Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen Astrid Visschers en Saskia te Riele In 2007 gaf 14 procent van de werkzame beroepsbevolking leiding aan 5 of meer personen. Dit aandeel is de afgelopen jaren vrijwel gelijk gebleven. Van de werkzame beroepsbevolking gaf 6 procent leiding aan 5–9 personen. Daarnaast had 4 procent een middelgrote groep van 10–19 personen onder zich en nog eens 4 procent gaf leiding aan meer dan 20 personen. Het percentage leidinggevenden is relatief hoog onder mannen, in de hogere leeftijdscategorieën en onder hoogopgeleiden. Slechts een beperkt deel van de niet-westerse allochtonen en deeltijders geeft leiding. Dit laatste verklaart ook in belangrijke mate het verschil tussen mannen en vrouwen. In de horeca en het openbaar bestuur zijn er naar verhouding veel leidinggevenden. In alle bedrijfstakken is het aandeel leidinggevenden onder de mannen groter dan onder de vrouwen.
1. Inleiding Over leidinggeven is door het CBS nog weinig gepubliceerd. Publicaties over dit onderwerp gaan bovendien meestal alleen over het hogere management: personen die leidinggeven aan andere leidinggevenden in een baan op minstens hbo-niveau en die zich ook volledig bezighouden met leidinggeven en beleid verwezenlijken (bijvoorbeeld Beckers, 2004). Er zijn echter ook mensen die zich op een ander niveau bezighouden met leidinggeven, bijvoorbeeld aan niet-leidinggevende medewerkers of aan een kleiner aantal medewerkers. Te denken valt aan kleine zelfstandigen, bedrijfshoofden, projectleiders en supervisors. In dit artikel worden ook deze leidinggevenden meegenomen. Dat gebeurt door uit te gaan van het aantal medewerkers waaraan personen zeggen leiding te geven. Deze leidinggevenden zijn hier ingedeeld in drie typen: leidinggeven aan 5–9 personen1), leidinggeven aan 10–19 personen en leidinggeven aan 20 personen of meer. Er wordt dan ook gesproken over leidinggevenden in brede zin, en niet alleen over (hoger) management. Degenen die aan minder dan 5 personen leidinggeven worden niet als leidinggevend beschouwd, omdat het aannemelijk is dat leidinggeven een beperkt deel van hun takenpakket inneemt.
In paragraaf 2 wordt allereerst de ontwikkeling van het aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking in de afgelopen jaren beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 3 en 4 een beschrijving gegeven van leidinggeven naar een aantal achtergrond- en baankenmerken. Ook gaan we dieper in op de verschillen die er zijn tussen mannen en vrouwen (paragraaf 5).
2. Leidinggevenden In 2007 bestond de werkzame beroepsbevolking uit ruim 7 miljoen mensen. Van hen gaf 14 procent, ruim 1 miljoen, leiding. Dit is een relatief groot aandeel, omdat hier een ruime definitie van het begrip leidinggeven is gehanteerd. Van de werkzame beroepsbevolking gaf 6 procent leiding aan 5–9 personen, 4 procent had een middelgrote groep van 10–19 personen onder zich en nog eens 4 procent gaf leiding aan meer dan 20 personen. De toename van het aantal leidinggevenden gaat gelijk op met de groei van de werkende beroepsbevolking. De afgelopen jaren is het aandeel leidinggevenden in Nederland dan ook nauwelijks veranderd. Ook binnen de drie onderscheiden groepen zijn deze aandelen vrijwel gelijk gebleven. Deze bevindingen stroken niet met het idee dat er steeds meer managers zijn (Kleinknecht, Naastepad, & Storm, 2006).
1. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking % 16 14 12 10 6 4 2 0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Leiding 20 personen of meer 1)
Bij leidinggevende personen in de werkzame beroepsbevolking kan onderscheid gemaakt worden tussen werknemers en zelfstandigen die personeel in dienst hebben. Beide groepen afzonderlijk wordt gevraagd of men leidinggeeft. Bij de zelfstandigen wordt in de antwoordcategorieën echter geen onderscheid gemaakt tussen leidinggeven aan 1–4 personen en 5–9 personen, terwijl dit wel gebeurt bij de werknemers. Dit betekent dat als er gesproken wordt over leidinggevenden aan 5–9 personen er ook sprake kan zijn van leidinggevende zelfstandigen aan 1–4 personen.
Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008
Leiding 10–19 personen Leiding 5–9 personen
3. Leidinggeven naar persoonskenmerken
3.1 Mannen en vrouwen Het aandeel leidinggevenden is onder mannen veel groter dan onder vrouwen. Van de werkzame vrouwen gaf in 2007
15
bijna een op de tien leiding, terwijl dat bij werkende mannen bijna een op de vijf was. In absolute zin was het verschil nog groter: 768 duizend mannen tegenover 280 duizend vrouwen die leiding zeggen te geven. Dit absolute verschil hangt samen met de samenstelling van de werkzame beroepsbevolking, die uit meer mannen dan vrouwen bestaat. Of er nu aan een klein of aan een groot aantal medewerkers leiding werd gegeven, het aandeel leidinggevenden onder vrouwen lag over de hele linie fors lager. Hierin is vanaf 2001 ook nauwelijks iets veranderd. Wel is het aantal leidinggevende vrouwen in absolute zin de afgelopen jaren toegenomen: van 220 duizend naar 280 duizend.
2. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 2. geslacht, 2007 % 20
15
10
5
bij de 50–54-jarigen bijna een op de vijf was. De grootste verschillen in het aandeel leidinggevenden ontstaan tussen 25 en 40 jaar: waar van de 20–24-jarigen 5 procent leidinggeeft, is dit voor de 40–44-jarigen 17 procent. Vanaf 55 jaar ligt het aandeel leidinggevenden weer duidelijk lager. Zo was van de 60–64-jarigen in 2007 nog maar 13 procent leidinggevend. De samenhang tussen leeftijd en leidinggeven geldt ook voor de verschillende typen van leidinggeven. Over het algemeen geldt dat hoe jonger de werkende, hoe kleiner het aantal personen aan wie deze leidinggeeft. Als jongeren een leidinggevende functie hebben, dan geven ze meestal leiding aan een klein aantal personen. Pas vanaf het dertigste jaar wordt er aanzienlijk meer aan grotere groepen mensen leidinggegeven In 2007 had van de 30–34-jarigen 4 procent 20 of meer personen onder zich. Vanaf deze leeftijd was het aandeel leidinggevenden aan 20 of meer personen even groot als het aandeel leidinggevenden aan 10–19 personen (eveneens 4 procent). Onder de 50–54-jarigen was het aandeel leidinggevenden aan een grote groep medewerkers met 6 procent ruim groter. Dat betekent dat een op de drie leidinggevenden in de leeftijd tussen 50–54 jaar leiding gaf aan 20 personen of meer. Het aandeel leidinggevenden aan een klein aantal medewerkers (5–9 personen) was ongeveer gelijk voor alle leeftijdscategorieën tussen de 30 en 55 jaar.
0 Man
Vrouw
Leiding 20 personen of meer
3.3 Opleidingsniveau
Leidinggeven hangt sterk samen met leeftijd. Ouderen geven in het algemeen vaker leiding dan jongeren. In 2007 gaf van de 25–29-jarigen een op de tien leiding, terwijl dit
Hoogopgeleiden geven relatief veel vaker leiding dan laagopgeleiden. In 2007 gaf van de academici bijna een kwart leiding. Van de personen met alleen basisonderwijs of vmbo als hoogste afgeronde opleiding was dat slechts 8 procent. Bij de laagopgeleiden betreft het grotendeels personen die aan een klein aantal werknemers leidinggeven. De hoogst opgeleide leidinggevenden gaven juist meer leiding aan grotere aantallen medewerkers. Van de academici had namelijk 9 procent de leiding over 20 of meer medewerkers. Dat is bijna de helft van alle leiding-
3. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking 15–64 3. jaar naar leeftijd, 2007
4. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 4. opleidingsniveau, 2007
Leiding 10–19 personen Leiding 5–9 personen
3.2 Leeftijd
%
%
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0 15–19 20–24 25–29 30–34 35–39 40–44 45–49 50–54 55–59 60–64 jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
16
Basisonderwijs
Vmbo
Havo, vwo, mbo
Leiding 20 personen of meer
Leiding 20 personen of meer
Leiding 10–19 personen
Leiding 10–19 personen
Leiding 5–9 personen
Leiding 5–9 personen
Hbo, wo bachelor
Wo master, doctor
Centraal Bureau voor de Statistiek
gevenden in deze groep. Nog eens 6 procent, een derde van de universitair geschoolde leidinggevenden, gaf leiding aan 10–19 medewerkers. Bij de leidinggevenden met een afgeronde hbo-opleiding kwamen alle typen van leidinggeven ongeveer evenveel voor. Net als bij leeftijd was er weinig variatie in het aandeel leidinggevenden aan 5–9 personen over de verschillende opleidingsniveaus, met name voor de middelbaar en hoogopgeleiden.
3.4 Herkomst Autochtonen en westerse allochtonen geven vaker leiding dan allochtonen van niet-westerse afkomst. In 2007 gaf 15 procent van de autochtonen leiding, 14 procent van de westerse allochtonen en slechts 10 procent van de nietwesterse allochtonen. Dit beeld is in de afgelopen jaren stabiel gebleven. De verdeling over de verschillende typen leidinggevenden was bij westerse allochtonen vrijwel hetzelfde als bij leidinggevende autochtonen. Het aandeel personen dat aan een kleine groep medewerkers leidinggaf, was voor beide groepen wat groter dan het aandeel dat de leiding had over 20 of meer medewerkers. Onder zowel autochtone als westers allochtone leidinggevenden leidde ruim de helft een groep van 10 of meer medewerkers. Bij niet-westerse allochtonen gold dat voor minder dan de helft van de leidinggevenden. Deze verschillen hangen deels samen met het opleidingsniveau. Nietwesterse allochtonen zijn gemiddeld lager opgeleid dan autochtonen en westerse allochtonen. In de vorige paragraaf werd al duidelijk dat laagopgeleiden relatief weinig leidinggeven in vergelijking met hoogopgeleiden.
mensen met een grote deeltijdbaan weer meer dan mensen met een kleine deeltijdbaan. In 2007 gaf 19 procent van de voltijders leiding, van de mensen met een grote deeltijdbaan had 12 procent een leidinggevende functie en bij degenen met een baan van 12–19 uur stuurde nog geen 3 procent andere medewerkers aan. Binnen de verschillende soorten banen was de verdeling van de drie typen leidinggevenden over het totaal aantal leidinggevenden ongeveer gelijk. Het aandeel leidinggevenden aan een klein aantal medewerkers was bij alle groepen iets groter ten opzichte van het aandeel dat aan een grotere groep mensen leidinggaf.
6. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 6. wekelijkse arbeidsduur, 2007 % 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 12–19 uur
20–27 uur
28–34 uur
35 uur of meer
Leiding 20 personen of meer Leiding 10–19 personen Leiding 5–9 personen
5. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 5. herkomst, 2007 %
4.2 Leidinggeven naar bedrijfstak
16 14 12 10 8 6 4 2 0 Autochtoon
Westers allochtoon
Niet-westers allochtoon
Leiding 20 personen of meer Leiding 10–19 personen Leiding 5–9 personen
4. Leidinggeven naar kenmerken van het werk
4.1 Leidinggeven naar wekelijkse arbeidsduur Hoe meer uren per week mensen werken, hoe groter het aandeel personen met een leidinggevende functie. Voltijders geven relatief veel vaker leiding dan deeltijders, en
Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008
In 2007 had bijna een op de vijf medewerkers in de horeca een leidinggevende functie. Deze sector werd op de voet gevolgd door het openbaar bestuur waar een op de zes medewerkers leidinggaf. In het openbaar bestuur stuurden ook de meeste leidinggevenden een grote groep medewerkers aan. In het openbaar bestuur gaf 6 procent leiding aan meer dan 20 personen. In de horeca werd juist veel meer leidinggegeven aan een klein aantal medewerkers. Hier gaf 9 procent leiding aan 5–9 personen. Dat was bijna de helft van alle leidinggevenden in deze sector. Een verklaring hiervoor is dat er in de horeca relatief veel kleine bedrijven (restaurants, cafés) zijn met een eigenaar die leidinggeeft aan een beperkt aantal personeelsleden. Ook in de handel gaf ongeveer de helft van de leidinggevenden leiding aan een kleine groep mensen. De landbouw en visserij is de sector met het kleinste aandeel leidinggevenden. Hier gaf in 2007 minder dan een op de tien leiding. Ook in de gezondheids- en welzijnszorg wordt relatief weinig leidinggegeven (12 procent in 2007). Dit laatste heeft naar verwachting te maken met de organisatie van het werk in deze sector. Mogelijk worden de werkzaamheden in de gezondheids- en welzijnszorg door medewerkers (zoals artsen) minder snel betiteld als leidinggevende taken. Dit is niet verder onderzocht.
17
7. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 7. bedrijfstak, 2007 Landbouw en visserij Gezondheids- en welzijnszorg Cultuur en overige dienstverlening Onderwijs Zakelijke dienstverlening
aandeel dat leidinggeeft aan grotere groepen werknemers groter in de hogere dan in de lagere leeftijdscategorieën. Van de 30–34-jarige mannen geeft ruim 4 procent leiding aan 20 of meer medewerkers, terwijl dit van de 50–55jarigen al bijna 8 procent is. Bij vrouwen vanaf 30 jaar blijft dit echter gelijk. In alle leeftijdsgroepen geeft dan bijna 3 procent van de vrouwen leiding aan 20 mensen of meer.
Vervoer en communicatie
Zowel mannen als vrouwen geven vaker leiding als zij hoogopgeleid zijn. Echter, ook binnen de verschillende opleidingsniveaus is het aandeel leidinggevenden groter onder mannen dan onder vrouwen.
Financiële Instellingen Handel Bouwnijverheid Industrie Openbaar bestuur Horeca 0
2
4
6
8
10 12 14 16 18 20
5.2 Leidinggeven naar wekelijkse arbeidsduur en geslacht
% Leiding 5–9 personen
Leiding 10–19 personen
Leiding 20 personen of meer
5. Mannelijke en vrouwelijke leidinggevenden Zoals uit paragraaf 3 naar voren kwam is het aandeel leidinggevenden onder mannen twee keer zo hoog als onder vrouwen. Vanaf 2001 is dit beeld ook nauwelijks veranderd. In deze paragraaf wordt dieper op dit verschil ingegaan.
5.1 Leidinggeven naar leeftijd, opleiding en geslacht Voor alle leeftijdsgroepen geldt dat mannen vaker leidinggeven dan vrouwen. Het verschil wordt bovendien groter met de leeftijd. Waar bij vrouwen het aandeel dat leidinggeeft vanaf een jaar of dertig op zo’n 10 procent blijft steken, is het aandeel leidinggevenden onder mannen juist groter in de hogere leeftijdsgroepen. Bij hen loopt dit aandeel op van zo’n 13 procent onder 25–29-jarigen tot bijna een kwart onder 50–54-jarigen. Ook is bij mannen het
8. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 8. leeftijd en geslacht, 2007
De verschillen tussen mannen en vrouwen hangen voor een belangrijki deel samen met hun wekelijkse arbeidsduur. In paragraaf 4 kwam al naar voren dat leidinggeven in deeltijdbanen veel minder voorkomt dan in voltijdbanen. Eerder onderzoek laat zien dat vooral vrouwen in deeltijdbanen werken (Janssen, 2008), zeker als zij ook kinderen hebben. Veel vrouwen gaan na de geboorte van hun kinderen namelijk minder uren werken (Mol, 2008). Mannen werken daarentegen voornamelijk in voltijdbanen of grote deeltijdbanen, banen waarin het aandeel leidinggevenden relatief groot is. Wanneer rekening gehouden wordt met de omvang van de baan, wordt het verschil tussen mannen en vrouwen dan ook veel kleiner. Binnen banen tot vier dagen per week is er zelfs nauwelijks verschil. In voltijdbanen ligt bij vrouwen het aandeel dat leidinggeeft echter wel lager dan bij mannen.
5.3 Leidinggeven naar bedrijfstak en geslacht In alle bedrijfstakken ligt het aandeel leidinggevenden onder vrouwen lager dan onder mannen. Dat geldt ook in bedrijfstakken waar veel vrouwen werken, zoals de gezondheids- en welzijnszorg. In 2007 was 21 procent van
9. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 9. wekelijkse arbeidsduur en geslacht, 2007 %
% 25
25
20
20
15
15
10
10
5
5 0 15–19 20–24 25–29 30–34 35–39 40–44 45–49 50–54 55–59 60–64 jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar Man
18
Vrouw
0 Tot 28 uur Man
28–34 uur
35 uur of meer
Vrouw
Centraal Bureau voor de Statistiek
de mannen in deze sector leidinggevend en 9 procent van de vrouwen. Wel is door het grote aantal vrouwen dat hier werkt, het merendeel van alle leidinggevenden in deze bedrijfstak, namelijk twee derde, vrouw.
10. Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar 10. bedrijfstak en geslacht, 2007 Landbouw Vervoer en communicatie Bouwnijverheid Zakelijke dienstverlening Industrie Cultuur en overige dienstverlening Handel Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Financiële Instellingen Openbaar bestuur Horeca 0
5
10
15
20
25 %
Vrouw
Man
In sommige bedrijfstakken zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen relatief klein. Zo liggen de aandelen leidinggevenden onder mannen en vrouwen in de sector vervoer en communicatie relatief dicht bij elkaar. In andere sectoren zijn de verschillen juist groter. Dit is bijvoorbeeld het geval in de bouwnijverheid en bij financiële instellingen. In deze sectoren is het aandeel leidinggevenden onder vrouwen slechts een derde van dat onder mannen. In de bouw heeft dit er waarschijnlijk vooral mee te maken dat er ook maar weinig vrouwen werken. Bij de financiële instellingen werken daarentegen ongeveer evenveel mannen als vrouwen.
Technische toelichting
Enquête Beroepsbevolking De Enquête Beroepsbevolking (EBB) betreft een steekproefonderzoek dat maandelijks wordt gehouden onder personen van 15 jaar of ouder in Nederland, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen. Hiervoor wordt elk jaar een steekproef getrokken van ongeveer 1 procent van de Nederlandse bevolking. De in dit artikel gepresenteerde cijfers hebben betrekking op personen die op het moment van de enquête behoren tot de werkzame beroepsbevolking van 15–64 jaar.
dit artikel zijn alleen de gegevens over de eerste werkkring gebruikt. Aan werkenden wordt gevraagd of ze werken als werknemer. Als dit niet het geval is wordt gevraagd of ze werkzaam zijn in een eigen bedrijf of praktijk. Aan beide groepen werkenden afzonderlijk wordt vervolgens hun beroep of functie gevraagd en wordt meer informatie ingewonnen met betrekking tot leidinggeven. Werknemers krijgen de vraag of ze in hun beroep of functie leidinggeven aan medewerkers en zo ja, aan hoeveel medewerkers. Het kan hier gaan om direct of indirect leidinggeven. Aan zelfstandigen wordt gevraagd of ze personeel in dienst hebben, zo ja, hoeveel, en of ze zich hoofdzakelijk bezighouden met leidinggeven of toezicht houden. Op basis van bovengenoemde vragen is een indeling van leidinggevenden gemaakt met betrekking tot het aantal personen aan wie leiding wordt gegeven. Er worden drie verschillende typen onderscheiden: leidinggeven aan een grote groep medewerkers (20 of meer personen), leidinggeven aan een middelgrote groep (10–19 personen), of leidinggeven aan een kleine groep (5–9 personen). Deze typen leidinggevenden zijn onderscheiden van de mensen die geen leidinggeven en de mensen voor wie de vraag naar leidinggeven niet van toepassing is. Werknemers die aan minder dan 5 medewerkers leidinggeven zijn niet meegenomen in de definitie van leidinggevenden, omdat leidinggeven voor hen in de regel een beperkt deel van het takenpakket inneemt. Na analyse van de beroepen van deze werknemers (leidinggevenden aan 1–4 personen) bleek dat deze werknemers nagenoeg allemaal een beroep hebben waarvan het zeer onwaarschijnlijk geacht wordt dat de hoofdtaak uit leidinggeven bestaat, zoals winkelbediende, (assistent-)boekhouder, docent basisonderwijs, systeemanalist en bejaardenverzorgende. Zelfstandigen met minder dan 5 personeelsleden zijn wel meegenomen in de analyse, omdat er in de EBB geen onderscheid kon worden gemaakt tussen zelfstandigen met 1–4 personeelsleden in dienst en 5–9 personeelsleden in dienst. De cijfers in deze publicatie wijken af van de cijfers over leidinggeven die het CBS publiceert op basis van de Standaard Beroepen Classificatie (SBC). Op basis van de SBC wordt gepubliceerd over het hogere management. Deze groep omvat personen die leidinggeven aan andere leidinggevenden in een baan op minstens hbo-niveau en die zich ook volledig bezighouden met leidinggeven en beleid verwezenlijken. In de SBC worden personen die leidinggeven aan minder dan 10 personen niet als leidinggevend beschouwd. In dit artikel is een ruimere afbakening gehanteerd van leidinggevenden op basis van de vraagstelling over leidinggeven in de EBB. Anders dan in de SBC is in de afbakening geen rekening gehouden met beroeps- en opleidingsniveau.
Begrippen
Leidinggeven in de EBB
Werkzame beroepsbevolking
Om het leidinggeven in Nederland in kaart te kunnen brengen zijn een aantal vragen uit de EBB gebruikt. In de EBB wordt gevraagd naar maximaal drie werkkringen. Voor
De werkzame beroepsbevolking bestaat uit in Nederland wonende mensen van 15–64 jaar die betaald werk hebben van 12 uur of meer per week.
Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008
19
Werknemer
Literatuur
Persoon die bij een bedrijf of instelling op de loonlijst staat. Hiertoe kunnen ook de directeuren-grootaandeelhouders en hun familieleden behoren. Meewerkende eigenaren en gezinsleden die niet op de loonlijst staan, tellen niet mee.
Beckers, I. (2004, 11 oktober). De manager is steeds vaker een vrouw. CBS-Webmagazine. Janssen, B. (2008, 27 augustus). Aantal deeltijders groeit harder dan aantal voltijders. CBS-Webmagazine.
Zelfstandige Een persoon die een inkomen verwerft door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in een eigen bedrijf of zelfstandig uitgeoefend beroep, of door mee te werken in het bedrijf van een gezinslid.
Kleinknecht, A., Naastepad, R., & Storm, R. (2006). Overdaad schaadt: Meer management, minder productiviteitsgroei. Economisch Statistische Berichten, 91 (4483), 437–440. Mol, M. (2008). Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders. Sociaaleconomische trends, 1/2008.
Tabel 1 Leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking, 2007 Totaal
Leidinggevenden totaal
Geeft geen leiding1) leiding aan 5–9 personen
leiding aan 10–19 personen
leiding aan 20 personen of meer
x 1 000 Totaal
7 259
1 048
446
295
307
6 211
Man Vrouw
4 146 3 114
768 280
322 124
215 80
232 75
3 377 2 834
15–19 jaar 20–24 jaar 25–29 jaar 30–34 jaar 35–39 jaar 40–44 jaar 45–49 jaar 50–54 jaar 55–59 jaar 60–64 jaar
204 586 820 874 1 046 1 048 981 828 654 220
3 29 83 124 170 182 173 152 105 28
2 16 42 59 74 71 70 59 40 12
. 9 24 34 47 53 48 43 29 8
. 5 17 31 49 57 54 49 36 9
201 557 737 750 875 866 809 676 549 192
Basisonderwijs Vmbo Havo, vwo, mbo Hbo, wo bachelor Wo master, doctor Onbekend
333 1 315 3 223 1 449 860 79
25 114 428 282 190 8
15 56 202 103 66 5
6 32 123 80 51 3
4 27 102 99 73 .
307 1 202 2 795 1 167 670 71
Autochtoon Westers allochtoon Niet-westers allochtoon
5 970 652 638
894 92 62
375 39 32
251 28 16
268 25 14
5 076 559 576
Werkzaam 12–19 uur per week Werkzaam 20–27 uur per week Werkzaam 28–34 uur per week Werkzaam 35 uur per week of meer
722 1 028 1 031 4 479
19 57 125 847
10 28 57 351
5 17 35 238
4 13 33 258
703 970 906 3 632
Landbouw/visserij Industrie (incl. energie) Bouwnijverheid Handel Horeca Vervoer en communicatie Financiele Instellingen Zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Cultuur en overige dienstverlening Personeel in dienst van huishoudens Onbekend
208 1 006 484 954 237 452 253 893 530 494 1 156 294 2 299
20 163 76 144 46 66 38 126 95 69 132 41 . 33
11 68 33 73 21 27 14 58 33 23 48 17 . 18
4 48 24 37 13 18 12 33 27 23 37 11 . 8
4 46 19 33 11 21 12 36 34 23 48 13 . 7
188 843 408 810 191 385 215 767 435 425 1 024 253 2 266
1)
Of geeft leiding aan minder dan 5 personen.
20
Centraal Bureau voor de Statistiek