Geachte aanwezigen, De titel die aan deze dag werd meegegeven luidt: ‘Hoe te ontsnappen aan het rendementsdenken?’ Dat is een heldere, nuchtere titel. Geen spirituele of zelfs metafysische vaagheid in te bekennen. Poëtisch kun je de titel al helemaal niet noemen – hooguit geeft het vraagteken de zin nog iets raadselachtigs mee. Wat is dat eigenlijk, ‘rendementsdenken’? En waarom zou je daaraan willen of moeten ontsnappen? U zult het met me eens zijn: ergens aan willen ontsnappen is wat anders dan bijvoorbeeld iets op afstand willen houden, zodat je er op een later moment niet eens aan hoeft te ontsnappen. Het woordje ‘ontsnappen’ suggereert dat het rendementsdenken ons probeert in de greep te krijgen, misschien sluipenderwijs, ongemerkt, zoals een spin een vliegje in een bijna onzichtbaar web trekt, in de val laat plakken, en dat we dus listen moeten verzinnen om niet in dit web verstrikt en gevangen te raken. Of dat we, als we al wel gevangen zijn, zogeheten tools ontwikkelen om alsnog uit het web te breken. Het rendementsdenken wordt met de gekozen titel in ieder geval afgeschilderd als een kwaad van buitenaf, dat ons, -óók ons, zelfs ons - in zijn macht, zijn invloedssfeer wil krijgen. Er zou al een heel ander beeld ontstaan als de titel was geweest: ‘Hoe jezelf te bevrijden van het rendementsdenken?’ Daarmee zou je dit denken namelijk als een gegeven beschouwen dat van jongs af aan al in je geest aanwezig is, als aangeboren trekje, of als een mentaliteit die je onbewust, maar met de beste bedoelingen, door je omgeving is aangeleerd, waar je letterlijk mee hebt leren lezen en schrijven en rekenen, om er in je volwassenheid achter te komen dat juist deze geestesgesteldheid voor een heleboel frustratie en ellende zorgt en je jezelf er dus maar beter van kunt bevrijden. Bovendien komt die bevrijding ook je omgeving ten goede, bijvoorbeeld omdat je minder hoge verwachtingen van anderen koestert, en niet meer zo vaak denkt in schema’s als ‘Voor wat, hoort wat,’ of: ‘Wat kan, desnoods pas op de lange termijn, de meerwaarde zijn van de tijd en aandacht die ik in deze bepaalde activiteit of persoon investeer?’ Het is niet zo moeilijk om je een lezing voor te stellen waarin iemand overtuigend aantoont dat het jezelf bevrijden van rendementsdenken vele voordelen oplevert en je op den duur zelfs gelukkiger, socialer, geconcentreerder, meer ontspannen en gezonder maakt. Maar wanneer je op zo’n hoopgevend verhaal doordenkt, stuit je op een paradox: de persoon die zorgvuldig uitlegt wat er zo geweldig kan zijn aan het jezelf bevrijden uit het rendementsdenken, neemt daarbij zijn toevlucht tot… Inderdaad. Rendementsdenken. Hij somt immers op wat de winst ervan is. En om zijn betoog kracht bij te zetten, haalt hij misschien goed gedocumenteerde voorbeelden, wetenschappelijke onderzoeken en statistieken aan. Dat is wat er voortdurend gebeurt wanneer mensen in de weer gaan met de vraag in de titel. En dat komt omdat ze niet eerst doorvragen, maar graag al meteen een antwoord formuleren. Met opzet speel ik nu de advocaat van de duivel. Want het valt me op dat er in spirituele kringen vaak zondermeer vanuit wordt gegaan dat rendementsdenken slecht is, terwijl er daarna dus zeer onnadenkend gewag wordt gemaakt van de winst die de afschaffing van het rendementsdenken met zich meebrengt – zij het weliswaar op immaterieel gebied. Een begrijpelijke reactie, en ik zie mezelf er ook regelmatig intuinen, met open ogen. Ter illustratie: je houdt een pleidooi voor mee stilte, aandacht, bezinning en voor meer nutteloze
Pagina 1
verveel-momenten, met als argument dat de verbeelding en de creativiteit op die manier meer kansen krijgen. Dat relaties zich erdoor verdiepen, dat je meer gaat genieten van het hier & nu, van de schoonheid van de natuur, de wisselingen van de seizoenen, van kunst, muziek en literatuur, dat je meer openstaat voor bijzondere, verrijkende ontmoetingen, en vaak beter op het spoor komt wat je verlangens, je idealen en talenten zijn en met welke maatschappelijke doelen je je met hart en ziel wilt verbinden, liefst langdurig, voorbij hypes en de waan van de dag. Klinkt mooi, is in veel gevallen nog wáár ook, maar het is maar helemaal de vraag of deze dingen het leven altijd goed maken, of zelfs beter dan een leven waarin heel andere goederen of waarden worden nagejaagd, zoals bezit en status. Van stilte, afzondering en een aandachtige, ontvankelijke levenshouding word je vaak helemaal niet gelukkig. Integendeel. Er kunnen pijnlijke herinneringen bovenkomen. Of je ziet jezelf in de spiegel zó scherp, met alle fouten en tekortkomingen en akelige trekken erbij, dat de moed je in de schoenen zinkt. Of het wereldnieuws, de zorgen, het verdriet en de noden van anderen raken je zo diep, zo hevig, dat je erdoor verlamt en niet weet waar te beginnen met daadkrachtig meeleven en helpen. Iedereen die zich op regelmatige of onregelmatige basis onttrekt aan een op nut, voordeel en winst gericht, actief leven, weet dat je daar niet per se gelukkiger van wordt. Je kunt de vertwijfeling-tot-de-dood, waar Kierkegaard zulke behartigenswaardige dingen over heeft geschreven, recht in de muil kijken – een schier oneindige, nauwe afgrond, die je doorgaans juist dempt met bezigheden die je in ieder geval de illusie kunnen schenken zinvol bezig te zijn. De Kairos-tijd waarvoor Joke Hermsen tegenwoordig zo gloedvol fonkelende lansen breekt, kan evengoed somber maken, depressief, angstig, lethargisch, navelstaarderig, hypochondrisch of erger nog: pessimistisch en ten slotte nihilistisch. Alles schijnt al bij voorbaat vergeefs te zijn, dus waarom nog enige ambitie koesteren of proberen om ergens goed in te worden, of bij te dragen aan een gedeeld ideaal? Kierkegaard kwam uit een gezin waarin de depressie rondwaarde, en met zo’n achtergrond besef je dat een contemplatieve, filosofische, ernstige levensinstelling, die vele anderen kennelijk niet kunnen of willen opbrengen, ook zo haar kwalijke kanten heeft. Het rendementsdenken kan zeer zeker tot oppervlakkig escapisme leiden, maar de minachting voor, en de afkeer van iedere vorm van rendementsdenken kan tot een ander soort escapisme leiden, waarin iemand zich aldoor bezint, en nooit meer ergens aan begint. Tegenover het hedonistische of materialistische escapisme staat dus het spirituele escapisme – maar escapisme blijft het. Een ander gevaar dat de afwijzing van het rendementsdenken met zich kan meebrengen, is dat iemand zich tijdelijk opsluit in bezinning om te zoeken naar zijn of haar authenticiteit, naar dat wat werkelijk van kwalitatieve waarde is voor hem of haar, met het idee om, wanneer deze zuivere innerlijke kern eenmaal gevonden is, opnieuw naar buiten te treden met de eigen inspiratie als geschenk voor de wereld. “Eindelijk weet ik wat ik mijn medemensen te bieden heb, en het komt recht uit mijn hart.” Zeker kunstenaars hebben daar nogal eens last van, maar hetzelfde geldt voor de predikers van levenskunst, voor coaches, therapeuten, guru’s en andere bevlogen, originele lieden met een missie. Ze voelen zich intens betrokken op de wereld, ze weten wat ze eraan kunnen toevoegen, of hoe ze anderen op het spoor van hun eigen dromen kunnen zetten, maar het is daarbij telkens een beweging van henzelf uit. In plaats van te vragen: ‘Wat heb jij nodig?’ geven deze mensen wat ze zélf willen uitdelen, en of daar wel of geen behoefte aan is, maakt ze niets uit. Op zichzelf is er niets mis met deze autonome houding. Totdat ijdelheid de kop opsteekt. Bijvoorbeeld als de gulle gaven tóch niet in dankbaarheid
Pagina 2
worden aanvaard, of als de schenker zich niet begrepen voelt door de beoogde begunstigden. Wat aanvankelijk een genereuze, belangenloze, onbaatzuchtige geste leek, blijkt bij nader inzien zelffelicitatie via de omweg van de ander. “Ik gunde anderen mijn verlichte inzichten zo, maar de duisternis heeft het niet begrepen…” U ziet, juist diegenen die proberen om aan het rendementsdenken te ontsnappen, en anderen heldhaftig willen helpen om hieraan eveneens te ontsnappen, kunnen het makkelijkste ten prooi vallen van aan ditzelfde rendementsdenken. Ze ontkennen dat ze er last van hebben, zij staan erboven, of beter nog: ze zijn deze kwalijke mentaliteit met de nodige pijn en moeite te boven gekomen, maar als dat niet leidt tot het gewenste succes, zijn ze de eersten om zichzelf te beklagen en de weigerachtige massa met geveinsde compassie te veroordelen: ‘ze’ weten niet wat ze missen. Gek genoeg loert dit gevaar ook bij veel christenen, zeker nu ze in het geseculariseerde Westen tot een minderheid zijn gaan behoren. Alleen al de vraag: ‘Hoe kunnen kerken een antwoord bieden op de vragen van de moderne tijd?’ is een hovaardige vraag. Zolang mensen de kerken niets vragen, heeft het weinig zin om na te denken over een mogelijk antwoord. Laten we beginnen met de constatering dat rendementsdenken in de bijbel niet per definitie vies of slecht is. De parabel van de talenten zegt in dat opzicht al genoeg. Je krijgt iets om er wat mee te doen, om het te vermeerderen. Dat heet schatplichtigheid – uit dankbaarheid. Wat je ooit hebt gekregen, IS helemaal niet van jou. Het is een geschenk, en je voelt je tegenover de onbekende gever ervan verplicht, uit niets dan liefde, om er iets moois van te maken, om het groter te maken. Een dergelijke houding relativeert jezelf, je eigen rol of aandeel in het geheel. Je deelt van iets uit, niet omdat het jouw cadeautje aan de wereld is, maar omdat jou per ongeluk iets ten deel gevallen is, of is toevertrouwd, wat je simpelweg niet voor jezelf kunt houden. Uitdelen wordt zo een spontane, bijna toevallige bezigheid, zonder plan of bedoeling, zonder gerichtheid op resultaat: het schenken zelf is de vreugde, en of het geschenk wel in goede aarde valt, hoeft niet jouw zorg te zijn. Het is deze gulle, haast spilzieke houding, die je bij Jezus voortdurend terugziet. In de parabel van de talenten lijkt hij nog aan te sporen tot een economisch winstgevende houding, tot praktische rekenkunde, maar alleen op het eerste gezicht. Want de centrale figuur in het verhaal is niet de succesman die zijn talenten vermeerdert, maar de schenker die graag wil weten wat er met de talenten is gedaan. Die hoopte dát er wat mee zou worden gedaan. En die teleurgesteld is in degene die zijn talenten heeft begraven. Je ziet dit ook in de parabel van de bruiloftsgasten, waar degene die geen passend feestgewaad draagt alsnog wordt verbannen naar het rijk ‘…waar geween heerst en tandengeknars.’ Mooi, om zomaar op de kruispunten der wegen, uitgenodigd te worden voor een zo grandioos feest, maar gedráág je daar dan ook naar. Laat zien dat je de uitnodiging waard bent. En ditzelfde gegeven komt terug in de parabel van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden en hun lampolie. Wees voorbereid op de donkere nacht. Ga op zo’n manier met je bezit om, dat je het kunt gebruiken als het nodig is, als de situatie daar om vraagt. En ja, daar komt een zekere berekening bij kijken. Maar als gezegd: niet om daar zélf beter van te worden, maar om te bewijzen dat je kunt omgaan met dat wat je is toevertrouwd, en dat je de aan jou geschonken talenten en taken met de grootst mogelijk eerbied ter hand neemt. Een pleidooi tegen onverschilligheid, op een wel heel radicale manier. Waarbij de argeloze lezer of luisteraar zou kunnen denken dat Jezus, bij alles wat hij heel goed kon, toch wel een bijzonder gemankeerde rekenaar was. Denk aan de herder die 99 schapen in de steek laat om dat ene verdwaalde schaap te zoeken.
Pagina 3
Of aan de vader van de verloren zoon, die een groot feest laat aanrichten als de jongen die alles heeft verbrast na jaren weer thuiskomt, terwijl hij de afgunst van de trouwe, hardwerkende zoon die altijd op zijn post is gebleven en aan alle traditionele verwachtingen heeft voldaan, kalm pareert met de mededeling: ‘Waarom zou ik voor jou een feest geven, ik heb jou toch altijd al bij me?’ Kortom, er is in alle vier de evangeliën iets bijzonder raars aan de hand met het rendementsdenken. Het wordt zeker niet afgewezen, maar er wordt op sommige momenten op een absurde, ontregelende manier de hand mee gelicht. Hoezo: ‘De laatsten zullen de eersten zijn’? Of: ‘Velen zijn geroepen, maar slechts enkele uitverkoren’? Of: ‘Wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden.’? Je kunt daar geen logisch kloppend systeem uit optrekken. Er zijn geen wetmatigheden in te ontdekken. Het is een soort anti-Darwinisme ten top, een spel met overlevingswetten, waarbij je hooguit kunt stellen dat het individu bij Jezus altijd voorgaat op de soort en dat hijzelf pas spreekt of handelt wanneer iemand hem een vraag stelt: in de woestijn weigert hij het aanbod van de duivel, om van stenen brood te kunnen maken, en ik vermoed dat hij dit niet alleen weigert vanwege de akelige voorwaarden in de kleine lettertjes, maar ook omdat het hier een kunstje zou betreffen waar mensen lui van worden. ‘Waarom nog zaaien en maaien, malen en bakken – er is een man die stenen in brood verandert, dus hoeven we zelf niets meer aan de honger van ons en onze kinderen te doen.’ Maar een grote menigte spijzigen, mensen die eerst geluisterd hebben, zich hebben laten voeden door het woord - dat deed Jezus wel. U weet het, uit vijf broden en twee vissen maakte hij een maaltijd voor duizenden. En daar gebeurt iets wat mij al jaren fascineert: Jezus maakt niet precies genoeg voor deze mensen. Hij maakt teveel. Na de maaltijd blijven er nog 12 korven met brokken over. De menigte is verzadigd, maar er resteren nog twaalf manden. Je kunt dat natuurlijk zien als een vooruitwijzing naar de instelling van het vieren van het Laatste Avondmaal na Jezus’ dood en opstanding. Twaalf leerlingen die kunnen blijven uitdelen van de gaven van Jezus, nee, van Jezus zelf – ook als hij er in fysieke hoedanigheid niet meer is. Maar ook dan blijft er sprake van een teveel. Jezus is, zou je kunnen zeggen, de belichaming van het menselijk teveel. En dat druist tegen ons denken in. Onze waarneming, ons gemoed, onze perceptie van onszelf en van anderen is bijzonder vaak gericht op het menselijk tekort. Op alles wat er ontbreekt. Op wat er (nog) niet is, of niet meer is, op gemis, op noden, op falen, op onvermogen, op onvervulde verlangens en op behoeftes die we in anderen vooronderstellen of die we eerst in ze aanbrengen, om ze vervolgens te kunnen lenigen. Op het gat in de markt. Op de niche die we kunnen vullen met een uniek product, een originele gave. Als gezegd, met dat denken is niets mis – het is zelfs realistisch. En het houdt het streven in gang, samen met een gezonde dosis idealisme. En toch: dit denken in termen van tekorten, van schaarste, ontneemt mensen gaandeweg het oog voor de overdaad die er óók is. Vaak realiseren mensen zich pas hoe bijzonder rijk hun leven was, als hen iets is ontnomen. Als een dierbare hen is ontvallen. Als de meest basale zekerheden als een vloerkleedje onder hun voeten zijn weggetrokken. Om het heel eenvoudig te houden: op het moment waarop iemand zijn pink of kleine teen breekt, komt hij er pas achter hoe belangrijk dit lichaamsdeeltje eigenlijk is. Het verlies, de crisis, het gemis onthult hoe oneindig vol en gezegend en warm en goed het leven is geweest. En: hoe gewoon, hoe vanzelfsprekend we dat vonden. Een normale, gebruikelijke reactie op dit soort pijn is: zoeken naar een manier om er zo snel mogelijk van af te komen. Het te verwerken, en ons te richten op zaken die ons die pijn van dat gemis en tekort doen vergeten. De emoties worden ons teveel, zeggen we dan. Opnieuw dus een teveel. We zijn ze, of onszelf, niet meer de baas. We hebben niet alleen van alles
Pagina 4
verloren, we worden zelfs verliezers. Losers. En dat is precies wat Jezus Christus ook werd. Durfde te worden. De volkomen loser, letterlijk. Die zelfs gul was in het tonen van zijn wonden, zijn wanhoop, vertwijfeling, zijn eenzaamheid, zijn pijn en dorst en die daarbij de moed had om om hulp te vragen, of te laten blijken hoezeer hij anderen nodig had. ‘Kunnen jullie niet één uur met mij waken?’ Klaarblijkelijk had hij aan zijn hemelse vader toch niet genoeg. Nee, een masochist was hij zeker niet. En ook niet iemand die aanspoorde om maar flink te lijden, of het lijden zelfs op te zoeken. Laat staan dat hij beweerde dat het iets opleverde, of een mens uiteindelijk tot het grote geluk zou voeren. Geen prediker van martelaarschap zondermeer. Geen strijder die een Don Quichotte-achtige eenmansguerilla voerde tegen het rendementsdenken – ook al sloeg hij de woekeraars uit de tempel, en mocht de rijke jongeling hem pas volgen wanneer hij zijn bezittingen zou opgeven en het geld aan de armen zou geven. Maar let wel: als Judas moppert over de dure nardusolie waarmee Maria Magdalena Jezus wil balsemen, geld wat ze toch beter aan de armen had kunnen geven, reageert Jezus bepaald niet instemmend. Kortom, er is dus geen sociaal-politiek beleid op te maken. Hooguit denk ik vaak dat Jezus voorleefde en belichaamde wat het is om het leven, het menszijn onder mensen, als een kostbaar geschenk te ervaren. Als een ‘teveel’ wat je nergens aan hebt verdiend, als een genade. En de kunst van het liefhebben als het grootste talent van alle talenten. Wie zo dankbaar is, moet zich wel ten volle in relaties willen storten, moet op iedere vraag een antwoord willen worden, moet, met voorbijgaan aan eigen noden en wensen, uitdelen, uitdelen, uitdelen en verspillen – zonder spijt achteraf. En zonder bange, bezorgde vragen vooraf. Lijfsbehoud is dan geen onderwerp meer. Gezichtsverlies lijden evenmin. Het kweken van eelt op de ziel: een zonde. Vermoedelijk vermenigvuldigde Jezus het brood en vissen niet met de intentie om hierna toch nog 12 manden over te houden – het gebeurde waarschijnlijk ondanks hemzelf. Precies afgepaste naastenliefde is geen liefde. Het wordt pas liefde als de kelk overvloeit, en als er zoveel is, dat nieuwkomers, laatkomers en ongenode gasten makkelijk mee kunnen doen, zonder dat dit om een hoop extra rekenwerk vraagt. Als christelijke kerken al een andere kijk op het rendementsdenken zouden kunnen en mogen bieden, dan niet vanuit de gedachte dat de rendementsdenkers iets waardevols missen, maar vanuit het verlangen om lekker spilziek met de geschonken vreugde om te gaan en je overal, dus zeker en in de eerste plaats buiten de kerkmuren, te laten ontmoeten en bevragen. Met de durf om ook je wonden en noden te tonen, en af en toe met je mond vol tanden of met legen handen te staan. Wie zich kwetsbaar, breekbaar, feilbaar, vragend, bevraagbaar en bruikbaar opstelt, maakt ruimte voor het teveel van de liefde. De beweging gaat dan niet meer uit van mij naar jou, maar tussen ons kan er iets in beweging komen, iets gaan stromen, iets dat ons meer maakt dan de som der delen. Interesse, enthousiasme, warmte, licht. We zijn er niet de eigenaar van, niet de distributeur, niet de ontvanger alleen. Ons spreken en handelen verliest alles wat te maken heeft met dat wat we een ‘transactie’ noemen. We beginnen te spelen, te improviseren, en houden op professionals te zijn die aan anderen een dienst verlenen. We worden amateurs, een prachtig woord voor liefhebbers. En waar dat gebeurt, gebeurt het leven zelf.
Pagina 5