Lesprogramma
Op de bun Verhalen van Joodse onderduikers in Hengelo (ov)
Onderbouw Voortgezet Onderwijs Handleiding
Inhoudsopgave Inleiding
3
Theoretische verantwoording 1. Doelstellingen
4 5
2. Aansluiting bij het onderwijs
6
3. Het lesprogramma
7
Het lesprogramma Les 1: Inleiding Tweede Wereldoorlog
8 9
Les 2: Een plan maken
12
Les 3 t/m 5: De verwerking
14
Les 6: De presentatie en nabespreking
15
Stichting Levend Verleden Oost-Nederland
16
Bijlage: De zes verhalen uit ‘Op de bun’
17
2
Inleiding Stolpersteine Stolpersteine - letterlijk ‘struikelstenen’ - worden sinds het jaar 2000 door de Duitse kunstenaar Günter Demnig (Berlijn, 1947) gelegd. Het zijn gedenktekens die worden aangebracht in het trottoir voor de huizen van mensen die door de nazi’s verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord gedreven zijn. De Stolpersteine herinneren onder andere aan Joden, Sinti en Roma, politieke gevangenen, homoseksuelen en Jehova’s getuigen. Het idee achter de Stolpersteine is dat een mens pas is vergeten wanneer zijn naam vergeten is. Op de stenen zijn, in een messing plaatje, de naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van overlijden gestanst. Je kunt letterlijk, maar ook met hoofd en hart over de steentjes struikelen. Om de tekst te kunnen lezen moet je je buigen, wat een teken van eerbied is. Lokale situatie Ook in Nederland en Twente zijn op verschillende plaatsen Stolpersteine gelegd. Onder leiding van Stichting Levend Verleden Oost-Nederland zijn in Almelo, Enschede en Hengelo werkgroepen opgericht die zich bezighouden met de plaatsing van de stenen in die steden. De meeste Stolpersteine die gelegd zijn en gelegd zullen worden, zijn voor Joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Stichting Levend Verleden Oost-Nederland wil echter ook voor andere slachtoffers van het nazibewind Stolpersteine plaatsen. Boek ‘Op de bun’ De eerste stenen zijn inmiddels gelegd. Om ook jongeren met de steentjes en het achterliggende gedachtegoed in aanraking te brengen, heeft Stichting Levend Verleden Oost-Nederland lesmateriaal ontwikkeld dat aansluit bij de thematiek van het boek ‘Op de bun – Joodse onderduikers in Hengelo (ov)’. Het boek, geschreven door Wybo Miedema en uitgegeven door Huis der Historie, is het resultaat van het onderzoek dat Wybo Miedema ten behoeve van de werkgroep Stolpersteine Hengelo (ov) heeft gedaan naar de gegevens van personen voor wie Stolpersteine gelegd zijn of gelegd gaan worden. De naam ‘Op de bun’ verwijst naar de plek waar veel onderduikers zich schuil hielden. ‘Bun’ is een typisch Twents woord voor de ruimte die veel Twentse woningen hadden boven de aangebouwde keuken en bijkeuken. De ruimte was uitsluitend van buiten het huis met een ladder door een luik te bereiken. Oorspronkelijk werd het gebruikt voor de opslag van turf. Onderbouw voortgezet onderwijs In deze handleiding vindt u alle informatie over het lesprogramma waarvan het boek ‘Op de bun’ deel uitmaakt. Dit programma is speciaal ontwikkeld voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Benodigde documenten Het lesmateriaal van ‘Op de bun’ bestaat uit drie onderdelen: 1. De docentenhandleiding. In deze handleiding, zoals die nu voor u ligt, is alle voor de docent van belang zijnde informatie opgenomen. Hierbij gaat het onder andere om de leerdoelen, de plaats van het project binnen het onderwijsprogramma en de uitgewerkte lessen. 2. Het document ‘Internetlinks’. In het lesprogramma vindt u een aantal internetlinks. Al deze bronnen zijn in het document ‘Internetlinks’ voor u op een rij gezet. Met behulp van dit document kunt u op het juiste moment snel het juiste fragment tonen. 3. Het document ‘Opdracht Op de bun’. Dit document kunt u aan de leerlingen uitreiken zodat zij de opdracht duidelijk hebben. Al deze documenten kunt u vinden via www.levendverledenoostnederland.nl/educatie. Wij wensen u en de leerlingen een bijzondere, leerzame en inspirerende tijd toe. 3
Theoretische verantwoording
4
1. Doelstellingen De te behalen doelen van het lesprogramma ’Op de bun’ liggen op de volgende terreinen: Het opdoen van kennis ten aanzien van oorlog, en dan met name de Tweede Wereldoorlog, en ten aanzien van het begrip onderduiken. Het opdoen van vaardigheden. Verschillende intelligentieniveaus en vaardigheden van de leerlingen worden tijdens het programma aangesproken. Attitude-ontwikkeling. Leerlingen worden bekend gemaakt met thema’s als oorlog en onderduiken en leren de hedendaagse vrijheid in Nederland te waarderen. De leerling leert de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog op lokaal, nationaal en internationaal niveau kennen; zich in te leven in een ander; concrete bronnen te gebruiken om zich een beeld te vormen en antwoord te vinden op vragen die hij zelf stelt bij de thema’s oorlog en onderduiken; over de geschiedenis van zijn eigen omgeving, en wordt zich bewust van het culturele erfgoed in de eigen omgeving; informatie te verzamelen, te beoordelen en te gebruiken. Van het onderwijs wordt verwacht dat zij leerlingen voorbereiden op een actieve deelname aan de samenleving. Hierbij is het van belang dat de leerlingen op de hoogte zijn van de vaderlandse geschiedenis. Een manier hiervoor is om gebruik te maken van de eigen directe omgeving. Deze omgeving kan als middel worden gezien om iets te leren over de grotere wereld. Maar het kan ook een doel op zich zijn. Door leerlingen hiermee te confronteren worden zij zich bewust van en krijgen zij waardering voor de geschiedenis van de directe omgeving en de mensen die hier leven. Het lesprogramma ’Op de bun’ levert hieraan een bijdrage.
5
2. Aansluiting bij het onderwijs Domein Mens en maatschappij Voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs sluit het lesprogramma ‘Op de bun’ aan bij het leergebied Mens en maatschappij. Binnen dit domein staat de persoonlijke betrokkenheid van leerlingen centraal. Hierbij gaat het om betrokkenheid bij zichzelf en bij ontwikkelingen in de wereld, in het verleden en in de maatschappij om hem heen. Op die manier leren de leerlingen standpunten bepalen en beslissingen te nemen over zaken van persoonlijk en van algemeen belang. Het waarderen en beoordelen van dergelijke zaken is hierbij – evenals het begrijpen van verschijnselen in de actuele maatschappelijke werkelijkheid – van belang. De wereld van de leerlingen wordt steeds groter. Het leergebied Mens en maatschappij helpt de leerlingen een kader op te bouwen om die wereld beter te begrijpen.
Kerndoelen Het lesprogramma sluit aan bij de volgende kerndoelen van het domein Mens en maatschappij: Kerndoel 36: Meningvorming De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan. Kerndoel 37: Historische basiskennis De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over belangrijke historische personen en gebeurtenissen en over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 50 v. Chr.), tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. – 500 na Chr.), tijd van monniken en ridders (500 – 1000), tijd van steden en staten (1000 – 1500), tijd van ontdekkers en hervormers (1500 – 1600), tijd van regenten en vorsten (1600 – 1700), tijd van pruiken en revoluties (1700 – 1800), tijd van burgers en stoommachines (1800 – 1900), tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950), tijd van televisie en computer (1950 – heden). De leerling leert daarbij in ieder geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. Kerndoel 39: Onderzoek leren doen De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren. Kerndoel 40: Omgaan met historische bronnen De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. Kerndoel 47: Oorlog, vrede en mensenrechten De leerling leert actuele spanningen, conflicten en oorlogen in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Domein Nederlands Ook de kerndoelen van het domein Nederlands komen aan bod. Hierbij gaat het met name om: Presenteren; Overleg; Planning; Discussie; Omgaan met informatiebronnen.
6
3. Het lesprogramma Het lesprogramma ‘Op de bun’ bestaat uit een aantal lessen. De inleiding (les 1) en de presentatie en nabespreking (les 6) vormen twee vaste elementen van het lesprogramma. De overige lessen kunt u zo inplannen als het u uitkomt. Samen met de leerlingen kunt u bepalen hoeveel lessen er voor de verwerking beschikbaar zijn. In deze handleiding wordt hierbij uitgegaan van les 3 tot en met 5. Samengevat ziet het lesprogramma er als volgt uit: Les 1: Inleiding Tweede Wereldoorlog Na een inleiding op de nationale geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog wordt ingezoomd op Hengelo (ov). Daarna wordt de opdracht aan de leerlingen uitgelegd. Les 2: Een plan maken In groepjes gaan de leerlingen een plan maken voor een presentatie van het aan het toegewezen verhaal. Les 3 t/m 5: De verwerking De groepjes werken aan hun presentaties. Les 6: De presentaties en nabespreking De presentaties worden gehouden en beoordeeld. Daarna vindt de nabespreking en afsluiting plaats.
Als bijlage bij dit document vindt u de verhalen uit het boek ‘Op de bun. Verhalen van Joodse onderduikers in Hengelo (ov)’. Indien gewenst kunt u het boek zelf opvragen. Dit kan bij Artikel 1 Overijssel via het telefoonnummer 053 4302299 of het e-mailadres
[email protected].
7
Het lesprogramma
8
Les 1: Inleiding Tweede Wereldoorlog Hoofdthema van het boek en het lesprogramma ‘Op de bun’ is de Tweede Wereldoorlog. De leerlingen in uw klas zullen over dit thema al een en ander weten. Middels het werken met een woordspin kunt u de voorkennis van de leerlingen activeren:
Tweede Wereldoorlog
Nederland Indien u ontdekt dat de kennis van de leerlingen over de Tweede Wereldoorlog onvoldoende is, kunt u het filmfragment ‘De oorlog in 8 minuten’ tonen. Dit korte filmpje vat het thema op een beeldende manier samen: https://www.youtube.com/watch?v=bXIJ6NBrLuY (duur: 8:13):
Hengelo Daarna kunt u ingaan op de lokale situatie; wat gebeurde er tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hengelo? Dit kunt u de leerlingen tonen middels het filmfragment ‘Hengelo in de Tweede Wereldoorlog’: https://www.youtube.com/watch?v=CijEMEt-dUQ (duur: 7:27)
Onderduiken In de filmfragmenten wordt kort gesproken over onderduiken. In ons land is Anne Frank de meest bekende persoon die onder moest duiken, maar zij was slechts een van velen. Indien u meer aandacht aan dit thema wilt schenken, kunt u het filmfragment ‘Verstopt in Zeist’ tonen. Hierin bezoekt Puck (14) mevrouw Velema (92). Tijdens de oorlog zaten bij haar thuis twee joodse mensen op zolder ondergedoken. Mevrouw Velema woont weer in het ouderlijk huis en vertelt aan Puck hoe het was om joodse onderduikers te helpen. Op zolder laat ze het schuilhol zien, dat er nog precies zoals vroeger uitziet. http://www.schooltv.nl/video/gezichten-van-vrijheid-verstopt-inzeist/#q=onderduiker (duur: 8:54) 9
U kunt het volgende fragment uit het boek ‘Op de bun’ voorlezen:
Zaterdag 10 april 1943, een dag midden in de bezetting. In eerste oogopslag een dag zoals zoveel andere dagen in die donkere periode als de Duitse bezetters het in Twente voor het zeggen hebben. Het is geen bijzonder weer: droog, bewolkt en een graad of negen. Het waait niet hard. Geen weer om je later te herinneren. Eigenlijk is er deze dag niets bijzonders. Behalve… Diezelfde Duitse bezetter heeft bepaald dat zich na 10 april 1943 in de provincie Overijssel geen Joden meer mogen ophouden, behalve als ze daarvoor toestemming hebben gekregen. In Hengelo krijgen uiteindelijk slechts drie Joodse inwoners die toestemming. De eerste twee zijn Heiman Leefsma en zijn vrouw Johanna. De heer Leefsma is voorganger van de Israëlitische Gemeente, van de synagoge dus. Maar omdat er voor hem niets meer te doen is, alle gemeenteleden zijn inmiddels gedeporteerd of ondergedoken, wordt hij twee dagen later alsnog verbannen naar Amsterdam waar hij wordt opgepakt. Het echtpaar Leefsma komt op 23 juli 1943 om in Sobibor. De H. Leefsmastraat in de Hengelose Es is naar hem vernoemd. De ander is Meijer Kanteman, een handelaar in oude metalen. Volgens de vrijstelling is hij onmisbaar voor de oorlogsindustrie, een bijzondere positie voor een Jood. Maar omdat er geen metalen meer te verhandelen zijn, wordt zijn vrijstelling na 1 augustus 1944 niet verlengd. Ook hij wordt opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork waar hij op 5 maart 1944 overlijdt. Officieel heeft Hengelo na 1 augustus 1944 geen Joodse inwoners meer.
Officieel. Want de werkelijkheid is heel anders. Harde cijfers ontbreken maar op grond van beschikbare gegevens verblijven er dan nog tussen de 150 en 200 Joden in Hengelo. Ze verblijven er – naar Duitse maatstaven – illegaal. Ze zijn op de een of andere manier ondergedoken. Ook tientallen Joodse onderduikers van buiten Hengelo verblijven in de metaalstad: Palestina-Pioniers uit Enschede, Joodse inwoners uit Borne en tientallen Joodse kinderen uit Amsterdam. Eigenlijk wel bijzonder is dat één van de bekendste Hengelose slachtoffers, de kunstenares Fré Cohen, nooit in Hengelo ondergedoken is geweest. Zij kwam er pas nadat zij in Borne werd gearresteerd. Na haar zelfmoord is haar lichaam wel in Hengelo gebleven. Zij is begraven op de Joodse begraafplaats aan de Dennenbosweg.
(…) Onderduiken betekende een geweldige fysieke en geestelijke belasting, zowel voor de onderduikers zelf als voor het onderduikadres. De onderduikers waren zeer beperkt in hun bewegingsvrijheid en dat liet lichamelijk zijn sporen na. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat sommige Joodse onderduikers ook helemaal niet aardig waren, of geestelijk in de war. Dat drukte zwaar op het gezin waar ze verbleven. Er moest gezwegen worden, verraad lag altijd op de loer. Er moest extra eten komen, er was extra wasgoed. We moeten dus het diepste respect hebben voor degenen die bereid zijn geweest om één of meer Joodse onderduikers op te nemen. Ook moeten we voorzichtig zijn met het oordelen over hen voor wie de angst te groot werd en die na verloop van tijd van hun gasten af wilden. (…)
U kunt de filmbeelden en bovenstaand boekfragment met de leerlingen bespreken. Hebben zij nieuwe informatie gekregen, of was alles al bekend? Wat is hen met name bijgebleven? Wat heeft hen geraakt? Daarna kunt u de laatste alinea van bovenstaand boekfragment met de leerlingen bespreken. Vinden zij helpers van de onderduikers dapper? Wat denken zij zelf gedaan te zullen hebben; zouden zij onderduikers geholpen hebben, of niet? Zijn zij bereid om heden ten dage vluchtelingen op te vangen als die met de dood bedreigd zouden worden?
10
Ook in Hengelo zaten mensen ondergedoken. De naam ‘Op de bun’ verwijst naar de plek waar veel onderduikers zich schuil hielden. ‘Bun’ is een typisch Twents woord voor de ruimte die veel Twentse woningen hadden boven de aangebouwde keuken en bijkeuken. De ruimte was uitsluitend van buiten het huis met een ladder door een luik te bereiken. Oorspronkelijk werd het gebruikt voor de opslag van turf.
De opdracht Vervolgens legt u aan de leerlingen de opdracht uit:
De leerlingen worden in groepjes van vier of vijf ingedeeld.
Iedere groep krijgt uit het boek ‘Op de bun’ een verhaal toegewezen*. Dit verhaal is de tekst die de basis vormt voor de opdracht. Het gaat om de volgende verhalen: 1. De ondergedoken poesie-albums 2. Ondergedoken in het eigen huis 3. Het onbegrijpelijke verraad 4. Van het vlees naar de vis 5. Een kind van de Naamlooze Vennootschap 6. Het “Pension” ter Elst Het is geen probleem als meerdere groepjes hetzelfde verhaal toegewezen krijgen. Het is tevens mogelijk om het laatste verhaal op te delen en over meerdere groepjes te verdelen.
Aan de hand van de tekst gaan de leerlingen een presentatie maken. De vormgeving van deze presentatie hebben zij zelf in de hand. Doel is dat de presentatie het verhaal zoals dat is uitgereikt op een andere manier vertelt.De presentatie laat de kern van het verhaal uit ‘Op de bun’ zien; mensen die het verhaal uit het boek niet hebben gelezen moeten het middels de presentatie toch verteld krijgen. Extra component dient te zijn dat de leerlingen duidelijk maken of zij het belangrijk vinden dat deze verhalen verteld (blijven) worden; wat kunnen wij er nu nog mee?
Als de leerlingen op papier de opdracht uitgereikt hebben gekregen, gaan zij het volgende doen: - Het verhaal lezen. - Het verhaal samenvatten. - Een presentatievorm kiezen: PowerPoint, Movie Maker, iMovie, WeVideo. - Het vertelperspectief kiezen. - De manier van vertellen bepalen. - Media kiezen. - De leerlingen bepalen en beargumenteren of zij het (blijven) vertellen van dergelijke verhalen wel of niet belangrijk vinden. - De rollen verdelen: welke leerling gaat wat doen? Het plan van aanpak dient hierbij als handleiding.
De presentatie vormgeven. Tijdens de laatste les worden de presentaties aan elkaar getoond. De presentatie moet aan de volgende voorwaarden voldoen: - Alle leerlingen hebben inbreng. - De presentatie duurt minimaal 10 en maximaal 15 minuten. - De presentatie wordt gemaakt in PowerPoint, Movie Maker, iMovie of WeVideo.
U geeft aan hoeveel tijd de leerlingen hebben om de presentatie te maken. Minimaal is drie lesuren.
*U kunt de verhalen uit het boek ‘Op de bun. Verhalen van Joodse onderduikers in Hengelo (ov)’ kopiëren. Deze verhalen vindt u tevens in de bijlage van deze handleiding.
11
Les 2: Een plan maken U legt aan de leerlingen uit wat de opdracht inhoudt. Hierbij kunt u gebruikmaken van het document ‘Opdracht Op de bun’ (zie de website www.levendverledenoostnederland.nl/educatie). De leerlingen gaan tijdens deze les het volgende doen:
Het verhaal lezen Nadat de groepsindeling is gemaakt gaan de leerlingen in het groepje het verhaal dat aan hen is toegewezen lezen.
Samenvatten Gezamenlijk maken de leerlingen een samenvatting van het verhaal. Door het noteren van kernwoorden wordt duidelijk wat er in het verhaal aan bod moet komen.
Presentatievorm kiezen De leerlingen bepalen van welke presentatievorm zij gebruik willen maken. In alle gevallen gaat het om een digitale presentatievorm. Op die manier kunnen beeld- en geluidsfragmenten in de presentatie opgenomen worden. De leerlingen hebben de keuze uit PowerPoint, Movie Maker, iMovie of WeVideo. In de presentatie moeten beeld- en geluidsfragmenten opgenomen worden. Uitleg over de verschillende programma’s is onder andere via Youtube te vinden. Voorbeelden: PowerPoint: https://www.youtube.com/watch?v=GtgHEW79E3U Movie Maker: https://www.youtube.com/watch?v=BxnY58P2eyY iMovie: https://www.youtube.com/watch?v=R2htJTE4_4A WeVideo: https://www.youtube.com/watch?v=bRZioKAFPPU
Het vertelperspectief kiezen De leerlingen bepalen het vertelperspectief van hun presentatie. Dit is het standpunt waaruit het verhaal verteld gaat worden. Er zijn verschillende soorten vertellers: De ik-verteller Het verhaal wordt verteld door de ogen van de hoofdpersoon, in de ik-vorm. Voordeel van dit perspectief is dat je je op die manier sterk kunt inleven in de wereld van het hoofdpersonage, want je kent zijn/haar gedachten en gevoelens. Nadeel is dat alleen dat wat de hoofdpersoon voelt en denkt duidelijk wordt. Dat kan anders zijn dan dat het in werkelijkheid was of eenzijdig of subjectief zijn. Er zijn twee soorten ik-vertellers: de belevende ik-verteller en de vertellende ik: 1. De belevende ik-verteller De ik-persoon maakt dingen mee en weet niet wat er zal gebeuren. Hij weet alles van één personage (ik). Hij kent echter de afloop van het verhaal niet. Het verhaal is subjectief. 2. De vertellende ik De ik-persoon weet wat er gebeurd is en vertelt dat. Hij vertelt vanuit het standpunt van de ik-figuur. Op die manier is het verhaal subjectief.
12
De hij-verteller Het verhaal wordt in de hij/zij-vorm verteld. Hierbij zijn er twee mogelijkheden: 1. De personele verteller De verteller kruipt in de huid van één personage. Ook hier kun je goed meeleven, want je kent de gedachten en gevoelens van het hoofdpersonage. Vooruitlopen in de tijd is hier onmogelijk: het personage weet immers niet wat er verder zal gebeuren. 2. De alwetende verteller De verteller is zelf niet in het verhaal aanwezig. De gebeurtenissen worden verteld door een onzichtbare persoon. Hij kan commentaar geven op de gebeurtenissen of zelfs vooruitlopen en daardoor het verhaal voor de lezer spannend maken. Je weet al meer dan de personages die nog niets vermoeden. De alwetende verteller kan de lezer ook rechtstreeks aanspreken. Meervoudig perspectief Je leest het verhaal door de ogen van verschillende personages. Je krijgt dan de gedachten en gevoelens van een aantal personen over dezelfde gebeurtenissen, waardoor je als lezer een rijker beeld krijgt en beter geïnformeerd wordt.
Manier van vertellen Tevens gaan de leerlingen bepalen op welke manier zij het verhaal gaan vertellen: Ondertiteling Ingesproken vertelteksten Teksten die in beeld verschijnen
Media kiezen De leerlingen gaan op zoek naar beelden, geluiden, foto’s, geografische kaarten en andere media die hen helpen hun verhaal te vertellen. Dit mag bestaand materiaal zijn, maar de leerlingen kunnen bijvoorbeeld ook zelf materiaal maken. Ze kunnen zelf op locatie gaan filmen, fotograferen etcetera.
Wel of niet belangrijk Onderdeel van de presentatie dient te zijn dat de leerlingen vertellen of zij het wel of niet belangrijk vinden dat dergelijke verhalen verteld (blijven) worden. De argumentatie is hierbij van groot belang; waarom vinden de leerlingen het wel of niet belangrijk?
De rollen verdelen De leerlingen bepalen wie wat gaat doen, en wanneer dat moet gebeuren.
13
Les 3 t/m 5: De verwerking U bespreekt met ieder groepjes het plan en het plan van aanpak. Na uw goedkeuring en advisering gaan de groepjes tijdens de lessen 3 tot en met 5 met de opdracht en hun verhaal aan de slag. Zoals eerder vermeld kunt u er voor kiezen om meer tijd voor opdracht uit te trekken. Waar nodig helpt u de groepjes op weg.
14
Les 6: De presentatie en nabespreking Beoordeling De lessenserie wordt afgesloten met de presentaties van de verhalen door de verschillende groepjes. U kunt de groepjes elkaar laten beoordelen. De leerlingen geven na afloop van de presentaties aan: Hoe zij de presentatie vonden gaan. Hoe zij de uitwerking van het verhaal vonden: was het duidelijk en hebben ze alles begrepen? Wat hen uit het verhaal het meest is bijgebleven. Wat zij sterk vonden aan de presentatie. Welke verbeterpunten zij zagen. Welke beoordeling zij zouden geven: zwak, matig, voldoende, goed of zeer goed. Daarna kunt u uw beoordeling geven.
Nabespreking Gezamenlijk kan nabesproken worden hoe de leerlingen de opdracht vonden. Vonden zij het interessant, moeilijk of juist saai? Hoe ging het werken in de groepjes? Zijn de leerlingen tevreden over het eindresultaat?
Stolpersteine Sinds het jaar 2000 legt de Duitse kunstenaar Günter Demnig (Berlijn, 1947) zogenoemde Stolpersteine (letterlijk: Struikelstenen). De Stolpersteine zijn gedenktekens die worden aangebracht in het trottoir voor de huizen van mensen die door de nazi’s verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord gedreven zijn. Deze Stolpersteine herinneren onder andere aan Joden, Sinti en Roma, politieke gevangenen, homoseksuelen en Jehova’s getuigen. Het idee achter de Stolpersteine is dat een mens pas is vergeten, wanneer zijn naam vergeten is. Op de stenen zijn, in een messing plaatje, de naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van overlijden gestanst. Je kunt letterlijk, maar ook met hoofd en hart over de steentjes struikelen. Om de tekst te kunnen lezen moet je je buigen, wat een teken van eerbied is. Streep hun namen niet door al zijn zij tot stof vergaan. Streep hun namen niet door alsof ze nooit hebben bestaan. Noem hun naam en laat me weten dat ook jij niet zult vergeten… (Uit: Streep hun naam niet door van G. den Otter) De dichtregels sluiten aan bij het motto van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig dat hij heeft ontleend aan de Thora, het heilige boek van de Joden. Daarin staat: “Een mens is pas vergeten als zijn naam vergeten is”. Demnig is de bedenker en maker van de Stolpersteine. Stolpersteine is een Duits woord en betekent ‘struikelsteen’. Bespreek met de leerlingen het volgende: Zijn de leerlingen het eens met het idee dat iemand pas vergeten is als zijn naam is vergeten? Waarom zal de kunstenaar voor het woord struikelsteen hebben gekozen? Je kunt letterlijk over de steentjes struikelen, omdat ze in de stoep zijn gelegd. Maar je kunt er ook figuurlijk over struikelen, omdat de steentjes je over iets na laten denken. Hoe vinden de leerlingen het idee van de Stolpersteine? Vinden zij het een mooie manier van herdenken en herinneren van de mensen die zij door de opdracht hebben leren kennen? Of zouden zij voor een andere manier kiezen? Is herdenken en het (blijven) vertellen van verhalen zoals die uit ‘Op de bun’ belangrijk? Wat kunnen wij er nu nog van leren?
15
Stichting Levend Verleden Oost-Nederland Stichting Levend Verleden Oost-Nederland is een non-profitorganisatie die het door de inzet van vrijwilligers mogelijk maakt dat in de steden Almelo, Enschede en Hengelo Stolpersteine worden geplaatst ter nagedachtenis aan de slachtoffers van het naziregime in de Tweede Wereldoorlog. Op deze wijze laten burgers in eigen leefomgeving hun betrokkenheid bij een verschrikkelijke geschiedenis zien en leveren door hun inzet bij aan het levend houden van deze geschiedenis. De inkomsten om het leggen van Stolpersteine mogelijk te maken komen geheel uit giften. Al uw giften worden dan ook van harte geaccepteerd. Wil een particulier echter een Stolpersteine adopteren dan kan dat vanaf € 120,00 per steen. Aan bedrijven, scholen en andere organisaties wordt een sponsorbijdrage van € 250,00 per Stolpersteine gevraagd. Een aantal mensen ondersteunt de stichting door een schenking in de vorm van een lijfrente. Voor deze vorm van schenking is een notariële akte nodig. Stichting Levend Verleden Oost-Nederland kan bij de opmaak hiervan bemiddelen. Stichting Levend Verleden Oost-Nederland is een door de belastingdienst erkende Algemene Nut Beogende Instelling (ANBI) is. Het fiscaalnummer is: 8525.91.275. ING Bank: IBAN: NL94 INGB 0008 0194 52 BIC: INGBNL2A RABO Bank: IBAN: NL22 RABO 0142 1299 76 BIC: RABONL2U
Contact: Oldenzaalsestraat 3 7511 DV Enschede 053 4302299
[email protected]
16
Bijlage: De zes verhalen uit ‘Op de bun’ 1. De ondergedoken poesie-albums
Hengelo, 14 juli 1942
Lieve Sonja Wanneer jij eens na jaren Uw album open slaat En dan uw oogen laat dwalen Op ’t versje dat hier staat, O, denk dan eens aan mij, Die dit versje heeft geschreven En U niets liever wenst Dan een gelukkig leven
Ter herinnering aan je liefhebbende moeder
Renkum, 15 juli 1945
Beste Sonja, Hoewel er reeds veel wenschen zijn, Toch bied ik u de mijnen aan. Ik bid U toe des Heeren zegen, Want daaraan is het algelegen.
Ter gedachtenis aan je pleegmoeder G. v.d. Hul – Lourens
17
Sonja Isaäcson (1932) woonde aan de Deldenerstraat 72, samen met haar ouders, een oudere broer en een oudere zus. Haar vader was ingenieur bij het Twentsch Centraal-Station voor Elektrische Stroomlevering, de elektriciteitscentrale voor een groot deel van Twente. Op 1 september 1942, nadat hij vanwege de Duitse bezetter was ontslagen, werd hij leraar aan het Joods Lyceum in Enschede. Maar langer dan enkele weken heeft hij daar niet gewerkt.
Naar de geschiedenis van de familie Isaäcson is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Respect voor de overlevende nabestaanden speelde daarbij een rol. Op een dag werden de poesiealbums van Sonja te koop aangeboden op Marktplaats. Zij vormden de aanzet voor dit verhaal.
Op 11 juli 1942 schrijft Sonja zelf een versje op de eerste bladzij van haar poesie-album: Dit boekje is van mij Zo lang ik hoop te leven Sonja is de naam die mij is gegeven Isaäcson is mijn fam, langs vaderlijken stam Hengelo is de stad waar ik ter wereld kwam.
Op dat moment is ook in Hengelo al een begin gemaakt met de vervolging van de Joodse inwoners. Behalve haar moeder schrijven ook haar oma, haar zusje, en haar juffrouw op school in het album. De laatste die er een versje in schrijft is haar schoolvriendin Henriëtte Pommeranz uit Enschede, op 16 oktober 1942. Dat is bijzonder, want op dat moment woont Sonja al niet meer thuis. We weten dat de familie Isaäcson dan is ondergedoken, niet bekend is waar. Maar omdat Sonja haar poesie-album heeft teruggekregen kan dat heel goed Enschede zijn geweest.
Het volgende versje in dit poesie-album is gedateerd 14 december 1946, opnieuw van een schoovriendin, maar nu in Wageningen. Inmiddels heeft Sonja een ander album in gebruik genomen. Op 20 juni 1945 schrijft Sonja in Bennekom: Dit boekje heb ik lief Die het steelt is een dief Die het vindt brengt het vlug Bij Sonja Isaäcson terug.
Op 2 oktober 1945 is het album helemaal volgeschreven door pleegfamilie, vriendinnen en klasgenootjes, allemaal uit de buurt van Renkum. Daarna wordt er weer in het eerste album geschreven, voor het laatst in maart 1948, nu door klasgenootjes uit Den Haag. De poesie-albums van Sonja Isaäcson zijn een weerslag van haar leven tijdens en kort na de oorlog. Een periode waarin Sonja werd gescheiden van haar ouders en van alles wat bij haar jonge leven hoorde.
18
We weten dat het hele gezin Isaäcson aanvankelijk is ondergedoken in Kampen. Dat was lastig in praktische zin. Het viel niet mee om vijf mensen tegelijk onderduik te bieden. Er moest voor vijf mensen extra eten komen en daar waren voedselbonnen voor nodig. Bovendien vond vader Sigfried Isaäcson het een beetje gevaarlijk om met het hele gezin op één adres te verblijven. Als iemand gepakt zou worden zouden ze immers allemaal opgepakt worden. In het voorjaar van 1943 valt het gezin uiteen. Vader en moeder gaan naar Zwolle waar ze op een kwade dag inderdaad opgepakt worden. Via Kamp Westerbork gaan ze naar Auschwitz waar hun leven wordt beëindigd. De route die Sonja heeft gevolgd is niet bekend. In mei 1945 verblijft ze in Barneveld, een maand later in Bennekom, daarna zien we haar terug in Renkum,Heelsum, Wageningen en Den Haag. In die laatste plaats is ze uiteindelijk blijven wonen, ze is nooit meer teruggekeerd naar Hengelo.
Sonja was ondergedoken in een volkomen vreemde omgeving, gescheiden van haar familie waarvan het lot onzeker was tot na de oorlog. En op veertienjarige leeftijd kreeg ze te horen dat ze wees was. We kunnen ons daar moeilijk een voorstelling van maken, maar de onderduikperiode moet bij Sonja diepe wonden hebben geslagen. Ze kon zelfs niet meer Joods zijn. Uit de versjes blijkt dat ze was opgenomen in een zeer christelijk gezin dat vanuit hun overtuiging en met de beste bedoelingen weinig ruimte zal hebben gelaten voor de Joodse tradities.
Van degenen die in 1942 in het poesie-album hebben geschreven, heeft alleen haar zusje Rini de oorlog overleefd, evenals haar broer Eddy die (nog) niet had geschreven. Haar vader en moeder kwamen om in Auschwitz, haar oma in Sobibor, net als vriendin Henriëtte. Van de juffrouw op school weten we het niet.
Sonja Isaäcson dook onder en overleefde de oorlog net als haar twee poesie-albums. Ze is nooit getrouwd en heeft de doorgemaakte emoties nooit goed kunnen verwerken. Inmiddels is ze overleden en zo zijn er alleen nog de twee kleine boekjes die getuigen van de donkere tijd tussen 1942 en 1945 en de moeilijke jaren daarna. Misschien is het maar beter als die sombere herinneringen blijven rusten.
19
2. Ondergedoken in het eigen huis
De Emmaweg in Hengelo is tegenwoordig geen winkelstraat meer. Maar tot 1970 was er een groot aantal winkels gevestigd die hun klanten niet alleen kregen uit de nabij gelegen Dichtersbuurt. Van alle winkels van “toen” is alleen Radio Redemeyer nog overgebleven als een soort laatste der mohikanen. Wie herinnert zich niet zaken als Drogisterij de Vijzel, Kapper Witsmeer, Radio Muller, Loodgieter Fons Weber, IJzerhandel Kwast en Groentenhandel Krabbenbos om er een paar te noemen. En over de laatste gaat dit verhaal.
Gerrit Krabbenbos werd op 22 september 1886 in Hengelo geboren in een groot gezin. Net als zijn vader ging hij al jong aan de slag bij Stork. Van leerjongen werd hij uiteindelijk modelmaker. Hij deed dat goed maar hij was regelmatig ziek. De dokter dacht dat het kwam door de kwalijke dampen bij Stork en hij adviseerde Gerrit om werk in de buitenlucht te zoeken. In september 1914 trouwde hij met Rosetta van Gelder uit Almelo. Dat was een opmerkelijk huwelijk want Rosetta was Joodse. Op 8 mei 1892 werd zij geboren in een liberaal maar vrij traditioneel Joods gezin. De familie Van Gelder was zeer muzikaal, verschillende leden bespeelden een instrument en samen vormden zij bij gelegenheden een orkest dat zeer werd gewaardeerd. Rosetta, die thuis Rosa werd genoemd, was vooral in huis te vinden. Daar moest ze opboksen tegen haar zuster Johanna (Jo) die alles teveel had wat Rosa te weinig had. Na meer dan een eeuw is het moeilijk vast te stellen wat oorzaak was, en wat gevolg, maar Rosa was psychisch niet sterk. In tegenstelling tot haar leeftijdsgenoten ging ze dan ook niet aan het werk maar bleef ze thuis om voor de jongere kinderen te zorgen. De familie had de neiging om minder aangename klusjes op Rosa af te schuiven: “Dat is mooi iets voor Rosa”. Toen zij ook nog trouwde met een niet-Joodse man viel dat in de familie niet in goede aarde.
Gerrit Krabbenbos was samen met zijn zwager Aron Franken, die dus getrouwd was met Rosa’s zuster Jo, een groenten- en fruitzaak begonnen aan de Willemstraat. Ze woonden daar allemaal met elkaar. Daardoor hield Rosa contact met de Joodse gemeenschap. Maar waar de zwagers het uitstekend met elkaar konden vinden, konden de twee zusters niet met elkaar door één deur. Daarom leek het Gerrit wijs om zelf een zaak te beginnen en zo verhuisde hij naar de Emmaweg 9.
Gerrit Krabbenbos was gek op zijn vrouw. Hij deed er alles aan om het haar naar de zin te maken maar ook hij kon niet voorkomen dat haar situatie af en toe zo slecht was dat zij opgenomen moest worden. Ook de geboorte van hun dochter Annie Sophie in 1924 veranderde daar weinig aan. In haar sombere dagen leed zij sterk onder de grappen en opmerkingen die toen over de Joodse inwoners van Hengelo werden gemaakt. Ook tijdens een opname had zij het dikwijls moeilijk omdat er weinig rekening werd gehouden met haar Joodse eetgewoonten. Zij voelde zich schuldig als zij noodgedwongen varkensvlees moest eten. En helaas werd zij regelmatig opgenomen.
Bij het begin van de bezetting was Rosetta opgenomen in het Psychiatrisch Ziekenhuis Brinkgreven in Deventer. Zij stond ook in Deventer ingeschreven in het bevolkingsregister en werd daar eind 1941 dan ook als Joodse aangemerkt. Zij werd verplicht de beruchte ster te dragen. In Hengelo werd ook dochter Annie als Joodse aangemerkt, immers het Joods zijn wordt overgedragen door de moeder.
20
Maar kort nadat zij haar persoonsbewijs met de “J” daarin gestempeld had ontvangen, kreeg haar vader in de winkel bezoek van de heer Uilenreef, hoofd van de secretarie van het gemeentehuis. Of hij zijn dochter even langs wilde sturen. “En laat ze haar persoonsbewijs meenemen”. Dezelfde middag kreeg Annie Krabbenbos een nieuw persoonsbewijs zonder de “J” erin gestempeld. Daarmee was ze redelijk veilig, hoewel ze wel voorzichtig moest blijven. Zij was bijvoorbeeld lid van de Hengelosche Gymnastiek Vereeniging en kreeg op een dag van één van de dochters van een prominent lid de vraag voorgelegd of ze niet een keer zou bedanken. Hoewel Annie zich van geen kwaad bewust was, was de hint duidelijk genoeg. Ook het vinden van een baan was te riskant. Toen ze de Mulo af had kreeg ze nota bene een baan aangeboden bij Ingenieursbureau Gröneman, het bedrijf van de latere NSB-burgemeester. Ze heeft het maar niet op een sollicitatiegesprek laten aankomen. Eigenlijk had Annie graag onderwijzeres willen worden maar ook daar was de tijd niet naar, en bovendien ontbraken de financiën. En zo kwam Annie Krabbenbos de oorlog door in het eigen huis aan de Emmaweg. Ze was niet echt ondergedoken maar zorgde er toch wel voor dat ze niet teveel opviel. Dat viel niet altijd mee want Duitse soldaten die waren ingekwartierd aan de Helmersweg kwamen regelmatig in de winkel om azijn te kopen, zo’n beetje het enige product dat volop voorradig was. Annie wist niet wat die Duitsers met die azijn moesten maar het betekende wel dat voorzichtigheid geboden was. Inmiddels weten we dat die azijn gebruikt werd om de geweren schoon te maken.
Het moet medio 1942 zijn geweest toen er bericht kwam van de geneesheer-directeur van Brinkgreven dat hij niet langer kon instaan voor de veiligheid van Rosetta Krabbenbos-van Gelder. De Duitsers waren inmiddels begonnen met het deporteren van Joden en daarbij werden ziekenhuizen en inrichtingen niet ontzien. Gerrit Krabbenbos deed wat hij vond dat het beste was. Hij nam de trein naar Deventer, ging naar Brinkgreven en haalde zijn vrouw op. Buiten gekomen was het eerste wat hij deed het afknippen van de davidsster op de jas van Rosa. Vervolgens liepen ze gearmd naar het station en kochten een kaartje naar Hengelo. Zo’n reis was niet zonder risico, ook al omdat Rosetta enkele duidelijke kenmerken had. Maar het ging goed. Gezien haar geestesgesteldheid was het uitgesloten dat voor haar een onderduikadres kon worden gevonden en dus hield Gerrit Krabbenbos zijn vrouw gewoon thuis. Officieel stond zij nog in Deventer ingeschreven, zij was “weggelopen” uit de inrichting. Wellicht daarom is er in Hengelo nooit naar Rosetta gezocht. Er zijn ook geen opsporingsberichten bekend. Nu was het huis aan de Emmaweg niet al te groot, dus het kan niet anders of mensen moeten van het verblijf van Rosetta hebben geweten. In het eerste huis van de tegenover gelegen Tollensstraat woonde zelfs een NSB-gezin, maar er is nooit naar Rosetta gezocht. Wel waren er af en toe moeilijke situaties zoals op de dag dat er Duitsers kwamen vragen naar het gebruik van de handkar. Die handkar zou zijn gebruikt om de meubels van de ondergedoken familie Franken te transporteren. Nou was die handkar niet zo belangrijk, en alle meubilair was ook al verdwenen. En voor de Duitsers nog vervelender: de familie Franken was weg. Toen de Duitsers kwamen was Gerrit niet thuis, maar Annie had de tegenwoordigheid van geest om de militairen de deur uit te krijgen met de belofte dat haar vader wel even langs zou komen. Die ging dezelfde middag nog naar het kantoor, gevestigd in de kantoorboekhandel van Van Zuiden in de Molenstraat die zelf al was gedeporteerd. Het liep allemaal met een sisser af want Gerrit speelde de vermoorde onschuld. Ook gunstig was, dat het enige personeelslid in de groentenwinkel van oorsprong een Duitse was. Trudy AhneEngbersen stond de heren in hun moedertaal te woord en dat was belangrijk voor de goede sfeer. Nog twee keer werd het moeilijk. De eerste keer op 18 maart 1944 toen Mosquito’s Hazemeyer aanvielen waarbij ook een passerende munitietrein werd getroffen. In de wijde omgeving sneuvelden alle ruiten, ook de winkelruiten aan de Emmaweg. Daar blijven was onmogelijk en verboden en dus werd Rosetta overgebracht naar familie aan de Bongertsweg. Daar woonden naast elkaar twee getrouwde zussen van Gerrit Krabbenbos. Hij gaf brutaal zijn
21
vrouw een arm en liep dwars door Hengelo alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Zodra de nieuwe ruiten erin zaten kon Rosa weer naar huis, maar toen volgde het grote bombardement van 6 en 7 oktober 1944 en moest ze opnieuw naar de Bongertsweg vluchten. En zo is ook Rosetta Krabbenbos-van Gelder de oorlog doorgekomen. Bang en angstig, maar op dat moment meer door haar ziekte dan door een voortdurende spanning van dreigend gevaar. Annie zei later: “Ik heb niet zo’n leuke jeugd gehad”. En dat valt goed te begrijpen. Annie is in 1949 getrouwd met Henk Bisseling. Ze hebben de zaak nog jaren voortgezet maar in 1969 was het over. Voor een zelfstandig groentenhandelaar was er geen brood meer te verdienen. Het pand werd verkocht aan de gemeente Hengelo die grootse plannen had met de Emmaweg. Uiteindelijk is daar niets van terecht gekomen en begin jaren 80 werd de voormalige winkel gekocht door de kunstenaar Fré Paalman, die het nog steeds gebruikt als opslag. Rosetta Krabbenbos-van Gelder is na 1945 vaak langdurig opgenomen geweest. Haar geest kon de emoties van de bezettingsperiode en de gevolgen daarvan niet verwerken. Zij overleed op 12 april 1969 in Veldwijk te Ermelo. Haar dochter Annie die het verhaal in haar herinnering had opgeslagen overleed op 3 juli 2014. Beiden hebben op een wonderlijke wijze de oorlog overleefd: ondergedoken in hun eigen huis.
22
3. Het onbegrijpelijke verraad
Toen Frank Kerckhaert in 2000 burgemeester van Hengelo werd moest hij natuurlijk ook naar Hengelo verhuizen vanuit zijn toenmalige woonplaats Den Haag. Hij en zijn vrouw kochten de woning Bornsestraat 65, zich onbewust van de trieste en onbegrijpelijke geschiedenis die aan dit huis is verbonden. Inmiddels kennen Frank en Annemie het verhaal en zij hebben er ook op aangedrongen dat voor de woning Stolpersteine worden gelegd. Gedenksteentjes voor Philippus Godfried en zijn vrouw Mina Telza Godfried-Menko, die beiden om het leven kwamen in Sobibor, op 2 juli 1943. Van het echtpaar Godfried is niet zo heel veel bekend. Het paar is onopvallend door het leven gegaan. Hun namen komen we niet tegen in ledenlijsten of Hengelose activiteiten. Philippus Godfried wordt in 1872 geboren in Hoogeveen. Op 11 september 1897 komt hij naar Hengelo waar hij een baan heeft gevonden als onderwijzer. Hier ontmoet hij Mina Menko. Zij is ook van 1872 en als zesde van tien kinderen in het gezin in Hengelo geboren. Haar ouders hebben een winkel in manufacturen aan de Brinkstraat. Ze trouwen in 1907, ze zijn dan 35 jaar oud. Hun huwelijk blijft kinderloos. Philippus Godfried blijft niet ‘gewoon’ onderwijzer. Hij wordt leraar aan het gymnasium aan de toenmalige Gymnasiumstraat, de latere B.P. Hofstedestraat. Dat gymnasium stond ongeveer waar nu de parkeergarage is. Mina Godfried heeft zoals gebruikelijk in die dagen geen baan. Zij verzorgt het huishouden en gezien de omvang daarvan zal ze er geen dagtaak aan gehad hebben. Toch komen we haar naam niet tegen als iemand die bijvoorbeeld meewerkt in de synagoge of een andere instelling. In financiële zin gaat het goed met het echtpaar. Zij zijn in staat een nieuw huis te laten bouwen aan de Bornschestraat 65, toen nog met sch. Daar wonen ze nog als Godfried op 1 oktober 1937 met pensioen gaat, en ze wonen er ook nog als Hengelo op 10 mei 1940 bezet wordt door de Duitsers.
In tegenstelling tot veel andere Joodse inwoners van Hengelo is Philippus Godfried zich bewust van de gevaren die hij en zijn vrouw lopen. In de zomer van 1942 wordt het hem duidelijk dat het verstandig is om onder te duiken. In september 1942 vinden zij onderdak aan de Spoelsterstraat in een woning die eigenlijk te klein is om permanent huisvesting te bieden aan twee extra bewoners. Bovendien verblijven er op dat adres meer onderduikers. In december 1942 verhuist het echtpaar daarom naar een adres aan de Meeuwenweg waar zij kost en inwoning krijgen voor een bedrag van 20.000 gulden per week. Dat is zelfs in die dagen een krankzinnig hoog bedrag. Hun kostbaas heeft meer dan misbruik gemaakt van de situatie. Een modaal jaarsalaris bedroeg destijds ongeveer 3000 gulden.
Godfried moet dus zeer bemiddeld zijn geweest dat hij zulke bedragen kon betalen. Maar ook moet hij wanhopig zijn geweest. Zo wanhopig dat hij bereid was om dit bedrag te betalen. Maar de hoofdbewoner aan de Meeuwenweg is bang. Bang dat hij op een kwade dag verraden zal worden en dat hij zelf slachtoffer zal worden van de Duitse bezetter. Op zich is die angst niet helemaal ongegrond. Er zijn dan al voorbeelden bekend van mensen die veroordeeld zijn tot langdurige gevangenisstraffen wegens hulp aan joden. In een proces-verbaal dat na de oorlog is opgenomen wordt “angst” genoemd als reden dat Godfried moet vertrekken. Maar waarschijnlijker is dat Godfried niet langer in staat of bereid is om zo’n bedrag aan kostgeld te betalen. En dus moet hij weg.
In april 1943 wordt met hulp een nieuw onderduikadres gevonden in een boerderij aan de Westermaatsweg. Dat levert voor het echtpaar Godfried meerdere voordelen op. Ze hebben op de boerderij meer leefruimte en ze kunnen
23
af en toe naar buiten, vooral ’s avonds als er geen buren zijn die hen kunnen zien. En bovendien hoeven ze nu nog maar 10 gulden per week te betalen. Dat is wel belangrijk want omdat hij is ondergedoken bestaat Philippus Godfried officieel niet meer. Zijn pensioen wordt dus ook niet meer uitbetaald en het echtpaar heeft al geweldig ingeteerd op hun spaargeld. Als het voorjaar voorbij is en de zomer begint, ontstaat er voor de boer een praktisch probleem. Het echtpaar Godfried woont op de hooizolder maar die is nodig waarvoor hij bedoeld is, hooi. Hij heeft op zijn grond nog een zomerhuisje staan maar ook bij hem slaat de angst toe. Hij wil af van het echtpaar. Op 19 juni 1943 stapt de boer op zijn fiets en gaat op bezoek bij zijn dominee, ds. J.W. van Kooten. Een bezoek met een dramatisch gevolg.
Ds. Van Kooten wordt in 1902 in Garderen geboren in een predikantsgezin. Tot op de dag van vandaag is Van Kooten een bekende naam in de Protestantse Kerk van Nederland. Er is een tijd geweest dat er binnen de Nederlands Hervormde Kerk waaruit de Protestantse Kerk van Nederland is voort gekomen, meer dan tien predikanten waren met die naam, allemaal op de één of andere manier familie van elkaar. Ds. Van Kooten komt in 1939 vanuit Koudekerke in Zeeland naar Hengelo om predikant te worden in de Waterstaatskerk. Het is al zijn vierde gemeente in tien jaar, een opvallend hoog aantal. De Nederlands Hervormde Gemeente in Hengelo heeft dan een roerige tijd achter de rug in de vorm van een richtingenstrijd tussen rechtzinnigen en vrijzinnigen. Ds. Van Kooten is een (zeer) rechtzinnig predikant, recht in de leer zouden we vandaag de dag zeggen. Zoals gebruikelijk in die dagen behoorde hij tot de sociale bovenlaag van de bevolking. In juni 1940 maakt hij daarom deel uit van het plaatselijke oorlogsrampen-comité dat een collecte organiseert.
De precieze inhoud van het gesprek tussen de boer en de dominee kennen we niet. Wat we wel weten staat in een politierapport dat een dag later, op 20 juni 1943 is opgemaakt. De boer komt bij ds. Van Kooten en vraagt om raad. Hij heeft een Joods echtpaar gehuisvest en hij heeft de ruimte nodig. De dominee zegt hem toe te zullen zoeken naar een oplossing en de boer stapt weer op zijn fiets richting Westermaatsweg. Onderweg wordt hij al ingehaald door de auto’s van de Sicherheitsdienst. Ds. Van Kooten heeft inderdaad voor een oplossing gezorgd: als de boer weg is gaat hij linea recta naar het vlakbij gelegen politiebureau om het echtpaar aan te geven. De blijkbaar aanwezige SD laat er geen gras over groeien en het echtpaar Godfried wordt onmiddellijk opgehaald en overgebracht naar het politiebureau. De volgende dag worden Philippus en Mina Godfried op transport gesteld naar Kamp Vught. Een week later gaan ze met de trein naar Sobibor waar ze direct na aankomst op 2 juli 1943 in de gaskamer worden omgebracht. We mogen twijfelen of deze afloop de bedoeling van de boer is geweest. Toch wordt hij als ‘beloning’ niet vervolgd voor de hulp aan Joden.
En wat gebeurde er verder? Niets. Aangenomen mag worden dat slechts een zeer kleine groep mensen op de hoogte was van dit verraad. Hooguit enkele politiemensen, en dat waren ook de mensen die wel hun mond zouden houden. Het is dus niet onlogisch dat ds. Van Kooten ongestoord zijn functie kon blijven uitoefenen. In 1945, direct na de bevrijding, zien we hem zelfs terug als lid van de gemeentelijke Raad van Advies die tijdelijk de gemeenteraad verving. In de zomer van 1947 verlaat ds. Van Kooten Hengelo. Op 31 augustus 1947 wordt hij predikant van de Amstelkerk in Amsterdam waar hij blijft tot zijn emeritaat per 1 januari 1968.
Hoewel ik het mij niet herinner, ik was toen 9 jaar oud, moet ik ds. Van Kooten ontmoet hebben in januari 1961 toen mijn oudste zus trouwde. Het huwelijk werd door ds. Van Kooten ingezegend in de Amstelkerk in Amsterdam.
24
Hoewel kort na de oorlog de inhoud van politierapporten bekend was bij diverse verantwoordelijke instanties, is er nooit enige actie ondernomen richting ds. Van Kooten. Naast zijn werk als predikant is hij jarenlang voorzitter geweest van de Nederlandse Zondagschool Vereniging en van Pro Juventute, (toen nog) een organisatie die zich inzette voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit. Daarnaast is hij ook actief binnen de Staatkundig Gereformeerde Partij. In 1964 houdt hij voor die partij nog een voordracht in Utrecht. Ds. Van Kooten overlijdt in 1976 en is begraven in Zelhem.
Over het hoe en waarom van het handelen van deze predikant kunnen we alleen maar gissen.
Volgens de toen geldende regelingen verviel het huis en het resterende vermogen van de familie Godfried aan de Staat der Nederlanden die het daarna weer verkocht heeft. De Staat heeft in latere jaren vergoedingen toegekend aan diverse Joodse personen en organisaties. En zo is het huis aan de Bornsestraat weer een gewoon woonhuis geworden waar de familie Kerckhaert inmiddels al 15 jaar met veel plezier woont. De Stolpersteine voor Philippus Godfried en Mina Tirza Godfried–Menko zullen bij voortduring herinneren aan de tragische geschiedenis die aan dit huis is verbonden.
25
4. Van het vlees naar de vis
Wie nu in de Molenstraat in Hengelo zoekt naar waar ooit de molen heeft gestaan kan lang zoeken. De molen is er al heel lang niet meer en de Molenstraat liep heel anders dan dat hij nu doet. Het bombardement van 6 oktober 1944 heeft de straat vrijwel volledig weggevaagd. De straat kwam ook niet uit op het Schouwburgplein zoals nu, maar op het Stationsplein op de plek waar nu een Grieks restaurant is gevestigd. Aan de Molenstraat 14 was voor de oorlog de slagerij gevestigd van Siegfried Cohen. Hij was in 1890 geboren in Hengelo nadat zijn ouders pas kort tevoren vanuit Groningen in Hengelo waren gekomen. Vader Izak was eveneens slager en Siegfried had de slagerij van hem overgenomen. Siegfried was ambitieus. Zo was hij was niet alleen “gewoon” slager maar ook voorzitter van de Slagers Patroonsbond. Ook in zijn persoonlijk leven reikten zijn ambities verder dan de meeste Joodse collega’s in Hengelo. Die trouwden vaak met meisjes die zij kenden vanuit hun Joodse netwerk in Oost Nederland of het aangrenzende Westfalen. Zo niet Siegfried Cohen. Hij had zijn oog laten vallen op de beeldschone Rachel Tafelkruyer, in 1887 in Amsterdam geboren als jongste in een gezin met zeven kinderen. Haar vader was diamantsnijder, een beroep dat in de Joodse gemeenschap en ook daarbuiten in hoog aanzien stond. Toen Siegfried en Rachel in 1920 trouwden, Siegfried was 30 en Rachel 32, gaf Rachel een goedbetaalde baan op als diamantverkoopster. Ze trouwden op huwelijkse voorwaarden, in die dagen niet heel gebruikelijk en vestigden zich in Hengelo. Beiden hadden inmiddels een kapitaal vergaard en ondanks de crisis nam hun vermogen in de jaren dertig toe. Hoe gelukkig het huwelijk is geweest is niet meer te achterhalen maar Rachel had helemaal niets met de slagerij en de vleesgroothandel van haar man. Ze had eigenlijk ook niet zo veel met Hengelo. Aan het sociale leven nam ze nauwelijks deel en in de Joodse gemeenschap, bijvoorbeeld de synagoge, kwamen beiden nauwelijks. Siegfried had wel een aantal nevenfuncties. Eén daarvan was bestuurslid van het Rode Kruis in Hengelo, een functie die later het leven redde van zijn vrouw.
Als de oorlog uitbreekt hebben ze behalve drie panden in de Molenstraat ook elders in Hengelo diverse woonhuizen in bezit. In het kadaster vinden we eigendommen in de Molenstraat, de Timorstraat, de Bankastraat en de Tollensstraat. Ze worden verhuurd of zijn in gebruik als opslag voor de vleesgroothandel. Siegfried en Rachel Cohen zijn zonder meer bemiddeld maar waarschijnlijk wonen ze dan niet meer samen. Volgens een persoonskaart van Rachel Tafelkruyer in het archief van Amsterdam zouden ze in 1941 zijn gescheiden maar op de persoonskaart van Siegfried Cohen in Hengelo staat dit niet vermeld. Zeker is dat het huwelijk kinderloos is gebleven. Hoe dan ook, in de nacht van 13 op 14 september 1941 neemt hun beider leven een dramatische wending. Die nacht worden bij de Twentse Razzia 105 mannen, de meeste daarvan Joods, in heel Twente opgepakt door de Duitsers. Het is een represaille voor het herhaaldelijk doorsnijden van telefoonlijnen waar deze mannen overigens part noch deel aan hebben. Siegfried Cohen is één van die mannen. Ze worden overgebracht naar Mauthausen in Oostenrijk. Daar moeten ze onmenselijk zware arbeid verrichten in een steengroeve. Siegfried Cohen is één van de eersten die bezwijkt. Hij overlijdt binnen twee weken op 30 september 1941.
Rachel Cohen-Tafelkruyer vertrekt vrijwel direct uit de Molenstraat. Als één van de weinigen heeft ze snel door dat ze maatregelen moet nemen om uit de greep van de Duitsers te blijven, maar dat lukt niet direct. Door de huwelijkse voorwaarden kan ze niet vrij beschikken over de bezittingen van haar overleden man en noodgedwongen blijft ze in Hengelo om zaken af te wikkelen. Achteraf bezien maar goed ook want als ze naar Amsterdam zou zijn vertrokken zouden haar kansen zeker niet groter zijn geworden.
26
Ze zoekt contact met de heer Nijhuis, een niet Joodse vriend van haar man, evenals Siegfried bestuurslid bij het Rode Kruis. Nijhuis heeft de nodige relaties en ziet kans om Rachel Cohen-Tafelkruyer te laten onderduiken in het Algemeen Ziekenhuis aan de Ziekenhuisstraat. Het verhaal gaat ver buiten Hengelo verder. Op het eiland Urk woont het gezin van Albert en Klaasje Ras. Ze zijn echte Urkers. Tijdens de crisisjaren hebben ze korte tijd in Koog aan de Zaan gewoond, maar heimwee heeft hen terug gebracht naar hun geboortegrond, waar Albert als magazijnmeester werkt bij de Dienst Zuiderzeewerken. De oudste dochter Willy is in dienstbetrekking bij de familie Nijhuis, hij is de chef van het stoomgemaal. De families Ras en Nijhuis raken bevriend en op zekere dag (in 1942) is er bij Nijhuis opeens een logé. Mevrouw Nijhuis zegt dat het familie van haar is maar daar lijkt het niet erg op. De logé is een Joodse vrouw uit Hengelo, Rachel CohenTafelkruyer en de Hengelose Nijhuis en de Urker Nijhuis moeten wel broers of in ieder geval familie zijn geweest. Rachel Cohen zit dus bij de familie Nijhuis ondergedoken en ze komt af en toe mee op bezoek bij de familie Ras. Door dochter Willy komt mevrouw Ras te weten dat Rachel Cohen het niet erg naar haar zin heeft. Nijhuis is bang dat ze gezien wordt en dus mag ze niet meer van haar kamer af. De emoties van het verlies van Siegfried spelen op en emotioneel takelt Rachel af. Op een dag roept Nijhuis Albert Ras bij zich en zegt hem dat hij vrij mag nemen om een ander onderduikadres te zoeken voor Rachel Cohen. In eerste instantie slaagt Ras daarin, maar een bekend probleem speelt op. Rachel komt in huis bij een ander echtpaar op Urk maar mevrouw wordt bang. Zo bang dat Rachel direct weer weg moet. Uiteindelijk wordt ze na wat heen en weer geschuif opgenomen in het gezin van Albert en Klaasje Ras, een gezin met drie kinderen van 10, 13 en 15 jaar. Dat brengt een groot risico met zich mee als één van de kinderen ook maar iets zou loslaten. De jongste van de drie verwoordt het later zo: “In de oorlog heb ik geleerd mijn mond te houden als kind, ik leerde liegen voor ons aller veiligheid”. Vanaf dat moment heet Rachel Cohen: tante Annie. Op het gemeentehuis is een vals persoonsbewijs voor haar gemaakt op naam van Annetje Kramer, een veel voorkomende naam op Urk. Er worden zelfs in het gemeentehuis vingerafdrukken van haar gemaakt.
Rachel Cohen komt op Urk niets tekort en vanwege alle contacten geldt dat ook voor de familie Ras. Koosjer is het eten niet want Rachel eet zeker twee keer per week gerookte paling. Uiteindelijk zal Rachel Cohen meer dan twee jaar bij de familie Ras in huis blijven. In die tijd krijgt zij gezelschap van nog een Joods meisje dat na verloop van tijd niet te handhaven blijkt vanwege overtrokken puberaal gedrag. In 1944 is het een komen en gaan van allerlei niet Joodse onderduikers waaronder piloten van een neergeschoten bommenwerper. Urk is eigenlijk nooit bevrijd. Op 17 april 1945 nemen de Binnenlandse Strijdkrachten het gezag over na het vertrek van de laatste Duitsers. Een week later verschijnt er in “Het Urkerland”, de nieuwe krant van Urk een opvallende dankbetuiging, geschreven door Mevr. R. Cohen-Tafelkrayer. Waarschijnlijk is haar naam door de ijverige journalist niet goed gelezen.
Na de oorlog komt Rachel Cohen-Tafelkruyer nog wel een aantal keren in Hengelo om allerlei zaken te regelen, maar ze heeft er niet meer gewoond. Wel ontmoet zij in Hengelo Levi (Lee) Coltof uit Den Helder wiens zuster Carla Coltof ondergedoken was aan de Oversteweg in Hengelo. Het paar trouwt in 1946 en vestigt zich in Amsterdam. Regelmatig komen ze terug op Urk. Met Hengelo blijft een band bestaan door de panden die Rachel ColtofTafelkruyer nog in bezit heeft. Onder die naam leer ik haar persoonlijk kennen als ik in 1971 één van haar huizen huur. Ze overlijdt in 1981, 94 jaar oud. De familie zegt later dat ze wel eens wat vertelde over haar onderduikperiode op Urk maar dat Tante Chel, zoals ze door haar joodse familie genoemd werd, nooit iets heeft verteld over haar periode dat ze in Hengelo woonde en haar vertrek uit Hengelo. Met Lee Coltof heeft ze tot zijn dood in 1960 vele reizen gemaakt en avonturen beleefd. Zeker is dat Rachel Coltof-Tafelkruyer geen trauma aan haar onderduikperiode heeft overgehouden, zoals vele van haar lotgenoten dat wel hadden. 27
5. Een kind van de Naamlooze Vennootschap
Het is midden in de oorlog als op (waarschijnlijk) 19 juni 1942 in Amsterdam een Joods meisje wordt geboren. Het is de dochter van Louis de Groot en Judith de Groot-Jas. Het jonge Joodse paar, 25 resp. 23 jaar oud, is nog maar kort getrouwd. Zij hebben waarschijnlijk geen zelfstandige woonruimte want Louis staat op het adres van zijn ouders ingeschreven en Judith bij haar ouders aan de Ruyschstraat. Waar ze op dat moment verblijven is onbekend. Uit veiligheidsoverwegingen wordt het kindje niet aangegeven bij de Burgerlijke Stand. Officieel bestaat het dus niet. De druk voor de Joodse inwoners in Amsterdam is hoog. Ze kunnen nergens heen en verraad ligt voortdurend op de loer. Bovendien is het kindje een huilbaby. Het moet een moeilijke periode zijn geweest. Steeds is er de dreiging dat ze zich moeten melden voor deportatie en hoe moet het dan met de baby? De broer van Judith, Isaac Tas, is getrouwd met een niet Joodse vrouw. Die hoeft dus niet bang te zijn dat ze bij een razzia opgepakt wordt. Ze wonen aan de Nieuwe Heerengracht 21, een groot huis met voldoende ruimte. Besloten wordt dat het baby'tje daar naar toe zal gaan. Het is niet duidelijk wanneer dat precies is geweest, in ieder geval vóór 1 juni 1943, want dat is de dag dat Louis en Judith worden gedeporteerd. Slechts vier dagen later, op 4 juni 1943 komen beiden om in Sobibor. Maar de baby kan ook niet blijven in het gezin van Isaac Jas. Ze wordt overgedragen aan een bovenbuurvrouw. Die heeft twee zonen die in het verzet zitten. Na een aantal omzwervingen komt de baby dan in handen van de Amsterdamse taxichauffeur Joop Woertman alias Theo de Bruin. Onder de laatste naam is hij bekend als koerier/ transporteur binnen de Naamloze Vennootschap.
De N.V. “Naamloze Vennootschap” is een organisatie in het verzet waarover wel het één en ander is gepubliceerd maar die eigenlijk nooit de erkenning heeft gekregen waarop zij wel aanspraak kan maken. Het is een landelijk georganiseerde verzetsgroep die Joodse kinderen vanuit Amsterdam elders in het land onderbrengt, met name in Zuid-Limburg, in de Betuwe en in Overijssel (Twente). De groep ontstaat in 1942 als de broers Jaap en Gerard Musch zich aanvankelijk ontfermen over de kinderen van één Joods gezin. Van het één komt het ander. Het “hoofdkwartier” van de organisatie komt in Heerlen, geen logische plaats voor een organisatie die vooral in Amsterdam actief is. Maar het werkt wel want daardoor blijft zij lange tijd buiten het zicht van de Duitsers. De N.V. zorgt niet alleen voor adressen waar de kinderen ondergebracht kunnen worden maar er is ook een netwerk van koeriers in de vorm van studentes die de kinderen brutaalweg meenemen in de trein alsof het een broertje of zusje is, en ze dan op het onderduikadres afleveren. Sommige kinderen worden onder de ogen van de Duitsers opgepikt in de omgeving van de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam waar de opgepakte Joden in Amsterdam in eerste instantie heen gebracht worden. Tegen de herfst van 1943 zijn er alleen in Limburg al meer dan 200 Joodse kinderen ondergebracht. Zoiets kan niet verborgen blijven. De situatie in Limburg wordt voor de kinderen te gevaarlijk en in het voorjaar van 1944 wordt een plan uitgewerkt waarbij in één keer 24 kinderen naar Twente worden overgebracht. De baby, die inmiddels een peuter van bijna 2 jaar is geworden, komt op 2 mei 1944 aan in Hengelo. Op het perron is een ontvangstcomité, eigenlijk allemaal leden van een organisatie in Hengelo die zich bezig houdt met het onderbrengen van Joodse kinderen in pleeggezinnen. Uiteraard is dat geen officiële organisatie. Aan het hoofd ervan staat Sikko Weibrand Vis. Hij is in Hengelo onder andere voorzitter van het bestuur van het Christelijk Nationaal Onderwijs in welke functie hij zich al tegen de Duitse bezetter heeft gekeerd. Hij is niet alleen want er zijn veel meer mensen bij betrokken die helaas niet allemaal bij name genoemd kunnen worden.
28
De peuter heeft inmiddels de roepnaam Carry gekregen. Het is mogelijk dat haar ouders haar ooit Catharina hebben genoemd maar dat is niet meer te achterhalen. Officieel bestaat Carry nog steeds niet. Zij wordt in eerste instantie ondergebracht bij de familie Weijmans aan de Deldenerstraat 75. Familieleden weten zich later nog te herinneren hoe het kindje in een wandelwagen via de achteringang aan de van Lennepstraat werd binnen gebracht. Ze blijft daar maar een paar dagen want het adres is een soort doorgangshuis. Volgens het dossier van de OPK (Oorlogs Pleeg Kinderen) verhuist zij op 4 mei 1944 naar de familie Heynekamp aan de Marten Meesstraat 2. Daar wordt zij liefdevol in het gezin opgenomen. En omdat haar Joodse ouders (en grootouders) niet uit de concentratiekampen terugkeren zal Carry opgroeien in het gezin van de familie Heynekamp. Vriendinnen en klasgenoten kennen haar ook als Carry Heynekamp.
Na de bevrijding wordt er alsnog aangifte gedaan van haar geboorte. Op grond van wat ooit door familie is gezegd wordt de geboortedatum bepaald op 19 juni 1942. De officiële namen worden Cato Louise, Cato naar haar grootmoeder van vaders kant en Louise naar haar vader.
De familie Heynekamp is niet Joods maar actief betrokken bij de Nederlands Hervormde Kerk. Carry krijgt dan ook een protestantschristelijke opvoeding. Later zegt ze daarover dat ze een fijne jeugd heeft gehad waarin zich eigenlijk geen bijzondere dingen hebben voorgedaan. Aan de periode van de oorlog zelf heeft ze nauwelijks of geen herinneringen, daarvoor was ze toen nog te jong. Carry groeit op en krijgt verkering met Wim Bootsma, een jongeman die zich vanuit een achterstandsituatie bewonderenswaardig heeft opgewerkt. Ze trouwen op 30 juni 1967 en krijgen twee kinderen. Wim heeft een niet-christelijke achtergrond maar is in contact gekomen met de Pinkstergemeente. Het geloof wordt een belangrijk deel van zijn leven en Carry gaat daar grotendeels in mee. Als er contact tot stand komt met een overlevende broer en zuster van haar moeder willen die niets met Carry te maken hebben omdat zij zich van het Jodendom zou hebben afgewend. Naarmate Carry ouder wordt valt haar dat steeds zwaarder. Zij wordt zich bewust van haar Joodse wortels en zij wordt zich er ook steeds meer van bewust dat zij haar eigen identiteit mist. Geen ouders, geen familie, zelfs geen vaststaande geboortedatum. Buiten haar eigen gezin zijn de enigen die daarin enige troost kunnen bieden haar oom en tante en hun kinderen, volle neven en nichten dus.
Haar man, Wim Bootsma, is inmiddels begonnen met een onderzoek naar de Joodse inwoners in Hengelo. Zijn enthousiasme in het christelijk geloof wordt in Joodse kring niet altijd goed begrepen. Maar ook in zijn eigen christelijke wereld ontstaan regelmatig misverstanden en dat brengt Carry aan het denken. Tot overmaat van ramp wordt Carry getroffen door een ernstige ziekte waarop het geloof geen antwoord kan bieden, althans niet in de vorm van genezing. Het komt tot verzoening met de familie en vanaf dat moment gaat zij zich steeds meer bezig houden met de joodse leer en tradities. Ze komt in een soort spiritueel doolhof, een plaats waar niemand wil zijn. De ziekte zet door en op 22 september 2010 overlijdt Cato Louise Bootsma-de Groot, 68 jaar oud. Haar begrafenis wordt een wonderlijke mix van christelijke en Joodse teksten, gebeden en rituelen. In een In Memoriam wordt geschreven: “Toen de Heer had gezien, dat Zijn diamant na al die jaren de ultieme perfectie had bereikt, haalde Hij deze kostbare schat naar Huis”.
Uit het verhaal van Carry de Groot kunnen we opmaken dat er in Hengelo door de inzet van de Naamlooze Vennootschap veel meer Joodse kinderen ondergedoken zijn geweest. Sikko Vis is kort voor zijn dood in 1993 geëerd met de Yad Vashem onderscheiding. Een aantal van de kinderen die hij in pleeggezinnen heeft ondergebracht is bekend. De meesten zijn nadien weer uit Hengelo vertrokken. Carry is gebleven en er is op een bijzondere en liefdevolle wijze voor haar gezorgd. Materieel, emotioneel en fysiek is ze niets tekort gekomen. Maar haar geest bleef zoeken naar het houvast dat haar op zo’n wrede wijze was ontnomen. 29
6. Het “Pension” ter Elst
De Oldenzaalsestraat in Hengelo is één van de belangrijkste doorgaande wegen van de stad. De naam geeft het al aan: het is de weg naar Oldenzaal. Jarenlang maakte de Oldenzaalsestraat deel uit van de E8, de route vanaf Londen, via Hoek van Holland en het westen van Nederland naar Noord Duitsland en verder naar Scandinavië. Over de Oldenzaalsestraat trokken de Duitsers op 10 mei 1940 in lange colonnes Hengelo binnen om verder te gaan in de richting van Deventer. Bijna vijf jaar later, op 3 april 1945 kwamen Engelse troepen over dezelfde Oldenzaalsestraat om Hengelo te bevrijden. In de tussenliggende jaren speelde zich er een drama af met meerdere joodse onderduikers. Een drama met helden en met slachtoffers, vooral veel slachtoffers.
Vooraf een kleine toelichting. In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw werd door de Hengeloër Wim Bootsma een onderzoek begonnen naar de Joodse inwoners van Hengelo in de jaren 1940–1945. Wim heeft zijn onderzoek niet kunnen afmaken en jaren geleden heb ik de voorlopige resultaten mogen overnemen om zijn onderzoek voort te zetten. Op 22 maart 1993 had Wim Bootsma een gesprek met de toen 85 jarige mevrouw G.J.J. ter Elst-Visschedijk (19082003) en haar zoon G.J. ter Elst (geb. 1940), wonende aan de Oldenzaalsestraat 419. De oude mevrouw Ter Elst is inmiddels overleden, haar zoon woont nog steeds op hetzelfde adres. Onderstaand verhaal is volledig gebaseerd op de aantekeningen die Wim Bootsma in 1993 heeft gemaakt. Wel zijn enkele opmerkingen die de heer Ter Elst kort na dat gesprek heeft gemaakt verwerkt, en ook zijn enkele gebeurtenissen aangevuld met toen onbekende gegevens.
De familie Ter Elst woonde in 1940 op de Oldenzaalsestraat 403. Datzelfde huis heeft in 1960 het huisnummer 419 gekregen maar de “jonge” meneer Ter Elst woont nog steeds in hetzelfde pand als waarin hij in december 1940 werd geboren. In dat huis woonden toen dus het echtpaar Ter Elst, hun twee zonen en de moeder van vader Ter Elst. Drie generaties in één huis, in die dagen geheel gebruikelijk. Mevrouw Ter Elst bemande daar als gediplomeerd EHBO-verpleegster een hulppost van het Rode Kruis; ze beheerde onder andere een verbanddoos. Telkens als er langs de Rijksweg naar Oldenzaal een ongeluk gebeurde was zij erbij om eerste hulp te verlenen. Haar man was schilder. Tijdens de bezetting werkte hij bij Dikkers, toen één van de grote metaalwerkgevers in Hengelo. Bij de familie Ter Elst zijn tijdens de bezetting meerdere joodse families ondergedoken geweest. Helaas hebben maar weinigen daarvan de oorlog overleefd.
Cientje van Gelder In de zomer van 1942 viel bij de eerste Hengelose Joden een oproep in de bus om zich te melden voor deportatie. Bij de familie Ter Elst kwam een oude bekende langs, Max Spier, met de vraag of zijn moeder bij hen mocht onderduiken zodra zij een oproep zou krijgen. De familie stemde hiermee in. De oude mevrouw Spier was 70 jaar en woonde aan de Dennenbosweg 37. Toen het zover was dat mevrouw Spier een oproep kreeg kwam die middag, het was 3 oktober 1942 een uur of drie, de politieagent Piet van Eck langs om haar te waarschuwen zo snel mogelijk weg te gaan. “Want”, zei hij “de politie komt je zo halen.” Maar mevrouw Spier maakte helemaal geen aanstalten om te vertrekken. Zij hoopte dat haar reeds eerder opgepakte zoon Jacob Spier (de tweelingbroer van Max) nog terug zou komen.
30
Mevrouw Ter Elst was eveneens getipt en zij kwam om een uur of vijf ook langs bij mevrouw Spier. In plaats van met haar mee te gaan wilde mevrouw Spier in haar vertrouwde huis nog eerst een laatste kopje koffie drinken. Het aandringen van mevrouw Ter Elst, om toch direct met haar mee te gaan mocht niet baten. Al spoedig verschenen er twee Hengelose politieagenten die mevrouw Spier tussen hen in meenamen naar het politiebureau. Uit het proces-verbaal weten we dat die dag een groot aantal Hengelose Joden werd opgepakt. De volgende dag gingen de meesten door naar Westerbork hoewel de meeste bejaarden werden vrijgelaten. Waarom mevrouw Spier daar niet bij was is onbekend. Esther Spier-Posener kwam om in Auschwitz op 27 november 1942. Zij is dus nooit ondergedoken geweest. Korte tijd later kwam Max Spier, die zelf was ondergedoken bij de familie Brunsveld aan de Bergweg, opnieuw langs bij de familie Ter Elst. Het moest ’s avonds in het donker, want hij mocht natuurlijk niet gezien worden. Zijn vraag was “of Cientje, nu het met moeder mis was gegaan, misschien bij hen mocht onderduiken?” Cientje was Cientje van Gelder, 20 jaar oud en de vriendin van Max Spier. Zij kwam uit Borne en was de enige dochter in een gezin met elf kinderen. Haar ouders en negen van haar tien broers waren al weggevoerd maar Cientje ontkwam aan deze deportatie doordat ze op dat moment opgenomen was in het (RK) Gerardus Majella Ziekenhuis in Hengelo voor een oogoperatie. De zusters beschermden haar en zorgden dat zij letterlijk en figuurlijk uit het zicht bleef van de Duitsers. Cientje werd warm onthaald bij de familie Ter Elst. Max kwam regelmatig langs om zijn vriendin te bezoeken, het risico had hij er blijkbaar graag voor over. Cientje was blond en kon zich daardoor vrij in huis bewegen. Overdag wandelde ze zelfs buiten met de kinderen van de familie Ter Elst. In april 1944 moest Cientje van Gelder noodgedwongen naar een ander onderduikadres in Nijverdal, verderop in dit hoofdstuk staat beschreven wat de oorzaak was. Maar vlak na de bevrijding meldden Max Spier en Cientje van Gelder zich opnieuw bij de familie Ter Elst. Op één broer na die was ondergedoken in Brabant, zijn alle familieleden van Cientje in de oorlog omgekomen. Max en Cientje hadden trouwplannen. Cientje trok voorlopig opnieuw bij de familie Ter Elst in en trouwde vanuit hun huis. Het echtpaar Spier vestigde zich later in Borne. Cientje Spier-van Gelder heeft mevrouw Ter Elst altijd gezien als haar pleegmoeder. Max overleed in 1986, Cientje in 2014. Cienje kon de oorlog overleven dankzij het onderduiken bij de familie Ter Elst (en Max bij de familie Brunsveld).
Het echtpaar Berg Hengelo telde in 1940 tientallen slagerijen. Veel daarvan hadden een Joodse eigenaar. De meesten zaten in het toenmalige centrum maar Samuel Berg had een slagerij aan de Boekeloseweg. Zoals alle Joodse slagers moest hij al kort na de Duitse inval zijn slagerij overdoen aan een niet-Joodse collega. Hij verhuisde samen met zijn vrouw Rika, ze hadden geen kinderen, naar de Steijnstraat 24. Het werd het begin van een zwerftocht door Hengelo. Toen ze een oproep kregen om zich te melden voor vertrek naar “het oosten” zoals het in Joodse kring werd genoemd, besloten ze onder te duiken. Maar dat ging niet zoals zij zich hadden voorgesteld. Steeds weer werden ze op straat gezet en ze zwierven van adres naar adres tot ze op een gegeven moment aanbelden bij de familie Ter Elst. De heer Ter Elst die alleen thuis was, liet hen binnen. Zijn vrouw kwam vroeg in de avond thuis vanuit Den Haag waar ze bij kennissen op bezoek was geweest, en stond voor een voldongen feit. Het was al “Sperr-tijd”, het tijdstip waarop niemand meer over straat mocht gaan, en dus “zet je de mensen dan niet op straat” aldus mevrouw Ter Elst later. Wel moest er geïmproviseerd worden. De familie Berg kreeg een slaapplaats op zolder en de oude weduwe Ter Elst stond overdag haar zitkamer (boven) af aan de familie Berg zodat dit echtpaar toch enige leefruimte had. Eén en ander verliep in goede harmonie. Ze klaagden nooit over het eten en betaalden elke week 16 gulden kostgeld voor hen beiden. Een bijzonderheid was wel dat ze uitsluitend roomboter op hun brood wilden eten zodat de heer en mevrouw Ter Elst dikwijls op pad moesten om (op de zwarte markt) roomboter te kopen. Dit werd extra door de heer Berg betaald.
31
Mevrouw Ter Elst wist zich in 1993 nog te herinneren dat meneer Berg een gouden horloge droeg in zijn vestzak. Als hij het opende liet het een muziekje horen. De kinderen van Ter Elst vonden dat natuurlijk prachtig. Zij wisten niet beter dan dat er een “oom en tante” in huis waren gekomen.
Het echtpaar Zilverberg Een oud gezegde luidt “de geschiedenis herhaalt zich”. Zowel Cientje van Gelder als het echtpaar Berg hadden een plaats gevonden bij de familie Ter Elst toen er opnieuw werd aangebeld. Ditmaal stond het echtpaar Zilverberg voor hun deur. Elezer Zilverberg was net als de heer Ter Elst schilder van beroep. Zo hadden zij elkaar ook leren kennen. Hij woonde met zijn vrouw Julia aan de Drienerstraat 77, ook dit echtpaar was kinderloos. Ook zij waren ondergedoken geweest en op een kwade dag op straat gezet. Ze hadden de hele dag en een deel van de avond al op straat gezworven toen ze uiteindelijk aanbelden bij de familie Ter Elst. Mevrouw Zilverberg die bijna twee jaar ouder was dan haar man, was nog helder van geest maar haar echtgenoot was totaal over de toeren. Ook zij werden opgenomen aan de Oldenzaalsestraat maar er was nog maar weinig plaats. Noodgedwongen moest het echtpaar Zilverberg in een kleine “geheime” ruimte van de achter de woning gelegen schuur slapen en ook overdag was er voor hen weinig bewegingsruimte. Het hokje op de bun was oorspronkelijk met een vooruitziende blik afgetimmerd voor “onderduikers”, Hengelose jongens en mannen die om wat voor reden dan ook uit handen van de Duitsers wilden blijven. Van deze schuilplaats hebben later niet alleen Joodse onderduikers gebruik gemaakt, maar ook buurjongens, enkele zwagers en zelfs de heer Ter Elst zelf tijdens razzia’s. Met de heer Zilverberg ging het van dag tot dag slechter. Het liefst wilde hij er een eind aan maken en blijkbaar had ook zijn vrouw er genoeg van. Zij stelde aan de heer Ter Elst voor om haar man maar dood te schieten en op het erf te begraven… Toen naderde de dag van 10 april 1943 waarop het Joden niet meer toegestaan was om zich op te houden in de provincie Overijssel. Meneer Zilverberg zag het niet meer zitten. Hij besloot om zichzelf vrijwillig aan te geven. Hij kon nauwelijks nog lopen en werd op een fiets gezet. Ondersteund door zijn vrouw en mevrouw Ter Elst werd hij voortgeduwd. In de Marssteeg, tegenover het toenmalige politiebureau aan de Marskant, nam mevrouw Ter Elst afscheid. Het echtpaar Zilverberg moet even gewacht hebben om haar de kans te geven weg te komen en toen zijn zij naar de overkant van de Marskant gestrompeld om zich aan te geven, samen met meerdere bejaarde joden uit Hengelo. Vanuit Hengelo is het echtpaar overgebracht naar het Kamp Vught en vandaar zijn ze op transport gesteld. Elezer en Julia Zilverberg, 62 en 64 jaar oud stierven op 7 mei 1943 in Sobibor.
Witte donderdag, een zwarte dag Na het vertrek van de familie Zilverberg ging het naar omstandigheden goed aan de Oldenzaalsestraat. Met alle beperkingen ging het leven zijn gang. Maar op een avond, vroeg in april 1944 verlieten Samuel Berg en zijn vrouw Rika het huis van de familie Ter Elst om ergens geld te halen. Wat ze precies gingen doen is nooit duidelijk geworden maar vermoedelijk hadden ze geld en andere waardevolle spullen begraven in het bos ergens in Driene. Wellicht zijn ze gezien want een dag later, op 6 april 1944, witte donderdag (de donderdag voor Pasen), kwamen er twee politieagenten bij de familie Ter Elst aan de deur. Aanvankelijk deden beide agenten het voorkomen alsof ze op zoek waren naar een radiotoestel. Mevrouw Ter Elst gaf toe dat er inderdaad een radio-toestel in huis was maar voordat zij het overhandigde wist ze het nog met een breinaald onklaar te maken. Voor een kapotte radio zou ze geen, of in ieder geval minder straf krijgen. Ze hoopte nu maar dat de agenten snel zouden vertrekken. Cientje van Gelder zat in de huiskamer op de divan maar zij werd door de agenten niet als Joodse herkend. Stilletjes sloop Cientje naar de keuken en ging het huis uit aan de achterzijde. Maar de agenten waren nog niet van plan om 32
te vertrekken. Zij zeiden dat zij hadden vernomen dat er Joden in dit huis zouden verblijven. Op dat moment stond de heer Berg zich boven te scheren. Het echtpaar had, als zij dat hadden gewild, nog op tijd kunnen vluchten. Er was namelijk afgesproken dat ze bij onraad over het platte dak naar de buren, de weduwe Schreuder, konden gaan. In plaats daarvan ging het echtpaar Berg naar de zolder om zich te verstoppen. Eén van de agenten vond ze daar en fluisterde hen toe dat ze zich stil moesten houden. Daarna ging hij weer naar beneden en deelde zijn collega, de agent Postma mee dat hij niets gevonden had. Postma zei dat hij vast niet goed gezocht had en ging zelf naar boven. Toen Samuel Berg hoorde dat één van de agenten Postma was, was hij gerust gesteld. Daar had hij vóór de oorlog prima mee kunnen samenwerken. Ze hoefden dus nergens bang voor te zijn. Niets bleek minder waar te zijn. Eenmaal boven in de zitkamer van de oude mevrouw Ter Elst zag agent Postma het colbertje hangen van Samuel Berg. Hij vond het gouden horloge en liet het stiekem in zijn zak glijden. Mevrouw Ter Elst zag dit nog net gebeuren. Daarna werd het echtpaar Berg gevonden en gearresteerd. Rika Berg-Nathans is 43 jaar als zij op 22 mei 1944 sterft in Auschwitz. Haar man gaat als dwangarbeider naar het Kommando Melk in Oostenrijk, waar hij op 10 februari 1945 de dood vindt.
Het laatste jaar Na eerst zelf onderduikers geherbergd te hebben was het nu de beurt aan de heer Ter Elst zelf om onder te duiken. Op het moment van de inval was hij aan het werk bij Dikkers. Daar kwam de politie om hem te arresteren wegens het gelegenheid geven tot onderduik. Gelukkig voor hem maakten de agenten een vergissing. Zij arresteerden een andere Ter Elst (van de Ooievaarsweg) die ook bij Dikkers werkte. Toen ze door kregen dat ze de verkeerde hadden meegenomen was de man die ze moesten hebben al door collega’s gewaarschuwd. Hij verstopte zich eerst achter een ketel en daarna een paar dagen in een schuilplaats voor het vee bij het Lonnekermeer. Uiteindelijk wist hij zijn schoonzuster, de familie Metternich in Broekheurne te bereiken, waar hij pal op de Duitse grens kon onderduiken. Mevrouw Ter Elst had geen idee waar haar man was totdat het haar werd verteld door de heer Baartman, de man die de premies van het ziekenfonds inde. Hij zat in het verzet en wist haar na verloop van een paar maanden te verzekeren dat er niet meer naar haar man werd gezocht. Zwanger fietste ze volgens haar eigen bewoordingen bij nacht en ontij naar Broekheurne om haar man op te halen. Die kwam wel terug naar Hengelo maar sliep voor de veiligheid toch maar niet thuis. Cientje van Gelder moest uiteraard ook vertrekken en vond een onderduikadres in Nijverdal.
Zo is het huis aan de Oldenzaalsestraat een huis geworden van helden, die overigens nooit als zodanig zijn geëerd. Het is ook een huis geworden van overlevers, mensen die na de onderduikperiode samen een nieuw leven mochten beginnen. Tenslotte is het ook een huis geworden van slachtoffers. Slachtoffers voor wie het onderduiken een te zware beproeving was en slachtoffers waarvan we niet weten hoe het gekomen is dat ze slachtoffer zijn geworden. Bij de Oldenzaalsestraat 419 komen geen Stolpersteine omdat het geen officieel woonadres was van de joden die er gewoond hebben. Laat dit verhaal de Stolperstein zijn die het huis en haar bewoners, G.H. ter Elst en G.J.J. ter Elst-Visschedijk, meer dan toekomen.
33