Marjolijn Uitzinger
Een fatale primeur
de geus
© Marjolijn Uitzinger, 2012 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Flickr/Getty Images isbn 978 90 445 2368 3 nur 305 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
1987
Hij voelt zich kalm en zeker van zijn zaak. Dit heeft hij vaker gedaan, hij twijfelt er niet aan dat hij deze opdracht feilloos zal uitvoeren. Het hoort erbij en hij is trots op zijn werk. Als Einsatzgruppenmitarbeiter van het Ministerium für Staatssicherheit is het zijn taak in het Operationsgebiet, oftewel het ‘niet-socialistische buitenland’ en met name WestDuitsland, ‘succesvolle acties uit te voeren tegen de vijand en diens achterland’. Op de Stasi-Fachschule in Potsdam-Golm was hij geen uitblinker, theorie is niet zijn sterkste kant. Maar hij voelde zich thuis tussen de anderen, de praktische training bij de Stasieenheden was hem op het lijf geschreven. Hij is in topvorm, bang is hij nooit. Onzekerheden kent hij niet, het is vanzelfsprekend dat vijanden van het socialisme worden opgeruimd, punt uit. Dat geldt zeker voor ‘misdadige mensenhandelaren’. Dus ook voor haar. De voorschriften kan hij dromen. De acties moeten ‘verrassend’ zijn, ‘geheim’, en ‘maximaal resultaat opleveren bij minimale inzet van krachten en middelen’. Bovendien moeten ze ‘zo worden uitgevoerd dat ze voor de vijand niet te herleiden zijn’. Deze keer is zijn opdracht: liquideren. Daar heeft hij geen hekel aan. Liever ter plekke vermoorden dan ontvoeren en terugbrengen naar de ddr, met alle rompslomp die daarbij hoort. Bedaard steekt hij een sigaret op en stuurt zijn auto langzaam over de verlaten weg, voorbij de Holstentor, de middeleeuwse stadspoort met de twee torens. Ondanks de duisternis is ze gemakkelijk te volgen, in haar lichte regenjas. Ze loopt aan de rechterkant van de weg in de richting van de Puppenbrücke, de brug met de beelden. In de wijk daarachter woont
9
ze, elke woensdagavond komt ze tegen kwart voor elf terug van haar zangles op de Musikhochschule in de oude stad. Hij heeft geluk. Als ze op het brede trottoir is, bij het begin van de brug, zijn er geen andere auto’s te zien. Meteen drukt hij zijn sigaret uit in de asbak, maakt de prop met chloroform klaar en verhoogt zijn snelheid, tot hij naast haar rijdt. Dan houdt hij stil en draait het raampje aan de rechterkant gedeeltelijk open. ‘Entschuldigung?’ Ze stopt, komt iets dichterbij en kijkt onzeker de auto in, ze kan zijn gezicht niet goed zien. Hij draagt een wollen muts en heeft zijn kraag opgezet. Afwachtend blijft ze staan. ‘Ja?’ Haar adem maakt een wolkje in de koude avondlucht. Hij heeft een kaart van de stad in zijn hand en praat met gedempte stem. ‘Ik ben op weg naar het ziekenhuis, maar ik heb geloof ik ergens een afslag gemist, kunt u me helpen?’ Een ogenblik aarzelt ze. Haar blik glijdt over de auto, een donkerblauwe Volkswagen Jetta. Ziet hij achter zich de lichten van een andere auto? Wil ze doorlopen? Verdomme trut, schiet op. Hij klinkt bezorgd. ‘Ach, bitte … ik heb een beetje haast … Misschien kunt u even op de kaart aanwijzen waar we hier precies zijn?’ Nu draait hij het raampje helemaal open, knipt het dashboardlichtje aan en houdt de kaart daaronder. Ze hapt, en besluit even mee te kijken. Mooier kan het niet, ze leunt naar binnen en strekt haar hand uit, haar gezicht komt vlak bij het open raam. Bliksemsnel grijpt hij haar bij de arm, trekt haar naar zich toe, legt zijn hand om haar nek en drukt met zijn andere hand de prop tegen haar neus en mond. Ze spert haar ogen wijd open van verbazing. Even spant het lichaam zich, ze maakt een gesmoord geluid, verzet zich, dan verslapt ze en zakt naast de auto in elkaar.
10
Hij opent het portier en trekt haar naar binnen. Uit het handschoenenkastje haalt hij de injectiespuit tevoorschijn. Een enkele prik in haar nek, onder de kastanjebruine haren, is genoeg. De ademhaling wordt zwakker, de kleur trekt weg uit haar gezicht. Razendsnel doorzoekt hij haar handtas. Geen papieren. Wel wat geld in haar portemonnee: vijfenzestig Deutsche Mark. Die steekt hij in zijn binnenzak. Nu komt het meest riskante deel van de actie. Hij parkeert de auto op de brede stoep, bij de vrouwenfiguur die de Vrede uitbeeldt, waar de stenen trap begint die naar de rivier leidt. Hij wacht tot er geen verkeer aankomt. Dan stapt hij uit, loopt om de auto heen en opent het portier. Op het laatste moment komt een bestelbusje hem achterop. Hij gromt een krachtterm. Als de weg weer vrij is, tilt hij haar uit de auto en slaat zijn arm om haar middel alsof ze een verliefd paar zijn. Zo sleept hij haar tot de trap. Daar is hij uit het zicht en kan hij haar optillen. Zwaar is ze niet, hij vliegt de twee trappen af. Als hij beneden is draagt hij haar tot onder de brug, waar een ijzeren reling de afscheiding vormt met het snelstromende water daarbeneden. Hij kijkt om zich heen. Geen slenterende stelletjes, geen wandelaars met een hond. Moeiteloos legt hij haar op de reling en kiepert het tengere lichaam in de rivier. De plons is nauwelijks hoorbaar.
11
2005
1 Het was nog licht toen Sam om half zes boven de grond kwam bij het drukke U-Bahnhof Senefelder Platz en over de vuile ijskorsten naar café Fröhlich in de Belforter Strasse glibberde. De winter in Berlijn was lang en donker geweest, maar in de eerste week van maart was het dan toch eindelijk gaan dooien. De grijswitte ijskoek die de brede stoepen bijna twee maanden onbegaanbaar had gemaakt, begon langzaam weg te smelten en onthulde een veld van plastic tasjes en zakjes, sigarettenfilters, hondendrollen en grote hoeveelheden ander afval, zoals vuurwerk en champagneflessen die sinds Oud en Nieuw onder de sneeuw hadden gelegen. De Berlijners hadden de winter doorgebracht met kankeren op het stadsbestuur dat de sneeuw niet ruimde, waardoor meer dan tienduizend mensen botbreuken hadden opgelopen, maar bij het idee dat de lente nu toch in aantocht was sloeg de stemming om. De kranten publiceerden foto’s van een blauwe lucht boven de Brandenburger Tor en van mensen die hun gezicht ophieven naar de dunne zonnestralen, optimistische cafébazen zetten tafeltjes buiten en hoewel de temperatuur overdag niet boven de zes graden uitkwam, leek het toch zonneklaar dat de stad opschoof in de richting van de lange Berlijnse zomer. Sam haastte zich niet. Zoals zo vaak had Jur al een sms gestuurd dat hij nog aan het werk was en een half uurtje later kwam. Hoewel hij graag de schijn ophield van gemakzucht en cynisme, was hij in werkelijkheid een gedreven journalist met een feilloze neus voor nieuws, die wist wat belangrijk was en wat onder het motto waan van de dag kon worden weggeveegd. De redactie in Amsterdam was het niet altijd met zijn afwegingen eens, maar had afgeleerd het conflict aan te gaan. Tegen jonge buitenlandredacteuren die opgewonden verwezen naar verhalen in De Telegraaf kon hij zeer onhebbelijk zijn.
15
De chef buitenland brandde er zijn vingers niet aan, hij kende zijn Duitse correspondent langer dan vandaag en wist dat hij hem kon vertrouwen. Jur van Zeijl mocht zijn eigen gang gaan en dat deed hij dan ook. Contact met collega’s meed hij het liefst zo veel mogelijk, maar toen Sam naar Berlijn kwam had hij haar opvallend warm verwelkomd. In een openhartige bui vertelde hij haar waarom: ze was een echte krantenmeid, met een vlugge, intuïtieve geest, nieuwsgierig, leergierig en niet al te eigenwijs voor een journalist. In korte tijd maakte hij haar enigszins wegwijs in de gigantische stad en stelde haar voor aan mensen in het culturele circuit die belangrijk konden zijn voor haar werk. Gaandeweg was ze een beetje verliefd geworden en hij misschien ook wel. Na een lange avond in het café waren ze bijna automatisch in bed beland, maar stilzwijgend waren ze het erover eens dat die escapade niet voor herhaling vatbaar was. Sam had een vervelend gevoel overgehouden aan de mislukking en zich vaak afgevraagd of ze tekortgeschoten was, maar Jur leek er helemaal niet mee te zitten. Het had tot een zekere intimiteit geleid tussen hen beiden, die prettig aanvoelde, en verder was er eigenlijk niets veranderd. Café Fröhlich was nog leeg, ze was de eerste gast. De eigenares stond achter de tap en begroette haar zo hartelijk dat Sam zich stamgast voelde, en een echte Berlijnse. Om in stijl te blijven nam ze een Berliner Weisse mit Schuss, een witbiertje met een scheut frambozensiroop, en pakte de Berliner Zeitung van een andere tafel. Ze had de krant al bijna uit toen Jur kwam binnenlopen, ondanks de kou alleen gekleed in een trui en een openstaand leren jack. Hij kon zich na al die jaren nog steeds vrolijk maken over de vele Berlijners die zich vanaf de eerste herfstdag tot in de late lente omhullen met dikke sjaals, wanten, capuchons met bontkraag en kleurige wollen mutsen met lange oorflappen. Watjes, zei hij minachtend, of op zijn Duits, ‘Weicheier’. Aan de bar bestelde hij een groot glas Schultheiss en hij gaf haar met koude lippen en prikkerige baardharen een snelle zoen op haar wang. 16
‘Hallo, stuk. Zit je er al lang?’ In het raam kon Sam haar spiegelbeeld zien, een slungelig, jongensachtig lijf, een mager gezicht met grote donkere ogen. Als kind was ze gepest met haar rode haar – hai, Pippi Langkous, zongen de kinderen in haar klas, en een boosaardige juf maakte daarvan Pippi Smeerpoets, vanwege de vlekken in haar schrift en de vettige lappen die moesten doorgaan voor breiwerkjes. Dat slordige was gebleven. Niet bepaald het type vrouw dat door de elegante verkoopsters van de cosmetica- afdeling in het Kaufhaus des Westens werd aangesproken. Meer een meisje dan een vrouw. En zeker geen stuk. Jur had een persconferentie van de bondskanselier achter de rug. Veel bijzonders had Gerhard Schröder niet te melden gehad. ‘Maar er zat nog wel een aardig verhaal in over Afghanistan. Hij verzette zich tegen de pleidooien, ook binnen zijn eigen partij, dat de Duitse troepen teruggetrokken moeten worden. Wel doden en gewonden maar geen successen, nou ja, je kent het wel. In Nederland is het ook een hot item, dus de krant wilde het wel hebben.’ De serveerster bracht het bier, vergenoegd veegde Jur na de eerste slok het schuim van zijn bovenlip. ‘En wat heb jij gedaan vandaag?’ ‘Nog steeds bezig een afspraak te maken met onze grote schrijver. De uitgeverij zal het opnieuw proberen.’ De Grote Schrijver zou op tournee gaan door Duitsland, waar net een vertaling van zijn laatste boek was uitgekomen. De Duitsers adoreerden hem. Zijn agenda stond bol van de lezingen, interviews, gastcolleges en presentaties, en voor een simpel gesprek met een Nederlandse krant had hij blijkbaar geen tijd. ‘Het duurt mij te lang. Ik word weer teruggebeld en als dat deze week niet gebeurt, ga ik er zelf achteraan.’ ‘Heel goed, gewoon blijven bellen. Daar krijgen ze op den duur genoeg van en dan komen ze wel in actie. Hoeveel mag je maken?’ ‘Ongeveer een halve pagina, en als het leuk is nog wel meer.’
17