Raad voor Cultuur
Aan
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de heer A. Nuis Postbus 25000
2700 LZ Zoetermeer
Onderwerp
R.J. Schimmelpennincklaan 3
advies fondsen
postbus ou43 2506 AE Den Haag
Telefoon 310 66 86
Zeer geachte Staatssecretaris,
relefax 3614727
[email protected]
Sinds het begin van de jaren negentig worden incidentele subsidie-aanvragen door de fondsen beoordeeld. Om een beeld te krijgen van het functioneren van de fondsen vroeg u op 27 september 1997 de Raad om een algemene beoordeling. Bij de begrotingsbehandeling van uw ministerie in de Tweede Kamer werd u gevraagd om binnen vier maanden met een notitie te komen waarin de fondsenstructuur in z'n totaliteit wordt geëvalueerd (de motie Van Nieuwenhoven/Van Heemskerck). Ten behoeve hiervan verzocht u de Raad om versneld advies uit te brengen. De Raad heeft aan uw verzoek gehoor gegeven. Voor een verantwoorde inventarisatie van opvattingen onder gebruikers was de adviestermijn te kort. De hier gepresenteerde bevindingen en aanbevelingen kunnen mogelijk in een in het na jaar uit te brengen vervolgadvies worden aangevuld. In dit advies betrekt de Raad ook uw brief van 26 februari 1998 over de invulling van de motie Wolffensperger c.s., betreft de verdeling van extra middelen voor incidentele activiteiten.
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
In de laatste decennia is de verstrekking van incidentele subsidies steeds meer in handen gegeven van zelfstandige fondsen. Redenen daarvoor waren een
grotere mate van aanspreekbaarheid, herkenbaarheid, flexibiliteit, effectiviteit en efficiency. Op basis van gesprekken met de fondsen, ambtenaren van het ministerie van OCenW, schriftelijke documenten en eigen inzichten constateert de Raad dat aan die verwachtingen inderdaad is voldaan; de fondsen blijken in de praktijk over het algemeen goed te functioneren. De fondsen reageren flexibel op ontwikkelingen in her veld, blijken kwaliteit te onderkennen in het grote aanbod en beschikken over ruime artistieke en bestuurlijke kwaliteiten. De functie en verantwoordelijkheden van de fondsen zijn duidelijk herkenbaar voor subsidieaanvragers; de fondsen zijn in staat om snel en inzichteliik aanvragen af te handelen. De apparaatskosten zijn bij de meeste fondsen bovendien beperkt.
Datum 9 april 1998 uw briervan 23-9-1997 uwkenmerk SCB/1997/22699 Nummer rc-98.1517/4
Raad voor Cultuur
4|
De huidige structuur is dan ook het meest geschikt om incidentele subsidieaanvragen op artistieke kwaliteit te beoordelen en om diversiteit te waarborgen. Met betrekking tot de uitwerking van de motie Wolffensperger, merkt de Raad op dat wanneer er sprake is van extra middelen voor incidentele initiatieven, die middelen logischerwijs bij de fondsen moeten worden ondergebracht
AAN BEVELING EN Pagina
1. Voornemens: beleidsplan en Cidtuurnota De beoordeling van de beleidsplannen van de fondsen maakt onderdeel uit van de vierjaarlijkse Cultuurnota-cyclus. Daarbi j worden alle subsidieaanvragen, en ook de toewijzing van middelen aan de fondsen, beoordeeld en vindt een integrale afweging plaats. De Raad is van mening dat de beoordeling van de fondsen niet los gezien kan worden van het geheel van subsidie- aanvragen. De fondsen hebben een belangrijke taak in de uitvoering van het cultuurbeleid. De uiteindelijke toewijzing van hun budget vormt een wezenlijk onderdeel van het beleid. Daarin worden tenslotte politieke keuzes vastgelegd. Een besluit op hoofdlijnen over de beleidsplannen van de fondsen maakt vanzelfsprekend deel uit van de toekenning van het budget. In de subsidie-beschikking moeten daarom geen aanwijzingen worden gegeven over incidenteel te subsidiëren activiteiten. Departementale richtlijnen voor de opstelling van beleidsplannen door de fondsen kunnen overigens duidelijker en beknopter. 2. Toetsing De Raad wil de uitvoering van het beleid door de fondsen intensief volgen. Enerzijds doet hij dat door meer aandacht te besteden aan de jaarverslagen. Geven de beleidsplannen inzicht in het voorgenomen beleid van de fondsen, in de jaarverslagen wordt duideli jk hoe dat beleid in de prakti jk is uitgevoerd bijvoorbeeld hoe het budget (ruim 150 miljoen gulden) is verdeeld onder subsidie-aanvragers. Anderzijds wordt ook periodiek via (extern) onderzoek nagegaan of de fondsen goed functioneren. De Raad wil bezien of bestaande evaluatie-onderzoeken kunnen worden geharmoniseerd en toegespitst op de volgende punten: - de effecten van de kwaliteitsbeoordeling door de fondsen; - de waardering van de fondsen door gebruikers. 3. Aanpassing: tussenti;dse beleidsontwikkeling Om het beleid en de uitvoering van subsidieregelingen flexibel te houden, moeten de fondsen alert zi jn op actuele ontwikkelingen. Wel moet daarbij zorgvuldig worden omgegaan met de voorwaarden en richdiinen op grond waarvan de fondsen hun middelen toegewezen hebben gekregen. De Raad meent dan ook, dat substantiële wijzigingen van subsidieregelingen bij de fondsen ter advisering aan de Raad moeten worden voorgelegd.
& Verantwoordingaan hetpubliek Een vijfde deel van het voor cultuur bestemde overheidsbudget wordt door de fondsen beheerd. De met deze middelen gesubsidieerde activiteiten moeten 1
(HG1s- middelen: In het advies van de Raad over de intensivering van het Buitenlands Cultuurbeleid heetr de Raad eerder geplett voor een grorere betrokkenheid van de fondsen bij de besteding van de
herijkingsmiddelen voor buitenlands cultuurbeleid)
Nummer rc-98.15p/4
naad voor Cultuur
daarom duidelijker zichtbaar zijn voor een breder publiek dan nu het geval is. De daarbij gemaakte keuzes moeten ook ter discussie kunnen staan; van de fondsen mag worden verwacht dat ze hun verantwoordelijkheid voor de stimulering van een bredere deelname aan de cultuur verder invullen. s. Samenstellingvanfondsbesturen De fondsen hebben een gedelegeerde verantwoordelijkheid voor een deel van het cultuurbeleid. De bewindspersoon bli jft aanspreekbaar in algemene zin op (de kwaliteit van) het door de fondsen gevoerde beleid. De fondsbesturen worden immers door de bewindspersoon benoemd. De Raad pleit er overigens voor dat bij de benoeming van bestuursleden ook wordt gelet op het regionale aspect bij die fondsen waar regionale spreiding van toepassing is. 6. Adviescommissies Artistieke kwaliteit wordt beoordeeld op basis van intersubjectiviteit. Bij de advisering over subsidieaanvragen moeten meerdere adviseurs of een adviescommissie betrokken zi jn. De Raad is geen voorstander van advisering en besluitvorming over incidentele subsidieaanvragen door slechts één persoon. 7. Onderlinge samenwerking De Raad hecht aan intensievere samenwerking tussen de fondsen. Immers hoewel elk fonds een eigen terrein bestri jkt en beschikt over de daarbi j behorende specifieke deskundigheid, is gemeenschappelijke aandacht nodig voor interdisciplinaire kunstuitingen. Binnen het fondsenovedeg moet meer aandacht worden besteed aan sectoroverschrijdende initiatieven.
Payno 3 Nummer rc-98.197/4
Raad voor Cultuur
IN LEIDING
belang van defondsen Subsidies zijn een belangrijk instrument in het cultuurbeleid; ze zijn van groot belang voor individuele kunstenaars, voor het cultureel erfgoed, voor culturele organ isaties en voor het publiek. Veelal genereren subsidies mogelijkheden voor de culturele ontwikkeling in de samenleving. In de cultuursector worden beslissingen over incidentele subsidies veelal niet meer door de overheid genomen; deze subsidies worden toegekend door de cultuurfondsen. Naast de overheidsfondsen zijn er binnen de cultuursector ruim honderd andere fondsen, die een bonte verscheidenheid van doorgaans kleinschalige initiatieven ondersteunen. Grotere, meer op continuïteit en ontwikkeling gerichte kunstuitingen eisen een financieel draagvlak waaraan volgens de Raad alleen de overheid kan voldoen.
ontstaansgeschiedenis In de jaren viiftig werden fondsen opgericht om grotere particuliere initiatieven door overheidsondersteuning te realiseren. Het eerste cultuurfonds was het Productiefonds voor de Nederlandse Film (1956), opgericht door de Nederlandse Bioscoopbond, met als doel om de productie van Nederlandse films te ondersteunen. Vanaf de oprichting werd het fonds door de rijksoverheid financieel ondersteund. Het fonds richtte zich uitsluitend op het verlenen van een bijdrage voor de productie van films. Daarnaast waren er organisaties als het Nederlands Impresariaat (1946) en de Stichting Kunst en Bedri jf (1950) die op de terreinen van de podiumkunsten en de beeldende kunst vanuit het particulier initiatief de productie en presentatie van kunst bevorderden. Een tweede ontwikkeling voltrok zich vanaf de jaren zestig. Door het " Schrijversprotest" en tijdens het uitbouwen van de verzorgingsstaat kwam er aandacht voor de financiële ondersteuning van de positie van de individuele kunstenaar. Dat vond haar weerslag allereerst in de oprichting van het Fonds voor de Letteren (1966); later gevolgd door het Fonds voor de Scheppende Toonkunst (1981), het Nederlands Fonds voor de Film (1983), en -na de afschaffing van de BKR- het Fonds voor de beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (1987). De derde trend is de "terugtredende overheid". Begin jaren negentig droeg de overheid uit principiële (geen overheidsbemoeienis bij de kunstpraktiik) en pragmatische overwegingen (efficiency en effectiviteit) subsidieregelingen over aan nieuw opgerichte sectorfondsen, zoals het Nederlands Literair Productieen Vertalingenfonds (1991), de Mondriaan Stichting (1993) en het Fonds voor de Podiumkunsten (1995). Van deze fondsen werd vooral ook een stimulerende en kwaliteitsbevorderende werking verwacht. Met het "uit huis" plaatsen van de uitvoering kregen de fondsen ook de taak eigen beleid te formuleren, als het ware de som van afzonderlijke beslissingen. Deze ontwikkeling heeft zich verder voortgezet in die zin dat de fondsen het initiatief nemen tot nieuw beleid binnen hun werkveld.
Pagna 4 Nummer rc-983517/4
naadvoorCultuur
4
bomen en het bos In "De Bomen en het bos" (1990) pleitte de Raad voor de Kunst voor het onderbrengen van incidentele subsidies bij fondsen. Uitgangspunt was dat de meer artistieke anveging dichter bij de kunstprakti jk moest plaatsvinden en de meer beleidsmatige bi j de politiek: "zo ontstaat aan de ene kant concentratie op de schoonheid van de bomen, en kan aan de andere zijde de volle aandacht worden besteed aan de pracht van het bos". Fondsen moesten zorgen voor de stimulering van incidentele initiatieven en de ondersteuning van individuele kunstenaars. De rijksoverheid concentreerde zich op meerjarige subsidiëring van grotere instellingen en gezelschappen en de ontwikkeling van nieuw beleid
Pagina
in brede zin. Algerneen heerste de verwachting, dat de fondsen culturele ontwikkelingen binnen hun werkveld veel beter kunnen begeleiden dan de veel bureaucratischer rijksoverheid. Door de beperkte omvang van hun organisatie lijken de fondsen in staat sneller en inzichteli jker subsidieaanvragen af te handelen. De instelling van de fondsen zou ook leiden tot een beperking van de apparaatskosten. Verder zouden de fondsen ook voor subsidie aanvragers directer herkenbaar en aanspreekbaar zi jn dan het ministerie. Door de nauwe relatie met kunstenaars, kunstinitiatieven en culturele organisaties was er de verwachting dat de fondsen sneller konden reageren op ontwikkelingen in hun sectoren. Tenslotte zi jn binnen de fondsen inhoudelijke en bestuurlijke deskundigen actief, die daadwerkelijk culturele ontwikkelingen kwalitatief zouden kunnen waarderen en stimuleren. In de discussie rond de totstandkoming van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (6 april 1993) nam minister d'Ancona het advies van de Raad voor de Kunst over. De fondsen kregen de zorg voor de uitvoering van subsidieregelingen, in die gevalen waar het uitsluitend gaat om een substantieel aantal beslissingen en substantiële bedragen voor incidentele activiteiten. Bij deze incidentele subsidies gaat het om oordelen over de artistieke, cultuurhistorische, of andere culturele waarden. politieke context: ministeriële verantwoordelijkheid en politieke vragen Het totaal aan overheidsmiddelen dat via de fondsen wordt uitgegeven bedraagt ongeveer 150 miljoen gulden, 20% van de cultuurmiddelen van de rijksoverheid. Het overheidstoezicht op het functioneren van de fondsen is uitvoerig vastgelegd in de wet- en regelgeving: in de eerste plaats de Wet op het specifieke cultuurbeleid. Tiidens de voorbereiding van de vierjaarlijkse Cuhuurnota worden de inhoudelike beleidsplannen van de fondsen getoetst aan de uitgangspunten van de rijksoverheid. Verder moeten de fondsen jaarliiks hun begroting, jaarrekening en jaarverslag aan de minister voorleggen. In die situaties kan de minister aanwi jz.ing geven over de aamvending van subsidiegelden. Wi jzigingen in subsidieregelingen ofstaturen en huishoudelijk reglement kunnen pas plaatsvinden na goedkeuring door de minister. De minister benoemt tenslotte ook de bestuursieden bij de fondsen. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van OCenW voor 1998 heeft de Tweede Kamer via de motie -Van Nieuwenhoven/Van Heemskerck aangedrongen op versnelde advisering door de Raad. Daarbij werd als overweging aangegeven "dat een vermindering van de bemoeienis van de Kamer valt waar te nemen, zowel met betrekking tot de inzichtelijkheid van de toekenningscriteria en daarmee van de besteding van de middelen, alsook met betrekking tot evaluatie en controle van deze middelen". In de Tweede Kamer kwam voorts aan de orde of naast de fondsen moderatoren moeten worden benoemd, die subsidiegelden verdelen. Bij de beoordeling heeft de Raad deze
Nummer rc-9835g/4
Raad voor Cultuur
politieke vraagpunten betrokken. De Staatssecretaris vroeg zich af of het beleid van de fondsen en de rijksoverheid niet te ver uit elkaar zi jn gegroeid en of de gelden nog wel flexibel worden inger.et. Bij de uitwerking van de motie Wolffensperger gaf de Staatssecretaris aan dat de extra middelen voor incidentele subsidies laarlijks aan de fondsen worden toegekend op basis van goedkeuring van ingediende plannen. In zijn algemeenheid heeft de Raad principieel bezwaar tegen het ad hoc toewijzen van middelen aan incidentele initiatieven door de overheid: dat is immers juist een taak van de fondsen op basis van een beoordeling van de artistieke kwaliteit (motie Wolffensperger). Bij extra financiële middelen is de Raad van oordeel dat allereerst gekeken moet worden naar de ti jdens de voorbereiding van de Cultuurnota ingediende en wegens gebrek aan middelen niet gehonoreerde subsidieverzoeken. Vervolgens had de staatssecretaris op basis van hoofdlijnen van beleid de middelen moeten toewijzen over de fondsen. De wijze waarop de motieWolffensperger nu is uitgevoerds, is niet conform de logica van het beleid met betrekking tot de fondsen. Dat wordt door de Raad betreurd. De HGIS-middelen die in het kader van de intensivering buitenlands cultuurbeleid beschikbaar zijn gekomen voor projectmatige initiatieven, dienen naar de mening van de Raad eveneens in overleg met de fondsen te worden besteed
BEOORDEI INGSKADER
In • • • • •
de adviesaanvraag benoemt u de volgende vraagstukken: de opzet van de specifieke evaluatie van de individuele fondsen; de relatie tussen de fondsen en het veld; de bestuurssamenstelling bij de fondsen; de positie van de fondsen in de cultuurnota-cyclus; de verhouding tussen de fondsen en het kabinetsbeleid c.q. de individuele bewindspersoon; • de efficiency en transparantie bi j de fondsen.
De Raad heeft zich bij de beoordeling van het functioneren van de fondsen gebaseerd op gesprekken met de fondsen, enkele betrokken OCenWambtenaren, schriftelijke documenten (wettelijke regelingen, de beleidsplannen en de jaarverslagen') en eigen ervaring en inzichten. In het verlengde van uw vraagstelling benoemt de Raad in zijn beoordelingskader de volgende aspecten: L actiefk reatief accenten leggen en keuzes maken; 2. het flexibel reageren op ontwikkelingen in het veld; 3. herkenbaar voor subsidie aanvragers; 4. aanspreekbaar op keuze; 2
Zie hiervoor advies van de Raad voor cultuur, d.d.20 februari 1998.
De onderzochte fondsen zijn: het Fonds voor beeldende kunsten,vormgeving en bouwkunst, het Fonds voor de Podiumkunsten, de Mondriaan stichting, het Stimuleringsfonds voor Nederlandse culturele Omroepproducties, het Stimuleringsfonds voor Architectuur, het Nederlands Fonds voor de Film ,het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. het Fonds voor de letteren, het Materiaalfonds voor Beeldende Kunst en V ormgeving, het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, het Fonds Bijzondere Journahstieke projecten.Over al deze fondsen heen de Raad advies uitgebracht ter voorbereiding van
de cultuurnata. Niet betrokken m dit advies is het Fonds voor de Amateurkunst, daar dit fonds
recentelijk in werking is getreden, Eveneens is vanwege net bijzonder karakter buiten beschouwing gelaten het Fonds voor het Bibliotheekwerk voor Blinden en slechtzienden.
Pagina 6 Nummer rc-98an7/4
Road voor Cultuur
5.
inzichtelijke en snelle procedures;
6. inhoudelijke en bestuurlijke kwaliteit; 7. beperkte apparaatskosten.
De Raad is bereid te bezien of nader onderzoek nodig is onder gebruikers van de fondsen. In een mogelijk vervolgadvies wil de Raad hierover rapporteren.
ALGEMENE BEOORDEUNG VAN DE FONDSEN
Pagina
1. actiefen creatiefaccenten leggen en keuzes maken Ten behoeve van de cultuurnota moeten alle fondsen een beleidsplan indienen dat ter advisering wordt voorgelegd aan de Raad. De Raad constateerde bij de voorbereiding van zijn advies over de cultuurnota, dat de fondsen in die beleidsplannen in het algemeen alert reageerden op ontwikkelingen in het veld. Ten gevolge van de beperkte middelen konden niet al de voorgestelde initiatieven van de fondsen door de Minister worden gehonoreerd.
Nummer rc-98.1517/4
De Raad meent dat de fondsen op dezelfde manier moeten blijven meelopen in de cultuurnotaprocedure. Integrale afweging over het cultuurbeleid vindt de Raad belangri jk. De Raad heeft in zijn gesprekken met enkele fondsen vastgesteld, dat de richtli jn vanuit het departement voor de opstelling van beleidsplannen duidelijker en beknopter dient te zi jn. In de subsidiebeschikking tenslotte heeft de Minister het instrument bij uitstek om de cultuurpolitieke keuzes vast te leggen. Evenwel de beschikking moet geen gedetailleerde aanwijzingen bevatten over individuele subsidieaanvragen. Het spreekt voor zichzelf, dat de Minister voor de uitvoering van nieuw beleid ook nieuwe of herschikte middelen ter beschikking stelt. Verwijzend naar de vraag over de mate van sturing door de minister, vindt de Raad, dat de bewindspersoon over voldoende middelen beschikt om op hoofdlijnen het beleid van de fondsen vast te stellen en de uitvoering te controleren. Hoe is de relatie tussen het algemene overheidsbeleid en het beleid van de fondsen? Enkele fondsen verwijzen naar het overheidsbeleid voor regio's, interculturele pro jecten en ander beleid. Bi jvoorbeeld het Stimuleringsfonds voor Architectuur geeft aan dat het fonds extra inspanningen levert om juist ook regio's van buiten de Randstad te bereiken. Ook het Fonds Podiumkunsten en het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst rapporteren over het regionaal bereik. De Letterenfondsen seven extra aandacht aan het betrekken van niet- Nederlandstalige schrijvers binnen het literaire klimaat. De Raad constateert dat waar mogelijk de fondsen verbanden leggen met het beleid van de rijksoverheid. Primair moeten de fondsen echter reageren op culturele ontwikkelingen en waar gewenst culturele continuïteit waarborgen. Waar regionale spreiding een rol speelt, en dat is niet bij alle fondsen aan de orde, moer gelet worden op de samenstelling van het bestuur en adviescom missies.
De indruk van de Raad is dat de fondsen nieuwe culturele ontwikkelingen tijdig signaleren. In li jn met hun opdracht spelen de fondsen een belangrijke beleidsinnoverende rol binnen hun sector. Culturele ontwikkelingen worden daarbij door de fondsen kritisch getoetst aan kwalitatieve overwegingen.
naaà voor Cultuur
Een enkel fonds zou evenwel actiever nieuwe ontwikkelingen tegemoet kunnen treden, zoals het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Een ander fonds , zoals de Mondriaan Stichting, treedt soms wel vergaand sturend op . Natuurliik moeten de fondsen wel de ruimte hebben om eigen accenten te kunnen leggen. Daar wordt naar algemene bevindingen van de Raad verantwoord gebruik van gemaakt. z hetflexibel reageren op ontwikkelingen in het veld Uit de jaarverslagen blijkt dat verschillende fondsen, binnen de wettelijke kaders, actief keuzes maken. Dat doen de fondsen door eigen onderzoek, via besloten discussies, het optimaliseren van de huidige regelingen en het leggen van beleidsaccenten. Er zijn verschillen tussen de fondsen (b.v. Fonds voor de beeldende kunsten, bouwkunst en vormgeving in vergelijking met het Fonds voor de Scheppende Toonkunst). De in de jaren negentig opgerichte (sector) fondsen hebben een nadrukkelijke stimulerende functie. Deze actieve fondsen ontwikkelden veel beleid en activiteiten en zijn daardoor meer dan doorgeefluiken van subsidies. Hoe ver kunnen deze fondsen daarin gaan? De Raad vindt dat de fondsen geen initiërende rol moeten vervullen in de productie van kunst of andere cultuuruitingen. Nieuwe inhoudelijke ontwikkelingen moeten vanuit de kunstenaars of culturele instellingen komen. Wel kunnen de fondsen een stimulerende rol vervullen in het uidokken van initiatieven door kunstenaars; bij wijze van voorbeeld, van een nieuw aan bod voor jeugdfilms. De Raad vindt het ook een goede zaak dat een aantal fondsen eregelden of ooeuvreprijzen uitreiken wegens bijzondere verdiensten. Naast een uitdrukking van grote maatschappelijke waardering zijn deze pri jzen ook vaak van betekenis in sociaal en financieel opzicht en verhogen ze de aandacht voor het kunstbeleid. In het algemeen ondersteunt de Raad de rol die vele fondsen spelen in het organiseren van publieksdebatten. Op deze wi jze kunnen de fondsen verantwoording afleggen en/of nieuwe ontwikkelingen binnen hun werkveld bespreekbaar stellen. Sommige fondsen kunnen ruimer aandacht besteden aan de publiekspresentatie van gesubsidieerde initiatieven. Dat kan, met verwijzing naar de adviesaanvraag, ondermeer in de vorm van "consumentenpanels" , zoals bij het Stimuleringsfonds . Maar ook openbare beleidsdebatten, tentoonstellingen of uitvoeringen van compositie- opdrachten zijn manieren om de samenleving in brede zin bij het werk van fondsen te betrekken. Fondsen moeten ook, indien van toepassing, meer bekendheid geven aan de ondersteuning van initiatieven buiten de Randstad. Bij tussentijdse wijzigingen zouden de fondsen meer inzicht moeten geven in de aan passing van subsidieregelingen als er sprake is van: • een substantieel bedrag van het fondsbudget ( bv. de honoreringsregeling voor componisten, dat betrekking heeft op 50% van het budget van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst); • een vergelijkbare problematiek bij meerdere fondsen (bv. in het
tijdschriftenbeleid);
Pagina 8 Nummer ec-98a p7/4
Raad voor Cultuur
• •
nieuwe meerjarige subsidieregeling; een gesignaleerde beleidsverandering.
De Raad moet daarbij de minister advies kunnen geven.
.
herkenbaar voor subsidie aanvragers
Uit de gesprekken met de fondsen blijkt, dat in de praktijk zelden subsidieverzoeken bij het verkeerde adres worden ingediend. De beroepsgroepen weten de weg naar " hun" fonds te vinden. Aanvragen die moeilijk te rubriceren zijn worden in behandeling genomen of doorgestuurd naar een ander fonds. Aan de ontwikkeling naar meer interdisciplinaire projecten (bv. kunst en nieuwe media) moet het fondsenoverleg meer beleidsmatige aandacht besteden De aanvraagprocedure bij de fondsen wordt meestal gestart met een publicatiecampagne in de vaktijdschriften. Vervolgens worden op verzoek standaard aanvraagformulieren toegezonden, waarin meestal een uitgebreide toelichting wordt gegeven over voorwaarden en criteria voor het verkrijgen van subsidies. Er is sprake van eenvoudige en inzichtelijke aanvraagprocedures. De rol van de belangenorganisaties van kunstenaars of de kunstvakopleidingen is overigens ook van betekenis voor de publiciteit over de fondsen. Een open en actieve opstelling van de fondsen wordt door de Raad gewaardeerd. Bijzonder is de aanpak bij het Fonds voor de Podiumkunsten. In een nieuwsbriefworden alle bestaande en nieuwe subsidieregelingen vermeld. Nadrukkelijk wordt erop gewezen, dat initiatiefnemers met het fonds contact kunnen opnemen over het opzetten van projecten en het zoeken naar medefinanciering. De Mondriaan Stichting geeft aan, dat potentiële aanvragers nadrukkeli jk eerst worden uitgenodigd voor een gesprek alvorens een aanvraag in te dienen. Als positief voorbeeld van de openheid naar de aanvragers is te noemen het waarderingsonderzoekdoor de gebruikers naar het niveau van dienstverlening bij enkele fondsen. De Raad wil nagaan of periodiek kan worden gedacht aan het beoordelen van het functioneren van fondsen door het veld. 4. aanspreekbaar op keuzes De aanspreekbaarheid valt uiteen in de motivering van beslissingen naar aanvragers en de verantwoording naar de gemeenschap via het jaarverslag. Bij besluiten over aanvragen wordt volgens de statuten bij de meeste fondsen volstaan met een motivering in algemene termen. Desgewenst kunnen aanvragers een individuele toelichting krijgen. Het Fonds Bijzondere Journalistieke pro jecten geeft bij afwijzing van de aanvraag alti jd een motivering van het bestuursbesluit. Het Stimuleringsfonds voor Architectuur voegt standaard het advies van de commissie bij de beschikking. Uit het oogpunt van de kwaliteitsverbetering in de cultuur en de acceptatie door aanvragers is de Raad van oordeel dat, zowel bij een positieve als een negatieve beslissing, een heldere motivering noodzakelijk is.
pagino 9 Nummer rc-98.197/4
Raad voor Cultuur
Wat betreft de verantwoording via het jaarverslag is in de statuten van de afzonderlijke fondsen vastgelegd dat er een opsomming gegeven moet worden van toegekende subsidiebedragen per aanvrager. Sommige fondsen besteden daardoor veel ruimte aan deze opsomming, zoals het Fonds voor de Letteren. Een ander jaarverslag bevat summiere informatie, zoals bij het Fonds voor de Podiumkunsten. De meeste fondsen geven evenwel uitgebreide informatie. De Raad noemt hier het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, de Mondriaan Stichting, en het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties. In het algemeen bieden de jaarverslagen veel aanknopingspunten voor een gesprek met de betrokken commissies uit de Raad.
Pagina 10 Nummer
In de adviesaanvraag wordt verder nog gesproken over de huidige opzet van de specifieke evaluaties bij de fondsen. De Raad wil nader uitwerken of periodiek bij alle fondsen het effect van de kwaliteitsbeoordeling zichtbaar kan worden gemaakt. De doelen van de afzonderlijke subsidieregelingen zouden kritisch getoetst moeten kunnen worden op hun uitwerking: bv. hogere kwaliteit, handhaven van de hoge kwaliteit, meer aanbod, grote verscheidenheid. s. inzichtehjke en snelle procedures Binnen de eigen regelingen van de fondsen staat meestal vermeld dat binnen een termijn van drie maanden op aanvragen door het bestuur wordt beslist. Alleen de Mondriaan Stichting vermeldt expliciet dat de gemiddelde afhandelingstermijn twee maanden bedraagt. Bij navraag bleek dat alle fondsen daadwerkelijk ruim binnen de wettelijke termijn een aanvraag afhandelen. Criteria en andere toekenningsvoorwaarden worden in de meeste gevallen bij de toelichting op aanvragen uitvoerig vermeld, enkele fondsen streven ernaar om ook mondelinge informatie te geven. Alle formele regelingen bevatten verder een opsomming van subsidiecriteria. In een aantal situaties worden vervolgens in het jaarverslag de toegepaste criteria verder verfijnd en verantwoord. In de bezwaarprocedure bestaat meestal de mogelijkheid om door twee bestuursleden ondersteund door een "ambtelijk" secretaris gehoord te worden. Bi j de Mondriaan Stichting wordt vermeld dat het horen gebeurt door- een in meerderheid niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken personen. Het aantal bezwaarschriften bii de fondsen blijkt overigens beperkt. Zo werden in het jaar 1996 bij het Stimuleringsfonds voor de Architectuur n verzoeken ingediend om een heroverweging, bij het Nederlands Fonds voor de Film 13 bezwaarschriften, bi j het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties 27 en bij de Mondriaan Stichting 39. Alleen maar in een handvol gevallen leidt dit tot beroepsprocedures voor de Arrondissementsrechtbank. Het beperkt aantal bezwaarschriften in vergelijking met andere sectoren in het openbaar bestuur duidt erop dat het beoordelingssysteern van de fondsen een grote mate van erkenning ondervindt. 6. inhoudelijke en bestuurbjke kwaliteit De Raad heeft hier gekeken naar de samenstelling van bestuur en de rol van de adviseurs.
Fondsbesturen bliiken minimaal 3 en maximaal 7 leden te hebben.
rc-98.197/4
Raad voor Cultuur
4
De zittingstermijn van bestuursleden is bij de meeste fondsen statutair drie jaar, met eenmaal de mogelijkheid om aansluitend herbenoemd te worden. De benoeming, de schorsing en het ontslag van fondsbesturen vinden plaats door de minister van Onderwi js, Cultuur en Wetenschappen. Bii het Fonds voor beeldende kunsten, bouwkunst en vormgeving en het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds zijn er voordrachten namens de beroepsverenigingen. Bij het Stimuleringsfonds voor Nederlandse Culturele Omroepproducties worden twee bestuursleden voorgedragen door de NOS 4 Bij de meeste fondsen wordt gezocht naar bestuurders met relevante vakinhoudeliike deskundigheid en naar personen met financiële, bestuurlijke of juridische achtergrond. De meest recente statutaire wijziging bij de aanstelling van bestuursleden vond plaats bij het Fonds voor de Letteren. Bij dit fonds werd een einde gemaakt aan de voordracht door belangenverenigingen en kreeg de minister een grotere bevoegdheid over de benoeming van bestuursleden. De procedure gaat nu als volgt. Het bestuur van het fonds moet een voordracht doen van ten minste twee personen. Indien de minister zich niet kan vinden in de door het bestuur voorgedragen kandidaten, moet het bestuur binnen twee maanden een of meer nieuwe kandidaten aandragen. Bovendien kan de minister zelf kandidaten noemen die, mits gesteund door een meerderheid van het bestuur, buiten de voordrachten om, rechtstreeks benoemd worden. Het is redelijk en logisch dat gegeven zijn politieke verantwoordelijkheid de minister betrokken is bij de benoeming van de fondsbesturen. Besturen zi jn verantwoordeliik voor het functioneren van de fondsen, en daarin moet de minister, indien noodzakelijk, kunnen interveniëren. Subsidieverzoeken worden bij de meeste fondsen feitelijk beoordeeld door adviescommissies of externe adviseurs. Deze commissies worden door het fondsbestuur samengesteld, in een enkel geval via een openbare oproep op voordracht van een selectiecommissie. De zittingsduur loopt uiteen van een tot soms drie jaar met de mogelijkheid van herbenoeming. Bij de meeste fondsen worden adviescommissies ook geacht over de hoofdlijnen van het fondsbeleid mee te denken. De werkwijze van adviescom missies is bii elk fonds anders .Bii het Fonds voor de Scheppende Toonkunst worden subsidieverzoeken voorgelegd aan twee adviescom missie bestaande uit drie leden . Bi j het Nederlands Literair Produktie - en Vertalingenfonds worden manuscripten afzonderlijk voorgelegd aan drie externe adviseurs. Bi j het Nederlands Fonds voor de Film bestaan de adviescom missies uit twee vaste leden aangevuld met een wisselend lid. Het Nederlands Fonds voor de Film wil bij wijze van experiment een deel van de advisering over laten aan een adviseur. In totaal ziin er ongeveer 560 (exd ruim.60 ad hoc adviseurs) personen betrokken bij het adviseren over subsidie-aanvragen. De Raad hecht veel waarde aan het intersubjectieve karakter van artistieke advisering. Kwaliteit valt niet geheel vast te leggen in criteria, daarom is ook de onderlinge gedachtenwisseling van grote waarde. De Raad vindt dan ook dat bij alle fondsen uitgegaan dient te worden van een beoordeling van aanvragen door advies- commissies of meerdere adviseurs. De verdeling van de bevoegdheden tussen bestuur en adviescommissie(s) is per fonds verschillend. Bij het Stimuleringsfonds voor Architectuur en bij het
4
Uitzonderlijk is de uit belangenvertegenwoordigers samengestelde Fondsraad bij het Fonds beeldende kunsten, bouwkunst en vormgeving, die een algemene beleidsmatige en toetsende functie heeft.
Pagina n Nummer rc-98asg/4
Raad voor Cultuur
Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst kan het bestuur alleen maar subsidie toekennen, indien er een voorafgaand positief advies is van de adviescom missie. Bii andere fondsen kan het bestuur van adviezen afwijken, of zoals bii het Literair Produktie- en Vertalingenfonds, besluiten zonder voorafgaand een adviescommissie te raadplegen. In die situaties waar meerdere adviezen over een aanvraag worden gegeven, beslist het bestuur bij verschil van inzicht tussen de adviseurs. Het bestuur van de fondsen is uiteindelijk zonder meer verantwoordelijk. 7. apparaatskosten beperkt Algemeen constateert de Raad dat de fondsen zich bewust zijn van de noodzaak tot het beperken van de overheadkosten. De huisvesting en de personeelsbezetting van de fondsen zijn in het algemeen sober te noemen. De Raad heeft een globale indicatie gemaakt van de overheadkosten. Daarbij zijn de apparaatskosten (inclusief advieskosten en eigen activiteiten) gerelateerd aan de verstrekte subsidie aan derden. Deze berekening is gemaakt over het jaar 1996. Voornamelijk de kleine fondsen (het Materiaalfonds voor Beeldende Kunst en Vormgeving en het Fonds Bijzondere Journalistieke pro jecten) hebben een relatief hoge overhead. De meeste andere fondsen zitten onder of net iets boven de 10% grens. De uitkomst van deze berekeningswijze is voor de
Raad aanleiding om geen diepgaande analyse te maken. Kostenbeheersing bli jft belangrijk: van belang is om gedifferentieerd per fonds afspraken te maken over de normering van de apparaatskosten. Intensieve samenwerking tussen de fondsen is zinvol , maar de Raad vindt dat de relatief "dure" kleine fondsen zelfstandig kunnen blijven: de specifieke functie van die fondsen en de andere beoordelingscriteria (herkenbaarheid, flexibiliteit, bereik van doelgroepen etc.) geven geen aanleiding tot samenvoeging met een ander fonds. Dit advies werd voorbereid door de ad hoc-commissie Fondsen en vastgesteld in de plenaire raadsvergadering van 2 april 1998. Genoemde commissie bestond uit de leden: dr R .Kohnstamm, dr S. de Leeuw, drs J. Reijs, M. Toebosch, en mr L. van Vollenhoven (tot 1 maart 1998). Voorzitter was mr drs A. Reinders, het secretariaat werd verzorgd door des A. de Wolf.
Met de meest hoogachting,
e itter
mr drs . Nizó'Íaï Alge r(Secretans
Pagina 12 Nummer rc-98.197/4
Raad voor Cultuur
Bijlage I KERNCIJFERS PER FONDS OVER 1996 (BRON: JAARVERSLAGEN): • • •
doelgroep en aantal aanvragen; financiën (subsidie OCenW, omvang van gehonoreerde subsidieaanvragen, apparaatskosten (inclusief advieskosten); aantal adviseurs.
1.
FONDS VOOR BEELDENDE KUNST, VORMGEVING EN BOUWKUNST
RA Schimmelpennincklaan 3
Postbus 61243 2506 AE Den Haag
doelgroep en aanvragen
Telefoon slooooo
doelgroep: individuele beeldende kunstenaars basisstipendia: 937 aanvragen reisbeurzen: startstipendia: 660 aanvragen projectsubsidies: werkbeurzen: 538 aanvragen studiebeurzen:
[email protected]
Telefax 361 47 27
67 aanvragen r5 aanvragen 79 aanvragen
Datum Uw brief van
financiën
23-9-1997 Uw kenmerk
subsidie OCenW:
f 47.562.771
SCB/1997/22699
gehonoreerde subsidies: apparaatskosten:
f 37.699.799 f 4.127.856
Nummer rc-98.1517/4
adviseurs ongeveer 100 personen (Fondsraad en 12 adviescom missies)
2.
STIMULERINGSFONDS NEDERI ANDSE CUI TUREI E OMROEPPRODUCTIES
doelgroep en aanvragen doelgroep: publieke omroepen aanvragen: 269 (totaal) televisieprodukties: 139 radioprodukties: 24
ontwikkelingssubsidies: stipendia:
financiën subsidie OC en W:
f 31.000.000
gehonoreerde subsidie: apparaatskosten:
f 35.539.632 f 1.504.204
adviseurs 70 externen
89 7
RaadvoorCultuur
3.
MONDRIAAN STICHTING
doelgroep en aanvragen doelgroep: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen aanvragen: 862 opdrachten Praktijkbureau: (totaal) kunstenaarsinitiatieven: behoud collecties: 72 tijdschriften:
afstemming Collectie Nederland: participatie musea: kunsthistorisch onderzoek musea: aankopen musea: projecten beeldende kunst: projecten vormgeving: opdrachten beeldende kunst:
9 52 24 34 86 27 75
publicaties: presentaties buitenland: Loft, New York: kunstbeurzen galeries: musea, internationaal: overige projecten: kunstkoopregeling:
16 132 24 44 12 6 157
Snanciën subsidie OCenW: gehonoreerde activiteiten: apparaatskosten:
f 23.171.143 f 21.786 741 f 2.128.790
adviseurs
ongeveer 60, ad hoc 18 (14 adviescommissie excl. ad hoc-adviezen)
4.
NEDER!ANDS FONDS VOOR DE Fu M
doelgroep en aanvragen doelgroep: 61mproducenten aanvragen: 176 (totaal) korte 6ctiefilm: 60
documentaire film. lange speelfilm:
4 142
Snanciën subsidie OCenW:
f i6.379.671
projecten:
f 15.458.063
apparaatskosten:
f 1.725.043
62 24 6
adviseurs 10, ad hoc 18 personen (adviescollege en adhoc- en scenario- adviseurs)
Pagina 2 Nummer rc-98.1517/4
RaadvoorCultuur
5
FONDS VOOR DE PODIUMKUNSTEN
doelgroep en aanvragen doelgroep: individuele kunstenaars en gezelschappen aanvragen: 785 (totaal) poppentheater: muziek: 124 werkplaatsen: muziektheater: 96 festivals: dans: 88 beurzen toneel: toneel: 121 beurzen muziek/dans:
18 19 56 8 54
mime: leugdtheater:
74 46
49 32
buitenland: schrijfopdrachten:
financiën (inclusief arbeidsmarktiimpuls)
OCenW subsidie:
f 15.175.636
gehonoreerde projecten: apparaatskosten:
f 14.869.435 f 1.694.446
adviseurs ongeveer 90 personen (adviesraad en 19 adviescommissies)
6.
FONDS VOOR DE LETTEREN
doeleroep en aanvragen doelgroep: literaire schrijvers en vertalers aanvragen: aanvullende honoraria werkbeurs auteurs: 322 oorspronkeli jk werk: 203 werkbeurs vertalers: 109 aanvullende honoraria vertalingen zo7 reisbeurzen: 64 financiën
subsidie OCenW: gehonoreerde subsidie: apparaatskosten:
f 9»7.448 f 8.277.oo4 f 784.069
adviseurs 13 (leden in een adviesraad) 158 externen
Pagina 3 Nummer rc-98.1517/4
Raad voor Cultuur
a
7. STIMUI.ERINGSFONDSVOORARCPUTECTUUR doeleroep en aanvragen doelgroep: rechtspersonen non-profit organisaties, ontwerpers, overheden aanvragen: zos (totaal) voorbeeldproject: 3 manifestaties : 43 architectuurwedstrijd: publicatie: 52 studie/onderzoek: 37 ti jdschrift: 5 audiovisuele productie: 14 gem.architectuurbeleid: 1 internationaal project: 17 beeldkwaliteitsplan. y omgevingseducatie: 9 des.bevor.opdrachtgevers: 1 programmasubsidie: 11 financiën
subsidie OCW/VROM
f 6.700.ooo
gehonoreerde projecten: apparaatskosten:
f 5.955.000 f 915.ooo
adviseurs (1 adviescom missie van 14 leden)
8.
NEDERLANDS l ITERAIR PRODUKTIE- EN VERTAI.INGENFONDS
doelgroep en aanvragen doelgroep: uitgevers en vertalers literaire boekuitgaven: aanvragen literaire ti jdschriften: geïlustreerdekinder-en jeugdliteratuur: aanvragen
39 10
subsidies van vertaalkosten: aanvragen
8
financiën OC en W subsidie gehonoreerde aanvragen apparaatskosten adviseurs ongeveer yo
f 0781.¤8 f 2.824.064 f 1.327.919
n8
Pagina 4 Nummer rc-98.1517/4
naad voor Cultuur
9.
FONDS VOOR SCHEPPENDE TOONKUNST
doelgroep en aanvragen doelgroep: individuele kunstenaars ruim zoo componisten no voorstellen vanuit het veld 69 componisten vanuit Jazz/ geïmproviseerde muziek f nanciën
pagina
ontvangen subsidie: gehonoreerde subsidie:
f 2.803.894 f 2.673.745
apparaatskosten:
f
216.647
adviseurs 18 personen (6 adviescommissies)
10. FONDS BilZONDERE JOURNALISTIEKE PROJECTEN
dMnvragen doelgroep: individuen met bewezen schrijf ervaring aantal aanvragen: 145 financiën subsidie OC en W:
f 1.000.000
gehonoreerde aanvragen apparaatskosten
f f
487.558 123.45z
aantal adviseurs 5 (zijnde tevens de bestuursleden)
r. MATERIAALFONDS VOOR BEELDENDE KUNST EN VORMGEVING
doelgroep en aanvragen doelgroep: individuele kunstenaars 42 aanvragen (verzoeken om leningen)
5 Nummer rc-98.1517/4
Raad voor Cultuur
a
financiën
subsidie OC en W
f
verstrekte leningen totaal uitstaande leningen apparaatskosten:
f 253.350 f 6.921.427 f r3.130
163.130
adviseurs 5 personen ( tevens zijnde het bestuur)
pagino 6 Nummer
rc-98.1517/4
Raad voor Cultuur
Bi jlage II ENKELE VOORBEEI DEN VAN BELEIDSACCENTEN DOOR FONDSEN.
Het Architectuurfonds formuleert 10 beleidsspeerpunten, waaraan prioriteit worden toegekend bij de subsidieverlening. Binnen zijn brede doelstelling legt het fonds accenten. In 1996 heeft dit beleid nog maar in beperkte mate geleid tot daarop betrekking hebbende adviesaanvragen. Actief spant het fonds zich in om de doelstellingen gerealiseerd te krijgen. Een ander voorbeeld biedt het Nederlands Fonds voor de Film. Binnen de financiële beperkingen heeft het Nededands Fonds voor de Film gekoz.en om ruimte te scheppen voor de ontwikkeling van de animatiefilm en jeugdfilms, Zo'n keuze gaat deels ten koste van andere activiteiten, zoals in dit voorbeeld de bijdrage voor lange speelfilms. Het Nederlands Fonds voor de Film speelt goed in op de vragen vanuit de sector. Dat blijkt uit het voorstel om een regeling te ontwikkelen voor een meerjarige financiële ontwikkelingsbiidrage voor producenten. Daarmee wil het fonds de continuïteit, zelfstandigheid en ondernemerspositie van producenten verbeteren. Naast het voornamelijk financieel deelnemen aan filmproducties, neemt het Nederlands Fonds voor de Film zelf ook initiatieven om de kwaliteit en diversiteit van de filmproductie te vergroten. Daaronder vallen activiteiten als de oeuvreprijs, de ondersteuning van het Kunstkanaal, het in samenwerking met de VPRO initiëren van lowbudget films door jong talent en het Telefilmproject. In tegenstelling tot andere fondsen, zoals het Fonds voor de Letteren, kan het Stimuleringsfonds voor Nederlandse cidturele omroepproducties de budgetten
voor de diverse categorieën omroepproducties zelf in zijn begroting vaststellen. Zo kan het fonds flexibel op ontwikkelingen inspelen. Afzonderlijke accenten legt het Stimuleringsfonds verder bij kwaliteitsbevordering. Het fonds concretiseert dat in: een meerjarige honorering van scenarioschrijvers, een scenario prijs, de organisatie van debatten over programma's op de publieke zenders, en de stimulering van televisiekritiek op ondersteunde programma's. De Mondriaan Stichting legt eveneens in sterke mate eigen accenten in het gevoerde beleid. Op eigen initiatief heeft de Mondriaan Stichting bijvoorbeeld een regeling kunsthistorisch onderzoek opgezet. Bij participatie- en educatieprojecten formuleert de Mondriaan Stichting eigen beleidsruimte door naast incidentele projecten ook semi-permanente exposities en acties gericht op "nieuwe Nederlanders" te ondersteunen. Het fonds heeft ook bewust gekozen om niet te participeren in regionale samenwerkingsprojecten tussen musea en onderwijs. Daarover werden immers afspraken gemaakt in het kader van de convenanten tussen de rijksoverheid en de andere overheden. In de discussie over de herziening van het tijdschriftenbeleid houdt de Mondriaan Stichting vast aan de ingezette lijn. Een aanjaagfunctie vervult de Mondriaan Stichting ook in het aankoopbeleid van rnusea. Tenslotte kiest de Mondriaan Stichting nadrukkelijk voor de stimulering van beeldende kunst- toepassingen met nieuwe media.
R.J.schimmelpennincklaan 3 Postbus61243 25o6AE Den Haag relefoon slooose relefax so; 4727
[email protected] Datum
uw brief van 23-9-1997 uwkenmerk SCB/1997/22699 Nummer rc-98.1517/4