Belvedere studie;
Leidsche Rijn bouwt een kathedraal! Een zoektocht naar het verhaal van het Leidsche Rijn park.
1
1
Colofon:
2
uitgave: i.s.m.:
Projectbureau Leidsche Rijn, Utrecht, 2004 Projectbureau Belvedere Utrecht
Projectteam: Ernest Pelders: Rob Hendriks: Edzo Bindels: Marco van der Pluym: Erik Graafstal: Herre Wynia: Theo Kuijpers:
Projectbureau Leidsche Rijn Projectbureau Leidsche Rijn West 8 West 8 afd. Archeologie, gem. Utrecht afd Archeologie, gem. Utrecht Wijkbureau Leidsche Rijn
Verdieping: Gerrie Andela. Hans Ophuis: Twan Zeegers
Welstand Utrecht Projectbureau Leidsche Rijn Projectbureau Leidsche Rijn
Workshops: Joost van den Boogert Ruud Brouwers: Jan Schutte: Ruud Koch: Martin Vos: Alfons Vernooij Saskia Kemperman Arne Haitzema Reint Kleinbeekman Tabe Tietema Michiel Purmer: Allart van Leerdam Sarcha van Breukelen Paul Baltes: Wim Kersten:
4 en 11 Juli Projectbureau Belvedere Kwaliteitsteam Utrecht Historische Vereniging Vleuten de Meern Ontwerp Stedelijke Omgeving, gem. Utrecht Stichting Bouwloods Utrecht Provincie Utrecht Provincie Utrecht ROB St. Landschapsbeheer Vleuten de Meern St. Landschapsbeheer Vleuten de Meern Natuurmonumenten Staatsbosbeheer Utrechts Landschap Terra Incognita Terra incognita
Informatie: Projectbureau Belvedere Postbus 389 3500 AJ Utrecht tel: (030) 2305010 E-mail:
[email protected] Internet: www.belvedere.nu
Inhoud 2. Inleiding
pagina nr. 5
3.
Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten
9
4.
Cultuurhistorie van het park
19
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
De natuurlijke ondergrond Leven in de schoot van het landschap Opgenomen in een wereldrijk Het landschap krijgt vorm De stad rukt op
23 31 37 45 51
5.
Het ontwikkelingsperspectief
65
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Markante elementen in het park Den Engh De Hoge Woerd De Binnenhof De Vikingrijn Het Lint
71 75 81 89 97 103
7. 7.1
Communicatie Informatieverstrekking
109 112
3
4
2.Inleiding Ernest Pelders
5
Inleiding ‘De verhalen van vroeger geven ons identiteit in de toekomst’. Met dit motto is binnen de Utrechtse nieuwbouwwijk ‘Leidsche Rijn’ de zoektocht begonnen om het verleden beleefbaar te maken voor een nieuwe generatie. In het centraal gelegen Leidsche Rijn Park (300ha) ligt een schatkamer aan relicten die hierbij aangegrepen kunnen worden. In de studie ‘Leidsche Rijn bouwt een Kathedraal’ wordt binnen het park een start gemaakt met deze zoektocht. Met behulp van de subsidie Belvedere van het Stimuleringsfonds Architectuur is deze studie verricht. Het is een studie om het planvormingsproces van het Leidsche Rijn Park te verrijken. In deze studie is de vrijheid genomen om vanuit een cultuurhistorisch perspectief de opgave te benaderen. Hierdoor ontstaan creatieve en inspirerende ideeën die niet altijd even realistisch zijn maar wel een inspirerende voorbeeldwerking kan uitgaan voor Leidsche Rijn als daarbuiten. Dit boekwerk vormt een soort van reisverslag van het doorlopen traject en moet dan ook als zodanig gelezen worden.
6
Leidsche Rijn Park Het Leidsche Rijn Park vervult met zijn centrale ligging in allerlei opzichten een strategische functie: als schakel tussen de verschillende woonmilieus en de bestaande voorzieningen- en infrastructuur, als ecologische corridor en als attractie en identiteitsverstrekker van Leidsche Rijn. Een grote diversiteit van groene voorzieningen en functies op het gebied van sport en recreatie zal hier de komende jaren moeten worden geaccommodeerd. Door een zorgvuldige stapeling van nieuwe functies op waardevolle cultuurhistorische relicten kan het Leidsche Rijn Park op termijn uitgroeien tot een rijk geschakeerd landschapspark met lange biograsche lijnen. Met het ontwerp van West 8 voor het Leidsche Rijn Park is een robuust kader voor de verdere ontwikkeling geschapen. Talrijke aspecten vragen echter nog om een nadere uitwerking, juist ook op het vlak van de cultuurhistorie. Bijvoorbeeld: hoe kan de cultuurhistorische hoofdstructuur ingepast en versterkt worden binnen het parkontwerp? Hoe kunnen de verspreide cultuurhistorische relicten effectief worden gepresenteerd? Hoe kan het onzichtbare zichtbaar worden, krijgt het verbrokkelde weer samenhang en hoe wordt gebruiksinfrastructuur ontsloten?
Inleiding
Deze vragen staan centraal in deze studie en komen in de volgende hoofdstukken aanbod: Hoofdstuk 1 ‘Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten.’ Gerrie Andela laat middels een analyse de plaats van het Leidsche Rijn Park binnen de traditie van het parkontwerp zien. Hierbij wordt aan de hand van vergelijkbare parken uitspraken gedaan over beleving, gebruik en ontwikkeling. Hoofdstuk 2 ‘Cultuurhistorie van het park.’ De biograe van Leidsche Rijn wordt in 5 tijdsperioden besproken. Per tijdsperioden wordt een ‘schatkaart’ afgebeeld van het park en de directe omgeving, waarop de belangrijkste elementen in en rond het park zijn geïnventariseerd. Elk element wordt in beeld en woord nader toegelicht zodat een goed beeld ontstaat. Hoofdstuk 3 ‘The making of….’ De ontwikkeling van een park van deze omvang moet meer als proces dan als project gezien worden. In dit hoofdstuk wordt dit ontwikkelingsproces beschreven. Een langdurig traject waarin regie en image building belangrijke peilers vormen. Imago verwerf je door verhalen van het verleden, het heden en de toekomst. Hoofdstuk 4 ‘Markante elementen in het park.’ In dit hoofdstuk zijn 5 waardevolle plekken in het park uitgewerkt. Per plek wordt de historische context geschetst en een prikkelende hypothese opgesteld. In workshops werd een brede groep betrokkenen uitgedaagd om het culturele erfgoed zichtbaar en beleefbaar te maken. De verschillende ideeën zijn inspirerend en niet altijd even realistisch. Inspiratie stond dan ook boven realisatie. Hoofdstuk 5 ‘Communicatie’ In het laatste hoofdstuk wordt naast de verbeelding en verwijzing in het park ook nagedacht over de communicatie in en over het park. Hoe kun je ‘het prachtige cultuurhistorische verhaal’ vertellen en kenbaar maken aan de parkbezoeker. Actief en passief.
Proces Deze Belvedere studie laat zien dat cultuurhistorie een prachtige inspiratiebron kan zijn voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De leefomgeving wint zo aan kwaliteit doordat herkenning en identicatie wordt bevorderd. Met dit rapport heeft Leidsche Rijn inspirerend gedachtegoed opgedaan dat de planvorming positief zal beïnvloeden. Hierbij staat de vertaalslag van een archeologische verkenning naar een inspirerend verhaal in woord en beeld centraal. Kennis over de geschiedenis, de kwaliteiten van de plek en de mensen die er leven en werken geven inzicht in dit verhaal. De mogelijkheid om deze stap te nemen in het voorbereidingstraject van elke willekeurig planvormingstraject (stad of land) geeft nagenoeg de garantie dat iedere landschapsarchitect, architect of ontwikkelaar dit als inspiratiebron zal gebruiken voor de toekomstige invulling.
A rcheologische ver kenni ng
V erdi epi ng va n A rcheol ogi sche Feiten / F i gur en
‘Het verhaal’ in w oord en beel d
Programma van Eisen
V oorl opi g – Definitie f On tw erp
Realisati e en Beheer
Deze stap kost tijd en geld in het reguliere ontwikkelingsproces. De inbreng van kennis en middelen vanuit het Belvederefonds komt in deze als zeer welkom. Daarnaast heeft de Belvedere studie veel kennis opgeleverd voor alle betrokken partijen. De bewustwording dat cultuurhistorie geen onomstotelijk vastliggend feit is maar een ´bewegende´ vakdiscipline met ontwikkelingskracht vormt een groot winstpunt. Met dit gegeven zijn we overtuigd dat het Leidsche Rijn Park kan uitgroeien tot een schatkamer voor het collectieve geheugen van Leidsche Rijn: ‘Leidsche Rijn bouwt een kathedraal’.
7
8
3.Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten Gerrie Andela
9
3.Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten Gerrie Andela Een park waar men kan wandelen, skaten, etsen en paardrijden, een park voor sport en spel, een park dat ook toegankelijk is voor autoverkeer, een park met bijzondere architectuur, een park dat het oorspronkelijke gebruik van het gebied laat zien en een belangrijke ecologische waarde heeft; dat zijn de ambities voor het nieuwe park van ruim 300 hectare groot in het hart van de VINEX-locatie Leidsche Rijn. Een ieder moet er iets van zijn gading kunnen vinden. De een komt er om van de natuur te genieten, de ander om te sporten of juist wat te slenteren, weer een ander zoekt een picknickplekje, buigt zich over het archeologisch erfgoed of laat het gehandhaafde cultuurlandschap op zich inwerken. Alles lijkt er mogelijk. Zowel door de omvang als de multifunctionele opzet onderscheidt het park in Leidsche Rijn zich van de parken die de afgelopen decennia in Nederland tot stand zijn gekomen en zich vooral onderscheiden door hun nadrukkelijke architectonische vormgeving. Het Utrechtse park is meer gelaagd; zowel in conceptueel als functioneel opzicht vormt het een collage van parkfragmenten die terugvoert naar verschillende thema’s en tradities uit de geschiedenis van het stadspark en het landschapsontwerp. Zo zijn er de stedenbouwkundige betekenis van een park als instrument voor stadsverfraaiing en vaak luxe stadsuitbreiding en de sanitaire waarde waarbij het park vooral een reinigende en heilzame functie werd toebedacht. Dit was vooral bij de negentiende eeuwse stadsparken het geval. Sport en spel drukten hun stempel op de volksparken uit de periode daarna, het begin van de twintigste eeuw. Behalve deze functionele eisen was ook de locatie en de ondergrond (de genius loci) van beslissende invloed op de vormgeving. Die bepaalde wat er mogelijk was met betrekking tot de waterhuishouding, hoogteen laagteverschillen en de vegetatie. Al deze noties manifesteren zich bij het Leidsche Rijn park.
10
Leidsche Rijn Park
Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten Parkaanleg als instrument voor stadsplanning De hoofdstructuur van het park wordt bepaald door: een ongeveer vijftig meter brede strook, het J.P. Thijsselint, rondom het hele park, met aaneengesloten grasweides, bosstroken en een verhard pad; een centraal gelegen groengebied, de Binnenhof , dat door een muur van de andere parkdelen wordt afgescheiden; en de Vikingrijn, ofwel de herstelde loop van de Oude Rijn, die vroeger door het gebied liep. Elk gebied kent zijn eigen sfeer en karakter. Markeert het lint vooral de grens van het park en biedt het gebruikers door zijn afwisseling van intieme besloten ruimten en ruime doorzichten een steeds veranderend perspectief op de omgeving, de Binnenhof is vooral een plek voor rust en ruimte. Met zijn loofbossen, bosquets en statige lanen krijgt het de sfeer van een eigentijdse buitenplaats met bijzondere culturele voorzieningen. Daarnaast zal hier de oorspronkelijke landschapsstructuur van vletsloten te beleven zijn. Een bezienswaardigheid op zich vormt de muur. Die varieert in hoogte, vorm en materiaaltoepassing. De Vikingrijn heeft het karakter van een meanderende, natuurlijke waterloop, die het park aan zijn omgeving verankert, zowel in landschappelijk als recreatief opzicht. Behalve deze elementen die een belangrijk ecologische waarde hebben, zijn er nog de zogeheten sportbossen, ingesloten tussen het lint en de Binnenhof, met sportvelden, een enkele manege en ruimte voor scoutinggroepen. Hier ligt het accent op actieve sportbeoefening.
De aanleg van het park betekent een verrijking voor de stad Utrecht. De centrale ligging te midden van bestaande en nieuwe woongebieden en de wijze waarop het park in zijn omgeving is verbonden, zowel in topograsch en programmatisch opzicht als uit oogpunt van infrastructuur, sluit aan op de wijze waarop in de negentiende eeuw de eerste openbare stadsparken werden aangelegd, het eerst in het buitenland en later ook in Nederland. Inspiratiebron vormde de aanleg van Regentspark (1811) in London naar ontwerp van John Nash. In de randen van het park was een luxe bebouwing opgenomen die appelleerde aan de wens van de gegoede klasse om een in ‘natuurlijke’ omgeving te wonen. Door verkoop van de bouwgrond kon ook een deel van de aanlegkosten worden terugverdiend. Het principe kreeg in talloze plaatsen navolging. Vernieuwend was Joseph Paxton. Hij nam bij het Birkenhead Park (1843) in de nieuwe gelijknamige stad Birkenhead niet alleen woningbouw op, maar paste ook een gescheiden verkeerssysteem toe met wandelpaden en een doorgaande weg voor het stadsverkeer. Het park vormde op zijn beurt weer een belangrijke inspiratiebron, onder andere voor de aanleg van Central Park (1858) in New York door Frederick Law Olmsted. De New Yorkse elite meende dat de stad niet achter kon blijven bij de ontwikkelingen in Europa en wenste daarom ook de aanleg van een openbaar stadspark, aangelegd volgens de regels van de Engelse landschapsstijl met een fraaie, afwisselende beplanting, slingerende wandelpaden en waterpartijen, met mooie en verrassende uitzichten en culturele voorzieningen.
Central Park
Regent Park
11
Central Park
Parc des Buttes Chaumont
12
Een geschikte locatie was een 350 hectare groot moerasachtig terrein met rotsachtige uitstulpingen in het hart van het toen nog onbebouwde Manhatten, dat niet alleen als ongezond werd beschouwd maar ook ongeschikt voor commerciële ontwikkeling. Gedicteerd door de topograsche omstandigheden ontwierp Olmsted samen met architect Calvert Vaux een park waarin ze enkele elementen uit de bestaande context handhaafden, zoals de beboste heuvel en het grote waterreservoir, maar voor het overige zetten ze deze context ink naar hun hand. Het hele terrein werd opgeschoond, hier en daar geëgaliseerd en op andere plaatsen uitgediept. Vooral de aanleg van een groot grasveld en van enkele meren, waarin al het water in het gebied verzameld werd, noopten hiertoe. Hoewel men het park opvatte als een ‘ rus in urbe’, als een ‘ Amerikaans’ landschap in de stad, was de stad wel degelijk in het park aanwezig, niet alleen door naar buiten gerichte zichtlijnen, maar ook door de introductie van het stadsverkeer via een viertal verdiept liggende doorgaande verkeerswegen. Van woningbouw in het park was geen sprake, wel kwamen er culturele voorzieningen (musea). De aanleg, die acht jaar duurde en waarbij duizenden werklieden betrokken waren, gaf een impuls aan de bebouwing van de omgeving. Dankzij het succes van Central Park kwam in de Verenigde Staten een ware parkbeweging op gang. Stadsbestuurders uit tal van plaatsen (Buffalo, Boston, Chicago) richtten zich tot Olmsted met het verzoek een park te ontwerpen op plaatsen die veelal ongeschikt waren voor woningbouw of commerciële ontwikkelingen, opdat ook deze locaties werden opgenomen in het stadsweefsel.
Parc des Buttes Chaumont
In Parijs waren behalve hygiënistische vooral esthetische overwegingen van invloed. In opdracht van Napoleon III maakte Jean Charles Adolphe Alphand niet alleen bestaande parken (Bois de Boulogne, Bois de Vincennes) publiek toegankelijk, maar ontwierp ook een aantal nieuwe, waaronder het Parc des Buttes Chaumont (1864), dat werd aangelegd op een voormalige vuilstort. Met behulp van dynamiet liet hij bestaande rotspartijen op blazen om een dramatisch landschap te kunnen scheppen met grotto’s, watervallen, hangbruggen en talrijke bosschages. Een hoogtepunt, ook in letterlijke zin, vormde een klein rond Sibilletempeltje op de top van een dertig meter hoge grillige rots. Hoewel het gebied een volstrekt eigen, landschappelijke sfeer kreeg, ontwierp Alphand het park wel degelijk als onderdeel van het stedelijk systeem.
Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten Als ‘groene long’ kreeg het een reinigende functie toebedacht terwijl het als element van stadsverfraaiing deel uitmaakte van ‘Les Promenades de Paris’, ofwel de publieke ruimte van Parijs. Op detailniveau kwam de samenhang tot uitdrukking in de stoffering van het park met banken, lantaarnpalen, hekjes en afvalbakken die ook elders in de stad werd toegepast .Het park als instrument van stadsplanning speelde evenzeer een rol bij het tot stand komen van het Vondelpark (1864) in Amsterdam. Een aantal prominente burgers van de stad nam het voortouw tot de oprichting van een ‘Rij- en Wandelpad’ nabij de bestaande Leidsche Bosjes bij de Overtoom, destijds al een geliefde wandelroute. Ontwerpers waren J.D. Zocher en L.P. Zocher. Naar de mode van die tijd veranderden zij het natte weidegebied in een circa 48 hectare groot landschapspark volgens de principes van de Engelse landschapstijl, maar zonder de hoogteverschillen die elders wel werden aangebracht. De topograe van het gebied gaf hier geen aanleiding toe, nog afgezien van het veel grotere grondverzet dat hiervoor nodig zou zijn geweest met aanzienlijk hogere kosten. De nanciering van de aanleg vond plaats door geldinzamelingen en, ook hier, door verkoop en exploitatie van aangrenzende gronden. Voorts leverde de melkboerderij, die door de ontwerpers in het plan was ingepast, een bijdrage aan de aanleg- en onderhoudskosten van het park. In Utrecht gaf de aanleg van het Wilhelminapark (1897) op het Oudewijkerveld, eveneens aangelegd in de landschapsstijl naar ontwerp van H. Copijn, aanleiding tot een luxe bebouwing in de directe omgeving. In al deze gevallen was er sprake van een innige samenhang tussen parkaanleg en stadsuitbreiding. De aanwezigheid van een ‘natuurlijke’ omgeving vormde een stimulans voor het bebouwen van de aangrenzende gebieden, terwijl in het park dikwijls culturele voorzieningen tot stand kwamen, aansluitend op educatieve karakter van het park. In de moderne stedenbouw van de twintigste eeuw ging deze nauwe relatie veelal verloren; de voorheen duidelijke gedenieerde stadsparken gingen op in een systeem van groenstroken, buurten wijkgroen, waarbij de natuur werd opgevat als een grenzeloze ruimte. Dit is bijvoorbeeld goed te zien bij de Utrechtse wijk Overvecht, waar de wooneenheden zijn ingebed in een samenhangende structuur van bomenrijen, parkzones, grasvelden en vijverpartijen.
Parc des Buttes Chaumont
Vondelpark
13
In ecologisch opzicht mag het dan aan de omgeving zijn gerelateerd, uit stedenbouwkundig oogpunt vormt het Leidsche Rijn park weer de kern van een woongebied, dat in de toekomst mogelijk nog verder zal worden uitgebreid. Het biedt volop ontspanningsmogelijkheden voor zowel de bewoners van de nieuwe wijken als voor de Utrechtenaren in het algemeen. De opzet sluit bebouwing in het park niet uit, mits die ten goede komt aan de totaalopzet en de schoonheid van het gebied en geen storende werking heeft ten aanzien van ander gebruik. Culturele betekenis
14
Amsterdamse bos
Het Leidsche Rijn park bevat ook andere klassieke ingrediënten van parkaanleg. Het meest in het oog vallend is wel het lint, dat het parkgebied niet alleen duidelijk afbakent en markeert, maar ook essentieel is voor de beleving van het gebied. In die zin refereert het aan het wandelpad in het laat achttiende en negentiende eeuwse landschapspark met zijn schilderachtige taferelen en talrijke folies die verwezen naar andere culturen of naar gebeurtenissen uit het verleden. De wandelpaden in deze parken bepaalden de lay-out en structuur en stuurden de esthetische ervaring, de waarneming en het inzicht. Al wandelend kon men de natuur leren kennen in verhouding tot kunst, de relatie tussen natuur en landschap begrijpen, of kennismaken met de verschillende landschapskarakters die werden opgeroepen door naald- of loofhout, bloemen en heesters in samenhang met bijvoorbeeld een sombere gotische ruïne, een Romeinse tempel, een inscriptie of een Chinese pagode. Via de waarneming bood de wandeling de mogelijkheid tot een esthetische ervaring. In de stad kreeg het stadspark een dergelijke functie. Exotische bomen en heesters, bloembedden, standbeelden, vergezichten, melksalons, muziektenten, en ook medewandelaars boden behalve vermaak en plezier tal van observaties en inzichten. Juist door deze cultuur van ervaring vormde het park een vitaal onderdeel van het stedelijk leven. In de twintigste eeuw, vooral na de Tweede Wereldoorlog, ging deze culturele betekenis van het stadspark grotendeels verloren. Aan het eind van de eeuw kreeg de architectonische vormgeving van parken opnieuw aandacht, evenals het scheppen van natuurbeelden. Vooral het door Ives Brunier (OMA) ontworpen Museumpark (1987) in Rotterdam met zijn aaneenschakeling van vier verschillende, nadrukkelijk ontworpen parksferen, die worden beleefd via een wandeling door het park, werd toonaangevend.
Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten
Het lint van het Leidsche Rijn park biedt mogelijkheden om de geschiedenis van het gebied te ontsluiten en een culturele betekenis te verlenen aan de ervaring van het park. Het verbindt belangrijke archeologische terreinen en cultuurhistorisch waardevolle structuren en objecten, zoals de Hoge Woerd met de resten van Romeinse legerkampen, de ridderhofstad Den Eng, de nog uit te graven Oude Rijn, de Alendorperweg met zijn lintbebouwing en, van recenter datum, de relicten van de glastuinbouw. Ook maakt het de beleving mogelijk van natuurgebieden als de Haarrijnseplas en van natuurzones die in de strook zelf worden opgenomen.
Kralingse bos
Ook vangt men een glimp op van het oude cultuurlandschap met de langgerekte percelen en vletsloten in de Binnenhof en wellicht ook van de culturele voorzieningen die hier komen. In het noordelijke en zuidelijke deel domineren de sportvoorzieningen het beeld. Nooit is het zicht hetzelfde. Al wandelend, joggend of etsend verandert, evenals in het vroegere landschapspark steeds het perspectief. Maar de ouderwetse folies zijn verdwenen. Ze zijn vervangen door nieuwe betekenis verlenende objecten en elementen, die evenzeer inzicht bieden en aanzetten tot reectie of oogstrelend zijn en een esthetische genoegen geven. Herstel van de symbiose Een bijzondere plaats nemen de sportvoorzieningen in. Sommige mensen zullen van oordeel zijn dat deze grotendeels private terreinen in feite niet tot het ofciële park behoren, maar dat is betrekkelijk. Visueel en functioneel maken ze er deel van uit. Daarbij is sport niet meer weg te denken uit het dagelijks leven en, belangrijker nog, de fenomenen sport en spel hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan denken over de functie en betekenis van stadsparken. Dit was vooral rond 1900 en in het begin van de twintigste eeuw het geval, toen de landschappelijk aangelegde stadsparken niet langer voldeden aan het veranderende behoeftepatroon. Gestimuleerd door de opkomst van de lichaamscultuur, de toenemende medische kennis en de trek naar buiten kwam er meer belangstelling voor actieve sportbeoefening, zoals voetbal, tennis en atletiek. De activiteiten vereisten veelal een speciale accommodatie, die aanvankelijk vooral in bestaande parken werd ingevoegd.
15
Dit was bijvoorbeeld het geval in Central Park, waar onder de voortvarende leiding van parkcommissioner Robert Moses in de jaren twintig en dertig meer dan twintig, deels verharde speelvelden werden aangelegd. Daarnaast raakte echter ook een nieuw type park in zwang, het volkspark, waarbij de sport- en spelvoorzieningen van meet af bepalend waren voor het ontwerp. Vooral in Duitsland raakte het in zwang. Toonaangevend werd het Stadtpark (1910) in Hamburg, ontworpen door F. Schumacher, dat ook de gedachtevorming in Nederland beïnvloedde. Hoezeer het karakter van de stadsparken veranderde, komt duidelijk naar voren bij de aanleg van het Kralingse Bos in Rotterdam, ongeveer even groot als het Leidsche Rijn park.
16
Ging het eerste ontwerp van de Dienst Gemeentewerken (1911) uit nog uit van een aanleg in de landschapsstijl, waarin enkele sportaccommodaties (atletiekbanen) op een verhullende wijze waren opgenomen, in het tweede, van M.J. Granpré Molière, P. Verhagen, A. Kok en M. Klijnen (1920) kregen de voorzieningen voor sport en spel een duidelijke eigen plaats in het ontwerp. In een tegenplan van de hoogbejaarde tuinarchitect L. Springer (1928) waren ze weer weggemoffeld, terwijl ze in het uiteindelijke, uitgevoerde ontwerp van de Dienst (1933) op een rationele wijze met oog op een doelmatige ontsluiting in de randen van het park werden geprojecteerd. Een nieuw fenomeen in dit park was ook de auto, die evenzeer op beperkte schaal in het Leidsche Rijn park wordt toegelaten. Naar Amerikaans voorbeeld kwam in het Rotterdamse park in de buitenrand een toerweg tot stand, ontworpen op de belevingswaarde voor de automobilist. In programmatisch opzicht droeg ook het Amsterdamse Bos (vanaf 1931) de sporen van de Duits volksparken. Verspreid over het bos kwamen tal van voorzieningen, voor roeien, paardensport, zwemmen, terwijl in de rand, grenzend aan de woonbuurten, vooral de teamsporten (voetbal) een plaats kregen. Daarnaast werden evenwel elders in de stad ook afzonderlijke sportparken aangelegd, een trend die doorzette met de opkomst van de moderne stedenbouw, die uitging van een functiescheiding in wonen, werken, recreatie en verkeer. Als gezegd werden de parken opgenomen in een systeem van groenelementen, waarmee de integrale benadering van de vroeg twintigste eeuwse parkaanleg verloren ging.
Leidsche Rijn park, een collage van parkfragmenten
In Leidsche Rijn wordt de symbiose weer hersteld; zwaar in de beplanting gezet en onderling met elkaar verbonden door het lint vormen de drie sportcomplexen zowel in programmatisch als in ruimtelijk opzicht een wezenlijk onderdeel van het park. Een ‘hortus conclusus’ in Leidsche Rijn Vormt doorgaans een restaurant of andere publiek trekkende plek het hart van een park, in Leidsche Rijn wordt dat ingenomen door een tweede park. Ingekapseld door de sportgebieden en het Jac.P. Thijsselint ligt hier een groot middengebied, omringd door een speciaal gemetselde muur. De afmetingen, die ongeveer overeenkomen met die van het Vondelpark mogen dan wel buitenproportioneel zijn, toch ademt het domein de sfeer van een omsloten tuin, een ‘hortus conclusus’, waar de dynamiek van de stad wordt geweerd. Schreef Adriaan Geuze van West 8 al niet eerder dat het de taak van een landschapsarchitect is zich toe te leggen op het scheppen van tuinen: ‘Tuinen in de meest traditionele zin: ommuurde oases met een mystieke, gecondenseerde natuur, en een extreme beheersing van details en een liefdevol onderhoud. Een plek met seizoenen, verbeelding en contemplatie. Juist in een land dat veel voller wordt, waarin de individuele expressie van huizen en tuinen de boventoon voert, is het genot van grootschalige authenticiteit urgency. Hiermee kan de stedeling zich immers oriënteren op de werkelijkheid. […] Verscholen in de ruis liggen daar weldadige tuinen, zoals de Vondelparken en de Keukenhof. Daaraan moeten we werken.’ De Binnenhof is zo’n tuin, een plaats voor rust en bespiegeling, afgezonderd van de buitenwereld door een muur, een plaats waar het landschap interieur is geworden. Door een ‘eeuwigdurend’ groeiproces van duurzame boomsoorten moet de plek uitstijgen boven ‘de waan van de dag’. De hof wordt voorgesteld als een eigentijdse buitenplaats, met loofbossen, geschoren bosquets, statige lanen, bloementuinen en tal van andere elementen zoals een labyrint, een Belvedere en een rozentuin. De omschrijving verwijst naar zijn traditionele voorganger uit de zeventiende en achttiende eeuw. Ook toen gold de buitenplaats als een oord van verpozing, bezinning en reectie, maar evenzeer van nut. Vaak waren er landerijen, moestuinen, boomgaarden, jachtbosjes en hakhoutpercelen te vinden, waarvan de opbrengsten voor eigen gebruik waren bestemd of werden verkocht. Dit laatste element speelt vooralsnog nauwelijks een rol van betekenis bij de Binnenhof, maar wellicht ontwikkelt het particulier initiatief zich in deze richting.
Boomgaarden en moestuinen passen immers uitstekend in dit voormalige tuinbouwgebied. Bij een zorgvuldige afweging en inpassing hoeft dit geen afbreuk te doen aan het concept van de buitenplaats. Dat geldt ook voor de culturele functies - een beeldentuin of een kunsthal - die hier gedacht zijn. Zoals het Filmmuseum een bijzondere verrijking vormt van het Vondelpark, zo zou een dergelijke voorziening ook de Binnenhof, en natuurlijk ook het gehele park, een extra betekenis geven. Voor de inrichting van het groene hart vormt het bestaande cultuurlandschap een belangrijke leidraad. Hierin wijkt het gebied wezenlijk af de buitenplaatsen uit het verleden, die veelal werden aangelegd volgens een bepaalde stijl de Franse barok - waaraan de bestaande context ondergeschikt werd gemaakt of op een ingenieuze wijze ingepast. De oude linten, de Alendorperweg en Utrechtse weg, blijven met hun bebouwing gehandhaafd als belangrijke structuurbepalende elementen. Ook wordt het nog herkenbare netwerk van vletsloten en langwerpige percelen zoveel mogelijk bewaard en geïntegreerd. Hier en daar zal zelfs het huidige agrarisch gebruik van de kavels worden voortgezet, wat overigens bij verschillende historische buitenplaatsen ook gebeurde vanwege de economische betekenis van de percelen. Wel werden ze opgenomen in het totaalplan, zoals ook hier wordt beoogd. De aanleg van de Binnenhof, maar ook van het park in zijn geheel, met die talloze mogelijkheden en functies, die uiteenlopende sferen, die verschillende natuurbeelden, vraagt een zorgvuldige bewaking van het uitvoeringsproces. Anders dan een gebouw kent de tuin- en landschapsarchitectuur het tempo van een langzame transformatie. Planten, bomen en heesters hebben hun eigen dynamiek. Een dynamiek die geduld vraagt en pas op langere termijn de resultaten zal opleveren die nu worden geschetst. Toch is dit geduld de moeite waard zoals talloze oude stadsparken laten zien. Er mag dan nauwelijks meer worden geaneerd, intensief gebruikt worden ze wel.
17
18
4.Cultuurhistorie van het park Erik Graafstal/ Herre Wynia
19
1885
1900
1990
20 1950
1975
2005
2020
4.Cultuurhistorie van het park
Het Leidsche Rijnpark: een schatkamer vol verleden Vanaf 1997 wordt ten westen van de stad Utrecht gebouwd aan de nieuwe wijk Leidsche Rijn. Eén van de aspecten waardoor het nieuwe stadsdeel zich van begin af aan heeft onderscheiden van andere grote uitbreidingslocaties, is de omgang met het bestaande landschap. Dit landschap omvat alle zichtbare en onzichtbare erfgoedwaarden en gebiedseigen kenmerken op het gebied van geomorfologie, bodem, waterhuishouding, ecologie, archeologie, historische geograe en gebouwde monumenten. In de afgelopen 10.000 jaar hebben natuurlijke en menselijke factoren het uiterlijk van het landschap bepaald, en zij zullen dit de komende duizenden jaren blijven doen. Het leesbare resultaat van de geschiedenis vormt als het ware de biograe van het landschap. In de hoofdstukken 3.1 - 3.5 zal de biograe van Leidsche Rijn in vijf paragrafen worden besproken. In het fundament wordt gelegd komt het ontstaan van de ondergrond aan de orde: het fundament waarop de kathedraal vorm krijgt. In de volgende paragraaf, In de schoot van het landschap, betreden de eerste mensen voorzichtig de dicht begroeide oeverwallen om de eerste kleine gaten in de natuurlijke vegetatie te hakken. Hun boerderijen en veestapels gebruiken de mogelijkheden van dit gevarieerde landschap, maar de natuur wint het voorlopig nog van de cultuur. Dit verandert als Leidsche Rijn met de komst van de Romeinen wordt opgenomen in een wereldrijk. Het is voor het eerst dat de mens grote invloed krijgt op de natuurlijke omgeving. De stroomruggen worden nu volledig in cultuur gebracht en efciënt geëxploiteerd voor de landbouw. Reikten de contacten in de periode ervoor nauwelijks verder dan de nabijgelegen nederzettingen, door de Romeinse aanwezigheid kwamen de bewoners plotseling in contact met een compleet nieuwe cultuur. Heel diep zou deze hier echter niet wortel schieten. Wanneer de grenzen van het imperium rond 400 terugschrijden, raakt het gebied grotendeels ontvolkt en kan de natuurlijke vegetatie zich herstellen. De nieuwe ontginningen vanaf de vijfde eeuw vormen het begin van de volgende paragraaf, het landschap krijgt vorm. Een belangrijk deel van de natuurlijke processen en menselijke activiteiten uit de navolgende eeuwen zijn in het huidige landschap nog zichtbaar.
Vanaf de elfde eeuw wordt ook het tot dan toe ondoordringbare veengebied ten noorden en ten zuiden van de stroomrug op de natuur veroverd. Het gebied is daarmee denitief veranderd van een natuur- in een cultuurlandschap. In deze periode worden de belangrijkste structurerende elementen, zoals wegen en waterlopen, voor de daarop volgende eeuwen vastgelegd. De belangrijkste veranderingen daarna hebben te maken met het landgebruik. Want met het groeien van de bevolking van de stad Utrecht nam ook de invloed van de stad op de omgeving toe. Deze veranderingen zijn beschreven in de paragraaf de stad rukt op. Zo ontwikkelde het plangebied zich vanaf het begin van de twintigste eeuw tot de moestuin van Utrecht en veranderde het in de glazen stad die hier tot voor enkele jaren lag. Het aantal mensen dat in Utrecht wil wonen nam steeds meer toe en daarmee ook de behoefte aan nieuwe huizen. Om aan deze vraag te voldoen werd in de Vierde Nota Ruimtelijke ordening Extra (VINEX) een gebied dat veertien keer zo groot is als het centrum van Utrecht, aangewezen om 100.000 nieuwe bewoners te huisvesten. Het was het begin van een in de bewoningsgeschiedenis van Leidsche Rijn ongeëvenaarde transformatie van een agrarisch naar een compleet stedelijk gebied. In vijf paragrafen zal een korte presentatie gegeven worden van de biograe van het landschap. Per paragraaf wordt een ‘schatkaart’ afgebeeld van het Leidsche Rijn Park en directe omgeving, waarop de belangrijkste elementen in en rond het Park zijn geïnventariseerd. Per legendanummer worden één of meer afbeeldingen met een bijschrift gepresenteerd die een beeld geven van het betreffende object. Dit kan, zoals bij Den Engh, een beeld van de huidige situatie zijn, maar ook, zoals bij de beschrijving van de fysische geograe, een referentiebeeld van een poolwoestijn. De opeenvolgende ‘schatkaarten’ geven zo toegang tot de biograe van het Leidsche Rijn Park: Een schatkamer vol verleden.
21
22
4.1 De natuurlijke ondergrond Het fundament wordt gelegd Aan het einde van de ijstijden is een groot deel van Nederland één kale vlakte waar de wind vrij spel op heeft. Het eens over de koude en droge poolvlakte rondstuivende zand wordt nu, van vier meter onder het huidige maaiveld, opgebaggerd uit de Haarrijnse Plas en gebruikt om verschillende plandelen van Leidsche Rijn op te hogen. Aan het einde van de ijstijden stroomde de Rijn in vele vlechtende stromen, enige kilometers ten zuiden van Utrecht, richting het westen. Rond 10.000 jaar geleden begon een klimaatverbetering, het begin van het Holoceen, waardoor de ijsmassa’s smolten en de zeespiegel in de Noordzee vele meters steeg. Door de zeespiegel en temperatuurstijging werd het laaggelegen gebied achter de strandwallen steeds natter en vond op het zand van de voormalige poolwoestijn veenvorming plaats, waardoor grote gebieden in het westen van Nederland veranderden in voor de mens ontoegankelijke moerassen. De Rijn veranderde door veenvorming, waarbij het veen als een soort natuurlijke dijk functioneerde, van een vlechtende in een meanderende rivier. Het is rond 4000 v. Chr. dat een zijtak van de Rijn het gebied ten westen van Utrecht bereikt, en daar door het veen heen breekt, om de daarop volgende duizenden jaren de ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden van dit gebied te bepalen; het fundament is gelegd. Dat de Rijn zo bepalend is geweest heeft te maken met het karakter van een onbedijkte rivier. Deze treedt buiten zijn oevers en vormt vlak naast de bedding zandige ruggen of oeverwallen. Op enige afstand bezinken de jnere en daardoor lichtere kleideeltjes waardoor zogenaamde komgronden ontstaan. Aangezien een actieve rivier haar loop voortdurend verlegt, door de stroming slijt de buitenbocht steeds verder uit, ontstaat uiteindelijk een kilometers brede zone waarin hoog gelegen oeverwallen, oude geulen en laag gelegen kleigebieden elkaar afwisselen, een voor de mens ideaal gebied om zich in te vestigen. De zandige gronden waren buitengewoon geschikt voor de landbouw, de laaggelegen komgronden en veenmoerassen zaten vol met wild en gevogelte en de rivier leverde vele soorten vis. Rond 3000 v. Chr. ontstaat, ergens ten noorden van De Meern, uit de hoofdstroom van de Rijn een zijtak die tot in de derde eeuw na Chr. verantwoordelijk is voor het ontstaan van de, vier kilometer lange en vierhonderd meter brede, Heldammer stroomrug.
23
24
De Poolwoestijn Zo heeft een groot deel van Nederland er 10.000 jaar geleden uitgezien; koud en zonder begroeiing.
De natuurlijke ondergrond In de lange periode dat de Rijn door het plangebied stroomde zijn er perioden met een grote en minder grote waterafvoer te reconstrueren. Het archeologisch onderzoek van de afgelopen jaren lijkt bijvoorbeeld een zeer droge periode vanaf het einde van de Romeinse tijd of de vroege Middeleeuwen aan te tonen. Vanaf de achtste eeuw na Chr. lijkt de Rijn nog één keer tot leven te komen om aan het begin van de twaalfde eeuw, met het afdammen van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede, denitief te stoppen. De rivier, waarover in de loop van de geschiedenis duizenden schepen van en naar Utrecht hebben gevaren, verdween langzaam als brede waterloop uit het landschap. De laatste restgeul van de, toen al Oude Rijn geheten, rivier is echter in zeer uiteenlopende vormen in het huidige landschap bewaard gebleven. Soms als een prachtige brede waterloop, zoals ten zuiden van Vleuten, maar ook als een klein slootje. Op sommige plaatsen is de rivier geheel verdwenen en is de kronkelige lijn alleen nog in de vorm van een kadastrale of gemeentegrens herkenbaar. In het plangebied van het Leidsche Rijn Park is een groot deel van de ontstaansgeschiedenis van de bodem zichtbaar. Ten noorden van de Smalle Themaat begint het uitgestrekte Hollands veengebied. Vanaf Den Engh richting het zuiden ligt de stroomrug van de Oude Rijn met ter hoogte van het Binnenhof een aantal prachtige waterlopen die de laatste fase van de Oude Rijn vertegenwoordigen. Na het verlanden van de rivier in de twaalfde eeuw blijft de Oude Rijn, zij het indirect, het landschap bepalen. Het is de door de Rijn afgezette klei die uitermate geschikt bleek te zijn voor het gebruik in de dakpan en baksteenindustrie. De gewonnen klei werd met behulp van kleine schepen, via de enigszins gekanaliseerde restgeul van de Oude Rijn, afgevoerd. De rivier die eens verantwoordelijk was voor de aanvoer van de klei word vervolgens weer gebruikt voor de afvoer daarvan. Een voorbeeld van een ooibos op de oever van een rivier Nadat de Rijn vanaf 4000 voor Christus door het veen heen gebroken is ontstaat op de zandige oeverwallen een ooibos bestaande uit eik es en iep. Vanaf de Bronstijd begint de invloed van de mens op de natuurlijke vegetatie en worden in het bos de eerste gaten geslagen.
Referentiebeelden rivierlandschap Een luchtfoto van een groot meanderend riviersysteem. Als een slang kronkelt de rivier door het landschap. Buitenbochten schuiven op en binnenbochten verlanden.
De restgeul van de Oude Rijn In het rivierengebied wisselden hoog- en laaggelegen gebieden elkaar af. In de nagenoeg ondoordringbare natte kom- en veengebieden groeiden elzen, riet en mos.
25
Voordat de mens in het rivierengebied op grote schaal het uiterlijk van het landschap ging bepalen moet de vegetatie er op de volgende manier uitgezien hebben. Op de hoger gelegen gronden groeiden de zogenaamde ooibossen die een mengsel van eik, es en iep bevatten. De nattere gebieden bestonden voornamelijk uit riet-zeggenvegetatie en elzenbroekbos. Vanaf met name de Romeinse tijd wordt de invloed van de mens op de natuurlijke vegetatie steeds groter. In de Romeinse tijd is er een enorme vraag naar hout en voedsel waardoor de ooibossen in de eerste eeuwen na Christus vrij snel zullen zijn verdwenen. Na het vertrek van de Romeinen herstelt de vegetatie zich weer om vanaf de Middeleeuwen onder invloed van een steeds grotere vraag uit steden weer te veranderen in een cultuurlandschap. Vanaf de elfde eeuw worden dan ook de tot dan toe ontoegankelijke veenmoerassen ontgonnen.
1 x
3 x
26
x 2
De natuurlijke ondergrond 1. Na 10.000 jaar weer in de zon. Op deze afbeelding is te zien dat een dikke veen en kleilaag van het zand is verwijderd. Op de voorgrond is het zand te zien dat in de poolwoestijn heeft rond gestoven en vervolgens in het Holoceen is bedekt met veen en klei.
2. De Alendorperwetering. De Alendorperwetering vanaf de Alendorperweg. Het is dit water waar Willibrord over naar Utrecht is gevaren.
De Alendorperwetering vanaf de Alendorperweg richting het zuidwesten. De Oude Rijn loop ligt rechts van één van de oude linten en vormt daardoor een zeer sterk cultuurhistorisch lint
3. De Oude Rijn bij Vleuten. De Oude Rijnloop ten zuiden van Vleuten. Dit is één van de locaties waar de Oude Rijn nog een zeer breed proel heeft.
27
De natuurlijke ondergrond
Een luchtfoto uit 1936 van het plangebied ten noorden van de Esdoornlaan. In de verkaveling is de restgeul van de Oude Rijn prachtig te zien. In dit deel van het plangebied zal de Vikingrijn worden gegraven
28
29
Ijzertijd, Pre Historie
30
4.2 Leven in de schoot van het landschap Leven in de schoot van het landschap Het archeologische onderzoek dat de laatste decennia in het Nederlandse rivierengebied is uitgevoerd, onder andere bij de aanleg van de Betuweroute, heeft duidelijk gemaakt dat de stroomruggen in dit dynamische landschap al vroeg intensief bewoond zijn geraakt. Door hun diversiteit in vegetatie en diersoorten was dit een aantrekkelijk leefmilieu, met allerlei mogelijkheden voor akkerbouw, veeteelt, visvangst en, aanvullend, jacht. Het is fascinerend om te zien hoe kleine gemeenschappen van boeren zich in deze omgeving staande wisten te houden en aan te passen aan de steeds weer wisselende locale omstandigheden. In de prehistorie was het niet de mens die zijn wil oplegde aan het landschap eerder omgekeerd. Op zijn laatst in de Midden-Bronstijd (ca. 1800-1100 v. Chr.) streken de eerste bewoners neer op de stroomrug van de Oude Rijn, mogelijk vanaf de hogere zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug. Inmiddels was het boerenbedrijf geperfectioneerd tot een bestaanswijze die de mogelijkheden van het landschap - gegeven de stand van de techniek - optimaal gebruikte. De Bronstijd-boeren bouwden lange boerderijen met een stevig houtskelet, dat het gebouw in drie ‘schepen’ verdeelde. Hierin leefden mens en vee onder één dak, waarbij de koeien paarsgewijs in veeboxen opgesteld stonden in het lange stalgedeelte. Archeologen spreken daarom vaak van ‘woonstalhuizen’. De wanden waren opgebouwd uit staken en vlechtwerk, afgestreken met klei; de daken waren gedekt met riet. Kortom, alle bouwmaterialen werden betrokken uit de naaste omgeving. Delen van het natuurlijke ooibos werden gerooid om plaats te maken voor erven, bouwhout te verkrijgen en kleine akkers aan te leggen. Deze werden bewerkt met primitieve krasploegen en spaarzaam bemest. Als zich geen calamiteiten voordeden, was de opbrengst aan gerst en emmertarwe net in balans met de behoeften de kleine leefgemeenschap. Schapen leverden de grondstof voor de kleding. Vele handen waren het jaar rond bezig met spinnen en weven. Ook het vaatwerk maakte men zelf: het werd met de hand gevormd uit locaal gewonnen klei en gebakken in eenvoudige veldovens. Deze levenswijze hield de rest van de prehistorie stand. We zien wat veranderingen in het aardewerk, de bouw van de boerderijen verandert enigszins, maar tot in de Late IJzertijd (250 - 12 v. Chr.) verandert er niet heel veel in de balans tussen mens en landschap.
31
Impressie van het leven in een nederzetting kort voor het begin van de jaartelling. De oogst is van de akkers en het land wordt bewerkt met een eenvoudige krasploeg. Het graan ligt veilig opgeslagen in enkele spiekers, verhoogd aangelegde schuren voor de oogstberging. Op de voorgrond wordt een portie graan voor consumptie gereed gemaakt op een maalsteen van basaltlava.
32
De boerderijen waren geheel geconstrueerd met bouwmaterialen uit de nabije omgeving: eikenhout voor het ‘skelet’ van de boerderij, minder schaarse houtsoorten voor staken en vlechtwerk van de wanden, klei om deze mee af te strijken en riet voor op het dak.
Leven in de schoot van het landschap
De boerderijen werden veelal door twee rijen middenstaanders in drie ‘schepen’ verdeeld. In het stalgedeelte stond het vee paarsgewijs opgesteld in veeboxen. Rond de boerderijen lagen bijna altijd één of meer kleine schuurtjes, soms ook omgreppelde mijten, die dienden voor de berging van oogstgewassen, veevoer, riet etc..
Nederzettingen uit de Bronstijd in het rivierengebied bestaan vaak uit één enkel erf. Hier bevonden zich een groot ‘woonstalhuis’, enkele schuurtjes voor de oogstberging, mijten voor de opslag van hooi, riet, hout en dergelijke, heiningen om het vee in of buiten te sluiten, en wat akkers van hooguit enkele honderden vierkante meters.
De horizon van deze vroege gemeenschappen lag nauwelijks verder dan de rand van de stroomrug. Heel veel sociale geleding kenden deze samenlevingen ook niet; leiderschap zal er hoogstens zijn geweest op het niveau van een reeks verwante familiegroepen. Huwelijksrelaties en uitwisselingsnetwerken ondersteunden een gevoel van stamverwantschap. Zulke netwerken moeten voor een deel verder hebben gereikt dan de regionale gemeenschap, want sommige producten zoals maalstenen, brons en later ook zout, werden door ruil uit ver verwijderde bronnen betrokken. De afhankelijkheid van het locale milieu bracht met zich mee dat de bewoning niet plaatsvast was. De locatie van de nederzettingen luisterde nauw. Ideaal waren de hoog opgeslibde oeverwallen van jonge stroomgordel. Daarentegen was het onverstandig om al te dicht bij een actieve rivierbedding te zitten. Omdat de rivieren hun loop geleidelijk of soms ook ineens verleggen, veranderden de condities voor bewoning dus in de loop van de generaties. Ook uitputting van de akkers speelde een rol. Door ervaring wist men dat juist voormalige boerderij-erven vruchtbaar waren vanwege de daar opgehoopte meststoffen. Zo zien we een patroon van erven en akkers in de loop der eeuwen door het landschap ‘zwerven’ en elkaar opvolgen. Daarbij speelt natuurlijk een rol dat de levensduur van de boerderijen ongeveer samenviel met de duur van een generatie, namelijk ongeveer 30 jaar. Plaatsvaste nederzettingen zouden pas rond de overgang van de IJzertijd naar de Romeinse tijd ontstaan.
33
34
1
3 2
Leven in de schoot van het landschap 1: een nederzetting uit de IJzertijd aan de Wilhelminalaan In 2001 werd aan de Wilhelminalaan een groot gedeelte van een nederzetting uit de IJzertijd opgegraven. De positie van de wand- en dakdragende palen van een ca. 25 m lange boerderij is hier gemarkeerd met paaltjes. Hierin leefden mens en vee – het meest kostbare bezit – onder één dak
2: de Bronstijdnederzetting aan de Middelweerdweg Een van de meest bijzondere vindplaatsen in Leidsche Rijn is een nederzettingsterrein uit de Bronstijd gelegen langs de Burgemeester Middelweerdweg. Op grond van de goede conservering en de zeldzaamheid van bewoningssporen uit deze periode is het terrein beschermd op grond van de Monumentenwet. In 1993 kon in het talud van een kort daarvoor gegraven sloot de donkere bewoningslaag van deze nederzetting worden waargenomen. Deze is ontstaan als gevolg van opeenhoping van afval, zoals houtskool, fosfaat, kleine aardewerkfragmentjes etc.. Vanuit het oude loopniveau was op dit punt een diepe kuil of greppel ingegraven, waarvan de donkere opvulling zich hier in doorsnede duidelijk aftekent tegen de lichter gekleurde ondergrond.
3: een vindplaats aan de Alendorperweg De meeste archeologische vindplaatsen in Leidsche Rijn zijn in 1992-1993 in kaart gebracht door oppervlaktekartering van akkers en boomgaarden. Aardewerkscherven zijn daarbij de voornaamste vondstcategorie. Deze scherven uit de Late IJzertijd werden in de zomer van 2004 ontdekt tijdens de aanleg van de sportlocatie UVV en betekenen een nieuwe stip op de prehistorische bewoningskaart van Leidsche Rijn.
35
36
4.3 Opgenomen in een wereldrijk Opgenomen in een wereldrijk Rond het begin van de jaartelling werd MiddenNederland de uitvalsbasis voor een reeks van Romeinse veroveringscampagnes ten noorden van de Rijn. In het jaar 47 maakte keizer Claudius een einde aan deze veroveringspolitiek en legde hij de grens van het Romeinse rijk denitief vast op de zuidoever van de Rijn. Langs de Nederrijn, Kromme Rijn en Oude Rijn ontstond vanaf dat moment een gordel van ongeveer 17 kleine legerkampen (castella), waarin telkens ca. 400 soldaten gelegerd waren. De forten waren verbonden door een weg, die snelle troepenverplaatsingen mogelijk maakte. Deze verdedigde grens (in het Latijn: limes) hield stand tot omstreeks 270 na Chr. en werd in de 4e eeuw nog een aantal malen hersteld en opnieuw bezet. Deze limes loopt voor een klein stukje door het Leidsche Rijn Park; een van de best bewaarde castellum-terreinen van ons land ligt zelfs op de Hoge Woerd, in de uiterste zuidwestpunt van het plangebied. De Romeinse aanwezigheid betekende dat de horizon van de inheemse bevolking dramatisch werd verbreed. Voor het eerst maakt het gebied van het tegenwoordige Leidsche Rijn deel uit van de hoofdstroom van de geschiedenis. Voor het eerst ook zien we ruimtelijke ingrepen die het niveau van het individuele erf overstijgen. Het feit dat de grens van het Romeinse rijk midden door het gebied liep, bracht de bewoners ervan in contact met verre streken, exotische artikelen en keizerlijke propaganda. De grote motor in dit verband was het Romeinse leger. De bewoners van dit gebied waren als onderdeel van het stamverband van de Bataven of Cananefaten verplicht tot het leveren van rekruten aan het Romeinse leger. De krijgsdienst, die als regel 25 jaar duurde, bracht boerenzoons uit dit gebied naar verre oorden en betekende omgekeerd ook dat troepen uit verre windstreken, bijvoorbeeld Noord-Spanje of Bulgarije, in onze contreien gelegerd werden. Vanaf de 2e eeuw verwaterde deze troepenuitwisseling en werden de legereenheden langs de grenzen steeds meer aangevuld met rekruten uit de regio.
37
38
Opgenomen in een wereldrijk De castella werden al gauw culturele en economische centra van Midden-Nederland. De aanwezigheid van honderden soldaten met een vast salaris betekende dat een zwerm van handelaren,ambachtlieden en kroegbazen neerstreek voor de poorten van de legerkampen. Voor de Hoge Woerd zijn de contouren van het kampdorp (vicus) bij benadering bekend. Voor de poorten van het legerkamp lag trouwens ook het badhuis, waarvan soldaten en omwonenden op gezette tijden gebruik mochten maken. In de vicus daarnaast de vrouwen en kinderen die de soldaten erop na hielden. Na hun diensttijd werden deze gezinnen wettelijk erkend en zullen sommige veteranen relatief vermogend zijn teruggekeerd naar hun vroegere woonplaats. Ook op andere manieren was het leger een economische gangmaker. De Romeinse troepen hadden enorme hoeveelheden graan, vlees, leer en paarden nodig. Het lijkt erop dat de inheemse bevolking zich in de loop van de Romeinse tijd ging toeleggen op een wat grootschaliger productie van een of meer van deze producten. Er zijn zelfs aanwijzingen dat het Romeinse gezag de hand heeft gehad in een van bovenaf opgelegde reorganisatie van het beschikbare cultuurland in het achterland van de limes. De productie van goederen voor het Romeinse leger vertaalde zich vooral in de 2e eeuw in een sterk stijgende welvaart voor de inheemse bevolking.
Onder meer via het leger raakten steeds grotere delen van de locale bevolking vertrouwd met de provinciaal-Romeinse cultuur, waarvan het Latijnse schrift, de Romeinse godenwereld, gecultiveerde kleding en allerlei nieuwe voedselproducten, zoals wijn, olijfolie en vissaus, deel uitmaakten. De Romeinse grens was in deze leefwereld geen harde grens. Ook aan de overzijde van de Rijn, in het plangebied van het Leidsche Rijn Park, lagen inheemse nederzettingen, zij het dat zij op een of andere manier minder verweven lijken te zijn geweest met de economie van de grenszone. Die grens was voor het overige verre van een verdedigingslinie. Zij was veel meer een soort militaire corridor, een zorgvuldig bewaakte bundel van infrastructuur. Deze bestond behalve de weg uit een reeks van voorzieningen op het gebied van logistiek (schepen, afmeerplaatsen, bouwdepots, kadewerken), waterbeheer (bruggen, schoeiingen, dammen) en communicatie (wachttorens). Het onderzoek in Leidsche Rijn heeft voor het eerst goed in beeld gebracht hoe intensief de grenszone was ingericht en vooral ook: hoezeer Romeinse ingenieurs en soldaten in gevecht zijn geweest met het Nederlandse rivierwater. Een blijvend monument van die strijd is het schip dat in 2003 werd opgegraven: tijdens zijn laatste vaart lijkt het te zijn gebruikt voor onderhoudswerken langs de geplaagde limessector ten westen van De Meern.
Een castellum was in zekere zin een omwalde kazerne, zoals duidelijk blijkt uit deze impressie van een - wat groter - fort in Engeland. Een groot deel van de binnenruimte werd ingenomen door soldatenbarakken, die in blokken rond de hoofdassen van het fort gegroepeerd lagen. In de achterste helft van het castellum lag het stafgebouw, geankeerd door onder meer de commandantswoning - een heuse villa. Rond het jaar 200 waren de meeste castella in Nederland voor een deel in steen opgetrokken.
39
Romeinse tijd
40
2 1 3
Opgenomen in een wereldrijk 1.de Hoge Woerd Het castellum op de Hoge Woerd (nr. 31) was tussen ca. 50 en 400 onderdeel van een gordel van legerkampen op de zuidoever van de Rijn. Ongeveer 17 van die legerplaatsen vormden de ruggengraat van de Nederlandse limessector.
De kern van het ensemble wordt gevormd door het fort, dat nu schuilgaat onder de Castellumlaan. Langs de uitvalswegen en in brede schil ten oosten van het castellum ontwikkelde zich een kampdorp (vicus). Ten noorden van het fort lag het badhuis, dat op gezette tijden voor diverse groepen uit de populatie opengesteld was. Aan de westzijde werd de nederzetting begrensd door de rivier, aan de overige zijden door uitgestrekte grafvelden.
De Hoge Woerd is een van de zeer weinige Romeinse militaire complexen langs de Nederlandse limessector die nog min of meer vrij in het terrein liggen. Daarom zijn grote delen van het terrein beschermd op grond van de Monumentenwet.
41
Opgenomen in een wereldrijk
2.Het badhuis
3: het kampdorp
Een van de verborgen schatten van de Hoge Woerd zijn de fundamenten van het badhuis, die iets ten noorden van het castellum vlak onder het maaiveld liggen. Hier zien we de noordewesthoek van het complex, blootgelegd tijdens een verkennend onderzoek in het voorjaar van 1940. De Duitse inval zou een einde aan dit onderzoek maken. Het badhuis stond in de namiddag in ieder geval open voor de soldaten, maar ook de bewoners van het kampdorp mochten er waarschijnlijk op gezette tijden gebruik van maken.
Over de omvang, bewoners en functies van de kampdorp (vicus), die we steevast rond Romeinse forten vinden, weten we eigenlijk niet zo veel. Over het algemeen wordt de populatie ongeveer even groot geschat als die van het legerkamp, enkele honderden dus minstens in het geval van de Hoge Woerd. Daaronder waren naast handelaren, ambachtslieden en kroegbazen ook de gezinnen van de soldaten. Hun woningen en winkels lagen zijlings in lange linten langs de uitvalswegen van het legerkamp en langs de omleidingsweg die we aan de achterzijde ervan mogen vermoeden.
42
Bronzen beeldje van de Mercurius, beschermgod van handel en reizigers, gevonden langs de Groenedijk in het gebied van de vicus. Mercurius moet zich thuis hebben gevoeld in deze comMerciële omgeving. Dit beeldje kan er zelfs gemaakt zijn: het is duidelijk een half-fabrikaat, waaraan nog het een en ander gevijld moest worden. Een maker van Mercuriusbeeldjes in de vicus - het kan nauwelijks mooier!
43
Middeleeuwen
44
4.4 Het landschap krijgt vorm Het landschap krijgt vorm Bij het onderzoek in Leidsche Rijn is gebleken dat de grote Romeinse grensweg met de eraan gelegen wachttorens omstreeks de 4e eeuw op veel plaatsen door de rivier werd verzwolgen. Niet alleen de voormalige rijksgrens verviel en werd zeker na 400 - niet meer bewaakt. Ook de landelijke nederzettingen werden in de 3e eeuw verlaten. Tussen ca. 270 en 450 gaapt er een gat in de bewoning van Leidsche Rijn; we vangen hoogstens een glimp op van ongeregelde Germaanse troepen die het voormalige castellum bezetten, al dan niet in naam van het Romeinse gezag. In deze periode moet het cultuurland grotendeels zijn verwilderd en zal de oude ooibosvegetatie van de stroomruggen zich hebben hersteld. De middeleeuwse geschiedenis van het gebied begint dus met een schone lei. Het tegenwoordige cultuurlandschap heeft op deze basis in een aantal fasen vorm gekregen. In de 5e eeuw werd het gebied vrij plotseling, zo lijkt het, in bezit genomen door nieuwe groepen bewoners, die banden hadden met het Frankische rijk dat zich op dat moment ten zuiden van ons land ontvouwde. De oude Romeinsegrenszone met zijn half-ruïneuze castella werd in de eeuwen erna opnieuw een frontlinie, ditmaal in de opmars naar het noorden van het Frankische rijksgezag en de ermee verbonden christelijke missie. Er komen steeds meer aanwijzingen dat het gebied ten westen van Utrecht, scharnierpunt in de Frankische politiek, relatief dicht bevolkt was, met name langs de verlande bedding van de Rijn. In de 8e eeuw kiest de Rijn ten westen van Utrecht een nieuwe loop en is dan nog eenmaal gedurende enkele eeuwen een serieuze rivier. Het is de tijd van de handelsnederzetting Dorestad (bij Wijk bij Duurstede), van de vroege Utrechtse bisschoppen en hun snelle machtsontplooiing, en van de Vikinginvallen. Rond 1100 was de Oude Rijn een rustige rivier geworden van een meter of 30 breed. Het is deze restgeul die de ruggengraat vormt van het hele cultuurlandschap van Leidsche Rijn. Veel van de nederzettingen uit de 8e tot de 11e eeuw liggen direct aan deze waterloop en de oudste ontginningen vinden we langs de restgeul, op de hoogste delen van de stroomrug. Ze zijn nog heden ten dage te herkennen aan hun onregelmatige, enigszins blokvormige verkaveling. Rond het jaar 1000 was een groot deel van de stroomrug van de Oude Rijn weer in cultuur gebracht. De Utrechtse bisschop beschikte hier over uitgestrekte landgoederen, die hij in de 11e eeuw als inkomstenbron toewees aan de verschillende kapittels van de Utrechtse kerk of in leen gaf aan adellijke heren en zijn eigen dienstmannen.
45
7
5 6
1
46
4 2 2
2
2
2
3 2
2
2
Het landschap krijgt vorm
Ook in het Leidsche Rijn Park zijn in de verkaveling of naamgeving resten terug te vinden van deze grote domeinen, die in naam van de eigenaar werden beheerd door een meier. Door middel van herendiensten of afdrachten in natura brachten grondgebonden boeren op deze wijze de middelen bijeen die de kerk en ridderstand in staat stelde hun specieke levenswijze te volgen. Vanaf het midden van de 11e eeuw werden voor het eerst ook de uitgestrekte veengebieden buiten de stroomrug ontgonnen. Dit gebeurde op initiatief van de bisschop, die daartoe concessies uitgaf aan betrouwbare dienstmannen. De ontginning vereiste allereerst de ontwatering van het veen door middel van een stelsel van evenwijdige sloten, die via weteringen afwaterden op de rivieren. In het noordelijk deel van het Leidsche Rijn Park gebeurde dit vanuit de Smalle Themaat, aan de zuidkant vanuit de huidige Leidsche Rijn. Het heeft er alle schijn van dat de heren van Den Engh een leidende rol hebben gespeeld bij de organisatie van deze ontginningen in het noorden. Omstreeks de 13e eeuw moet het gebied door al deze ingrepen een voor ons al bijna vertrouwd aanzicht hebben gekregen. Het land was systematisch verkaveld en in de lagere delen ingericht in polders met hun eigen organisaties voor waterbeheer. Boerderijen lagen in lange linten aan de basis van de ontginningsblokken; het latere wegenstelsel gaat hierop grotendeels terug. Verspreid over het oude land van de stroomrug lagen een tiental kasteeltjes, waaronder Den Engh en het Huis te Vleuten. Deze woontorens - veel meer waren zij niet - waren fungeerden als verdedigbare woning van de leenmannen van de bisschop en locale potentaten. Heel voorzichtig zien we in de 14e en 15e eeuw ook de aanzet tot de latere dorpen Vleuten en De Meern. Het landschap van de Late Middeleeuwen bleef tot de 19e eeuw grotendeels intact, zij het dat zich in het grondgebruik en de infrastructuur allerlei veranderingen voordeden die te maken hadden met de nabijheid van de stad Utrecht.
47
1. Nieuwe bewoners vanaf de vijfde eeuw
3. Domeinen, Alendorp
De plattegrond van een boerderij uit de vroege Middeleeuwen, opgegraven in Parkwijk. Voor de bouw van de boerderijen werd gebruik gemaakt van materiaal uit de directe omgeving. Voor de staanders en de wanden werden bomen, voor het dak riet en voor de wanden wilgentenen en klei gebruikt. Het hout is verdwenen, een donkere verkleuring in de bodem geeft aan waar het hout gestaan heeft. Op de foto zijn de paaltjes voor de wanden aangegeven met kleine paaltjes en de dakdragende palen met grote palen aangegeven.
Een luchtfoto uit de jaren dertig. De restgeul van de Oude Rijn kronkelt van rechts naar links door het beeld. Duidelijk is te zien dat een groot deel van het landschap geordend is rond de geul.
Het domein Alendorp. De grond ten westen van Utrecht was in handen van de bisschop die hij in leen gaf aan verschillende Utrechtse kapittels die georganiseerd waren in zogenaamde domeinen waarvan die van Alendorp een voorbeeld is. Op de afbeelding is ook de onregelmatige blokverkaveling zichtbaar.
48
2. Restgeul van de Oude Rijn
4. Blokverkaveling
De Vikingen. Vanaf het begin van de negende eeuw vond een aantal Vikingaanvallen plaats. In 834 en 837 werd Dorestad (Wijk bij Duurstede) en in 857 Utrecht geplunderd. Naast de plunderingen werd door de Vikingen vooral handel gedreven. Over de gereactiveerde restgeul van de Oude Rijn hebben de bekende Vikingschepen gevaren.
Vanaf de vijfde eeuw wordt de stroomrug langzaam op de natuur veroverd waardoor een onregelmatige verkaveling, de zogenaamde blokverkaveling, ontstaat. Op een kaart uit het begin van de vorige eeuw zijn de verschillende grote kavels, met name op de stroomrug van de Oude Rijn, goed te zien. Een groot deel van deze kavels heeft een vroegmiddeleeuwse oorsprong.
Het landschap krijgt vorm 5. Den Engh
6. Het Leywerk
Als een groene oase ligt het complex Den Engh in het met zand opgespoten deelgebied Terweide. Op de voorgrond ligt de Thematerweg.
Het Leywerk vormde de waterverbinding tussen de Oude Rijn bij Huis te Vleuten en Den Engh. Het Leywerk kwam samen met de Vleutensewetering in het zogenaamde Zwanengat om vervolgens via de Proostwetering richting het noorden in de Vecht uit te komen.
7.De Smalle Themaat.
Den Engh in 1832. Ten noorden van het kasteeleiland ligt een fraai aangelegde tuin met waterpartijen. De huidige boerderij met koetshuis staat tegenover het kasteel op het terrein van een omgracht voorterrein.
Vanaf de elfde eeuw worden de uitgestrekte veengebieden ten noorden en ten zuiden van de stroomrug ontgonnen. De ontginning vond plaats vanaf een ontginningsbasis waarop haaks de te ontginnen percelen zijn uitgezet. De bewoning vond plaats aan de kop van de kavels.
49
Eén van de poorten van Den Engh vanuit het westen, wellicht een inspiratiebron voor nieuwbouw?
De Smalle Themaat, één van de mooiste linten in het Leidsche Rijn Park, Rechts op de foto de pre-Vinex woonwijk het Weer en links van het dijkje het veengebied.
50
4.5 De stad rukt op De stad rukt op Vanaf de elfde en twaalfde eeuw neemt het aantal inwoners van de stad snel toe. In de periode daarna is de groei beperk. Zo wonen in 1375 ongeveer 20.000 mensen in Utrecht, in 1748 zijn dit er niet meer dan 25.000. Vanaf de negentiende eeuw groeit het aantal inwoners weer sterk, rond 1900 wonen 102.086 mensen binnen de gemeentegrens waarvan een kleine 12.000 mensen buiten de singels van de stad. In de periode van de vroege stadsontwikkeling zal met name de directe omgeving van de stad onder invloed van haar bewoners hebben gestaan. Maar met het groeien van het aantal inwoners werd ook de invloedssfeer steeds groter. De structuur van het landschap met wegen, waterlopen en dorpen Vleuten en De Meern, waarvoor in de Late Middeleeuwen de basis is gelegd, zal in de periode 1500 tot het begin van Leidsche Rijn niet wezenlijk meer veranderen. Het landgebruik zal daarentegen wel sterk wijzigen en van grote invloed zijn op de uiterlijke verschijningsvorm van het plangebied. Een grote verandering in landgebruik heeft direct te maken met het groter worden en verstenen van de stad vanaf de late Middeleeuwen. De vraag naar dakpannen en bakstenen nam sterk toe waardoor langs de Vecht en langs de Oude Rijn een bloeiende kleiverwerkende industrie ontstond. Met name in de achttiende, negentiende en twintigste eeuw werd in Leidsche Rijn op grote schaal klei gewonnen. Voor de afvoer en het transport van de duizenden kubieke meters klei werden vanaf de belangrijke doorgaande waterlopen zoals de Leidsche Rijn en de Alendorperwetering, brede sloten het in gegraven waardoor kleine schepen of vletten op een doeltreffende wijze dichtbij de kostbare grondstof konden komen. Na eeuwen kleiwinning ontstond met name in het gebied rond het toekomstige Binnenhof een karakteristiek landschap met laaggelegen en door brede sloten van elkaar gescheiden percelen. Op de percelen waar (nog) geen klei werd gewonnen heeft tot in de negentiende eeuw het voor het rivierengebied karakteristiek landgebruik plaatsgevonden. Dit bestond uit akkerbouw op de hoger gelegen stroomruggronden en veeteelt in de lager gelegen kom en veengebieden. Uit deze periode dateren dan ook een groot aantal monumentale boerderijen die met name op de wegen aan de rand van de stroomrug, zoals de Zandweg en de Rijksstraatweg, liggen. In het Leidsche Rijn Park ligt een beperkt aantal boerderijen waarvan Den Engh het mooiste voorbeeld is. Vanaf de negentiende eeuw werd het traditionele landgebruik vervangen door productie boomgaarden en hoveniersbedrijven die, door de stadsuitbreidingen van Utrecht in oostelijke (Abstede) en westelijke richting (ter hoogte van het tegenwoordige station en de Jaarbeurs), zijn verdreven.
51
3
5
52
7
6 8
4 1
2
Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde zich met name langs de Weslandsetuin, Alendorperweg en Utrechtseweg een nieuwe glazen stad. Dat dit juist op deze locaties begonnen is heeft direct te maken met het afkleien of afvletten. De grond kwam hierdoor dermate laag te liggen dat deze niet meer geschikt was voor landbouw maar wel voor de intensieve glastuinbouw. De vletsloten dienden vervolgens voor de aanvoer van brandstof voor het verwarmen van de kassen en voor het afvoeren van de tuinbouwproducten richting de veiling in Utrecht. Door de intensieve tuinderij ontstaat langs een aantal oude linten, zoals de Utrechtseweg en de Alendorperweg, een nieuw type architectuur, de tuinders- of kwekerswoningen. Dit zijn vrijstaande huizen op grote percelen met direct daar achter schuren, boomgaarden en of kassen. In de gehele periode vanaf de late Middeleeuwen tot het einde van de twintigste eeuw vindt een langzame maar constante groei van de bevolking plaats. Langs de bestaande wegen komen, mede door een intensiever landgebruik, steeds meer huizen te staan. De dorpen Vleuten en De Meern groeien gestaag door. Een aantal kastelen, zoals Voorn, huis Vleuten en Den Engh groeien in de zeventiende eeuw uit tot buitenplaatsen die in handen zijn van rijke Utrechtse families en worden omgebouwd van gesloten verdedigbare middeleeuwse torens naar open landhuizen met grote tuinen en oprijlanen, waarvan de Enghlaan een prachtig voorbeeld is. In de stad vonden in de twaalfde eeuw diverse waterstaatkundige werken plaats die van directe invloed waren op de waterhuishouding van het gebied ten westen van de Stadsbuitengracht. Zo werden aan het begin van de twaalfde eeuw de Stadsbuitengrachten en een groot deel van de Oudegracht gegraven, waardoor een groot deel van het door de Kromme Rijn aangevoerde water via de Vecht ging stromen en de Oude Rijn vermoedelijk veel minder water te verwerken kreeg. Met het verlanden van de Oude Rijn werd het noodzakelijk een verbinding tussen West Nederland en Utrecht te maken. In de middeleeuwen werd hiervoor de Vleutense wetering en de Leidsche Rijn aangelegd. In eerste instantie bestond de Leidsche Rijn uit aan elkaar gekoppelde ontginningsweteringen die breed genoeg waren voor de toenmalige schepen. In de zeventiende eeuw ontstond echter de behoefte aan een grotere en regelmatige transportcapaciteit. Om aan deze vraag te kunnen voldoen is men in 1665 begonnen met het verbreden van de Leidsche Rijn en deze te voorzien van een jaagpad waardoor de trekvaart mogelijk werd. Tot ver in de negentiende eeuw bleef de trekvaartverbinding tussen Utrecht en Leiden, via de Leidsche Rijn, de belangrijkste route naar het westen.
53
1. Intensiveren landgebruik Luchtfoto van de kruising tussen de Alendorperwetering en de Alendorperweg. Op de afgevlette kavels werden vanaf het begin van de vorige eeuw de kassen gebouwd. In de tientallen jaren die daarop volgden ging de technologische ontwikkeling van de glastuinbouw door en werd steeds meer ruimte ingenomen door grote kassencomplexen. Het grootste deel van de meer dan honderd hectare kas is ondertussen gesloopt om plaats te maken van onder andere het Leidsche Rijn Park.
Kaart met de vletsloten in het gebied rond de Alendorperwetering. De Oude Rijn geul ligt als een slagader door het gebied waar de vletsloten als kleinere aders op aansluiten. Deze brede sloten zijn ontstaan om de gedolven klei met behulp van kleine bootjes of vletten richting de steenbakkerijen te varen.
3. Boerderij Den Engh
4. De Alendorperweg
In het plangebied hebben relatief weinig boerderijen gelegen waarvan boererij Den Engh één van de mooiste voorbeelden is. Langs de Alendorperweg ligt een klein aantal boerderijen waarvan nummer 42 a mede door de ligging langs de Oude Rijn de mooiste is.
Eén van de karakteristieke tuinderswoningen zoals er veel meer langs de Alendorperweg liggen. Over het algemeen liggen deze vrijstaande woningen wat verder van de weg en liggen de schuren en kassen direct achter de huizen.
54
5. De kassen van Wilhelminalaan 18. Een van de grootste historische kassencomplexen van Leidsche Rijn ligt achter Wilhelminalaan 18. Het complex bestaat uit zes grote druivenserres met in het midden de restanten van de stookruimte, bestaande uit een schoorsteen met waterbak en olieopslagplaats.
Luchtfoto van de Alendorperweg waarop het karakter van het lint met vrijstaande woningen duidelijk is te zien. Het merendeel van de opkassen is ondertussen gesloopt.
De stad rukt op 2. Het afvletten Dit is één van de schaarse beelden van het afkleien of afvletten. Op de foto gebeurt het met de hand. Met name aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw dringt de mechanisatie ook in deze bedrijfstak door en werd van zeer veel kavels in Leidsche Rijn de bruikbare klei verwijderd.
Een tweede leven voor vletsloten. Op kavels die door het afvletten laag waren komen te liggen worden vanaf het begin van de vorige eeuw kassen gebouwd. De vletsloten waren in eerste instantie bedoeld om de klei af te voeren. Ze kregen een tweede leven met de komst van de kassen waarbij het water werd gebruikt voor de aanvoer van brandstof en de afvoer van de tuinbouwproducten richting de veiling in Utrecht. Dit is een overzicht van de kassen achter Utrechtseweg 13-15.
Deze functie werd pas in 1855 overgenomen door de spoorlijn Utrecht - Den Haag. Door het toenemende gebruik van de auto is in de jaren dertig van de vorige eeuw begonnen met de aanleg van de A12. In 1937 wordt een kruispunt met de A2 aangelegd op de plaats waar later knooppunt Oudenrijn wordt gerealiseerd. Met de aanleg van de A2 en het Amsterdam Rijnkanaal wordt een tijdelijke barrière opgericht die tot in de jaren negentig van de vorige eeuw de woningbouw van de stad Utrecht tegen zou houden. Met het aanwijzen van de VINEX locatie Leidsche Rijn werd ook deze barrière genomen en zal het gebied ten westen van het Amsterdam Rijnkanaal een grote Utrechtse wijk worden met het Amsterdam Rijnkanaal als een nieuwe Oude Gracht.
7. Oprijlaan naar Den Engh. Het deel van de Enghlaan ten noorden van het spoor. De laan wordt aan beide zijden geankeerd door fruitbomen.
55
8.Het Appellaantje
6. De kassen achter Utrechtseweg 13-15 Achter Utrechtseweg 13-15 staat een rij met verschillende typen kassen en uit verschillende perioden. De ligging naast een brede vletsloot, de variatie en de onderhoudsstaat maakt dit complex tot één van de meest waardevolle in Leidsche Rijn.
Het Appellaantje vanuit het zuidoosten met op de achtergrond de historische kassen van de Wilhelminalaan. De oprijlaan van Huis te Vleuten, ook wel Appellaantje genoemd, ligt ten zuiden van Wilhelminalaan 18. De oprijlaan heeft het uiterlijk van een dijk maar dit komt omdat de percelen aan beide zijden in het verleden zijn afgevlet. Net als bij de Enghlaan groeien op deze oprijlaan ook fruitbomen.
Een vletsloot in het plangebied. Duidelijk is te zien dat het perceel van rechts van het water is afgegraven. In dit geval is het maaiveld dermate hoog gebleven dat er nog een boomgaard op kon groeien.
De schoorsteen van het kassencomplex achter Wilhelminalaan 18 is één van de best bewaarde uit Leidsche Rijn en zal zeker moeten blijven staan.
Luchtfoto van het noordelijk deel van het toekomstige Leidsche Rijn park met de Enghlaan. De oprijlaan werd in de negentiende eeuw doorsneden door de spoorlijn Utrecht - Den Haag.
Het spoor doorsnijdt de Enghlaan. Aangezien de spoorlijn in de toekomst op een zes meter hoog talud komt te liggen kan deze oude lijn weer hersteld worden.
Het interieur van de druivenserre van de Utrechtseweg met de kenmerkende gebogen spanten.
56
De stad rukt op
57
58
De stad rukt op
1838
59
60
De stad rukt op
1865
Kuypers gemeente Atlas
61
62
De stad rukt op
1900
63
64
5.Het ontwikkelingsperspectief Hans Ophuis/ Twan Zeegers
65
66
Het ontwikkelingsperspectief The making of … Leidsche Rijn Park Hans Ophuis/ Twan Zeegers
Inleiding Parken ontstaan niet bij toeval. Parken liggen evenmin bij toeval op een bepaalde plek. Parken ontstaan uitsluitend daar waar ze als noodzakelijke voorziening voor de stad worden gezien. Doorgaans op plaatsen waar het zonder meer volbouwen van het terrein op weerstanden stuit. Natuurlijke belemmeringen zoals steile rotswanden, beekdalen en moerasland zijn in het verleden veelvuldig als park ingepast in nieuwe uitleg gebieden. Maar ook kunstmatige elementen zoals buitenplaatsen, begraafplaatsen, steengroeven en industriecomplexen worden zodra ze binnen bereik van de stad komen vaak als park ingepast. Het Leidsche Rijn Park past in deze traditie. De beoogde ligging van het park in een gebied dat tot voor kort het economische hart vormde van Vleuten-De Meern is allerminst paradoxaal. De intensieve glastuinbouw, tot voor kort de belangrijkste vorm van grondgebruik, kan geen blijvende bijdrage leveren aan de onherroepelijk ingezette koers van verstedelijking van dit eeuwenoude cultuurlandschap. De kassen moeten wijken. Het doortrekken van de bebouwing tot aan de bestaande dorpskernen van Vleuten en De Meern stuit echter op grote bezwaren van de bewoners. De hete adem van de grote stad zou weinig over laten van de dorpse identiteit die beide kernen kenmerkt. Alleen een open ruimte van voldoende formaat kan het tij keren… Masterplan Leidsche Rijn (1995) Het Masterplan voor Leidsche Rijn uit 1995, een gezamenlijk product van de toenmalige gemeenten Vleuten-De Meern en Utrecht, dicht het antwoord. Tussen beide dorpskernen en het stedelijk uitleg gebied van Utrecht moet een robuuste bufferruimte komen:” één groot, samenhangend groengebied in het hart van het gebied”. Een park van ruim 300 ha. met voldoende ruimte om tegemoet te komen aan een breed palet van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden waaraan de toekomstige bewoners van Leidsche Rijn behoefte zal hebben. Dit ‘centrale park’ wordt aangeduid als een voorziening van essentieel belang zonder welk de ontwikkeling van een locatie van 30.000 woningen met ongeveer 70.000 inwoners niet de allure en het gewenste kwaliteitsniveau kan halen.
67
De ruimtelijke scheiding van het groene middengebied moet de identiteit van de twee gemeenten duurzaam waarborgen, met als uitgangspunt landelijkheid en kleinschaligheid voor Vleuten-De Meern en stedelijkheid voor Utrecht. Door de centrale ligging in het gebied verbindt het park bovendien alle deelgebieden (de bestaande dorpskernen en de nieuwe woongebieden) van de Vinex locatie Leidsche Rijn met elkaar. “Een maximale vervlechting met het omringende woongebied” en “de recreatieve, ecologische en landschappelijke structuur in groter verband” is een belangrijke ambitie. Het park als het groene hart van Leidsche Rijn; als een belangrijke plek voor ontmoeting en ontspanning voor de bewoners van Utrecht. Een centraal gelegen ruimte die bovendien uitstekende vooruitzichten biedt om bestaande sportvoorzieningen te herhuisvesten die elders moeten wijken voor de ontwikkeling van Leidsche Rijn.
68
Prijsvraag Kremlin West8 (1997) In 1997 schrijven beide gemeenten gezamenlijk een besloten ideeënprijsvraag uit. Met als doel het verkrijgen van inspirerende ideeënschetsen die betrokken kunnen worden bij het opstellen van een ‘masterplan’ voor het park. De positionering van het park in de context van Leidsche Rijn, de strategie, de fasering en exibiliteit worden als belangrijke ontwerpaspecten uitgelicht in het voorlopige programma van eisen van de prijsvraag. Deels gaat het hierbij om ‘harde eisen’, noodzakelijk te realiseren programmapunten; deels om ‘aanbevelingen’ en ‘mogelijkheden’ die afhankelijk van functies en middelen de mogelijkheid bieden het ontwerp een extra kwaliteit mee te geven. Omdat de periode van realisering zich zeker tot 2015, en waarschijnlijker nog jaren daarna zal uitstrekken wordt de ontwerpers nadrukkelijk gevraagd een uitvoeringsstrategie te bedenken die ruimte biedt aan nieuwe, onvoorziene ontwikkelingen en behoeften. Vanwege het grote aantal urgente programmaonderdelen zoals de te verplaatsen sportaccommodaties en de in te passen nieuwe infrastructuur moet de uitvoeringsstrategie ook een basis vormen voor een goede afstemming tussen beschikbare grond (verwerving) en benodigde grond (realiseringsplanning park, gronduitgifte). Vanaf medio maart 1997 wordt de verdere uitwerking en ontwikkeling van het programma en het ontwerp voor het centrale park ondergebracht bij het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Vleuten-De Meern. Een taak die tot dan toe was opgedragen aan het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn (GPB).
Het ontwerp ‘Kremlin’ van bureau West 8 wordt uit een vijftal inzendingen unaniem als winnend ontwerp uitgekozen. Het jury rapport roemt het ontwerp als “ambitieus, met respect voor de omgeving. Een ontwerp dat een sterk raamwerk biedt op verschillende niveaus, nieuwe poëtische elementen bevat en ruimte biedt aan onvoorspelbare ontwikkelingen”. Ontwikkelingsplan: haalbaarheids- en inpassingstudie (2001) Het voorlopig ‘ Ontwikkelingsplan’ voor het centrale park van september 1998 is de eerste vertaling van het prijsvraagontwerp. In dit document schetsen de ontwerpers de ambities voor het ontwikkelingskader, het gebruiksconcept, het verkeersconcept, het beheersconcept en de uitvoeringsaspecten. Vervolgens worden voor elke ambitie oplossingsrichtingen geformuleerd en wordt ingegaan op de onderzoeksvragen en strategie die hiermee samenhangen. Gesteld wordt dat er behoefte is aan een “redelijk eenvoudige en snel te realiseren ruimtelijke structuur waarbinnen de huidige situatie geleidelijk (dat wil zeggen: de komende decennia) kan evolueren naar een volwaardig park”. Een vijftal ruimtelijke structuren: de ommuring van het ‘Kremlin’, het herstel van de loop van de Oude Rijn, het Jacques P. Thijsselint, het Kremlinpark en het Sportbos vormen het raamwerk waarbinnen het park volgens de ambities kan groeien. “Zodra ‘lint’, ‘water’ en ‘muur’ eenmaal gesloten zijn, dan is er sprake van een heldere ruimtelijke structuur, waarbinnen en waarlangs de verschillende delen van het centrale park in relatieve rust kunnen worden ontwikkeld”. Het resultaat is uiteindelijk:”een op natuur, rust en cultuur gerichte centrale kern, omringd door een actief, op de omringende wijken gericht recreatiepark...”. In mei 2000, aan de vooravond van de samenvoeging van Vleuten-DeMeern en Utrecht, wordt het denitieve ‘Ontwikkelingsplan’ vastgesteld. De naam van het park wordt van ‘centrale park’ omgedoopt in ‘Rijnsche Park’. In tegenstelling tot het voorlopig ‘Ontwikkelingsplan’ van West 8, dat vooral bedoeld was als een nadere ruimtelijke en strategische uitwerking van het parkontwerp, is het denitieve ‘Ontwikkelingsplan’ geen ontwerp, maar een haalbaarheid- en inpassingstudie. In dit document wordt het parkprogramma en het ruimtebeslag van de programmaonderdelen nader in kaart gebracht. Ook wordt een eerste poging gedaan de haalbaarheid van de ruimtelijke structuur van het parkontwerp te toetsen op nanciële uitgangspunten, fasering en benodigde verwervingen.
Het ontwikkelingsperspectief Daarnaast worden afspraken gemaakt over de status van diverse planonderdelen, zoals de bestaande bebouwing en het ‘lint’. Een nieuwe toevoeging aan het parkprogramma zijn de ‘nader uit te werken locaties’: gebieden die met het oog op risico’s in de grondexploitatie van het park nog niet van een denitief programma zijn voorzien. Het programma van eisen: van Droom naar Daad (2004) Na de samenvoeging van Vleuten- De Meern en Utrecht in Januari 2001 komt de planvorming voor het park bij het projectbureau Leidsche Rijn te liggen. Besloten wordt om de planvorming te richten op een uitvoeringskader. Dit uitvoeringskader wordt het Programma van Eisen Leidsche Rijn Park dat door de gemeenteraad van Utrecht in 2004 wordt vastgesteld. De basislosoe in het Programma van Eisen wordt ingegeven door de gedachte dat landschapsontwikkeling een transformatieproces is dat 10 tallen jaren duurt waarbij de beperkingen van de nanciële middelen de prioriteit van de projecten en het tempo zullen bepalen. Er wordt een onderscheid gemaakt in 2 fasen. De eerste fase tot 2010 - de transformatie - stelt zich tot doel om de basis layout van het park te voltooien: de verwervingen worden afgerond, de sportvelden voor 3 sportverenigingen - Desto, V.V. de Meern en UVV - aangelegd, de verschillende nieuwe voorzieningen en functies zoals een nieuw zwembad, een manege, een politiepost, scoutingterreinen en tuincentra worden gerealiseerd. Van de kernelementen van het park worden het Jacq P. Thijsselint en de bosaanplant van het Binnenhof als hoofdstructuur aangelegd. Investeringen in groen is daarbij het motto. De geraamd investeringen hiervoor bedragen € 135 miljoen. De tweede fase start vanaf 2010: de ruimtelijke - groene - contour van het Leidsche Rijn Park is zichtbaar gemaakt. Zij vormt de ondergrond voor een kwaliteitsslag in het tweede decennium van de 21 e eeuw: de aanleg van de “parkmuur”, de uitvoering van het het Jac p. Thijsselint in zijn denitieve vorm en de realisering van de Vikingrijn. Met name de parkmuur is onderwerp van studie waarbij een combinatie van “muur” elementen, ook functies zoals horeca, cultuur en wonen mogelijk moeten zijn. De investeringen voor fase 2 bedragen € 40 miljoen.
De cultuurhistorische en archeologische belangwekkende gebieden den Eng en de Hoge Woerd zullen in een eigen ontwikkelingstempo worden aangehaakt aan het Leidsche Rijn Park en het in het bijzonder het lint. De strategie is er op gericht dat de in relatief korte tijd van vijf jaar gerealiseerde basis layout de garantie biedt voor een kwaliteitsslag in het park die in de daaropvolgende periode van jaren en zelfs decennia (2025) gemaakt kan worden. Op het eerste gezicht lijkt het paradoxaal dat een aantal woningbouwlocaties in het Programma van Eisen worden toegevoegd aan het Leidsche Rijn Park. Leidsche Rijn sluit hierbij echter naadloos aan op de rijke tradities van parkontwerpen. Zonder aanvullende woningbouw en uitgifte van aangrenzende gronden zouden veel gekoesterde stadsparken, zoals het Wilhelminapark in Utrecht, het Vondelpark in Amsterdam en Sonsbeek in Arnhem in hun aanlegfase nauwelijks van de grond zijn gekomen. Voor het Leidsche Rijn Park geldt hetzelfde. Totaal zullen in het Leidsche Rijn Park een totaal van tussen de 300 en 400 woningen gerealiseerd. De belangrijkste locaties voor woningbouw zijn de locatie Enghwetering en de locatie Burgemeester Middelweertweg. De doelstelling hierbij is dat woningbouw een kwaliteitsimpuls geeft aan het park. Het park krijgt hiermee duidelijk grenzen. Nieuwe en mogelijk revolutionaire woonconcepten c.q parkwoongconcepten worden gerealiseerd. Wonen en parkbeleving zijn daarbij niet mee elkaars tegenpolen maar zorgen voor een verrijking van het Leidsche Rijn Park landschap. De gemeenteraad van Utrecht stemt op 12 februari 2004 in met het programma van eisen van het Leidsche Rijn Park na een 4 uur durende debat over de positie van woningbouw in het Leidsche Rijn Park en de mogelijke aantasting van de kernwaarden van het park. Gevraagd wordt in een motie om “dun en gecamoueerd te bouwen in het Leidche Rijn Park op een zo klein mogelijk oppervlakte van 10 hectare. Zo wordt eens te meer duidelijk dat het Leidsche Rijn Park in zijn uitwerking onderdeel is van maatschappelijk en politiek roerige en soms emotionele dialogen en discussies.
69
Het ontwikkelingsperspectief 10 jaar Leidsche Rijn Park (2005) De eerste 10 jaar van het Leidsche Rijn Park zijn verstreken: De ontwikkeling van strategische groene buffer naar het ontwerp Kremlin, ontwikkelingsplan en Programma van Eisen hebben hun beslag gekregen. Maar kunnen we ook al spreken van tastbare resultaten: de 3 luchtfoto’s van 1995, 2000 en 2004 vertellen het verhaal. Transformaties worden langzaam en ook versneld zichtbaar. De verdwijnende kassen in het Binnenhof maken plaats voor piepjonge aanplant, de aanleg van de sportvelden en de Stroomweg worden zichtbaar: the making off is gaande.
70
Naast de zichtbare verandering voltrekken zich ook psychologische veranderingen in gedrag en betrokkenheid van de mensen bij het park. In 10 jaar tijd voltrekt zich het proces van verzet tegen verkoop van bijv. de kassen, de ellenlange discussies over “plannen en uitgangspunten” naar een meer gemeenschappelijke betrokkenheid op datgene wat iedereen bindt : het beleven en deelnemen aan de making off van het park: bomen planten en genieten van de nieuwe prille natuur. Participatie en draagvlak van direct betrokkenen spelen hierbij een grote rol. Het in workshops tot stand laten komen van het basisontwerp van de Binnenhof zijn een verrijking voor ontwerpers en bewoners. Het aanplanten en aanleggen van de paden door vrijwilligers van het Vleutens landschapsbeheer schept een band tussen gemeente en burgers. De losoe dat het park zonder hulp “buiten” (natuur en milieuverenigingen, Vleutens Landschapbeheer, platform Alendorperweg etc.) nooit tot wasdom zal komen is een blijvend gegeven. De oprichting van de Vrienden van het Leidsche Rijn Park en een comité van aanbeveling hiervoor zijn het tastbare bewijs hiervoor. Het Leidsche Rijn Park : The story continuous 2005 - 2025 De footprint van het Leidsche Rijn Park wordt langzaam zichtbaar, het eerste zaad is gezaaid. De strategie voor het Leidsche Rijn Park voor de nabije en verdere toekomst is gebaseerd op de volgende elementen: -De overtuiging dat ambitie en missie in het kernachtige ontwerp overeind zullen blijven: parkmuur en Vikingrijn worden gerealiseerd en de het Thijsselint voltooid. -De evolutie en zelfstandige ontwikkeling van de parkonderdelen ons zullen verrassen op een nog niet te voorspellen wijze
-Het Leidsche Rijn Park een plek gaat krijgen in de harten van de Leidsche Rijners en daarmee de betrokkenheid van de burgers bij de ontwikkeling en beheer van het park. Op welke wijze de mix van de 3 elementen hun beslag gaat is natuurlijk onvoorspelbaar in zijn uitwerking, een schets van een visionair en imaginair beeld van het park is natuurlijk altijd mogelijk. Het beste bewijs wordt geleverd in Leidsche Rijn bouwt een kathedraal : deel 2 in 2015. Kader: dagboekfragment van Ingmar…. ( 14 jaar) Zondag 15 augustus 2015 “Vanmiddag is het eindelijk zover. Yes. De Fourth World treedt op het plaza van het Binnenhof. Mooie plek daar, zij spelen in de Arcades van de muur, hebben ze gaaf bedacht. Veel beter als die stadions waar je op elkaar ingekooid staat te luisteren. En de akoestiek is ook nog voortreffelijk. Wat ik altijd doe als ik naar het plaza ga is mijn skeelers aan en racen over de Thijssebaan. Is wel drukker geworden. Maar de laatste politie actie om de scooter te weren heeft gelukkig wel geholpen. Jammer van dat deel bij de Hinderstein: moeten we nog steeds over de Stroomweg heen. Hadden ze niks anders kunnen bedenken. Zonder die barrière leg ik het rondje af in 22 minuten en doe dat maar eens na..” “Vandaag gaat Merel mee naar de Fourth World. Merel is geen skeeler. Als we gaan lopen zijn we sneller. We nemen de Oost entree van de Binnenhof: is wel een grappig boogconstructie geworden zeker met de Leidsche Rijn die er onder doorloopt.Ik hoorde dat er verderop bij de Esdoornlaan nogal gedoe is over het verbreden van de Leidsche Rijn. Snap ik wel maar de mensen moeten niet zo zeiken. .Zal wel weer het zoveelste wijkreferendum worden. Ik ben in ieder geval voor. Met Merel lopen we dan door het mooiste deel van het Binnenhof via de Beukenlaan gaat hardstikke snel en hopelijk hebben we op de terugweg tijd om bij de lelievijver te gaan chillen. De laatste tijd lijkt het wel een grote chillplek voor de jeugd. Is wel jammer want dan heb je nauwelijks nog privacy”. geraadpleegde bronnen: * Masterplan Leidsche Rijn, 1995, gemeente VDM, gemeente Utrecht * Voorlopig programma van eisen voor de ideeënprijsvraag voor het centrale park van Leidsche Rijn, 19 februari 1997, GPB * Voorlopig Ontwikkelingsplan, Centrale Park, September 1998, gemeente VDM, gemeente Utrecht, West 8 * Rebuilding Central Park, a management and restoration plan, Elizabeth Barlow Rogers, MIT 1987 * Ontwikkelingsplan Rijnsche Park, mei 2000, gemeente VDM, gemeente Utrecht * LSPVE Leidsche Rijn Park, 2003, PBLR
6.Markante elementen in het park
71
Den Engh
Grens
72
De Hoge Woerd
Markante elementen in het park De komende hoofdstukken laten zien dat het park vele verhalen herbergt. Samen vormen ze een prachtige schatkamer vol verleden. Dit waardevolle gegeven moet een vertaling krijgen in het toekomstige park. De biograe moet leesbaar worden. Om inspirerende ideeën op te doen is met verschillende vakdisciplines de vrijheid genomen om vanuit een cultuurhistorisch perspectief een vertaalslag te maken. In opgezette workshops is gezocht naar subtiele verwijzingen, letterlijke vertalingen en reconstructies, oude rituelen en nieuwe functies. In deze workshops zijn in drie afzonderlijke groepen nieuwe ideeën ontwikkeld. Aan de hand van een hypothese worden de groepen geprikkeld om nieuwe ideeën te ontwikkelen. Het vormt een bonte scharkering aan ideeën die in dit hoofdstuk aan bod komen. Zij zijn inspirerend voor projectbetrokkenen, vakwereld en geïnteresseerden die het Belvedere gedachtegoed een warm hart toedragen. Bij een opsomming van deze inspirerende beelden moet het niet blijven. Daarom is per item een paragraaf ‘en… hoe nu verder?’ geformuleerd. In dit hoofdstuk worden enkele lessen omschreven, keuze momenten benoemd en acties en
6.1 Den Engh: Een ridderhofstad uit de 13 -14de eeuw 6.2 De Hoge Woerd: Een Romeins Castellum 6.3 De Binnenhof: Een cultuurlandschap 6.4De Vikingrijn: Herstel van de Oude Rijn loop 6.5 Het Lint: Een nieuwe lijn in het landschap: ´God´s nger´.
73
74
6.1 Den Engh: Een ridderhofstad uit de 13 - 14 de eeuw
75
Den Engh
Cultuurhistorie De resten van de oude ridderhofstad Den Engh bevinden zich op de grens van de stroomrug, een grens van zand, klei en veen. De ridderhofstad bestond uit een woontoren met een omgrachting en een voorburcht. Zij waren in bezit van riddermatige heren. In het landschap zijn verschillende kastelen en ridderhofsteden op de rand van de Utrechtse stadsvrijheid gebouwd. Het verzamelen en verhandelen van landbouwproducten uit het gebied gebeurde op deze plekken. Deze verdedigbare plekken waren onderling verbonden middels water en wegen. Deze oude ontginningsstructuren zijn terug te vinden. Vanuit het westen: de Thematerweg, en de oude oprijlaan ten zuiden: de Enghlaan. Het landschap krijgt vorm: Met de ontginning worden waterstructuren aangelegd die het landschap zijn huidige structuur geven. De herkenbare wyberstructuur van Den Engh is zo ontstaan. Helaas zijn met de nieuwbouw vele oude waterlopen verdwenen. De spoorlijn snijdt het zicht op de Enghlaan. Dit wordt met de verhoging van het spoor middels een onderdoorgang hersteld. Helaas wordt het zicht op Den Engh ontnomen door een misplaatst wild woonhuis.
76
De zichtlijn vanaf de Smalle Themaat wordt binnenkort doorsneden door Stroomweg De Tol. Zorgvuldige inpassing is gewenst. Het casco van de oude boerderij vertelt de verhalen van de afgelopen 4 eeuwen. De burcht is verloren gegaan, in 1900 stonden de 50.000 moppen te koop aangeboden in de krant. Alleen de fundamenten zijn terug te vinden, een prachtig ensemble in het groen dat de confrontatie aangaat met de nieuwbouw. Den Engh in betere tijden getekend vanuit het noordoosten. In de zeventiende eeuw veranderde Den Engh van een weerbaar kasteel in een buitenhuis.
Het einde van kasteel Den Engh.
Den Engh: Een ridderhofstad uit de 13-14 de eeuw Problematiek Op welke manier moet Den Engh blijven bestaan t.o.v. de stad in ontwikkeling? Welke waarden willen we terugvinden in het park als verbinding met het verleden? In welke mate mag je de plek ontwikkelen? Hypothese We hebben Den Ham als ‘icoon´ allemaal op ons netvlies. Den Engh kan ook die kracht hebben: herstel de dominantie van de ´buitenmacht´ in dit gebied door het terugbrengen van het volume van het immense kasteel van weleer. Dit als referentie aan het verleden, maar wel functioneel genoeg om het gebied te begrijpen en bruikbaar te maken. Herstel de poorten en kies voor een woonvorm waarbij de bewoner leeft als de recreant in het gebied: het publieke karakter van het gebied waarborgen met respect voor wat er is. De boerderij die het zicht nu ontneemt verplaatsen. Evt. wat woningbouw voor dekking van die kosten. Met dit icoon ontstaat een heldere verbinding tussen het park en Haarzuilens en wordt een verbinding gemaakt tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het park.
Den Engh
Drie inspirerende ideeën: Groep 1: een sociale ontmoetingsplek. De beslotenheid van Den Engh wordt nu zeer gewaardeerd. Het is een unieke plek om uit te beelden hoe een Ridderhofstad destijds functioneerde naar zijn omgeving; een veilige verzamelplek waar van alles gebeurden. Den Engh moet in het park ook zo’n plek vormen: een plek waar je kan eten, drinken, spelen en verblijven. Hier moeten de rituelen teruggebracht worden! Je moet er bv. kunnen trouwen en midsummer feesten organiseren voor de lokale buurt. De beslotenheid van de locatie moet benadrukt worden. Waar vroeger de plek omsloten was door water zal nu de Nieuwbouw de begrenzing vormen. Een prachtig contrast. De slechte toestand waarin de monumentale boerderij verkeerd vraagt om de nodige middelen. Door nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zelf aan te wijzen wordt het exploitief interessant. Nieuwe ontwikkelingen moeten wel het karakter van de plek versterken zodat het contrast met zijn omgeving sterker wordt. Samenvattend: - creëer een sociaal-culturele ontmoetingsplek; - zorg voor goede aanhaking op zijn directe omgeving; - gelden uit nieuwe ontwikkelingen in stijl worden benut voor het opknappen van oude monumenten.
Den Engh
Sm
all
e
th
em
aa t
Ù
Den Engh
hla
Eng
an
77
Den Engh , herstel van de machtsfactor
78
uitkijktoren
reconstructie
Den Engh: Een ridderhofstad uit de 13-14 de eeuw
Groep 2: Herstel van de machtsfactor Machtsfactor van welleer ziet er nu ´verrommeld´ uit. De oude ontginningsassen moeten weer betekenis krijgen. Dit kan door het assenkruis, wat gevormd wordt door de twee ontginningsassen, aan te duiden met een hoog gebouw. Met dit zichtpunt heeft Den Engh weer uitstraling naar zijn omgeving. Er wordt over de oude ontginningsassen weer een verbinding gelegd met Haarzuilens en met het zuidelijke parkdeel. Naast de ontginningsassen was er ook een intensief watersysteem. Dit watersysteem moet waar mogelijk hersteld worden. Hierdoor wordt de wyber vorm van het terrein versterkt. Door het water een recreatieve functie te geven wordt de verbinding met zijn omgeving ook over het water versterkt. Dominantie van de Ridderhofstad in de omgeving terugbrengen door massaliteit van bouwvolume terug te brengen. Dit kan als reconstructie of als moderne vertaling: bv. kolom van staal. Het moet in ieder geval de massaliteit uitstralen van weleer. De functie kan deels publiek zijn, maar zeker ook privaat, bijvoorbeeld een modern klooster of een woongemeenschap. Beperkte woningbouw op Den Engh zal een woongemeenschap creëren die trots is op hun gebied. Samenvattend: - dominantie van welleer laten zien door het neerzetten van volume: een icoon (evt. privaat); - herstellen van de oude waterstructuren; - bouwvolume ontwikkelen met bijzondere woonleefvorm mbv ontwikkelaar. Groep 3: De Hofstad Een moderne invulling geven aan het begrip Ridderhofstad: Hof-stad Den Engh met de nadruk op hof. In het verleden werden de land- en tuinbouwproducten uit de omgeving opgeslagen op Den Engh. Deze productie met aanverwante functies symbolisch terugbrengen op Den Engh: kwekerij, voorbeeldtuinen (herstel oude tuinen), historisch waardevolle druivenkassen neerzetten, eten onder de kersen!
Initiatieven helpen het gebied door de tijd heen te ontwikkelen: fruittuinen, st. de Bouwloods, kwekerij (met voorbeeldtuinen) etc. Met deze functies ontstaat er een kleurrijk palet aan sferen die bij elkaar gehouden worden door de omsluiting met water. Laat het eiland het eiland weer zijn. De gracht en groen herstellen: een groen ‘Landmark’. Den Engh zal zich als groene oase manifesteren in de huizenzee van Terwijde. Samenvattend: - de fruit/tuinbouw wordt eenbindend thema; - diverse functies verzameld op een omsloten eiland. Eenheid door water; - bouwloods en andere lokale initiatieven benutten En …hoe nu verder? Voor Den Engh worden verschillende ideeën aangedragen. Deze zijn behoorlijk verschillend maar hebben allen de overeenkomst om het verhaal van weleer op een eigentijdse manier te vertalen. Er zouden twee ontwikkelingsstrategieën onderscheiden kunnen worden: -Directe ontwikkelingsmogelijkheden moeten aangeboden worden om de renovaties te bekostigen. Met deze commerciële impuls worden op de korte termijn de bestaande monumentale panden hersteld. Met deze ontwikkelingsstrategie vraagt om een strak voorwaarde document. -Het ontwikkelingsproces gebeurt onder gemeentelijke regie. De monumenten worden door gemeente in samenwerking met belangengroepen/stichtingen en andere initiatiefnemers hersteld. De gemeente stelt spelregels op voor toekomstige ontwikkelingen en schept het kader. Afhankelijk van de initiatieven zal het gebied zich door de tijd heen ontwikkelen. Het gebied krijgt zo een trager ontwikkelingstraject waarbij eindbeelden niet gedicteerd worden.
79
80
6.2 De Hoge Woerd: Een Romeins Castellum
81
82
De Hoge Woerd: Een Romeins Castellum
Cultuurhistorie Het Romeinse Schip gevonden in Leidsche Rijn (‘De Meern 1’), heeft 28.000 bezoekers getrokken binnen twee weekenden! Opvallend veel gezinnen kwamen kijken. Het schip is nu naar Lelystad. De grote vraag is: komt het ooit terug naar Leidsche Rijn? Ja, want De Hoge Woerd is dé plek voor het schip. Op de Hoge Woerd zijn de resten gevonden van een Romeins grensfort, een ommuurde kazerne. Deze maakt deel uit van de Nedergermaanse Limes. Soldaten die hier gestationeerd waren kwamen vanuit heel Europa. Oostelijk naast het fort lag het kampdorp (vicus) waar ‘gewoon’ geleefd werd door ambachtslieden, kinderen en vrouwen rond het jaar 100. Daarnaast is de oude loop van de rivier teruggevonden en een badhuis. Fundamenten zijn net na de oorlog 40-45 blootgelegd. Ten noorden van de vindplaats is een grafveld gevonden. In Leidsche Rijn zijn veel resten gevonden van de Romeinse rijksgrens: op twee woningbouwlocaties is in het stedenbouwkundig plan de oude loop van de Romeinse weg zichtbaar gemaakt. Het Castellum in de Hoge Woerd is echter minder goed terug te vinden op dit moment. Op sommige plaatsen is het bebouwd en er loopt een weg overheen. De Hoge Woerd ontwikkelen als samenkomstlocatie van de verschillende archeologische vondsten, maar anders dan een museum van potten en scherven. Het verleden moet hier zichtbaar gemaakt worden in samenspel met de omgeving. Maak gebruik van het verleden, en haal de wortels uit de verschillende culturen die hier leefden naar voren (Romeinse soldaten uit Zuid en OostEuropea).
De Hoge Woerd
28.000 bezoekers gevonden Romeins schip
Ligging castellum in huidige situatie
t Za
nd
Problematiek De huidige situatie heeft totaal geen uitstraling wat het archeologisch verleden betreft. De potentie ligt allemaal onder de grond. Het enige wat te zien is, is de lichte bolling van het maaiveld. Het visualiseren/ beleefbaar maken van dit gebied betekent een complete transformatie!! Het is Alles of Niets.
46
Groe n
Ca ste
llu
m
laa
n
edijk
Hypothese Als je nu in het gebied bent beleef je niets van het verleden. Pas bij navraag blijkt er ´iets´ ondergronds te zitten. De plek moet je begrijpen door het opnieuw bouwen van ‘historische’ elementen. Daarbij het verleden als inspiratiebron gebruiken, maar pas op voor een ridicuul themapark. Wat is de verhouding met het Leidsche Rijn Park en met De Binnenhof, maar ook met het Lint?
83
84 Het Castellum terug laten komen in het landschap d.m.v. land-art Het verleden kenbaar maken niet reconstrueren
beleving d.m.v. virtual reality
De Hoge Woerd: Een Romeins Castellum De Hoge Woerd Drie inspirerende ideeën: Groep 1: Samenkomst van verschillende tijdslagen De Hoge Woerd is een complex gebied: Het is een rijksmonument, er ligt veel oude en nieuwe infrastructuur, oude en nieuwe bebouwing en het is onderdeel van het Leidsche Rijn Park. ´Samenkomst´ van allerlei geschiedenislagen is hier goed voelbaar. De verschillende lagen vormen samen een wirwar aan structuren die het rommelig maakt. Hier door is de plek slecht leesbaar. De geschiedenis zou uit elkaar gerafeld moeten worden om hem leesbaar te maken. De verschillende tijdslagen zouden door middel van een doorsnijding inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Verschillende niveaus waarbij elke periode in een laag te herkennen zijn: -De bestaande Castellumlaan (al een verstoring van het monument) zou zich hiervoor kunnen lenen om de diepte in te gaan en af te dalen naar de tijd van de Romeinen. -De groene dijk inpassen als oud historisch lint. -De nieuwbouw en infra die een eigen laag vormen. -Een eigentijds ´Limesmuseum´ op niveau. Dit verheft zich boven het maaiveld en kan de plek in een breder perspectief plaatsen. -Met digitale tijdvensters kunnen ook andere tijdsperiodes verbeeld worden. Deze benadering ageert tegen een letterlijke vertaling van wat er ooit was!!! Geen kant- enklaar product willen maken, er moet gezocht worden naar de magie van de plek en niet het oorspronkelijk bouwwerk. Geen reconstructie!
Samenvattend: -De complexiteit van de plek laten zien door verschillende lagen in de tijd; -gebruik maken van de infrastructuur die er is; -geen reconstructie van het Castellum. Groep 2: Attractie park De Hoge Woerd moet zich ontwikkelen tot een plek met nationaal of zelfs internationale allure. Het verleden moet zichtbaar worden gemaakt door de koppeling van verschillende initiatieven. Een grote, voor publiek toegankelijk locatie biedt met verschillende ‘functies’ een divers aanbod van recreatie. Middels een passe-partouts kunnen diverse ‘attracties’ bezocht worden. Het feitelijke monument wordt omzoomd door een palissade rondom met wachttorens. De bestaande bebouwing krijgt hierbinnen een plek. Het Castellum zelf wordt deels zichtbaar gemaakt door de fundamenten op maaiveldniveau te markeren. Initiatieven die rondom het monument ontwikkeld kunnen worden: Een eigentijds multifunctioneel badhuis maken (‘Therme 2010’ met sport, leisure, bieb), het Limes infocentrum, evt. het provinciaal depot. Terra Incognita is een initiatief dat de mens in relatie tot de natuur brengt waarbij 5 plekken langs de Limes worden beleefd. “Rondje Limes”, dit rondje begint in het Utrechtse deel, vervolgens in Turkije/Spanje/ Marokko/ etc. De initiatieven moeten wel gerelateerd zijn aan elkaar, zodat het ook als een geheel gepromoot kan worden.
3 manieren van vertalen:
Extreem
Vertaling
Atractieve Gezinnen spectaculair Hoge belevingswaarde (bv. reconstructie) Ontwikkelingsmogelijkheden in de markt Exploitabel Bereikbaarheid is belangrijk
Gematigd
Subtiel Fanatiekelingen abstract weinig dynamisch (bv. kunst) Beperkte ontwikkelingsmogelijkheden Goedkoop in beheer Plaatsechtheid is belangrijk
85
Limes studies De Hoge Woerd is met zijn grensfort (Castellum) een bijzonder onderdeel van de Limes. Het Stimuleringsfonds Belvedere wil middels verkennende studies laten zien hoe de Hoge Woerd verbijzonderd kan worden als onderdeel van de Limes. Dit betekent een extra verdieping van dit onderzoeksrapport. Twee ontwerpteams (met verschillende disciplines) leveren ideeen en gaan deze in workshops uitdiepen. De resultaten van deze studies zullen inspirerend moeten werken op de planvorming van Leidsche Rijn. Bij Projectbureau Belvedere is meer informatie te verkrijgen.
86
De Hoge Woerd: Een Romeins Castellum
Samenvattend: - plek met hoge attractieve waarde krijgt internationaal belang - diverse functies gerelateerd aan archeologie, leisure en educatie. - een markering van het Castellum; Groep 3 ‘Afstemmen programma en lobbyen. Op de Hoge Woerd moet gezocht worden naar een programmatische bevruchting. Diverse functies moeten elkaar sterk maken. Een Archeologisch centrum met landelijke aantrekkingskracht kan gecombineerd worden met een natuur- en milieu centrum (NMC) . Dit NMC trekt mensen uit de directe omgeving. Een slimme stapeling van gebruiksmogelijkheden en functies maakt dat de plek aantrekkelijk wordt voor dagelijks gebruik. Aanhaking van andere functies moeten thematisch afgestemd worden bv. Huisvesting van de gemeentelijke dienst Archeologie of een depot voor archeologische vondsten en het Romeinse Schip. De plannen moeten dusdanig ingepast worden dat de plek van het castellum gemarkeerd wordt. De verschillende programmaonderdelen moeten elkaar versterken zodat De Hoge Woerd een plek wordt waar altijd iets te doen is. De ambities moeten hierbij hoog ingestoken worden. Plan maken met alle genoemde ambities, prijskaartje aanhangen en dan lobbyen bij verschillende belanghebbende partijen en bedrijfsleven. Het unieke en internationale karakter van dit Limes project moet middelen kunnen losmaken. Samenvattend: - stapeling van diverse programma onderdelen; - terugbrengen van het Romeinse Schip; - middels lobby partijen committeren. En …hoe nu verder? De Hoge Woerd is een monument dat volkomen onzichtbaar is in het bestaande landschap. De aanwijzingen in het landschap zijn dermate subtiel dat voorkennis nodig is om de locatie te herkennen. Een prachtig stukje archeologie dat voor eenieder verborgen is. Een logisch gevolg is dat alle ideeën die ontwikkeld worden over dit gebied pleiten voor een nieuwe markering in het landschap. Een ontwikkeling om het verborgen verhaal te vertalen middels een eigentijdse vorm. Hierin kunnen we twee verschillende benaderingen onderscheiden: -een ontwikkeling om ‘de magie’ en ‘de echtheid’ van de plek voelbaar te maken; -een ontwikkeling die vraagt om ‘een tastbare vertaling’ van hetgeen wel eer geweest is.
Beide benaderingen roepen verschillende Belvedere-discussies op: De magie van de echtheid De kracht van monumenten zit hem vaak in het onbekende. Hierdoor wordt de fantasie geprikkeld en wordt een sfeer gecreëerd die blijvend inspirerend is. Het monument zal op zo’n manier voor ieder persoon een eigen verhaal vertellen. Om deze magie echter op te roepen moet het monument een eigen plek innemen in het bestaande landschap. Het moet een plek zijn die één sfeer uitademt. Wanneer de bestaande situatie, na conservering, te weinig tot de verbeelding spreekt kan overwogen worden om geschikte delen van het monument te ontmantelen. Ontmanteling is uiterst gevoelig maar kan wel de aantrekkingskracht en de verbeelding enorm stimuleren. Een aanroering van het monument enerzijds moet een meerwaarde opleveren voor het behoud van het monument anderzijds. De tastbare vertaling In de vertaling van een eeuwen oud verhaal naar een eigentijdse ontwikkeling kan dat op heel veel verschillende manieren. Dit kan van heel attractief, educatief tot uiterst subtiel. De attractieve vertaling, die pleit voor reconstructie en attractieve belevingswaarde versus de subtiele verwijzing die inspeelt op het verhaal en de fantasie. Beide uiterste trekken hun eigen doelgroepen aan. Om grip te krijgen op de Hoge Woerd zijn de volgende drie manieren van vertalen, met enkele karakteristieke naast elkaar gezet. Bij de ontwikkeling van De Hoge Woerd moet goed in beeld gebracht worden wat de gewenste uitstraling en doelgroep is. Na bepaling van de doelgroep kan er naar een gepaste vertaling gezocht worden. Om deze afweging voor de Hoge woerd goed te kunnen maken worden drie analyses uitgevoerd: -Nader onderzoek naar de magie van de plek. -Het uitvoeren van een programmaverkenning waarbij diverse functies elkaar kunnen versterken. -Analyseren van de gewenste doelgroep en uitstraling.
87
88
6.3 De Binnenhof: Een cultuurlandschap
89
90
De Binnenhof: Een cultuurlandschap Cultuurhistorie De Binnenhof bevindt zich op een oud cultuurlandschap, op een oude stroomgordel van de Rijn. Dit is terug te vinden in het oud, typisch blokvormig verkavelingpatroon met onregelmatige eenheden. Rond 1852 is de spoorlijn Utrecht-Den Haag aangelegd. Voor die tijd, vanaf de 9e/10e eeuw, waren de Domeinen in het bezit van de lokale adel en de Utrechtse kerk. Dit oud domeingoed is in de 9e of 10e eeuw ontgonnen. Archeologie heeft hier niet de hoofdrol, maar de lijnstructuren van het kaartbeeld. Een vergeten bedrijfstak: vanaf de 16e eeuw start de kleiwinning in dit gebied. In De Binnenhof voornamelijk tijdens de 19e en 20e eeuw. Het land wordt perceelsgewijs afgegraven en klei wordt afgevoerd in vletschuiten. De vletsloten waren oorspronkelijk 4 tot 5 meter breed, nu afgekalfd tot 3 meter breed: ´De gronden zijn dus afgevlet´. De vletsloten van de toekomstige De Binnenhof zijn allen verbonden en haken aan op de Leidsche Rijn. Een compleet waternetwerk met ontsluitingsfunctie. De grond is gaan inklinken en werd begin 20e eeuw geschikt voor tuinbouw en kassen. De ontwikkelingen in de tuinbouw volgen zich snel op en er verrijst een besloten glazen stad. Tuinders die hier heen trekken zijn vaak weggedreven door oprukkende bebouwing elders. Vanuit de diverse perioden zijn kasopstanden aan te treffen in het gebied. Aan de Utrechtseweg 13/14 staat een prachtig ensemble waar verschillende typen kasopstanden aanwezig zijn: bv. druivenkas. Aan de linten door De Binnenhof bevinden zich karakteristieke kwekerswoningen. De proelen van de Utrechtseweg en Alendorperweg zijn echter verbreed bij de ruilverkavelingen. Opgave De Binnenhof heeft zichzelf op de kaart gezet. Immers, de rijkste gronden op de oeverwal zijn uitermate geschikt geweest voor allerlei teelten. Het gebied heeft zich ontwikkeld tot een tuinbouwgebied met vollegrondsteelt en kassen. Met deze ontwikkeling is het ook de duurste grond geworden die gevrijwaard bleef voor woningbouwontwikkeling. Met de ontwikkeling van De Binnenhof hebben de ontwerpers ingespeeld op deze waardevolle bodem. Het betekent voor de ontwikkeling van dit parkgedeelte dat de duurste gronden getransformeerd moeten worden in een functie zonder opbrengsten.
Behoud van de historische elementen, terugbouwen van constructies uit het verleden (fysiek), integreren van rituelen uit het verleden (niet-fysiek), integreren van relicten uit verleden in de rituelen van deze tijd (niet-fysiek). Een voorbeeld van het integreren van rituelen uit het verleden is het gebruik van de vletsloten tijdens de kleiwinning: vervoer over water is nu verdwenen, maar terughalen ervan geeft toegevoegde waarde aan het beleven van het gebied. De Binnenhof ligt op hogere gronden. Dit is goede grond voor duurzame bomen. De Binnenhof is de geschiedenis van morgen, voor vele toekomstige generaties die ook hun sporen toe kunnen voegen aan het park waardoor een schatkamer van natuur & cultuur ontstaat. Een culturele opgave, waar de geschiedenis van morgen tot zijn recht kan komen. Er wordt een club voorgesteld die het ´bewaakt´ zoals een museumdirecteur zich ontfermt over zijn museum en werkt aan zijn collectie. Hiervoor moeten wel eerst radicale keuzes gemaakt worden, zoals de keuze voor een muur, die de schatkamer afschermt tegen lawaai van het spoor en van de beslommeringen van alledag. De Binnenhof kan zo een park op zichzelf worden. Een muur zoals in de traditie van het Vondelpark. Hiervoor moet een coalitie van investeerders gevonden worden die het nut zien van bebouwing, natuurontwikkeling en recreatie met een lange termijnsvisie (50-200 jaar). Het inrichten van het park niet met een engelse landschapstijl, want we hebben hier te maken met een zeer unieke structuur. Voor de inrichting kijken naar de context, de rationele vormen van het Hollandse landschap meenemen in landschap. Het cultuurlandschap van vroeger mag nog aeesbaar zijn, terug te vinden in het landschap, maar heeft een nieuwe functie gekregen, zoals de ruïnes in de oerwouden.
Hypothese Hoe kan de geschiedenis van een plek onderdeel worden van het ontwerp? Het Binnenhof
91
De Binnenhof De Binnenhof met zijn muur is in tegestelling tot Den Engh en De Hoge Woerd een nieuw ontworpen parkelement. De wisselwerking met cultuurhistorie moet hier opgezocht worden en is minder vanzelfsprekend. De uitdaging is des te groter. Groep 1 De muur is een nieuw element in het landschap en moet zijn eigenheid gaan vinden in materialisering en tijd: Met de materialisering kan een verwijzing gemaakt worden naar de eigen streek: Bijvoorbeeld goedkope materialen gebruiken, zoals klei uit de Haarrijnsche plas, stro van het Lint dat gemaaid wordt vermengd met leem of afval van de puinresten van de 60-er jaren binnenstad. Wellicht is er een kostenbesparing te halen voor twee Utrechtse projecten (POS en LRP) te combineren?
92
Door de muur in de tijd te laten groeien zal er eigenheid per tijdsperiode ontstaan. Er wordt in het begin een start gemaakt door de fundering aan te leggen in het landschap. Hierdoor wordt de situering gexeerd maar niet de invulling. Vervolgens wordt per jaar bekeken welk deel met welke functies wordt aangelegd. Door de tijd heen zullen door ervaringen en nieuwe opvattingen en behoeften veranderingen optreden in de muur. Er is enig research nodig voor de logistiek, maar ook voor de juridische vastlegging van de bestemming. Laat de muur maar groeien. Inrichting van De Binnenhof: karakteristieke verkavelingstructuur behouden bij de ontwikkeling van het bos. Een natuurlijke ontwikkeling van het bos nastreven. Deze natuurontwikkeling zal in samenhang met oude strakke cultuurhistorische lijnen een gevarieerd beeld opleveren. De Binnenhof moet de tijd krijgen om tot wasdom te komen, 300 jaar misschien? Samenvattend: -fundamenten van muur zo spoedig mogelijk aangeven, rest van de muur groeit in de tijd; -muur opbouwen uit materialen uit de omgeving; -niet alles willen beheersen en geeft het de tijd
De Binnenhof: Een cultuurlandschap
Groep 2 De Binnenhof ligt op hogere gronden. Dit is goede grond voor duurzame bomen. De Binnenhof heeft een lange tijdshorizon en wordt de geschiedenis van morgen. Vele toekomstige generaties kunnen hun sporen toe voegen aan het park. Hierdoor ontstaat een schatkamer van natuur & cultuur. Een culturele opgave, waar de geschiedenis van morgen tot zijn recht kan komen. De Binnenhof wordt een groene stad met een stadsmuur. Zoals de binnenstad van Utrecht. De poorten van De Binnenhof zijn wezenlijk onderdeel van het park: maak grote kunstwerken van de entrees. De muur maakt het verschil tussen binnen en buiten. De verschillende kavels in de Binnenhof kunnen vergeleken worden met de immuniteiten uit de binnenstad. Elke plek een eigen sfeer. Een in te stellen club ´bewaakt´ zoals een museumdirecteur zich ontfermt over zijn museum en werkt aan zijn collectie. Bestaande kasrelicten zouden tot de collectie kunnen behoren. De muur, die de schatkamer afschermt tegen lawaai van het spoor en van de beslommeringen van alledag, wordt in deze losoe onvermijdelijk. Samenvattend: -ontwikkelen van cultureel- en natuurerfgoed van de toekomst; -Muur is essentieel; -Organiseer een kwaliteitsbeheerder.
93
94
Vletsloten
De Binnenhof: Een cultuurlandschap Groep 3: Behoud van de historische elementen, terugbouwen van constructies uit het verleden (fysiek), integreren van rituelen uit het verleden (niet-fysiek), integreren van relicten uit verleden in de rituelen van deze tijd (niet-fysiek). In de binnenhof kan dat op verschillende manieren tot uiting komen: -Een voorbeeld van het integreren van rituelen uit het verleden is het gebruik van de vletsloten tijdens de kleiwinning: vervoer over water is nu verdwenen, maar terughalen ervan geeft toegevoegde waarde aan het beleven van het gebied. De traagheid van roeibootjes of uisterbootjes benadrukt de sfeer van De Binnenhof en verwijst naar het oude gebruik van de vletsloten. Maak van de Binnenhof een ‘Hollands Venetië’ -Een ander voorbeeld is het voortzetten van de tuinbouw. De bestaande bedrijvigheid zou op kleine schaal voortgezet kunnen worden: volle grondsteelt is attractief, oude kasopstanden kunnen geïntegreerd worden, griendbosjes kunnen door locale partijen beheerd worden. De plek bouwt voort op de bestaande identiteit. Een foto van het interieur van een druivenserre uit de jaren 20 met langs het glasoppervlak de grote druiventrossen.
-De bestaande woonlinten zoveel mogelijk integreren zodat lokale mensen, die de geschiedenis kennen, hun verhalen en gewoonten kunnen overdragen aan de toekomstige parkgebruiker. Samenvattend: -vervoer over water een nieuwe functie geven; -lokale gebruiken en initiatieven integreren; -bestaande bewoners betrekken. En …hoe nu verder? Met de Muur wordt een nieuw ontworpen parkelement in een bestaande setting ontwikkeld. Een gebiedsvreemd element dat moet landen en gaan ‘communiceren’ met zijn omgeving. Dit roept andere vragen op dan het inpassen van reeds bestaande fysieke elementen in hedendaags gebruik. Hoe kan de muur onderdeel worden van het bestaande landschap? -Gebruik maken van lokale materialen (puin van het centrum van Utrecht) of optrekken met gebiedseigenbeplanting (groene muur van Elzenhagen) -Functies herbergen zoals tuinbouw, opslag van appels, etc. Of wordt er bewust voor gekozen om de confrontatie aan te gaan met het bestaande? -wordt er nieuwe geschiedenis geschreven; -markering van diverse tijdsperiodes door een langzame ontwikkeling. In hoeverre een nieuw te ontwerpen muur past in zijn omgeving en in hoeverre deze ageert, zijn belangrijke onderzoeksvragen voor het vervolg.
Een foto uit een folder van een restaurant in Amsterdam. Is dit één van de nieuwe mogelijkheden van hergebruik van een oude kas?
95
96
6.4 De Vikingrijn; Herstel van de Oude Rijn
97
98
De Vikingrijn: Herstel van de Oude Rijn Loop Cultuurhistorie
De Vikingrijn, is dat dat slootje? Dit is dé rivier waarover de Vikingen hun veroveringen landinwaarts deden. Eigenlijk is alles van de geschiedenis over deze waterloop gegaan. Nu verland tot een miezerig watertje van 6 á 7 meter breedte. Dat is te weinig om de functie van vroeger te bekrachtigen. De Rijn is een meanderende rivier, met ontelbaar verschillende rijnlopen. Het is een dominante lijn geweest voor de belangrijkste cultuurontwikkeling in dit gebied. De Utrechtse Dom is aan deze stroom ontstaan! De naam Vikingrijn geeft wel aan dat deze stroom van enige importantie was. Echter, door de eeuwen hen heeft deze rivier verschillende functies gehad. Van Romeinse Grens tot veilingsloot. Het wordt dus ook belangrijk welke tijdsperiode je zichtbaar wilt maken. Of wordt het een rivier met een totaal nieuw gezicht?
99
De Vikingrijn
Het Binnenhof
Opgave:
Dilemma is dat grote delen van de Rijn verland zijn. De maximale breedte is echt te minimaal. De bestaande sloot door het landschap moet voldoende kracht en status gegeven worden, zodat het zich als Vikingrijn kan manifesteren. Maar deze ruimte is niet altijd aanwezig. De Esdoornlaan ligt op een lokale weg (op een dijk) uit de Middeleeuwen. Het opwaarderen van de Rijn zal ten koste gaan van een oud lint, wat heeft prioriteit? Hoe hoog zijn de ambities? Door strak vast te houden aan de oorspronkelijk structuur zullen veel haalbaarheidsproblemen ontstaan, met als ´worse-case´ scenario dat hij er helemaal niet komt.
Hypothese
100
Parkontwerp is een harmonie vinden tussen natuur en beleving. Hoe krijgen we cultuur- historische waarden van het gebied beleefbaar in het park? Dit betekent concessies doen: welke geschiedenis is het meest relevant? Welke geschiedenis kan je het beste vertellen? Vervoer over water is een belangrijk aspect geweest in dit gebied. Dit moet je expliciet maken in het park. Niet alleen omdat het vroeger zo was, maar omdat het een totaal andere beleving van het park geeft. Technisch gezien is de Leidsche Rijn (het water) een hard gegeven. Vroeger was de Vikingrijn een keihard gegeven, als fysieke grens. Kan dit in de toekomst weer? Het rehabiliteren van de beleving van het verleden vanuit de praam is belangrijker dan het letterlijk conserveren van de watergangen of historische tracé van de Oude Rijn. Beleving van de breedte, de ligging, van de rivier.
De Vikingrijn Vervoer over water is een belangrijk aspect geweest in dit gebied. Dit moet je expliciet maken in het park. Niet alleen omdat het vroeger en daarmee een stuk geschiedenis herintroduceert, maar ook om een totaal andere beleving van het park te bieden. Vroeger was de Vikingrijn een keihard gegeven, als fysieke grens. Hoe kan je dit gevoel weer terug brengen? De beleving, de breedte en continuïteit en het karakter zijn de onderwerpen die door de verschillende werkgroepen zijn aangegrepen: De beleving De Rijn is een meanderende rivier, met ontelbaar verschillende rijnlopen. Het is een dominante lijn geweest voor de belangrijkste cultuurontwikkeling in dit gebied. Van Romeinse Grens tot veilingsloot. Door de tijd heeft de rivier zijn kracht letterlijk achteruit zien gaan. Het rehabiliteren van de beleving van het verleden vanuit de praam is belangrijker dan het letterlijk conserveren van de watergangen of historische tracé van de Oude Rijn. In het park kan deze beleving op recreatieve wijze weer zijn stempel drukken. De attractieve waarde geeft de rivier weer betekenis en dominantie. De bevaarbaarheid is een must. De breedte en continuïteit Als de beleving centraal staat wordt maatvoering belangrijk. Er moet een duidelijke hiërarchie zijn in het watersysteem. Dit betekent dat de waterloop zichtbaar breder moet zijn dan andere waterpartijen in het gebied. De rijn heeft maat nodig. De breedte en de continuïteit zijn essentieel om de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde te verhogen. Een maatvoering van 20 meter moet worden nagestreefd. Om recreatief gebruik mogelijk te maken is 12 meter het minima. Karakter Een ander aspect in de beleving is het karakter van de rivier. Het karakter van een rivier zou benadrukt moeten worden: -meanderend -verschil in breedte -stroming -verschil in oevers: auw in de binnenbocht en steil in de buitenbocht -natuurlijk karkater door beplanting.
De Vikingrijn: Herstel van de Oude Rijn Loop Samenvattend: - de beleving van en op het water zijn essentieel - de Vikingrijn moet zijn dominantie terug krijgen - geef het water een zijn eigen rivierkarakter En …hoe nu verder? Met de ontwikkeling van de Vikingrijn komen enkele dilemma’s naar boven. De rijn is een meanderende rivier die door de tijd heen op verschillende plaatsen heeft gelegen. Sommige delen of patronen zijn nu nog in het landschap te ervaren, andere zitten in de bodem verscholen. De plaatsechtheid kun je verschillend interpreteren. Het oppakken van bestaande patronen in het landschap lijkt in eerste instantie de meest logische weg maar geeft ook problemen met de ambitie die uitgesproken is om de rivier in vol ornaat te herstellen. Beperkte ruimte levert veel planologische problemen. Andere (onzichtbare) tracés bieden wel de mogelijkheid om de ambities te verwezenlijken. Met deze optie ontken je de bestaande patronen in het landschap. De verschillende tracés bieden in ieder geval de mogelijkheid om te verkennen welke loop het meest kansrijk is.
Een ander dilemma ontstaat als twee cultuurhistorisch waardevolle patronen over elkaar heen liggen. Bv: De Viking rijn en de Esdoornlaan. Welke is het meest relevant? Of kiezen we niet? In de afweging kunnen verschillende uitgangspunten gehanteerd worden: -de huidige verschijningsvorm en betekenis -de toekomstwaarde -de betekenis van weleer en de vertaalbaarheid -de zeldzaamheid en vervangbaarheid -haalbaarheid Parkontwerp is een harmonie vinden tussen natuur en beleving. Hoe krijgen we cultuur- historische waarden van het gebied beleefbaar in het park? Hiervoor moeten wel overwogen keuzes gemaakt worden. Voor het vervolg moeten de keuzes inzichtelijk gemaakt worden en moet een beslissing genomen worden!
101
102 102
6.5 Het Lint; Een nieuwe lijn in het landschap: “God’s Finger”
103
1
3
2
7
9
8 4
104
7
6 kralen aan het Lint
1
De Haarrijnseplas
2 3 4 5 6
De Rijnkennemerlaan Den Engh De Vletsloten De Hoge Woerd Nederzetting burgermeester Middelweerdweg
7 8
Vikingrijn Huis ter Vleuten
9
De Hindersteinlaan
5
Het Lint: Een nieuwe lijn in het landschap: “God’s nger” Cultuurhistorie
Het Lint is het verbindend element van allerlei plekken met hun eigen karakter in het park. Er wordt een nieuw element over het bestaande landschap gelegd. Het Lint moet maat hebben, 30 meter is minimaal. Hierdoor wordt er een ruimte gecreëerd die op zichzelf staat en waar je goed zicht hebt op de lucht. (het moet geen laantje worden). Het eerste idee voor vandaag was om over het toekomstige tracé van het Lint te lopen, dan kom je de complete bewoningsgeschiedenis van Leidsche Rijn tegen. Het Lint wordt dan een communicatiemiddel om de cultuurhistorie van het gebied te vertellen. Het Lint gaat in totaal over 6 belangrijke archeologische vindplaatsen. Hoe moet je die bewaren? Een groot deel van de Nederlandse archeologie is onzichtbaar. Hoe gaan we vertellen wat er in de grond zit? -De Hoge Woerd: nu vreselijk versnipperd door infrastructuur, maar archeologische toplocatie. Burgemeester Middelweerdweg: Nederzetting uit bronstijd/ijzertijd: één van de oudste bewonersplekken van de Leidsche Rijn. Wat er te zien is zijn een paar verkleuringen in de grond (niet echt opvallend). Er werd in die tijd alleen gebruik gemaakt van materialen uit de omgeving (anders dan de Romeinen die van alles aansleepten). De sporen van de nederzettingen kan je accentueren, bijvoorbeeld door verschillende begroeiing. ´t Appelllaantje (oprijlaan van Huis ter Vleuten): het huis wordt opgeofferd voor de spoorverdubbeling. Misschien is het wel leuk om de oprijlaan wel zichtbaar te houden. Hindersteinlaan: Hier staan 50 jaar oude monumentale druivenkassen. Prachtige theehuizen. - Noordelijke deel van het park: de overgang van de stroomrug in veengebied. Ridderhofstad Den Engh: hoe ga je de oude oprijlaan en zichtlijn terugvinden? De Smalle Themaat wordt binnenkort doorsneden door ´t Lint en door de Stroomweg de Tol. aansluiting van het Lint op ´t Zand: een oude brede vletsloot, hoe zorg je ervoor dat die niet gaat concurreren met het Lint of de Vikingrijn en toch blijft behouden?
Als je over het Lint loopt vertelt het park een geschiedenis van verschillende tijden. Natuurlijk is de insteek van het Lint altijd ecologisch geweest: de verbinding van ecologische gebieden. Maar we kunnen er cultuurhistorisch toegevoegde waarde aan meegeven, of sterker, het Lint ook als cultuurhistorisch verbindend element maken? Opgave Het Lint, een eigenwijs nietsontziende verbinding rondom het park. ´God´s-nger´, alsof god met zijn vinger een streep heeft getrokken door dit landschap. Inpassing van bestaande structuren en bebouwing is beperkt mogelijk en maakt de realisatie opgave zeer confronterend. Hypothese Vaak is er maar een beperkt deel van de geschiedenis zichtbaar. Welke delen van de historie willen we vertellen en hoe moet dat beeld er uitzien? Wat is de wijze van communicatie? Eerst is er het ´ding´ dat je geïnteresseerd maakt, dan volgt het verhaal. Het Lint is een autonoom element, juist om te communiceren en harmonie in het park terug te brengen. Het Lint ´dendert door´ en loopt niet volgens de bestaande topograe of kavelrandjes. Het Lint heeft een minimale maat van 30 meter, liever breder. Het aangeven van de verbindende kwaliteiten van het Lint is ook belangrijk om zo de continuïteit ervan te behouden. Niet af laten leiden door ditjes en datjes langs de track.
Het Lint
105
Jac. P. Thijsselint Het lint is ook een nieuw ontworpen lijn door het landschap: ‘God’s nger’. Deze lijn verbindt alle verschillende elementen en onderdelen van het park aan elkaar, zoals een snoer de kralen bij elkaar houdt. In de werkgroepen worden deze twee aspecten van het lint apart benoemd: Het snoer: het doorgaande, allesverbindende lint met zijn eenduidigheid in vormgeving De kralen: de verschillende plekken en verbijzonderingen die aan elkaar geschakeld worden door het lint. Het snoer Het lint ontleent zijn kracht aan zijn herkenbaarheid. Overal heeft het lint dezelfde opbouw. Deze ogenschijnlijke eenvoud krijgt kracht doordat het harmonie brengt in het totale park. Je moet het lint ook niet an sich bekijken maar in zijn bredere context. De maatvoering van 30 meter en breder creëert prachtige zichtlijnen. Met de modellering van het lint moet hierop ingespeeld worden.
106
De eigenwijsheid en eenduidigheid gaat een spanning aan met het bestaande landschap. Alsof God met zijn vinger een streep door het landschap heeft getrokken, niets ontziend. Er wordt niet ingespeeld op de geschiedenis maar er wordt nieuwe geschiedenis geschreven. Het contact met zijn omgeving en ondergrond wordt puntsgewijs (kralen) toegestaan. De track vormt een belangrijk verbindend element. Alle parkbezoekers komen in eerste instantie in aanraking met dit pad. Het verzorgt de verdeling en routing van bezoekers. Toegankelijkheid vanuit de omgeving en van de verschillende parkonderdelen moet helder en eenduidig worden vormgegeven. Informatievoorziening en routebeschrijving is inherent aan het lint verbonden. Gebruik één soort vertelmiddel, geen chaos aan bordjes, maar één familie van informatiemiddelen. Ecologie vormt een zeer belangrijke functie in het lint (niet voor niets het Jac.P. Thijsselint). De ecologische potentie van het lint is groot omdat het een allesverbindend element is in het park. De continuïteit van gras en bomen heeft dus ook voor planten en dieren een belangrijke verplaatsingsfunctie. De hoogteverschillen in het maaiveld wel beleefbaar houden. Verschillende hoogte en verschil in grondsoort geeft differentiatie in beplanting.
Het Lint: Een nieuwe lijn in het landschap: “God’s nger”
De kralen Het Lint heeft zelf geen cultuurhistorische betekenis, maar al wandelend kom je verschillende cultuurhistorische elementen (kralen) tegen uit verschillende geschiedenislagen. Het Lint als snoer verbind de kralen aan elkaar. Op deze manier kan het lint de biograe van het landschap vertellen. De leesbaarheid van het landschap wordt puntsgewijs en selectief aan de passant helder gemaakt. Dramatiseer, ensceneer de zichtlocaties en poets de rest weg. Al wandelend over het lint worden de volgende punten getoond: 1.De Haarrijnseplas (2000): maak de openheid van de veenafgraving voelbaar. Creëer een venster waardoor contact gemaakt wordt met het veenlandschap. 2.De Rijnkennemerlaan (1962): de aansnijding van deze as voelbaar maken, oude stukken houtkaden (van 200 meter) bestaan nog en kunnen als artefact ingepast worden. 3.Den Engh (Middeleeuwen): directe aanhaking op deze plek is een must. Kruising met de Smalle Themaat en de Enghlaan moeten aangegrepen worden om directe verbinding mogelijk te maken. Thematiek van fruitteelt hier aangrijpen. 4.De vletsloten in het gebied vormen in het lint geen prioriteit. Daarvoor hoef je ze niet allemaal te handhaven, kies er een paar mooie uit en maak deze beleefbaar met bruggetjes. 5.De Hoge Woerd (Romeinse tijd): directe aanhaking op deze plek is een must. Creëer een grote ‘tuinkamer’ aan het lint waar de Romeinse tijd tot leven wordt geroepen. 6.Nederzetting Burgemeerster Middelweerdweg (Bronstijd): de patronen van eerdere bewoning in platte vlak zichtbaar maken door verschil in begroeiing. Dmv grondwerk kunnen subtiele verwijzingen verbeeld worden. (landart) 7.Vikingrijn: met een brug over Vikingrijn. Creëer op de brug een zitplek waardoor een uitzichtpunt ontstaat over het water. 8.Huis ter Vleuten: doorsnijding van de oude oprit met appelboompjes als proel handhaven/ herstellen. Hoogteverschillen in proel dramatiseren. 9.De Hindersteinlaan (19de eeuw): oude kassen opknappen en hier of op Den Engh situeren. Nieuwe horeca of andere initiatieven in opstarten. Belangrijk is dat de plekken een verbijzondering zijn aan/ in het lint. Ze hebben hun eigen maaiveld, sfeer en materialisering. Ze contrasteren met het uniforme grootse lint en zijn plekken met een menselijke schaal. De plekken vormen aanleidingen om te zitten, spelen en te verblijven.
Op deze plekken kan van alles gebeuren en moeten nader uitgewerkt worden. Samenvattend: -schrijf nieuwe geschiedenis met het Lint -verzorg eenduidig de routing en informatievoorziening -niet alles willen laten zien, wees selectief: alleen de cultuurhistorische kralen oppoetsen tot pareltjes. -elke plek heeft eigen materialisering, eigen maaiveld niveau en sfeer. En …hoe nu verder? Met de aanleg van het lint ontstaat een unieke kans om de verschillende losse elementen aan elkaar te knopen. Het verbrokkelde wordt door samenhang weer leesbaar. Het lint moet als uniform element snel aangelegd worden. Met de verbijzonderingen langs het lint moet selectief omgegaan worden: welke worden wel en welke worden niet aangegrepen. De vertaling van deze plekken naar een eigentijdse parkinvulling moet per plek opgepakt worden. Naast de uitwerking van de verschillende plekken moet ook de samenhang helder worden. Middels een moderne informatievoorziening kan iets verteld worden over: de plek zelf en de plek in zijn bredere context.
107
108
7 Communicatie Theo Kuijpers/ Ernest Pelders
109
7 Communicatie Communicatie In het midden van de locatie Leidsche Rijn komt een groen hart. Een groen hart temidden van diverse soorten van nieuwe woongebieden die nu nog veelal in aanbouw zijn. Utrecht wordt met het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn ruim 80.000 nieuwe bewoners rijker; de stad Utrecht heeft over circa 10 jaar bijna 400.000 inwoners. Mensen die daar wonen, werken en … recreëren. Voor hen, zowel degene die in of vlakbij het groene hart van Leidsche Rijn wonen of komen te wonen, als zij die iets verder weg leven wordt het Leidsche Rijn Park gerealiseerd. Een park voor ontmoeting en ontspanning voor alle bewoners van Leidsche Rijn en Utrecht en communicatie over (de wording van) dit park is heel erg nodig, om niet te zeggen een voorwaarde, om dit park in de harten en hoofden van de (toekomstige) gebruikers te krijgen. Maar ook is het park een essentieel onderdeel bij het creëren van een goede, gezonde en prettige leefomgeving voor vele Leidsche Rijners.
110
Het Leidsche Rijn Park is een nieuw deel van Leidsche Rijn en Utrecht, met een oud verhaal van bewoners en bewoning, die ook hun sporen in het landschap hebben nagelaten. Daarmee is het Leidsche Rijn Park een bron en een voedingsbodem voor verhalen en dus een erg aantrekkelijk en zeer interessant gebied. Communicatie óver en óm Communicatie gaat over het overbrengen van informatie. Informatie waarbij de ander of de anderen in staat gesteld worden zich omtrent iets concreets, zelfstandig en bewust een mening te vormen en/of om wederzijds begrip te bewerkstelligen. Bij de communicatie betreffende het Leidsche Rijn Park kan het gaan óver het park in wording en het kan gaan óm het park, om via communicatie (bijvoorbeeld kennisoverdracht of ervaringen) committent te krijgen bij de actieve en passieve gebruikers van dat park en bij alle toekomstige bewoners van Leidsche Rijn. De boodschap van deze communicatie is dan ook nog zeer complex en moeilijk. Enerzijds wordt het park nu gerealiseerd. Een realisatie in stukjes en fases die telkens een uitleg en toelichting behoeven. Anderzijds moet nu ook al het waardevolle van het park naar voren gebracht worden om daarmee goede en verantwoorde gebruikers en genieters van dit park te krijgen. Voorwaar geen geringe opgave.
7 Communicatie
Ook speelt een belangrijke rol de verbondenheid die de huidige bewoners met het gebied, dat park moet gaan worden, hebben en waar zij in zijn opgegroeid. Aan de ene kant zien zij dat hun bekende wereld van kassen, tuinderijen, sloten, etc. ,maar ook hun leven totaal verandert, en, aan de andere kant wordt verwacht dat zij ambassadeurs van het nieuwe park zijn en worden. De drijfveer en ook de ambitie voor de communicatie over en om het park moet zijn de wetenschap dat zonder de steun van de bewoners van heel Leidsche Rijn, de huidige als wel de toekomstige, dit nooit een goed park zal kunnen worden. Waar gaat het om? Het Leidsche Rijn Park bewaart (straks) een ruime uitsnede uit een cultuurlandschap dat meerdere fasen heeft doorgemaakt en waarop de factor tijd nog steeds mag blijven inwerken. Met deze uitspraak wordt het leidmotief van de communicatie duidelijk, namelijk: het onzichtbare zichtbaar en (weer) beleefbaar maken. Waarmee ook geschetst wordt dat hier een unieke kans ligt om datgene wat de tand des tijds verborgen heeft niet alleen weer zichtbaar te maken, maar er zelfs nieuwe of andere functies aan toe te voegen zijn. Het begrip de ‘biograe van het landschap’ is zeer wel op dit hele gebied van toepassing en biedt heel veel aanknopingspunten en mogelijkheden voor communicatie naar gebruikers en (specieke) doelgroepen. Zoals gesteld: het Leidsche Rijn Park is een nieuw park met oude verhalen die opgehangen kunnen worden aan elementen in het landschap die nog steeds zichtbaar zijn en/of opnieuw zichtbaar gemaakt kunnen worden. Meer nog: er zijn in het gebied nog heel veel plekken waar in het verleden een historische gebeurtenis of ontwikkeling heeft plaats gevonden, deze plaatsechtheid heeft voor de beleving van de gebruikers van het park een uiterst belangrijke waarde. De communicatie moet hiervan gebruik gaan maken. Want de nieuwe verhalen over oude (en nieuwe) geschiedenissen die daarmee vastzitten aan onderdelen en delen van het Leidsche Rijn Park geven kansen voor beleving en dus verankering.
Het gaat erom, om het landschap en de waardevolle onderdelen van dit landschap beleefbaar en zichtbaar te maken voor zo veel mogelijk interessegroepen die het park gebruiken en gaan gebruiken. Interessegroepen als wandelaars en etsers, maar ook natuurliefhebbers en rustzoekers, cultuurliefhebbers en natuurliefhebbers, actieven en passieven, individuen en groepen. Voor hen moet de geschiedenis van dit gebied zichtbaar en herkenbaar gemaakt worden. tekening van Jac. P. Thysse uit: Het Naardermeer, 1912
111 Jac. P.Thijsse was niet alleen een van de oprichters van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, maar was vooral een Amsterdamse onderwijzer die kinderen en volwassenen naar natuur leerde kijken en natuur leerde waarderen. Zijn grote bekendheid kreeg hij door zijn befaamde ‘Verkadealbums’. En hoe dan wel? De trefwoorden, die bij deze communicatie horen, zijn: uitnodigend, uitdagend, aanlokkend maar ook confronterend met een controleerbare en hand te haven kwaliteit. Goed zichtbaar en met een laagdrempelige informatiewaarde, waardoor velen er gebruik van kunnen maken. Denken in doelgroepen en in het gebruik van en door die doel- en interessegroepen moet richtinggevend zijn voor de uitvoering van de communicatie. Immers alleen op die manier is het gewenste gebruik van het park en haar voorzieningen te realiseren. Dit betekent niet dat er een woud aan informatieroute- en andersoortige borden en ook geen verbodsborden tevoorschijn moet komen. De uitdaging voor de ontwerpers van het Leidsche Rijn park ligt in de opgave om een zodanig goede kwalitatieve en doordachte aanleg en inrichting van het landschap en/of de onderdelen te creëren, dat daarmee gewenst gedrag en beleving als vanzelfsprekend daarvan het gevolg is. Daar levert deze studie diverse ideeën voor aan.
7.1 Informatieverstrekking
Daarmee zullen bijvoorbeeld naam- en routebordjes niet onvermijdelijk zijn, waarschijnlijk zijn zij zelfs noodzakelijk voor een noodzakelijke geleiding en gericht bewustwordingsproces voor gebruikers van het park. Kansen voor communicatie Een op maat geschreven communicatie (en educatie)plan is noodzakelijk zijn voor een planmatige en beheersbare aanpak van het communicatie-instrument. Regie in deze is zeer wensbaar en zelfs voorwaarde. Niet alleen om daarmee een goed en evenwichtig beeld te laten ontstaan van het park en haar historie, maar ook om daarmee het gewenst gebruik van het park en haar voorzieningen te bewerkstelligen. De grootste kans en tevens uitdaging is de wording van het landschap te laten zien, te laten beleven en daarmee uit te leggen. Deels om begrip, deels om de (nieuwe) bewoners van Leidsche Rijn trots te laten zijn op hun leefomgeving. De zes periodebeschrijvingen van dit boek zouden verteld kunnen worden. Elke plek een stuk van de geschiedenis. Hierdoor ontstaat begrip over het cultuurhistorische element en zijn context. Een hoofdstuk wordt eraan toegevoegd en dat is de toekomst. Hierin worden de nieuwe parkelementen beschreven.
112 Tijdsperiode Het fundament wordt gelegd Leven in de schoot van het landschap Opgenomen in een wereldrijk Het Landschap krijgt vorm De Stad rukt op Leidsche Rijn bouwt een kathedraal
10000-4000 v Chr 1800 v Chr- 0
Situering in het Lint bij… De Vikingrijn Burg. Middelweerdweg
0-200 n Chr 11de –15de eeuw19de – 20ste eeuw 21ste eeuw
De Hoge Woerd Den Engh De Binnenhof De Muur
Door de informatievoorziening bewust een plek te geven biedt je de bezoeker een keuze om al dan niet gebruik te maken van deze informatie. Deze vorm dringt zijn informatief niet op en levert educatief veel op. Met het verhogen van de gebiedskennis zal ook de nieuwe bewoner zich sneller thuis gaan voelen in Leidsche Rijn en belangrijker nog trots worden op zijn leefomgeving. Met het opstellen van een informatieplan kunnen deze onderdelen verder uitgewerkt worden. Het Projectbureau moet in samenwerking met het Wijkbureau Leidsche Rijn dit verder uitwerken.
7.1 Informatieverstrekking
Bezoekerscentrum Ervaring bij andere grote stadsparken (Amsterdamse Bos) leert dat een zichtbaar centrum in de vorm van een bezoekerscentrum of andersoortig entreegebouw of poortgebouw hierin een belangrijke rol kan spelen. Een dergelijk punt kan ook het kristallisatiepunt zijn voor allerlei vrijwilligers en activiteiten. Maar ook voor aanbieders van activiteiten en faciliteiten. In het bezoekerscentrum kan de schatkamer van het collectieve geheugen gepresenteerd worden. Vanuit dit punt kunnen digitale info verstrekt worden voor een Internetsite en Infocellen in het park. Internetsite Ook zal om het gebruik van het park bij de Leidsche Rijners en anderen uit de regio te stimuleren goed gecommuniceerd moeten worden -op velerlei manieren en wijzen- over de mogelijkheden van het park, zoals: kan ik er wandelen? Fietsen? Picknicken? Luieren? Natuur ontdekken? Vliegeren? Met de hond spelen? Is het er mooi? Maar ook zaken over de toegankelijkheid als: is er iets voor alle culturen en alle leeftijden? Leuk en niet leuk? Kom ik iets tegen of moet ik ergens naar toe? Deze informatie moet ook via een site verstrekt worden. De multimedia stelt ons in staat een breed publiek te informeren. Infocellen De infocellen bieden specieke informatie over een plek in het park. Het Jac.P.Thysse lint - pakt en raakt alle oude en nieuwe delen van Leidsche Rijn en is daarmee een snoer die oud en nieuw met elkaar verbindt. Het is een track door de tijd. Afhankelijk van de plek word je in contact gebracht met de desbetreffende tijdsperiode. Met behulp van de infocel wordt in beeld en/of geluid het verhaal vertelt aan de parkbezoeker. Moderne media kunnen hier een prima invulling aan geven. Dit kan in direct contact staan met het bezoekerscentrum of werkt stand alone.
Zo’n informatievoorziening kan van alles zijn: een folly, een digitale infocel of belpunt. Het vormt een plek die als een tijdsmachine fungeert. Afhankelijk van de plek word je in contact gebracht met de desbetreffende tijdsperiode. In beeld en/of geluid wordt het verhaal verteld aan de parkbezoeker. Moderne media kunnen hier een prima invulling aan geven. Er wordt informatie verstrekt over, hoe het landschap er destijds uitzag, welke bewoners er toen waren, welke gewoonten en activiteiten ze hadden en hoe zij hier leefde. Tevens wordt er verteld wat er nu nog zichtbaar en voelbaar is vanuit die tijd.
113
Een familie van Informatiedragers Op veel plekken is er veel te vertellen of te laten zien. Dat vraagt om informatie ter plekke, informatie om een route te kunnen volgen, informatie over details, informatie over … Mede daarom is nagedacht over een aantrekkelijk en sluitend systeem van een familie van Informatiedragers voor heel Leidsche Rijn. De familie bestaat uit verschillende typen die voor verschillende aandachtsvelden zoals natuur, milieu, archeologie, cultuur, water, etc gebruikt kunnen worden en ook elk een eigen karakter hebben. De familie bestaat uit de volgende typen: tegel (waarop dmv. symbool of woord aandacht voor een plek gevraagd kan worden), infopaneel (informatie of toelichting over bijv. een wordingsgeschiedenis van een plek of situatie), , naambord (van plek, huis, situatie met nadere informatie), routeaanduiding (tbv. wandelaars of etsers), lezenaar (eenvoudige toelichting of informatie bijv.onderdeel van een ontdek- of natuurpaden) en loertoeter. Van de loertoeter, in feite een informatiebord met een kijkbuis, bestaat ook een variant die geschikt is om ‘in’ de grond te kunnen kijken., naar bijvoorbeeld een vondst, leidingen, bodemdieren, wortels, etc.
114
7.1 Informatieverstrekking Deze informatiedragers hebben een eigen specieke uitstraling en zijn daardoor goed in het veld herkenbaar als informatiedrager en infopunt. Opzet is door een unieke nummering per informatiedrager dat dezen vindbaar zijn op kaarten en ook aanklikbaar zijn op digitale mappen. Daarmee is het voor bezoekers mogelijk om routes te plannen.
Samenvattend
De wording van het Leidsche Rijn Park is een lang en daardoor kwetsbaar proces. Het wordt veel minder kwetsbaar als (nieuwe) bewoners dit park ‘in hoofd en harten’ gaan dragen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van het wordings-, maar ook het daaropvolgende beheerproces van het park. En wil dit slagen dat zal er veel en goed gecommuniceerd moeten worden. Het doel daarvan is om de (nieuwe) bewoners het/een verhaal te geven dat binding geeft. Het gaat daarbij om: Integreer oud en nieuw. Laat oud en nieuw samen gaan. Geef nieuwe waardevolle functies en gebruiken aan oude plekken en plaatsen. Zoek en vindt nieuwe inhouden van hetgeen als waardevol wordt ervaren. Presenteer en laat zien en/of maak beleefbaar. Gebruik aanleg en inrichting om te duiden en uit te leggen. En maak passende functies op de juiste plekken Communiceer actief en passief. Passief door de inrichting en de aanleg te laten spreken; actief door gerichte programma’s, activiteiten en voorzieningen.
tekening van Jac. P.Thysse, uit: Waar wij wonen, 1937 Zoals Jac P. Thijsse ons liet wegdromen met zijn prachtige informatieve tekeningen uit de befaamde ‘Verkadealbums’, zo zouden de parkbezoekers door de Kathedraal van Leidsche Rijn heen moeten wandelen. Vol verwondering lezen ze ‘het verhaal’!
115