MUZIEK BLAUWE ZAAL GROTE PODIA
Lautten Compagney olv. Wolfgang Katschner wo 14 dec 2011
Rinaldo
Toelichting
2011-2012 Händel Lautten Compagney olv. Wolfgang Katschner wo 14 dec 2011 Orchestra & Choir of the Academy of Ancient Music olv. Richard Egarr za 17 dec 2011 Scherzi Musicali olv. Nicolas Achten wo 11 jan 2012 Café Zimmermann olv. Céline Frisch wo 15 feb 2012
inleiding David Vergauwen / 19.15 uur / blauwe foyer begin 20.00 uur pauze omstreeks 21.20 uur einde omstreeks 22.55 uur teksten programmaboekje David Vergauwen coördinatie programmaboekje deSingel
Lautten Compagney Wolfgang Katschner muzikale leiding
Juliette Galstian mezzo (Rinaldo) Olivia Vermeulen mezzo (Almirena) Eleonore Marguerre sopraan (Armida) Tobias Berndt bariton (Argante) Yosemeh Adjei contratenor (Goffredo) Steve Wächter contratenor (Eustazio) Florian Götz bariton (Mago) Georg Friedrich Händel (1685-1759) Rinaldo, HWV7 Libretto Aaron Hill & Giacomo Rossi gelieve uw GSM uit te schakelen
De inleidingen kan u achteraf beluisteren via www.desingel.be Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze.
reageer & win
Op www.desingel.be kan u uw visie, opinie, commentaar, appreciatie, … betreffende het programma van deSingel met andere toeschouwers delen. Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze. Neemt u deel aan dit forum, dan maakt u meteen kans om tickets te winnen. Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 > www.tklavervier.be Grand café deSingel open alle dagen 9 > 24 uur informatie en reserveren +32 (0)3 237 71 00 www.grandcafedesingel.be drankjes / hapjes / snacks / uitgebreid tafelen
De omstandigheden: opera in Londen aan het begin van de achttiende eeuw Georg Friedrich Händel (1685-1759) trok in 1706 van Hamburg naar Italië, zoals zovele intellectuelen van zijn tijd. Vele jongemannen trokken na hun studies, rond hun twintigste, doorheen Europa, met Italië als hoogtepunt. Deze pegagogische reis stond gedurende de achttiende eeuw bekend als de Grand Tour. Händel woonde en werkte vooral te Venetië, Firenze en Rome, waar opera bij pauselijke wet verboden was. Hij ontmoette in Italië heel wat musici die later voor hem in Londen zouden zingen, zoals de prima donna Maddalena Durastanti en de ijdele en twistzieke castraat Senesino. In Italië ontmoette Händel ook vele componisten zoals vader en zoon Scarlatti, de violist Archangelo Corelli en de oudere Antonio Caldara. Met Dominico Scarlatti (de zoon), op dat moment nog niet de grote componist die hij zou worden, ging hij te Rome het beroemde klavierduel aan: Scarlatti toonde zijn superioriteit op het klavecimbel, terwijl Händel niet te overtreffen bleek op het orgel. Vooral de invloed van de al even eigenzinnige Alessandro Scarlatti (de vader) was van groot belang. Deze componist streefde naar een meer gestructureerd en op harmonisch vlak complexere vorm van opera. Zijn voor de oren van zijn tijdgenoten ernstige stijl stond bekend als ‘stile Romana’. Rond 1700 was het ‘dramma per musica’ (later: opera seria) tot een gestandaardiseerd product uitgegroeid. In dit genre zou Händel in Italië en Londen grote successen behalen. Steeds meer legde men in Italië de nadruk op de aria, de solist en de rijke instrumentatie. Aria’s werden in een standaardformule gegoten (het zogenaamde Da Capo-schema, cfr. later), langer gemaakt en rijkelijk geïnstrumenteerd (met meer dan alleen een continuo). In Italië komt Händel tot volwassenheid. Hij was een ruwe diamant toen hij er aankwam, maar vertrok er als een kundig, fijnzinnig en smaakvol kunstenaar. Na Händels vertrek uit Italië in de winter van 1709/1710 reisde hij eerst terug naar Duitsland, maar dook hij gauw op in Londen, een op dat ogenblik relatief perifeer gebied binnen het Europese operalandschap. Op het einde van de zeventiende eeuw kwam de Italiaanse opera enorm op in Engeland. Een van de vroegste kassuccessen was Giovanni Bononcini’s Haymarket Theatre in Londen. Naar een tekening van William Capon, tussen 1777 en 1789.
‘Camilla’ uit 1696 (geschreven voor Napels), een stuk dat zijn Londense première (in Engelse vertaling!) kende in 1706. De populariteit van de Italiaanse opera bij de Engelse elite valt gedeeltelijk te verklaren door de grand tour. Als jongeman hadden ze in Italië niet alleen de wijn, de zon en vrouwen leren kennen, maar ook de architectuur, de schilderkunst en de muziek van de Italianen. Italiaanse opera was voor hen niet geheel onbekend en riep bij menig aristocraat de herinnering op aan een zorgeloze jeugd op het schiereiland. Het Engels muziektheater zou in de eerste jaren van de achttiende eeuw doodbloeden (cfr. hierboven). Henry Purcell stierf in 1695, Clark pleegde zelfmoord in 1707 en Blow stierf in 1708. Hiermee kwam een eind aan een grote generatie Engelse componisten die aan het eind van de zeventiende eeuw zo dominant waren geweest. Bovendien begonnen de Engelsen steeds meer de Italiaanse opera te appreciëren, hoewel Bononcini de enige componist was die er op groot succes kon rekenen. Rond 1700 bezat Londen twee theaters die muziektheater brachten: het Drurylane van de sluwe impresario Christopher Rich die in 1706 Bononcini’s ‘Camilla’ produceerde, en het Lincoln’s Inn Fields Theatre. Met de oprichting van het Queens Theatre in the Haymarket in 1705 door John Vanbrugh (16641726) kreeg Rich er een concurrent bij. Beiden wilden het nieuwste van het nieuwste naar Londen halen en wilden Italiaanse opera op de planken brengen. Rich produceerde in 1705 het eerste exemplaar: ‘Arsinoe, Queen of Cyprus’, van Thomas Clayton, een opera in de Italiaanse stijl, met recitatieven. Drurylane bracht in dat jaar een opera, geschreven en gezongen door Engelsen, in het Engels, maar met muziek in de Italiaanse stijl. Het werk kende groot succes dat kon wedijveren met het succes van Bononcini. Bijgevolg kunnen we besluiten dat alle Engelse pogingen om een eigen operagenre op poten te zetten mislukten. Vanbrugh ruikt het succes en wil reageren. Meteen importeert hij de echte Italianen, maar de enorme schaarste van goede Italiaanse partituren in Engeland stelt hem voor een praktisch probleem. Hij schrijft de populairste operacomponist op het continent, Giovanni Bononcini, op dat moment de hofcomponist van Jozef I te Wenen, maar deze weigert naar Londen te komen. Vanbrugh behelpt zich dan maar met pasticcio’s op muziek van Bononcini en andere componisten. De strijd tussen Rich en Vanbrugh wordt gewonnen door deze laatste. In 1707 verkrijgen ze een monopolie op opera. Vanbrugh had nu een hip genre en een monopolie over het publiek dat erin geïnteresseerd was, maar nog steeds ontbrak het hem aan partituren. De aankomst van Händel in Londen in 1711 was voor hem dan ook een geschenk uit de hemel. Händel maakt met zijn eerste voor Londen geschreven opera ‘Rinaldo’, op verzen van Giacomo Rossi, het seizoen 1710/1711 tot een ongekend succes. Händel had van zijn huidige werkgever, keurvorst Georg van Hannover de toestemming gekregen om naar Londen te
reizen, maar de keurvorst verwachtte hem gauw terug. Dit probleem werd opgelost toen Queen Anne in 1714 stierf en met haar de Stuart-dynastie. De keurvorst van Hannover werd meteen tot George I gekroond, de eerste Engelse vorst van het huis Hannover. Niet alleen had Händel er een patroon bij die hem goed gezind was, George I was tevens een vorst die van opera hield en een grotere consumptiedrang had dan zijn wat sobere voorgangster Queen Anne.
Synopsis Rinaldo Een christelijke ridder, verliefd op Almirena (alto castrato) Goffredo Koning van het christelijke leger. Hij wil Jeruzalem veroveren (contralto) Eustazio Zijn broer en een christelijke ridder (alto castrato) Almirena De dochter van Goffredo, verliefd op Rinaldo (soprano) Armida Een heidense tovenares, verliefd op Argante en later op Rinaldo (soprano) Argante De heidense koning van Jeruzalem, verliefd op Armida en later op Almirena (basso) De opera speelt zich af in het Heilige Land tijdens de eerste kruistocht. De christelijke koning Goffredo (Godfried van Bouillon) wil met zijn leger Jeruzalem veroveren. Hij doet daarbij een beroep op de christelijke held Rinaldo die verliefd is op zijn dochter, Almirena.
Eerste bedrijf Het christelijke kamp met de belegerde stad Jeruzalem op de achtergrond. Goffredo overlegt met zijn broer Eustazio en met Almirena en Rinaldo. Goffredo kijkt al uit naar de op handen zijnde overwinning, terwijl Rinaldo en Almirena hem herinneren aan zijn belofte om hen na de overwinning te laten huwen. Plots hoort men trompetgeluiden. De poorten van de stad gaan open en een heraut komt naar het christelijke kamp om een audiëntie voor zijn koning te vragen, de heidense Argante, koning van Jeruzalem. Goffredo zegt toe en Argante komt in een praalwagen naar buiten om een wapenstilstand van drie dagen te vragen. Goffredo is akkoord en verlaat met zijn gevolg de scène, zodat Argante, alleen op scène, zijn plannen kan onthullen. Hij heeft namelijk de hulp ingeroepen van zijn minnares, de tovenares Armida. Met haar hulp hoopt hij het christelijke leger alsnog te kunnen overwinnen. Armida komt aan en vertelt Argante over haar voorspelling. Indien de held Rinaldo van het christelijke kamp kan gescheiden worden, dan is de overwinning voor de heidenen nabij. Argante kan zijn plezier niet op. In een woud in de buurt van Jeruzalem bezingen Rinaldo en Almirena hun liefde in een prachtig duet. Plots verschijnt Armida in haar strijdwagen om Almirena te ontvoeren. Rinaldo probeert haar nog te redden, maar Armida is hem te snel af. Hij stort neer en begint te wenen. Eustazio komt op en wil Rinaldo helpen. Hij krijgt te horen dat Almirena met de hulp van magische krachten door een tovenares werd ontvoerd. Rinaldo is ontroostbaar. Eustazio weet een oplossing. Hij kent een christelijke magiër die niet ver uit de buurt woont. Deze kent vast wel een oplossing. Rinaldo stemt toe om de magiër te gaan opzoeken en vraagt de winden en de stormen hem daarbij te helpen. Tweede bedrijf Een kalme en rustige zee. Aan het strand ligt een bootje met daarin een geest in de vorm van een bekoorlijke vrouw, omringd door zeemeerminnen. Eustazio wacht op Rinaldo en Goffredo. Zij klagen over de lange en Titelpagina van ‘Rinaldo’, in de druk van John Walsh senior / John Hare, Londen 1711.
de verre reis die hen moet brengen tot bij de christelijke magiër. Eustazio stelt hen gerust: het doel is bijna in zicht. Plots nodigt de vrouw in de boot, een sirene, Rinaldo uit om met haar mee te gaan. Rinaldo wil van geen wijken weten, maar wanneer de sirene hem vertelt dat Almirena op een verlaten eiland op hem wacht, is zijn aandacht getrokken. De sirene zingt en danst voor Rinaldo die uiteindelijk beslist om de boot te nemen naar het verlaten eiland om Almirena daar uit de klauwen van Armida te bevrijden. Zijn vrienden, Goffredo en Eustazio, proberen hem nog tegen te houden en waarschuwen hem, maar het mag niet baten. Rinaldo vertrekt met het bootje. Armida houdt Almirena gevangen in de kelders van haar toverkasteel. Daar zal ook Argante haar zien. Hij wordt echter meteen verliefd op haar en weet niet wat hij moet doen. Uiteindelijk belooft hij dat hij haar zal bevrijden en hij waarschuwt haar voor de woede van Armida. Beiden vluchten weg. Armida brengt intussen de gevangengenomen Rinaldo naar de kerker. Ze is onder de indruk van de christelijke held en ook zij zal verliefd worden op haar vijand. Armida probeert Rinaldo te verleiden, maar deze zegt dat hij enkel van Almirena houdt en niet van haar. Armida bedenkt daar even nadien een oplossing voor. Ze gebruikt haar toverkracht om zich te veranderen in de gedaante van Almirena. Rinaldo ziet plots Armida in de gedaante van Almirena en betuigt ogenblikkelijk zijn liefde en haar. Wanneer ze elkaar omhelzen, verandert Armida weer in haar eigen gestalte. Rinaldo is aanvankelijk verward, maar heeft het verraad door en wordt woedend op Armida. Daarop verandert zij zich nogmaals in de gestalte van Almirena, maar Rinaldo heeft haar toverkunsten door en loopt woedend weg. Ook Armida is woedend en belooft wraak te zullen nemen. Juist op dat ogenblik komt Argante op. Hij ziet Armida, nog steeds in de gedaante van Almirena, en betuigt meteen zijn liefde aan haar, waarbij hij kwaad spreekt over Armida. Hierop neemt de tovenares opnieuw haar eigen gedaante aan. Argante bevindt zich in een lastig parket en vertelt haar dat hij haar niet langer nodig heeft. Alleen achtergebleven zweert Armida wraak te zullen nemen op alles en iedereen. Derde bedrijf Een wild berglandschap met de burcht van Armida op de achtergrond en een grot op de voorgrond. Eustazio en Goffredo zijn uiteindelijk toch bij de magiër aangekomen. Deze vertelt dat Rinaldo en Almirena gevangen gehouden worden door de boze tovenares Armida. Onmiddellijk grijpen de ridders naar hun wapens en zonder op de wijze woorden van de tovenaar te letten, stormen ze naar het toverkasteel van Armida. Ze rennen de heuvel op, maar worden daar aangevallen door de geesten die Armida’s burcht beschermen. Goffredo en Eustazio keren naar de magiër terug. Deze schenkt hen een tovermiddel dat hen zal kunnen helpen. Opnieuw vallen de ridders de burcht aan en deze keer weten ze dankzij dit
tovermiddel de boze geesten te verslaan. Eens aangekomen aan de grote poort van de burcht, kloppen ze aan. De burcht verdwijnt. In haar prachtige tovertuin bedreigt Armida Almirena met een dolk. Rinaldo smeekt haar om haar in leven te houden. Hij wil zijn zwaard trekken, maar wordt door boze geesten tegengehouden. Op dat moment komen Eustazio en Goffredo op. Armida roept haar geesten op om zich tegen de indringers te beschermen, maar Eustazio en Goffredo worden bijgestaan door de toverkunsten van de magiër. Armida wil Almirena doden, maar wordt daarin net op tijd tegengehouden door Rinaldo. Armida en haar tovertuin verdwijnen. Almirena en Rinaldo zijn bevrijd. Landschap met de belegerde stad op de achtergrond. Armida is verslagen, maar Goffredo wijst zijn ridders er op dat Argante nog steeds de stad Jeruzalem bezet houdt. Dan komen Argante en Armida op. Zij zijn zeker van hun overwinning. Ook Goffredo, Rinaldo en Eustazio maken zich op voor de strijd. De veldslag is heroïsch, maar de moed van Rinaldo schenkt de christelijke legers toch de overwinning. Hij neemt Argante gevangen die geboeid voor Goffredo wordt geleid. Eustazio heeft inmiddels Armida gevangen genomen. Argante en Armida, beiden in ketenen, excuseren zich en vragen vergiffenis. Ze bekeren zich tot het christendom en worden door Goffredo vrij gelaten.
Händels muziek: de nummeropera Händels opera’s zijn nummeropera’s. Dit houdt in dat de voorstelling bestaat uit een constante afwisseling van meer dan twintig aria’s met recitatieven, occasioneel afgewisseld met dansen of instrumentale nummers. Deze tweedeling is het organiserende principe achter de meeste vocale werken van Händel. Het recitatief is een epische structuur die de nadruk legt op de tekst en het verhalende element. De aria is een lyrische structuur die de nadruk legt op de muziek en het emotionele of sensuele element. De aria da capo Een aria da capo is een typisch barokfenomeen en kent een standaard ABA-structuur. De A-stanza is een nogal lange overdenking, die gevolgd wordt door een tegenbedenking van hetzelfde individu. Hierdoor verkrijgt de aria zijn geïndividualiseerd-meditatief karakter. Meteen na de tegenbedenking, volgt de herbevestiging van de oorspronkelijke gedachte, zodat het lijkt alsof het personage na rijp overleg zijn besluit heeft gemaakt. De tegenstelling tussen de A-stanza en de B-stanza van het da capo-geheel, wordt muzikaal in de verf gezet door de componist door twee verschillende affekten met elkaar af te wisselen, waarbij de A-stanze in de regel in majeur wordt geschreven en de B-stanze in mineur. Zo bekomt men het typisch barokke chiaroscuro. De da capo-aria wordt dus gekenmerkt door een zeer strakke bipolaire structuur. Door een B-stanza te omsluiten door twee gelijkaardige Astanze, is de componist in staat het Affekt van de aria twee keer te laten veranderen. De redenering hierachter is dat geen enkele emotie langer dan enkele minuten kan worden gehandhaafd. Door deze bipolaire structuur wordt het personage belicht vanuit twee verschillende – vaak tegengestelde – invalshoeken, wat het innerlijke conflict van het personage illustreert en zijn textuur aanzienlijk verrijkt. Hierin vindt men het barokke chiaroscuro dat men ook in de plastische kunsten kan aantreffen. In de retorica kan men het da capo het best vergelijken met een goed gestructureerd betoog; men poneert een stelling (A), nadien maakt men een kritische afweging van voor- en nadelen en anticipeert men eventuele kritiek (B), waarna men terugkeert naar de oorspronkelijke stelling om deze met nog meer overtuiging te bevestigen (A’). Deze drie delen komen overeen met het Expositio (= ‘uiteenzetting’ = A), het Confutatio (= ‘weerlegging’ = Georg Friedrich Händel. Schilderij van Sir James Thornhill, ca. 1720.
B) en het Confirmatio (= ‘bevestiging’ = A’) binnen de retorica. Het da capo (letterlijk: vanaf de kop, dwz. van voor af aan) ziet er als volgt uit: DEEL A (Expositio) muzikale ontwikkeling van de eerste strofe EERSTE RITORNELLO introductie van de aria, zonder vocale inbreng A1 = strofe 1 tekst: eerste strofe, muziek: eindigend op een cadens
1
TWEEDE RITORNELLO = Kort refreintje A2 = strofe 1 2 tekst: opnieuw eerste strofe muziek: nieuwe variaties, meer versiering, meer modulatie DERDE RITORNELLO = Opnieuw: kort refreintje, voorbereiding op deel B DEEL B (Confutatio) muzikale ontwikkeling van de tweede strofe (veel korter en groot contrast met A) STROFE = strofe 2 tekst: tweede strofe muziek: andere toonaard, contrasterend thema
3
DEEL A’ (Confirmatio) VIERDE RITORNELLO Herintroductie van de hoofdgedachte A3 = strofe 1
4
VIJFDE RITORNELLO A4 = strofe 1
5
SLOTCADENS (+ virtuoze improvisatie voor de solist op de laatste lettergrepen)
Bovenstaand schema maakt duidelijk hoe deze driedelige structuur in werkelijkheid vijf delen beslaat, namelijk: A1-A2-B-A3-A4. Dit zorgt ervoor dat de eerste strofe, bestaande uit twee tot vier versregels tot vier keer toe wordt gehoord. Hierdoor kunnen sommige da capo-aria’s meer dan tien minuten duren. Het gevaar voor verveling wordt hierdoor enorm. De originaliteit van Händel schuilt nu juist in zijn talent om het da capo te manipuleren. Het strakke schema van deze da capo zat immers in het collectieve geheugen van de gemiddelde achttiende-eeuwer. Juist omdat Händel zich niet altijd aan de regeltjes hield en omdat hij dat doorgaans met een weloverwogen reden deed, wist hij zijn toeschouwer te verrassen en te verbazen. Het negeren, het uitstellen en het onderbreken van het da capo verhoogt immers de expressiviteit van het stuk binnen de opera. De beginselen van de da capo-structuur zijn te traceren tot de eerste decennia van de Venetiaanse Barokopera, halverwege de zeventiende eeuw. In de loop van de laatste twee decennia van de zeventiende eeuw wordt het da capo een steeds vaker gebruikte formule, onder meer dankzij de werken van Alessandro Scarlatti. In de opera seria van de Napolitanen zou het een stabiel fenomeen worden dat min of meer gestandaardiseerd werd in de werken van ondermeer Vinci, Leo en Scarlatti (de Napolitanen), maar ook in de werken van niet-Napolitanen uit die tijd, zoals Vivaldi, Hasse en Händel. In de loop van de decennia zou ook de lengte van de da capo aria toenemen. Zoals eerder gezegd, werd het aantal aria’s rond die periode enorm teruggeschroefd (van ca. 80 naar idealiter 24), wat ervoor zorgde dat elke afzonderlijke aria ook steeds langer werd. Een doorsnee aria bij Leonardo Vinci in de jaren ’20 duurt tussen de drie en de vier minuten, terwijl een aria bij Händel gerust acht tot negen minuten kon duren. Het recitatief Het recitativo semplice (eenvoudig recitatief) werd ook wel recitativo secco (‘droog’ recitatief) genoemd, een meer pejoratieve term. Het recitativo semplice was een recitatief dat werd begeleid door continuo-instrumenten, meestal door een lage strijker (cello of viola da gamba), een theorbe (aartsluit) en een klavecimbel. De nadruk lag bij het recitatief vooral op de declamatie, de verstaanbaarheid van de woorden. Deze verstaanbaarheid is noodzakelijk om het verloop van de dramatische handeling te kunnen volgen. Ariateksten hadden dit belang doorgaans veel minder. Recitatieven waren het zenuwstelsel van de opera. Zij gaven de context voor de meer muzikale delen. Elk eindpunt van een recitatief was het beginpunt voor een nieuwe aria. Het recitativo secco werd doorgaans genoteerd in 4/4-gewone tijd. Dit oogde zeer strak, maar het recitatief hoorde in tempo rubato gezongen te worden, niet in strikte tijd. De zanger kreeg in de praktijk alle vrijheid in stijl, snelheid en ritme van declameren. De nadruk lag op het declameren, niet op het zingen. De acteur moest de juiste toonhoogten in acht hou-
den, maar mocht niet uit volle borst (dus met de volle stem) zingen. De continuo-speler(s) volgden de declamatie van de acteur, niet omgekeerd. Zij speelden hun akkoorden waar ze konden en keken uit voor eventuele tempowisselingen of timbrewisselingen (bijvoorbeeld de zanger die wat zachter ging declameren). Aangezien de continuo-speler de zanger volgde, was het begeleiden van recitatieven een uiterst geconcentreerde bezigheid. Het recitativo secco was het samenspel van acteur en continuo-speler(s) en werd niet, in tegenstelling tot wat nu vaak gebeurt, gedirigeerd. De rol van een derde persoon (een dirigent) zou immers de intimiteit van het stuk verpesten.
Händels muziek voor ‘Rinaldo’ Händel kreeg naar verluidt maar weinig tijd om deze partituur klaar te krijgen tegen de eerste opvoering op 24 februari. Het werk is een soort anthologie, gezien ze gebruik maakt van enkele van de sterkste nummers die hij componeerde tijdens zijn Italiaanse periode. Daadwerkelijk ‘ontleende’ Händel enkele nummers uit eerdere werken, deze citaten zijn nooit letterlijk. Hij vond wel degelijk nog de tijd om ze te herwerken. Ouverture ‘Rinaldo’ kent een typische Händel ouverture in de Franse stijl. Die is in de regel drieledig en begint met een trage, statige ritmische introductie met vele gepunte (of: ‘heroïsche) ritmes. Hierop volgt een levendig fugato waarin een stijgend thema met een dalend tegenthema wordt afgewisseld. Het slotdeel is een dansthema, in dit geval een gigue in 6/8. Combatti da forte Deze levendige aria van Almirena staat vol met trillers, versieringen en hunkerende ritmes die vooral door het orkest worden vertolkt, maar de vocale lijn wel voorbeeldig inkleuren. De aria is echter niet echt “in karakter”, omdat het een vastberaden karakter toont, hetgeen Almirena zeker niet is. Sibillar gli angui Deze aria van Argante is een strakke formele da capo aria, waarin het personage vanuit twee invalshoeken wordt benaderd. Deze aria ontleende Händel uit zijn eigen cantate ‘Aci e Galatea’, waar deze aria voor de wat pompeuze eenogige Polifemo was weggelegd, hetgeen meteen al een en ander zegt over het personage van Argante. Furie terribili Dit is de introductiemuziek voor het personage Armida. De tovenares wordt er meteen door gekarakteriseerd. Het gaat om een woedende, furieuze vrouw die met donder en bliksem wordt geïntroduceerd. Vooral de agressieve intervallen in de stem zijn indrukwekkend. U moet zich voorstellen dat zij haar intrede maakt op een strijdwagen, getrokken door twee draken die vuur en rook spuwen.
Molto Voglio Deze aria is een typische aria obbligata, een aria begeleid door een instrument, in dit geval de hobo die het ritornello op gang trekt. De hobo zal ook de zangstem doubleren om de zangeres zelden te verlaten. De aria heeft een grote moeilijkheid. Een van de laatste zinnen van de A-sectie begint op de hoge C. Een zangeres die dit natuurlijk en onopvallend kan overbrengen, maakt hier altijd een goed indruk. Cara Sposa Een van de meeste uitmuntende aria’s uit ‘Rinaldo’ is zonder twijfel ‘Cara Sposa’. De held is op dat ogenblik getroffen door een tragisch lot. De aria begint bijna fugatisch in de strijkers. De stem wordt op een hoge, aanhoudende noot geïntroduceerd. Hierop volgt een dialoog tussen beiden. De vocale smeekbede werd geplaatst tegenover een subtiel geweven web van strijkers. Het geheel is uitzonderlijk emotioneel, ten dele omwille van de verweving van de strijkerstextuur met de vocale lijn. De A-sectie is een zichzelf constant ontwikkelend organisme, zonder symmetrie. Het is een opeenvolging van stijgende sequenzen, zonder dat ergens een rustpunt geboden wordt. De zeer karakteristieke B-sectie staat hiermee in enorm contrast. Venti, turbini Deze aria, begeleid door solo viool en fagot, doet denken aan de concerto grosso techniek van Corelli, waarin een kleine verzameling instrumenten in reliëf worden geplaatst van het grotere orkest. Deze aria beklemtoont het heroïsche karakter van ‘Rinaldo’, waarin hij zijn drang toont om heldendaden te verrichten. Lascia ch’io pianga Deze prachtige aria van Almirena geeft ons een unieke kijk op haar ziel. Händel bereikt hier een intens emotioneel effect door een eenvoudige melodie met een eenvoudige begeleiding neer te pennen. Het is een aria die formele of technische analyse door haar eenvoud overbodig maakt. Ah! Crudel Zonder twijfel een zeer knappe creatie van Händel. De aria heeft een langere lengte en maakt een gelijkaardige impact als het beroemde ‘Ah! Mio cor’ in die andere toveropera van Händel, ‘Alcina’. Het is een kijk op het hart van de tovenares dat heen en weer wordt geworpen tussen liefdesverdriet en gevoelens van wraak. Het openingsritornello voor hobo, fagot en bas wordt eigenlijk maar een keer gehoord en functioneert dus eigenlijk niet als ‘ritornello’, gezien het verder niet meer terugkomt. De aria is een aangrijpend lamento dat het personage van Armida plots zoveel menselijker maakt.
Vo’ far guerra Deze aria heeft de cavatina-cabaletta structuur, waarbij de luisteraar het gevoel heeft naar twee achtereenvolgende aria’s te luisteren: een traag en lyrisch en de andere snel en uitbundig. De eerste opvoering Händels eerste biograaf, Mainwaring, schreef dat Giacomo Rossi hem had verteld dat Händel de partituur voor ‘Rinaldo’ op veertien dagen tijd had geschreven. Het autograaf van deze partituur is niet gedateerd en enkele pagina’s ontbreken. Hoewel Händel enkele nummers uit eerdere werken in de opera inpaste, lijkt dit toch wat overdreven. Al op 18 december 1710 werd de opera al aangekondigd in The British Apollo, waar bij melding werd gemaakt van enkele “scenic marvels”. De opera ging in première op 13 februari 1711 in The Queen’s Theatre aan de Haymarket. De opera werd een groot succes. De altcastraat Nicolo Grimaldi, beter bekend als ‘Nicolini’ kreeg voor zijn vertolking van de titelrol de grootste lof. Händel zelf werd eveneens bejubeld. Vooral de geestdrift waarmee hij vanachter het klavecimbel de leiding nam over het muzikale gebeuren, maakte veel indruk op de Londenaars. Mainwaring schreef dat zijn optreden “as extraordinary as his music” was. Tussen februari en juni 1711 werd de opera maar liefst vijftien keer opgevoerd. Naar alle maatstaven was dit een uitzonderlijk. Het succes van Händels ‘Rinaldo’ was van die aard dat de componist er tijdens zijn leven vaak op zou terugkomen. Er kwamen nieuwe producties van deze opera in 1712, 1713, 1714, 1715, 1717 en 1731. Het succes van Rinaldo was niet naar de zin van Addison en Steele. In hun tijdschrift The Spectator deden ze hun best om de hele opvoering in het belachelijke te trekken. Zoals vele Engelsen stonden zijn eerder vijandig tegenover theater in elke taal, behalve het Engels. Ook op de weerzinwekkende gewoonte om Italiaanse castraatzangers te importeren, kwamen ze vaak terug. In The Spectator van 6 maart werd melding gemaakt van de – toegegeven – wat vreemde pogingen om indruk te maken door bijvoorbeeld bij de aria ‘Augeletti’ zwaluwen in de zaal los te laten. De auteurs van The Spectator veroordeelden dit als “an improper mixture of realism with illusion”, waarna ze opmerkten dat het gevaar niet irreëel was dat de vogels zich na enkele voorstellingen in de hoeken en kieren van het theater zou nestelen en er zouden kweken, met alle gevolgen vandien. De journalistiek van Steele en Addison is gekruid met Engels nationalistisch sentiment, maar theaterhistorici kunnen The Spectator wel gebruiken om er informatie uit te filteren over de opvoeringspraktijk.
Grondplan van Haymarket Theatre in Londen, ca. 1720.
Lautten Compagney De Lautten Compagney vierde in 2009 haar 25-jarig bestaan. Het is een van de meest gerenommeerde Duitse barokensembles. Het repertoire omvat een breed spectrum aan werken uit de tijd van de zestiende tot de achttiende eeuw. Voor de Musici van de Lautten Compagney staat een fantasierijke en gevarieerde uitvoering van de basso continuo centraal. De afgelopen jaren heeft het ensemble een hele lijst van muzikale ontdekkingen met groot succes op de planken gebracht en op cd gezet. Zo namen zij muziek van Bononcini, Cataldi, Krieger, Kocke en Galuppi op. Regelmatig brengt de Lautten Compagney ook muziektheaterproducties. In het bijzonder de eigen producties van Händelopera’s als ‘Teseo’, ‘Amadigi’ en ‘King Arthur’ van Purcell hebben veel positieve weerklank gekregen. Naast het muziektheater is ook de geestelijke vocale muziek een ander zwaartepunt in het repertoire van de Lautten Compagney. Samen met het vocale ensemble Capella Angelica voerden ze onder meer Monteverdi’s Mariavespers, Buxtehudes ‘Membra Jesu Nostri’, Schütz’ ‘Musikalische Exequien’ en Händels ‘Messiah’ uit. Het ensemble slaat ook een brug naar de moderne muziek met crossoverprojecten, zoals bijvoorbeeld de samenwerking met de dansers van Sasha Waltz en gasten zoals de bekende tenor Kobie van Rensburg, met wie de Lautten Compagney in het Radialsystem in Berlijn ‘Il pianto d’Orfeo’ realiseerde. Sinds 2010 is de Lautten Compagney ensemble in residentie op het Festival Aequinox in Neuruppin. Tot de recentste cd-opnamen behoort ‘La Diva – Arias for Cuzzoni’ met Händelaria’s, gezongen door Simone Kermes en de cd ‘Love Songs’ met muziek van Purcell met Dorothee Mields. De cd ‘Timeless’ met werken van Merula en Glass won de Echo Klassik Preis in 2010 in de categorie beste oude muziek ensemble. www.lauttencompagney.com
Lautten Compagney 1ste viool Anne von Hoff Maren Ries Andreas Pfaff Hyun-Jung Kim 2de viool Matthias Hummel Susanne Walter Ulrike Wildenhof altviool Ulrike Paetz Caroline Kersten cello Ulrike Becker Martin Seemann contrabas Annette Rheinfurth hobo/blokfluit Eduard Wesly Christine Allanic fagot Jennifer Harris
blokfluit/flageolet Martin Ripper trompet Karel Mnuk Josef Sadilek Bram Mergaert Luc van Gorp pauken/percussie Peter Bauer luit/theorbe Hans-Werner Apel Andreas Nachtsheim klavecimbel/orgel Mark Nordstrand
Wolfgang Katschner Wolfgang Katschner is niet alleen een virtuoos luitspeler, maar ook onderzoeker en concertorganisator. Hij haalt graag vergeten partituren onder het stof vandaan maar doet even graag ontdekkingen in de nieuwe muziek. Voor zijn succesrijke werk op het gebied van oude muziek werd hij in 2000 beloond met de Festspielpreis van de Dresdner Musikfestspiele en in 2004 met de Händel Preis van de stad Halle. Het leeuwendeel van zijn bezigheden realiseert Katschner tegenwoordig met de Lautten Compagney. Met concerten en opera-uitvoeringen was het ensemble onder zijn leiding te gast bij noemenswaardige festivals zoals het Festival Oude Muziek in Utrecht, Rheingau Musikfestival, Bayreuther Barock, Dresdner Musikfestspiele en de Händel Festspiele Halle en in de grote concerthuizen waaronder Wiener Musikverein, Tonhalle Zürich en deDoelen Rotterdam. Wolfgang Katschner wordt regelmatig als gastdirigent uitgenodigd bij andere orkesten, waarondern de Dortmunder Philharmoniker. Daarnaast zet Katschner zich ook in voor jonge musici. In 2009 leidde hij samen met leden van de Lautten Compagney een productie van Monteverdi’s ‘Poppea’ aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ in Berlijn. Aan de Musikhochschule van Weimar dirigeerde hij in 2009 een Pasticcio van Haydn en in 2010 voerder hij hier de herontdekte opera ‘Didone delirante’ van Scarlatti uit. Juliette Galstian Mezzosopraan Juliette Jalstian begon op haar zesde in haar geboorteland Armenië met piano aan de Tsjaikovski Muziekacademie en later aan het nationaal conservatorium. In 1993 begon ze met zanglessen bij haar grootmoeder, prof. Marianna Harutiunian, aan de zangafdeling van het conservatorium, en in 1995 behaalde ze haar diploma’ piano en zang. Vervolgens besloot ze zich te concentreren op haar zangcarrière en behaalde meerdere prijzen, onder meer op de Maria Callas Grand Prix (Athene), Julian Gayarre Competition (Pamplona in Spanje) en de Viotti Competition (Vercelli in Italië). Met vertolkingen van Mimi in ‘La Bohème’ aan het Teatro Regio di Torino en Zerlina aan ‘La Fenice’ in Venetië werd haar internationale carrière gelanceerd. Vervolgens was ze te gast bij vele prestigieuze operahuizen, zoals Covent Garden in Londen, Opéra Bastille in Parijs, Opernhaus Zürich, Grand Théatre Genève, New National Theatre Tokyo. Verder zong ze concerten en recitals in de Scala van Milaan, Barbican in Londen en op de festivals van Salzburg, Nantes, Beaune, Ambronay en Bergen. Ze werkte reeds samen met dirigenten als William Christie, Adam Fischer en Nikolaus Harnoncourt, en stond op het podium naast befaamde artiesten als Cecilia Bartoli, sir Thomas Allen en José van Dam. www.juliettegalstian.com
Olivia Vermeulen De mezzosopraan Olivia Vermeulen studeerde zang aan de Universität der Künste Berlin bij Julie Kaufmann. Ze volgde masterclasses bij o.a. Thomas Quasthoff, Andreas Scholl, Dietrich Fischer-Dieskau, René Jacobs en Irwin Gage. Tijdens haar studie werkte ze al mee in verschillende opera’s, onder meer als Penelope in ‘Il ritorno d’Ulisse in patria’ van Monteverdi aan de Komische Oper Berlin en Ramiro in ‘La finta giardiniera’ van Mozart aan het theater van Konstanz. In 2008 won ze de 2e prijs op de internationale liedwedstrijd ‘La voce’ in Bayreuth, en kreeg ze een studiebeurs van de Villa Musica Mainz in 2002 en 2008. Van 2008-2010 maakte ze deel uit van de Komische Oper Berlin, waarvoor ze o.a. de rol van Zerlina in ‘Don Giovanni’ en Prinses Linetta in ‘De liefde voor de drie sinaasappelen’ vertolkte. Afgelopen seizoen keerde ze terug als gastsoliste voor de rollen van Zora en Phénice. Verder stond ze al op heel wat concertpodia, zoals het Konzerthaus Berlin, Berlin Philharmonie, en op het festival Festtage alter Musik in Herne. In 2010 zong ze de altsolo in de ‘Johannes-Passion’ van Bach, met het Lahti Symphony Orchestra olv. Andreas Spering. Met de Lautten Compagney nam ze een cd op, getiteld ‘Berliner Weihnachtsmusiken zwischen Barock und Romantik’ met werken van C.P.E. Bach, Agricola, Graun, Loewe, Mendelssohn, Reichardt en Zelter. Eleonore Marguerre Met rollen als Constanze in Mozarts ‘Die Entführung aus dem Serail‘, Donna Anna in ‘Don Giovanni‘, of Gilda in ’Rigoletto‘ is de jonge sopraan Eleonore Marguerre een veelgevraagde zangeres. Ze groeide op in Heidelberg en voltooide in 2001 haar opleiding bij Margarita Lilova aan de universiteit van Wenen. Marguerre maakte reeds haar debuut aan de Staatsoper Wien, het Teatro alla Scala in Milaan, de Semperoper Dresden en werkte reeds meermaals samen met dirigenten als Adam Fischer, Jac van Steen, Julie Jones, Bruno Weil, Giovanni Antonini en Massimo Zanetti. Dit seizoen schitterde ze als Valencienne in ‘Lustige Witwe’ in Nancy. In 2012 zal ze ‘Fiordiligi’ en ‘Eliogaballo’ van Cavalli zingen in het theater van Dortmund. Verdere toekomstige projecten omvatten onder meer ‘Die Zauberflöte’ aan de Opéra de la Bastille Paris (2014) met Philippe Jordan en ‘Elektra’ in Aix-en-Provence met Patrice Chereau. Recitals met de jonge dirigent Cornelius Meister aan de piano brachten haar reeds in Japan, Frankrijk, Noorwegen, Oostenrijk en Zwitserland. Eleonore Marguerre behaalde meerdere prijzen op international wedstrijden, zoals de Boris Christoff Competiton (2009, 1ste prijs ), Marcello Viotti Competition (2008), de Leyla Gencer Voice Competition (2006, 2e prijs) of de Competizione dell’ opera aan de Semperoper Dresden (2004, 3e prijs). Haar opnames omvatten onder meer Von Suppé’s ‘Schöne Galathee’ met het WDR Orchester en dirigent Bruno Weil en Mendelssohns ‘Lobgesang’. www.eleonore-marguerre.de
Tobias Berndt De bariton Tobias Berndt, geboren in Berlijn, begon zijn muzikale opleiding bij het Dresdner Kreuzchor. Hij studeerde bij Hermann Christian Polster aan de Musikhochschule van Leipzig en vervolgde zijn opleiding bij Rudolf Piernay aan de Musikhochschule van Mannheim. Hij volgde masterclasses bij Theo Adam, Wolfram Rieger, Norman Shetler, Irwin Gage, Axel Bauni, Julia Varady en Dietrich Fischer-Dieskau. Hij werd meermaals laureaat op internationale liedwedstrijden, zoals op het Bundeswettbewerb Gesang Berlin 2004, op de internationale Sommerakademie des Mozarteums in Salzburg 2008 en op de Internationaler Wettbewerb Franz Schubert und die Musik der Moderne in Graz 2009. Zeer succesvol was hij op de Johannes-Brahms-Wettbewerb in Pörtschach 2008 en de Cantilena Gesangswettbewerb in Bayreuth 2009, waar hij telkens de 1ste prijs in de wacht sleepte. Zijn concertrepertoire gaat van Claudio Monteverdi’s Mariavespers, over de grote oratoria en passies van Bach en Händel, en belangrijke koorsymfonische werken zoals ‘Ein Deutsches Requiem’ van Brahms, tot 20ste-eeuwse werken, zoals Benjamin Brittens ‘War Requiem’. Belangrijke mijlpalen in zijn zangcarrière waren concerten met het Leipziger Gewandhausorchester, The English Concert, l’Arpe Festante, het Thomanerchor Leipzig, het Sächsisches Vocalensemble en het MDR Rundfunkchor. Als operazanger werkte hij in het Schlosstheater Rheinsberg en aan het Theater Gera samen met uitstekende operaspecialisten zoals Howard Arman. www.tobiasberndt.com Yosemeh Adjei Van jongs af aan zong Yosemeh Adjei in het Windsbacher jongenskoor. Vanaf 2001 studeerde hij bij Kai Wessel aan de Musikhochschule van Keulen. In 2002 won hij de tweede prijs op het Musica Antiqua concours van Brugge en ontving hij een beurs van de Deutscher Musikwettbewerb. Verdere lessen volgde hij oa. bij Charles Brett (Londen), Frau von Gartschinsky (Lübeck), Andreas Scholl (Basel) en Thomas Quasthoff (Berlijn). Sinds zijn concertdebuut met Musica Antica Köln olv. Reinhard Goebel zingt Yosemeh Adjei in de grote concertzalen als de Herculeszaal in München, de Philharmonie in Essen en Keulen, de Glocke in Bremen en de Musikhalle in Hamburg. Yosemeh Adjei trad op met internationale orkesten als het Collegium Catarsum, de Capella Istropolitana en de Poolse Kammerphilharmonie. Hij werkte met een groot aantal dirigenten, waaronder Michael Schneider, Peter Neumann, Max Pommer, Michail Jurovsky en Nicholas McGeegan. Hij was te horen op talrijke internationale festivals, zoals oa. het Schleswig Holstein Musikfestival, het Festival voor Oude Muziek in Brugge, het muziekfestival La folle Journée in Nantes, Bilbao en Lissabon, het Rheingau Festival en de Brandenburgse Zomerconcerten. In 2005 was Adjei voor het eerst te horen bij de Händel
Festspiele in Halle in Händels ‘Athalia’ met la Stagione Frankfurt, bij de Tagen Alter Musik in Herne, met het Windsbacher jongenskoor in de St. Gumbertus in Ansbach en ook met de Gächinger Kantorei o.l.v. Helmuth Rilling in Stuttgart. In 2007 was Adjei oa. te horen in Händels ‘Julius Caesar’ tijdens de Händel Festspiele in Göttingen. Naast contratenor is Yosemeh Adjei trompettist en is hij verbonden aan het WDR Orchester in Keulen. Steve Wächter De Duitse contratenor Steve Wächter, begon op zijn zestiende met zanglessen. Tijdens zijn studies bij Prof. Hartmut Zabel aan de Musikhochschule van Dresden schakelde hij om van tenor naar altus. Hij volgde masterclasses bij Andreas Schmidt, Olaf Bär en Britta Schwartz. Op de Mozart Festival Wettbewerb in Würzburg in 2006 won hij de derde prijs. Wächter zingt regelmatig onder leiding van Ludger Rémy, Michael Scholl, Maja Sequeira, Dietrich Lohff en Wolfgang Kuppke. Hij heeft onder meer Monteverdi’s Mariavespers, ‘Saul’, ‘Esther’ en ‘Jephta’ van Händel op het repertoire, alsook oratoria van Hasse, cantates van Vivaldi en werken van Bach. De laatste jaren zingt Wächter steeds meer operarollen. Hij zong onder meer de titelrol in Glucks ‘Orfeo’ in Belgrado, ‘Amadigi’ van Händel in Dresden en Euristeo in Myzliviceks ‘Antigona’ in Rheinsberg en Praag. Hij zong tevens de rol van Alexander de Grote in de wereldcreatie van de opera ‘Lacrimae Alxandri’ van Hanzlik in de Staatopera van Praag. stevewaechter.magix.net/website/ Florian Götz De Duitse bariton Florian Götz studeerde ‘Schulmusik’ en trompet aan de Musikhochschule van Stuttgart en zang aan de Guildhall School of Music and Drama in Londen. Verdere studies volgde hij bij Michael Rhodes, Mario Hoff en Ulrike Fuhrmann aan de Musikhochschule van Weimar. Tevens volgde hij masterclasses bij Gregory Lamar, Kurt Widmer, Malcom Martineau en Graham Johnson. Hij zong onder meer aan het Staatstheater Meiningen, Theater Eisenach, Theater Erfurt, Glyndebourne Festival, Opernfestspiele Heidenheim, Kammeroper Schloss Rheinsberg, Opernstudio Luxemburg. Hij werkte samen met dirigenten en regisseurs als Antony Bramall, Marco-Maria Canonica, Wolfgang Katschner, Wolfgang Gönnenwein, Gudni Emilson, Elmar Fulda, Steven Langridge, André Bücker en Bruno Berger-Gorski. In 2009 vertolkte hij de rol van ‘Elviro’ in Händels ‘Serse’ op de Händel Festspiele in Halle. Sinds 2009/10 is Florian Götz verbonden aan de operastudio van Thüringen. Dit seizoen zong hij in Bachs ‘Johannes-Passion’ met ensemble La Partita in Zürich, Arganto in Händels ‘Rinaldo’ op de Händel Festspiele in Halle en de rol van Artabano in Pagliardi’s ‘Caligula délirante’ met Le Poème Harmonique olv. Vincent Dumestre.
morgen in deSingel Kammerorchester Basel olv. Julia Schröder Matthias Goerne bariton J S Bach Cantate ‘Ich habe genug’, BWV82 Cantate ‘Der Friede sei mit Dir’, BWV158 Concerto voor viool, hobo en strijkers in c, BWV1060a G P Telemann Ouverture voor trompet, hobo, strijkers en basso continuo in D, TWV55:D1 C Graupner Kerstcantate ‘Wie wunderbar ist Gottes Güte’
do 15 dec 2011 blauwe zaal / 20 uur inleiding Jan Devlieger 19.15 uur / blauwe foyer € 42, € 36, € 30 basis € 36, € 30, € 26 -25/65+ € 8 -19 jaar
architectuur theater dans muziek
WWW.DESINGEL.BE
T +32 (0)3 248 28 28 DESGUINLEI 25 / B-2018 ANTWERPEN
WORD FAN VAN DESINGEL OP FACEBOOK
deSingel is een kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap en geniet de steun van hoofdsponsor
mediasponsors