extra service voor leners van wie het e‐mail adres in het > bibliotheeksysteem van de hogeschool geregistreerd is. > Normaal ontvangt u dit bericht vier dagen voor het verstrijken van uw uitleentermijn. > De hogeschool kan evenwel niet aansprakelijk gesteld worden indien u dit bericht niet ontvangt. > Het niet ontvangen van deze e‐mail kan niet als excuus ingeroepen worden voor het > laattijdig inleveren van ontleende werken. > > > Vriendelijke groeten, > > [hogeschool] > [bibliotheek] Vertaalkunde
bnl14‐vi Geachte heer/mevrouw [AN], De bovenvermelde polis komt in aanmerking voor hernieuwing per [datum]. Ter voorbereiding van deze hernieuwing, hadden wij graag de meest recente geconsolideerde en gereviseerde jaarrekening ontvangen vóór [vier maanden voor datum] a.s. Wij danken u bij voorbaat voor uw medewerking. Hoogachtend,
TSJECHISCHE
}
cs2
cs4 # Dobrý den, # # děkujeme za Vaši objednávku. Zaplaťte ji prosíme tak, aby # platba byla připsána na náš účet do data splatnosti […] # V […] bylo objednáno: # ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ […] # Celková cena objednávky: […] Kč # # Číslo objednávky: […] # # Přehled svých objednávek naleznete na: […] # Na této adrese si můžete kdykoliv vytisknout proforma fakturu a po obdržení platby daňový doklad (fakturu). # ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ # Informace k provedení platby […] # S přátelským pozdravem # # [naam van het bedrijf]
cs5 Vážená čtenářko, vážený čtenáři, dosud jste nevrátil (a) do [bibliotheek] následující dokumenty: Čár.kód: Signatura: Název: Do: ‐‐‐‐‐‐‐‐ ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ ‐‐‐‐‐‐ ‐‐‐ […] [datum] […]
[datum]
Výpůjční lhůta uvedených dokumentů již uplynula. Vraťte je laskavě co nejdříve do naší knihovny. S pozdravem, Výpůjční oddělení [bibliotheek]
cs6 Vážený pan […] V Brně dne [datum] Věc: Pokus o smír Vážený pane! Dovoluji si Vám sdělit, že jsem převzal právní zastoupení paní [VN][AN], IČ [nummer], se sídlem […] Brno, a to ve věci Vašeho dále specifikovaného závazku vůči její osobě. Jedná se o pohledávku, která činí dle předložené účetní evidence částku celkem ve výši […],‐ Kč, vzniklé z titulu neuhrazení těchto faktur za půjčení spoj. upínků: ‐ č. faktury […] ze dne […], se splatností dne […], na částku […],‐ Kč, ‐ č. faktury […] ze dne […], se splatností dne […], na částku […],‐ Kč. S ohledem na to, že od splatnosti jednotlivých faktur již uplynul více než rok, žádám Vás tímto jménem své klientky o zaplacení dlužné částky na její bankovní účet, který je Vám znám z vystavených faktur, případně o Vaše vyjádření k této věci. Veškeré kontakty na naši kancelář jsou uvedeny v hlavičce tohoto dopisu. Pokud dostojíte svým závazkům v dodatečně poskytnuté lhůtě 10 dnů, nebude klientka požadovat žádné příslušenství pohledávky. V případě, že by dlužná částka nebyla zaplacena v poskytnuté lhůtě 10 dnů od doručení tohoto dopisu, budeme nuceni se obrátit na příslušný soud, k čemuž mi již byla udělena plná moc. To by pro Vás znamenalo další zbytečné náklady na soudní výlohy a úrok z prodlení (pro Vaši informaci právní zastoupení činí v daném případě dle Vyhl. č. […]/2000 Sb. částku ve výši: […],‐ Kč, soudní poplatek […],‐ Kč). Považujte, prosím, tento dopis tedy současně za pokus o smír před zahájením soudního řízení u příslušného soudu. S pozdravem, [naam van het advocatenkantoor]
(naam van het verzekeringskantoor)
cs7
cs8
V […] dne 24.04.2008 […] s.r.o. […] […]
Věc: pokus o smír – z.č. […] Vážení obchodní přátelé, ve věci naší pohledávky uvedené v příloze Vás vyzýváme k úhradě dlužné částky ve výši 2 284,90 Kč do 01.05.2008. V případě, že neuhradíte výše uvedenou pohledávku do stanoveného termínu, budeme nuceni přenechat tuto pohledávku inkasní společnosti a současné Vás zařadíme do dostupných celostátních databází dlužníků vycházejících na internetu a uveřejníme v tisku inzeráty, prostřednictvím kterých najdeme Vaše další věřitele za účelem podání návrhu na prohlášení konkurzu na majetek Vaší společnosti. Jak jistě víte, důsledkem konkurzu je i to, že podle § 194 odst. 7 obchodního zákoníku nebudete moci působit jako statutární orgán v žádné jiné společnosti. Dále Vás chceme informovat, že zvažujeme podání podnětu k trestnímu stíhání Vaší osoby v souladu s novelou trestního zákoníku platnou od 01.05.2000 podle § 265a Zvýhodňování věřitele. V případě, že pohledávka již byla zaplacena, považujte pokus o smír za bezpředmětný. S pozdravem [naam van het bedrijf] s.r.o. Kontakt : [naam] – [telefoonnummer] Číslo účtu : […]
cs9
(naam van het verzekeringskantoor)
cs10
(naam van het bedrijf)
cs11
cs12
(briefhoofd)
cs13
cs14
cs15
(naam)
cs16
(naam van een vereniging van advocaten)
cs17 V […] dne 14.05.2008 [naam van een bouwbureau] spol. s r.o. […] Věc: pokus o smír – z.č. […] Vážení obchodní přátelé, vzhledem k opětovnému neuhrazení našich pohledávek Vás tímto vyzýváme k úhradě dlužné částky ve výši 1113,90 Kč uvedené v příloze do 21.05.2008. V případě, že neuhradíte výše uvedenou pohledávku do stanoveného termínu, budeme nuceni přenechat tuto pohledávku inkasní společnosti a současně zvážíme podání žaloby na zaplacení této pohledávky. I když se nejedná o vysoké částky vzhledem k penalizaci a nákladům soudního řízení se může pohledávka i několikanásobně zvýšit. Zároveň Vás prosíme o dodržování smluvních podmínek, jejichž součástí je úhrada faktur v době splatnosti. V případě, že pohledávka již byla zaplacena, považujte pokus o smír za bezpředmětný. S pozdravem […] s.r.o. Kontakt : […] Číslo účtu : […]
cs18 Vážený pan […] […] Naše značka: […] V […]dne 5.1.2010 Upomínka před exekucí Vážený pane […], dne 12.11.2009 nabyl právní moci platební rozkaz vydaný Okresním soudem v Karviné, č.j. […], kterým Vám byla uložena povinnost zaplatit žalobci [naam van een vereniging van verzekeraars], částku 24.629,- Kč s úroky z prodlení a náhradu nákladů řízení ve výši 14.887,10 Kč. Svůj dluh v celkové výši k dnešnímu dni 40.843,10 Kč (24.629,- Kč na jistině, 1.327,- Kč na úrocích z prodlení a 14.887,10 Kč na nákladech řízení) jste doposud neuhradil ani částečně. Zaplaťte prosím tuto částku na účet žalobce […] variabilní symbol č. […], a to do 3 dnů od obdržení tohoto dopisu, nejpozději však do 13.1.2009. V opačném případě Vás upozorňuji, že žalobce může podat u příslušného soudu návrh na nařízení exekuce na dlužnou částku, čímž se významně navýší celkové náklady na vymožení pohledávky a budou vymáhány spolu se shora uvedeným dluhem. Za správnost vyhotovení […]
[handtekening] [naam van een vereniging van verzekeraars] na základě plné moci: Mgr. […]
(naam van de advocaat)
cs19
(logo en naam van het advocatenkantoor)
(nummer)
(nummer)
cs20 (1/2)
cs20 (2/2)