EENIGE BESCHOUWINGEN OVER PSYCHOLOGIE ENZ.
254
EENIGE BESCHOUWINGEN OVER DE PSYCHOLOGIE DER ZWAKZINNIGEN door Dr. Arie Querido, Voorgeest. Sedert Darwin en Haeckel zijn wij gewoon, de verschillende soortèn der werveldieren voor onze beschouwingen in een zekere rangorde te plaatsen, waardoor het begrijpen van een aantal verschijnselen gemakkelijker wordt. Tengevolge van dit ordenen spreken wij van „hoogere" en „lagere" , dierenl) naar gelang van de plaats, die zij in dat systeem innemen; er is nl. een zekere continuiteit van verschijnselen, die als gevolg van deze ordening duidelijk wordt. Een diersoort, die wegens een bepaald kenmerk op een bepaalde plaats wordt ingedeeld, past op dezelfde plaats, wanneer wij een ander kenmerk als rangschikkend principe gebruiken. Oorspronkelijk is deze rangschikking en indeeling hoofdzakelijk naar morphologische kenmerken, eigenaardigheden in vorm en lichaamsbouw dus, gemaakt, hoewel het oppervlakkig schijnt, dat dit niet zoo is. Immers, de populaire indeeling in visschen: dieren, die in het water leven; amphibien: die zoowel in als buiten het water kunnen leven; kruipende dieren, vogels en zoogdieren, schijnt geheel op een verdeeling naar functie te berusten. Dit is echter schijnbaar. Tenslotte geven eigenaardigheden in het skelet, de huid, de tanden, den hersenbouw etc. veel meer den doorslag voor de plaatsbepaling van een bepaalde soort, dan de levenswijze of de manier van voortplanten (er zijn b.v. eierleggende zoogdieren, vliegende en levendbarende visschen; de extremiteiten ontbreken bij een aantal reptielen, maar ook bij sommige walvischachtigen.) Tenslotte is men op grond van een groot aantal kenmerken tot een! rangorde gekomen, waarbij iedere bijzondere eigenschap van een soort -- op enkele uitzonderingen na — dezelfde positie inneemt ten opzichte van de analoge eigenschap bij andere soorten. Wanneer men b.v. heeft gevonden. dat de orde der herkauwers „lager" is dan die der vleescheters op grond van den skeletstructuur, dan vindt men ook, dat de hersenbouw der herkauwers lager is dan die van de vleescheters, en hetzelfde geldt tot in details voor de verschillende soorten binnen een orde. De Amsterdamsche anatoom Bolk (heeft erop gewezen, dat er nog een ander zeer algemeen kenmerk is, dat aan hetzelfde rangschikkend beginsel is onderworpen. Het is het ontwikkelingsproces. 1) Dit „hooger" of ,,lager" heeft alleen betrekking op de plaats in ons systeem en drukt geen appreciatie uit : anders zouden wij vervallen in de fout van den sprinkhanenkoning in Van Eeden's „Kleine Johannes".
EENIGE BESCHOUWINGEN OVER PSYCHOLOGIE ENZ.
257
Uitgaande van den mensch vond hij, dat een aantal kenmerken, die specifiek menschelijk zijn, ook bij den foetus, bij den nog onontwikkelden vorm, van lagere dieren te vinden zijn, dat m.a.w. een menschenfoetus veel minder verschilt van een ander zoogdierfoetus, dan een voldragen menschenkind van een vol-ontwikkeld zoogdier. Om eenige voorbeelden te geven: ook een paardenfoetus heeft een arm met een hand met vijf vingers, evenals een menschenfoetus. Bij een paard ontwikkelt zich echter de arm verder, de vingers groeien samen, het wordt een hoef. Bij den mensch behoudt de hand haar Toetalen, primitieven vorm. De oorschelp van" den foetus van een of ander lager zoogdier is even rond als van een menschenfoetus. Bij den mensch" blijft de vorm rond, bij het lagere zoogdier krijgt zij den bekenden spitsen vorm. De foetus van een aap is even naakt en onbehaard als van een mensch; het aapje wordt zelfs met nog zeer weinig haar geboren: spoedig komt echter het typisch-on-menschelijke haarkleed; de mensch blijft op het lichaam vrijwel onbehaard. Uit deze en talrijke andere, analoge, veischijnselen concludeerde Bolk. (lat een groot aantal der spedfiek-menschelijke kenmerken ontstaan, doordat foetale toestanden bestendigd blijven, terwijl bij andere dieren dezelfde toestanden bestaan hebben, doch zich verder ontwikkelden. In tegenstelling tot de gewone opvatting zou dus bij den mensch geen verdere. doch een vertraagde ontwikkeling de oorzaak van het specifiek menschelijke zijn. Deze inleiding was noodig, om duidelijk te maken, hoe ik tot de hieronder te bespreken opvatting over de psychologie der zwakzinnigen gekomen ben. Wij spreken van zwakzinnigen als achterlijken, omdat de dager lijksche ervaring leert, dat zij zich een aantal dingen later eigenmaken dan normale kinderen. Ons heele systeem van onderzoek is zelfs op dit begrip van „achterlijkheid" gebaseerd; wij zeggen, dat een kind verstandelijk drie jaar ten achter is. Hoewel er steeds opgewezen werd, dat de vondst: werkelijke leeftijd, 9 jaar, verstandelijke leeftijd 6 jaar, niet wil zeggen, dat het betreffende kind de psyche van .een zesjarige zou hebben, is deze uitdrukkingswijze toch tot een denkwijze geworden, en heeft als zoodanig veel verwarring gesticht. Zoozeer zelfs, dat men een uiterst belangrijk feit — hoewel het algemeen bekend is — heeft genegeerd in de psychologische beschouwing der zwakzinnigen. Ik bedoel het feit, dat zwakzinnigen eerder volwassen zijn dan normalen. In dezen vorm uitgedrukt, wekt mijn bewering waarschijnlijk ongeloovige verbazing. Ik zal daarom trachten, haar te omschrijven, en moet daarbij weer van algemeen-biologische gegezichtspunten uitgaan.
EENIGE BESCHOUWINGEN OVER PSYCHOLOGIE ENZ.
258
Volwassen zijn beteekent: uitgeleerd zijn, toegerust zijn voor den strijd om het bestaan, onafhankelijk zijn. Wanneer wij weer onze rangorde der diersoorten nagaan, dan vinden wij, dat, hoe lager het dier geplaatst is, hoe eerder de toestand van volwassenheid bereikt is. Een jonge krokodil kruipt „klaar" uit het ei, trekt zich van zijn moeder niets aan (hij zou het ook niet kunnen doen, want zij verdween, zoo gauw het ei gelegd was) en haalt zijn eigen kost op. Het dier heeft niet meer te leeren, het wordt volwassen geboren, het is van het eerste oogenblik af geheel onafhankelijk. Een kuiken geniet voor leen korten tijd nog moederzorg; het voedt zich direct wel zelfstandig, maar is afhankelijk van de moeder voor warmte. Ook een kip heeft dus niets of bijna niets meer te leeren na de geboorte. Hoogere vogels (een kip als loopvogel staat laag in de vogelklasse) hebben jongen, die langer afhankelijk zijn, die gevoed moeten worden, en zelfs moeten leereríi vliegen. Bij de zoogdieren bestaat na de geboorte een duidelijke jeugd, een tijd van afhankelijkheid, waarin de ouders voor het jong zorgen, terwijl ondertusschen het jong leert zich tegenover de omgeving staande te houden. Na eenigen tijd is het volleerd, de jeugdperiode is ten einde, het dier is volwassen. En nu is het een merkwaardig en opvallend feit, dat, hoe hooger het zoogdier in de reeks geplaatst is, des te langer deze afhankelijke periode, deze jeugd, is. Wij vinden hier hetzelfde principe, dat Bolk voor de lichamelijke ontwikkeling vaststelde, op geestelijk gebied. Wat zich hoog ontwikkelt, ontwikkelt zich langzaam. Bij den mensch overtreft de duur van deze periode die van alle zoogdieren,en is minstens een vijfde van den totalen levensduur. De geheel sociale ontwikkeling, het bestaan van gezin en maatschappij, is aan het feit van deze jeugdperiode gebonden. Een krokodil is geheel a-sociaal, er is geen toekomst en geen verleden buiten zijn eigen indivdualiteit. Om nu weer op de zwakzinnigen terug te komen, het is toch zeker van algemeene bekendheid, dat deze patienten; eerder „uit-geleerd" zijn, dat zij er eerder niets meer bij kunnen leeren, dan normalen. Dat zij dan niet biologisch volleerd zijn, niet geschikt voor het leven in de maatschappij, voor den strijd om het bestaan, vloeit voort uit het ziekelijke in de oorzaken dezer vervroegde volwassenheid. Zij zijn niet vroeg-rijp, ook niet vroeg-rot, daar dit een voorafgaanden rijpheidstoestand onderstelt, maar vroeg-oud. Eenzwakigsduvroetl,bikvroegzjp (pathologische) volwassenheid; hoe zwaarder de vorm der zwakzinnigheid is, hoe eerder deze toestand bereikt wordt. Een zeer diepe idioot leert niets, hij wordt „klaar" geboren, een iets hoogere is bij zijn geboorte nog plastisch genoeg om eten, loopen, zindelijk-
EENIGE BESCHOUWINGEN OVER PSYCHOLOGIE ENZ.
259
heid te leeren, op 3-jarigen leeftijd is de jeugd voorbij, het kind is in bovenbedoelden zin volwassen. Een middelmatige imbecil bereikt dien toestand op zijn 12-14-de jaar. Hij blijft op school staan, verder onderwijs haalt niets meer uit. Zooals bij de verschillende diersoorten het vormen van sociale gewoonten parallel gaat met het bestaan en den duur dezer jeugdperiode, is dit bij zwakzinnigen ook het geval. De diepe idioot is volstrekt asociaal; evenals een reptiel is hij in zich zelf een heelal. Alles wat zijn zintuigen treft, tracht hij te bemeesteren ter voldoening van zijn hongerdrift; hiermede is zijn contact met de buitenwereld afgeloopen. Wij kunnen de zwaarte der zwakzinnigheid afmeten naar de mate van het a-sociale gedrag, daar dit weer de uitdrukking is van het aanpassingsvermogen, de plasticiteit, van het individu. Idioten lijden reeds schipbreuk in het gezin, imbecillen op de school, debielen eerst in de maatschappij. Eenigszins paradoxaal uitgedrukt: een zwakzinnige is niet achterlijk, maar voorlijk. Misschien zal men mij tegenwerpen: waarom uit deze versnelde ontwikkeling zich niet in een gemakkelijker aanleeren, zoolang de (pathologische) volwassenheid nog niet bereikt is? Waarom zou dan, ten gevolge van zijn versnelde ontwikkeling, van zijn voorlijkheid, een imbeciel niet reeds met een half jaar loopen en praten? Laten wij de psyche eens een oogenblik beschouwen als een stof, die aanvankelijk plastisch en kneedbaar is, later hard en onvervormbaar wordt. Wil men die stof modelleeren, dan moet dit natuurlijk in het plastisch stadium gebeuren, en naar mate de tijd opschiet wordt het moeilijker, indrukken er in vast te leggen. Wanneer nu door een fout in de samenstelling (analoog met inwendige oorzaken der zwakzinnigiheid) of door een uitwendigen oorzaak — te hooge temperatuur b.v. — de stof spoedig te hard wordt, dan zal van het begin af aan moeilijker zijn, de stof te kneden, en wel des te moeilijker naarmate zij spoediger hard wordt. Door deze vergelijking — die zooals alle beelden, mank gaat — is, naar ik geloof, die tegenwerping weerlegd. Kort samengevat is mijn zienswijze als volgt: het specifieke van de hoogere ontwikkeling is ook op geestelijk gebied gelegen in de vertraging der ontwikkeling, het langer blijven bestaan van een plastische periode, een jeugd, die hierdoor gekenmerkt is, dat het een leertijd is. Bij zwakzinnigen is deze periode korter dan bij normalen er: wel des te korter, naar mate zij dieper zwakzinnig zijn. Bij hen speelt zich de ontwikkelingsgang in versneld tempo af. Ook , op lichamelijk gebied zijn er reeds een aantal argumenten
HOOFDBESTUUR
260
voor deze opvatting. Ik herinner b.v. aan den korteren levensduur van zwakzinnigen. Op deze zijde van de quaestie kan ik in dit tijdschrift echter niet ingaan, daar het de bespreking van een groot aantal medische details medebrengt.
HOOFDBESTUUR 21 September 1.1. werd een ledenvergadering van „Het Ned. Paed. Congres" gehouden, onder leiding van de voorzitter Prof. Dr. J. H. Gunning Wzn., waarop het Bestuur met enige leden werd uitgebreid en de kongresagenda in grote trekken werd vastgesteld. De bestuursvoorstellen werden vrijwel ongewijzigd aangenomen. Naar aanleiding van de gevoerde besprekingen zal het bestuur enkele zaken nader overwegen, o.a. de tijd der plenaire zittingen en , de sprekers daarvoor. Het kongres wordt 24, 25 en 26 April te 's Gravenhage gehouden. De werkzaamheden zullen bestaan uit plenaire zittingen, sektievergaderingen, konferenties, exkursies en tentoonstellingen. Er zijn 15 sekties ingesteld. Voor de sektie: „Opvoedkundige behandeling van de afwijkende jeugd" is Dr. A. van Voorthuijsen als Voorzitter aangewezen. Reeds 74 Verenigingen waren als lid toegetreden. Nieuwe leden : Mej. M. J. E. van Eijmeren, Gerard Scholtenstraat 6a, Rotterdam. Mej. A. A. Zoete, Vierambachts traat 74b, Rotterdam. De heer S. "K. Sijbrandy, Hugo de Grootstraat 130b, Rotterdam. De heer J. Goedhart, Pijperstraat 48c, Rotterdam. •
Adresverandering : Mej. J. E. Hotke naar Jericholaan 97a, Rotterdam. L. C. Carstens naar: Rietstraat 79, Almelo.
VOORSTELLEN VOOR DE ALG. VERGADERING. door P. H. Schreuder. Wanneer we nagaan, welke voorstellen in de laatste jaren voor onze.Alg. Verg. inkwamen, dan zijn die te verdelen in drie groepen. a. voorstellen van huis'houdelike aard,' als reglementswijzigingen e.d. ; b. voorstellen beogende een vraagstuk in studie te nemen door het kommissoriaal maken er van ; c. voorstellen, die aktie van het H.B. als gevolg moesten hebben.
HOOFDBESTUUR
261
De eerste groep schakelen we in onze beschouwing uit. Behorende tot de beide andere groepen' vinden we vanaf 1926 voorstellen omtrent : Nauwere samenwerking tussen school en huis ; Pensionering op 55-jarige leeftijd ; Volledige opleiding ; Leerplicht ; Avondonderwijs en -verzorging ; Milieuverandering voor sommige z.z. ; Wettelike regeling v. d. nazorg ; Leerkrachten in imbecillenklassen ; Leermiddelen ; Vervoer van leerlingen ; Centrale scholen ; Arbeidsleerjaar ; Spraakgebrekkigen ; Handearbeid ; Studiekommissie. We geven 'de aanduiding van deze voorstellen nog eens om te doen zien, .hoe 'er in de afdelingen werklust en drang naar verenigingswerk leeft. Toch heeft de behandeling der voorstellen wel eens een onbevredigend 'gevoel gegeven. De oorzaak daarvan ligt voornamelik in de voorbereiding dier voorstellen. Op 'de alg. vergadering was steeds enige tijd nodig om 'geheel t e komen in 'de bedoeling en de draagwijdte 'der voorstellen. Het kontakt tussen de afdelingen is in een vereeniging als de onze slechts gering. Ook een afdeling heeft echter haar eigen mentaliteit. Daardoor word een gedachtegang, welke in de eene afdeling geen toelichting behoeft, door een andere niet dadelik gevolgd, de motieven 'dikwels niet juist begrepen. De vereiste toelichtingen op de voorstellen muntten bijna zonder uitzondering uit door loffelike kortheid en komen, mede omdat zij worden gegeven door de voorstellende afdeling, en dus uitgaan van de eigen visie op de zaak, die als vanzelfsprekend wordt geacht, niet voldoende aan het onderhavige bezwaar tegemoet. Hoe komen voorstellen tot stand ? Een lid stuit op een of andere moeilikheid bij zijn werk of voorziet die in de 'toekomst. Als goed lid van O. EI A. wenst hij de moeilikheid zo goed en zo spoedig mogelik uit de weg geruimd te zien door zijn vereniging te hulp te roepen. Hij overtuigt zich op de afdelingsvergadering of zijn medeleden zijn inzicht delen. Die afdelingsvergaderingen worden in de meeste gevallen bezocht door kollegaas van 'diezelfde school; of in nauw verband met deze school staande, kollegaas uit dezelfde plaats. Gegeven de afdelingsmentaliteit wordt het lid spoedig begrepen, is men 't spoedig eens en het voorstel gaat als afdelingsvoorstel naar het H.B. Ook het H.B. is niet altijd voldoende op de hoogte van ide plaatselike toestanden om volkomen de motieven, 'welke in het voorstel belichaamd zijn, te doorvoelen, het geeft zijn prae-advies, andere afdelingen haar amendementen en het voorstel is agendapunt voor de vergadering en wordt behandeld. Ter tegemoetkoming aan het bezwaar, 'dat het H.B. de strekking der voorstellen wellicht niet voldoende omvat, kan tegemoet 'gekomen worden door debetreffende afdeling te verzoeken iemand