FRISCH EN GEZOND! LEESBOEKJE OVER DE
BEGINSELEN DER GEZONDHEIDSLEER, VOOR DE
HOOGSTE KLASSEN DER LAGERE SCHOOL,
DOOR
Dr. VITUS BRUINSMA.
P. NOORDHOFF. -
1907. -
GRONINGEN. PriJs f 0,80.
Onze Gezondheid. Een leesboek voor de volksschool, DOOR
"e
Prof. Dr. D. HUIZINGA. f 0,30. druk!
"Dit vloeiend en duidelijk geschreven boekje laat zich aangenaam lezen en bevat flinke wenken ter bevordering van des menschen gezondheid VVij wenschen dit boekske een go ede rei s." (Chr . Schoolbode.) "Een waarlijk verbeterde, verfraaide uitgave. Het werkje bevat uitmuntende raadgevingen. Eene raadgeving tegen nuttelooze zenuwachtigheid (probatum) besluit het lieve boekje" (Dielsehe Warande .) "In een tiental hoofdstukken levert Prof. Huizinga voor de leerlingen der lagere school ,eel wetenswaardigs aangaande de gezondheidsleer. Alle geleerdheidsvertoon is in dit boekje vermeden; geen vooraf opgedane kennis wordt hier verondersteld. De leerlingen der hoogste klas zullen dit werkje met vruoht lezen en er heilzame wenken, de hygiëne betreffende, (Ons Recht) in vinden." "Het huidige werkje is uiterst gesohikt om in de serie der nuttige leesboeken rang te nemen. Het is eene verhandeling over gezondheidsleer, ontdaan van allen wetenschappelijken ballast en geschreven in eene taal, die voor iedereen begrijpelijk is. Wij aarzelen niet het boekje als hulpleesboek aan te bevelen voor de hooge re klassen der volksschool en voor de sohool der volwassenen ." (De Toekomst.) "Wie "Onze Gezondheid" op zijne school invoert en de leeslesjes met de leerlingen behandelt, doe t aan gezondheidsleer, en de toekomstige burgers krijgen op hunne levensreis een schat van kennis mede, die hen mede in staat zal stellen, hun lichaam te bewaren als een tempel Gods ,. (N. Provo Gron. Cri.) "Dit kostelijk boekje voor de hoogste klasse onzer lagere school zal nog lange jaren eene eervolle plaats op cie boekenlijst bekleeden." (Nieuwsblad V. h. Noorden.) "Want hoe goed ook en nuttig, dat op de school van deze dingen iets gelezen wordt en geleerd, nog wenschelijker zou het zijn. dat alle vaders en moeders het in de eerste plaats lezen. Zoo'n boekje moest onder 't volk verspreid kunnen worden, en dan ook door 't volk gelezen worden" (Friso.) "De schrijver van de "Uitstapjes in het rijk der natuur" brengt in "Onze Gezondheid. een leesboek voor de volksschool", de te lang verwaarloosde gezondheidsleer op de lagere school. Hij doet er een goed werk aan, te beter , omdat hetgeen hij schrijft voor zijne jonge lezers berekend, praktisoh en onderhoudend is 0, (Gron. Ct·t.) Een Onderwijzer. Uitgave van P. NOORDHOFF te Groningen.
FRISCH EN GEZOND! LEESBO EKJE OVER DE
BEGINSELEN DER GEZONDHEIDSLEER, VOOR DE
HOOGSTE KLASSEN DER LAGERE SCHOOL,
DOOR
Dr. VITUS BRUINSMA.
-
------.-----
P. NOORDHOFF. -
1907. -
GRONINGEN.
VOORREDE.
De wenseh, dat er reeds op de lagere school iets aan gezondheidsleer moge gedaan worden, valt gemakkelijk uit te spreken, maar het is niet gemakkelijk eraan te voldoen. Het mondelinge onderricht moet natuurlijk daarbij de hoofdzaak zijn, doch dit eischt veel kennis en veel tact. Leerboekjes acht ik voor de jeugdige leerlingen van 10 à 12 jaar uit den booze. Voor inrichtingen van voortgezet onderwijs, waar de leerlingen 12 à 16 jaar oud zijn, kan een leerboekje veel dienst doen. 1) Voor de leerlingen der gewone lagere school kan echter een leesboekje nuttig zijn, mits nooit anders gebruikt, dan nadat de stof reeds mondeling is behandeld. Dan kan het lezen van een geschikt lesje erover strekken tot bevestiging van het geleerde, en nu en dan ook nog tot een kleine uitbreiding. Tot nu toe werd veelvuldig daarvoor gebruik gemaakt van het reeds herhaaldelijk herdrukte boekje "Onze Gezondheid" 1) Daarvoor schreef ik het bij den uitgever dezes verschenen werkje: Ons lichaam en onze gezondheid. Leerboekje over de samenstelling en de werking van het menschelijk lichaam, de beginselen der gezondheidsleer en de eerste hulp bij ongelukken. Met 38 afbeeldingen. Tweede, herziene druk. 1904. f 0,40.
van wijlen Prof. D. HUIZINGA, bij den uit.gever dezes verschenen. Met het schrijven van dit "Frisch en Gezond!" beoog ik in het minst. niet Prof. HUIZINGA'S uitstekend werkje te verdringen, maar wensch ik te voldoen aan het verlangen van die onderwijzers, die, na zoovele jaren, nu wel eens iets anders willen, ten deele ook iets meer, dan het zeer beknopte boekje van den Groninger Hoogleeraar geeft. Daarentegen heb ik mij toch niet laten verleiden, de geheele gezondheidsleer te doorloopen en naar iets volledigs te streven. Er zijn slechts enkele hoofdzaken uit het rijke gebied uitgekozen, die welke zich leenden voor bespreking in een leesboekje, dat geen leerboekje wil zijn, en welke bovendien onder de bevatting kunnen gebracht worden van de jeugdige leerlingen, voor wie het boekje bestemd is. Hierdoor bleven, behalve vele andere zaken, ook de punten van twijfelachtige zekerheid, die er op het gebied der gezondheidsleer niet weinige bestaan, buiten behandeling. Het doet mij genoegen hier te kunnen bijvoegen, dat een -ervaren geneeskundige, mijn broeder Dr. G. W. BRUINSMA te Breda, het werkje vóór het ter perse gaan heeft doorgelezen en mij menigen nuttigen wenk heeft gegeven. DE SCHRIJVER. LOCHEM, Mei 1907.
Een kostbaar vocht. PHAAT.JE OVEH ONS BLOED.
Ja, bloed is een zeer kostbare vloeistof. Wees er zuinig mee en wees er voorzichtig mee. Maak, dat gij er zoo weinig mogelijk van verliest, en zorg, dat gij het niet bederft, door er verkeerde stoffen in te brengen. Het bloed is zoo kostbaar, omdat gij het in alle deelen van uw lichaam Boodig hebt. GU kunt nw spieren niet gebruiken, en dm; niet loopen met uw beenen en niet werken met nw armen, als er geen bloed naar toe gevoerd wordt. Uw maag zal geen spijzen kunnen verteren, uw hersenen niet kunnen denken, als de aanvoer van hloed er heen gestaakt is. Een houthakker was in het bosch bezig. Den vorigen dag had hij met anderen een paar boomen geveld. Nu zon hij, alleen, de takken er van stuk hakken, om ze voor brandhout te gebruiken. Daar begaat hij een misslag! Zijn scherpe bijl raakt niet den boomtak, maar zijn been. 't Maakt niet veel uit, meent hij, de pijn is niet erg. Hij gaat weer aan het werk. Maar na korten tijd schrikt hij van het vele bloed, DR. VI'I'US RRITINSMA, FrÎ.çch en Gezond. 1
2
EEN KOSTBAAR VOCHT.
dat hij bij zijn voet op den grond ziet. Hij ontbloot zijn been en tracht met zijn zakdoek de wond dicht te binden. Dit gelukt niet best; er was een slagader getroffen en het helder roode vocht blijft uitvloeien. Opnieuw een poging om den doek vaster te binden. Dat schijnt te helpen, het bloeden houdt bijna geheel op. Nu weer zachtjes aan het werk hervat. Maar hij voelt zich spoedig te zwak daarvoor en zet zich op den grond neer, tegen een der omgehouwen boomen. Daar ziet hij, dat door zijn beweging bij den arbeid de doek is verschoven, en hij opnieuw veel bloed heeft verloren. Hij zal nu den doorweekten doek eens heel vast strikken. Maar hij voelt zich zoo flauw en hij kan zich haast niet buigen; ook is hij zoo slaperig. Hij zal eerst, naast den boom op den grond liggend, een beetje gaan uitrusten, Het bloed blijft intusschen uitstroomen , en naarmate dit levensvocht zijn lichaam verlaat, vloeit het leven zelf weg. Na eenige uren vinden zijn makkers, die kwamen helpen de boomstammen naar het dorp te vervoeren, te midden van een groote plas geronnen bloed, den houthakker stijf en koud ter neer liggen. De arme man is d 0 0 d geb I 0 e d. Ziedaar een bewijs van de gewichtige rol, die het bloed in ons lichaam vervult. Er was met dezen man eigenlijk niets' anders gebeurd, dan dat er bij ongeluk een kleine opening ontstaan was in het stelsel van buizen, dat het bloed naar alle deelen van het lichaam voert. Daardoor werd een groot deel van dat edele vocht naar buiten gedreven, in plaats van opnieuw door het lichaam heen te
3
EEN KOSTBAAR VOCHT.
stroomen. Alle lichaamsdeelen kregen aldus te weinig bloed, om hun werkzaamheden te kunnen verrichten. Het hart, de longen, de maag, de hersenen, geen van alle kon meer doen, wat noodig was; de deelen hielden op te werken, het geheel kon daardoor niet langer leven, de dood· moest volgen. Wel is dus het bloed een gewichtige vloeistof. Het bevat een groot aantal stoffen, die het bij zijn rondstrooming door ons lichaam naar de verschillende lichaamsdeelen toevoert, om ze te doen leven en groeien. En als het zelf daardoor uitgeput zou raken en gevaar loop en , niet genoeg van die stoffen meer te bevatten, neemt· het uit de bestanddeelen der spijzen en dranken, die wij gebruiken, weer een nieuwen voorraad op. Er is echter één bestanddeel in het bloed, dat het niet aa.n onze spijzen en dranken ontleent, maar aan de lucht, die wij inademen. Dat is de z u u r s tof. Dit gas neemt het bloed op uit de longen, als wij die met frissche lucht gevuld hebben. Het bloed wordt door die zuurstof helderrood van kleur, terwijl het anders donkerrood gekleurd is. Men noemt het zuurstofhoudende bloed sla ga de r1 ij k blo e d; alle lichaamsdeelen moeten daarvan voortdurend voorzien worden, als ze gezond zullen blijven. Keert het bloeu van die deel en terug, dan heet het ad e r1ij k blo e d, ziet er donkerrood uit en moet eerst weer in de longen mooi lichtrood gemaakt worden, vóór het opnieuw kan dienst doen. Dat heen- en terugvloeien van het bloed moet altijd naar alle deelen. van ons lichaam gemakkelijk kunnen plaats 1*
4
EEN KOSTBAAR VOCHT.
hebben, als wij gezond zullen blijven. Zorg er dus voor, nooit stijve banden om het lijf, of om armen of beenen te dragen, want dat belemmert den bloedsomloop. Dus geen stijfgeregen corsetten, geen nauw toegesnoerde broeksbanden, geen strak gebonden kousebanden, geen engslnitende halsboorden of halFIdassen! Weg daarmee! Dat alles verhindert het bloed zijn weldadige, levenwekkende werking in voldoende mate uit te oefenen, 't zou ons ziek en zwak kunnen maken. Uw kleederen behoeven daarom niet af te zakken. Alle kleedingstukken kunnen wel zoo gemaakt worden, dat zij op hun plaats blijven zonder stijve omsnoeringen. Het kost wel een beetje moeite en ook wel wat geld, om dat te veranderen,.maar bedenk, dat wij van het geluk, een flinken voorraad gezond bloed te bezitten, alleen dan volop genieten, als wU door een losse, vrije kleeding dat bloed niet verhinderen, al onze lichaamsdeelen gemakkelijk te bereiken. En dan moet gU zorgen, het bloed, dat gij hebt, te behouden. Bloedverlies verzwakt en als het verlies groot is, kan het zelfs den dood veroorzaken. Dit zagen wij aan den houthakker, die zoo ongelukkig aan zijn eind kwam. Nu behoeft gij daarvoor niet bang te zijn, als gij eens een beetje uit den neus bloedt of u even in den vinger hebt gesneden. Het bloeden is dan, in den regel, niet van belang en houdt spoedig weer op. Gij moet daartoe bij neusbloeding een doek voor uw neus houden en het hoofd flink rechtop dragen. Ook is het wel goed, om den neus met de vingers gedurende eenige minuten dicht te kn\jpen, of tenminste den ~kant, waaruit het bloed vloeit, dicht
EEN KOSTBAAR VOCHT.
5
te drnkken, zoodat de neusvleugel aan dien kant tegen het neusmiddenstuk wordt gedrukt. Bij een sneedje in de hand, kunt gij een doek er om wikkelen of een pleistertje er op kleven, zoodat het bloeden ophoudt. Gij moet dien doek of .dat pleistertje dan een lange poos op het wondje laten zitten en ten laatste het met wat warm water eraf weeken. Als gij pleister of lapje eraf trokt, zou de bloeding opnieuw kunnen beginnen, want gij zoudt dan mee van het wondje af trekken het beetje gerollilen of gestold bloed, en juist dat vooral hield het bloeden tegen. Als iemand echter een erge verwonding krijgt, zoodat hij gevaar loopt vee I bloed te verliezen, moet men noodzakelijk zoo spoedig mogelijk een dok ter laten komen. Die . weet precies, hoe de slagaderen in ons lichaam loopen, en hij zal een verband kunnen aanleggen, waardoor uit den slagader, welke gewond is, geen bloed meer kan vloeien. Langzamerhand groeit dan de wond uit zich zelf dicht en volgt volkomen genezing. En als er eens geen dokter in de buurt is en het lang moet duren, vóór er een kan komen ~ Ja, dan moeten de personen, die er bij zijn, zorgen dat degene, die het ongeluk heeft gekregen, niet doodbloedt. Ware aan onzen armen houthakker het onheil overkomen, terwijl hij met zijn makkers te zamen aan den arbeid was, dan hadden die hem kunnen helpen. Zij zouden dan een eind boven de wonde, om de dij, stevig een band hebben moeten binden, want dan zou de slagader, die het bloed naar het onderbeen voerde, zijn dichtgeknepen. Zoo er geen geschikte doeken of banden aanwezig waren, had
6
EEN KOSTBAAR VOCHT.
een van hen met zijn vingers die slagader kunnen dichtdrukken, zoodat er geen bloed meer uitkwam, terw\jl dan een ander zoo snel mogelijk was heen geloop en , om een dokter te halen. Het is wel voorgekomen, dat iemand met zijn vingers den gewonden makker meer dan een uur lang de bloedende slagader moest dichtdrukken, vóör de dokter kwam. Een vermoeiend werk! Maar hij had daardoor de vo~doening, zijn vriend voor doodbloeding te hebben behoed; hij was zijn makkers levensredder geworden. Op een zeer belangrijke zaak hebt gij te letten, wanneer gij u zelf of anderen bij een bloedende wonde zult helpen. Zorg toch vooral, dat alles, wat met de wonde in aanraking komt, volkomen schoon is. De lapjes, die gij gebruikt, uw vingers, alles wat gij bezigt om de wonde te verbinden, moet zindelijk zijn. Dus vooral uw handen vooraf goed wasschen, en wel, als er gelegenheid voor is, met zeep en heet water; en de doeken en lapjes eerst in kokend water dompelen, vóór gij de wonde er mee aanraakt. Al is het maar een klein, onbeteekenend wondje, dan moet gij toch zorgen, er nooit het minste vuil in te brengen. Daarom is het zoo verkeerd, een raad te volgen, die sommigen wel eens geven, om een propje Hamengedrukte spi n ne web ben te gebruiken om het bloed te stelpen, spinnewebben, waarin zich juist weken lang allerlei stof en vuil heeft kunnen verzamelen. In het algemeen zal een onzindelijke behandeling de genezing der wonde vertragen, en veroorzaken, dat die met afscheiding van etter plaats heeft, terwijl een wond, die
EEN KOSTBAAR VOCHT.
7
geheel zuiver en zindelijk is gebleven, zonder ettering en veel spoediger geneest. Romtijds kan echter eenig vuil, dat bij een verwonding in het bloed is gebracht, nog veel erger gevolgen hebben. Het is dikwijls voorgekomen, dat personen st ier ven aan een heel klein wondje, waaruit slechts weinig bloed was gevloeid, doordat in het open plek,je een weinig van een bijzonder soort van vuil was gedrongen. Men spreekt dan van blo e d ver gift i gin g. 80ms kan de dokter in zulk een geval nog redding aanbrengen, maar niet zelden is al zijn hulp vergeefsch en sterft de patiënt na weinige dagen. Men verbaast zich dan over het noodlottig gevolg van zulk een klein sneedje, of van een schijnbaar zoo onbeteekenende schram, doch de oorzaak van den dood ligt dan slechts indirect daarin. Dat kleine gaatje gaf toegang tot het inwendige van ons lichaam en daardoor kon er een vergiftige stof in het bloed geraken, en zoo door ons geheele lichaam verspreid worden. Laten wij dus zorgen d e h u i d, die ons lichaam van buiten zoo goed beschut, 0 n bes c h ad i g d te houden, en mocht die hier of daar op een klein plekje een open wondje krijgen, laten wij dat dan altijd met zorg behandelen. Stoor 11 er niet aan, dat men u daarom zal uitlachen, en u kleinzeerig zal noemen. Wie z\jn lichaam voor ziekte en kwalen en voor den dood behoedt, verricht een goed werk, dat hem zelf en ook zijn familieleden en vrienden veel leed bespaart.
Wat er klopt in uw borst. Gij weet zeker wel, dat dit uw hart is. Dag en nacht, altijddoor klopt het. Als gij de hand op uw borst legt, niet precies in het midden, maar iets meer naar links, kunt gij het voelen. Het gaat daar steeds tik, tik, tik, tik, telkens met ongeveer een seconde tusschenruimte. Door uw kleêren heen voelt gij het niet zoo heel duidelijk, beter als gij uw hand op de bloote borst legt. Hebt gij echter een poos hard geloopen of gefietst, of op andere wijze u sterk ingespannen, dan kunt gij het kloppen van uw hart heel goed ook buiten tegen uw kleederen voelen. Want dan slaat het veel sneller en krachtiger. "Mijn hart bon s t", zegt in zulk een geval de een. "Ik heb har tklop ping e n, zegt de ander." Nu, hartkloppingen in eigenlijken zin, hebt gij a I tij d: zoodra uw hart zou ophouden te kloppen, zou het met uw leven gedaan zijn. Maar men spreekt gewoonlijk alleen van "hartkloppingen", wanneer het hart bijzonder heftig klopt, na groote inspanning, bij schrik of angst, of bij sommige ziekten, in 't algemeen, als men het kloppen zeer duidelijk bemerkt. In gewone omstandigheden gaat de beweging van het hart onopgemerkt voorbij.
WAT ER KLOPT IN UW BORST.
9
Indien gij, met een horloge vóór u, de kloppingen van uw hart telt, kunt gij bemerken, dat als gij kalm ter neer zit, er zoowat 60 à 70 in de minuut plaats hebben. Dat is bij alle menschen niet gelijk, en hangt ook van hun leeftijd af. Het hart van zeer kleine kinderen klopt wel meer dan 100 maal per minuut. En als iemand de koorts heeft, kan zijn hart wel 120 à 130 slagen in de minuut doen. Hoe erger de koorts, hoe sneller het hart klopt. Hierdoor kan de dokter veelal bij een zieke aan het kloppen van het hart nagaan, hoe erg de koorts wel is. Hij behoeft daarvoor echter niet zijn hand op de borst yan den patiënt te leggeIl. Neen, de dokter bemerkt, hoeveel slagen het hart van een zieke doet, door . . . . hem den pol s te voelen. Dit lijkt u zeker vreemd, want pols en hart zijn geheel verschillende lichaamsdeelen en liggen ver van elkaar. Maar gij zult gemakkelijk kunnen begrijpen, dat het kan, zoodra gij beter weet, wat het kloppen van het hart eigenlijk is. Het hart is een dik stuk vleesch, bij elk mensch ongeveer zoo groot als zijn vuist en waarin van binnen vier holten zijn. Die holten, die men ook wel de kam e l' s van het hart noemt, zijn gevuld met bloed, en het is nu de taak van het hart, dat bloed door ons geheele lichaam te doen stroomen. Met andere woorden: het hart is het werktuig of het 0 r g a a n voor den blo e d som I 0 0 p. Als het vleesch, dat de onderste linker holte van het hart insluit, zich te zamen trekt, wordt die holte kleiner, en
10
WAT ER KLOPT IN UW BORST.
hierdoor wordt het bloed er uit geduwd en vloeit het in een buis, die de g r oot e I i c h a a m s s I a g a der heet. Deze buis i's ongeveer een vingerdik wijd; zij verdeelt 7.ich in een aantal nauwere slagaderen, die, als steeds nauwer en nauwer wordende buisjes, door ons geheele lichaam loopen en het bloed naar alle deel en ervan voeren. Ook de verst verwijderde lichaamsdeelen, de teellen en de yingertoppen, worden daardoor van bloed voorzien. Gij kunt dit weten, doordat, waar ook ge aan uw lichaam bij ongeluk een wonde krijgt, een snede of een prik, er overal bloed te voorschijn treedt. Alleen in de nagels en in de haren komt geen bloed, doch om ze te doen groeien wordt er toch wel bloed toegevoerd naar de wortels ervan, die in de huid verborgen liggen. De huid krijgt veel bloed, maar het dunne, bovenste laagje ervan, dat de 0 p per h u i d heet, niet. Wel zieL de opperhuid rood, vooral waar zij zeer dun is, zooals op de lippen en op de wangen, maar dit komt, omdat zij doorschijnend is, evenals matglas, en men het bloed in de er onder liggende laag er doorheen ziet. Overal waar zich nu bloed in ons lichaam bevindt, wordt dat er heen gestuwd door het hart, en gij kunt daaruit wel afleiden, dat ook op een plaats ver van het hart verwijderd, de invloed van het kloppen van het hart merkbaar moet kunnen zijn. Als toch bij dat kloppen, dat is bij het samentrekken van de onderste linkerholte van het hart, plotseling wat meer bloed in de lichaamsslagader wordt gestuwd, wordt deze daardoor een beetje wijder. Het bloed wordt daarop
W AT ER KLOPT IN UW BORST.
11
verder geduwd, en een korten tijd daarna is de vermeerdering van bloedtoevoer gevorderd tot de slagaderen yall onze armenen beenen. Dan worden ook die slagaderen plotseling even verwijd, en gij begrijpt, als men dat nu konvol'len, dan zou men daaraan kunnen weten, hoe vaak in de minuut het hart klopte. Want even vaak als het hart zich samentrekt en een voorraadje nieuw bloed in de lichaamsslagader stuwt, zoo vaak ontvangen ook de kleinere slagaderen hun nieuwen aanvoer, al gebeurt dit dan ook even later. Doch nu kan men de slagaderen in ons lichaam in den regel niet voelen. Ze liggen bijna alle goed weggeborgen, binnen in het lichaam door het vleesch overdekt. Op enkele plaatsen ligt echter wel eens een slagader dicht aan de oppervlakte, alleen bedekt door onze huid, en daal' kan men dan vaak het kloppen ervan met den vinger duidelijk voelen. Dit is b.V. het geval aan den onderkant van de plaats, waar de hand en de arm aan elkaar grenzen. Daar ligt even onder de huid de slagader, die het bloed naar de hand voert. Men noemt die plaats dep 0 1s en de dokter, die er in geoefend is, kan daar duidelijk het bloed yoelen kloppen. Als hij een zieke voorzichtig bij den pols vat, bemerkt hij daardoor, hoe vaak in de minuut het hart aan het bloed een stoot geeft en het met een schokJe door het lichaam zendt. Kaar de snelheid van den pol ss I ag beoordeelt hij de snelheid van den har t sla g. Gij weet reeds, dat geen onzer lichaamsdeelen werk kan yerrichten, als er niet voortdurend bloed naar toe stroomt;
12
WAT ER KLOPT IN UW BORST.
en hoe meer en hoe krachtiger wij met eenig lichaamsdeel werken, hoe meer bloed het noodig heeft. Het hart van iemand, die bijna den geheelen dag flink arbeidt, zal daardoor vrijwat meer te doen hebben, dan het hart van den luiaard, die zeer weinig uitvoert. Dit geldt voor lichamelijken arbeid, die door middel van de spi ere n geschiedt, en ook voor den geestelijken arbeid, waarbij vooral de her sen e n werkzaam zijn. Bij iemand, die gezond is, is het goed, dat het hart flink wat te doen heeft, maar zieken en zwakken moeten nauwgezet oppassen, niet te veel en ~niet te krachtig te werken. Ook voor gezonden echter is er een grens. Bij wedstrijden op de fiets', b~j het voetbalspel, bij het touwtje springen van meisjes en bij allerlei andere krachtige bewegingsspelen, die in hooge mate de belangstelling der spelers wekken', en vaak met hartstocht beoefend worden, is er gevaar, dat men niet genoeg op de vermoeienis let en veel te lang doorspeelt. Het hart wordt dan overwerkt. Eerst bemerkt men daar niets van, maar op den duur lijdt het hart er onder, en wordt de speler ziek en zwak. Dit gebeurt ook met den werkman, die, niet voor zijn pleizier, maar omdat hij wel moe t, dagelijks te hard of te lang we.t:kt. Hij gaat in krachten achteruit en zijn verzwakt hart maakt het hem na eenigen tijd onmogelijk, verder zwaren arbeid te verrichten. Vele personen, die drukken hersenarbeid te verrichten hadden, geleerden en staatslieden vooral, hebben hun hart daarbij ook vaak te veel te doen gegeven. Altijd moeten de tijden van arbeid met behoorlijke perioden van
WAT ER KLOPT IN UW BORST.
13
rus t worden afgewisseld, dan alleen kan men voor de nadeelen van het overwerken behoed blijven, die zich vooral aan het hart doen gevoelen. Men moet er ook op letten, dat men niet met verschillende lichaamsdeelen te gelijk veel werk kan verrichten. Als gij druk met gymnastiek bezig zijt, zult gij onderwijl moeielijk rekenkunstige vraagstukken kunnen oplossen. Het bloed wordt dan vooral naar uw spieren gestuwd, en er blijft niet genoeg beschikbaar, om ook uw hersenen krachtig te doen werken. De hoeveelheid bloed, die wij bezitten, is niet zoo heel groot. Een volwassen man heeft er maar 5 à 6 liters. Waar een groote hoeveelheid voor het eene doel gebruikt wordt, blijft er maar weinig voor een ander doel over. Dit betreft ook het deel van den bloedstroom, dat kort na het eten voor uw spijsvertering noodig is. De maag en andere organen, die deelnemen aan die vertering, werken dan bijzonder krachtig en er is dan veel minder bloed beschikbaar, om ook uw spieren of uw hersenen krachtig te doen werken. Zware lichaamsarbeid valt kort na het eten dan ook moeielijk, evenals op uien tijd ook geestelijke arbeid lang zoo goed niet slaagt als op een anderen tijd. Het is goed zijn werk zoo te verdeelen, dat men dadelijk na het eten een beetje kan rusten of wat lichten arbeid verrichten. Als men lang ziek geweest is, zijn al onze organen in den regel verzwakt en daaronder behoort ook het hart. Dit kan men, bij iemand die nog zeer zwak van het ziekbed opstaat, o.a. daaraan bemerken, dat hij zich meestal veel minder wel gevoelt, als hij dan zit of staat, dan toen hÜ
14
WAT ER KLOPT IN UW BORST.
nog te bed lag. Niet zelden komt het zelfs voor, dat zulk een zwakke, herstellende, als hij beproeft, even door de kamer te loopen, bewusteloos wordt en flauw valt. Dit is een bewijs, dat zijn hersenen niet meer voldoende werken, wat veroorzaakt wordt door dat zij niet genoeg bloed toegestuwd krijgen. Toen de patiënt te bed lag, was het hart, hoewel zwak, toch nog krachtig genoeg om het bloed naar het hoofd te doen stroomen. Nu hij rechtop staat, is daarvoor wat meer kracht noodig, want nu moet het bloed naar boven worden opgevoerd, en daartoe was het verzwakte hart niet in staat. Zoodra men zulk een patiënt dan te bed legt, herstelt zich gewoonlijk dö bloedstrooming' naar de hersenen en keert de zieke weer tot het bewustzijn terug. Wij hebben tot nu toe steeds gesproken over het stroomen van het bloed van het hart af n a a r de verschillende lichaamsdeelen, doch gij begrijpt, dat het ook terug moet naar het hart, als het in de lichaamsdeelen zijn werking heeft verricht. Dit geschiedt door buizen, waarin het bloed minder snel en krachtig vloeit, waarin het niet klopt of slaat en die dan ook niet s I a g a der e n heeten, maar eenvoudig a der e n genoemd worden. Vele van deze aderen liggen dicht aan de oppervlakte van ons lichaam, vlak onder de huid, en gij kunt ze daardoor heen zien, als blauwachtige strepen. De talrijke dunne aderen in ons lichaam vereenigen zich langzamerhand tot dikkere en deze komen ten slotte te zamen in de twee allerdikste , die het bloed weer in het hart terugbrengen. Daar komt het echter niet aan in de
W AT ER KLOPT IN UW BORST.
15
holte, waaruit 'het vroeger was vertrokken, de onderste aan den linkerkant, maar nu vloeit het in de bovenste holte rechts. Zoo is het kostbare vocht dus van het hart uitgegaan en, na een gang door het lichaam gemaakt te hebben, er weer heen teruggekeerd. Het zal nu opnieuw door het lichaa~n kunnen stroomen, om daar overal de deel en te doen leven en groeien. Het heeft onderwijl uit onze spijzen weer voedende bestanddeelen opgenomen, die het daarbij zal gebruiken. Een belangrijke stof mist het echter nog, waarvan het vooral moet voorzien worden, als het bij een volgenden omloop in ons lichaam weder nuttig zal werken, en dat is de z u u r s tof. Waar en hoe het bloed dit onmisbare gas opneemt, zullen wij later bespreken, als wij de ad e m hal i n g behandelen. Wij zullen dan tevens zien, dat de beide andere der vier holten van het hart daarh\j een belangrijke rol vervullen.
Frissche lucht, nog noodiger dan voedsel! Gij zult u misschien over dit opschrift verbazen. Als er stond: "Frissche lucht, e ven nood i g als voedsel" zoudt gij het beter begrijpen. Zonder voedsel toch kan men niet leven, zonder frissche lucht ook niet, dus beide zijn even noodig, denkt gij. Maar dat frissche lucht nog n 0 0 di g e r zou zijn dan voedsel, dat begrijpt gij zoo dadelijk niet. Als gij echter even nadenkt, en let op hetgeen er om u heen valt op te merken, zult gij spoedig inzien, dat het zoo is. Men kan veel langer zonder voedsel, dan zonder lucht. Gij krijgt 3 of 4 maal per dag wat te eten, en kunt het daarmee volkomen goed stellen. In de tusschentijden, die wel 4 of 5, en ook wel eens 6 of 7 uren duren, is er niet het minste gevaar, dat gij van honger zult omkomen. En den geheelen nacht, 8 à 10 uur na elkaar, kunt gij wel zonder eten en drinken blijven. Gij hapt dan des ochtends wel gretig in uw boterham, maar desnoods zoudt gij het toch nog wel wat langer zonder eten hebben uitgehouden. Er zijn trouwens voorbeelden van, dat menschen een i ge dag e n hebben gevast, zonder er bltjvend nadeel van te ondervinden.
17
FRISSCHE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
En weet gij, hoe lang gij zonder lucht zoudt kunnen leven ~ Dat is voor iedereen niet hetzelfde, en het hangt ook van de omstandigheden af, doch zeker is het niet meer dan een i gem i nut e n. Als gij een enkele minuut niet geademd hebt, begint gij al te snakken naar lucht. Wie goed kan zwemmen, beproeft somtijds ook wel eens te duiken, maar als hij dan 1 of 2 minuten onder water is geweest, moet hij al heel spoedig weer boven komen, uit behoefte aan lucht. Sommigen kunnen leeren , door oefening, een beetje langer te duiken, doch het blijft altijd bij enkele, weinige minuten. Wie wel een kwartier of een half uur onder water wil doorbrengen, die moet in een duikerklok plaats nemen, of een duikerpak aantrekken; dan kan men hem, terwijl h\j ondergedoken is, door een buis voldoende lucht toevoeren en dan behoeft hij niet bang te zijn, te zullen stikken. Men kan ook vaak aan allerlei droevige ongelukken bemerken, hoe kort iemand zonder lucht kan leven. Menigmaal is een drenkeling reeds dood, als hij uit het water gehaald wordt, hoewel hij toch slechts heel kort er in had gelegen. Hoe dikwijls zijn arbeiders, die bij hun graafwerk onder de aarde bedolven geraakt waren, of kinderen, die bij het spelen in de duinen door een zandstorting waren bedekt geworden, reeds na enkele minuten gestikt gevonden! Maar het kan in dit opzicht zeer verschillend zijn. Het is ook wel voorgekomen, dat een drenkeling, die eerst na een kwartier of zelfs na langer tijd uit het water gered werd, wel is waar dood scheen, maar door een doelmatige behandeling toch nog in het leven werd behouden. DR. VITUS BRUINSMA,
Frisch en Gezond.
2
18
FRISSCHE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
Die behandeling bestond dan daarin, dat men trachtte, door het langzaam op en neer bewegen van de armen, bij den schijndoode de a d e m h a I i n g weder aan den gang te brengen. Gelukt dat, dan dringt er in de longen van den drenkeling weer frissche lucht, die krachtige levenwekker , en als dat ongestoord kan voortgaan is er alle kans, dat de persoon voorgoed gered is. In gewone omstandigheden kunt gij geen minuut zonder lucht. Bij elke ademhaling vult gij uw longen er mee, die rechts en links naast het hart in uw borst liggen. En gij doet dat wel 10 tot 15 maal in de minuut. Hebt gij een poosje u sterk ingespannen, waardoor ge buiten adem zijt geraakt, dan haalt gij nog sneller adem. Zeer jonge kinderen doen het wel 30 of 40 maal per minuut. Terwijl gij dus gewoonlijk slechts 3 of 4 keer per dag wat vast of vloeibaar voedsel opneemt, neemt gij minstens 600 maal in het uur de I u c h t op, die men uw gasvormig voedsel kan noemen; en daar gij des nachts zoowel als des daags ademhaalt, doet gij het niet minder dan 14000 keer per etmaal! Dat gasvormig voedsel is dus iets van groot belang, en wij mogen wel zorgen, dat wij het altijd in ruime hoeveelheid beschikbaar hebben. Nu, wat dat betreft, behoeven wij in den regel geen gebrek te lijden. De natuur biedt een onuitputtelijke hoeveelheid er van aan, waarvan een ieder vrij gebruik mag maken. Maar wij moeten niet alleen vee I lucht in ons opnemen, ze moet ook z u i ver zijn, frisch, helder en doorschijnend, zooals zij buiten op de weiden, in het vrije veld, in de bosschen is te vinden. Ook op straat, in steden en dorpen, vooral in wijde straten,
19
FRISSCHE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
Op pleinen en in plantsoenen is de lucht in den regel goed zuivel'. Soms kan daal' echter dool' den rOQk en den stank van fabrieken, door de nabijheid van mestvaalten of vuile goten, door het stof, dat van den weg opdwarrelt, en door andere oorzaken, de lucht toch wel eens minder zuiver zijn, en dan is dit in de nauwste straten altijd het ergst. Maar men vindt daar toch altijd de b u i ten I u c h t en die is nooit, op verre na niet zoo onzuiver, als de lucht binnenskamers wel eens kan wezen. Verwondert gij u daarover~ Denkt gij, dat in een zindelijke kamer, waar de vloer, de wanden, de ruiten en de meubels altijd goed schoon worden gehouden, de lucht niet onzuiver kan zijn~ 0, dan moest gij eens, onmiddellijk na een wandeling in de heerlijke buitenlucht, in zulk een kamer komen, wanneer el" een paar uur lang een visite van veel menschen is geweest, terwijl men deuren en vensters gesloten had gehouden. Zijn er door de mannen pijpen of sigaren gerookt, dan hangt er in het vertrek een stinkende, dichte walm, waar gij nauwelijks doorheen kunt zien. Maar ook als niemand er gerookt heeft, dan kunt gij toch spoedig bemerken, dat de lucht in die kamer onzuiver is. Gij ziet dan geen rook of walm, maar gij bespeurt dadelijk bij het binnenkomen een onaangenamen geur, en na eenige oogenblikken krijgt ge een gevoel van benauwdheid. Het ademhalen valt u moeielijk, gij snakt naar lucht, en er is veel gevaar, dat gij flauw zult vallen, als gij niet terstond weer naar buiten gaat, of men zich niet haast, deuren en vensters van het vertrek open te werpen. Zij, die al lang in het vertrek geweest zijn, zullen het 2*
20
FRISSCHE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
er misschien nog een poosje kunnen uithouden, zij zijn langzamerhand wat aan de bedorven lucht gewend, maar als zij nog veel langer in die atmosfeer verblijven, zullen ten laatste ook zij neervallen. Gij echter kwaamt zoo pas van buiten en de bedorven lucht overviel u te plotseling, om er tegen bestand te zijn. "Doch waardoor", zoo zult gij vragen, "is die lucht zoo bedorven geworden~" Het antwoord moet luiden: "Door de menschen zelf, die in het vertrek aanwezig waren". Het lijkt vreemd, maar het is toch een onomstootelijke waarheid, dat ieder, die ademhaalt, de lucht om zich heen bederft, zoodat die ongeschikt wordt, om opnieuw ingeademd te worden. De menschen ademen lucht in, maar ze ademen ook lucht uit, en die uitgeademde lucht is van geheel anderen aard. Terwijl men de vrije, frissche buitenlucht "Onze heerlijke levenslucht" kan noemen, die gezondheid en kracht geeft, en waarvan men nooit te veel kan krijgen, moeten wij zeggen, dat lucht, die al eens ingeademd is geweest, die reeds eenmaal een bezoek in de longen van mensch of dier heeft afgelegd, daardoor in een ver gif is veranderd, dat wij trachten moeten zoo veel mogelijk uit onze longen verwijderd te houden. Bevinden wij ons buiten op straat of in het vrije veld, dan gaat dat gemakkelijk genoeg, hoeveel menschen er ook om ons heen zijn. Want daar ademen wij in een onmetelijk groote zee van zuivere lucht, en de bedorven lucht, die wij en de andere menschen uitademen, is maar heel weinig in vergelijking van die ontzaggelijk groote
FRISSCIIE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
21
luehtmaHsa. Onze llitademingslllcht vermengt zich met dien oceaan van lucht, en men kan niet bemerken, dat deze daardoor in het minst verontreinigd wordt. Het is er mee, alsof gij uw handen wiescht in de zee; al waren zU nog zoo vuil en alle deden alle andere menschen hetzelfde, het zeewater zou er niet door vervuilen. Maar iets geheel anders is het, wanneer gij niet ademhaalt buiten, in de vrije lucht, maar in een vertrek, waarvan de deuren en de vensters gesloten zijn. Door de reten en spleten, die deze laatste allicht open laten, kan er dan wel een weinig frissche lucht naar binnen komen en ook kan wel een weinig van de door u uitgeademde lucht naar buiten trekken, maar niet veel. Is het vertrek echter niet klein, dan zal het er nog niet spoedig erg benauwd worden, als gij alleen zit. Maar bevindt gij er u met velen bij elkaar, dan zult gij na eenigen tijd een mengsel in te ademen krijgen, dat voor een groot deel uit lucht bestaat, die reeds eenmaal ingeademd is geweest. D3;n ademt gij vergif in, dat door de zuivere lucht heen gemengd is. Dit wordt elk oogenblik erger en erger, en het kan heel erg worden, als het aantal menschen, in verhouding tot de afmetingen van het vertrek, zeer groot is. Ten laatste zullen er in zoo'n kamer vele personen over hoofdpijn gaan klagen, ook zullen er allicht enkelen flauw vallen, en als niemand inziet, dat men bezig is op die manier zich zelf te vergiftigen en daarom deuren en vensters open zet, kunnen er nog erger dingen gebeuren, Erger dingen'? Ja, er zijn tal van gevallen bekend, waarbij menschen zijn omgekomen, alleen doordat ze geen
22
FRISSCHE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
versche lucht kregen, maar de bedorven lucht moesten gebruiken, die reeds voor de ademhaling gediend had. Wij willen hier het verhaal geven van eender gebeurtenissen van dien aard, waarvan de geschiedenis melding maakt. Het viel voor in Engeland, op een stoomboot, ongeveer 60 jaar geleden, maar ofschoon bijna allen, die er bij tegenwoordig waren en gered werden, nu zijn overleden, spreekt men in Engeland, als de noodzakelijkheid van frissche lucht voor den mensch ter sprake komt, nog dikwijls over die noodlottige gebeurtenis. Het geschiedde op de stoomboot De Londonderry, zoo genoemd naar een stad van dezen naam in Ierland. De boot vertrok op Vrijdag 2 December 1848 van Liverpool, zooals gij weet een voorname handelsstad aan de Westkust van Groot-Brittanje, en was bestemd voor Sligo, aan de Westkust van Ierland. De boot was dien dag bijzonder vol, er waren wel ongeveer 200 passagiers. In den aanvang voorspelde alles een voorspoedigen overtocht; vele der reizigers genoten op het dek van het prachtige weder en van de heerlijke, frissche zeelucht, onbewust van de ellende, die het ontbreken van die lucht hun over enkele uren zou berokkenen. Nadat de Iersche zee doorgestoomd was, veranderde echter het weder; de wind stak op en De Londonderry begon erg te slingeren. Vele passagiers bleven op het dek, zooveel mogelijk een plek zoekend, waar zij zich wat konden vasthouden. Anderen verspreidden zich op verschillende plaatsen onder in het schip, waar ieder trachtte, het zich zoo gemakkelijk mogelijk te maken.
FRISSCIIE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
23
Maar de wind verergerde, het werd een storm. Ofschoon er geen gevaar voor vergaan van het schip bestond, werden de passagiers toch onrustig. Angstig bestormden zij den kapitein en den stuurman met vragen. Degenen, die nog op het dek waren, werden nu en dan met een golf van zeewater overgoten; zij die op verschillende plaatsen beneden zich ophielden, werden heen en weer geworpen en schreeuwden van angst. De kapitein meende, een goeden maatregel te nemen en de orde op zijn boot te herstellen, door allen in de groote kajuit bijeen te brengen. Niet bedenkende, dat een mensch altijd en onder alle omstandigheden frissche lucht noodig heeft, dwong hij de passagiers allen in die kajuit te gaan. Hij liet daarna de luiken sluiten en over den ingang der kajuit een stuk geteerd zeildoek vastspijkeren, opdat men daar beneden geen last zou hebben van het water, dat de stortzeeën op het dek wierpen. Die kajuit was 6 meter lang en 4 breed, dus zoo ruim als een flink groote kamer. Een gezelschapje van 10 of 12 personen zou het er, al was dan alles gesloten, wel een heele poos hebben kunnen uithouden, maar die tweehonderd passagiers stonden in die ruimte dicht op elkaar en hadden al na weinige oogenblikken behoefte aan meer lucht. Men moet daarbij in aanmerking nemen, dat de kajuit, zooals men dat meest altijd op schepen aantreft, zeer weinig hoog was, slechts 2 meter. Hierdoor bevatte de ruimte nog geen 50 kubieke meters lucht en dat voor 200 menschen! De gevolgen bleven niet uit. Na weinige minuten was het er reeds vreeselijk benauwd: de menschen kregen bijna
24
FRISSCHE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOlm1'mL!
niets anders in te ademen dan lucht, die reeds ingeademd was geweest. Ze drongen naar den uitgang çn schreeuwden luide, om toch te doen weten, dat men hun open moest doen. Maar de storm was verergerd en het gebulder daarvan maakte, dat het scheepsvolk hen niet hoorde. Velen vielen bewusteloos neer, anderen deden wanhopige pogingen, om hier of daar een opening te maken, maar te vergeefs. Men scheurde zich de kleederen van het lijf, om aan de benauwde borst ontspanning te geven. De een na den ander stierf onder een vreeselijken doodsstrijd. Eindelijk gelukte het toch nog aan eenige der sterkste mannen, de afsluiting van den ingang te verbreken. ZU drongen naar buiten, en zoo als iemand, die gedurende verscheiden dagen gehongerd heeft, op een stuk brood aanvalt, zoo zwolgen zij de heerlijke levenslucht in. Ook naar hen, die te zwak waren, om naar buiten te gaan, en machteloos op den grond der kajuit terneer lagen, drong, nu al de luiken open gezet waren, de reddende, verkwikkende dampkringslucht door. Maar helaas, voor menigeen was het te laat; 72 mannen en vrouwen waren reeds gestorven, en nog eenige der anderen", die bewnsteloos lagen uitgestrekt, konden niet meer gered worden. Binnen enkele uren waren 87 mannen en vrouwen een smartelijken dood gestorven, alleen door het onverstand van een scheepskapitein, die niet wist, dat frissche lucht nog noodiger voor den mens eh is dan voedsel. Zulke ontzettende gebeurtenissen zijn gelukkig zeldzaam. Het gebeurt niet dikwijls, dat zoo vele menschen binnen een korten tijd aan gebrek aan frissche lncht sterven.
FRISSCIIE LUCHT, NOG NOODIGER DAN VOEDSEL!
25
Maar wel benadeelen duizenden menschen dagelijks hun gezondheid, al sterven zij er dan niet van, door te veel bedorven lucht in te ademen en te weinig van de heerlijke buitenlucht in zich op te nemen. Zij, die leven in woonhuizen, waar men te weinig deuren en vensters open zet, te weinig ventileert, zooals men het noemt, overdag en ook des nachts, zij die veelvuldig gToote bijeenkomsten bezoeken, waar honderden personen in een enkele zaal vereenigd zijn, zonder dat er voldoende voor aanvoer van frissche lucht gezorgd wordt, zij allen doen nadeel aan hun g'ezondheid, zij worden bleek en zwak, zij verkorten hun leven. Wie te weinig krachtig, gezond voedsel krijgt in zijn maag, is diep te beklagen, wie te weinig zuivere lucht krijgt in zijn longen, hem beklage men minstens evenzeer.
Wat gebeurt er bij onze ademhaling? ,,'t Gaat net als bij een blaasbalg", zei laatst een jongen, wien men opmerkzaam had gemaakt op de geregelde beweging van zijn borst bij de ademhaling. En inderdaad, het heeft er wel iets van. Leg uw hand op de borst en adem uit. Gij voelt duidelijk, dat uw borst platter wordt en er lucht door neus of mond naar buiten wordt geblazen, zooals met een blaasbalg gebeurt, als gij die samenknijpt. En daarna, als gij inademt, zuigt gij lucht op, uw borst zet zich uit en wordt wijder. Zoo gaat het ook met den blaasbalg, als de beide deelen ervan uit elkaar gétrokken worden. Hij is eerst heel dun en plat, en komt daarna, terwijl hij zich met lucht vult, weer wijd uit te staan. Dit is echter slechts een oppervlakkige gelijkenis. Zoowel bij het aanblazen van het vuur met den blaasbalg, als bij het ademen met onze borst, wordt er lucht naar buiten en daarna weer naar binnen bewogen, doch verder gaat de overeenkomst niet. Laat ons nu eens zien, wat er met de ingeademde lucht gebeurt. Ze komt gewoonlijk door den neus binnen, maar ook wel eens door den mond, als wij dien openhouden.
WAT GEBEURT ER BIJ ONZE ADEMHALING'?
27
In beide gevallen geraakt de lucht daarna in een ruimte, die achter den mond ligt en de k e e I hol te heet. Daar komen zoowel de neus als de mond in uit. Vervolgens gaat de lucht door een buis, die vóór in uw hals ligt en die gij daar met uw vingers wel kunt voelen. Het is een stevige koker, die de I u c h t pijp heet en een eind tot in uw borst doorloopt. Daar verdeelt de luchtpijp zich in tweeën, de beide I u c h t pij P t a kk e n. Eén ervan gaat naar rechts, komt in de rechter long, en verdeelt zich daar in al dunner en dunner wordende luchtbuisjes, terwijl de linker luchtpijptak hetzelfde in de linker long doet. Op het laatst eindigen de allerfijnste luchtbuisjes in zeer kleine blaasjes, zóó klein, dat men ze slechts met het microscoop kan zien. Ze heeten Ion g b I a a sj es, en vele millioenen ervan vormen te zamen de longen. Verder dan in die longblaasjes kan de lucht niet stroomen. Van neus of mond tot in die blaasjes binnen in onze longen, dat is de weg, dien de dampkringslucht in ons lichaam aflegt. Misschien verwondert u dit. Want gij hebt toch wel eens gehoord, dat frissche lucht, onze I e ven s I u c h t, zooals men ze terecht noemt, noodzakelijk is voor ons geheele lichaam. Kan zij nu niet verder komen dan tot in de longen, hoe kan zij dan ten nutte strekken van hoofd en handen, en van al onze andere lichaamsdeelen'? Om dit te begrijpen, moet gij u herinneren, dat de lucht een mengsel is van hoofdzakelijk twee gassen, z u u r s tof en s tik s tof. De laatste, de stikstof, heeft voor onze ademhaling geen waarde. Zij komt bij het inademen inder-
28
WAT GEBEURT ER BIJ ONZE ADEMHALING '?
daad niet verder dan tot in de longblaasjes, en bU het. uitademen wordt de geheele hoeveelheid stikstof, achtereenvolgens door de luchtbuisjes en daarna door de luchtpijptakken, de luchtpijp en de keelholte, door neus of mond naar buiten gebracht. Maar met de zuur st 0 fgebeurt geheel wat anders. Van een groot deel daarvan maakt zich het blo e d meester. Dit stroomt, in zeer fijne buisjes, buiten dicht tegen de longblaasjes aan en oefent een sterke aantrekking op de zuurstof daarbinnen uit. Het gevolg daarvan is, dat een groot deel hiervan door de dunne vliesjes, die het scheiden van het rondom de longblaasjes stroomende bloed, heendringt en in het bloed wordt opgenomen. Die zuurstof zal dus niet bij de eerstvolgende uitademing weer naar buiten gebracht worden, maar zij blijft in ons lichaam, en maakt nu deel uit van ons levensvocht, het bloed, dat er mooi helder rood door gekleurd wordt. Dat zuurstofhoudende bloed stroomt vervolgens uit de longen naar het hart en komt in de linker bovenste holte; van daar gaat het naar de linker onderste holte, en daaruit wordt het, zooals wij reeds weten, in de groote lichaamsslagader en verder in de kleinere slagaderen van het lichaam gevoerd. De zuurstof komt op deze wijze, door middel van het bloed, in al onze lichaamsdeelen, overal het leven onderhoudend, overal kracht en warmte opwekkend. Heeft het bloed op die wijze een reis door het lichaam gedaan, dan heeft het zijn zuurstof grootendeels verloren en moet het zich opnieuw daarvan voorzien. Het stroomt daarvoor naar de rechter bovenste holte van het hart, om
W AT GEBEURT ER BIJ ONZE ADEMHALING ~
29
daaruit naar de rechter onderste holte te gaan. Deze afdeeling van het hart trekt zich daarop met kracht samen en stuwt het bloed weer naar de longen. Daar vloeit het opnieuw door de fijne buisjes, die de longblaasjes omgeven, maakt zich weer van een zekere hoeveelheid zuurstof meester, om hiermede beladen naar den linkerkant van het hart terug te keeren en daaruit opnieuw een omloop door het lichaam te beginnen. De bloedstroom volbrengt dus in ons lichaam een dubbelen omloop; men noemt ze den grooten en den kleinen bloedsomloop. De g r oot e blo e d som I 0 0 p bestaat daarin, dat het bloed, met zuurstof beladen, van den linkerkant van het hart naar alle lichaamsdeelen vloeit, en daarop, van zuurstof ontdaan, naar den rechterkant van het hart terugkeert. De kie i neb I 0 e d som I 0 0 p dient om het bloed gelegenheid te geven, opnieuw een voorraad zuurstof op te nemen. Het gaat daarvoor van den rechterkant van het hart naar de longen en keert van daar, met de begeerde zuurstof beladen, naar den linkerkant ervan terug. Nu begint opnieuw een groote omloop, daarop volgt weer een kleine omloop, en zoo vervolgens. Gij begrijpt, dat het bloed bij zijn omloop zijn taak nict zal kunnen vervullen, wanneer het niet telkens in de longen versche lucht aantreft, lucht die een voldoende hoeveelheid zuurstof bevat. Gij kent dan ook recds uit het vorige lesje de droevige gevolgcn, die optreden, wanneer er geen zoodanige lucht in de longen kan worden opgenomen, maar men zich geheel of gedeeltelijk moet behelpen met lucht, die reeds eenmaal voor de
30
WAT GEBEURT ER BIJ ONZE ADEMHALING'?
ademhaling heeft gediend. Het bloed kan in de longen dan niet de vereischte hoeveelheid zuurstof machtig worden, het ontvangt niet genoeg zuurstof en kan daardoor aan onze lichaamsdeelen ook niet genoeg daarvan afgeven. Het lichaam gaat hongeren naar zuurstof, en dit heeft nog sneller volledige uitputting ervan ten gevolge, dan indien men het voldoende spijs en drank onthield. Al bevindt zich echter volkomen frissche, zuurstofrijke lucht om ons heen, dan zal die ons toch niet baten, wanneer zij niet, of niet in voldoende hoeveelheid, tot de longblaasjes in het binnenste der longen doordringt. Dit gebeurt b.v. wanneer men iemand bij de keel vat en hem de luchtpijp dichtknijpt, of wanneer men hem de handen stijf voor mond en neus houdt. Zulk een persoon sterft dan binnen korten tijd den dood door verstikking. Dit laatste kan evenwel ook wel gebeuren, wanneer iemand, bij een ongeval, onder steen en , puin of aarde bedolven wordt, zelfs als zijn hoofd en daardoor zijn mond en neus vrij blijven. De weg naar de longen is dan niet afgesloten, maar als het lichaam, en in het bijzonder de borst, door een zware massa steen of aarde gedrukt wordt, is het voor den ongelukkige toch onmogelijk om adem te halen. Want daarvoor is noodig, dat de borst zich vrij kan uitzetten en zich daarna weer vernauwen, en deze bewegingen zijn onmogelijk, als een zwaar gewicht op de borst drukt, 'of deze ergens nauw tusschen beklemd geraakt is. Laten wij dus zorgen, dat onze borst, of onze b 0 r s tkas, zooals de bewaarplaats van de longen ook wel ge-
WAT GEBEURT ER BIJ ONZE ADEMHALING'?
31
noemd wordt, altijd zoo vrij mogelijk in haar bewegingen is. Dragen wij geen nauwe Ideedingstukken , die de borst beknellen; zitten wij niet voorover gebogen, zoodat de borstkas in elkaar gedrukt wordt. Wij zouden daardoor, wel is waar, niet stikken, maar wel minder diep ademen, dan anders mogelijk zou zijn, en daardoor niet zooveel zuurstof in onze longen en dus ook in ons bloed brengen, als voor ons lichaam heilzaam is. Door in elkaar gedrukt te zitten, kunnen wij er aan gewennen, heel slapjes adem te halen en op den duur er genoegen mee te nemen. telkens bij elke ademhaling maar weinig lucht in de longen op te zuigen. Dat zou ons bleek en zwak, ten laatste zelfs ziek kunnen maken. Wij moeten ree h top staan, loopen en zitten, met het hoofd opgericht en de schouders achteruit. Dan kunnen wij diep inademen, veel frissche lucht in de longen brengen, tot in de uiterste luchtbuisjes en longblaasjes. Dat maakt krachtig en gezond, en geeft roode wangen. Daarom zijn voor gezonde jonge menschen ook veel beweging, veel gymnastiek, veel lichaamsspelen zoo goed. Want door die lichaamsbeweging worden de spieren, die voor onie ademhaling zorgen, aangespoord tot flinke inspanning, ademen wij sneller en dieper, en dringt de heilaanbrengende zuurstof in grootere hoeveelheid in ons bloed.
Gesloten mond, houdt gezond. Dit rijmpje heeft betrekking op de ad e m h a I ing. Gij moet dit terstond weten, anders zoudt gij wel eens kunnen gaan denken, dat het u wilde vermanen, om niet te spreken. "Mondje dicht!", zegt men immers wel tegen iemand, dien men wil aanmanen om te zwijgen over het een of ander. Nu, het is zeker goed, niet over alles te babbelen, maar met de ge zon d hei d heeft dat niets uit te staan. Dat gij echter ademhaalt met gesloten mond, is een zaak van gewicht voor het behoud van uw gezondheid, en gij moet er zooveel mogelijk voor zorgen, dat nacht en dag te doen. Niet de mond toch, maar de n e u s is het orgaan om door adem te halen, om de lucht op te nemen. De mond daarentegen is het werktuig om mee te spreken, te lachen, te zingen, en .... laten wij dit vooral niet vergeten, om mee te eten en te drinken. Door den mond laten wij de spijzen en dranken gaan, daarin ligt het smaakzintnig, waarmee wij die proeven bij het inslikken. In den neus ligt ook een zintuig, maar daarmee kunnen wij geen vaste of vloeibare stoffen proeven, maar alleen gasvormige. Als de lucht door den mond naar binnen gaat, bemerken wij
33
GESLOTI<;N MOND, HOUDT GEZOND.
lang niet zoo goed, of zij lekker frisch of vuil en stinkend is, dan als wij ze door den neus inademen. In dit laatste geval onderzoeken wij ze met het reukzintuig, we pro e v e TI dan, als het ware, de lucht. Smaakt ze ons dan niet goed, d.i. bemerken wij, dat de lucht onaangenaam riekt, dan kunnen wij wegloopen en de frissche lucht gaan opzoeken, terwijl, indien wij de lucht door den open mond en niet door den neus hadden ingeademd, wij het bijna niet zouden bemerkt hebben, dat ze zoo onaangenaam riekte en onfrisch was. Daardoor vervult de neus den dienst van een wachter, die aan den ingang van de poort staat, waardoor wij de lucht binnen laten, en die ons waarschuwt, als aan dat noodzakelijke levensmiddel iets hapert. Wel is waar, moet men niet denken, dadelijk dood te zullen gaan, als men een beetje stinkende lucht inademt, maar in het algemeen en op den duur is het inademen van zulke lucht toch ongezond. Daarom doet men goed, de waarschuwing van den wachterneus te volgen en altijd te trachten lucht op te zoeken, waaraan hij zijn goedkeuring hecht. Maar daarvoor moet men hem niet buiten werking stellen, zooals degenen doen, die altijd met open mOllè zitten en staan, loopen en slapen. Door die gewoonte gewent men na eenigen tijd er aan, den nens geheel buiten ge bruik te laten; dan wordt hij, als het ware, op sta] gezet, en verliezen wij ten slotte het vermogen, om er fijn me', te ruiken. Er zijn echter nog gewichtiger redenen, waarom gij als regel moet aannemen, door den neus en niet door den mond te ademen. Uw mond wordt droog, als gij er voortDR. Vl'l'lJS BRUINSMA,
F"isch en Gezond.
S*
34
GESLOTEN MOND, HOUDT GEZOND.
durend door ademhaalt, en dit geeft niet alleen een onaangenaam gevoel, maar het is ook nadeelig voor de keel en kan hoest en andere kwalen veroorzaken. Het binnenste van den neus is echter zoo ingericht, dat het niet uitdrogen kan, het wordt steeds vochtig gehouden door het slijm, dat er wordt afgescheiden, en daardoor zullen wij, door den neus ademende, nooit last van een droge keel hebben. Somtijds echter kan er in den neus bijzonder veel en bijzonder taai slijm afgescheiden worden. Dat is het geval, als gij ver kou den zijt. Dan valt het ademen door den neus moeielijk, en het kan zelfs voorkomen, dat het onmogelijk wordt, namelijk als de verkoudheid heel erg is en de neus geheel verstopt geraakt. Hoe dan ~ Ja, dan moeten wij blij zijn, dat wij ook nog een mond hebben om door te ademen, anders zouden wij in zoo'n geval gevaar loopen te ~tikken. Int ij d van n 0 0 d dus, halen wij adem door den mond, dit is beter dan in 't geheel niet te ademen. Steeds echter moeten wij, zoodra het maar eenigszins kan, de neusademing weer hervatten, en door goed den neus te snuiten, het openhouden bevorderen. Het nuttige voorschrift van: GESLOTEN MOND HOUDT GEZOND,
verliest toch alle waarde, als de neus dicht zit, want dan kan men den mond niet gesloten houden. Daarom behoort bij het rijmpje dit andere in acht genomen te worden: OPEN NEUS, ZIJ DE .LEUS!
Nu komt het echter somtijds voor, dat kinderen, al
35
GESLOTEN MOND, HOUDT GEZOND.
willen ze nog zoo graag, en al doen ze nog zoo hun best, den neus niet open kun ne n honden. Dan hebben ze een kwaal, waardoor geheel achter in de neusholte iets gegroeid is, dat de doorstrooming van lucht naar de luchtpijp belemmert. Zulke kinderen moe ten wel door den mond ademen, zoolang zij niet van die kwaal genezen zijn. Gelukkig kan de dokter hen helpen, en al veroorzaakt dat een beetje pijn, geen kind moet zich er tegen verzetten, want de genezing zal zijn gezondheid en zijn levensgeluk bevorderen. Een voordeel van het ademhalen door den heus, dat wij nog niet noemden, is, dat de lucht, die wij inademen, er wat door g ez u i ver d wordt. Er' zweeft in de dampkringslucht vaak allerlei stof, fijn poeder, door den wind opgewaaid van de straten, als het zeer droog weer is, van uwe kleederen afkomstig, wanneer die worden geborsteld, of van de vloerkleeden, wanneer zij worden uitgeklopt, en van velerlei anderen oorsprong. Ook de rook uit de schoorsteenen en de tabaksrook bevatten fijne stofdeeltjes, die uit de onverbrande gedeelten van de brandstof of van de tabak bestaan. Van al dat stof blijft er, bij de neusademing, vrijwat binnen in den vochtigen neus vastkleven. Als wij daarna den neus snuiten, verwijderen wij het., tegelijk met het neusslijm, dat dan vaak zwart ziet, van al het eraan gekleefde stof. Dit komt op deze wijze niet in de keel en in de longen, en kan daar dus geen kwaad doen. Als wij door den mond ademen, gaat het echter met het stof uit de lucht geheel anders. Wel zal ook nu niet al S*
36
GESLOTEN MOND, HOUDT GEZOND.
het stof in keel en longen geraken, want een deel ervan blijft binnen in den mond vastkleven, maar dit is lang niet zooveel , als anders binnen in den neus blijft hechten, zoodat er mee r tot in de luchtpijp doordringt. Bovendien is het stof, dat vastkleeft in den mond, hierdoor niet geheel onschadelijk gemaakt, want het kan daarna met de spijzen ingeslikt worden en zoo in de maag komen. Nu zal dit veelal geen kwaad kunnen; maar somtijds zweeft er wel eens vergiftig stof in de lucht, stof dat besmettelijke ziekten kan veroorzaken, en het inademen daarvan door den mond zou zeer gevaarlijk kunnen zijn. Het grootste voordeel, dat het ademen door den neus boven het ademen door den mond bezit, moeten wij thans echter nog noemen; het is: dat wij door den neus meer lucht in onze longen krijgen, dan door den mond mogelijk zou zijn. Wij weten', dat langs beide wegen de lucht in de keelholte komt, daarna in de luchtpijp en vervolgens in de longen; maar de weg, die van den neus naar de keelholte voert, is vrijwat wijder dan die, welke van den mond daarheen leidt. 't Is waar, gij kunt den mond wel wijd openzetten, en dan is de ingang voor de lucht van .voren zeker ruimer, dan die door de beide neusgaten, maar achter in neus en mond is het anders gesteld. Achter in den mond toch is de opening, die naar de keelholte toegang geeft, vrij nauw, terwijl de weg, die achter in den neus de lucht naar beneden in die holte leidt, flink ruim is. Nu zal dit bij één enkele inademing slechts weinig verschil maken in de hoeveelheid lucht, die men er door 'binnen zuigt, maar toch altijd een weinig, en daar men,
GESLOTEN MOND, HOUDT GEZOND.
37
zooals gij weet" ongeveer 600 maal per uur ademhaalt, dat is ruim 14000 maal per etmaal, worden al die beetjes eIken dag te zamen nogal een aardige hoeveelheid. Iemand, die altijd door den mond inademt, krijgt dus steeds wat te min van de kostbare levenslucht in de longen, en dus te weinig van de noodzakelijke zuurstof in zijn bloed. Hij lijdt aan zu ur s t 0 fh 0 nge r, zooals men het wel noemt, hij wordt bleek en slap, en leeft niet zoo krachtig en flink, als het geval zou zijn, indien hij van overvloed van zuurstof voorzien werd. Neem dus als regel aan, altijd door den neus de dampkringslucht in te ademeu. Daarvoor moet de mond gesloten blijven. Als gij dit u overdag aanwent, zult gij het spoedig onwillekeurig ook 's nachts doen, en dan hebt gij de meeste kans om krachtig en gezond te blijven.
Vergif in de lucht! Gij weet uit de 3de les, dat als er veel menschen in een vertrek bijeen zijn, de lucht voor de ademhaling onbruikbaar wordt, indien er geen flinke luchtverversching plaats heeft. Uit de geschiedenis van hetgeen er op het stoomschip De Londonderry gebeurde, herinnert gij u de vreeselijke gevolgen van het inademen van lucht, die reeds éénof meermalen ingeademd is geweest. Wij brengen dus door onze ademhaling ver gif in de lucht, en wij moeten ons daartegen behoeden, door steeds met een overvloed van nieuwe, zuivere, versche lucht de gebruikte lucht weg te spoelen. Maar er kan nog op vele andere manieren, dan door onze ademhaling, vergif in de lucht komen. Vooreerst geschiedt dat altijd 's avonds, wanneer wij lampen gebruiken. Hetzij wij daarin petroleum of gas branden, altijd bederven wij een beetje de lucht er door. Bij dat verbranden ontstaat, evenals bij de ademhaling, een gasvormige stof, die k 0 0 I z u u r heet, die zich met de lucht vermengt, en deze voor ademhaling ongeschikt maakt, als er niet voor ventilatie gezorgd wordt. Dat is het geval, zelfs als de lamp mooi helder brandt.
VERGIF IN DE LUCHT!
39
Bij een walmende lamp is het echter nog veel erger, want die brengt niet alleen koolzuur in de lucht, maar ook nog andere stoffen, die heel slecht voor onze longen zijn. De zwarte walm, die van zulk een lamp uitgaat, is vol fijn roet of zwartsel en is even nadeelig voor ons, als de zwarte rook, die uit den schoorsteen opstijgt. Wat den laatsten betreft, ook door het branden van kachels en haarden worden veel koolzuur en andere schadelijke stoffen in den dampkring gebracht, zoowel indien wij steenkolen of cokes, als indien wij turf of hout stoken. Maar wij hebben daarvan gewoonlijk geen last, omdat die verbrandingsproducten niet in de kamer blijven, maar door den schoorsteen naar buiten worden gevoerd. Daar verspreidt die rook zich in de uitgestrekte zee van lucht, zoodat men er op eenigen afstand niets meer van bemerkt. Bleef de rook van de kachel in de kamer, dan zou het er spoedig niet zijn uit te houden. Dit is het geval, wanneer de schoorsteen niet goed trekt, doordat hij verstopt is of er iets anders aan mankeert. Is men verplicht in een kamer met zulk een "rookende kachel" te vertoeven, dan zal men een benauwd gevoel krijgen en ten slotte zelfs kunnen stikken. Nu gebruikt men echter somtijds kleine kacheltjes, waaraan geen pijp zit en die den rook niet door een schoorsteen weg zenden. Dat zijn meest petroleum- of gaskacheltjes. De menschen zeggen wel eens: "Die geven geen rook", maar dit is niet waar. Zij geven niet zulk een hinderlijken, zwarten rook, zooals steenkolen, turf en hout; hun rook is helder en doorschijnend, maar daarom moet
40
VERGIF IN DE LUCHT!
hij even goed als een vergif beschouwd worden. Een gas- of een petroleumkachel, zonder afvoer in een schoorsteen, bederft de lucht evengoed als een zeer groote gasof petroleumlamp zou doen, want dat is zulk een kachel toch eigenlijk. Men kan het er wel een poos bij uithouden, maar als men niet tegelijkertijd flink ventileert, zal men er nadeelige gevolgen van ondervinden. Men moet bedenken, dat de vergiften in de lucht vaak geheel onzichtbaar zijn en dat men ze ook niet altijd kan ruiken. Ze komen soms ongemerkt aansluipen, als een dief in den nacht, en stelen uw gezondheid en soms zelfs uw leven, zonder dat gij vooraf in het minst gewaarschuwd waart. De ergste van die soort van vergiften is wel de kol e ndam p, een kleurloos gas, dat men niet kan zien en niet kan ruiken, dat zich vaak met onze ademhalingslucht vermengt en dan, als een s I u i p m oor den a ar, ongemerkt de longen binnendringt en zijn slachtoffer doodt. De naam kol end a mp zou u in dwaling kunnen brengen ten opzichte van hetgeen deze stof eigenlijk is. Vergelijkt gij dien naam met het woord wat e r dam p, dat, zooals gij weet, beteekent: water, dat door de warmte in dam p of gas is overgegaan, dan zoudt gij kunnen denken, dat kol end am pis: k 0 0 1, b.v. cokes of steenkool, die dam p v 0 r mig geworden is. Dit is echter niet het geval. Wat eren sommige andere stoffen kunnen bij. verwarming verdampen; Z\j blijven daarbij precies dezelfde stof, doch zij verkeeren dan nict mecl' in den vloeibaren maar in den gas v 0 r mig e 11 toestand. Met onze zwarte k 0 0 1 kan dat echter niet ge-
VERGIF IN DE LUCHT!
41
beuren; k 0 0 I s tof is een vaste stof, die wij, zelfs bij zeer sterke verhitting, niet gasvormig kunnen maken. Eigenlijk is dus de naam kol end am p geheel verkeerd, doch de stof is nu eenmaal onder dien naam bekend en wi.j kunnen dien niet veranderen. Wilde men door een naam uitdrukken, wat kolendamp is, dan zou men dit gas moeten noemen half ver bra n dek 0 0 I s tof, want dat is het eigenlijk, zooals wij zullen bespreken. Als de koolstof, die in steenkool, in cokes, in hout en in turf en ook in lichtgas en in petroleum voorkomt, volledig verbrandt, zoodat zij met zooveel mogelijk zuurstof wordt verbonden, ontstaat er een gas, dat k 0 0 lz u u r heet. Koolzuur zou men dus v 0 II e di g ver bra n dek 0 0 I s tof kunnen noemen. Het ontstaat in de kachel als die flink brandt, doordat de schoorsteen goed trekt, en eveneens ontstaat er koolzuur bij het branden van lampen, als zij niet walmen. In het kort gezegd, de volledig verbrande koolstof vormt zich, als er bij het verbranden overvloed van lucht aanwezig is. Maar wanneer bij het verbranden de toetreding van lucht belemmerd wordt, zoo dat zij maar spaarzaam toestroomt, dan kan de koolstof niet genoeg zuurstof machtig worden, om in koolzuur te veranderen, dan verbindt ze zich met slechts half zooveel zuurstof als anders, en ontstaat er kol end amp. Dit geschiedt b.V. wanneer de kachel slecht trekt, en de kolen er in liggen te sm e u I e n in plaats van flink te branden. De kolendamp, die zich dan vormt, zal echter in den regel geen kwaad doen, want hij trekt door den schoorsteen naar buiten. Wanneer echter iemand de schuif
42
VERGIF IN DE LUCHT!
in de pijp van zulk een kachel eens dicht deed, dan zouden al degenen, die in de kamer waren, gevaar loopen vergiftigd te worden. Eerst zouden zij er niets van bemerken, want als de turf of de steenkool in de kachel goed "doorgebrand" zijn, zooals men dat noemt, geven zij geen hinderlijken rook, en kolendamp kan men niet ruiken. Maar na korten tijd zouden sommigen der personen over hoofdpijn beginnen te klagen; dat zou dan een bewijs zijn, dat de stil aansluipende vijand uit de kachel al genaderd was. Spoedig zouden ook de overige personen onwel worden en enkelen misschien bewusteloos neervallen. En zoo er dan niet één was, wakker genoeg om te beseffen, welk gevaar er dreigde, en die allen dadelijk in de frissche buitenlucht bracht, zou het mogelijk zijn, dat allen slachtoffers werden van de onverstandige handeling van dengene , die de schuif van de kachel had dichtgedaan. Kolendamp is een nog veel heviger vergif voor de longen dan koolzuur. Een kIe i n be e tj e van dit laatste zal geen kwaad doen. Daar alle menschen en dieren koolzuur uitademen, en ook elke vuurhaard en elke lamp het in den dampkring brengt, is er zelfs altijd wel een klein weinigje koolzuur in de lucht aanwezig, en dat schaadt niet. Maar met kolendamp is het wat anders. Hoe weinig daarvan ook in de lucht aanwezig is, altijd werkt het nadeelig, al kan het wel eens zoo weinig zijn, dat men er niet dood van gaat. Dit is b.v. het geval in een kamer, waarin een kooltje vuur van turf of van een brikette glimt in een stoof, onder den theeketel of in een strijkijzer. Zulk een kooItJe, zacht
VERGIF IN DE LUCHT!
43
voortsmeulende , is een voortdurende, zij het dan ook langzaam vloeiende bron van kolendamp. De vrouw, die den geheelen dag daarbij aanwezig is, zal 's avonds wel bemerken aan haar hoofdpijn, dat zij met een vijand in gezelschap is geweest. En zijn er vele dergelijke, schijnbaar onschuldige gloeiende kooltjes in het vertrek aanwezig, dan zullen de gevolgen erger kunnen zijn. Men leest eIken winter vele berichten in de couranten van ongelukken, die door kolendamp zijn veroorzaakt. Ziehier een viertal, die ter uwer waarschuwing mogen dienen. Eer s t e be r ic h t. 23 Dec. Te Zwolle heeft dezer dagen een droevig ongeluk plaats gehad. Twee dienstmeisjes in het gezin van den heer P. poogde men 's ochtends te vergeefs te wekken. Toen een geneesheer geroepen was, bleek zijn hulp onnoodig; beide dienstboden waren overleden. In haar slaapkamertje, waar geen schoorsteen was, vond men een groot komfoor met asch.- Klaarblijkelijk hadden de meisjes 's avonds dat komfoor, met gloeiende kolen gevuld, mee naar boven genomen, om zich bij de tegenwoordig heerschende koude wat te verwarmen, en zijn ze, te bed liggende, door kolendamp gestikt. 'r wee d e b er ic h t. Blokzijl 30 Jan. Bij één der hier liggende turfscheepjes kon de melkboer heden ochtend, toen hij, zooals gewoonlijk, zijn waar zou overreiken, geen gehoor verkrijgen. 'l'oen men eindelijk binnendrong, vond men in het kleine kajui~je den schipper en zijn knecht bewusteloos in hun kooi. Met veel moeite gelukte het, door toepassing van de kunstmatige ademhaling, eerstgenoemde weer in het leven terug te roepen. De knecht bleek echter reeds overleden te zijn. De nabij wonenden vertelden, dat men beide den vorigen
44
VERGIF IN DE LUCHT!
avond nog gezond en vroolijk gezien had. Er stond in het kajuitje een klein potkacheltje, waarvan de schuif dicht werd gevonden. De schipper verklaarde, toen hij weer voldoende was bijgebracht, dat zij het kacheltje bij het naar bed gaan goed rood hadden gestookt en daarna, om de warmte wat binnen te houden, de schuif hadden gesloten. Der de be r i c h t. 26 Maart. Te Arnhem verkeert men in verslagenheid over den plotselingen dood van den heer en mevrouw X. Zij waren den vorigen avond uit het Zuiden teruggekeerd, waar zij, om de zwakke gezondheid van mevrouw, den winter hadden doorgebracht. Mijnheer had de bedienden vooraf geschreven, de vulkachel in de slaapkamer aan te leggen. Na 's avonds met den sneltrein van 9.38 te zijn gearriveerd, gingen de heer en mevrouw X terstond naar bed en niemand heeft hen daarna meer levend gezien. Men veronderstelt, dat er iets haperde aan de vulkachel, die in lang niet gebrand had. Toen men het ongelukkige echtpaar vond, waren ze reeds koud en stijf en dus blijkbaar reeds uren geleden gestorven. Vierde bericht. 16 Januari. Een inwoner van Hengelo wilde tijdens de strenge vorst der laatste dagen zijn 25 kippen 's nachts wat verwarmen en plaatste daartoe een test met gloeiende briketten in het nachthok. Den anderen morgen waren elf kippen door den kolendamp gestikt, de overige kwamen nog weer bij.
Gij ziet dus hoe hoogst vergiftig, voor mensch en dier, die kolendamp is. Zorg dat gij hem zooveel mogelijk vermijdt, en bedenk, dat als het niet anders kan, het beter is, koude te lijden, dan zich te verwarmen op een manier, waardoor die sluipmoordenaar in onze ademhalingslucht zou binnendringen.
VERGIF IN DE LUCHT!
45
Er bestaan echter nog meer vergiftige gassen, waarvoor wij ons moeten in acht nemen. Eén daarvan is het gewone gas, het lichtgas, dat in de gasfabrieken gemaakt wordt. Dat is een zeer nuttige stof, zeker; het brandt in de lamp nog mooier dan petroleum, en haast zoo mooi als electrisch licht. Maar pas op, dat het niet onverbrand in de kamer komt! Als de kraantjes openstaan, moet het gas branden, anders stroomt het onverbrand uit en kan dan de noodlottigste ongelukken veroorzaken. Vooreerst zal het namelijk kunnen ontploffen, als het onverbrande gas met de lucht vermengd is. Heeft er in een kamer een poos lang een kraantje opengestaan, zonder dat het gas was aangestoken, dan kan het gebeuren, als iemand de kamer met een lamp binnenkomt of er een lucifer in aanstrijkt, dat plotseling, met een vervaarlijken knal, de ruiten stuk vliegen, en soms zelfs de zoldering invalt, terwijl de personen in het vertrek daarbij vaak erg gewond worden. Ook als de kraantjes van de lampen goed dicht zijn, maar er hier of daar een lek in de gaspijpen is gekomen, kan er gas uitstroomen, zich met de lucht vermengen en een ontploffing doen ontstaan, zoodra er een vlam in het vertrek gebracht wordt. Maar ook afgezien van de ontploffing, die er door kan veroorzaakt worden, moet men altijd verbazend oppassen, dat er geen lichtgas met de lucht vermengd wordt, omdat dit noodlottig kan zijn voor de in het vertrek ademende menschen. Want het lichtgas is bijna even erg v e 1'gif tig als kolendamp. Tal van menschen zijn omgekomen, doordat gas onopgemerkt in de kamer stroomde,
46
VERGIF IN DE LUCHT!
waarin zij sliepen. Is men wakker, dan bemerkt men de aanwezigheid van het gas meestal wel, doordat het zoo leelijk stinkt, maar des nachts kan het iemand soms even onbemerkt besluipen als kolendamp, en het oefent dan ook dezelfde doodende werking uit. Gij zult u wellicht verwonderen te hooren, dat verder onder de vergiften in de lucht ook moet gerekend worden de tab aks r ook, en toch is het zoo. Wie in de kamer schijnbaar onschuldig zijn pijp, sigaar of sigaret zit te rooken, is inderdaad bezig in de lucht om hem heen ver gif te verspreiden. Is het een ruime kamer, of eene die goed geventileerd wordt, dan zal zoo'n enkele rooker de aanwezigen niet veel kwaad doen met zijn liefhebberij, maar als vele personen in een kamer druk aan het rooken zijn, bederven zij op erge wijze hun eigen en elkaars levenslucht. Wie lang in zulk een vertrek aanwezig is, krijgt hoofdpijn, die vaak tot den volgenden dag duurt, en dit gebeurt zoowel, als hij zelf meegerookt heeft, als indien hij tot de niet-rookenden behoort. De uitwerking, die het inademen van tabaksrook heeft, vertoont veel overeenkomst met hetgeen men ondervindt, als men in geringe mate kolendamp inademt. En inderdaad, men heeft bevonden, dat die rook voor een gedeelte uit kolendamp bestaat, ontstaan bij het zachtjes voortsmeulen van de tabak in pijp, sigaar of sigaret. Overigens is de tabaksrook, al riekt hij wat minder leelijk, bijna geheel gelijk aan den rook van brandend hout of smeulend hooi; hij bevat, evenals die, veel fijne roet- en kooldeeltjes en is ook daarom voor onze longen verderfelijk.
VERGIF IN DE LUCHT!
47
Eigenlijk moest iemand, die volstrekt rooken wil, maar die toch de ademhalingslucht van heulzelf en anderen niet wil vergiftigen, nooit anders rooken dan in de buitenlucht. Dan vermengen zich zijn rookwolkjes met de onmetelijke hoeveelheid dampkringslucht in de vrije natuur, en heeft niemand er verder last van. Maar nog beter, jongelui, is de raad: R ook tin het ge h e e I ni e t. Want op dengene die rookt, ook al doet hij het in de open lucht, heeft de tabak, nog een andere nadeelige werking. Er blijft iets van den tabaksrook binnen in zijn mond kleven, dat later in zijn maag komt, en dat ook ver g if i s. Men zal er wel niet dood van gaan, maar vooral op onvolwassenen werkt het toch zeer verkeerd. Men blijft zonder rooken beter "frisch en gezond", zooals het behoort.
Over eten en drinken. Hebt gij wel eens opgemerkt, dat er dingen zijn, die niemand behoeft te leeren , omdat ieder uit zich zelf ze reeds goed kan verrichten ~ De ad e m h a I i n g, die wij in de vorige lesjes hebben besproken, behoort daartoe. Het regelmatige wijder en nauwer maken van de borst, dat daarvoor noodig is, kan reeds het kleinste kind. En zoo is het ook grootendeels met dek u n s t van e ten end rin ken. 't Is waar, gij hebt wel moeten leeren lepel en vork behoorlijk te gebruiken, zoodat er geen gevaar was, u in de lippen te prikken, en gij de soep niet langs uw kin deedt loopen; maar wat gij doen moest, nadat de spijs of drank in den mond gebracht waren, daarin hadt gij geen onderricht noodig, dat kondt gij wel uit u zelf. En toch gebeurt er nogal heel wat in uw mond, en hebt gij verscheiden bewegingen te maken, nadat gij b.v. een stuk brood over de lippen hebt gekregen. Vooreerst moet het gek a u w d worden. Dat doet gij met uw kiezen. De tanden; vóór in den mond, hebt gij gebruikt, om het stuk brood af te bijten; maar de kiezen, die zullen het nu fijn kauwen. Zij wrijven en schuren daarbij heen en
()vm~
49
ETEN EN DRINKEN.
weer, en ver m a I en daardoor het voedsel. Men noemt de kiezen om die reden ook wel m a a I ta n den. De tong en de wangen bewegen daarbij ook; zij zorgen dat, als de spijs zijdelings is uitgeweken, zij telkens weer opnieuw tusschen de kiezen gebracht wordt. Voor dat afbijten en kauwen moet gij goede tanden en kiezen hebben. Zorg dus ze niet te bederven, door er al te harde dingen mee te willen doorbijten. Het is een dwaze wedstrijd, om te probeeren wie het best pruimesteenen en kersepitten tusschen de tanden kan kraken. Sommigen probeeren het zelfs wel met perziksteenen. Maar waarom zoudt gij zoo gek wezen, dat te doen ~ Er kunnen daardoor stukjes van het harde glazuur van uw kiezen afspringen, en zoo kunt gij uw gebit leelijk beschadigen. Want waar het glazuur af mist, ontbreekt aan de tand haar natuurlijke, beschuttende laag, en daar kan in het binnenste ervan gemakkelijk bederf intreden. Als gij dan op lateren leeftijd last van kiespijn hebt en misschien wel een kies moet laten trekken, dan zult gij het betreuren, aan dat kraken van harde pitten te hebben mee gedaan. Wees verstandig en sla de. pruime- en perziksteenen met. een hamer op hun kop, dan kunt gij de pitten er uit krijgen, zonder uw kiezen te benadeelen. Ook moet gij, als gij uw gebit goed wilt houden, alle dagen uw mond met zuiver wa~er uitspoelen, en dan met een tandenborstel uw tanden bewerken, van boven naar beneden en omgekeerd strijkend, opdat er geen overblijfselen van het eten tusschen blijven zitten. Dat is gezond en I"risch, en voorkomt bederf in de tanden. DR.
V1'1'US
BUUlNSMA,
l!'t'isch en Gezond.
4
50
OVER ETEN EN DRINKEN.
De tanden zijn gewichtige lichaamsdeelen bij het eten. Het fijnkauwen is de eerste bewerking, die de spijs in ons lichaam ondergaat, en die mag niet overgeslagen worden of gebrekkig geschieden. Dan zouden er, in plaats van een zacht fijn moes, harde stukjes in uw maag komen, en die kunnen lang niet zoo goed verteerd worden. Oude menschen, die geen. tanden en kiezen meer hebben, of slechts weinige en gebrekkige, moeten daarom alleen weeke, zachte spijs eten, of ze vooraf zeer fijn snijden. Zij doen dan op hun bord, wat anderen en nog beter, in hun mond doen. Wie wel een flink stel kiezen heeft, moet ze gebruiken en goed gebruiken ook, door niet haastig te eten, geen dikke brokken ongekauwd in te slikken of met het drinken door te spoelen, maar behoorlijk den tijd ervoor te nemen, om alles goed te kauwen. Die tijd is niet verloren, want hij komt onze gezondheid ten goede, daar hij het verteren van ons eten bevordert. De spijs te ver ter en, dat is toch het eerste, wat gij nu verder met uw eten moet doen. Maar gij behoeft u niet bezorgd te maken, als zou dit een zoo moeilijk werk zijn, dat gij het niet zoudt kunnen verrichten. Het gaat geheel "van zelf"; gij hebt het maar stil zijn gang te laten gaan en op te passen, dat gij het verteringswerk niet hindert. Het begint eigenlijk al in den mond. Onder het kauwen wordt er spe e k s e I met de spijs gemengd, dat is een vloeistof, die er een bijzondere werking op uitoefent en sommige van de vaste deelen ervan vloeibaar maakt. Dit is het beg i n van de vertering. Het ei n d ervan zal zijn, dat eindelijk al wat wij gegeten hebben, brood en kaas,
51
OVER ETEN J<;N DRINKEN.
aardappelen, vleesch en spek, alles in een vloeistof is veranderd. Eerst als dat gebeurd is, kan het voedsel deel van ons bloed gaan uitmaken, daarmee ons heele lichaam doorstroomen , en het overal doen groeien. Het speeksel wordt ter zijde, rechts en links van den mond, en ook onder de tong, bereid in kleine fabriekjes, die men spe ek s elk 1ier e n noemt. Gewoonlijk laten die maar heel weinig van dat vocht in onzen mond stroomen. Maar als wij lekkere spijzen in den mond krijgen, dan gaan de speekselklieren dadelijk druk aan het werk en maken, dat er heel veel van het vocht bereid en in den mond gebracht wordt. Zelfs de droogste spijs, b.v. beschuit, wordt op die wijze onder het kauwen in een week deeg of zelfs wel in een natte brij veranderd. Ook als wij nog niets in den mond genomen hebben, maar flinken eetlust bezitten, en de smakelijke spijs voor ons zien staan en ruiken, begint er al van zelf vrij wat speeksel in den mond te komen. Ook bij dieren, b.V. bij honden gebeurt dat, als zij sterk naar het eten verlangen. Het overvloedige vocht loopt dan het dier vaak over de tanden heen uit den bek, en wij zeggen: "Kijk, hij watertandt er al naar". Zöö is het woord wat e r t a n den ontstaan, dat, zooalH gij weet, ook overdrachtelijk gebruikt wordt, om het verlangen naar iets anders dan naar eten of drinken uit te drukken. Als wij geen eetlust hebben, zal zich niet veel speeksel in den mond afscheiden, en ook zal dit niet gebeuren, als wij voor een spijs gezet worden, waar wij volstrekt niet van houden. Het eten valt dan moeielijk en men voelt, 4
52
OVER ETEN EN DRINKm'L
dat de spijs droog in den mond blijft. Ook als men erg bedroefd of angstig is, werken de speekselklieren slecht, en is het eten haast niet door te krijgen. Zit men echter met goeden eetlust, vroolijk en opgewekt aan een smakelijk maal, dan scheidt zich overvloedig speeksel af, dat innig met de onderwijl fijngekauwde spijs gemengd wordt, daarvan een week en glibberig deeg maakt en het inslikken vergemakkelijkt. Het speeksel is dus een nuttige stof in ons lichaam, die voor onze spijsvertering noodig is en die wij niet moeten wegwerpen. Daarom is het sp uwe n niet alleen een vieze en onaangename gewoonte, maar ook een ongezonde. Het rooken en het pruimen van tabak, dat tot veelvuldig spuwen aanleiding geeft, zou alleen daarom reeds te veroordeelen zijn, terwijl bovendien het gebruik van tabak toch reeds ongezond is. Na de besproken bewerking van de spijs in den mond, volgt het ins I i k ken. De spijs wordt daarbij uit den inond in de keelholte gebracht en dan in den slo k dar m. Deze laatste is een weeke, vleezige buis of koker, die door den hals en vervolgens door de borst loopt, om het voedsel naar de m a a g te brengen, die boven in den buik ligt. Dat inslikken is eigenlijk een zeer samengestelde beweging. De wangen en de tong moeten den gekauwden spijsbrok naar het keelgat toe bewegen, het achterste deel van de tong moet hem daarop tegen het verhemelte drukken, waarna, door de beweging van de zijranden van het keelgat, de brok daar door gaat en in de keel-
OVER ETEN EN DRINKEN.
53
ho\t.e komt.. Van hier wordt de spijs dan door den slokdarm, naar de maag gebracht. Als gij zelf moest uitvinden, door welke bewegingen gij uw voedsel van den mond tot in de maag zoudt brengen, zou u dat niet gemakkelijk vallen. Maar gij behoeft u daarover niet ongerust te maken. Die geheele reeks van bewegingen geschiedt van zelf, zonder dat gij cr u mee hebt te bemoeien. Als de spijs eens tot achter in den mond is gebracht, vangen dadelijk al die "onwillekeurige" bewegingen, zooals men ze noemt, aan, en volbrengen hun taak zonder haperen. Gij moet die slikbewegingen eenvoudig haar gang laten gaan, ze niet hinderen, dan gaat alles goed. Dat "hinderen" zou daarin kunnen bestaan, dat gij te groote en te harde stukken in den mond bracht, die gij niet zoudt kunnen fijnkauwen en dan toch zoudt willen inslikken, b.v. een stuk been uit het vleesch. Er zou dan veel gevaar bestaan, dat dit u in de keel bleef steken. Ook als gij met groote overhaasting at, en de spijs bijna niet kauwdet, doch dikke stukken appel of peer of iets dergelijks met moeite doorsliktet, zoudt gij uw onverstand wel eens duur kunnen betalen, doordat zoo'n dik brok in den slokdarm bekneld bleef en niet naar beneden kon! Vaak raakt gelukkig een beentje of een te groot stuk, dat is ingeslikt, spoedig weer los; het wordt dan uitgebraakt of gaat, integendeel, verder door naar de maag. Soms echter gelukt dit niet, en dan moet de dokter te hulp komen. Zeer lastig en soms zelfs gevaarlijk kan het zijl)., als bij het et.en of drinken iets in het verkeerde koelgat komt.
54
OVER ETF:N F:N DRINKEN.
Men noemt dit ook wel "zich verslikken". Het bestaat daarin, dat er van de spijs of den drank, die naar den slokdarm moet gaan, een kleinigheid in de luchtpijp geraakt. Dat veroorzaakt dan altijd, ook zonder dat wij het willen, een hevig hoesten. Dit is niet aangenaam, wanneer het gebeurt, terwijl men aan tafel zit, voor ons zelf niet en niet voor de personen, die erbij zitten. Men moet dan ook, bij zulk een hoestbui, maar niet aan tafel blijven, maar naar buiten gaan. Het hoesten is overigens iets heel nuttigs, dat men in zoo'n geval niet met geweld moet onderdrukken. Het is het middel, dat ons lichaam onwillekeurig gebruikt, om zich te ontdoen van het korreltje spijs of het druppeltje drank, dat op de verkeerde plaats is gekomen. Bij die schokkende beweging van het hoesten wordt herhaallijk lucht uitgestooten, uit de longen door de luchtpijp heen, en daardoor zal veelal hetgeen in deze laatste was geraakt, uitgehoest worden. Is het maar een kleinigheid, dan komt het ook wel zonder hoesten naar buiten, door middel van het slijm, dat uit de luchtpijp naar den mond glijdt. In erge gevallen, als de persoon gevaar loopt, te stikken, moet men vooral niet verzuimen den dokter te halen. Beter is het, als men het verslikken kan voorkomen. Niet altijd zal men dit echter kunnen. Als men, onder het inslikken, door iets dat er gezegd of gedaan wordt, hevig schrikt, dan kan men het niet helpen, als men zich verslikt. Maar in andere gevallen kan men toch wel zorgen, dat het niet voorkomt. Dit zal ons blijken, ah; wij nagaan, hoe dat verslikken eigenltjk gebeurt.
OVER ETEN EN DRINKEN.
55
De luchtpijp en de slokdarm gaan, zooals g\j weet, beide door den hals. Vöör in den hals kunt gij de luchtpijp voelen; die is door stevige ringen van kraakbeen beschut. Achter die luchtpijp langs loopt de slokdarm, die week en slap is, en dien gij niet kunt voelen. Die beide buizen wijken, als ze door den hals heen in onze borst gekomen zijn, van elkaar; de een loopt uit in de longen, de andere in de maag. Maar van boven, achter den mond, kwamen ze beide in de keelholte uit. En nu begrijpt gij, dat, daar de luchtpijp vMr den slokdarm zit, de spijs en drank, die uit den mond in dezen laatste zullen gebracht worden, over de luchtpijp heen moeten. Deze nu is gewoonlijk open, want wij moeten ze voortdurend gebruiken, om adem te halen; daardoor zou er gemakkelijk eenige spijs en drank in kunnen komen, en dat mag niet. Nu is er echter boven de opening van de luchtpijp een klepje gezeten, een deurtje, dat die opening volkomen kan sluiten. Men noemt dit het s tI' 0 t kie p j e. Telkens, precies op het oogenblik, waarop wij slikken, gaat dat klepje dicht. Dan kan er onmogelijk een kruimeltje spijs of een dropje drank in de luchtpijp komen, en glijdt alles dadelijk en volledig in den slokdarm. Die inrichting in onze keel werkt heel zeker; zelfs als wij vrij vlug eten, zal telkens, zonder dat wij er op behoeven te letten, bij elke slikbeweging, zonder mankeeren dat deurtje even gesloten worden. Daarna gaat het strotklepje echter dadelijk weer open, want wij moeten door de luchtpijp ademhalen, Züodat die niet afgesloten mag blijven. Ook moet de luchtpijp open zijn bij het spreken en bij het lachen, want daarbij stuwen
56
OVER ETEN EN DRINKEN.
wij uit onze longen lucht naar huiten. En nu kunt gij begrijpen, op welke wijze het gemakkelijk kan gebeuren, dat er iets in het verkeerde keelgat geraakt. Daarvoor is groot gevaar, als gij juist op het oogenblik, waarop gij een gekauwde beet inslikt, iets wilt zeggen, of wanneer gij juist dan in een lach uitbarst. Dan zou door het slikken het strotklepje zich sluiten, maar door het spreken of lachen zou het open geduwd worden, en zoo knn het licht gebeuren, dat er iets in de luchtpijp kwam en een hoestbui het er weer uit moest werpen. Ook het minder gepaste sI 11 I' P e 11 bij het drinken, dat kinderen soms wel eens doen, is verkeerd, daar men dan onder het slikken tevens lucht opneemt en dit, zooals gij nu begrijpt, het verslikken bevordert. Gij moet dus dat slurpen nalaten en verder onder het eten en drinken wat voorzichtig zijn met spreken en lachen. Gij behoeft daarom niet muisstil te wezen en met een droevig gezicht aan tafel te zitten. Er is, tusschen de happen in, nog genoeg gelegenheid, om een woordje te zeggen of eens van lachen te schateren, zonder dat het hindert. Vroolijkheid is zelfs bevorderl\jk voor de spijsvertering. Maar gij moet niet, door het dolle heen, onder den maaltijd onafgebroken pratcn en lachen, want dan kon u het ongeluk van het verslikken wel eens plotseling overvallen. Overigens, maak u maar niet ongerust bij den eerst volgenden maaltijd. Ons lichaam is mooi cn doelmatig ingericht;· als wij het maar niet hinderen, gaat alles goed, ook bij het kauwen en slikken. fimakcl\jk eten.
De spijsvertering. Wij hebben de spijs nu gevolgd, totdat ze behoorlijk ingeslikt is. Zij is dan echter nog maar een klein eindje gevorderd op den langen weg, dien zij in ons lichaam moet afleggen. De spijs is nu in den slo k dar maangekomen, dat is een vrij nauwe, vleezige buis. Dew is niet zoo w\jd, dat de gekauwde hap voedsel er zoo maar door naar beneden kan vallen, maar hij kan zich wijder en nauwer makell. Hebben wij een 7,(~kere hoeveelheid spijs ingeslikt, dan duwt de slokdarm dien hap, ook wel den 15 l' ij sb a 1 genoemd, verder en verder, tot hij in de maag aankomt. Dit voortduwen bestaat daarin, dat de slokdarm zich telkens even boven de plaats, waar op het oogenblik de spijsbal zit, samentrekt of vernauwt, terw\jl hij daar ouder iets wUder wordt. Daardoor knijpt hij, als het ware, die hoeveelheid telkens een eindje voort, totdat 7,e in de maag is. Dat de spijs niet eenvoudig door haar zwaarte door den slokdarm heen valt, kunt gij wel daaruit afleiden, dat ook zieken, terwijl ze horizontaal op bed liggen, wel knnnen eten en drinken. Zelfs vertoonen kunstenmakers wel eens de grap, dat 7,(' met h1111 hoofd naar beneden aan rekst.ok
58
DE SPI.JSVERTERING.
of ringen hangende, iets eten. Dat kan alleen, doordat de slokdarm de spijzen naar de maag duwt. In de maag, een groot.en, vleezigen zak, die, :!:ooals gij reeds weet, iets aan de linkerzijde boven in den buik ligt, blijft de spijs enkele uren vertoeven. Soms maar een paar uur, vaak vrijwat langer. Dat hangt van de verteerbaarheid van het voedsel af. Een stevig middagmaal zal meestal eerst na 4 of 5 uur de maag geheel verlaten hebben. In dien tijd worden de spijzen vermengd met het m a a gsap, dat de maag van binnen afscheidt. De vroeger reeds door de werking van het speeksel aangevangen spijsvertering, wordt nu door het maagsap voortgezet. Het zijn echter andere deelen der spijzen, die hierdoor vloeibaar worden gemaakt. Als de maaginhoud grootendeels een vrij dwme brij is geworden, veroorlooft de maag: deze, om b\j gedeelten te vertrekken. Daarvoor opent zich de uitgang van de maag, d.i. de overgang naar den dunnen darm, die eerst dichtgeknepen gehouden werd, bij tusschenpoozen herhaaldelijk en doet ten slotte den geheel en brijigen inhoud der maag in den darm overgaan. Daarna moet de spijsbrij nog den weg afleggen door den langen, gekronkelden dunnen darm, die het verdere deel van den buik vult, en vervolgens ook nog door den daarop volgenden, korteren , dikken darm. En telkens komen er weer vloeistoffen bij, die aan de vertering meehelpen. Het eerst wel de bruin-groenachtige vloeistof, die men g a I noemt, en die van de I e ver afkomstig is, welke aan den rechterkant naast de maag ligt. Door de toevoeging en de werking van al die vochten verandert de
DE SPIJSVERTERING.
59
spijs geheel en al, zoodat ten laatste het grootst(' deel ervan ver tee r d, d. i. v I 0 e i b a: a r geworden is. En dan is het voedsel geschikt, om in het hloed te worden opgenomen. Het vloeibaar geworden gedeelte scheidt zich daartoe van de overige bestanddeelen af en komt in de bloedvaten. Voor een klein deel gebeurt dit reeds in de maag. In den wand daarvan liggen zeer fijne bloedvaatjes en daar dringt het vloeibaar geworden voedsel binnen. Voor het grootste deel scheidt zich echter in den dunnen darm het verteerde voedsel van het overige af. De wand van dien darm is zeer geschikt om het, uit het voedsel ontstane, vocht op te zuigen en in het bloed te brengen. Zoo zal, naarmate de spijsbrij voortschrijdt in den darm, datgene, wat ons lichaam goed gebruiken kan, meer en meer er uit gehaald en in ons levem;vocht overgebracht worden. De gedeelten der spijzen, die wij niet konden verteren, en ook hetgeen er van de gal en de andere verteringsvochten is overgebleven, gaat in den darm verder en wordt ten laatste, als onbruikbare stof, uitgeworpen. Bij dezen geheelen gang van zaken, gezamenlijk de sp ij s ver ter i n g genoemd, blijven de maag en de darmen niet volkomen stil liggen, maar zijn ze een beetje in beweging. De maag draait eerst onder het eten een weinig om, zoodat, als zij voller wordt, het zakvormige gevulde gedeelte niet naar beneden blijft hangen, maar meer naar voren gedraaid wordt. Men kan dit onder het eten heel goed voelen, als men de hand legt op de plaats \\ aar de maag zit. En als uw klecding daar, rondom
60
DE SPIJSVERTERING.
het middel, eens wat nauw is, dan krijgt gij onder het. del! daardoor een benauwd, beklemd gevoel. IIIt is onaangenaam en ook ongezond, omdat het de maag in haar vrije beweging belemmert, een reden te meer dus, om geen eng sluitende kleeding om het lijf te dragen. Terwijl de spijsvertering aan den gang iH, en de spijsbrij langzamerhand in den darm overgaat, keert de maag weer in haar gewonen stand terug en verdwijnt de uitzetting van den buik, die men op de hoogte van de maag kon voelen. Nu is de darm aan het werk en die maakt daarbij voortdurend bewegingen, bestaande in kleine vernauwingen en verwijdingen, die zich regelmatig herhalen en waardoor de spijsbrij steeds verder voortgedreven wordt. Dat ook hierbij de buik niet gedrukt mag worden, door te enge kleedingstukken of op andere wijze, valt te begrijpen, want daardoor zou men deze beweging der darmen hinderen en de spijsvertering belemmeren. Een goede spijsvertering te hebben, is een zaak van groot gewicht voor onze gezondheid. Na het kauwen en inslikken, kunnen wij echter bijna niets doen aan hetgeen er in ons lichaam verder met de spijzen en dranken gebeurt. We moeten de verterIng maar stil haar gang laten gaan en n iet h i n der en, dat is de hoofdzaak. Daartoe behoort ook, dat wij niet te veel moeten eten, hoewel, zooals gij begrijpt, ook niet te weinig. Vooral moeten wij niet te veel op eens bij één maaltijd gebruiken, en ook niet met te korte tusschel1poOl~en eten. Voor
DI~
SPIJSVERTJ<;RING.
61
alles, wat er met het voedsel in ons lichaam gebeurt, is tijd noodig, en wanneer er juist veel speeksel en veel maagsap, veel gal en veel andere verteringssappen gebruikt zijn, is er zoo dadelijk geen nieuwe voorraad van beschikbaar. Trouwens, de natnur waarschuwt wel, wanneer wij voorloopig genoeg hebben. Wij krijgen dan een ge v 0 e I van ver z a d i gin g, een gevoel alsof wij niet meer op kunnen, en het is goed ons daartegen niet te verzetten. Doen wij dat, g,j weet hoe de natuur ook dan zich wel redt, maar op een voor den persoon onaangename manier, namenlijk door den gulzigaard te doen braken. Dit gebeurt ook wel eens, wanneer men zonder eetlust gegeten heeft, of wanneer men iets gebruikt heeft, dat een onaangenamen reuk had of om andere redenen tegenstond. In het algemeen is het goed, als men geen trek heeft, niet te eten. Verhongeren zal men niet zoo spoedig en men kan dan later, als de eetlust weer teruggekeerd is, zijn schade inhalen. Er bestaat overigens, wat het eten betreft, een groot verschil tusschen den eenen persoon en den anderen. Ook al zijn een paar menschen even oud en even groot en dik, dan eet de een toch soms veel meer dan de ander. Een dergelijk verschil bestaat er in nog sterkere mate, wat den smaak aangaat. De een houdt bijzonder veel van dit gerecht, een ander heeft daar een afkeer van. Dat verandert soms met de jaren, zoodat men dan ouder geworden graag eet, wat men vroeger nauwelijks door kon krijgen. Voor het Kl1lakelijke van een gerecht, hangt ook vcel af van de bcreiding, en wij mogen haar, die bij de
62
DE SPIJSVERTERING.
kookkachel werkzaam zijn, wel dankbaar wezen voor het zoo lekker gereedmaken van vele spijzen. Er bestaan maar weinig spijzen, die wij rauw kunnen eten, zooals de natuur ze oplevert. Zien wij naar het p I a nt en r ij k, dan geldt dit eigenlijk alleen voor vele vruchten en sommige groenten. Maar erwten en boonen, tarwe, rogge en boekweit, aardappelen en rijst, zijn bijna onverteerbaar, wanneer zij niet goed gekookt of gebraden zijn. De kookkunst, en vaak ook het werk van den molenaar en van den bakker, moeten die voedingsmiddelen voor ons bruikbaar maken. De meeste voedingsmiddelen uit het die ren r ij k kunnen wel rauw door ons verteerd worden. Rauw vleesch verteert zelfs gemakkelijker dan hard gebraden of langdurig gekookt vleesch. Maar het is lang zoo smakelijk niet en ook niet zoo gezond, als het vleesch, dat een geschikte behandeling door het vuur heeft ondergaan. Sommige menschen gebruiken spe c e rij e n bij hun maaltijd, zooals peper, mosterd, muskaatnoot, kaneel en andere. De specerijen voeden niet, dus in dat opzicht zou men het er wel buiten kunnen stellen, maar zij maken voor sommige personen de spijzen smakelijker en dan werken zij wel nuttig, want hoe smakelijker men eet, hoe beter de spijzen verteren. Men moet er echter zich niet aan gewennen, altijd scherpe soorten van specerijen te gebruiken, want dan bederft men zijn smaak en kan men later ook het lekkerste eten niet zonder zulke toevoegsels nuttigen. Het zou t is nog meer dan de specerijen als een
DE SPIJSVERTERING.
6B
nuttig toevoegsel tot onze spijzen te beschouwen, daar men er toch altijd een weinig van noodig heeft. Een beetje a z ij n is ook voor de vertering van sommige spijzen wel goed, maar heeft op zich zelf evenmin voedingswaarde. Dit is wel het geval met s u i keI'. Suiker is gezond en voedt ook, terwijl zij bovendien door haar zoeten smaak andere voedingsmiddelen, zoo als meelspijzen, lekkerder maakt en daardoor beter doet verteren. Sa c c h a I' i n e , dat ook wel eens gebruikt wordt om spijzen en dranken te verzoeten, heeft echter in het geheel geen voedingswaarde. De onderscheiden voedingsmiddelen, die in gebruik zijn, verschillen verbazend veel in voedzaamheid. Vleesch, hetzij van runderen, schapen, varkens, paarden of andere dieren afkomstig, is zeer voedzaam, en ook melk en kaas en eieren zijn dit. Maar erwten, boonen en brood z\jn eveneens zeer voedend, dus zoowel aan het planten- als het dierenrijk kan men zeer voedzame spijzen ontleenen. Dit betreft ook het vet, dat zoowel door verschillende geslachte dieren wordt geleverd, vooral veel door de varkens, als door vele plantensoorten, zooals met de raapolie, de olijfolie en de aardnotenolie het geval is. Aardappelen en rijst zijn ook geschikte voedingsmiddelen, maar niet zoo voedzaam als vleesch of erwten en boonen, daarvan alleen te leven zou niet gaan; er moet wat meer voedzaams bij. Trouwens van geen enkele spijs kan men leven, als er niet alle dagen of tenminste nu en dan, nog iets anders bij komt. Aardappelen of rijst met wat vleesch of spek, boonen of erwten met de een of andere
64
DE SPIJSVERTERING.
soort van vet, vormen goede volledige maaltijden, waar men van leven kan. Dan zijn brood met boter of margarine (die even voedzaam is) en soms een stukje kaas, en wat melk om te drinken, uitstekend voor het "boterhameten" . Bovendien zijn er dan nog verschillende soorten van vruchten en groenten, die wel niet veel voeden, maar toch heel gezond zijn en geschikt, om in de maaltijden de noodige afwisseling te brengen. Want dit is een merkwaardige eigenschap van ons lichaam, dat het steeds wat verscheidenheid en afwisseling in onze spijzen verlangt. Al vinden wij een maaltijd eerst nog zoo lekker, en al is deze ook volkomen goed en voldoende, wat de voedingswaarde betreft, als wij alle dagen precies dezelfde voorgezet kregen, zonden wij toch al spoedig het maal niet meer smakelijk vinden. Wij zouden er minder en minder van gaan eten, het zon ons zelfs gaan tegenstaan, en ten slotte zouden wij bleek en mager worden door onvoldoende voeding. Gelukkig dus, dat de natuur zoo veel verschillende spijzen, zoowel uit het planten- als uit het dierenrijk oplevert, en dat de mensch de kunst verstaat, die op zooveel verschillende manieren verteerbaar te maken en smakelijk toe te bereiden. Zooals wij, om gezond te blijven, eenige afwisseling in den a a r d van ons voedsel noodig hebben, moet er ook verschil bestaan in de hoe vee I hei d voedsel, die wij gebruiken. Behalve van onzen leeftijd, hangt dit af van het jaargetijde. 's Zomers eten wij minder dan 's winters, als wij veel in de koude verkeeren, en ook zullen wij, in
[lr~
65
SI'I,rSVERTERT~(J,
het koude jaargetijde, lio\'pr 7.001' voedr.allle en veUe spij7.on gebruiken dan 's zonw1's. Verder hangt er vcel van af, of wij yeel of weinig uitvoeren, of wij werkzaam en ijverig zijn, of lui en loom. Plink werken geeft honger. Gelukkig degene, die na volbrachten arbeid een wel voorzienen disch voor 7.Ïch gereed vindt.
lh.
VITI:ti BnUlNsMA,
Frist'"
/'/1
(I ('.:·o/ld.
5
Hoe blijven wij zoo lekker warm? Gij zult misschien denken, dit opschrift lezende: "Nu, a I t ij d zijn wij juist niet zoo lekker warm. 'roen het den vorigen winter zoo hard vroor, vond ik het op school, omdat mijn plaats ver van de kachel is, leelijk koud. En 's zomers kan het daar, in den namiddagschooltijd, soms veel te warm zijn, niettegenstaande meester alle vensters heeft open gezet. Ik ben dan vaak heet en zweeterig, lang niet lekker." Deze overweging van u zal wel volkomen wa a r zijn, ik twijfel daaraan niet, maar toch durf ik beweren, dat toen het zoo vroor, en toen gij in den zomer u zoo warm voeldet, gij in beide gevallen in wen d i g even warm waart. Wij moeten namelijk goed onderscheiden, hoe warm gij u v 0 el t en hoe warm uw lichaam inwendig we r kei ij k i s. Het voelen geschiedt alleen aan de oppervlakte van uw lichaam; gij hebt gevoel voor warmte en kou in het buitenste· dunne laagje van uw huid, maar niet binnen in uw lijf. Nu kan dat buitenste laagje, dat men de opperhuid noemt, wel koud wezen, als het vriest, en daarentegen warm, op een heeten zomerdag, maar voor uwe inwendige warmte maakt dat geen verschil.
G7
HOE BLIJVEN WIJ ZOO LEKKER WARM'?
Men kan dit te weten komen door het gebruik van den thermometer. Iemand moet dan een kleinen glazen thermometer in zijn mond Rteken, zoodat het kwikbolletje ver naar achteren onder de tong komt te liggen, en dan de lippen om den steel van den thermometer heen sluiten. Het is zoo even goed, alsof hij den thermometer binnen in zijn lichaam had gebracht. Laat men nu het instrumentje een poosje, b.v. 10 minuten, in dien stand blijven, dan geeft het de temperatuur aan, die ons lichaam inwendig bezit. En als gij dat nu deedt, terwijl gij in een erg koude kamer zat te bibberen, of terwijl gij op een ochtend nog lekker warm onder de dekens laagt, de thermometer zou denzelfden warmtegraad aanwijzen. Dit kan bij den eenen of den anderen persoon wel eens een halven of een kwart graad verschillen, maar gemiddeld zal het altijd ongeveer 37° zijn, van de schaalverdeeling van Celsius. Als g\j het narekent, zult gij bemerken, dat dit overeenkomt met 98,6° van Fahrenheit. 's Zomers zoowel als 's winters, buiten en binnenshuis, altijd zal dat uw lichaamstemperatuur zijn, indien gij namelijk gezond zijt. Want hebt gij de koorts, dan wordt het anders. Bij een lichte koorts is uw temperatuur al 38° à 39 C. en bij een vrij ernstige koorts 40° à 41 De dokter onderzoekt dat bij zijn patienten met een thermometer, zooals wij zooeven bespraken, die daarom ook wel k oor t sth er mom e ter genoemd wordt. Hij zal hem u, als gij ziek te bed ligt, in plaats van in den mond, meestal in den oksel aanleggen. Dan moet uw hemd een beetje losgemaakt worden, de thermometer goed in den oksel ge0
0
•
5-
68
HOE llLI.JVEN Wr.T WO LT~KKEI~ WARM?
legd en daarna de bovenarm stijf tegen het lichaam gedrIIk (, worden. Het best geschiedt dit laatste, doordat de patiënt den arm met de andere hand even boven den elleboog omvat en dan tegen het lijf drukt. Op deze wijze is het kwik van den thermometer aan alle kanten door uw lichaam omgeven en wijst hij uw lichaamstemperatuur even goed aan, alsof gij hem in den mond hadt. Laten wij nu echter veronderstellen, dat gij volkomen gezond zijt, dan is uw temperatuur dus 37° C of 98,6° P. Dit is vrij wat hooger, dan de temperatuur van uw omgeving. De lucht om u heen is des zomers meestal 60° of 70° Pahrenheit, somtijds 80°, en slechts op enkele b,jzonder warme dagen nog wat hoogcr. In tropische gewesten, in onze Oost b.v., is de luchttemperatuur meestal 90° à 95° F., en slechts ~u en dan komt zij daal' wel op 100° of meer. Alleen in dit laatste geval overtreft ze een weinig de lichaamstemperatuur, die bij de bewoners van die heete gewesten ook ruim 98° F. is. En des winters zijn wij hier te lande, met onze lichaamswarmte van 37° C., altijd vele graden in temperatuur boven onze omgeving. Als wij bij sterk vriezend weer buiten wandelen, of ook wanneer wij dan slapen in een kamer, waar, zooals het behoort, de frissche buitenlucht goed kan binnendringen, is het verschil binnen in ons lichaam en buiten el' omheen wel 40 à 50° C. De eerste vraag, die wij nu hebben te beantwoorden, luidt: ~Hoe komt het, dat ons lichaam inwendig zoo warm blijft, ook als wij ons in een zeer koude omgeving bevinden '?"
nog
BLI.J\'EN WI.I
zoo
L1~KKE[~ W AHM '?
()!)
Wij mogen er wel eens over nadenken, hoe vreemd dit eigenlijk is. Voorwerpen van ijzer of hout, of steen, zijn gewoonlijk even warm of koud, als de lucht, waarin ze zich bevinden, ook inwendig. Hebt gij eenig kleedingstuk of een ander voorwerp 's winters buiten op een bank laten liggen, dan is het juist zoo koud, als de thermometer daar aanwijst, en hangt gij het in een goed warm gestookte kamer, dan duurt het niet lang, of het heeft precies de temperatuur van de kamer aangenomen. Maar gtjzelf zijt buiten en binnenskamers inwendig even warm, en alleen aan de oppervlakte van uw lichaam, aan het zeer dunne laagje dat de opperhuid vormt, is verschil te bespeuren. Lijkt het niet, alsof ons lichaam een kacheltje is, dat zich zelf voortdurend WHm stookt ~ Ja waarlijk, zoo lUkt het, en zoo is het eigenlUk ook. Terwijl een kachel warm gehouden wordt door het verbranden crin van steenkolen, turf of een andere brandstof, zoo wordt ons lichaam warm gehouden, doordat er iets in gebeurt, dat veel op verbranden gelUkt. Het verbranden in de kachel bestaat, zooals gÜ zeker wel weet, daarin, dat de brandstof, die op den rooster ligt, 7.Ïeh met de zuurstof der door dien rooster toestroomende lucht verbindt. Door die scheikundige verbinding ontstaat \'eel hitte, die de kolen in gloed zet en ook de kachel zei f heet maak t. rrevens ontst.aat er door die verbranding ['Ook, die door den schoorsteen ontwijkt, en asch, die door den rooster heen valt en in den aschbak wordt opgevangen. Houdt men op met nu en dan brandstof in de kachel
70
HOE BLIJVEN WIJ ZOO J,EKK~;R WARM'?
te werpen, dan gaat zij uit. Hetzelfde zou gebeuren, als men de kachel van onderen geheel dicht maakte, zoodat er geen lucht bij kon komen; het zou ook dan spoedig gedaan zijn met het ontwikkelen van warmte. En hiermede kunnen wij nu hetgeen er in ons lichaam gebeurt uitstekend vergelijken. De brandstof is daarbij het voedsel, dat wij gebruiken; de lucht nemen wij bij de ademhaling door de longen op; warmte ontstaat er in ons lichaam voortdurend, zoolang wij geen gebrek aan voedsel hebben en volop frissche lucht inademen. En zelfs de rook en de asch, die de kachel oplevert, zijn ook bij ons lichaam aan te wijzen. De rook is de bedorven lucht, die wij uitademen, en de asch vormen de onnutte vaste en vloeibare stoffen, die wij als onbruikbaar uit ons lichaam verwijderen. Zoo lijkt ons lichaam dus vrijwat op een brandende kachel, maar gij ziet wel in, dat er ook heel veel verschil tusschen beide bestaat. Het belangrijkste verschil is wel, dat het g een g e won e ver bra n din g is, die in ons lichaam plaats heeft, dat er nergens iets gloeiend heet wordt en er geen vuur en vlam bij te zien zijn. Wat in ons lichaam plaats heeft, is een zee r I a n g z am e ver bra n din g, waarbij wel stoffen zich met zuurstof verbinden, maar zöö, dat de temperatuur niet hooger dan tot 37°C stijgt. Die soort van verbranding geschiedt dan ook niet op een enkele plek in ons lichaam, die met den rooster in de kachel te vergelijken 7.011 zUn, maar zij heeft plaats door geheel het lichaam heen, onmll waar het bloed kan komen.
HOg BLIJVgN WIJ ZOO I,EKKER WARM'?
71
Het bloed toch, het helder roode slagaderlijke bloed, dat pas in de longen is geweest, heeft daar de zuurstof opgenomen, die voor de langzame verbranding noodig is, en kan daardoor in onze lichaamsdeelen warmte opwekken. Waar dat zuurstofrijke bloed niet komt, kan geen warmte ontstaan. Hoe meer van dat bloed echter naar eenig lichaamsdeel toestroomt, hoe meer warmte er ontstaat. Als uw wangen of uw ooren bijzonder rood zien en gloeien, komt dat door den krachtigen stroom van bloed, die dan naar de huid van die lichaamsdeelen gericht is; en als uw vingers en de punt van uw neus bleek, ja bijna spierwit zijn en dreigen te bevriezen, is gebrek aan bloedtoevoer daarvan de oorzaak. Als nu echter overal, waar een gezonde, krachtige bloedsomloop plaats heeft, ons lichaam langzamerhand verbrandt, dan moet het wel ten laatste geheel opgebrand raken, zult gij denken. Dit zou werkelijk het geval zijn, als het verlies niet werd aangevuld. Ben arme stumperd, die weken lang honger lijdt, wordt ook inderdaad eIken dag magerder, hij teert zich zelf op, zoo als men wel zegt. Maar wie goed gevoed wordt, neemt uit zijn voedsel steeds nieuwe stoffen in zijn bloed op, en dit zorgt er voor, dat overal, waar er in ons lichaam stoffen verbruikt zijn, weer nieuwe worden afgezet. De stof, waaruit ons lichaam bestaat, verandert dus voortdurend; zij wordt verbruikt, wat grootendeels daarop neerkomt, dat zij met zuurstof verbonden, en dan uit het lichaam verwijderd wordt, terwijl zij daarna door nieuwe stof, uit ons voedsel afkomstig, wordt vervangen. Men noemt dit de
72
HOE BLT.1VJ<;N \nl
7.00
LEI\KI~lt WAlm?
s tof wis s e I i n g en deze heeft een voortdurende v e rni e u win g van ons lichaam ten gevolge. Het lichaam breekt, als het ware, zich zelf af en bouwt zich ook zelf weer op. HU een volwassen mensell zullen daarbij gewoonlijk de aanvoer en de afvoer van stof even groot zijn, zoodat de persoon niet van gewicht verandert. Kinderen moeten evenwel groeien, zoodat bij hun stofwisseling er meer in den vorm van voedsel moet aangevoerd worden, dan er wordt weggevoerd. Geen wonder, dat knapen en meisjes in den tijd van den sterksten groei, tusschen 12 en 18 jaar, zoo flink kunnen eten! Wij moeten intusschen bedenken, dat de bestanddeelen van ons voedsel, die in het bloed worden opgenomen, lliet alleen dienen, om het lichaam te doen groeien en de verbruikte deel en aan te vullen, en verder om bij hun langzame verbranding war m te voort te brengen, maar nog voor wat anders. Ons lichaam moet namelijk ook belangrijk veel a r bei d ver r i c h ten en daarvoor is, evenals voor het voortbrengen van warmte, s tof ver b I' U i k noodig. Het gaat er eenigszins mee, als met een stoommachine. De brandstof, die men daarbij onder den ketel stookt, levert warm te èn arbeidsvermogen, en dit doet ook het voedsel in ons lichaam. Onder arbeid verstaan wij hier I i c ham e I ij ken arbeid. Br is ook wel geestel\jke arbeid, waarb\j vooral de hersenen werkzaam 7.ijn, doch daat'oYer spreken wij in het volgende lesje. Dien lichamelijken arbeid verrichten wij met onze spi eren, dat zijn de dikke stukken rood vleeseh, die in ons
HOE m,I.!VEN WI.! ZOO LEKK~m WARM'?
7:l
lichaam onder de huid liggen en meestal de beenderen omgeven. Als die spieren zich samentrekken, oefenen zij kracht uit en verrichten zij arbeid door beweging van onze armen, of onze been en , of van andere lichaamsdeelen. Op die wijze zal iemand, die verscheiden uren gebruikt om een berg te beklimmen, of die aanhoudend steenen bij een ladder opdraagt; een arbeider, die den grond omspit, of als smid of timmerman aan het aambeeld of aan de schaafbank werkt, heel veel arbeid verrichten, waarvoor het arbeidsvermogen dan geleverd wordt door het voedsel, dat hij vroeger heeft opgenomen. De natuur zorgt er daarna voor, dat het verlies aan arbeidsvermogen vooral goed weer wordt aangevuld, door juist den man, die zoo hard gewerkt heeft, met een flillken eetlust te voorzien. Niemand dan ook, die eerder een krachtig maal eten verdient, dan hij. Intnsschen, wanneer W\j schijnbaar niets doen en onbewegelijk op bed liggen of op ons gemak in een stoel zitten, verrichten wij toch ook vrij wat arbeid, namelijk met sommige inwendige lichaamsdeelen. Den meesten arbeid doet wel het hart, dat, zooals wij weten, ongeveer elke seconde, als ware het een krachtig werkende perspomp, het bloed voortstuwt. Ook de ademhalingsspieren verrichten veel arbeid; zij zijn eveneens onafgebroken dag en nacht aan het werk. Ook de maag en de darmen maken eenige beweginglm, al gebeurt. uit niet zoo onafgehroken en al is dmuyoor niet zoo veel kraeht noodig, als \'001' den hartslag en \'001' het ademhalen. I )aardool' 7.al zelfs hij, die, naar men gewoonlijk zegt, "niets uitvoert",
74
HOE BLIJVEN WJ.J ZOO LEKKER W ARM ~
toch ook herstel van arbeidsvermogen in den vorm van voedsel noodig hebben, al behoeft het lang niet zooveel te zijn als bij hem, die geregeld hard werkt. Dat harde werken heeft tevens ten gevolge, dat men er warm van wordt. Dit komt doordat het den bloedsomloop bevordert en vooral veel bloed doet stroomen naar de deel en die in beweging zijn. Gij weet dan ook, dat hard loopen en flink werken goed zijn, om 's winters van de kou geen last te hebben. Doch de vraag rijst nu: blijft ook dan het inwendige van ons lichaam toch even warm ~ En als deze vraag bevestigend moet beantwoord worden, zooals gij wel kunt denken, dat het geval is, dan volgt deze andere: Hoe komt dat ~ Wij weten nu, waardoor de warmte in ons lichaam ontstaat, maar hoe ]wmt het, dat wij inwendig altijd even warm zijn ~ Wie regelt dat 1 Die 'regeling geschiedt voornamelijk door de huid. Als wij gevaar loopen door ons hard werken of door de hooge temperatuur van onze omgeving, of door beide te gelijk al te warm te worden, dan neemt de huid daartegen hare maatregelen. Al de duizenden kleine bloedvaatjes, die in de huid liggen, worden dan wat wijder; daardoor komt er veel meer bloed dan gewoonlijk in de huid, wat door de opperhuid heen wel te zien is, daar de huid dan een veel roodere kleur aanneemt. Hierdoor wordt de oppervlakte van ons lichaam, de opperhuid, warmer dan anders, en hoe warmer iets is, hoe meer warmte het naar alle kanten uitstraalt. Daardoor verliest ons lichaam veel warmte, juist dan als er gevaar dreigt, dat het te warm
nog
BLI.JVEN WIJ
zoo
LEKKER WARM ~
75
zou worden, en dit helpt om het evenwicht te bewaren. Wanneer wij daarentegen des winters ons, dun gekleed, buiten bevinden, en gevaar zouden loopen, om te koud te worden, treedt de tegenovergestelde verandering in onze huid op. De bloedvaatjes in de huid trekken zich dan samen, zoodat ze veel nauwer worden en maar weinig bloed kunnen bevatten. Wij bemerken dit, doordat wij bleek worden en ons koud voelen. Dan geven wij weinig warmte naar buiten af, stralen weinig warmte uit, zooals men het noemt. Het warme bloed blijft bijna alles in het binnenste van ons lichaam, voor alle afkoeling goed beschut. Dit alles geschiedt 0 n w i 11 e keu r i g, zonder dat wij er iets aan doen. Wij ondersteunen echter deze zorg, die ons lichaam uit zich zelf neemt, als wij eenigszins kunnen, nog door andere maatregelen. Des winters maken wij onze huid, als het ware, dikker, door meer wollen kleederen aan te trekken, en wekken wij meer warmte in ons op, door veel beweging te nemen en ons wat krachtiger te voeden dan des zomers. Ongelukkige personen, die schamel gekleed aan groote kou blootgesteld zijn, zullen bovendien dan onwillekeurig in elkaar gehurkt blijven zitten, om toch zoomin mogelijk warmte naar buiten af te staan. Des zomers echter, op dagen dat het snikheet is, eten wij veel minder, dragen wij dunner kleeding en bewegen wij ons liefst zoo weinig mogelijk. Niemand zal ook op warme dagen in elkaar gedoken zitten, maar graag spreiden wij onze ledematen dan ""tid uit, om zooveel mogelijk warmte naar huiten af te geven. Er is ook nog een ander middel, waardoor wij 's zomers
76
HOE BLIJVEN WJ.J ZOO LEKKER W ARM ~
voor te hooge temperatuur in het inwendige van ons lichaam behoed worden, en dat is het zw eet en. Gij zult misschien zeggen: ,,0, als ik zweet, ben ik juist zoo erg warm, neen, dat helpt niet tegen de hitte!" Hn toch is het zoo. W\j zweeten alleen, als wij zeer- warm zijn, dat is waar; maar dan maakt het zweeten ons niet warmer, maar het koelt ons wat. af. Het vocht, dat dan uit de fijne poriën onzer huid op de oppervlakte van ons lichaam verschijnt, verdampt daar, en verdamping veroorzaakt altijd afkoeling, zoodat ook daarin het lichaam een hulpmiddel bezit, om te verhinderen, dat onze temperatuur bij groote hitte te hoog stijge. Gij begrijpt nu, dat onz~ huid, bij de regeling van de temperatuur v;an ons lichaam, een belangrijke rol vervult. Dit kan zij echter alleen volledig doen, als zij krachtig en gezond is, waartoe zij goed onderhouden moet worden. Dit bestaat voornamelijk in schoonhouden dool' middel van water, liefst kond water. De huid heeft een bijzondere aanleiding om vuil t.e worden, ook al wordt er van buiten niets opgesmeerd. De huid maakt zich, als het ware, van zelf vuil door de zweetafscheiding, dool' een vettige stof, het huidsmeer, dat er, behalve het zweet, dool' fijne poriën ook altijd op komt, en door de poedervormige schilfertjes, die altijd van boven van de opperhuid los raken, terwijl deze van onderen voordurend weer aangroeit. Door flink wasschen van het geheele lichaam, en ook door baden en zwemmen, wordt dat alles verwijderd en helpen wij mee om onze huid, en daardoor ons zelf geheel en al, frisch (~Il gezond te houden.
De werking van de telegraaf in ons lichaam. EI~N
LEESLESJE OVER lIET ZENUWSTELSEL.
Ja, er werkt in ons lichaam een uitgebreid stelsel van telegrafie, dat men het zen u w s tel s e I noemt. De he rsen en, die goed beschut in den harden schedel zitten opgeborgen, vormen het h 0 0 f d kan t oor er van. Daarmee staan in verband een aantal bij kan tor en, waarvan de voornaamste, in een lange rij met elkaar verbonden, het rug gem erg uitmaken, en dan zijn er nog de talrijke, weeke, witte draden, de zen uwe n, die, van de hersenen of het ruggemerg uitgaande, door ons geheele lichaam zich uitstrekken en met de tel e g r a a f dra den te vergelijken zijn. Dat geheele zen u w s tel s el is van het grootste belang voor ons leven, want het regelt en bestuurt eigenlijk alles wat wij doen. De hersenen zijn, als het ware, de heerschers over ons lichaam, die het door middel van ruggemerg en zenuwen in hun macht hebben, en die de verschillende deelen laten bewegen of in rust doen blijven, naarmate het noodig is. Door de zenuwen wordt veelvuldig door ons lichaam heen getelegrafeerd, zoowel van het hoofdkantoor of een
78
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LWIJAAM.
der bijkantoren af, naar eenig ander lichaamsdeel, als in omgekeerde richting. Bij al hetgeen wij doen, moeten er uit. onze hersenen talrijke bevelen, door middel van de zenuwen verzonden worden en er komen door andere zenuwen, vele berichten in de hersenen aan. Daar zit b.v. een jongen bij de tafel. Hij doet niets; hij is aan 't schrijven geweest en rust nu even uit, terwijl hij, zonder ergens in het bijzonder naar te zien, voor zich uit staart. Daar zet zich een vlieg op zijn schrijfpapier. Hij ziet het, en plotseling slaat htj de hand uit en vangt behendig het diertje. Dat duurt maar een oogenblik, maar er is in dien korten tijd heel wat gebeurd. De jongen zag de vlieg. Dit kwam doordat het licht ervan in zijn oog viel en het bericht daarvan door de zenuw, die van het binnenste van het oog naar de hersenen loopt, daarheen getelegrafeerd werd. Daar, in de hersenen, vormde zich toen het plan om de vlieg te vangen. Om dat plan uit te voeren werden van daar, langs andere zenuwen, bevelen naar de spieren van den arm en de vingers gezonden, om zich samen te trekken. Zij gehoorzaamden vliegensvlug aan dit bevel, trokken zich juist zoo veel samen, als noodig was, en ons jongetje ving de dikke bromvlieg in de holte van zijn hand. Zie hier een ander voorbeeld. Aan een klein meisje, nog maar zeven jaar oud, worden door meester eenige woordjes gedicteerd, die ze moet opschrijven. Meester zegt een woord, en door het oor, dat van binnen door een zenuw met de hersenen is verbonden, komt het bericht ervan ter kennis van het meisje. In de hersenen wordt even
DE WERKING VAN DE TELEGRAAl-' JN ONS LICHAAM.
79
bedacht, welke letters er voor dat woord moeten gebruikt worden; daarop worden telegrammen afgezonden naar de spieren, die de vingers moeten bewegen, juist zooals voor het schrijven dier letters noodig is, en na eenigen tijd staat het woord goed gespeld op het papier. Het gaat bij zulk een klein kind eerst nog langzaam, maar als de kleine zich goed blijft oefenen, zal het allengs vlugger gaan, en gij weet, als zij eindelijk goed schrijven kan, zal zij het woord, onmiddellijk nadat het voorgezegd is, op het papier zetten. De jongen en het meisje hebben bij deze voorbeelden een indruk ontvangen door middel van hun zin t u i gen, de een door het oog, de ander door het oor; daarna is er een oogenblik nagedacht en toen zijn er bewegingen gemaakt. Iets dergelijks geschiedt ook bij het derde voorbeeld, dat wij nu willen geven, maar daarbij heeft de beweging veel vlugger na het ontvangen van den indruk .plaats. Een heer staat, zooals men wel eens doet, met den rug naar de kachel gekeerd, terwijl hij, om zijn handen te warmen, deze achter zich houdt. In gesprek met iemand, is hij, zonder het te bemerken, te dicht bij de heete kachel gekomen. Even raakt hij met een zijner vingers de kachel aan, en onmiddellijk, plotseling, trekt hij zijn hand terug, zoo verbazend snel, dat hij zich nauwelijks even geschroeid heeft. Hier was het de h u i d, het zintuig van het ge v 0 el, die den indruk ontving. Maar nadat die getelegrafeerd was naar de hersenen, werd ditmaal niet eerst nagedacht,
HO
DE Wlm.KrNG \'.\~ DE TELEGRAAF r~ ONS LWnA.UI.
noch zonder eenig verwijl kregen de spipl'cn yan den arHl, langs de zenn wen, het telegrafische here], om IlÎch samen te trekken, en dadelijk. met een l'llk, deden lIe het en onttrokken zoo de hand aan het gevaar van te verbranden. Een beweging als deze laatste noemt men een 0 n w i 1lek e u l' i g e beweging; zij geschiedt, zonder dat men eerst den wil heeft gevormd, om die beweging te verrichten. De andere twee bewegingen, het vliegenvangen van den jongen en het schrijven van het mei~je, geschiedden echter met opzet, nadat het plan er toe gemaakt was, het waren w i 11 e keu l' i g e bewegingen. Van beide soort van bewegingen maken wij dagelijks zeer vele. Bij het loopen en springen, bij het schrijven cn teekenen worden herhaaldelijk allerlei spieren samengetrokken en honderden verschillende bewegingen uitgevoerd, volgens onzen wil. Bij het spreken en ûngen moeten op dergelijke wijze de monddeelen, zooals de lippen, de wangen en de tong allerlei willekeurige bewegingen maken. Bij het werk van den pianospeler en violist zijn er allerlei fijne bewegingen met de vingers te doen, evenals in tegendeel bij den arbeid van den grondwerker, den timmerman, den smid, den kruier, zeer krachtige bewegingen met de sterke spieren van armen en beenen te pas komen. Iemand, die het ambacht nog moet leeren, of nog niet bekwaam is in het pianospelen enz., doet dat alles langzaam en met veel inspanning; doch door voortdurende herhaling ervan, terwijl hij zijn volle aandacht er aan wijdt, door nauwgezette oefening dus, verricht hij zijn werk steeds vlugger en gemakkelijker.
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICHAAM.
81
Ook onwillekeurige bewegingen maken wij dagelijks veelvuldig, en die zijn voor ons van nog veel meer gewicht. Gij weet, dat het kloppen van het hart daartoe behoort en ook het regelmatige verwijden en vernauwen van de borstkas, dat voor de ademhaling noodig is. Hielden die bewegingen op, wij zouden spoedig sterven. Maar wij behoeven gelukkig zelf er niet aan te denken, om die bewegingen te maken, want geheel zonder ons toedoen, onwillekeurig gaan zij haar gang. Daarbij is evenwel de telegraaf in ons lichaam even goed in werking, als bij de willekeurige bewegingen. De spieren, die voor den bloedsomloop en voor de ademhaling dienen, doen toch alleen hun plicht, als zij, door telegrafische bevelen uit het hoofdkantoor, daartoe aangezet worden, maar van het afzenden van die telegrammen bemerken wij niets, dat gaat buiten ons bewustzijn om. Niet alleen de bewegingen, die de oorzaak zijn van het stroomen van het bloed door ons lichaam, ook die, welke den bloedtoevoer in het een of ander lichaamsdeel regelen, geschieden, zonder dat wij ons met het afzenden van de daarvoor lloodige telegrammen hebben te bemoeien. Gij weet b.v. uit het vorige lesje, dat een der middelen, waardoor gezorgd wordt, dat wij niet te koud of te warm worden, bestaat in het regelen van den bloedsomloop in de huid. Is het rondom ons zeer koud, dan krijgen de bloedvaten in de huid het bevel van de hersenen, om zich samen te trekken, zoodat er maar weinig bloed in komt en de huid er blauwachtig wit uitziet. 's Zomers bij groote hitte daarentegen, worden die bloedvaatjes juist verwijd. In dit laatste DR. VI'l'US BRUINSMA,
F"isrh ell Gezond.
6
82
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICHAAM.
geval begint zich 'ook zweet af te scheiden, door middel van de kleine zweetkliertjes, die zich in de huid bevinden. Daartoe moet ook van uit de hersenen bevel gezonden worden, _ maar wij bemerken daarvan niets. Eveneens speelt ons zenuwstelsel een belangrijke rol bij onze spijsvertering. Niet alleen dat de bewegingen, die daarvoor noodig zijn, alleen tot stand kunnen komen met behulp van onze zenuwen, maar dit is ook het geval met de bereiding van de vloeistoffen, die wij bij de spijsvertering gebruiken. Het speeksel, het maagsap, de gal en andere verteringsvochten worden uit het bloed bereid en daarna in den mond, de maag of den darm met de spijzen vermengd, maar de aandrang tot die bereiding, het bevel er toe, wordt van de hersenen af door de zenuwen naar de verschillende klieren gezonden. Ook dit geschiedt echter, zonder dat wij er iets van bemerken. Gij begrijpt dus, welk een allergewichtigst stelsel van lichaamsdeelen onze hersenen, ruggemerg en zenuwen te zamen vormen! Eigenlijk alles, ons denken, ons oordeelen, ons voelen en waarnemen, ons liefhebben en bewonderen, maar ook ons gaan en staan, ons werken en streven, en bovendien onze bloedsomloop, onze ademhaling en onze spijsvertering, alles is van dat zenuwstelsel afhankelijk. Als daaraan iets mankeerde, zou er gevaar bestaan voor allerlei ziekten. en gebreken. Moeten wij dus iets met zorg voor nadeel behoeden, dan is het wel ons zenuwstelsel. En toch kunnen sommige personen wel eens, geheel onnadenkend, iemands zenuwstelsel een schok toe brengen, die de droevigste gevolgen
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICHAAM.
83
kan hebben. Dit is het geval met het doe n sc h r i kken. Vaak geschiedt dit, als ware het een aardigheid. Als men er in het minst niet op verdacht is, plotseling iemand te verschrikken, door met luid geschreeuw van achter een deur of een muur te voorschijn te springen, is echter in het geheel geen aardige grap. Vele menschen kunnen, wel is waar, zoo iets zonder nadeel verdragen, maar er zijn er ook, die er uren lang ontsteld van blijven. Ook is het wel voorgekomen, dat personen er geheel of gedeeltelijk verlamd, of zelfs krankzinnig door werden: Dergelijke zenuwschokken ten gevolge van schrik komen, helaas, ook wel eens voor, zonder dat men ze kan vermijden. Er zijn wel personen krankzinnig geworden door het zien van een groot ongeluk, dat hun kind overkwam, door het ontdekken van een brand, of door het plotseling vernemen van een sterfgeval. Ook plotselinge groote vreugde kan wel eens nadeelig werken. Het is daarom goed, erg verrassende tijdingen altijd een beetje voorzichtig mede te deelen. En hoogst afkeurenswaard is het, er een spelletje van te maken, om iemand expres te doen schrikken. Ook de hartstochtelijke wedstrijden bij het wielrijden, het voetbalspel en dergelijke veel krachteischende spelen, die voor het hart vaak zoo nadeelig zijn, kunnen mede voor het zenuwstelsel gevaarlijk worden. In het algemeen moet men al te groote vermoeidheid vermijden, vooral als die met een zoo sterke gemoedsaandoening als bij wedstrijden gepaard gaat. Ons lichaam waarschuwt altijd zeer trouw, als het oogen6*
84
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICHAA~f.
blik nadert, waarop wij te veel van onze krachten vergen. Wij beginnen dan vermoeid te worden. Wij krijgen het eigenaardige gevoel in armen en been en , en ook wel in het geheele lichaam, dat men vermoeidheid noemt, en dat ons, als het ware, toeroept: "Houdt op!" Wij behoeven dan niet altijd dadelijk daaraan gevolg te geven, een beetje vermoeid mag men wel worden. Maar als de vermoeidheid zich erger doet gevoelen. moet men ophouden. Men mag die waarschuwing niet verwaarloozen en niet op dolle wijze doorrennen, doch is om zijn gezondheid, dus voor eigen welzijn, en ook uit liefde voor ouders en verdere familieleden verplicht rus t te nemen. Dit geldt niet all~en voor spel, maar ook yoor nuttigen arbeid, hetzij dit dan arbeid met het hoofd of met de handen is. Men kan ook dien wel al te lang voortzetten, en daardoor zijn lichaam benadeelen. Een ieder komt echter wel eens in een geval, waarin dit toch noodig is. Bij een brand, bij een schipbreuk, bij een verhuizing, bij de ziekte van iemand, wiens arbeid men dan moet overnemen, of in 't algemeen, wanneer een zeker werk noodzakelijk in een korten tijd moet afgemaakt \rorden, is menigeen wel eens gedrongen meer te doen, dan eigenlijk goed voor hem is. Dat is dan een klein offer van zijn gezondheid, dat men aan zijn plichtbesef moet brengen. Als men er goed voor zorgt, zoodra het maar kan, de noodige rust te nemen, zal men de nadeelige gevolgen van zulk een buitengewone inspanning wel overwinnen. Ongelukkig echter zijn degenen, die niet gedurende eenige uren of enkele dagen zich al t.e zeer moeten inspannen, maar
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICHAAM.
85
die dat eIken dag hebben te doen. Wie dagelijks mee r of zw a a r der werk heeft te verrichten, dan waarvoor zijn krachten berekend zijn, zal zich 0 ver we r ken, zich langzamerhand uitputten en z~jn gezondheid verliezen. Men leide hieruit echter niet af, dat ni et s-d 0 en beter is. Neen, werken is gezond, ledigheid is allerverderfelijkst. Niets-doen is nadeelig voor ons zenuwstelsel en daardoor voor al onze levensverrichtingen, voor de spijsvertering, den bloedsomloop en de ademhaling, en ook voor het humeur en het karakter. Beklaag u er nooit over, dat gij flink wat te doen hebt. Ar bei dis een zeg e n. Het werken moet echter afgewisseld worden met perioden van rus t, en de beste en volledigste manier van rusten is de s I a a p. Ook de slaap is een zegen, vooral voor hem, die gewoon is flink te werken. De onwillekeurige bewegingen in ons lichaam, die van het hart, van de ademhalingsspieren en van het spijsverteringskanaal, blijven in den slaap hun gang gaan. Daardoor wordt het bloed van nieuwe stoffen voorzien en het geheele lichaam versterkt en hersteld. Maar de willekeurige bewegingen blijven achterwege, de daarvoor bestemde spieren genieten rust, en ook het zenuwstelsel ondervindt deze. Het bewustzijn is verdwenen, de hersenen zijn werkeloos, behoudens de geringe werkzaamheid, die men droomen noemt, en aan het drukke getelegrafeer van de zintuigen naar de hersenen en vandaar terug naar de willekeurige spieren, door middel van ruggemerg en zenuwen, is een einde gekomen. Heeft men, na hard gewerkt te hebben, lang genoeg geslapen, dan is men, als het ware, een nieuw mensch geworden,
86
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICHAAM.
gereed, om weer met frissche kracht aan den arbeid te gaan. Doch is de slaap te kort geweest, of werd hij herhaaldelijk gestoord, dan heeft hij niet de noodige kracht geschonken en. gevoelen wij ons des ochtends als iemand, die maar half verzadigd van den disch moet opstaan. Beschouw dus den slaap van uwen naaste als iets kostbaars, dat gij hem niet dan bij volstrekte onvermijdelijkheid moogt ontnemen en dat hij noodig heeft als zijn dagelijksch brood. Aan het einde van dit leeslesje over ons zenuwstelsel willen wij u nog waarschuwen tegen de vergiften, die in het bijzonder daarvoor verderfelijk zijn. Er bestaan producten, uit het plantenrijk afkomstig, die een zeer bijzondere werking op ons zenuwstelsel uitoefenen, een werking, die zich eerst als een aangename gewaarwording voor doet, maar die, in sterke mate of veelvuldig optredende, het zenuwstelsel geheel in de war brengt en ziek maakt, zoodat het niet langer het lichaam behoorlijk kan regeeren. Dit is b.v. het geval met de 0 p i u m, die de Oostersche volken, in het bijzonder de Chineezen, veelvuldig gebruiken. Ze rook en ze uit pijpen, wat men opiumschuiven noemt, en raken daaraan vaak zoo verslaafd, dat ze het bijna niet meer kunnen laten. De opiumschuivers worden door hun gewoonte echter hoe langer hoe ongeschikter voor hun werk, vermageren, en verkwijnen eindelijk geheel. Het hoofdbestanddeel van de opium is de mor fin e, een hevig vergif, dat echter bij uiterst geringe hoeveelheden, door de geneesheeren wel als heilzame medicijn gegeven wordt, om bij lijders pijnstillend te werken en slaap te verwekken.
DE WERKING VAN DE TELEGRAAF IN ONS LICIIAA)!:.
87
Eenigszins op dezelfde wijze, maar veel minder sterk dan opium, werkt de tab a k. Voor wien er aan gewend is, geeft het rooken, pruimen of snuiven van tabak een aangename prikkeling van het zenuwstelsel, maar het is niet gezond zich aan dat tabakgebruik over te geven. Er bevindt zich ook in de tabak een weinig van een sterk werkend zenuwvergif , de ni c 0 tin e, die men liefst geheel uit zijn lichaam moet weren. Dan komt er ook in kof fi e en th e e een stof voor, die een weinig op het zenuwstelsel werkt en daardoor, mits matig gedronken, eenigszins een aangename stemming veroorzaakt. Voor kinderen zijn deze dranken echter niet gezond en veel moet niemand er dagelijks van gebruiken, want dan zullen zijn zenuwen er nadeel van ondervinden. Het ergste zenuwvergif , waarvoor gij u hebt te wachten, is de a I c 0 hol, de stof die in bier en wijn, in rum, cognac, jenever en brandewijn en in allerlei likeuren voorkomt. Daaraan zullen wij een afzonderlijk le~je wijden.
De alcohol en de menschelijke machine. Een mensch is geen machine, want een machine kan niet denken en voelen, maar hij heeft er toch wel iets van. Vooral heeft het menschelijk lichaam veel van een stoommachine, met een stoomketel, waaronder gestookt wordt en die dan door middel van den gevormden stoom arbeid verricht. In ons lichaam wordt toch ook, zooals gij weet, warmte ontwikkeld en het lichaam kan ook, zooals een stoommachine, kracht uitoefenen en arbeiden. Laten wij eens wat nauwkeuriger nagaan, wat een stoommachine noodig heeft en wat zij kan doen. Er moet brandstof op den vuurhaard zijn, voortdurend in ruime hoeveelheid, en er moet lucht, veel lucht, door den rooster kunnen dringen, om de steenkolen flink te doen branden. Dan moet de schoorsteen goed trekken, om den rook snel te kunnen wegvoeren, en behoort de machinist te zorgen, dat asch en sintels steeds behoorlijk verwijderd worden, want anders zou de rooster verstopt raken en het vuur niet willen branden. En als het vuur niet flink brandt, wordt in den stoomketel het water, waarmee hij altijd behoorlijk gevuld moet zijn, niet heet genoeg; er vormt zich geen stoom van groote
DE ALCOHOL EN DE MENSCHELIJKE MACHINE.
89
spanning, de zuiger in den cilinder wordt niet krachtig voortgeduwd, en de machine staat stil of loopt langzaam en traag. Maar als voor dat alles goed gezorgd wordt, en de machinist er bovendien aan denkt, alle over elkaar glijdende en in elkaar draaiende deelen goed te smeren, wel, dan kan zulk een stoommachine verbazend veel en goed werk verrichten. Zij kan het graan malen en het deeg voor brood kneden, zij kan water oppompen en hout zagen, zij kan palen inheien en drukpersen bewegen. Ook is het dezelfde stoommachine, die de stoomboot het water doet doorklieven, en die, in den vorm van een locomotief, over den spoor- of den tramweg een reeks zware wagens snel voorttrekt, veel sneller dan een paard kan loopen. En letten we nu eens op ons lichaam. Dat kan geen steenkool of turf als brandstof gebruiken, maar het verlangt in de plaats daarvan voedsel, brood. en vleesch, aardappelen en rijst, en velerlei meer. Daarbij heeft ons lichaam, evenals de stoomketel, water noodig, zuiver water. of dranken, die tenminste voor een groot deel uit water bestaan. En dan in de derde plaats lucht, frissche, onbedorven lucht. Die moet ongehinderd door den neus tot diep in de longen kunnen ingeademd worden, nacht en dag, altijd door, terwijl wij langs dienzelfden weg, door luchtpijp en neus of mond, de bedorven lucht moeten kunnen uitademen. Zoodra dat ophield, zou ons lichaam niet meer kunnen werken, zoomin als een stoommachine, waarbij de rooster onder den ketel geen lucht meer binnen liet of waarvan de schoorsteen verstopt was.
90
DE ALCOHOL EN DE MENSCHELIJKE MACIIINg.
Ons lichaam zou zwak worden en niet veel kunnen uitrichten, als het te weinig spijs en drank, en niet volop frissche lucht kreeg. Maar als het daarvan dagelijks genoeg ontvangt, kan het, als een stoommachine, veel en knap werk verrichten, behendig en vlug. Wel kan een mensch dat niet met zooveel kracht en zoo snel als een machine, maar daarentegen kan hij arbeid van veel meer verschillenden aard volbrengen en kan hij er veel ~eer zorg aan wijden. Want dit is het groote verschil tusschen mensch en machine, de eerste den k t bij zijn werk en kan het zelf regelen; hij verandert er aan, wat hij noodig oordeelt, hij werkt langzamer of sneller, al naar het vereischt wordt, houdt op, als hij dit wil, en begint weer met frisschen moed, als hij het oogenblik daarvoor gekomen acht. Bij een stoommachine, daarentegen, is altijd een machinist noodig. Deze regelt den heelen gang van zaken, zorgt dat de machine steeds goed gesmeerd is, laat haar, als het moet, langzamer of sneller loopen, ophouden of weer beginnen. Als zulk een machinist eens niet op zijn tellen paste, of van zijn machine wegliep, of bij voorbeeld dronken was, och, wat zouden er een ongelukken gebeuren! De mensch evenwel, als machine beschouwd, is zijn e i gen m ach i nis t. Machine en machinist zijn in ons lichaam één. Wij werken en houden tegelijk toezicht op ons werk, en zorgen, dat onze machine alles krijgt, wat zij behoeft. Daartoe worden wij, naar wij weten, in staat gesteld door ons zenuwstelsel. Het hoofdkantoor de hersenen, en de reeks vrul bijkantoren, het ruggemerg , staan door
DE ALCOHOL EN DE ~IENSCHELIJKE MACHINE.
91
zenuwen, als waren het telegraafdraden, met alle deel en van onze lichaamsmachine in verband. Daar, in de hersenen, komt het bericht ervan aan en wordt het bemerkt, als er hier of daar iets aan de machine hapert, en van daar worden ook de noodige bevelen gegeven, om de werking van eenig machinedeel te versnellen of te vertragen. Gij kunt nu begrijpen, wat het een verwarring moet geven, wanneer dat zenuwstelsel, doordat de eigenaar te veel alcoholischen drank heeft gedronken, geheel ziek geworden is. De hersenen van een dronken man kunnen onmogelijk hun taak van machinist volbrengen, want alcohol is een hersenvergift, dat de hersenen ongeschikt voor hun werk maakt. Een dronken mensch is niet in staat de bewegingen van zijn lichaam behoorlijk te regelen. Zelfs het gewone loop en , dat kinderen van twee of drie jaar al kunnen, is hem te moeielijk, nu zijn hersenen door alcohol bedorven zijn. Hij zwaait op een dwaze manier op zijn beenen en stuit tegen allerlei voorwerpen aan. Ook slaat hij soms allerlei dingen stuk, die hij, er nuchter over denkende, graag heel zou hebben willen houden. Hij schopt en trapt menschen, van wie hij, !tIs hij maar nuchter is, toch eigenlijk veel houdt, en begaat soms de ergste misdrijven, waarvan hij zou gruwen, als zijn hersenen normaal werkten. Het .schreeuwen en tieren kan zoo'n dronken man uren lang volhouden, zonder gedrongen te worden, rust te nemen. Want hij voelt de vermoeienis niet; de telegraaf, die anders daarvan bericht zendt, werkt niet. Toch valt de dronkaard eindelijk, volkomen uitgéput, bedwelmd, hier
92
DE ALCOHOL gN DE MI'~NSCHELIJKg MACHINI~.
of daar ter neer. Hij is dan erger bewusteloos, dan alsof hij sliep. Geen telegram dringt meer tot zijn hersenen door. Zelfs als men hem in de ooren schreeuwt, of hem schudt of slaat, komt het niet tot zijn bewustzijn. Geen wonder, dat hij dan ook wel vaak op gevaarlijke plaatsen neer valt. Menig dronken man heeft zijn dood gevonden, doordat hij zich op de rails van tram of spoorweg had te slapen gelegd en door den eerstvolgenden trein werd overreden. Ook de mooie inrichting, die er ten opzichte van de regeling der temperatuur in ons lichaam bestaat, wordt door den alcohol buiten werkin~ gesteld. Bij iemand, die hiervan vrijwat heeft gebruikt, is de huid warm en rood, doordat zij overvuld is met bloed. Komt zulk een persoon 's winters buiten in de kou, dan trekt het bloed zich niet terug naar het binnenste van het lichaam, maar het blUft in de huid, die daardoor veel meer warmte naar buiten uitstraalt, dan voor den man goed is. Menige dronkaard is op een kouden winterochtend hier of daar op een stoep, waar hij 's nachts was neergevallen, bevroren gevonden, doordat de werking van den drank hem het weerstandsvermogen had ontnomen. Hij had, door gebrek aan zorg, zelf zijn machine te gronde gericht. Ook wie zich niet dagelijks dronken drinkt, maar toch veel drank gebruikt, zal ten deele het bestuur over zijn lichaam verliezen. De alcohol belemmert ook dan het zenuwstelsel in zijn goede werking. Het gezonde gevoel van honger bemerkt een drinker zelfs niet, doordat, als de maag bU hem voedsel noodig heeft, er geen telegram, om het. te
DE ALCOHOL EN DE MENSCHELIJKE MACIIINE.
93
berichten, in de hersenen aankomt. Daardoor wordt hij niet er toe gedreven, voedsel te nemen, als hij het noodig heeft, en verhindert hij de werking van zijn machine, door haar niet zooveel brandstof te geven, als zij eischt. En zoo is het ook met de behoefte aan water, die anders aan een ieder door het gevoel van dorst wel' kenbaar wordt gemaakt. De dronkaard gevoelt geen dorst naar water en onthoudt het zijn lichaam, ofschoon dit het zeer noodig heeft. Wie dagelijks eenige borrels of vele glazen bier, of een halve of heele flesch wijn gebruikt, die zal veel gevaar loopen, zijn lichaamsmachine langzamerhand 7,00 te bederven, dat zij voor vele dingen onbruikbaar wordt, vooral voor zeer fijn en nauwkeurig werk. Zulk werk gelukt slechts aan den gene , wiens hersenen in het minst niet door alcohol beneveld zijn. Zelfs sommige gewone, voor het grootste deel onwillekeurige bewegingen, zooals het kauwen en het slikken, vallen den door drank benevelde moeielijk. Niemand verslikt zich b. v. eerder dan een, die halfdronken is, zoodat zoo iemand gemakkelijk in een stukje vleesch kan stikken. Als het menschelijk lichaam hoe langer hoe meer met alcohol wordt doortrokken, geraakt het in een toestand als een machine, waaraan de machinist in het geheel geen zorg meer besteedt. De maag kan dan het voedsel niet, goed meer verteren; de longen houden op zoo krachtig en flink te werken, als noodig ,is; de tong verliest den smaak voor frisch water en andere onschuldige dranken en wil maar steeds meer alcohol. De spieren verslappen, de zin-
94
DE ALCOHOL EN DE MENSCHELIJKE MACHINE.
tuigen verzwakken, het bloed bederft, het lichaam wordt vatbaar voor allerlei ziekten. Zulk een verwaarloosd lichaam gelijkt dan nog wel op een stoommachine, maar op eene, waar alles aan hapert. Het is als een machine, waarbij niet langer gezorgd wordt voor wat zij noodig heeft; waarbij de schoorsteen slecht trekt, de rooster verstopt is, de gang niet langer wordt geregeld. Het lichaam lijkt dan een slecht onderhouden machine, die hier en daar roest, die knarst en stoot bij het bewegen, die zwakke plekken krijgt en ten slotte niets meer waard is. Men ziet met weemoed het te niet gaan van zulk een machine, die nog zooveel goed werk had kunnen verrichten, indien de machinist haar beter had onderhouden. Zoo ook gaat menig mensch te gronde, die nog veel goeds in zijn leven had kunnen doen, als hij zijn lichaam niet had bedorven door alcohol.
IN HOU D.
Bladz.
Een kostbaar vocht. Praatje over ons bloed.
1.
Wat er klopt in uw borst . . .
8.
Frissche lucht, nog noodiger dan voedsel
16.
Wat gebeurt er bij onze ademhaling?
26.
Gesloten mond, houdt gezond
32.
Vergif in de lucht!
.
38.
Over eten en drinken.
48.
De spijsvertering
57.
Hoe blijven wij zoo lekker warm?
66.
De werking van de telegraaf in ons lichaam. Een leeslesje over het zenuwstelsel . . . .
77.
De alcohol en de menschelijke machine.
88.
Prof. D. HUIZINGA,
UITSTAPJES IN HIT lIJK Dil lfATUUB. LEESBOEK VOOR DE VOLKSSCHOOL,
met eene aanbeveling van Dr. M. SA L VER D A.
14e d,·uk 'lnet 48 afb. 40 cts.
NIEUWE UITSTAPJES IN HET RIJK DER NATUUR, Leesboek voor de Volksschool door Prof. D. H U I ZIN G A. Met een aanbeveling van S. BLAUPOT TEN CATE.
Tiende druk. Prijs 40 ceut. "Van Uitstapjes in 't RUk der Natuur is in den loop van eon jaar een nieuwe druk noodig geworden; een bewUs dus, dat 't "Prosit der lieve jeugd" in de voorrede van Dr. Salverda vervuld is. Sinds dat leesboekje in spUt van den overvloed van dit artikel zUn weg naar vele scholen gevonden had. werd meermalen de wensch geuit, dat de S. met zUn arbeid mocht voortgaan en de jeugd op nieuwe uitstapjes vergasten Aan dien wensch nu is voldaan door de verschUning van Ni e uwe U i t sta pi es Zestien onderwerpen worden er op voor 't kind aantrekkeIUke en veelzUdig leerrUke wUze in behandeld; terwUI zijne belangstelling in den inhoud zeker nog verhoogd wordt door de in den tekst aangebrachte houtsneden." (Onze Tolk .) "Het utile dulci van Horatius kon nooit beter worden toegepast dan op dit echt populaire werkje. dat, onder aanbeveling van Prof. Salverda in het licht gekomen, er stellig geene andere meer behoeft." (De Toekomst.) DR. LEDEGANcK. "Reeds vroeger hebben wij hooge verwachtingen van dit boekje uitgesproken. Het is zonder twUfel het beste leesboek. dat wU over de kennis der natuur bezitten; de schrijver paart grondige kennis van zaken aan de kunst om die op hoogst bevattelijke wijze mee te deelen. De zeer nette plaatjes moeten het onderwUs vruohtbaar maken en de belangstelling der leerlingen doen toenemen . Die verwaohtingen zijn niet teleurgesteld blU' kens de herdrukken, welke verschUnen. De uitvoering laat niets te wenschen over en de prUs is laag gesteld." J. VERSLUYS (Het Schoolblad.) "Een degelUk boekje, netjes uitgevoerd en met welgeslaagde teekeningen versierd; een boekje, dat eene plaats verdient op onze volksschool, omdat in 't kort bestek, op aangenamen toon, het kind menig wetenswaardige bijzonderheid uit de huishouding der natuur leert kennen." ( Leeskabinet.) Uitgaven van P. NOORDHOFF te Groningen.
.,q
Lichaam en
Ilezondheit
LEERB
JE
0\'1
en de ..erkIDg Jan het
Jhaam I de beglnselel ongelukkeI,
guoldheldaleer el de I
NSMA.
Ir. VITUS "j'&eelill.ngen. UIT UE BI II
d. 11
Tt
de
lOt lin l
hie
.'
bib.
" Tan geb eu"
...
31Ük DoelDeD we di 'Daalleaaen. Duidel ~ nn de goed T' een oTerzioht " behandeld de b. og, het oor, de I dranken, .PÜa 11 weder in ond· ortgezet oDderw 3gelioht, TaB gJ er gaarne de Dde leiddraad ie te oDtbreke waaroTer we rie aanbeTelE elOhikt Toor
~.
PrIJ. 40 een
:GEN. uDtend ge.ohikt Toor In beeldiDgen, aaDacbouweli We geTen .Ieobts de h d in staat .tellen. Aohtel spierutolael, het zeDUWste ld. het bloed en de bloed JdiDg en ui.heidiDg. aden ijtst 'halingaaoholen kan dit wer zijD. • (Chrl,'elijk Sc1aoolblad.) n enkele paedagogiaohe ach (De Bode.) • willen zeggen, dan dat we iJrt tot het belte. wat we Ol (De Volktondel'toijfer.)
.rmaalachool. herhaliDgaonderw (Ch,.. Schoolblad.)
,t onderwjjl... (Belang en Rech'.) Ier geachikt lenrjj•.•• "I: Onder•,t .) ....._ _ _ _ _1, >_ _ _ _.:: \" ...........;, _ _ _ _..1'-......_"....(He' "'..... lAf/U" dn:,f""U;J ·teD eeD
UIl
",ftl.
201738_053 brui035fris01 Frisch en gezond' Leesboekje over de beginselen der gezondheidsleer voor de hoogste klassen der lagere school
C,., )
Ut DUUi@ ftler.)
IUècè.
tUes.)