Laudatio voor Guido Magerman
Geachte aanwezigen, Beste collega’s Het is mij een grote eer en een onmiskenbaar genoegen de laudatio voor Guido Magerman te mogen uitspreken. In de loop der jaren heb ik Guido immers leren kennen als een zeer gewaardeerde collega en vooral als een bijzonder fijn mens die meer dan een vriendelijk woord verdient bij zijn afscheid. Dit is geen goedkope retoriek, eigen aan het genre van de lofrede. Integendeel. Want als je weet dat Guido mij meermaals knikkende knieën en klamme handjes heeft bezorgd, en mij zelfs een keer zowaar zwarte vlekken heeft doen zien gedurende een aantal dagen, dan krijgt dit statement eerder nog meer gewicht. Inderdaad, zoals je sommige gerechten meer dan één keer moet degusteren om ze daarna met des te meer genoegen te savoureren, zo ook moet je Guido meermaals rencontreren om hem uiteindelijk des te meer te kunnen appreciëren. Eenmaal je door de stoere bast bent geraakt, ligt de goedheid klaar, als een malse oester om van te smullen. Guido en ik zijn hier samen begonnen. In 1973. Hij als leerkracht en ik als leerling. En, het moet gezegd: ons eerste contact was niet ongelooflijk hartelijk. Het was 1976 en Guido was mijn leraar natuurkunde. Het zal wel aan het vak gelegen hebben; want het was eigenlijk toch zijn vak niet - en het mijne zeker niet!-, of was het die grote klas - een amalgaam van Grieken, wetenschappers en wiskundigen-, die ruim boven de dertig eenheden uitsteeg? In elk geval was het voor mij echt geen lachertje om een uur ‘de Magerman’ te moeten ondergaan. Guido betekende voor mij de echte kennismaking met de toenmalige hogere cyclus. Hij was de incarnatie van de catastrofes die ons waren voorgespiegeld, de emanatie van de ‘gestrengheid’ van de licentiaten waarvoor men ons menig keer had gewaarschuwd. Zoals dat echter meestal met schrikbeelden gaat, was ook dàt natuurlijk veeleer een drogbeeld. Achteraf bekeken toch. Guido legde immers alles goed uit, verhief zijn stem slechts uiterst zelden, gaf wel geregeld een goeie straf - en meestal aan dezelfde ‘beu konijnen’ - , geheel in de traditie van die dagen, maar, als je deed wat van je gevraagd werd, was er eigenlijk geen vuiltje aan de lucht. Toch was er altijd een soort latente dreiging. De
onmiskenbare autoriteit die uit zijn hele houding en voorkomen sprak, was daarvan wellicht de oorzaak. Maar ook in het timbre van zijn stem en in zijn straffe uitspraken was zijn onpeilbare strengheid voelbaar. De snelheid waarmee formules en cijfers op het voor gewone stervelingen onbeschrijfbare groene glimmende bord verschenen, wekte bovendien de suggestie van onaantastbare onfeilbaarheid en van een grandioze genialiteit. Dàt was een kereltje met wie niet te sollen viel. Met die Mefisto - die zwarte haren van toen en dito baardje, weet je wel - zouden we moeten rekening houden. Overhoringen en examens leverden mij dan ook gegarandeerd slapeloze nachten en ontelbare hartkloppingen op. Gelukkig was de passage bij de Magerman beperkt tot dat ene jaar in de vierdes. Maar hij had zijn stempel gezet, en de indruk ervan verdween tijdens de volgende Magermanloze jaren niet uit mijn geest. Toen Guido dan in 1983 voor mij één van de collega’s werd, werd dat beeld vlug bijgesteld. De Magerman bleek veeleer de verdediger van de verdrukten, de koene ridder die de leerkrachten wou beschermen tegen de valstrikken die directie en overheid voortdurend spanden voor de argeloze onderwijsmens. Hij sprak met dezelfde branie en dezelfde onblusbare verbetenheid als tijdens zijn lessen van indertijd, maar deze keer zat ik gelukkig aan de goede kant van de tafel en dat scheelde een slok op een borrel. De Magerman of liever de Guido hàd het voor zijn collega’s en waar hij zijn gifdrankjes mengde, kookten de maatbekers gemakkelijk over. Guido liet zich immers niet op de getaande huid zitten door allerlei ‘krabbers’ die meenden het beter te weten of ‘pipo’s’ die probeerden ‘er hem eentje af te trekken’. Wat dachten die ‘’kluiverts’ van de Guimardstraat wel met hun nieuwe programma’s waarmee je niets meer van de ‘gasten’ mocht eisen of die ‘keirels’ van ‘t ministerie, die hele dagen op hun luie kont zaten maar eigenlijk niet wisten waar ze het over hadden! Het was dezelfde stoere taal van weleer, met dezelfde gloed gebracht, gelardeerd met een scala troetelnaampjes die onze groene jongen meestal uit de plaatselijke fauna haalde maar mijn angst van toen maakte geleidelijk plaats voor sympathie en genegenheid omdat stilaan duidelijk werd dat de soep van Guido niet altijd even heet gegeten werd als ze werd ingeschonken. Naar zijn gefulmineer tegen al wie onrechtmatig en onrechtvaardig bezig was, werd door iedereen rond de middagtafel wel altijd halsreikend uitgekeken. Want ook in zijn privé-leven liet Guido zich klaarblijkelijk niet doen. Getuige daarvan waren de ontelbare verhalen die menige middag
hebben opgefleurd. Wat dacht die ‘onnozelaar’ van een garagist wel die hem tweemaal voor dezelfde reparatie wou laten betalen, ‘moest hij het zelf doen, misschien?’ en die ‘kwiet’ die zijn chauffageketel voor de zoveelste keer moest komen herstellen, kon er ook al niets van, om nog maar te zwijgen van ons Myriam ‘haren’ baas die haar met een gevaarlijk afgeleefde voiture de patiënten wou gaan laten bezoeken. Dat zouden we nog wel eens zien! Met nonkel Omère zou het ook niet waar geweest zijn! De verhalen volgden mekaar op als een onstuitbare waterval. Waar Guido zat, werd er verteld en we hingen aan zijn lippen. De sappige details wisten iedereen te bekoren en altijd werd er wel iemand door de mangel gehaald die niet had gedaan wat hij had moeten doen. Het was voor iedereen dan ook vanzelfsprekend dat Guido op een gegeven moment vakbondsafgevaardigde werd. Het was een taak die hem op het lijf geschreven stond. De toenmalige directieraad werd de kathedraal waar hij al zijn registers kon opentrekken, al was het voor ons niet altijd zeer duidelijk welke noten er allemaal gekraakt werden. We hadden immers meestal alleen het mondelinge verslag van Guido en de objectiviteit daarvan kon wel enigszins in twijfel getrokken worden. Zijn relaas deed vaak denken aan de epische verhalen van de eerste verslaggevers van de prille Rondes van Frankrijk. Daar waren ook geen camera’s in de buurt en de toehoorders dronken met gretige teugen het brouwsel dat werd voorgezet. Ook wij waren gewillige afnemers van het nieuws dat Guido uitbracht. Guido zijn besognes waren echter niet alleen van intellectuele of sociale aard. Op een gegeven moment vond hij de tijd gekomen om iets te doen aan zijn fysieke conditie en aangezien hij niet van half werk houdt, gooide hij zich met volle overtuiging in de wereld van ... de bodybuilders. Al gauw kwamen zijn bovenarmen en borstomvang tot volwaardige bloei en Guido werd zondermeer indrukwekkend. Magerman werd Power-man en ik kreeg zowaar weer meelij met die arme leerlingen van hem. Gelukkig is Guido een verstandig man en zag hij al vlug in dat de wereld van de bodybuilders toch de zijne niet was. Als chemicus kwam hij immers te weten uit welke potten en spuiten de spieren van velen kwamen en hij koos eieren voor zijn geld. Toch was de verbetering van zijn conditie of zullen we maar zeggen, de strijd tegen het oprukkend buikje, een voortdurende bekommernis. Zijn vakantiegenoegens in het zuiden van Frankrijk waren daar ongetwijfeld niet vreemd aan. Allerlei methodes werden aangewend en één ervan was de
‘geweldige’ citroensapkuur. Men neme een hoeveelheid ahornsiroop, voegt er evenveel citroensap en wat water aan toe en men werke het geheel af met een vleugje cayennepeper. Je bent chemicus of je bent het niet, nietwaar? En dat wordt dan het dieet van de volgende 10 dagen. Citroensap en nog eens citroensap en al het andere voedsel laat je maar staan. Het is een perfecte vermagerings- en zuiveringskuur. Alle gif verdwijnt uit je lijf maar ook al je levensvreugde. Ten minste bij mij toch. Ik heb mij er immers ook aan gewaagd dankzij Guido zijn overtuigingskracht en ik heb het een volle vier dagen vol gehouden. Zwarte vlekken voor de ogen waren mijn deel en een verregaande aversie voor diëten het gevolg. Bedankt, Guido. In het kader van Guido zijn strijd tegen de lichamelijke expansie moeten we waarschijnlijk ook de aanschaf zien van een windsurfplank. De nabijheid van recreatiedomein Nieuwdonk zorgde er voor dat hij al vlug zeer goed met die ‘board’ overweg kon. Ik heb tijdens menige sportdag met eigen ogen kunnen vaststellen hoe Guido daar echt zijn ding van had gemaakt. Hij wist absoluut van wanten en legde met veel geduld en medevoelen uit aan de leerlingen hoe ze moesten tewerk gaan. Guido liet daar zonder schroom zien dat hij ook een zachte en gevoelige kant had. De heftigheid die hij op sommige momenten etaleerde was ver weg. Het ging hier immers niet om zijn vak en de toekomst van de leerlingen. Daar was het hem dus duidelijk om te doen, wanneer hij een leerling de mantel uitveegde. Want inderdaad, de anekdotiek mag ons natuurlijk niet doen vergeten dat Guido altijd zeer begaan is geweest met zijn vak, zijn job en zeker ook met de leerlingen van goede wil. Hij maakte het hen zeker niet gemakkelijk en zijn chemie was in sommige klassen zonder meer een buisvak. Hij kon het vooral zeer moeilijk verkroppen dat de leerlingen hun best niet deden. Wie in de les zat te prutsen, zijn taken niet afgaf of duidelijk niet gestudeerd had, kon op weinig mededogen rekenen. Die kerels nam hij liefst eens goed ‘bij hun rekker’. Ten minste, dat zei hij of wou hij. Maar eens op de deliberatie bleek Guido zijn hart meermaals groter dan zijn vasthoudendheid. En wie al zijn talenten in de strijd had geworpen om er iets van te maken, ondanks ontbrekend talent, vond in Guido steeds een wetenschapper die zijn vak kon relativeren en de menselijkheid liet primeren. Naarmate de jaren vorderden vijlde die zachtmoedigheid geleidelijk almaar meerde scherpe kantjes af. Misschien waren de kleinkinderen die steeds een groter deel gingen uitmaken van zijn denken en doen daar wel niet vreemd aan. Dat Guido als wetenschapper en pedagoog zijn man kon staan, mag zonder twijfel blijken uit het feit dat hij als auteur heeft meegewerkt aan een
handboek chemie en ook zijn voorzitterschap van de vakgroep wetenschappen mag zeker niet onvermeld blijven. Zijn inzet daar om de wetenschappen de uitrusting te bezorgen die ze verdienen is bijna legendarisch. Guido zijn aankoopbegroting is ongetwijfeld steeds de meest copieuze van alle vakgroepen geweest en de resultaten mogen gezien worden want de wetenschapslokalen zijn mede onder zijn impuls ondertussen echt die naam waardig geworden. Ze mogen gerust de paradepaardjes van de school genoemd worden.
Beste Guido, je hebt nu beslist om er mee op te houden en meer tijd vrij te maken voor andere bezigheden. Je tuin zal nog meer dan ooit kunnen genieten van je goede zorgen en die overheerlijke tomaten waarvan je ons meerder keren hebt laten meeproeven zullen weelderig kunnen tieren. Het zal niet langer nodig zijn om te vloeken op je computer die weer eens gecrasht is en eindelijk zal er ook tijd zijn om je kleinkinderen te leren vliegeren volgens de regels van de kunst, want ook daarin ben je een kei, zoals je me onlangs op onze Griekenlandreis hebt verteld. Daar heb ik je trouwens nog meer leren waarderen als een zeer fijngevoelig mens en een levensgenieter van het zuiverste water die een goed glas bier of een lekker glas wijn zeker weet te appreciëren. De boeman van indertijd is nog slechts een vage grijze schim. Een warme bruingebrande vriend heeft zijn plaats ingenomen.
We zullen je missen, Guido. De tafel in de leraarszaal zal ongetwijfeld wat minder vol liggen maar de leegte daar zal symbool staan voor de leegte die je zelf achterlaat in ons korps. We wensen je uiteraard het allerbeste, en hopen dat je nog veel gelukkige jaren mag meemaken, temidden van al wie je dierbaar is.
14 september 2007 Patrick De Smet