Maart 2012
BZ Onderwijsrecht Het onderwijs is constant in beweging. De regeldruk is hoog. De Praktijkgroep Onderwijs van Boels Zanders Advocaten volgt de ontwikkelingen op de voet. Van primair tot wetenschappelijk onderwijs. Deskundig en betrokken. In de Praktijkgroep Onderwijs zijn alle kantoorspecialisaties vertegenwoordigd. Tweemaal per jaar brengen we een digitale nieuwsbrief uit om u te informeren over diverse onderwijsjuridische actualiteiten. Wilt u hierover een inhouse presentatie bij uw instelling, dan verzorgen wij deze graag voor u. Heeft u een vraag aan de Praktijkgroep Onderwijs? Bel dan met onze voorzitter Nicole Niessen +31(0)43 609 63 26 of mail naar Onderwijsrecht. In deze BZ Onderwijsrecht de volgende onderwerpen:
Financiering passend onderwijs via nieuwe samenwerkingsverbanden Op 15 maart jl. heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van het passend onderwijs aangenomen. Het wetsvoorstel verandert de financiering van het passend onderwijs. Schoolbesturen zullen nieuwe samenwerkingsverbanden tot stand moeten brengen. lees verder >
Doordecentralisatie van onderwijshuisvesting vraagt om goede afspraken In het primair en voortgezet onderwijs hebben zowel gemeenten als schoolbesturen een rol in de onderwijshuisvesting. In de praktijk pakt dit niet goed uit. De onderlinge taakverdeling staat ter discussie. lees verder >
Leg auteursrecht op resultaten wetenschappelijk onderzoek goed vast Aan wie komt het intellectueel eigendom toe? Deze vraag is relevant bij elk wetenschappelijk onderzoeksresultaat van enige relevantie of praktische toepasbaarheid. Zeker nu wetenschappelijk onderzoek steeds meer in projectgroep- of consortiumverband plaatsvindt.
Prestatieakkoorden in het Hoger Onderwijs In het belang van de Nederlandse kenniseconomie moeten de afzonderlijke hogescholen en universiteiten zich meer van elkaar onderscheiden en selectiever worden in de richting van de studenten. Het kabinet investeert EUR 230 miljoen voor de kwaliteitsimpuls, die gepaard gaat met een principiële koerswijziging in de financiering.
lees verder>
Aantasten examenbeoordeling is moeilijke zaak In het voortgezet onderwijs staat het centraal schriftelijk eindexamen weer voor de deur. De leerling die zakt legt zich daar niet altijd bij neer. Soms tracht deze bij de rechter een hoger cijfer af te dwingen. lees verder >
lees verder >
Ontslag docent makkelijker dan gedacht Tijdens de bijeenkomst "de docent als professional" georganiseerd door de Praktijkgroep Onderwijs van Boels Zanders op 26 januari 2012 te Eindhoven, is de stelling "de docent kan makkelijk worden ontslagen" geponeerd. Daarop volgde een boeiende discussie. lees verder >
Klik hier voor de digitale Onderwijsbrochure
Financiering passend onderwijs via nieuwe samenwerkingsverbanden Op 15 maart jl. heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van het passend onderwijs aangenomen (wetsvoorstel 33106). Op grond van dit wetsvoorstel verandert de financiering van het passend onderwijs en zullen de samenwerkingsverbanden voor het basis, voortgezet onderwijs (en middelbaar beroepsonderwijs) opnieuw moeten worden ingericht. De financiering gaat straks volledig via het samenwerkingsverband. Op haar beurt verdeelt het samenwerkingsverband de gelden in de regio. Het woord is nu nog aan de Eerste Kamer.
Pagina
2/9
Volgens het wetsvoorstel dient het nieuwe samenwerkingsverband (SWV) er anders uit te zien dan de huidige (WSNS)-samenwerkingsverbanden. Een SWV moet straks altijd een rechtspersoon zijn. Bijvoorbeeld een stichting of een vereniging. Het wetsvoorstel stelt aan de interne organisatie van die rechtspersoon slechts minimale eisen. Daarover moeten de deelnemende schoolbesturen het onderling eens worden. Er is een strakke planning: per 1 november 2012 moet de bestuurlijke inrichting van het SWV gereed zijn, voor 1 maart 2013 moet ieder SWV het zorgplan indienen bij de Onderwijsinspectie en per 1 augustus 2013 geldt de nieuwe zorgplicht. Voor de te kiezen rechtsvorm en haar organisatie is onder meer de omvang van het SWV van belang. Voor de omvang van een SWV in het primair onderwijs wordt aansluiting gezocht met de bestaande samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs. Voor het primair onderwijs betekent dit dat het SWV vele malen groter wordt dan de huidige samenwerkingsverbanden. Als die reeds een rechtspersoon zijn, is een statutenwijziging nodig om te voldoen aan de eisen van het wetsvoorstel. In veel gevallen zal een nieuwe rechtspersoon moeten worden opgericht. Ieder bevoegd gezag zal moeten deelnemen aan één of mogelijk meerdere SWV's. Hierdoor wordt de bestuurslast van de onderwijsinstellingen verzwaard. Dit roept vragen op waar wij u graag mee helpen. Hoe kunt u zo praktisch mogelijk om gaan met deze bestuurslast? Hoe kan het SWV zo worden ingekleed dat deze recht doet aan de belangen van alle betrokken scholen, maar ook aan alle belanghebbenden bij die scholen? Ook de speciaal onderwijsscholen, cluster 3 en 4, zullen deel uitmaken van een SWV. Hoe kunnen hun belangen voldoende gewaarborgd blijven in een situatie waarin zij numeriek wellicht het onderspit delven? Het wetsvoorstel legt een zorgplicht op aan de scholen. Deze houdt in dat een school geen leerling mag weigeren of verwijderen, tenzij een andere school de leerling wil toelaten. Uitgangspunt is dat ieder SWV voorziet in een dekkend zorgaanbod. De invloed van ouders wordt sterk beperkt: de school wordt als enige bevoegd om de leerling te laten indiceren. De indicering gebeurt straks door het SWV op basis van eigen criteria en procedures. Daardoor zal de rechtsonzekerheid toenemen. Hoe om te gaan met de positie van ouders en hun belangen? Hoe om te gaan met geschillen die ontstaan ten gevolge van de indicering? Het SWV zal daarvoor een eigen geschillenregeling moeten opstellen. Het wetsvoorstel zelf voorziet slechts in een tijdelijke Landelijke Geschillencommissie voor Passend Onderwijs. Hoe om te gaan met alle op stapel zijnde veranderingen, zodanig dat de belangen van uw school of scholen en alle daarbij behorende belanghebbenden zo goed mogelijk blijven gewaarborgd? Hoe kunt u als bevoegd gezag invloed uitoefenen binnen het samenwerkingsverband? Deze vragen zullen niet te lang op antwoorden kunnen wachten. De minister verwacht dat het wetsvoorstel in juni 2012 door de Eerste Kamer zal worden goedgekeurd. Laat u goed informeren omtrent alle mogelijkheden voordat u uw keuzes maakt. De Praktijkgroep Onderwijs helpt u graag. terug >
Pagina
3/9
Prestatieakkoorden in het Hoger Onderwijs Het hoger onderwijs moet beter en diverser worden in het belang van de Nederlandse kenniseconomie. Dat heeft staatssecretaris Zijlstra aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap van 1 juli 2011. Er moet meer onderscheid komen tussen de afzonderlijke Nederlandse hogescholen en universiteiten. Zij moeten selectiever worden in de richting van de studenten en zij moeten werken aan de kwaliteit van hun aanbod. In het algemeen vindt men dat universiteiten academischer moeten worden en hogescholen beroepsgerichter, maar elk op een eigen manier via een zelf te ontwikkelen profiel. Verder krijgen de instellingen tot taak hun kennis gericht te valoriseren (delen en benutten voor economische en maatschappelijke doeleinden). Het kabinet investeert EUR 230 miljoen voor de kwaliteitsimpuls. Er zal ook een principiële koerswijziging in de financiering worden doorgevoerd, waarbij een groeiend deel zal worden bestemd voor "kwaliteit en profiel". Tenslotte zullen met de instellingen collectieve en individuele prestatieafspraken worden gemaakt over kwaliteit, profilering en valorisatie. Dit geheel van afspraken zal moeten resulteren in reductie van het aantal opleidingen, versterking van de relevantie van het onderwijsaanbod voor de arbeidsmarkt en versterking van de impact van onderzoek. Op 9 december 2011 is er een hoofdlijnenakkoord gesloten tussen staatssecretaris Zijlstra en de gezamenlijke universiteiten in de VSNU. Drie dagen later werd een hoofdlijnenakkoord met de HBO-raad gesloten. Deze vormen de basis voor het per instelling afsluiten van zogenaamde prestatieakkoorden, welke fase – anno maart 2012 – nu is aangebroken. Wat voor rechtskracht hebben deze akkoorden? In hoeverre zijn instellingen hieraan geboden? Waarom zoekt de staatssecretaris zijn heil in dit instrument in plaats van wetgeving? Hoe verhoudt dit instrument zich, door de koppeling aan extrabekostiging, tot de "deugdelijkheidseisen" van artikel 23 Grondwet? Wat is het effect van deze maatregelen op de positie van de verschillende participanten in het hoger onderwijs: instellingen, personeel en studenten, en wat kunnen zij hiertegen doen? Deze vragen staan centraal op een Meet & Share bijeenkomst van Boels Zanders op maandagmiddag 7 mei 2012 te Eindhoven, met hoger onderwijsrecht experts mr. dr. Ruud Louw en prof. mr. Paul Zoontjens als inleiders en hoger onderwijsinstellingen als genodigden. Wij doen hiervan verslag in onze september Nieuwsbrief. terug >
Ontslag docent makkelijker dan gedacht Tijdens de bijeenkomst "de docent als professional" georganiseerd door de Praktijkgroep Onderwijs van Boels Zanders op 26 januari 2012 te Eindhoven, is de stelling "de docent kan makkelijk worden ontslagen" geponeerd. Naar aanleiding van deze stelling heeft een discussie met verschillende onderwijsinstellingen plaatsgevonden. Vanwaar de stelling dat de docent makkelijk ontslagen kan worden? In het (algemene) arbeidsrecht kan op drie manieren afscheid genomen worden van een werknemer, te weten: met wederzijds goedvinden (1), na verkregen ontslagvergunning van
Pagina
4/9
UWV WERKbedrijf op basis van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) (2) en ontbinding via de kantonrechter (3). Voor onderwijzend personeel in het bijzonder onderwijs geldt het BBA (optie 2) niet. De onderwijsinstelling heeft voorafgaande aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst geen toestemming nodig van het UWV WERKbedrijf. De onderwijsinstelling kan zonder de voorafgaande toets van het UWV WERKbedrijf tot ontslag overgaan. De docent kan vervolgens het ontslag achteraf ter toetsing voorleggen aan de Commissie van Beroep. Het advies van de Commissie van Beroep is echter niet bindend, tenzij dit vooraf (ten tijde van het ontslagbesluit) overeen is gekomen. De onderwijsinstelling kan het advies dus naast zich neerleggen. De docent kan, indien het ontslag in stand blijft, echter altijd een kennelijk onredelijk ontslagprocedure (artikel 7:681 BW) starten bij de kantonrechter. In deze procedure kan de docent een schadevergoeding vorderen of herstel van de dienstbetrekking. De vordering tot herstel van de dienstbetrekking kan de onderwijsinstelling echter afkopen (artikel 7:682 lid 4 BW). Het ontslaan van een docent kan juridisch – gezien het ontbreken van de preventieve toets – dus vrij eenvoudig. Het risico dat de docent herstel van zijn dienstbetrekking vordert kan worden afgekocht; er kan blijvend afscheid worden genomen van de docent. Er is echter een grote "maar". Knelpunt is namelijk de financiële last waar een onderwijsinstelling mee te maken krijgt door het ontslag. In de discussie met de verschillende onderwijsinstellingen is aangegeven dat een oudere disfunctionerende docent in de praktijk niet wordt ontslagen, gezien de aanzienlijke uitkeringsrechten die de instelling na ontslag moet financieren (WW uitkering en bovenwettelijke uitkering bestaande uit een aanvullende uitkering en een aansluitende uitkering). Voor medewerkers in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepseducatie vanaf 53 jaar geldt dat deze recht kunnen hebben op een WW-uitkering tot hun pensioen, dus maximaal gedurende 12 jaar. Er bestaan wel grote verschillen per sector. In het primair onderwijs bestaat het Participatiefonds dat de uitkeringsrechten (en daarmee de financiële gevolgen voor de onderwijsinstelling) op zich neemt als de werkgever aan haar verplichtingen heeft voldaan om de werknemer "binnen boord" te houden. Binnen het primair onderwijs wordt dan ook sneller overgegaan tot ontslag van een (oudere) werknemer. Voor de overige sectoren ligt dat een stuk moeilijker vanwege (geheel of gedeeltelijk) eigen risicodragerschap op basis waarvan de uitkeringen (geheel of gedeeltelijk) voor eigen rekening blijven. Onze tip: maak tijdig werk van de "jonge" dienstverbanden bij disfunctioneren, zodat langdurige dienstverbanden van disfunctionerende docenten worden voorkomen. Houd regelmatig (minimaal jaarlijks) beoordelings- en functioneringsgesprekken. Kijk mee in de klas/collegezaal en maak hiervan een verslag dat ter ondertekening aan de docent wordt voorgelegd. Indien de docent niet functioneert dient een ontwikkeltraject te worden
Pagina
5/9
aangeboden met daarin concreet vastgestelde doelen en een (reëel) tijdspad. Daarbij wordt al aan de voorkant uitgesproken wat de gevolgen van continuerend disfunctioneren kunnen zijn en dat als uiterste maatregel ontslag kan volgen. Disfunctioneren dient dus al in een vroeg stadium te worden aangepakt. Ontslag is dan zowel makkelijker als minder duur. Wij kunnen u hierin begeleiden. terug >
Doordecentralisatie van onderwijshuisvesting vraagt om goede afspraken In het primair en voortgezet onderwijs hebben zowel gemeenten als schoolbesturen een rol in de onderwijshuisvesting. De onderlinge taakverdeling staat ter discussie. In 1997 is de zorgplicht voor huisvesting overgeheveld van het Rijk naar de gemeenten. Het gaat specifiek om de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw en uitbreiding (inclusief de eerste inrichting) en voor herstel van constructiefouten aan het gebouw. In het primair onderwijs is de gemeente daarnaast verantwoordelijk voor het buitenonderhoud en voor aanpassingen aan de binnenzijde. Het schoolbestuur is in het primair onderwijs alleen verantwoordelijk voor het binnenonderhoud. In het voortgezet onderwijs is het schoolbestuur sinds 2005 ook verantwoordelijk voor aanpassingen aan de binnenzijde en het buitenonderhoud. De gemeente ontvangt hiervoor (niet geoormerkte) middelen via het gemeentefonds. Daarnaast ontvangen de schoolbesturen (niet geoormerkte) middelen in de lumpsum. Onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uitgewezen dat de feitelijke gemeentelijke uitgaven voor het funderend onderwijs circa EUR 315 miljoen lager zijn dan hetgeen de gemeenten ontvangen. Van dit bedrag is EUR 150 miljoen euro bestemd voor onderwijshuisvesting. Deze structurele onderbesteding heeft zijn weerslag op de kwaliteit van de schoolgebouwen: 80% van de schoolgebouwen is onder de maat. Ze zijn oud, duur in onderhoud en niet toegerust op de inzichten van modern onderwijs. Het binnenklimaat is vaak niet op orde, wat de leerprestaties negatief beïnvloedt. Deze bevindingen eind 2011 deden het debat over doordecentralisatie in het primair en voortgezet onderwijs herleven. OCW bereidt een wetsvoorstel voor waarin de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud in het primair onderwijs wordt overgeheveld van de gemeente naar het schoolbestuur. Tot dusver is ook deze vorm van doordecentralisatie nog geheel vrijwillig. Doordecentralisatie is een overeenkomst tussen de gemeente en het schoolbestuur over de verantwoordelijkheden voor huisvesting. Hiermee kan de gemeente de uitvoering van haar zorgplicht in verschillende modaliteiten overhevelen naar het schoolbestuur zelf. De wetten op het primair en voortgezet onderwijs voorzien in deze mogelijkheid en geven heel wat ruimte. De overheveling gaat gepaard met een bedrag dat het schoolbestuur rechtstreeks
Pagina
6/9
ter vrije besteding verkrijgt. Hiermee komen in het meest vergaande geval – volledige doordecentralisatie – alle middelen voor onderwijshuisvesting in één hand, namelijk die van het schoolbestuur. Afstemmingsproblemen vanwege het bestaan van gescheiden geldstromen zijn daarmee verleden tijd. Zowel de gemeente als het schoolbestuur kunnen het initiatief nemen tot doordecentralisatie. De motivatie van het schoolbestuur komt meestal voort uit de wens de huisvesting autonoom te regelen en te beschikken over financiële speelruimte voor investeringen in bestaande of nieuwe gebouwen, alleen of met andere partijen in brede scholen en integrale kindcentra. De motivatie van de gemeente is doorgaans gelegen in vermindering van de administratieve lasten en begrotingszekerheid. Van wie het initiatief ook uitgaat, de overeenkomst tot doordecentralisatie is cruciaal. Deze overeenkomst dient goede en doordachte afspraken te bevatten over de invulling van de vrijwillige doordecentralisatie. Dit is maatwerk. Er moet rekening worden gehouden met uiteenlopende aspecten, zoals gebouwenstaat, bouwambities, leerlingenprognoses en daaraan gekoppelde bekostiging, eventuele krimp en (potentiële oplossingen voor) leegstand. De advocaten van onze Praktijkgroep Onderwijs zijn hebben de deskundigheid en ervaring in huis om te adviseren over de onderwijsrechtelijke aspecten, vastgoedrisico's (meerjaren onderhoudsplanning), financieringsstructuren (voor- en nadelen van een investeringsfonds, publiek-private samenwerking) en aanbestedingsmogelijkheden. terug>
Leg auteursrecht op resultaten wetenschappelijk onderzoek goed vast Aan wie komt het intellectueel eigendom toe? Deze vraag is bij elk wetenschappelijk onderzoeksresultaat van enige relevantie of praktische toepasbaarheid relevant. Zeker nu wetenschappelijk onderzoek steeds meer in projectgroep- of consortiumverband plaatsvindt. De vraag aan wie het intellectueel eigendom toekomt, wordt zo nog complexer. Producten van vrijwel elk wetenschappelijk onderzoeksproject kunnen als "werk van letterkunde, wetenschap of kunst" in de zin van de Auteurswet worden aangemerkt. Het uitsluitende recht van openbaarmaking en verveelvoudiging berust bij de maker. Normaliter is dat de daadwerkelijke auteur van het werk. Wordt een werk in dienst van een ander gemaakt, dan komt het auteursrecht aan die ander als werkgever toe voor zover de overeengekomen werkzaamheden uitdrukkelijk bestonden uit het vervaardigen van het betreffende auteursrechtelijke werk. In de rechtspraak is bevestigd dat wie promotieonderzoek verricht, is aangesteld om dat onderzoek te doen en niet om wetenschappelijke onderzoeksresultaten te produceren. Het auteursrecht op de resultaten komt dan niet automatisch aan de universiteit toe. Om die reden is in de CAO Nederlandse Universiteiten bepaald dat onderzoekers bij hun werkgever melding moeten maken van ieder auteursrechtelijk werk dat zij creëren. Desgevraagd zijn de onderzoekers verplicht het auteursrecht op dat werk tegen een redelijke vergoeding aan de universiteit over te dragen óf de kosten die de universiteit in
Pagina
7/9
de ontwikkelingsfase heeft gemaakt te vergoeden. Bij zo'n overdracht in de vorm van een ondertekende overeenkomst behoudt de onderzoeker alleen het onvervreemdbare recht op naamsvermelding en verzet tegen verminking van het werk. Ook dient de universiteit hem in eventuele exploitatieresultaten te laten delen. Inmiddels staat deze overdrachtverplichting op gespannen voet met de werkelijkheid. Onderzoekers werken vaak samen met buitenlandse collega's van diverse universiteiten aan projecten die allerlei auteursrechtelijk beschermde werken opleveren. Bijvoorbeeld modules, presentaties, softwareapplicaties, artikelen en rapporten. Zeker als dat een subsidievoorwaarde is, hebben de participerende universiteiten voor de start van een onderzoeksproject een "consortium agreement" gesloten die een bepaling over het auteursrecht op de deliverables bevat. Meestal komen de deelnemende instellingen overeen dat het auteursrecht zal toekomen aan de instelling die het project organiseert en de onderzoekssubsidie aanvraagt. Het punt is alleen, dat de wetenschappelijke onderzoekers die feitelijk aan het project deelnemen zelf geen partij bij de consortiumovereenkomst zijn. Het is de vraag of onderzoekers zich dit realiseren, maar wanneer zij in het kader van een internationaal project een individualiseerbaar werk in de zin van de Auteurswet maken, komt het auteursrecht doorgaans aan henzelf toe en niet aan het consortium gezamenlijk of aan de organiserende universiteit. Leveren de onderzoekers samen een bijdrage aan één werk, dan ontstaat een gemeenschappelijk auteursrecht en zullen alle makers het eens moeten worden over een eventuele overdracht. Kortom, iedere wetenschappelijke instelling die zich in internationaal onderzoek begeeft, doet er goed aan zich vooraf af te vragen of er iets over het auteursrecht op de opbrengsten van het onderzoek is vastgelegd, en in hoeverre bij die vastlegging ook de feitelijk deelnemende onderzoekers zijn betrokken. Want zij zijn de makers, zodat het auteursrecht aan hen individueel of gezamenlijk toekomt. Terwijl alleen de eigen onderzoekers op hun CAO-verplichtingen kunnen worden aangesproken. Wij zijn u graag van dienst met advies en kunnen zorgen voor een goede vastlegging. terug>
Aantasten examenbeoordeling is moeilijke zaak In het voortgezet onderwijs staat het centraal schriftelijk eindexamen weer voor de deur. Een spannende tijd voor scholen en leerlingen. Slagen of zakken hangt soms af van 0,1 punt voor één eindexamenvak. De leerling die zakt legt zich daar niet altijd bij neer. Soms tracht de leerling bij de rechter (in kort geding) een hoger cijfer af te dwingen. De kans op succes is echter heel gering. Volgens vaste rechtspraak kan de rechter bij de toetsing van een (vakdeskundige) beoordeling van het kennen en/of kunnen van een (eind)examenkandidaat alléén ingrijpen indien er sprake is van een apert onzorgvuldige beoordeling, bijvoorbeeld blijkend uit evident grove fouten. Of indien blijkt dat de beoordeling op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Of als er sprake is van een duidelijk ongelijke beoordeling bij gelijke prestaties.
Pagina
8/9
De beoordeling van het (eind)examen is primair een taak van de betrokken vakdeskundige docenten. Ofschoon zij (behoren te) werken met een antwoordmodel, komt de inhoudelijke beoordeling van (de elementen van) het examen voor een belangrijk deel aan op het inzicht van de docenten. Die beoordeling zal dan ook niet snel als apert onjuist kunnen worden bestempeld, ook al is verschil van mening over de waardering van het antwoord mogelijk. Als de rechter bij uitzondering vaststelt dat de beoordeling niet deugt, mag deze niet zijn eigen oordeel daarvoor in de plaats stellen. Dat kan alleen als voor de beoordeling exacte maatstaven gelden aan de hand waarvan aanstonds duidelijk is welke beoordeling juist is. Dat is zelden het geval. De rechter kan doorgaans weinig meer dan het bevoegd gezag veroordelen tot een herbeoordeling door (onafhankelijke) vakdeskundige docenten. De schaarse leerling die de procedure wint, is daarmee nog niet (onmiddellijk) geslaagd. De hiervoor beschreven uiterst terughoudende toetsing geldt overigens voor iedere externe controle – door rechter, klachten/examencommissie, bevoegd gezag – op de vakdeskundige beoordeling van het kennen en/of kunnen van de leerling (lees ook: de student). Wij hebben ervaring met het opkomen voor zowel de docent als de leerling bij examenperikelen. En met succes! terug>
Aan deze nieuwsbrief kunnen geen rechten worden ontleend.
Pagina
9/9