Zeer geachte aanwezigen, We gaan 68 jaar en zes weken terug in de tijd. Het is 23 maart 1943. De Hollandse Schouwburg, de plek waar we hier staan, is in gebruik bij de bezetter als opslagplaats van naar het oosten af te voeren mensen. Die ochtend komt er een nieuwe groep gearresteerde joden aan vanuit de gymzaal van de Zentralstelle aan het Adama van Scheltemaplein, een paar kilometer verderop. Onder hen is Klaartje de Zwarte-Walvisch, een 32jarige naaister uit Amsterdam. Ze is de vorige dag uit haar huis gehaald. Ze heeft een schriftje bij zich. Daarin noteert ze, zodra ze even alleen is, alles wat ze ziet, hoort en meemaakt. Die eerste dag in de schouwburg is ze vooral verbaasd. Ze dacht dat de joden in het oosten zouden moeten gaan werken. Ze schrijft: ‘Oude kreupele, lamme en blinde mensen om en nabij de leeftijd van negentig jaar. De één nog hulpbehoevender dan de ander. Waren dit tewerkgestelden? Zo heette het toch immers? Het smerige en misdadige lag er dik bovenop, en de stemming had haar laagste punt bereikt.’ Het is bijzonder dat we Klaartjes dagboek kunnen lezen. Het is als door een wonder bewaard gebleven. Het ligt in het Joods Historisch Museum. Anderhalf jaar geleden is het als boek uitgekomen. Inmiddels hebben duizenden mensen het gelezen. Dat moet voor Klaartje postuum een geweldige troost zijn. Want ergens schrijft ze in haar dagboek: ‘Ik hoop vurig dat alles wat ik hierin heb geschreven nog eens de buitenwereld zal bereiken.’
Klaartje is tien dagen in de Schouwburg geweest. Het was er verschrikkelijk druk. In de week dat zij er werd binnengebracht draaide de arrestatiemachine op volle toeren. De mannen van Willem Henneicke, die een premie van zeven gulden vijftig kregen voor elke opgepakte jood, hadden de meest lucratieve week uit hun carrière: 1034 arrestanten in een week. Goed voor meer dan 7700 gulden premie, en vermoedelijk nog veel meer, want voor strafgevallen kregen ze het dubbele bedrag, vijftien gulden. De kans is groot dat Klaartje in die tien dagen Harm Jan van den Berg is tegengekomen. Een klein mannetje, 36 jaar oud, vader van vijf kinderen. Hij was in die dagen de schrik van de Hollandse Schouwburg. Eindelijk had hij via de Zentralstelle vast werk gekregen, tot die tijd was hij van alles geweest, liftboy, leerling-loodgieter, groenteboer, chauffeur, terreinknecht op een Duitse tennisbaan. Alles mislukte. En meestal zat hij zonder werk. Bij de Zentralstelle kreeg hij opeens 270 gulden in de maand. Plus premies. En verder liet hij zich geregeld omkopen. Hij was bereid mensen uit de Schouwburg te laten ontsnappen – als ze maar genoeg betaalden. We weten tamelijk veel over Harm Jan van den Berg. Hij is na de oorlog psychiatrisch onderzocht. Dat gebeurde maar hoogst zelden, maar Harm Jan was dan ook een bijzonder geval. Hij was extreem gewelddadig, mishandelde geregeld joden in de schouwburg. Een getuige, werknemer van de Joodse Raad, verklaarde na
de oorlog over hem: “Hij was met schreeuwen en slaan erger dan de andere bewakers. Herhaaldelijk heeft hij een jood een blauw oog geslagen.” En hij kon niet van joodse meisjes afblijven – het bijzonder gerechtshof achtte in 1949 bewezen dat hij met verschillende weerloze slachtoffers ontucht heeft gepleegd. De psychiater die over hem rapporteerde vond hem wel enigszins gestoord maar niet zodanig dat hij zijn daden niet zou kunnen overzien. De conclusie luidde: “In het levenstoneel is hij een speler van het laagste plan.” Klaartje de Zwarte-Walvisch, en Harm Jan van den Berg. Allebei Nederlanders, die in maart 1943 terechtgekomen waren op deze plek. Klaartje, een temperamentvolle vrouw, die heel goed kon schrijven al was ze er niet voor opgeleid, en heel scherp waarnam wat er aan onrecht geschiedde, was volstrekt hulpeloos. Harm Jan, eigenlijk een loser, met twaalf ambachten en dertien ongelukken, paradeerde machtsbelust door het gebouw. Hij was maar 1 meter 62, maar hij wás iemand in dit benauwende voorgeborchte van de hel. Hij had absolute macht over honderden mensen. En hij verdiende, in de zes maanden dat hij deze baan bekleedde, geld als water. Dat was de situatie in de Hollandse Schouwburg, tussen juli 1942 en oktober 1943. De wereld op z’n kop, een soort fascistische vrijstaat. Een paar machtsbeluste tirannen tegenover een massa op een hoop gedreven
rechteloze joden. Klaartje de Zwarte schreef met nauwelijks ingehouden woede op wat ze zag: “Ik zag een vrouw tegen de muur staan met zo’n paar angstig smekende ogen dat ik er akelig van werd en mijn blik van haar afwendde. Ogen die om hulp vroegen. Wie kon hier helpen? We ondergingen toch allen hetzelfde lot en noch de één noch de ander kon iets doen. Allen waren veroordeeld, want we waren gebrandmerkt met het jodenstempel.” Ze is getuige van een transport van vijfhonderd mensen naar Westerbork, de meesten boven de vijfenvijftig jaar. Ze schrijft: “Ik stond even voor het raam van de ziekenzaal en zag van daaruit wat zich voor de schouwburg afspeelde. Vrachtauto’s reden af en aan en als vee werden de oudjes ingeladen en naar de Panamakade gebracht, vanwaar ze om acht uur doorgestuurd zouden worden naar Westerbork en vandaar naar Polen. Wat een wanhoopstoestand. Oudjes die bijna niet konden lopen. Iemand met een houten been viel languit in de gang.” Klaartje is blij en opgelucht als ze zelf in een soort veetransport de Schouwburg kan verlaten. Ze gaat naar Vught, waar ze nog veel meer ellende tegemoet gaat. Ze zal uiteindelijk via Westerbork in Sobibor terecht komen waar ze direct na aankomst op 16 juli 1943 wordt vermoord. Harm Jan van den Berg is dan nog volop in actie in de Schouwburg, al wordt het er langzaam leger. Het aantal
onderduikers dat wordt gearresteerd neemt af. In september haalt hij nog een psycholoog uit z'n huis, Gerard van der Heide, die Auschwitz overleeft en in 1949 tegen hem getuigt. Van der Heide beëindigt zijn getuigenis voor het Bijzonder Gerechtshof met de welgemeende zin: “Moge deze mensch wiens geweten niet sprak bij het gruwelijkste werk dat men zich denken kan, het uitleveren van menschenlevens a raison van een paar gulden per mensch, z’n gerechte straf niet ontgaan.” Harm Jan kreeg levenslang, maar was in mei 1959 weer op vrije voeten. Zoals bijna alle jodenjagers van de Colonne Henneicke – er zijn er slechts twee geëxecuteerd. Hun slachtoffers kregen allemaal de doodstraf, onschuldig, zonder proces. Die onbegrijpelijke omgekeerde wereld - dat is wat we hier om acht uur gedenken. De ultieme rechteloosheid van honderdentweeduizend mensen – de grootste misdaad uit onze geschiedenis, die hier, in dit gebouw, nog elke dag te voelen is.