Longstay out of the box Dr. W.F. van Kordelaar en mr I. Kluiter
Inleiding
De longstay van de tbs is weer in de belangstelling. Dit onder andere door het met een seminar markeren van het tienjarig bestaan van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg (hierna: “LAP”).1 Daarnaast heeft het WODC een onderzoek uitgezet, waarvan de resultaten van belang zijn voor de evaluatie van het Beleidskader Longstay Forensische Zorg van januari 2009. In het genoemde seminar, dat werd gehouden op 14 september 2012 in Utrecht, werden voor de muziek uit ook al wat onderzoeksgegevens gepresenteerd. Tevens werd een artikel aangekondigd, waarin die gegevens zouden worden verwerkt. Dit is het aangekondigde artikel. Het bestaat uit drie delen. Het eerste deel bevat de gegevens die Ingrid Kluiter heeft verzameld bij haar rondgang in de tbs-wereld. Het tweede deel doet verslag van de update die Wim van Kordelaar deed met betrekking tot 204 longstay aanvragen die door de LAP werden getoetst tussen september 2002 en augustus 2005. In het derde deel wordt met de kennis van nu terug gekeken op de ontwikkelingen in de longstay en de dialectiek tussen praktijk en beleid die daaraan ten grondslag ligt. Als er al behoefte is aan een specialisatie langdurige forensisch psychiatrische zorg, hoe zou die dan vormgegeven kunnen worden? Het antwoord daarop, haalt de langdurig forensisch psychiatrische zorg mogelijk ‘out of the box’ van de longstay.
1.
Oorzaken van krimp in ‘de longstay’
In 2008 waren bijna alle beschikbare 202 longstay plaatsen binnen de tbs bezet en bestond het idee dat dit aantal nog verder zou toenemen. Momenteel, begin 2013, zijn er echter nog maar rond de 150 tbs-patiënten met een longstay status. Mede gelet op de nieuwe Tender2 voor de tbs is de verwachting dat dit aantal nog verder zal dalen. Aan deze daling ligt onder meer ten grondslag dat sinds de invoering van het beleidskader met de daarin opgenomen herbeoordeling na drie jaar, veel van die patiënten hun longstay status hebben ‘verloren’. Naast die uitstroom wordt de afname veroorzaakt door het gegeven dat er vanuit de Forensische Psychiatrische Centra (hierna: “FPC’s”) minder pa-
1
Longstay: voor altijd?
2
Planning en Control 2012. Handleiding Forensische Psychiatrische Centra 15 augustus 2011, Ministerie van
Justitie en Veiligheid.
1
tiënten worden aangeboden voor plaatsing in een afdeling voor longstay. Deze laatste ontwikkeling begon rond 2010. Werden in 2007 nog 57 patiënten voorgedragen voor een longstay status, in 2010 waren dat er nog maar 18. In 2012 zijn er slechts 10 aanvragen voor plaatsing in een longstay afdeling ingediend.3 Aan de hand van interviews van de behandeldirecteuren van zeven FPC’s is onderzocht wat de achterliggende oorzaken zijn van de genoemde afname. Aan hen is gevraagd om welke redenen vanuit hun FPC minder patiënten worden aangeboden voor een longstay status en welke factoren daarbij een rol spelen. Hieronder zullen de uit de interviews naar voren gekomen oorzaken en factoren worden beschreven en voor zover mogelijk geïnterpreteerd.
1.1.
Krimp in de TBS als geheel
Vanaf het einde van de vorige eeuw tot 2004 nam het aantal tbs-gestelden elk jaar toe. Het gevolg was een grote opnamedruk bij de FPC’s die nauwelijks kon worden opgevangen door de capaciteitsuitbreiding. Om de stroom van patiënten te kunnen verwerken, werden patiënten die voldeden aan de criteria4 en reeds langdurig binnen de tbs verbleven, vanaf 2002 in groten getale overgeplaatst naar daarvoor in het leven geroepen longstay afdelingen. In 2004 was voor het eerst sprake van een lichte daling van de tbs-opleggingen en deze daling zette zich sindsdien versterkt door.5 Tegelijkertijd neemt het aantal patiënten dat uitstroomt toe. Die uitstroom wordt onder meer veroorzaakt door de verschuiving van de opvatting dat langdurige intramurale behandeling noodzakelijk is naar de gedachte: hoe korter binnen des te beter. Deze twee ontwikkelingen zijn de oorzaak van de leegstand waar de FPC’s thans mee te kampen hebben en mede door die leegstand zijn FPC’s minder snel geneigd patiënten aan te bieden voor plaatsing in een afdeling voor longstay. Daarbij speelt geld (en via geld het behoud van expertise) een belangrijke rol. Voor elke bezette plaats krijgt een FPC ongeveer 490 euro per dag. Na een verblijf van zes jaren wordt dit bedrag echter verminderd tot ongeveer 360 euro per dag, het zogenaamde verblijfstarief. Nu de FPC’s moeite hebben hun bedden te vullen, hebben ze liever een gevuld, maar goedkoper bed dan een leeg bed. Dit heeft ook tot gevolg dat er meer be-
3
Men dient zich hierbij te realiseren dat het gaat om aanvragen voor een longstay status en dat daar nog op
besloten moet worden. 4
Zie hiervoor onder meer het Beleidskader Longstay Forensische zorg 23 augustus 2005, Ministerie van Justitie
en Veiligheid. In dit Beleidskader werden de criteria voor het verkrijgen van een longstay status versoepeld door de eis van een minimale behandelduur van zes jaar te verlaten. 5
In 2004 werd er nog 226 keer een tbs-maatregel opgelegd. In 2011 waren dit er nog maar 100.
2
handelpogingen worden ondernomen en FPC’s hun patiënten onderling ter ruiling aanbieden wanneer er een behandelimpasse is ontstaan.
1.2.
Beperkingen in de Longstay
Een andere oorzaak voor de afname van longstay aanvragen is gelegen in de steeds strikter wordende beperkingen rondom de longstay. In 1999 is de longstay in het leven geroepen als voorziening voor uitbehandelde blijvend delictgevaarlijke patiënten die nog wel zorg en begeleiding nodig hadden en het beveiligingsniveau van een tbs-kliniek. Het ging hierbij om een gemêleerde groep, waarin de zorg- en beveiligingsbehoeften sterk varieerden.6 De afdeling voor longstay zou voor hen een plek worden waar ze onder de behandeldruk uit zouden zijn en waarin het verblijfsmilieu zou worden ingericht op het optimaliseren van de kwaliteit van leven. Deze gerichtheid kenmerkt zowel de al in de jaren negentig gerealiseerde longstay afdelingen van FPC Veldzicht als het in 2002 opgeleverde Kempehuis van FPC De Pompestichting. In het laatste geval was het goed mogelijk dat een bewoner van de longstay onbegeleid naar zijn werk ging in de op loopafstand gelegen sociale werkplaats. Nu, meer dan tien jaren later, is van dit doel weinig meer over. Het Kempehuis werd een behandelafdeling en de bewoners werden verhuisd. Zo is de longstay in de loop van de tijd gaandeweg een opbergplek geworden voor patiënten die meer dan zes jaren binnen een FPC verbleven en gelabeld werden als blijvend gevaarlijk. Door sommigen wordt de longstay zelfs aangeduid als verkapt levenslang. Tevens is de kwaliteit van leven binnen de huidige longstay afdelingen niet meer wat het was, mede doordat de verlofmogelijkheden voor patiënten met een longstay status sterk zijn gereduceerd. Voorheen praktiseerde bijna elke patiënt met een longstay status verloven. Het huidige verlofbeleid met betrekking tot longstayers houdt in dat een patiënt met een longstay status alleen nog voor (begeleid) verlof in aanmerking kan komen als hij of zij een laag individueel beveiligingsniveau in de zin van de Verlofregeling van 29 maart 20127 behoeft. Dit betekent dat patiënten, die jarenlang zonder enige problemen verloven hebben gepraktiseerd, van de ene op de andere dag worden beroofd van die mogelijkheid. Deze inperking van de bewegingsvrijheid van patiënten met een longstay status hebben de FPC’s niet voorzien en ook niet voor ogen gehad ten tijde van de opening van de eerste longstay afdeling. De toegenomen beperkingen worden door de FPC’s als on(ge)rechtvaardig(d) beschouwd en
6
Van Kordelaar, 200?
7
Regeling houdende wijziging van de Verlofregeling TBS in verband met een wijziging van de bepalingen inzake
verlof in geval van longstay, Stcrt. 25 mei 2012, nr. 10252.
3
zij denken dan ook wel twee keer na voordat ze besluiten een longstay status voor een patiënt aan te vragen.
1.3.
Control versus cure
Een positief gevolg van de toenemende leegstand is dat FPC’s de ruimte hebben om langer en uitgebreider te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een patiënt die op het eerste gezicht onbehandelbaar lijkt. Verschillende behandelmodules kunnen worden uitgeprobeerd of er kan worden beslist de behandeldruk voor een periode op te schorten zonder uitplaatsing naar een afdeling voor longstay. Daarnaast is onder invloed van ontwikkelingen in Canada en Engeland de neiging toegenomen om te denken in termen van risicomanagement in plaats van genezing. Lang niet elke stoornis is behandelbaar, maar de daaraan verbonden risico’s kunnen wel door de inzet van een strikt risicomanagement beheersbaar worden gemaakt. Control in plaats van cure, waardoor een patiënt die voorheen een longstay status zou hebben gekregen nu in staat is om een resocialisatietraject te doorlopen en uiteindelijk uit de tbs te stromen. De opkomst van het zogenaamde Forensisch Psychiatrisch Toezicht8 (hierna: “FPT”) speelt hierbij ook een belangrijke rol. Door het inzetten van FPT is een FPC samen met de reclassering verantwoordelijk voor het uitstroomtraject van de patiënt en blijven behandelaren langer betrokken bij het traject van die patiënt. Daarnaast is ook de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bij tbs-patiënten verlengd van drie naar negen jaren.9 Hierdoor wordt een zo geleidelijk mogelijke terugkeer van tbs-patiënten bevorderd en kan er langer toezicht worden gehouden. Het feit dat FPC’s minder aanvragen voor een longstay status doen, kan leiden tot de gedachte dat er minder blijvend delictgevaarlijke patiënten zijn of dat de tbs-populatie in positieve zin aan het veranderen is. Dit is echter niet het geval. Stoornissen zijn juist ernstiger geworden en de diagnostiek complexer. Daarnaast is het aantal zedendelinquenten toegenomen, waarvan bekend is dat zij moeilijker zijn uit te plaatsen dan patienten zonder een zedendelict op hun kerfstok. Toch is het voorgaande geen reden voor FPC’s om meer patiënten aan te bieden voor longstay. Ook de vraag of nieuwe en effectievere behandelmogelijkheden of medicamenteuze behandelingen een rol hebben gespeeld bij de afname van longstay aanvragen valt nog maar te bezien. Er hebben zich in de afgelopen paar jaren op dit gebied weinig ontwikkelingen voorgedaan. Behandelingen die reeds bestaan, zijn geoptimaliseerd, maar niet kan worden gesteld dat er nieuwe be-
8
Beleidskader Forensisch Psychiatrisch Toezicht april 2011, Ministerie van Justitie en Veiligheid.
9
Wet van 22 november 2007, houdende verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke verpleging van
overheidswege, Stb. 465.
4
handelingen zijn ontwikkeld die het aanvragen van een longstay status evident zouden kunnen voorkomen. Hetzelfde kan worden gezegd met betrekking tot medicamenteuze behandelingen. Wellicht kan voorzichtig worden gesteld dat libidoremmende medicatie meer wordt ingezet, te meer nu het gebruik hiervan vaak als voorwaarde voor het praktiseren van onbegeleide verloven wordt gesteld. Vanuit de FPC’s bestaat wel de roep om de mogelijkheden voor het inzetten van dwangmedicatie te verruimen.
1.4.
Alternatieven door de longstay
Het feit dat de FPC’s minder patiënten aanbieden voor een longstay status houdt niet in dat alle patiënten die in een FPC verblijven daar ook daadwerkelijk thuishoren. Sommigen van hen zijn eerder blijvend moeilijk uit te plaatsen dan blijvend delictgevaarlijk. Hierdoor en door de toenemende leegstand hebben enkele FPC’s zich genoodzaakt gezien zelf alternatieve voorzieningen te ontwikkelen of samenwerkingsverbanden aan te gaan met vervolgvoorzieningen, zoals RIBW’s of FPA’s. De grootste klacht van dit moment is dat er voor kwetsbare patiënten die langdurige klinische zorg behoeven alsmede voor zedendelinquenten die nog enige mate van zorg, begeleiding en toezicht nodig hebben, maar niet de hoge hekken van een tbs-kliniek, geen goede vervolgvoorzieningen beschikbaar zijn. In de praktijk worden deze voorzieningen aangeduid met de term ‘longcare’.10 Vanuit de FPC’s bestaat er een dringende roep om dergelijke voorzieningen. Patiënten die in aanmerking komen voor zo een voorziening verblijven thans op een behandelafdeling, terwijl ze daar niet meer op hun plek zijn. Voorheen zou er hoogstwaarschijnlijk een longstay status voor hen zijn aangevraagd, maar tegenwoordig is dat juist een weg die FPC’s niet meer (willen) inslaan.
1.5.
LAP-adviezen
Tot slot nog de vraag of de advisering van de LAP een rol speelt bij de vermindering van het aantal longstay toekenningen. Bij de interviews is een keer de opmerking gemaakt dat de FPC’s door de vele afwijzingen van de LAP gedemotiveerd zijn geraakt om een aanvraag voor een longstay status in te dienen. Het is inderdaad zo dat het merendeel van de aanvragen, die vanaf 1 februari 2011 zijn binnengekomen, is afgewezen. De vermindering van het aantal longstay aanvragen stamt echter al van vóór die tijd, waardoor het aantal afwijzingen hierop geen effect kan hebben. Mocht dit toch het geval zijn, dan
10
De term ‘longcare’ is niet officieel in het tbs-veld en er kan dan ook geen definitie voor te geven. Daarente-
gen bestaan er wel vormen van GGZ-longcare.
5
is die ontwikkeling niet aan te merken als een negatieve. Immers als behandelaars door het kritisch oordeel van de LAP en door het feit dat de onafhankelijke multidisciplinaire rapporteurs van oordeel zijn dat nog niet alle opties zijn benut, worden uitgedaagd tot een nieuwe benadering van de longstay kandidaat, dan kan dit in de meeste gevallen alleen maar als positief worden beoordeeld.
1.6.
Samenvattend
Voor de afname van het aantal longstay aanvragen is een aantal oorzaken aan te wijzen. Deze oorzaken kunnen echter niet los van elkaar worden gezien en vertonen een grote samenhang. Het is wel zo dat één van die oorzaken kan worden aangewezen als de stuwende factor: leegstand. Door de daling van het aantal tbs-opleggingen en stijging van het aantal patiënten dat uit de tbs stroomt, is er binnen de FPC’s sprake van toenemende leegstand. Daarom verkiezen FPC’s een gevuld, maar goedkoper bed boven een leeg bed. Ze bieden daardoor minder patiënten aan voor een plek op een longstay afdeling. Het feit dat patiënten hierdoor meer behandelpogingen worden geboden, is gunstig. Datzelfde geldt voor het grotere accent op control in plaats van cure. Daarnaast kunnen FPC’s zich niet vinden in het hedendaagse beperkende beleid rondom de longstay, dat tot gevolg heeft dat de mogelijkheden voor het optimaliseren van de kwaliteit van leven sterk verminderd zijn. Mede door deze beperkingen, hebben FPC’s hun interne plaatsingscriteria aangepast en kan worden gesteld dat er voorheen patiënten op een longstay afdeling zijn geplaatst, die daar vandaag de dag niet meer terecht zouden zijn gekomen. De logische gedachte dat die patiënten tegenwoordig minder blijvend delictgevaarlijk zijn of minder therapieresistent gaat hier echter niet op. Juist het tegenovergestelde. De hedendaagse tbs-populatie is gevaarlijker en hun stoornissen complexer. Wel dient hierbij in het achterhoofd te worden gehouden dat de kennis van tegenwoordig niet meer kan worden vergeleken met die van vroeger. Er is thans meer bekend over stoornissen en aandoeningen en het diagnosticeren daarvan. Ondanks het feit dat FPC’s minder patiënten aanbieden voor een longstay status, zal er altijd een kleine groep patiënten overblijven die op een longstay afdeling thuishoort en klinieken zullen ook niet aarzelen een aanvraag voor een longstay status voor een dergelijke patiënt aan te vragen. Het feit dat de LAP het merendeel van de sinds 2011 binnengekomen aanvragen heeft afgewezen, doet daar niet aan af. Onder deze verander(en)de omstandigheden is het moeilijk om in te schatten hoe de toekomst van de longstay er uit zal gaan zien. De bezwaren tegen het beperkende beleid inzake de longstay zijn de laatste jaren sterk gegroeid en de afdelingen stromen gestaag leeg. De ontwikkelingen van de laatste jaren laten echter zien dat het tij kan keren en dat het dus niet ondenkbaar is dat
6
bij het herleven van de druk op de voordeur van de FPC’s, de achterdeur naar de longstay weer soepeler zal scharnieren.
2.
Longstay-getoetsten in longitudaal perspectief
2.1.
Opzet
Een studiedag in mei 2006 georganiseerd door FPC Dr. Henri van der Hoevenkliniek droeg de titel ‘Longstay in perspectief’. Bij die gelegenheid werd een aantal gegevens gepresenteerd betreffende 204 tbs-gestelden die tussen september 2002 en augustus 2005 waren voorgedragen voor plaatsing in een afdeling voor longstay en waren getoetst door de toen nog jonge LAP. Diezelfde gegevens vormden het materiaal voor het artikel ‘Over de differentiatie van longstay-voorzieningen in de tbs’ uit 2006.11 Het seminar over de Longstay van 14 september 2012 was de aanleiding om na te gaan hoe het die 204 tbs-gestelden verder is vergaan.12
2.2.
De oorspronkelijke getoetsten
De groep van 204 tbs-gestelden die tussen september 2002 en augustus 2005 werden getoetst door de LAP, werd op basis van de DSM-IV onderverdeeld naar de volgende diagnostische categorieën:13 -
De eerste subgroep bestond uit 21 tbs-gestelden bij wie uitsluitend een As-1 stoornis was geclassificeerd. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen patiënten met een major mental disorder (20), patiënten met een classificatie van pedofilie of parafilie (1).14
-
De tweede subgroep bestond uit 10 tbs-gestelden bij wie uitsluitend een As-2 stoornis werd geclassificeerd. Hier werd onderscheid gemaakt tussen een cluster B-stoornis (6) en een persoonlijkheidsstoornis NAO (4).
-
De derde subgroep bestond uit 70 tbs-gestelden met een classificatie op zowel As-1 als As-2. Hierbij werd As-1 nader onderscheiden naar major mental disorder (34), pedofilie of parafilie (33) en overig (3).
11
W.F. van Kordelaar en P.J.A. van Panhuis (2006) Deze gegevens werden met medewerking van de Directie Forensische Zorg bij elkaar gezocht 13 DSM-IV is een internationaal geaccepteerd méérassig classificatiesysteem van (as 1:) klinische stoornissen en andere aandoeningen en problemen die een reden tot zorg zijn, (as 2:) persoonlijkheidsstoornissen en intellectuele handicaps, (as 3:) somatische aandoeningen, (as 4) psychosociale en omgevingsproblemen en (as 5) het niveau van psychisch functioneren. 14 Onder major mental disorder werden de volgende klinische stoornissen gebracht: autisme spectrum stoornissen, waanstoornissen, psychotische stoornissen, schizofrenie, stemmingsstoornissen en organische persoonlijkheidsveranderingen. 12
7
-
De vierde subgroep bestond uit 9 geïndiceerden met een As-1 classificatie en een vermelding van middelenproblematiek. Dat waren allemaal patiënten met een major mental disorder.
-
De vijfde subgroep bestond uit 35 geïndiceerden met een As-2 classificatie en een vermelding van middelenproblematiek. Vijf van hen hadden een NAO-classificatie. De overige 30 hadden een cluster-B persoonlijkheidsstoornis.
-
De zesde subgroep ten slotte bestond uit 59 geïndiceerden met een classificatie op zowel As-1 als As-2 én een vermelding van middelengebruik. Ook hier is het nadere onderscheid gemaakt binnen As-1 met 38 patiënten met een major mental disorder. Verder waren er 15 patiënten met een pedofilie of parafilie en 6 overigen op As-1.
Van deze 204 door de LAP getoetste longstay-voordrachten werden er 52 afgewezen. De redenen voor afwijzen waren daarbij gevarieerd. In de meeste gevallen zag de LAP nog (niet toegepaste) behandelingsmogelijkheden. Formele redenen voor afwijzing (zoals in het bijzonder twee behandelpogingen in verschillende instellingen) kwamen wel voor, maar waren in de praktijk minder doorslaggevend dan het toenmalige beleidskader voorschreef.
De eerste bijstelling van deze gegevens komt voort uit de vraag hoeveel van deze 152 positief geadviseerde longstay-aanvragen niet hebben geresulteerd in een plaatsing. Dat was in 17 zaken het geval. Ook werd nagegaan hoeveel afgewezen zaken later alsnog in een afdeling voor longstay werden geplaatst. Dat waren er 12. Na deze twee bewerkingen resteert uit de oorspronkelijke groep van 204 getoetsten een longstay-populatie van 147 personen met de volgende verdeling over de zes deelpopulaties (voor de nadere onderverdeling zie tabel 1): -
18 personen met As-I problematiek zonder meer
-
7 personen met As-II problematiek zonder meer
-
51 personen met zowel As-I als As-II problematiek
-
8 personen bij wie sprake is van As-I problematiek én middelenproblematiek
-
22 personen met de combinatie van As-II én middelenproblematiek
-
41 personen met As-I, As-II én middelenproblematiek. As 2
augustus 2005 B
As 1 + As 2
18
4
11
24
6
8
71
48%
geen middelenprobleem
5
2
28
20
3
18
76
52%
totaal
23
6
39
44
9
26
147
20%
62%
MMD
%
pedopar
%
overig
totaal
NAO
middelenprobleem
MMD
As 1
18%
100%
tabel 1: onderverdeling naar diagnostische classificatie van 147 longstay-geplaatsten
8
2.3.
De populatie zeven jaar later
Einde tbs (met bevel tot verpleging) In tien gevallen kwam er een einde aan de tbs-maatregel ten gevolge van overlijden. Hierbij was de jongste persoon nog maar 43 jaar oud en de oudste 74 jaar. De reden van overlijden is niet achterhaald. Aannemelijk is dat de gezondheidstoestand een rol speelt. In dit verband is opmerkelijk dat bij alle overledenen sprake was van AS-I problematiek waaronder drie met diagnose van pedoseksualiteit en de overigen met een major mental disorder. Bij gezondheidsproblemen moet men denken aan een ongezonde leefstijl (veel roken, veel eten, weinig bewegen) in combinatie met langdurig gebruik van (psycho)medicatie. In vier gevallen kwam er een eind aan de tbs doordat de maatregel niet verlengd werd: eenmaal omdat geen vordering werd ingediend en vier keer doordat de verlengingsrechter contrair besliste. Verder wordt melding gemaakt van één plaatsing in het kader van de BOPZ (bij gelijktijdige beëindiging van de maatregel) en van drie gevallen van voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging. Opgeteld bij de overlijdensgevallen ging het daarmee in totaal om 18 zaken, 12% van de oorspronkelijke populatie van 147 geplaatste longstay-geplaatsten.
Resultaten van de periodieke longstay-toets Van de resterende 129 longstay-geplaatsten waren er bij het verzamelen van deze vervolggegevens (augustus 2012) 75 getoetst door de LAP. Conform het longstay beleidskader uit 2009 houdt deze toets in dat de verantwoordelijke behandelaar een advies uitbrengt namens de kliniek en dat in opdracht van de Directie Forensische Zorg van DJI onderzoek is gedaan door twee onafhankelijke deskundigen, een psychiater en een psycholoog. Zij doen onderzoek naar psychopathologie, de recidiverisico’s en de eventuele behandelingsmogelijkheden. Ze spiegelen de eigen bevindingen aan die van de kliniek en adviseren over het al dan niet voortduren van de longstay-plaatsing. Hen wordt sinds 2011 ook gevraagd om, in het geval van het advies om de longstay te continueren, te adviseren over het vereiste beveiligingsniveau in de zin van de Verlofregeling van 29 maart 2012. Dit laatste is van belang, omdat de verlofmogelijkheden voor longstaygestelden gekoppeld zijn aan een laag niveau van beveiliging. Onderdeel van de toets is het spreken van de betrokkene door leden van de LAP. Van de 75 toetsingen werden er vijf aangehouden en was één uitkomst niet te achterhalen. In 31 gevallen adviseerde de LAP om de plaatsing voort te zetten en in negen geval-
9
len werd geadviseerd om de noodzaak van voortzetting al na een jaar opnieuw te toetsen in plaats van na drie jaar, zoals het beleidskader voorschrijft. In 29 van de 75 toetsingen adviseerde de LAP om de plaatsing in de longstay-afdeling te beëindigen.
Effecten voor de samenstelling van de populatie Uiteraard is de vraag van belang of zich ten gevolge van de uitstroom door overlijden, beëindiging van de maatregel en LAP-toetsing belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan in de samenstelling van de populatie. De effectiefste manier om die cijfers te presenteren is in de vorm van onderstaande tabel, waarin de oorspronkelijke aantallen nu tussen haakjes zijn geplaatst.
As 2
augustus 2012
middelenprobleem geen middelenprobleem totaal %
As 1 + As 2
B
NAO
pedopar
17 (18)
1 (4)
5 (11)
15 (24)
4 (6)
4 (8)
21 (28)
13 (20)
3 (3)
13 (18)
5 (5) 22 (23)
1 (2) 2 (6)
24 (20)%
26 (39)
MMD
As 1
28 (44)
overig
7 (9)
60 (62)%
MMD
17 (26) 16 (18)%
totaal 46 (71) 56 (76)
% 45 (48)% 55(52)%
102 (147) 100%
tabel 2: onderverdeling naar diagnostische classificatie van 102 longstay-geplaatsten
Opvallend is dat de onderlinge verhoudingen tot nu toe nagenoeg gelijk zijn gebleven. Veel betekenis kan daar echter niet aan worden gehecht, omdat de toevalsfactor erg groot is. Er zijn immers drie bronnen van variatie (overlijden, einde tbs en LAP-toetsing). Hierbij is de variabele LAP-toetsing bovendien nog arbitrair, omdat nog niet alle daarvoor in aanmerking komende personen door de LAP zijn getoetst. Niettemin is de toetsing wel een erg relevante variabele, omdat die aanwijzingen geeft voor eventuele ontwikkelingen in de beoordeling van blijvende delictgevaarlijkheid en de behandelingsmogelijkheden. Alle reden dus om die getoetsten wel tegen het licht te houden.
2.4.
De LAP-toetsingen tegen het licht gehouden
Omdat de resultaten van één getoetste casus niet konden worden achterhaald, wordt uitgegaan van de 74 door LAP getoetste herbeoordelingen. Voor wat betreft het kenmerk middelenprobleem is de verdeling verhoudingsgewijs dezelfde als die in de totale onderzoeksgroep van longstay-geplaatsten. Wat betreft de verdeling over de diagnostische categorieën, blijft in de groep getoetsten het aandeel van de subgroep As 2 wat achter ten gunste van de subgroep bestaande uit personen met de
10
combinatie van As 1- en As 2- problematiek. In de cellen van figuur 3 staat een aftreksom met twee getallen. Het eerste betreft het totaal en het tweede het aantal personen uit de betreffende subgroep ten aanzien van wie de LAP adviseerde de longstay-status op te heffen. Uit een statistische exploratie van de verdeling blijkt geen significant met de diagnostische klasse samenhangend verband met de LAP-toetsing. Het is dus niet zo dat longstaypatiënten met de (maatschappelijk gevoelige) diagnose pedofilie minder kansen hebben op opheffing van de longstay-status of dat patiënten met een major mental disorder en geen middelenprobleem juist meer kans hebben op opheffing. Verhoudingsgewijs adviseerde de LAP opheffing van de longstay wel voor wat meer personen uit de groep met een middelenprobleem dan uit de groep zonder middelenprobleem, waardoor een verdeling resulteert van 40% met en 60% zonder middelenprobleem. De verdeling van de overblijvers over drie diagnostische groepen wordt 20% (As 2), 62% (As 1 + As 2) en 18% (As 1). Op detailniveau zijn de aantallen te klein om conclusies te kunnen trekken.
As 2
As 1 + As 2 NAO
middelenprobleem
7–1=6
1–0=1
8–5=3
14–7=7
1–1=0
4–3=1
35–17=18
47%;40%
geen middelenprobleem
3–1=2
0
17-6=11
8–3=5
2-0=2
9–2=7
39–12=27
53%;60%
10–2=8
1-0=1
25-11=14
22–10=12
3-1=2
13–5=8
74–29=45
%
15%;20%
MMD
overig
totaal
B
totaal
pedopar
As 1
68%;62%
MMD
17%;18%
%
100%
tabel 3: onderverdeling naar diagnostische classificatie van 74 longstay-getoetsten
Nu het behoren tot een bepaalde diagnostische categorie geen voorspeller blijkt voor het advies van de LAP, is nagegaan of dat wel zou kunnen gelden voor As 5 in de diagnostische classificatie, de GAF-score.15 De GAF-score (een getal tussen 0 en 100) vormt immers de beoordeling van het algemene niveau functioneren (Global Assessment of Functioning). Men zou verwachten dat de kans op het advies om de longstay op te heffen toeneemt met het niveau van de GAF-score. Van alle 74 getoetsten werd daarom de GAF-score achterhaald. Deze werd onderverdeeld in 10 klassen, wat leidde tot de volgende verdeling (tabel 4).
11 t/m 20
21 t/m 30
31 t/m 40
41 t/m 50
51 t/m 60
61 t/m 70
71 t/m 80
totaal
voorzetten
1
6
13
14
10
0
1
45
opheffen
0
3
8
9
7
2
0
29
totaal
1
9
21
23
17
2
1
74
tabel 4: de GAF-scores van de 74 longstay-getoetsten onderscheiden naar het LAP-advies
15
Met dank aan professor Van Marle, die tijdens het LAP-seminar deze suggestie deed.
11
Uit de statistische exploratie van deze verdeling blijkt dat er geen significant verband is tussen de GAF-score en het LAP-advies.
Tot slot is er nog een variabele, waarvan verwacht mag worden dat die wel voorspellend is voor de richting van de LAP-beoordeling. Dat is het niveau van noodzakelijk geachte beveiliging. Zoals eerder aangegeven wordt deze beoordeling nog niet zo lang systematisch nagegaan en ontbreekt hij in de ter beschikking staande gegevens. Zij zullen bij een toekomstige beoordeling worden toegevoegd aan het bestand.
3.
‘Longstay: voor altijd’ nader bezien
Er zijn twee centrale bevindingen uit de voorgaande paragrafen. De eerste is dat de behandelaars nadrukkelijk minder patiënten voorgedragen voor plaatsing in een afdeling voor longstay. Ze voeren daarvoor meerdere redenen aan die samen te vatten zijn in de stelling: er is behandelruimte dus gaat de voorkeur uit naar behandelen boven het opgeven van die ruimte ten koste van zowel de patiënt als de kliniek. De tweede centrale bevinding is dat de longstay inmiddels een weg terug en ‘naar buiten’ kent, waarbij in het onderzochte materiaal geen significante ‘voorspellers’ voor die weg naar voren komen.
3.1.
Is er wel behoefte aan ‘Longstay’?
Voor een beantwoording van die vraag is het zinvol om grofmazig terug te kijken op de factoren die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van deze voorziening gedurende de afgelopen decennia. In die ontwikkeling is sprake van een dialectiek tussen praktijk en beleid met op belangrijke momenten een beïnvloeding van die dialectiek door rechtspleging. Het longstay-verhaal is begonnen in de praktijk met het plaatsen van tbs-gestelden die niet of slechts moeizaam konden profiteren van het behandelaanbod in afdelingen voor langdurige behandeling van de diverse tbs-klinieken of – vaker - in een individueel programma op een behandelafdeling dat meer kenmerken had van een verpleeg- dan van een behandelprogramma. Dit schiep ‘zittenblijvers’ aan wie groepsgenoten voorbij trokken. Van meet af aan is daarbij sprake van de notie dat deze ‘zittenblijvers’ kostbare behandelplaatsen bezetten. Dit liet zich toenemend voelen in de jaren negentig toen als gevolg van een toegenomen populariteit van de tbs in combinatie met een gestaag langer wordende intramurale verblijfduur, de capaciteitsproblematiek zichtbaar werd in lan-
12
ge passantentijden. In die situatie kwam een werkgroep ‘Longstay’ van de Rijksinrichting Veldzicht in 1996 met een eerste notitie. De politiek-bestuurlijke erkenning van het bestaan van een groep blijvend delictgevaarlijke tbs-gestelden werd vervolgens gemarkeerd door de motie-Bremmer-Rehwinkel (1996), waarin de regering werd gevraagd om een tbs-regime voor deze groep te ontwikkelen. Het gevolg was een commissie ‘Zorg voor vóórtdurend delictgevaarlijke tbs-verpleegden’ die een visie ontwikkelde voor de praktijk van de longstay en de toegeleiding daarheen. Deze commissie legde op haar beurt expliciet de verbinding met de capaciteitsproblematiek rond de instroom. De basiselementen uit de visie golden min of meer als eerste beleidskader voor de praktijk die ontstond.
Die praktijk kreeg vorm in de realisatie van een longstay-afdeling op het terrein van FPC Veldzicht (1999). Een voor de hand liggende locatie in verband met de expertise van Veldzicht op het vlak van zeer langdurig verblijf, het grote aantal feitelijke langverblijvers en (mogelijk) de aanwezige ruimte op het terrein. Het gevolg was echter dat met name langdurig verblijvende patiënten van Veldzicht zélf in aanmerking kwamen voor plaatsing in die nieuwe voorziening. Uitbreiding van de longstay-capaciteit lag voor de hand. De realisatie van het Kempehuis bij de Pompekliniek in Nijmegen moest uitkomst bieden. Daar ligt de feitelijke geboorte van de LAP, waarvan de leden in september 2002 de door de klinieken aangeboden Kempehuis-kandidaten toetsten aan zowel de longstay- als aan de Kempehuiscriteria.
Het Kempehuis kwam in zijn opzet inhoudelijk optimaal tegemoet aan de doelstellingen en de praktijkbehoeften van een afdeling die gericht is op het optimaliseren van de kwaliteit van leven van blijvend delictgevaarlijken. In die opzet werd terecht uitgegaan van een gevarieerd gezelschap en werd rekening gehouden met mogelijkheden voor ‘humanitair’ verlof, mogelijkheden tot werken in een belendende sociale werkplaats en zelfs de mogelijkheid tot plaatsing in een, buiten het hek, in bedrijf te nemen longstay-RIBW voor bewoners die daaraan toe waren.
Vóór het zover kwam, eisten de capaciteitsproblemen een uitbreiding van het aantal longstay-plaatsen. Er ontstond een afdeling van De Rooyse Wissel in het voormalig Huis van Bewaring in Maastricht. De plaatsen van FPC De Pompestichting in de Penitentiaire Inrichting Vught, die er al waren in verband met de zogeheten vóórbehandeling, werden uitgebreid met longstay-plaatsen voor patiënten met een hoog beveiligingsniveau en jeugdgevangenis De Corridor in Zeeland (NB) werd verpakt in betonstaal en ingericht als longstay-afdeling voor de bewoners van het Kempehuis, aangevuld met nieuwe ‘longstayers’ uit andere tbs-inrichtingen.
13
Het herbestemmen van De Corridor, bedoeld om het probleem aan de ingang van de tbs te helpen lenigen, heeft voor de praktijk verrassend goed uitgepakt. Er kwam slimme nieuwbouw, de oude paviljoens werden verwijderd en utiliteitsgebouwen werden uitgebuit ten behoeve van variatie en differentiatie in de individuele verblijfplannen. Er werd een zorgprogramma ontwikkeld voor deze groep en instrumentarium voor het bepalen van niveaus van zorg en veiligheid. Op beleidsniveau werd de longstay geregeld via het ‘beleidskader longstay’ uit 2005. Dit kader regelde vooral de toegang tot de longstay door de in de praktijk gehanteerde criteria te formaliseren. Voor at betreft de uitgang uit de longstay werd niet veel méér gesteld dan dat terugplaatsing naar een reguliere afdeling mogelijk is als blijkt dat er wel perspectief op een succesvolle behandeling aanwezig is.16 Deze laatste ontwikkeling werd sterk gestimuleerd door de rechtspraak. In mindere mate door die van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: “RSJ”), die beroepen tegen de beschikking tot plaatsing in een longstay afdeling behandelt, maar vooral door de uitspraak van het Arnhemse Hof van 5 maart 2007, waardoor – kort gezegd - aan de behandelverantwoordelijken werd opgelegd dat bij gelegenheid van een verlenging van de maatregel ook informatie dient te worden gegeven over een eventuele hervatting van de behandeling of over andere mogelijkheden tot beëindiging.17 Deze steun in de rug voor de inspanningen van de afdeling in Zeeland ging ook doorwerken in de praktijk van FPC Veldzicht.18 De inzichten werden vertaald in het beleidskader ‘Longstay Forensische Zorg’ van 19 januari 2009. Daarin werd onder meer geregeld dat de voortzetting van het verblijf in een afdeling voor longstay elke drie jaar moet worden getoetst door de LAP. Daarbij moet de Lap de beschikking hebben over recente onafhankelijke multidisciplinaire rapportage, waarvoor de deskundigen de betrokkene hebben bezocht. Daarnaast voerde de LAP vanaf april 2011 zelf een praktijk in, waarbij de betrokken tbs-gestelde ook wordt gesproken door de commissie. Daaraan voorafgaand was de LAP als uitvloeisel van het beleidskader 2009 geformaliseerd en voorzien van een jurist als voorzitter. De feitelijke formalisering vond plaats bij besluit van 15 april 2012, dat wil zeggen tien jaar na de start van de werkzaamheden.19
Intussen deden en doen politiek-bestuurlijke aspecten zich weer voelen. Voor een deel in een spiegelbeeldige vorm die eruit bestond dat de afname van het aantal tbsopleggingen en gaandeweg de uitstroom uit de klinieken bijdroegen aan het verminderde 16
beleidskader longstay TBS 2005
17
Gerechtshof Arnhem 5 maart 2007, LJN AZ9806.
18
Verslag seminar Longstay: voor altijd?, presentatie dr. Th.A.M. Deenen, p. 47.
19
LAP, jaarverslag 2012
14
aanbod voor plaatsing in de longstay. Voor een ander deel in de vorm van financiële beperkingen voor de verpleging van deze groep en beperking van hun verlofmogelijkheden.
Wat betekent de geschetste dialectiek voor de vraag of er behoefte is aan voorzieningen voor lang verblijf in de tbs? Die vraag is eenvoudig met ‘ja’ te beantwoorden. Er waren altijd langverblijvers en die zullen er altijd zijn. De inhoudelijke ontwikkelingen binnen de longstay, zoals die nu ruim tien jaar bestaat, hebben een zorgprogramma, behandel- en verpleegexpertise en vergroting van kennis en inzicht in risico- en zorgmanagement bij langdurig tbs-verpleegden opgeleverd. Is er dan ook behoefte aan voorzieningen voor langdurig verblijf als externe differentiatie binnen de tbs? Ook die vraag moet met een ‘ja’ worden beantwoord, omdat juist de externe differentiatie heeft geleid tot de geschetste dialectiek met checks en balances die er niet waren geweest als het systeem van ‘zittenblijvers’ was blijven bestaan.
In die dialectiek is het de beurt aan de praktijk om een vervolgstap te zetten, namelijk het inrichten van een gedifferentieerd systeem voor langdurig forensisch psychiatrische zorg, bestaande uit een qua niveaus van veiligheid en zorg gedifferentieerd aanbod dat wordt vormgegeven in een samenwerkingsverband van meerdere aanbieders (FPC’s en forensische GGZ). Hierbij biedt de tbs-titel de verblijfmacht en de toetsing door de LAP de langverblijf-status.
3.2 ‘Langdurige forensische psychiatrische zorg’ als status, een alternatief
Opmaat Uit het bovenstaande is gebleken dat er in de wereld van de tbs altijd vraag zal blijven bestaan naar voorzieningen voor patiënten die langdurige forensische zorg behoeven. Daarnaast is echter gebleken dat de wijze waarop thans invulling wordt gegeven aan die voorzieningen, veel weerstand oproept en tevens gebreken vertoont. Het huidige beleidskader voldoet niet (meer) aan de wensen van nu en daarom zal hieronder een alternatief worden geschetst, dat zowel aan de vraag naar langdurige forensische zorg als specialisme kan voldoen als de gebreken van het huidige longstay-beleid mogelijk repareert. Er wordt dus niet gepleit voor afschaffing van de ‘longstay’ als externe differentiatie, maar voor een andere invulling en daarbij ook voor een andere benaming. In navolging van de RSJ20 wordt gekozen voor de reeds ingevoerde term Langdurige Forensische
20
Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, Longstay: aanvulling op het advies Longstay d.d.
1 februari 2008, 29 april 2008.
15
Psychiatrische Zorg (LFPZ), waar het aanbod, dat nu aangeduid wordt als ‘longcare’, nadrukkelijk deel van uitmaakt.
Instroom Als eerste stap in de ontwikkeling van het nieuwe beleid, is van belang dat de huidige afdelingen blijven bestaan. Hun naam zal worden gewijzigd in LFPZ-voorziening, waardoor de opgebouwde expertise met betrekking tot patiënten die langdurige zorg behoeven, behouden blijft. Tevens kunnen op deze manier de diverse niveaus van beveiliging binnen de LFPZ-voorzieningen blijven bestaan, zoals de Intensieve Zorg Unit van FPC De Pompestichting te Vught. Tot zover verandert er dus weinig. De grote verandering zit hem in de toelatingsprocedure en de toets op die toelating. Wanneer een kliniek een patiënt aanbiedt voor opname in een LFPZ-voorziening, zal de aanvraag door de LAP in behandeling worden genomen. Op grond van de stukken van de kliniek, een onafhankelijke multidisciplinaire rapportage en het spreken van de betrokken patiënt, zal de LAP tot een bindend advies komen, waarop de minister een beslissing neemt. Dit advies betreft het toekennen van een LFPZ-status aan de tbs-gestelde en leidt tot plaatsing in een LFPZvoorziening. Tegen die plaatsing staat, net als bij andere vormen van plaatsing binnen de tbs, beroep open bij de RSJ. Door het bindende advies van de LAP wordt gewaarborgd dat de inhoudelijke beoordeling centraal staat en niet capaciteits- of andere bestuurlijke motieven. Tevens maakt de behandelinhoudelijke deskundigheid van de LAP dat het advies, wanneer er sprake is van afwijzing van de aanvraag, meer gezien dient te worden als een bindende second opinion, waarmee de kliniek samen met de betreffende patiënt aan de slag kan gaan om te bezien of de LFPZ-status en de plaatsing in een LFPZvoorziening kan worden voorkomen. Criteria voor toekenning van de LFPZ-status zijn soortgelijk als voor de huidige longstay: blijvende delictgevaarlijkheid die om passende beveiliging vraagt in combinatie met zorgen risicomanagement dat voor zolang de status geldt niet meer gericht is op resocialisatie.
Verblijf en tussentijdse toetsing De behandeldruk zal ook in een LFPZ-voorziening (tijdelijk) verminderen of anders gericht worden. Het voordeel van het behouden van eigen voorzieningen, is dat een patiënt uit de omgeving wordt gehaald waar de impasse, waar meestal sprake van is, is ontstaan. Daarnaast is het verblijfsmilieu ingericht op het optimaliseren van kwaliteit van leven, waarin de bewegingsvrijheid van de patiënten zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Patiënten kunnen namelijk in aanmerking komen voor elke vorm van verantwoord verlof. Op deze wijze kunnen patiënten op een LFPZ-voorziening worden voorbereid op resocialisatie in welke vorm dan ook. Terugkeer naar een behandelafdeling wordt vergemakkelijkt
16
en ook overplaatsing naar een GGZ-instelling wordt een optie, doordat de patiënt heeft kunnen oefenen met verloven, wat (bijna) altijd een voorwaarde is voor opname in de GGZ. Bovendien behoudt de minister, door het inbouwen van de mogelijkheid van verlof, zicht en regie op het traject van patiënten met een LFPZ-status, doordat de beslissing omtrent het verlof bij de minister ligt. Om de drie jaar zal de LAP, net als thans het geval is, de noodzaak van voortduren van de LFPZ-status toetsen. De kliniek zal de LAP informeren over het verblijf van de betrokken patiënt en daaraan een advies verbinden. Daarnaast wordt de patiënt onderzocht door twee onafhankelijke rapporteurs en zal de LAP de betreffende patiënt zien. Op grond van de uitkomsten zal de LAP wederom een bindend advies geven. Door het voort laten bestaan van de driejaarlijkse herbeoordeling van het voortduren van de LFPZstatus wordt de behandelverantwoordelijke gestimuleerd om ook daadwerkelijk aan de slag te gaan met een patiënt en te zoeken naar behandelingangen dan wel uitstroommogelijkheden.21 Tevens wordt het behoud van perspectief op terugkeer in de maatschappij van de patiënten beter gewaarborgd en wordt meer toegekomen aan de wettelijk vastgelegde resocialisatiedoelstellingen van de tbs-maatregel.
Uitstroom De wijze waarop thans de uitstroom van patiënten uit de LFPZ zal niet veranderen. Wanneer een behandelverantwoordelijk(e) team van een LFPZ-voorziening van oordeel is dat een patiënt wegens verandering in zijn of haar situatie of het vrijkomen van een geschikte plek in een vervolgvoorziening kan worden terug- of doorgeplaatst, wordt de LAP verzocht een (bindend) advies uit te brengen ten aanzien van het verzoek tot opheffing van de LFPZ-status. Daarbij is wel van belang enige voortvarendheid te betrachten, aangezien vertragingen in dat proces voor de patiënt veel onzekerheden op kunnen leveren, waardoor de ontstane opening dan wel nieuw gegroeide commitment kan verdwijnen. In de huidige praktijk blijkt een trend, waarbij FPC’s ten behoeve van hun longstaypatiënten zoeken naar samenwerkingsverbanden met vervolgvoorzieningen om een longstay patiënt toch te kunnen uitplaatsen. Daarop doorredenerend zou het een uitkomst kunnen zijn om binnen de forensische GGZ plaatsen te creëren voor patiënten met een LFPZ-status. Op die manier kunnen patiënten, die daar aan toe zijn, oefenen op een afdeling met andere combinaties van beveiliging en zorg. Het biedt ook de mogelijkheid om het verblijf op de wat nu de ‘longcare’ te betitelen als een uitvoeringsvariant van de LFPZ-status.
Conclusie Het voorgestelde nieuwe beleid komt voor een groot deel overeen met het voorgestelde 21
Hier draagt de verlengingszitting bij de rechtbank natuurlijk ook aan bij.
17
longstay beleid van eind jaren negentig. De doelstelling is ongewijzigd, namelijk het bieden van langdurige klinische zorg voor kwetsbare, (meestal) blijvend delictgevaarlijke patiënten, gericht op het streven naar een optimale kwaliteit van leven. Ook aan deze groep patiënten moet perspectief op resocialisatie blijvend worden geboden, waarbij het hebben van bewegingsvrijheid van cruciaal belang is. Mogelijkheden tot verlof en uitstroomkansen mogen niet worden verkleind, enkel door het verblijf op een LFPZvoorziening. Niet kan worden aangevoerd dat alle patiënten die een LFPZ-status hebben, voor altijd (blijvend) delictgevaarlijk zijn. Zoals in paragraaf 1.2 naar voren is gebracht, bestaat de huidige longstay populatie voor een deel uit patiënten, die enkel moeilijk uitplaatsbaar zijn en niet (meer) de hoge hekken van een tbs-kliniek nodig hebben. Voor dergelijke patiënten, maar ook voor de anderen, dient voortdurend te worden gezocht naar mogelijkheden voor resocialisatie. Het voordeel van een LFPZ-status en daarvoor ingerichte voorzieningen is onder meer gelegen in de ruimte en tijd die daarvoor zijn gecreëerd. Ruimte en tijd, die een patiënt op een behandelafdeling niet tot zijn of haar beschikking zou hebben, maar wel hard nodig heeft. Tevens bestaat er ruimte om meer te denken in termen van risicomanagement, waardoor een patiënt die niet in staat tot het ondergaan van behandelmodules, toch zicht heeft op resocialisatie. Door het voorgestelde beleid te implementeren, wordt het perspectief op resocialisatie voor patiënten met een LFPZ-status beter gewaarborgd.
Geraadpleegde literatuur -
F.W. Bleichrodt, Een leven lang. De levenslange gevangenisstraf en de longstay in het kader van terbeschikkingstelling in onderlinge samenhang bezien, oratie, Deventer: Kluwer 2006.
-
Beleidskader Longstay Forensische Zorg 23 augustus 2005, Ministerie van Justitie en Veiligheid.
-
Beleidskader Longstay Forensische Zorg 19 januari 2009, Ministerie van Justitie en Veiligheid.
-
W.F. van Kordelaar en P.J.A. van Panhuis, ´Over differentiatie van longstayvoorzieningen in de tbs’, Sancties, 2006/1, p. 320-339.
-
Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg, Jaarverslag 2012.
-
Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg, Verslag seminar Longstay: voor altijd?, 14 september 2012.
-
Planning en Control 2012. Handleiding Forensische Psychiatrische Centra, 15 augustus 2011, Ministerie van Justitie en Veiligheid.
-
Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Longstay, 1 februari 2008.
-
Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Longstay: aanvulling op het advies Longstay d.d. 1 februari 2008, 29 april 2008.
18