Productverslag 1. Onderwerp, praktijkvraag en eindproduct Onderwerp: Stagetoeleiding. Praktijkvraag: Leerlingen in de bovenbouw behoren stage te lopen. Soms zijn er omstandigheden waardoor leerlingen geen stage lopen. Die komen terecht in de stageopvang. Er is echter geen passend programma voor de leerlingen. De vraag/opdracht: ontwikkel een passend programma voor de leerlingen in de Stagetoeleiding. Eindproduct: Verschillende werkboekjes over zaken die leerlingen tegenkomen tijdens stage.
2. Verkenning vanuit de praktijk Om een kleine inventarisatie te maken, heb ik een mail gestuurd naar een aantal Praktijkscholen uit de regio. Hieronder mijn mail en de antwoorden van de verschillende scholen. Van: Lieke Hartman [mailto:
[email protected]] Verzonden: maandag 11 februari 2013 13:36 Aan: Jorien Hartman; Trapman J.W.;
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected];
[email protected] CC: Marjolein Elferink, Wim Kok, Peter Stegenga Onderwerp: Stagetoeleiding in het Praktijkonderwijs Beste PrO collega’s, Als LIO stagiaire van de Gooise Praktijkschool ben ik bezig om de stagetoeleiding, een vak voor leerlingen die stage behoren te lopen en dit niet doen en dus op school opgevangen worden tot een geschikte stageplek gevonden is, een andere invulling te geven. Nu heb ik zelf ideeën, evenals collega’s hier op school, maar toch ben ik erg benieuwd hoe andere scholen voor Praktijkonderwijs leerlingen opvangen die geen stage hebben, of leerlingen klaarstomen voor een stage. Het gaat in dit geval om theorie en praktijk. Heel graag hoor ik wat jullie doen. Ik zou het erg waarderen als jullie kort beschrijven hoe jullie vorm hebben gegeven aan de stagetoeleiding / stageopvang / arbeidstraining etc. Eventueel neem ik dan contact met jullie op als we hier wat meer over willen weten. Het zou natuurlijk helemaal leuk zijn om, mits dit mogelijk is, even te komen kijken! Ik hoop niet dat dit heel veel tijd vergt voor jullie, dat is natuurlijk ook niet de bedoeling. Dus kort en krachtig is helemaal oké!
Met vriendelijke groet, Lieke Hartman Gooise Praktijkschool, Hilversum
Hoi Lieke, Hieronder de informatie van onze website. Inmiddels gaat Arbeidstraining ook met een groepje begeleid op stage, bij Achmea (verzekeraar) en Schaerwijde (golfbaan). Dit werkt heel goed, mits er een begeleider meegaat. Wij organiseren twee dagen AT, de stagedagen van de bovenbouw klas 3 en 4. Inmiddels zijn er ook leerlingen die altijd afhankelijk zijn van AT en uitstromen naar dagbesteding. In de uitstroomfase mogen zij een paar maanden stage lopen bij een Dagbestedingsinstelling. Dit wordt betaald vanuit zorggelden van het Samenwerkingsverband. Succes met je opdracht, als je langs wilt komen, je weet de weg. (wel even afspreken, anders zijn ze extern aan het werk) Groet Jorien - Dijnselburgschool Arbeidstraining Bovenbouwleerlingen die geen stage lopen volgen arbeidstraining. De Dijnselburgschool heeft een villa op de Bergweg omgebouwd tot arbeidstrainingscentrum. Leerlingen leren binnen het arbeidstrainingscentrum vaardigheden die ze nodig hebben om op stage te kunnen. Voorbeelden hiervan zijn: - Op tijd komen - Een lunch meenemen - Gepaste werkkleding dragen - Zelfstandig reizen naar en van je werkplek - Een werkdag volhouden - Omgaan met collega’s - Omgaan met feedback - Werken aan een leerpunt - Enz. Het arbeidstrainingscentrum bestaat uit vier onderdelen: 1. Arbeidstraining productiewerk In samenwerking met Kringloop Zeist zijn er in de villa verschillende werkplekken ingericht; - Computerdemontage en sorteren - Kleding sorteren, herstellen, strijken, vouwen. Later: wassen, drogen en strijken. - Schoenen herstellen, schoonmaken, poetsen, veters vervangen
- Meubels schuren, gronden en ‘pimpen’ We trainen leerlingen op werkdruk, tempo en werkverzorging. 2. Het flitsteam In samenwerking met Connexxion maken leerlingen bussen op station Driebergen en station Zeist in korte tijd schoon. We trainen leerlingen op werkdruk, tempo en werkverzorging en samenwerking. 3. Facilitaire dienstverlening in huis Leerlingen verzorgen binnen de villa koffie en thee. Ook leren leerlingen kleine huishoudelijke taken uitvoeren zoals stofzuigen, vegen, dweilen, ramen zemen, enz. De werkzaamheden worden zoveel mogelijk aan de hand van een stappenplan (werk- of doenkaart) uitgevoerd. Ook kunnen leerlingen een instructie middels een instructievideo volgen. We trainen leerlingen op zelfstandig werken, tempo en werkverzorging. 4. Groenvoorziening rondom de villa Leerlingen leren hier de bestaande tuin van de villa te onderhouden. Mogelijke werkzaamheden zijn vegen, opruimen, wieden, schoffelen, (uit)harken, grasmaaien, e.d. Naast alle praktijkvaardigheden worden leerlingen ook getraind op cognitieve vaardigheden, zoals Nederlands en rekenen en wiskunde. Het trainen van deze vaardigheden gebeurt bij voorkeur binnen de werksituatie. De leerling kan hierdoor het geleerde beter toerpassen.
Dag Lieke, In het kort organiseren we de stages als volgt: (zie ook schoolgids op www.debaander.nl) Onderbouw (1 en 2) verplicht het vak arbeidstraining. Het werken met je handen, ontdekken van motorische vaardigheden en kennismaken met eenvoudig productiewerk Het is niet bedoeld als opvang, wel kunnen bovenbouwers aanhaken als er specifieke motorisch vaardigheden getraind moeten worden. Leerjaar 2 Interne stage meelopen met leerkracht/conciërge/schoonmaakster zelfstandig eenvoudige klussen uitvoeren, netjes en aandachtig werken een aantal weken achter elkaar. Leerjaar 3 Extern begeleide stage een of twee dagen in de week naar een stage plek in het echte bedrijfsleven. Elk groepje heeft een stage begeleider. Aanleren van weknemers vaardigheden. 4x een periode van 10 weken. Leerjaar 4 zelfstandige externe stages Een of twee dagen in de week naar een zelfgekozen stageplek of in samenspraak met school. Volwassen stages met een stage begeleider vanuit school als aanspreekpunt. Mogen meerdere plekken per jaar zijn. Leerjaar 5 als leerjaar 4 maar dan drie dagen in de week en gericht op uitstroom in vrije bedrijf, of beschermde werkplek of vervolgopleiding. Hiernaast kunnen ze veel branchegerichte cursussen en volgen op school zijn er maatjesprojecten en oriëntaties op branches Als de stage stopt of niet gevonden wordt is er het schaduwrooster of veel AVO en kunnen ze zelf aangeven welke vakken ze willen volgen in overleg met de mentor en rooster maker.
Altijd welkom om eens langs te komen, Paul Feitz – de Baander
Beste Lieke, Ik stuur je onze stagebrochure voor leerling/ouder en brochure stagegever toe. Verder lijkt het ons zinvol (stageteam) om dit onderwerp de eerstvolgende keer voor het praktijknet overelg te agenderen. Met vriendelijke groet, Martin – Futura College
3. Literatuur Tijdens het traject van de Stagetoeleiding zullen de leerlingen veel gecoacht worden door Wim. Coaching is een vak apart, zeker als het leerlingen op het Praktijkonderwijs betreft. Wim heeft nog niet veel ervaring op het gebied van coaching. Om hem daarin te ondersteunen, heb ik hem een stuk gegeven die ik heb geschreven over coaching binnen het Praktijkonderwijs. Dit heeft dus niet direct iets te maken met het ontwikkelen op zich, maar des te meer met de overdracht van het vak. Wim gaf aan erg blij te zijn met het stuk. Ik heb hem het boek van Rudy Vandamme gegeven en zal hem volgend jaar begeleiden in het coachen door bij een aantal coachgesprekken te zitten en hem hier feedback op te geven. Het lijkt alsof er een hoge mate van zelfstandigheid nodig is om goed te kunnen coachen. De gecoachte moet naar zichzelf kunnen kijken en hij moet uiteindelijk iets willen veranderen. Dit hoeft in het eerste opzicht niet al te duidelijk aanwezig te zijn. De wil om iets te veranderen kan ook gaandeweg komen. Hier zit een interessant punt voor de docent op het PrO en de PrO-leerling. De leerling ziet in eerste opzicht niet wat er veranderd moet worden. Gaandeweg in het proces komen er steeds meer ‘aha-momenten’ voor de leerling. De leerling gaat verbanden leggen en zal, met een beetje hulp van de docent die de juiste vragen stelt, zelf formuleren wat er moet veranderen. De vaardigheden van de docent zijn cruciaal hierbij. ‘…de krachtigste methoden van de coach te maken hebben met het empathisch vermogen om weer te geven wat de persoon ervaart’ (Vandamme, 2005, p63) Als de docent de leerling goed kent en zich kan verplaatsen in de leerling, kan hij voortdurend vooruitdenken. De docent is de leerling altijd een stap voor. De leerling krijgt daardoor inzichten en motivatie om leer/ontwikkelstappen te zetten. De leerling ervaart een gevoel van competentie, doordat hij meedenkt en beslist over zijn eigen proces. Hij is eigenaar van zijn eigen proces. Er wordt hem niet simpel verteld wat hij moet doen. Als de docent te veel verwacht van eigen initiatief en inzicht van de leerling, stagneert het gesprek, en ontwikkeling, en ontstaat er geen beweging of motivatie bij de leerling om te leren/ veranderen. De zelfstandigheid gaat een stapje verder als de leerlingen elkaar gaan coachen. In het PrO is dit heel minimaal, maar het kan ingezet worden tijdens AVO (Algemeen Vormend Onderwijs) en praktijkvakken en nu dus ook de Stagetoeleiding. Als de ene leerling iets niet snapt, hoeft de docent hier niet per se zelf mee aan de slag. Door gebruik te maken van de talenten van de leerlingen, kunnen ze elkaar verder helpen. Er is binnen het PrO echter iets belangrijkers dan het willen veranderen van de leerling. Namelijk het grip krijgen op het eigen leerproces. De leerling is immers de maat, als het
leren niet vanzelf gaat. 1 Daarom heeft elke leerling op het PrO, en in het bijzonder op de Gooise Praktijkschool, een aangepast programma, waarbij rekening gehouden wordt met zijn behoeften en zijn talenten. De leerlingen werken met een PLP (Persoonlijk LeerPlan). Om dit bij te houden en dit enigszins aan te sturen, is coaching een must in het PrO. Door de coaching krijgt de leerling grip op zijn eigen leerproces. Leerlingen leren meer over zichzelf, ze hebben beter zicht op wat ze doen en waarom ze het doen. Hierdoor is de leeropbrengst groter. Tijdens een coachgesprek maakt de docent het gevoel van de leerling conreet. Hij brengt het gevoel van de leerling onder woorden. Door te benoemen wat er gebeurt, begrijpt de leerling beter welke stappen hij zet en leert hij zelf ook benoemen wat hij wil leren. Opvallend is dat leerlingen in het PrO vaak terugvallen op het benoemen van schoolvakken, als ‘beter rekenen’ als hem gevraagd wordt wat hij zou willen leren. Door het coachgesprek leert de leerling dat er andere vaardigheden nodig, en wellicht belangrijker, zijn, zoals concentratie, luisterhouding, hulp vragen, etc. Zijn doel kan zijn om te leren rekenen, maar dit doel kan hij leren concretiseren: leren rekenen in de winkel met boodschappen doen, leren rekenen met breuken, etc. Daardoor wordt het doel zichtbaar en haalbaar en kan de leerling ook tijdens evaluatiemomenten resultaten herkennen en benoemen en een nieuw doel benoemen. Daarbij versterkt de band met mentor, waardoor de leerling meer vertelt. De leerling voelt zich vrijer in de lessen en is meer op zijn gemak. Dit is weer belangrijk voor een goed en veilig leerklimaat. In het oude onderwijssysteem werd de leerling weinig als individueel gezien. Tegenwoordig word de leerling als persoon gezien, gekend en erkend. Waar men vroeger, met het eeuwige klassikale, frontale lesgeven, een klas zag zitten, ziet men nu meerdere leerlingen zitten. Het onderwijs is persoonlijker geworden. Hierdoor krijgt ontwikkelingsgericht coachen een betere plek. Docenten staan niet alleen maar boven de leerling, de docent kan er ook naast gaan staan. Ook door de verandering van de rol van een school is coaching erg belangrijk. Een school dient niet alleen maar te helpen met de kennis van de leerling. Zeker niet op het PrO. De school, en wij dus als docenten, wordt geacht te helpen met de ontwikkelingstaak van de leerling, van de adolescent. Door al coachend hier op in te spelen, bereikt de school én leerling meer. De leerling zal, in het meest gunstige geval, niet alleen op school bezig zijn met zijn proces, maar ook buiten school, zoals op stage. De leerling wordt niet alleen gecoacht op zijn ontwikkeldoelen wat betreft schoolse vaardigheden of werkhouding, maar ook op zijn gedrag, in omgaan met zichzelf en anderen. Hierdoor maak je als docent, los van de situatie , gedrag bespreekbaar of onderliggende gevoelens benoembaar. In de uitstroomfase zijn de leerlingen zich bewust van hun beperking en bezig met vorming van hun identiteit. Tijdens coachgesprekken benoemen de leerlingen ook hun verdriet over het feit dat zij een 1
Visie Gooise Praktijkschool te Hilversum
leerbeperking hebben, dat zij ook graag goed zouden kunnen leren en naar het VMBO gewild hadden. Door ruimte te geven aan dit gevoel en hierover door te praten met de leerling en de leerling te erkennen, ontstaat ook ruimte voor het benoemen van de kracht van de leerling en zijn bijzondere persoonskenmerken die hem zo de moeite waard maken als mens. Het lastige aan coaching in het onderwijs is dat docenten veelal niet zijn opgeleid om te coachen. Docenten worden opgeleid om les te geven. Omgangskunde trekt dit wat breder; Omgangskunde is natuurlijk een mens(w)aardig vak. Intrinsieke motivatie drijft de docenten om het beste te willen voor de leerling; ze laten de leerling zelf aan het woord, zetten hem aan het denken, in plaats van de leerling één richting op te sturen. Vandamme zegt hier het volgende over: “Persoonlijk zou ik hiervoor niet de term ‘coaching’ willen gebruiken, omdat ik vind dat het coachende eigenlijk intrinsiek tot de genoemde deskundigen behoort. Coaching is dan eigenlijk een woord waarmee we willen zeggen: we worden in ons beroep weer menselijk, klantgericht.” (Vandamme, 2005, p. 85) Gelukkig zijn er ook scholen Vandamme een stapje voor. Intrinsieke motivatie is nog steeds van belang bij docenten en OOP’ers, sommige scholen breiden dit echter uit. Teams volgen cursussen over coaching, gegeven door een gecertificeerde coach. Hierdoor worden we niet enkel weer menselijk in ons beroep, maar worden we ook opgeleid tot coach. In de adolescentie verandert er veel voor een kind. De leerling krijgt te maken met gedragsverandering. “Gedragsverandering heeft gevolgen voor het voelen, oordelen en denken.” (Kuipers, 2008) De adolescent moet deze nieuwe vorm van voelen, oordelen en denken een plekje kunnen geven. In het PrO heeft de leerling, de adolescent, hier extra hulp bij nodig. De leerling weet niet veel van de puberteit, waar de HAVO-leerling daar tijdens seksuele voorlichting ook les in krijgt. Om dit proces goed vorm te geven, dient er ontwikkelingsgericht gecoacht te worden. De leerling moet een beetje bij de hand genomen worden, maar ook kritisch na gaan denken over waarom hij de dingen doet die hij doet. Waarom hij de dingen zegt die hij zegt.
Beperking coaching in het PrO Coaching is waardevol voor het PrO. Het heeft echter ook zo zijn beperkingen. De meeste PrO leerlingen denken op concreet niveau. Het abstract denkvermogen is onderontwikkeld en zal niet veel verder ontwikkelen. De PrO leerling is door zijn beperkte intelligentie in staat om maar op een manier te denken. Hierdoor kan er in zekere mate sprake zijn van rigiditeit, die ook veroorzaakt wordt door angst voor het onbekende. De PrO leerling kan moeilijk buiten de eigen kaders denken, is loyaal aan zijn thuismilieu en kan zich vasthouden aan stokpaardjes voor zijn gevoel van veiligheid. De docent kan de leerling pas
coachen als er een goede relatie met de leerling is, waarbij de leerling de docent vertrouwt en zijn angst wat kan loslaten. Daarnaast kan de leerling geholpen worden tot het maken van keuzes door hem te motiveren met wettelijke kaders, bijvoorbeeld voorschriften van het ministerie van Onderwijs (bv. uitleggen aan de leerling: in het PrO moeten alle leerlingen het vak Burgerschap volgen, daardoor krijgen zij meer kennis van de maatschappij en kunnen zij actief deelnemen aan de maatschappij. Je krijgt nu les over de verkiezingen. Welk onderwerp wil jij nu kiezen voor je werkstuk, zodat je in je portfolio kunt laten zien wat jij al weet over de politiek in Nederland?) of op het moment dat de leerling wil doorstuderen eisen benoemen die gesteld worden op het ROC niveau 1. (Op het MBO 1 moet je vakken volgen zoals Nederlands, rekenen en Engels. Het is belangrijk dat je nu zoveel mogelijk vaardigheden leert op referentieniveau 1. Je leesvaardigheid is bij de test nog onvoldoende. Wat zou jij nu willen doen in de les om jouw leesvaardigheid te verbeteren, enz.) De docent sluit aan bij de motivatie van de leerling, die graag verder wil leren na het PrO, maar in de schoolsituatie weinig motivatie op kan brengen voor de lessen. ‘Elk ontwikkelingsproces start bij de motivatie om iets te veranderen’ (Vandamme, 2005, p.246) De leerling wordt serieus genomen en aangesproken op zijn toekomstbeeld. De docent maakt door ‘de regel’ te benoemen de weerstand van de leerling niet persoonlijk naar de docent. ‘Weerstand is het signaal dat je krijgt als anderen niet bereid zijn je klakkeloos te volgen.’ (Vandamme, 2005, p272) Samen met de docent leert hij stap voor stap zich in te zetten voor dit doel. De docent benoemt ook de verbinding tussen de acties en het ontwikkeldoel, zodat de leerling begrijpt waarom hij zich inzet en zelf het nut ook gaat zien van zijn inspanningen. Daarnaast is het belangrijk dat de leerling succeservaringen op gaat doen, zodat hij meetbaar kan zien dat hij vooruitgang boekt en zijn inspanningen succesvol zijn. De docent moet zich kunnen verplaatsen in de leefwereld en de doelen van de leerling en hierbij aansluiten. De docent moet in kleine stappen de zone van naaste ontwikkeling opzoeken, om de leerling een succeservaring te laten krijgen. Toch blijft het de leerling die het zelf zal moeten doen en zich zelf zal moeten sturen. ‘Je kunt een paard naar het water leiden, maar je kunt hem niet dwingen om te drinken.’ (Vandamme, 2005, p.176) Als je aan een autistische leerling een te open vraag stelt, weet hij niet hoe hij hier op moet antwoorden. Door het beperkte abstracte denkvermogen en het onvermogen om informatie met elkaar te verbinden is de docent genoodzaakt om in de vraag al een bepaalde keuze weer te geven. Dus niet: ‘Waar lijkt het je leuk om stage te lopen?’ Maar wel: ‘Waar lijkt het je leuk om stage te lopen? Een bejaardentehuis? Een kinderdagverblijf? Of in de horeca?’ Hiervoor is echter wel voorkennis over de leerling voor nodig. Als je niet weet wat de interesses en talenten van de leerling zijn, noem je hele verkeerde opties en loopt de leerling vast. Na de lichte sturing is het wel zaak om verder te vragen: ‘Waarom lijkt het je leuk?’ Hierdoor motiveert de leerling alsnog zijn keuze en denkt hij gericht na over de eventuele stage.
Het fijne is echter wel dat leerlingen in het voorgezet onderwijs, dus ook in het PrO, beter planmatig en systematisch kunnen werken dan schoolkinderen. De ontwikkeling krijgt hierdoor meer structuur. (Bil, 2009)
Ontwikkelingsgericht coachen in het PrO is dus een uitdaging, maar al met al de moeite waard. De vaardigheden van de docent zijn hierbij cruciaal. De relatie met de leerling, het vermogen om zich te verplaatsen in zijn leefwereld, waar gaat de leerling voor, en aan te sluiten bij zijn zone van naaste ontwikkeling, maakt dat de docent de leerling stapje voor stapje kan begeleiden. De leerling voelt zich gehoord en gezien en mag er zijn. Daardoor ontwikkelt hij zelfvertrouwen en een gevoel van competentie en zal hij meer eigenaar zijn van zijn eigen leerproces.
BIBLIOGRAPHY ARTIKEL academy, 4. c. (2013, 7 3). Dramadriekhoek. Opgehaald van coach-academy: http://www.coachacademy.nl/media/text/104/317/drama_driehoek.pdf Bil, d. (2009). Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie. Soest: Uitgeverij Nelissen. Bolt, V. D. (2007). Ethiek in praktijk. Assen: Van Gorkum. Kuipers, H.-J. (2008). Pedagogiek voor professionele opvoeders. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Praktijkschool, G. (2013, Mei 20). Onderwijs algemeen. Opgehaald van Gooise Praktijkschool: http://www.gps.gsf.nl/Onderwijs_algemeen Vandamme, R. (2005). Handboek ontwikkelingsgericht coachen. Soest: Uitgeverij Nelissen.
4. Kenmerken van het eindproduct Het product moet: - In lijn zijn met de Big Picture visie van de school. - Bijdragen aan een van de streefdoelen van Praktijkonderwijs: zelfstandig werken. - Een zinvolle besteding zijn voor leerlingen die (structureel) uit hun stage gezet worden. - Hanteerbaar zijn voor de docent die Stagetoeleiding geeft. 5. Ervaringen van gebruikers (evaluatieonderzoek) Aantal leerlingen Stagetoeleiding: 20 Respondenten: 20
6. Overdracht naar anderen De presentatie
Reactie collega’s Alle collega’s waren erg enthousiast! Toen ik begon met mijn presentatie, zaten alle collega’s een beetje verveeld te kijken. Grote kans dat ze dachten: “Alweer zo’n presentatie.” Ik vertelde ze dat het niet te lang ging duren, waardoor ze de verveling al iets los konden laten. Vervolgens werd ik direct concreet: ik heb verteld over het doel, over het verschil tussen de stageopvang en de Stagetoeleiding en Toen moesten collega’s zelf aan de slag. Ze waren, logischerwijs, allemaal bijzonder snel door het boekje heen. Maar ik was blij dat ze even konden proeven aan de manier van werken die de leerlingen straks ook gaan doen. De reacties waren allemaal positief. Ik heb een collega gevraagd om de reacties op te schrijven en hieronder een greep uit de reacties. Eigenlijk zijn dit mijn favoriete complimenten, omdat ik hierdoor het gevoel kreeg dat de school nog meer geholpen is met het vak dan ik in de gaten had.
Bijlage: Het product
Stagetoeleiding
“TITEL BOEKJE”
INLEIDING
De inleiding wordt geschreven in lettertype Calibri, tekengrootte 14. Tussenkopjes worden vet gemaakt, tekengrootte 16. In de inleiding wordt kort uitgelegd wat het boekje in zal houden. De theorie wordt in twee à drie zinnen toegelicht en de opdrachten worden kort benoemd. Bijvoorbeeld:
Theorie
In de theorie wordt uitgelegd wat reflectie is. Hoe kun je het best reflecteren en waarom moet je dat eigenlijk doen?
Opdrachten
In dit boekje maak je X verschillende opdrachten: 1) Je vult een reflectie model in. 2) Je kiest competenties. 3) …. 4) ….
THEORIE In de theorie wordt uitleg gegeven over het onderwerp. Deze uitleg dient toereikend te zijn. Uitleg door de docent is natuurlijk altijd een goede aanvulling, maar houd er rekening mee dat de leerling het volledig individueel moet kunnen maken.
OPDRACHT 1 Opdrachtenbladen worden als losse bladen aangeleverd. Hier staat dus enkel de omschrijving van de opdracht. De opdracht wordt hier in zijn totaliteit omschreven.
Wat moet ik doen?
Hier wordt in 1 à 2 zinnen beschreven wat de leerling moet doen.
Wat heb ik nodig?
Hier wordt puntsgewijs beschreven wat de leerling nodig heeft.
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 1) Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.) 2) Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.) 3) Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
HET BEGIN
INLEIDING Theorie
Normaal staat er een stuk theorie bij elk onderwerp. Dit onderwerp is het enige onderwerp waar geen theorie bij hoort. Je begint dus meteen met het maken van opdrachten.
Opdrachten
In dit boekje maak je 4 verschillende opdrachten: 5) Je vult gegevens in over jezelf. 6) Je bedenkt wat je het liefst wilt doen. 7) Je doet een beroepentest op internet. 8) Je schrijft een stageverslag.
OPDRACHT 1 Hieronder staan allemaal vragen over jou. Dit zijn je persoonlijke gegevens. Deze gegevens heb je vaak nodig. Bijvoorbeeld als je iets moet regelen met je nieuwe stage. Wat moet ik doen? Vul de vragen in. Wat heb ik nodig? - Pen
Naam: ……………………………………………………………………………………………………………….. Voornaam: ………………………………………………………………………………………………………… Adres: ……………………………………………………………………………………………………………….. Postcode, woonplaats: ……………………………………………………………………………………... Geboortedatum: ………………………………………………………………………………………………. Geboorteplaats: ………………………………………………………………………………………………… Nationaliteit: …………………………………………………………………………………………………….. Telefoonnummer: …………………………………………………………………………………………….. E-mailadres: ………………………………………………………………………………………………………
OPDRACHT 2 Vaak zijn er meerdere dingen die je leuk vindt. Zo vind je het misschien leuk om buiten te werken. Maar advies geven vind je ook leuk. Om hier een goed beeld van te krijgen, kruis je verschillende vakjes aan. Wat moet ik doen? Kruis de dingen aan de je graag wilt doen op stage. Wat heb ik nodig? - Pen
OPDRACHT 3 Soms weet je wel wat je wilt en kunt. Maar het is lastig om daar een beroep bij te bedenken. Daarvoor zijn er beroepentesten op internet. Bij zo’n beroepentest vul je informatie in over jezelf. En door die informatie weet de test wat bij je past.
Let wel op: een beroepentest heeft niet altijd gelijk! Wat moet ik doen?
Je gaat op de computer een beroepentest doen. Na het doen van de test, schrijf je op welke beroepen uit de test kwamen.
Wat heb ik nodig? - Pen - Computer
De stappen 1. Ga naar de website: http://www.beroepeninbeeld.nl/kwalificatiescan 2. Ga naar “Test je Talent”. 3. Beantwoord de vragen. 4. Print het overzicht met je grootste talenten uit.
5. Bekijk welke beroepen bij jouw talenten passen.
Nu weet je welke beroepen er bij je passen. Klopt het een beetje? Van de beroepen die uit de test zijn gekomen, maak je nu een ‘Leuke beroepen top 5.’
Leuke beroepen top 5 van ____________________ 1) Beroep: ___________________________ Het lijkt me leuk omdat:____________________________________________ _________________________________________________________________ 2) Beroep: ___________________________ Het lijkt me leuk omdat:____________________________________________ _________________________________________________________________ 3) Beroep: ___________________________ Het lijkt me leuk omdat:____________________________________________ _________________________________________________________________ 4) Beroep: ___________________________ Het lijkt me leuk omdat:____________________________________________ _________________________________________________________________ 5) Beroep: ___________________________ Het lijkt me leuk omdat:____________________________________________ _________________________________________________________________
OPDRACHT 4 Je gaat nu een groot soort stageverslag maken. In dit verslag beschrijf je een aantal punten: 1. Waar je tegenaan loopt bij je huidige/vorige stage. 2. Wat goed gaat bij je huidige/vorige stage. 3. Wat je nog wilt leren. En wat je zelf gaat doen om dat nog te leren. 4. Wat je uiteindelijk allemaal hoopt te kunnen. (Denk aan vaardigheden die nodig zijn om te werken.) 5. Wat je droombaan is. (Leg uit waarom dit je droombaan is. En omschrijf je werkzaamheden bij deze baan.) Als je nog nooit stage hebt gelopen, sla je vraag 1 en vraag 2 over. Je begint dan met vraag 3.
Wat moet ik doen?
Verwerk de vijf punten in je stageverslag. Print het verslag uit en lever het in bij je docent.
Wat heb ik nodig? - Computer
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 4) Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.) 5) Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.) 6) Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
SOLLICITEREN
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt uitgelegd wat solliciteren is. En hoe het in zijn werk gaat. Ook wordt precies uitgelegd hoe je een sollicitatiebrief schrijft.
Opdrachten
In dit boekje maak je 4 verschillende opdrachten: 9) Je gaat op zoek naar geschikte vacatures. 10) Je schrijft een sollicitatiebrief. 11) Je maakt een CV.
THEORIE Als je op zoek bent naar een baan, ga je solliciteren. Solliciteren bestaat uit een aantal dingen: 1) Het zoeken van een vacature. 2) Het schrijven van een sollicitatiebrief. 3) Het voeren van een sollicitatiegesprek. Je gaat dus als eerst op zoek naar een vacature. Een vacature is een stukje informatie over een baan die beschikbaar is voor iemand. Je moet goed kijken of de vacature bij je past. Is het echt wat je wilt? En ben je geschikt voor de baan? Als je die twee vragen met ‘ja’ kunt beantwoorden, ga je een sollicitatiebrief schrijven. Je sollicitatiebrief schrijf je dus aan de hand van een vacature. Je wilt graag uitgenodigd worden voor een sollicitatiegesprek. Daarom schrijf je een sollicitatiebrief. Je moet dus goed bedenken wat je in je sollicitatiebrief zet. De volgende punten beschrijf je in je sollicitatiebrief: 1. Wie ben je? 2. Wat zijn de eigenschappen en vaardigheden die jou geschikt maken? 3. Welke ervaring heb je? 4. Waarom wil je juist naar dat bedrijf? Waarom juist die functie? Je sollicitatiebrief is eigenlijk een verhaaltje over jezelf. Iemand die de brief leest, moet een goed beeld van jou krijgen. Laat je sollicitatiebrief dus altijd lezen door mensen die je goed kent. Die kunnen zien of de brief klopt bij wie je bent. Je stuurt niet alleen je sollicitatiebrief naar het bedrijf waar je wilt werken. Je stuurt ook je CV op. Je CV is eigenlijk een lijstje met informatie over jou. Dit zet je in je CV: 1. Personalia: je naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, geboortedatum en of je een rijbewijs hebt. 2. Je gevolgde opleidingen (vanaf je middelbare school). En diploma’s en certificaten die je gehaald hebt. 3. De werkervaring die je hebt. 4. Je hobby's, als ze iets zeggen over jou als persoon. (Dus: shoppen en uitgaan zijn hobby’s die je niet in je CV zet) 5. Het is belangrijk dat je CV er netjes uitziet. Het bedrijf waar je solliciteert, moet in één keer kunnen zien of je geschikt bent voor de baan.
OPDRACHT 1 Als je een stage zoekt, kun je vacatures zoeken. Maar vacatures zoeken is eigenlijk veel belangrijker als je gaat werken. Pas als je een vacature ziet, weet je dat je ergens kunt solliciteren. Het zoeken naar de goede vacatures is nog best lastig. Daar ga je nu mee aan de slag. Je gaat naar www.nationalevacaturebank.nl. Als je op de website komt, zie je de zoekbalk:
Je vult de zoekbalk in. Stel je zoekt een baan als loodsmedewerker. En je woont in Hilversum. En je wilt niet meer dan 10km reizen.
Als je het hebt ingevuld, klik je op zoek. Nu ga je drie vacatures zoeken die jou aanspreken. Wat moet ik doen? Ga naar www.vacaturebank.nl. Zoek drie vacatures op die je aanspreken. En vult het onderstaande formulier in. Wat heb ik nodig? - Pen - Computer
Vacature 1
Naam bedrijf:_____________________________________________________ Plaats bedrijf:_____________________________________________________ Functieomschrijving: _______________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Functie-eisen:_____________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Bedrijfsprofiel:____________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Waarom lijkt dit je leuk?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Vacature 2
Naam bedrijf:_____________________________________________________ Plaats bedrijf:_____________________________________________________ Functieomschrijving: _______________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Functie-eisen:_____________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Bedrijfsprofiel:____________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Waarom lijkt dit je leuk?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Vacature 3
Naam bedrijf:_____________________________________________________ Plaats bedrijf:_____________________________________________________ Functieomschrijving: _______________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Functie-eisen:_____________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Bedrijfsprofiel:____________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Waarom lijkt dit je leuk?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 2 Als je een vacature hebt gevonden die bij je past, schrijf je een sollicitatiebrief. Je gaat bij deze opdracht oefenen met het schrijven van een sollicitatiebrief. Je schrijft de sollicitatiebrief voor één van de drie vacatures die je bij de vorige opdracht hebt opgeschreven. Lees de theorie nog een keer door over hoe je een sollicitatiebrief moet schrijven. Je schrijft de sollicitatiebrief op de computer. Print je sollicitatiebrief, als die klaar is, uit. Wat moet ik doen? Je schrijft een sollicitatiebrief op de computer. Je schrijft hem voor één van de drie vacatures uit opdracht 1. Wat heb ik nodig? - Computer
OPDRACHT 3 Het maken van een CV is erg lastig. Daarom werk je met een stappenplan. Die zie je hieronder.
Wat moet ik doen?
Maak je eigen CV. Volg het stappenplan. Print je CV uit als je klaar bent.
Wat heb ik nodig? - Computer
Begin met de titel. Bovenaan het document zet je: Curicculum Vitae
Je maakt een dikgedrukt tussenkopje: Personalia
Onder het tussenkopje Personalia plaats je je persoonlijke gegevens.
Daaronder plaats je een tussenkopje Opleidingen.
Onder opleidingen zet je de opleidingen die je gevolgd hebt. En de certificaten die je behaald hebt.
Nu komt het kopje Werkervaring.
Hieronder zet je de werkervaring die je hebt. Bijbaantjes en stages.
Het laatste tussenkopje is het tussenkopje met hobby’s.
Let nu goed op: niet al je hobby’s kunnen hieronder. Als je van uitgaan, shoppen en bier drinken houdt, schrijf je dit niet op. Dit is leuk, maar is voor je werkgever niet belangrijk. Ben je creatief? Hou je van reizen? Doe je vrijwilligerswerk? Schrijf dit op!
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 7) Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.) 8) Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.) 9) Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
SOLLICITATIEGESPREK OEFENEN
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt uitgelegd wat een sollicitatiegesprek is. Ook wordt er een voorbeeld gegeven van een goed en fout sollicitatiegesprek.
Opdrachten
In dit boekje maak je 5 verschillende opdrachten: 12) Je gaat nadenken over de presentatie van jezelf. 13) Je bedenkt wat je wilt vertellen over jezelf. 14) Je gaat het verschil aangeven tussen een goed en fout sollicitatiegesprek. 15) Je gaat een sollicitatiegesprek oefenen met een klasgenoot. 16) Je gaat een klasgenoot feedback geven. Na deze 5 opdrachten ga je met de hele klas een sollicitatiegesprek oefenen.
THEORIE Als je bij een bedrijf wilt werken, stuur je een sollicitatiebrief. Als het bedrijf je misschien aan wilt nemen, moet je op gesprek komen. Dat gesprek noemen we een sollicitatiegesprek. Je gaat nu twee filmpjes kijken. Een filmpje over de voorbereiding van het sollicitatiegesprek. En een filmpje over het sollicitatiegesprek. De docent start het filmpje. Tijdens het sollicitatiegesprek wil de werkgever je beter leren kennen. Wat kun je goed? Wat moet je nog leren? En ben je wel geschikt voor de baan? Voor een sollicitatiegesprek is het dus belangrijk dat je veel over jezelf kunt vertellen. Er zijn ook een aantal andere dingen erg belangrijk: Eerste indruk: Het is belangrijk dat je toekomstige werkgever een fijn gevoel bij je heeft. Stel je dus meteen professioneel op. Houding: Tijdens het gesprek zit je met een open houding en een rechte rug. Je moet laten zien dat je graag bij het bedrijf wilt werken. Uiterlijk: Zorg ervoor dat je er verzorgd uitziet. Was je haar, knip je nagels, doe schone en nette kleding aan. Voor de jongens: scheer je in de ochtend. Voor de meisjes: gebruik niet teveel make-up. Taalgebruik: Praat niet zoals je met je vrienden praat. Wees beleefd en probeer geen taalfouten te maken. Stel vragen: Probeer vragen te stellen tijdens het gesprek. Zo kom je geïnteresseerd over. Bij een sollicitatiegesprek gaat het niet alleen om de dingen die je zegt. Het gaat ook om hoe je er uit ziet. Dat noemen we: je presentatie. Je presentatie is hoe je eruit ziet. En hoe je doet. Elk bedrijf stelt andere eisen aan je presentatie. Een kapsalon verwacht weer andere dingen dan een autogarage. Je presentatie is heel belangrijk voor een sollicitatiegesprek. De werkgever kan dan aan je zien of je bij het bedrijf past.
De werkgever wil verschillende dingen van je weten. De werkgever gaat vragen stellen over verschillende onderwerpen: Persoonlijk Werkstijl Voorbeelden Hieronder staan een aantal voorbeeldvragen. Persoonlijk Vertel eens wat over jezelf? Wat zijn je sterke punten? Wat zijn je zwakke punten? Wat lijkt je leuk aan dit bedrijf? Wat lijkt je leuk aan het werk in dit bedrijf? Waarom moeten we jou aannemen? Wat zijn je hobby’s? Werkstijl Hoe ga je om met kritiek en feedback? Hoe werk je samen? Kun je met onverwachte situaties omgaan? Voorbeelden (Groen) Het regent buiten: hoe gedraag jij je tijdens het werk? (Winkel) Je ziet een klant iets stelen: wat doe je? (Bouw) Je bent je werkschoenen vergeten: hoe los je dit op? (Bejaardentehuis) Een bewoner raakt kwijt: hoe reageer je? (Algemeen) Je hebt ruzie met een collega: wat doe je?
Bij de voorbeelden stelt de werkgever open vragen. Hier moet je uitgebreid antwoord op geven. Het is belangrijk dat je van tevoren nadenkt over verschillende situaties die je tegen kunt komen op je stage. Gesloten vragen stelt de werkgever niet vaak. Hier kun je alleen met ja en nee op antwoorden. Zo komt de werkgever natuurlijk niet veel over je te weten.
OPDRACHT 1 Je presentatie is dus erg belangrijk. Je moet voor het sollicitatiegesprek nadenken over je kleding en houding.
Wat moet ik doen?
Je gaat op verschillende manieren nadenken over je kledingkeuze en houding voor een sollicitatiegesprek.
Wat heb ik nodig? - Pen
Hieronder staan verschillende plaatjes van kledingstukken en houdingen. Zet een streep door de kledingstukken die niet gepast zijn. Je maakt het rijtje van de jongens én meisjes. Jongens:
Pet
Gepoetste tanden
Shirt met vlekken
Nette broek
Ongeschoren baard
Gapen tijdens het gesprek
Lekker geurtje op
Beats op je hoofd / in je nek
Ongeïnteresseerde houding
Nette schoenen (dus niet vies en niet kapot)
Meisjes:
Kauwgom kauwen tijdens het gesprek
Te veel make-up op
Broek met gaten
Verzorgd kapsel
Goede luisterhouding
Verzorgde nagels (!Let op! Je nagels mogen niet bij elk bedrijf lang zijn)
Jezelf ’s ochtends goed verzorgd
Ongepast taalgebruik gebruiken
Hand geven bij binnenkomst
Te kort rokje aan
OPDRACHT 2 Je bedenkt wat je wilt vertellen over jezelf. Niet alles is interessant voor je werkgever.
Wat moet ik doen?
Schrijf naast het vakje met het onderwerp precies op wat je wilt vertellen.
Wat heb ik nodig? - Pen
Onderwerp
Wat ga je vertellen? Wel vertellen
Thuissituatie
Niet vertellen
Wel vertellen
Hobby’s
Niet vertellen
Wel vertellen
Sterke punten
Niet vertellen
Wel vertellen
Zwakke punten
Niet vertellen
Wel vertellen
Werkervaring
Niet vertellen
OPDRACHT 3 Je gaat het verschil aangeven tussen een goed en fout sollicitatiegesprek. Hiervoor ga je een filmpje bekijken. Daarna ga je aangeven wat Priscilla fout doet. En je schrijft op wat ze wel had moeten doen.
Wat moet ik doen?
Ga naar www.youtube.com. Type in de zoekbalk: Hoe je niet moet solliciteren. Klik op het eerste filmpje en kijk het filmpje. Maak daarna de opdracht.
Wat heb ik nodig?
- Pen - Computer - Oortjes / koptelefoon
Wat doet Priscilla fout?
Wat moet ze wel doen?
OPDRACHT 4 Je gaat twee sollicitatiegesprekken voeren met een klasgenoot. Hier kun je een goed sollicitatiegesprek oefenen. Bij het ene gesprek ben je werkgever. Bij het andere gesprek ben je sollicitant. Spreek met elkaar de volgorde af. In de opdracht staat meer informatie over de gesprekken.
Wat moet ik doen?
Je gaat twee gesprekken voeren. Hier speel je twee rollen: werkgever en sollicitant.
!! Let op: Na elk gesprek geef je je klasgenoot eerst feedback. Wat heb ik nodig? - Niks
Gesprek 1
Werkgever: Je bent werkgever bij een grote kledingwinkel. Je zoekt een stagiair(e) die vertelt veel met kleding bezig te zijn. Sollicitant: Je wilt erg graag bij de kledingwinkel werken. Je bent in je vrije tijd veel met kleding bezig.
!! Werkgever: geef de sollicitant nu feedback (zie opdracht 5). Gesprek 2
Werkgever: Je bent werkgever bij een bouwbedrijf. Je zoekt een stagiair(e) die hard werkt. Sollicitant: Je wilt graag bij het bouwbedrijf werken. Je bent iemand die hard werkt.
!! Werkgever: geef de sollicitant nu feedback (zie opdracht 5).
OPDRACHT 5 Je gaat een klasgenoot feedback geven.
Wat moet ik doen?
Hier wordt in 1 à 2 zinnen beschreven wat de leerling moet doen.
Wat heb ik nodig? - Pen
Feedback geven Ik geef feedback aan: _____________________________________________ Goede punten: 1) 2) 3) 4) 5) Verbeterpunten: 1) 2) 3)
Feedback ontvangen Ik krijg feedback van: _____________________________________________ Goede punten: 1) 2) 3) 4) 5) Verbeterpunten: 1) 2) 3)
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 10)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
11)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht(en) op de computer mag maken.)
12)
Staat je naam op het voorblad? Ja? Lever je boekje in bij de docent. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
LUISTEREN NAAR JE LEIDINGGEVENDE
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt uitgelegd waarom het belangrijk is om goed te luisteren naar je leidinggevende. Ook wordt hier uitgelegd wat je moet doen om een goede luisterhouding aan te nemen.
Opdrachten
In dit boekje maak je 3 verschillende opdrachten: 17) Je gaat een zelftest doen: hoe goed luister jij? 18) Je kritisch naar een ander kijken. 19) Je oefent verschillende luisterhoudingen met een klasgenoot.
THEORIE Op het werk heb je een leidinggevende. Je leidinggevende stuurt jou en je collega’s aan. De leidinggevende is een belangrijk persoon op de werkvloer. Je leidinggeven bepaalt of jij aangenomen wordt. Als je leidinggevende je aanstuurt of feedback geeft, is het belangrijk om goed te luisteren. Je kunt veel van je leidinggevende leren. En je maakt liever geen fouten die niet nodig zijn. Als je goed luistert maak je minder fouten die niet nodig zijn. Door goed te luisteren laat je je leidinggevende zien dat je hard je best doet. Maar hoe doe je dat, goed luisteren? Je hebt verschillende luisterhoudingen: Goede luisterhouding: Bij deze luisterhouding doe je je best om te luisteren. Je zit rechtop en je kijkt de persoon naar wie je luistert aan. Als je iets niet snapt, stel je een vraag. En je knikt af en toe om te laten zien dat je het snapt. Ongeïnteresseerde luisterhouding: Bij deze luisterhouding boeit het je allemaal niet zo. Je kijkt de persoon naar wie je luistert niet aan. Je bent meer bezig met je eigen gedachten. Je zit een beetje onderuitgezakt te wachten tot je weg kunt. Drukke luisterhouding: Bij deze luisterhouding ben je meer aan het praten dan aan het luisteren. Je praat door de andere persoon heen en neemt het verhaal over. Aan het eind van het gesprek is de persoon met wie je aan het praten was de luisteraar. De rollen zijn ineens omgedraaid. Afwezige luisterhouding: Bij deze luisterhouding zit je bij de persoon naar wie je luistert omdat het moet. Je zit aan je kopje te friemelen. Of te Whatsappen op je telefoon. En je plaatst een statusupdate op Facebook.
OPDRACHT 1 Je gaat je eigen luistervaardigheden uittesten. Je gaat naar twee youtube filmpjes, deze moet je tegelijkertijd aanzetten en je moet je concentreren op het filmpje waar een kaarttruc wordt uitgelegd. Zo ga je testen hoe goed jij zelf kan luisteren.
Wat moet ik doen? Ga op internet en ga naar: http://www.youtube.com/watch?v=DFFmshvNvjs Kaarttruc 1 (+ uitleg) Open internet nog een keer en ga ook naar: http://www.youtube.com/watch?v=jqNi9BmxHUo Hits 2013 - The Best Club Hits (TETA Making Music) Part 2 of 2 Zet beide volumes op zijn hardst! Zet beide filmpjes aan en bekijk het filmpje van de kaarttruc! Het filmpje van de kaarttruc bekeken? Zet de muziek uit en beantwoord de vragen op de volgende pagina.
Wat heb ik nodig? - Pen - Oordopjes - Computer - Kaarten
1. Je hebt een de uitleg van een kaarttruc gezien. Probeer op te schrijven hoe deze kaarttruc moet. Je hebt allemaal verschillende kaarten…….
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
2. Kon je je goed concentreren op de kaarttruc? Zo ja: hoe deed je dit? Zo nee: waardoor kwam dit?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Bekijk beide filmpjes nu nog een keer tegelijkertijd en probeer daarna de kaartentruc in het echt uit. 3. Kende je de kaartentruc nu beter? Zo ja: waar komt dit door? Zo nee: waardoor lukte dit niet?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 2 Je gaat zo een filmpje bekijken waarin een presentatrice een programma maakt over een man die zijn levensverhaal verteld. Deze presentatrice moet vragen stellen en naar zijn verhaal luisteren. Je gaat dit bekijken en je gaat opschrijven wat je van de luistervaardigheden van deze presentatrice vindt.
Wat moet ik doen? Ga op internet en ga naar: http://www.youtube.com/watch?v=k7O0G6FSkJI Koefnoen – luisteren Beantwoord aan de hand van dit filmpje onderstaande vragen.
Wat heb ik nodig?
- Pen - Oordopjes - Computer/ipad (met internet)
1. Wat vond je van de presentatrice?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ 2. Wat doet de presentatrice goed?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
3. Wat kan de presentatrice verbeteren?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ 4. Wat zou jij tegen de presentatrice zeggen als je haar tips moet geven?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 3 Je weet nu dat het belangrijk is om goed te luisteren naar mensen. We gaan nu kijken hoe iemand zich voelt door verschillende luisterhoudingen. Je gaat met een klasgenoot een aantal rollenspellen spelen. De een vertelt een verhaal, de ander neemt een bepaalde luisterhouding aan. Na elk rollenspel, schrijf je iets op over het gevoel.
Wat moet ik doen?
Speel de verschillende rollenspellen met een klasgenoot. Na elk rollenspel schrijf je iets op over het gevoel. Spreek van tevoren af wie persoon 1 is. En wie persoon 2 is.
Wat heb ik nodig? - Pen - Klasgenoot
Rollenspel 1
Persoon 1 vertelt iets over het weekend. Persoon 2 luistert met een ongeïnteresseerde houding. Je kijkt persoon 1 niet echt aan. Je gaapt af en toe tussendoor. Je hoort eigenlijk helemaal niet wat de ander zegt.
Na het rollenspel
Hoe voelde persoon 1 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Hoe voelde persoon 2 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Wat had persoon 2 beter kunnen doen in deze situatie? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Rollenspel 2
Persoon 1 luistert naar het verhaal. Maar je praat de hele tijd door persoon 2 heen. Je zegt vaak: “Ja, dat heb ik ook wel eens gehad.” Of: “Ja, dat heb ik ook wel eens gedaan.” En je vertelt dan iets over jezelf. Persoon 2 vertelt iets over het weekend.
Na het rollenspel
Hoe voelde persoon 1 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Hoe voelde persoon 2 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Wat had persoon 1 beter kunnen doen in deze situatie? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Rollenspel 3
Persoon 1 vertelt een verhaal over stage. Als je geen stage hebt, vertel je iets over de plek waar je graag stage zou willen lopen. Persoon 2 luistert erg goed naar het verhaal. Je kijkt persoon 1 aan. Als iets niet duidelijk is, stel je daar een vraag over.
Na het rollenspel
Hoe voelde persoon 1 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Hoe voelde persoon 2 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Wat doet persoon 2 goed in deze situatie? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Rollenspel 4
Persoon 1 zit de hele tijd op zijn/haar telefoon. Als persoon 2 vraagt: “Luister je eigenlijk wel?” reageer je met: “Jajaja, praat nou door.” Persoon 2 vertelt iets over zijn/haar hobby of passie. Als je het zat bent, vraag je: “Luister je eigenlijk wel?”
Na het rollenspel
Hoe voelde persoon 1 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Hoe voelde persoon 2 zich? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Wat had persoon 1 beter kunnen doen in deze situatie? _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 13)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
14)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.)
15)
Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
MIJN KWALITEITEN
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt iets uitgelegd over kwaliteiten. Er wordt verteld wat kwaliteiten precies zijn. Er je krijgt uitgelegd welke verschillende kwaliteiten er bestaan.
Opdrachten
In dit boekje maak je 5 verschillende opdrachten: 20) Je gaat je aangeven welke eigenschappen jij bezit. 21) Je gaat in gesprek met een klasgenoot over je talenten. 22) Je vult de vragenlijst ‘Basis werknemersvaardigheden’ in. 23) Je schrijft een reflectie. 24) Je bedenkt welke kwaliteiten belangrijk zijn bij welk beroep.
THEORIE Een kwaliteit is een talent: iets wat je goed kunt. Elk mens heeft verschillende kwaliteiten. De kwaliteiten die je hebt zijn belangrijk voor je stage. Het is soms lastig om een richting te kiezen. Iedereen heeft meerdere kwaliteiten die passen bij verschillende beroepen. Bij elk beroep zijn er weer verschillende kwaliteiten belangrijk. Zo is het belangrijk dat je behulpzaam bent als je in de zorg werkt. En duidelijk als je in de beveiliging werkt. Sommige kwaliteiten zijn voor elk beroep belangrijk. Denk aan: verantwoordelijk, betrouwbaar en eerlijk. Er bestaan heel veel verschillende kwaliteiten. Bijvoorbeeld: Vrolijk Enthousiast Betrouwbaar Serieus Netjes Dapper Ontspannen Actief Spontaan Creatief Verantwoordelijk Avontuurlijk
Zorgzaam Humoristisch Sociaal Leergierig Handig Aardig Behulpzaam Gevoelig Eerlijk Zorgvuldig Duidelijk Liefdevol
Je kwaliteiten zijn niet altijd goed. Als je er in doorslaat, wordt het een valkuil. Bijvoorbeeld: ‘doorzettingsvermogen’ is je kwaliteit. ‘Niet weten wanneer je moet stoppen’ kan dan een valkuil zijn.
OPDRACHT 1 Het is belangrijk om goed te weten welke eigenschappen bij jou horen. Bij deze opdracht ga je nadenken over verschillende eigenschappen. Als de eigenschap bij je past, zet je een kruisje in het vakje onder nummer 1. Je vraagt de docent van de Stagetoeleiding om de vakjes onder nummer 2 in te vullen.
Wat moet ik doen?
Je zet een kruisje achter de eigenschap die bij jou past. Daarna vult je docent het in.
Wat heb ik nodig? - Pen
IK BEN……
1 2
1 2
1 2
Aardig
Kalm
Open naar anderen
Behulpzaam
Ondernemend
Bedachtzaam
Vrolijk
Netjes
Let op details
Vriendelijk
Zelfstandig
Humoristisch
Sociaal
Oplettend
Positief ingesteld
Actief
Stoer
Slim
Energiek
Moedig
Druk
Nieuwsgierig
Fantasierijk
Respectvol
Perfectionistisch
Betrouwbaar
Bescheiden
Een doener
Eerlijk
Precies
Een denker
Durvend
Geduldig
Een gemakkelijke prater Sterk
Technisch
Gevoelig
Sportief
Doorzetter
OPDRACHT 2 De volgende opdracht gaat over basis werknemersvaardigheden. Dat zijn vaardigheden die je nodig hebt als je ergens gaat werken. Kijk naar de lijst. De lijst gaat over wat je al kan. Links staat gedrag beschreven dat iemand laat zien die nog wat moet leren. Je kunt zo iemand een beginnende werknemer noemen. Rechts staat gedrag beschreven dat een gevorderde werknemer laat zien. Je kunt kiezen tussen 5 antwoorden:
Wat moet ik doen?
Lees de vaardigheden door. Zet een kruisje in het vakje wat het beste bij jou past. Na het invullen van de vragenlijst plan je een gesprek met de docent van de Stagetoeleiding.
Wat heb ik nodig? - Pen
OPDRACHT 3 Soms is het erg lastig om precies te bedenken waar je goed in bent. Als het goed is, weet je dat nu al iets beter. Je gaat bij deze opdracht een aantal vragen beantwoorden. Deze vragen gaan over jezelf. En over een klasgenoot. Je gaat dus ook bedenken wat de kwaliteiten van je klasgenoot zijn.
Wat moet ik doen?
Je leest de vragen door. Je bespreekt elke vraag met je klasgenoot.
Wat heb ik nodig?
- Pen - Een klasgenoot
1. Welke kwaliteiten vinden jullie belangrijk voor een werknemer? 1._______________________________________________________________ 2._______________________________________________________________ 3._______________________________________________________________ 2. Noem 3 dingen die je goed kan. 1._______________________________________________________________ 2._______________________________________________________________ 3._______________________________________________________________
3. Wat vindt je klasgenoot jouw 3 sterkste punten? 1._______________________________________________________________ 2._______________________________________________________________ 3._______________________________________________________________ 4. Welke kwaliteiten zou je nog willen ontwikkelen? 1._______________________________________________________________ 2._______________________________________________________________ 3._______________________________________________________________ 5. Welke kwaliteiten wil je klasgenoot nog ontwikkelen? 1._______________________________________________________________ 2._______________________________________________________________ 3._______________________________________________________________
OPDRACHT 4 Je hebt veel nagedacht over je eigen kwaliteiten. En je docent heeft je bij 2 opdrachten feedback gegeven. Je schrijft nu een reflectie over wat je docent gezegd heeft.
Wat moet ik doen?
Beantwoord onderstaande vragen.
Wat heb ik nodig? - Pen
Wat vond je ervan dat je docent jouw kwaliteiten heeft opgeschreven?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Klopte het wat je docent dacht? Zo ja; had je dit verwacht? Zo nee; wat klopte er niet?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Heeft je docent dingen gezegd die je nog niet wist? Leg uit!
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 5 Veel kwaliteiten zijn belangrijk voor later. Als werknemer moet je veel kwaliteiten laten zien. Daarom werk je al een paar jaar aan je competenties. Bij sommige beroepen zijn er bijzondere kwaliteiten nodig.
Wat moet ik doen?
Je gaat de kwaliteiten bij de verschillende beroepen zetten. Bijvoorbeeld: welke kwaliteiten zijn belangrijk bij het beroep politieagent? Trek een streep tussen de verschillende beroepen en kwaliteiten.
Wat heb ik nodig? - Pen
Politieagent
Vriendelijk (ziet er ook vriendelijk uit)
Dakdekker
Spreekt duidelijk
Automonteur Muzikant Garderobe medewerker
Liefde voor dieren Werkt hygiënisch Begrijpt werktekeningen goed
Bejaardenverzorger Logopedist Kok
Oplettend Kan veel dingen tegelijk Verzorgend
Docent Receptioniste Ober Administratief medewerker
Muzikaal Technisch Precies Gestructureerd
Caissière Medewerker dierenwinkel Huisschilder
Wilt mensen iets leren Kan goed (geld) tellen Gaat zorgvuldig met andermans spullen om
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 16)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
17)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.)
18)
Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
MIJN ONTWIKKELPUNTEN
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt er uitgelegd wat ontwikkelpunten zijn. Er wordt ook verteld hoe je jouw ontwikkelpunten kunt vinden.
Opdrachten
In dit boekje maak je 4 verschillende opdrachten: 25) Je geeft 7 kwaliteiten en ontwikkelpunten aan. Op persoonlijk gebied en beroepsmatig gebied. 26) Je leest een aantal voorbeelden. Geef aan wat de persoon in het voorbeeld als ontwikkelpunt heeft. 27) Je vraagt feedback aan een docent die jou goed kent. 28) Je schrijft een reflectie over de feedback.
THEORIE Ontwikkelpunten zijn punten die je moet verbeteren. En eigenschappen die je moet verbeteren. Je ontwikkelpunten kunnen op twee gebieden liggen. Op beroepsmatig gebied en op persoonlijk gebied. Je ontwikkelpunten op beroepsmatig gebied zijn belangrijk om te ontwikkelen in je stage. En later als je gaat werken. Je ontwikkelpunten op persoonlijk gebied zijn belangrijk om te ontwikkelen in je dagelijks leven. Bijvoorbeeld: je bent als persoon erg rommelig. Dat is een ontwikkelpunt. Zelf heb je er niet zoveel last van. Maar op je nieuwe werk heb je er wel last van. Dit is een ontwikkelpunt op beroepsmatig gebied. Of: je laat je was altijd te lang in de wasmachine zitten. Hier gaat je was erg van stinken. Hier heb je thuis wel last van, maar op je werk helemaal niet. Dit is een ontwikkelpunt op persoonlijk gebied. Om je ontwikkelpunten te vinden en verbeteren, moet je reflecteren. Als je reflecteert kijk je kritisch naar jezelf. Je bedenkt waar je goed in bent, maar ook waar je nog niet goed in bent. Eigenlijk beoordeel je jezelf. Tijdens je stage is het erg belangrijk om te reflecteren. Tijdens je stage zal het niet alleen belangrijk zijn om te reflecteren. Het is ook belangrijk om feedback te ontvangen. Feedback zijn kwaliteiten en ontwikkelpunten die iemand anders bij je ziet. Bijvoorbeeld je stagebegeleider of je baas. Soms is het lastig om feedback te ontvangen. Dat komt omdat het niet altijd leuk is om te horen. Het is dan heel belangrijk dat je niet boos of verdrietig wordt. Iemand geeft je feedback zodat je er iets van kunt leren. Niet om je af te kraken, of geen respect te geven.
OPDRACHT 1 In de opdracht ga je jou kwaliteiten op persoonlijk gebied en beroepsmatig gebied aangeven. Het is een lastige opdracht, dus vraag je docent en klasgenoten om hulp.
Wat moet ik doen?
Bedenk 7 kwaliteiten en 7 ontwikkelpunten op persoonlijk en beroepsmatig gebied.
Wat heb ik nodig? - Pen
Persoonlijk
Beroepsmatig
Kwaliteit
Ontwikkelpunt
Kwaliteit
Ontwikkelpunt
1
1
1
1
2
2
2
2
3
3
3
3
4
4
4
4
5
5
5
5
6
6
6
6
7
7
7
7
OPDRACHT 2 Soms is het lastig om van jezelf te zien wat je ontwikkelpunten zijn. Maar ontwikkelpunten van anderen zie je meestel snel. Je gaat nu oefenen met het herkennen van ontwikkelpunten.
Wat moet ik doen?
Je leest een aantal voorbeelden. Geef aan wat de persoon in het voorbeeld als ontwikkelpunt heeft. En schrijf op hoe je dit ontwikkelpunt herkende.
Wat heb ik nodig? - Pen
Voorbeeld 1: Jasper gaat stage lopen in een supermarkt. Het is vandaag zijn eerste stagedag. Hij vindt het erg spannend. Hij is goed op tijd en heeft nog tijd om koffie te drinken voor het werk begint. Er zitten een aantal collega’s in de koffiekamer. Jasper stelt zich netjes voor. Hij pakt een kop koffie en gaat zitten. Er komt een nieuwe groep collega’s binnen. Ze zijn druk aan het kletsen en lachen met elkaar. Jasper vindt ze iets te druk. Een van die collega’s zegt: “Hebben we een nieuwe stagiair?” Jasper reageert niet, maar neemt een slok van zijn koffie. Ontwikkelpunt Jasper:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Voorbeeld 2: Eef werkt al een paar jaar als secretaresse bij een groot bedrijf. Het is vandaag druk op het werk. Haar baas heeft haar ook gevraagd om post te sorteren. En ze moet vaak de telefoon opnemen en telefoontjes doorverbinden naar haar baas. Hij vertelt Eef dat hij een vergadering heeft. Hij kan dus niet aan de telefoon komen. Als ze nu de telefoon opneemt, moet ze de boodschappen aannemen. Deze boodschappen schrijft ze op een memo. Na de lunchpauze vraagt haar baas of er nog belangrijke telefoontjes voor hem zijn geweest. Eef was druk bezig met het sorteren van de post. Ze kan de memoblaadjes niet vinden. Ontwikkelpunt Eef:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Voorbeeld 3: Erikjan heeft over drie dagen een toets op school. Hij heeft dus nog drie dagen om te leren. De eerste dag heeft Erikjan geen zin: hij heeft net het nieuwste spel op de PlayStation gekocht. De tweede dag is het erg lekker weer. Na school gaat Erikjan met zijn vrienden naar het strand. De derde dag heeft Erikjan een date. Hij gaat met zijn date naar de bioscoop. Na de film drinken ze nog een biertje in de stad. Ontwikkelpunt Erikjan:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Voorbeeld 4: Layla loopt al een tijdje stage in een kapsalon. Ze begroet de klanten, schenkt koffie en thee voor ze in en maakt af en toe wat schoon. Ze heeft een gesprek met haar stagebegeleider. De stagebegeleider is positief: “Je werkt hard. Je maakt altijd goed schoon. En je helpt collega’s altijd goed.” Maar: “Je bent niet altijd even aardig tegen klanten. Soms kom je boos over. Dit is echt een ontwikkelpunt.” Layla wordt boos en zegt: “Net alsof jij altijd zo aardig bent tegen klanten.” Ontwikkelpunt Layla:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 3 Denk aan een docent die jou goed kent. Je gaat deze docent vragen om feedback. Je moet erachter komen wat hij/zij denkt dat jouw ontwikkelpunten zijn. Denk eraan: het is niet om je af te kraken, maar om je iets te leren.
Wat moet ik doen?
Ga naar de docent toe. Stel hem/haar onderstaande vragen. Schrijf zelf de antwoorden van de docent op.
Wat heb ik nodig? - Pen
Had ik vroeger ontwikkelpunten waar ik in gegroeid ben?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Wat zijn nu nog mijn ontwikkelpunten?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Wat is mijn belangrijkste ontwikkelpunt? (Wat jij echt moet ontwikkelen)
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 4 Je hebt veel nagedacht over je eigen ontwikkelpunten. Ook heeft een docent die jou goed kent je feedback gegeven. Je schrijft nu een reflectie over wat je docent gezegd heeft.
Wat moet ik doen?
Beantwoord onderstaande vragen.
Wat heb ik nodig? - Pen
Wat vond je ervan dat je docent jouw ontwikkelpunten heeft opgeschreven?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Klopte het wat je docent dacht? Zo ja; had je dit verwacht? Zo nee; wat klopte er niet?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Heeft je docent dingen gezegd die je nog niet wist? Leg uit!
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 19)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
20)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.)
21)
Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
KLANTVRIENDELIJKHEID
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt uitgelegd waarom je klantvriendelijk moet zijn. En hoe je dit dan precies doet.
Opdrachten
In dit boekje maak je 4 verschillende opdrachten: 29) Je bekijkt een filmpje over hoe het niet moet. 30) Je bekijkt een filmpje over hoe het wel moet. 31) Je gaat naar het centrum om te kijken hoe klantvriendelijk winkelmedewerkers zijn. 32) Je gaat naar het centrum om een interview te houden over klantvriendelijkheid.
THEORIE “De klant is koning!” Dat is een uitspraak die je vaak hoort. Hier bedoelen ze mee: de klant bepaalt hoe hij het wil hebben. En dat moet gebeuren. De uitspraak “de klant is koning,” gaat eigenlijk over klantvriendelijkheid. Alle winkelmedewerkers moeten je het gevoel geven dat je de koning(in) bent. Denk maar eens na: koop je liever iets bij een winkel waar de winkelmedewerkers je als een koning(in) behandelen? Of een winkel waar ze niet eens aardig tegen je doen? Als je aardig doet tegen een klant, zijn ze sneller tevreden over je winkel. En komen ze sneller terug. Je moet een aantal dingen doen om klantvriendelijk te zijn: − Zeg gedag tegen de klant als hij/zij de winkel binnen komt. − Heb respect voor de klant. − Wees aardig tegen de klant. − Help de klant altijd, ook al ben je ergens anders mee bezig. − Luister naar de klant. − Ook als de klant een klacht heeft, blijf je vriendelijk tegen de klant. − Zeg gedag tegen de klant als hij/zij de winkel uitgaat.
OPDRACHT 1 Je gaat een filmpje kijken over hoe het niet moet. Daarna vul je in wat de caissière fout doet. En wat ze beter had kunnen doen. Wat moet ik doen? Ga naar www.youtube.com. Type in de zoekbalk: Klantvriendelijkheid. Klik op het vierde filmpje (Mr Bean – Bad Customer Service) en kijk het filmpje. Maak daarna de opdracht. Wat heb ik nodig? - Pen
Wat doet de caissière fout? Wat moet ze wel doen?
OPDRACHT 2 Je gaat een filmpje kijken over hoe het wel moet. Wat moet ik doen? Ga naar www.youtube.com. Type in de zoekbalk: ‘Waarom service je meer oplevert dan het kost!’ Klik op het tweede filmpje en kijk het filmpje. Maak daarna de opdracht. Wat heb ik nodig? - Pen
Welke dingen doet de serveerster uit het verhaal van Lebbis goed?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Waarom maakt Lebbis een soort grapje van zijn verhaal?
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
OPDRACHT 3 Soms kom je in een winkel waar het personeel erg klantvriendelijk is. Soms zijn ze dat juist niet. Je gaat naar het centrum om te kijken hoe klantvriendelijk het winkelpersoneel is.
Wat moet ik doen?
Je kiest eerst een winkel uit om de vragenlijst over in te vullen. Dan ga je naar het centrum om de opdracht uit te voeren.
Wat heb ik nodig? - Pen - De vragenlijst
Je kiest eerst een winkel uit. Je mag kiezen uit: Hema V&D Pipoos
Zara Chasin’ Blokker
Je gaat nu een bezoek brengen aan de winkel die jij gekozen hebt. Tijdens je bezoek, let je goed op de medewerkers. Zijn ze aardig? En hoe zie je dat? Tijdens je bezoek stel je ook een vraag over een product. Deze vraag bereid je samen met je docent voor. Na je bezoek vul je de vragenlijst in: 1) Zei de medewerker gedag toen je de winkel binnen kwam? ο Ja ο Nee
Toelichting: ____________________________________
2) Hielp de medewerker je toen je een vraag stelde? ο Ja ο Nee
Toelichting: ____________________________________
3) Was de medewerker aardig toen hij/zij je hielp? ο Ja ο Nee
Toelichting: ____________________________________
4) Zei de medewerker gedag toen je de winkel uit liep? ο Ja ο Nee
Toelichting: ____________________________________
Nu schrijf je een conclusie. Dat wil zeggen: Wat is je eindoordeel? Wat het goed? Of juist helemaal niet? En waarom?
OPDRACHT 4 In de vorige opdracht heb je winkelpersoneel beoordeeld. Nu ga je een medewerker van een winkel interviewen. Dit interview gaat natuurlijk over klantvriendelijkheid.
Wat moet ik doen?
Je kiest eerst de winkel uit waar je het interview wilt doen. Je leest de interviewvragen door. Vraag 1, 2 en 3 zijn al gemaakt. Vraag 4 en 5 ga je zelf bedenken.
Wat heb ik nodig? - Pen
Je kiest eerst een winkel uit. Je mag kiezen uit: Hema V&D Pipoos
Zara Chasin’ Blokker
! Let op: Je kiest een andere winkel dan in de vorige opdracht.
Het interview Voordat je iemand vraagt of je hem/haar mag interviewen, leg je uit dat het een opdracht voor school is. 1) Vind je klantvriendelijkheid erg belangrijk? Laat degene die je interviewt het ook uitleggen!
2) Hoe laat jij zien dat je klantvriendelijk bent?
3) Is het soms ook lastig om klantvriendelijk te zijn? Vraag naar een voorbeeld.
4) ___________________________________________________________
5)____________________________________________________________
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 22)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
23)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.)
24)
Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
DE WENSEN VAN DE KLANT ROLLENSPEL
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt uitgelegd wat een rollenspel precies. Ook worden een paar voorbeelden gegeven.
Opdrachten
In dit boekje maak je 2 verschillende opdrachten: 33) Je gaat een voorbeeld geven van een slecht en goed voorbeeld. 34) Je bereidt samen met een klasgenoot een rollenspel voor. Na deze twee opdrachten ga je met de hele klas nog een paar rollenspellen spelen. De docent kiest de onderwerpen uit.
THEORIE Een rollenspel is een soort toneelstuk. In dit toneelstuk speel je een situatie na. Dit doe je om te oefenen voor een bepaalde situatie. Je hoeft helemaal niet goed te kunnen acteren om een rollenspel te spelen. Je doet precies wat je normaal ook in die situatie zou doen. Voor sommige rollenspellen is het belangrijk om het goede voorbeeld te geven. Voor andere rollenspellen is het juist belangrijk om het foute voorbeeld te geven. Vooral van het foute voorbeeld leer je veel. Je leert dan hoe het niet moet. Bijvoorbeeld: Je loopt stage in een kledingwinkel. Elke maandag werk je samen met je favoriete collega. Het is erg rustig in de winkel, dus jullie zijn lekker aan het kletsen. Er komt een klant de winkel binnen. De klant vraagt of je haar kunt helpen. Goede voorbeeld: “Natuurlijk. Ik kom er meteen aan. Waarmee kan ik u helpen?” Foute voorbeeld: “Zie je niet dat ik in gesprek ben? Als mijn gesprek klaar is, kom ik naar je toe.”
OPDRACHT 1 Je gaat een situatie lezen: de ‘casus.’ Na het lezen van de casus, moet je twee verschillende voorbeelden geven. Een goed voorbeeld en een fout voorbeeld.
Wat moet ik doen?
Je gaat een goed en fout voorbeeld geven. Deze voorbeelden sluiten aan bij de casus die hieronder staat.
Wat heb ik nodig? - Pen
De casus Je werkt in een supermarkt op de broodafdeling. Het is zaterdagavond. Op zaterdagavond sta je altijd alleen op de broodafdeling. Omdat er op zaterdagavond weinig klanten zijn, moet je de afdeling schoonmaken. Als je net bent begonnen met schoonmaken, komt er een klant langs. De klant wil dat je een brood snijdt. Maar de broodmachine is net schoon. Hoe reageer je?
Goed voorbeeld
Fout voorbeeld
OPDRACHT 2 Net heb je jouw reactie op een situatie (de casus) bedacht. Nu ga je deze reactie uitbreiden. Je werkt samen met een klasgenoot. De een speelt de klant in het goede voorbeeld. De ander speelt de klant in het foute voorbeeld. Je gaat een script schrijven. Een script is de tekst die een acteur op moet zeggen.
Wat moet ik doen?
Verdeel de rollen. Werk nu het rollenspel uit.
Wat heb ik nodig?
- Een pen - Een klasgenoot om mee samen te werken
Het goede voorbeeld Wie zegt het? Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant
Wat zegt diegene?
Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e)
Het foute voorbeeld Wie zegt het? Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant
Wat zegt diegene?
Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e) Klant Stagiair(e)
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 25)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
26)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.)
27)
Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.
Stagetoeleiding
DISCUSSIE VOEREN
INLEIDING Theorie
In de theorie wordt uitgelegd wat een discussie is. En hoe je een discussie moet voeren. Ook wordt het verschil duidelijk gemaakt tussen discussie en debat.
Opdrachten
In dit boekje maak je 3 verschillende opdrachten: 35) Je kijkt wat voor ‘discussietype’ jij bent. 36) Je kijkt een filmpje over het voeren van een discussie. 37) Je bedenkt argumenten voor verschillende onderwerpen. Na deze 3 opdrachten ga je met de hele klas een discussie voeren. Je docent is de discussieleider.
THEORIE Iedereen heeft wel eens een discussie. Een discussie ontstaat als je een meningsverschil hebt met iemand. Je probeert de ander dan te overtuigen dat je gelijk hebt. Dit doe je door het gebruiken van argumenten. Dat is de reden waarom je iets vindt. Soms lukt dat en soms lukt dat niet. Soms weet je ook niet of het gelukt is. Je verandert misschien wel van onderwerp. Of de hele discussie was een groot misverstand. En soms haal je in een discussie wel iemand over. Bij een debat is dit anders. Een debat is een discussie met regels. Een debat wordt georganiseerd. En het gaat over één onderwerp. Er worden vooraf een aantal ‘spelregels’ afgesproken. Bijvoorbeeld dat het debat maximaal twee uur duurt. Aan het eind van het debat bepaalt de jury wie er gewonnen heeft. Een discussie en debat gaan allebei op een andere manier. Ze bestaan allebei uit andere fasen. Debat: - De opzetfase Het debat begint met de opzetfase. In deze fase krijgen twee mensen 1 minuut spreektijd. Ze vertellen dan of ze voor of tegen de stelling zijn. En waarom ze dat vinden. - De reactiefase De reactiefase duurt vijf minuten. In deze fase mag iedereen op elkaar reageren. De bedoeling is dat je reageert op de argumenten van je ‘tegenstander’. De reactiefase wordt geleid door een debatleider. Hij geeft deelnemers het woord en zorgt ervoor dat beide teams evenveel aan het woord komen. Als je iets wilt zeggen, ga je staan. Dan geeft de debatleider je het woord. - De freeze-fase Als de reactiefase voorbij is, roept de debatleider “Freeze!”. De persoon die dan nog aan het woord is, moet meteen stoppen met praten. In de freeze-fase ligt het debat even stil. De debatleider geeft in een halve minuut een samenvatting van het debat. Daarna krijgen beide teams anderhalve minuut de tijd om met elkaar te overleggen. En ze bereiden zich voor op de conclusiefase.
- De conclusiefase In de conclusiefase mag iedereen een ‘final statement’ geven. De final statement is één zin: je vertelt waar het debat volgens jou over ging. En waarom je vindt dat jij gewonnen hebt. Discussie: - De confrontatie: Het moment dat duidelijk wordt dat je een andere mening hebt dan je gesprekspartner. - De opening: De discussie begint. Je wilt het meningsverschil graag oplossen. - De argumentatie: Je komt met argumenten. En je gesprekspartner komt ook met argumenten. Dit doe je omdat je elkaar wilt overtuigen. - De afsluiting: Jij en je gesprekspartner kijken of het oplossen van het meningsverschil is gelukt.
OPDRACHT 1 Iedereen voert op een andere manier een discussie. Jij voert een discussie waarschijnlijk op een hele andere manier dan je klasgenoten. Dat komt door de verschillende discussietypen die er zijn. Jij bent een ander type dan je buurman of buurvrouw. In deze opdracht ga je uitzoeken wel type je bent.
Wat moet ik doen?
Lees de vragen en omcirkel het juiste antwoord. Op de volgende bladzijde kun je lezen welk type jij bent. Klopt het een beetje met hoe jij bent?
Wat heb ik nodig? - Pen
Vragenlijst 1. Ik laat mijn mening altijd duidelijk horen. Altijd | Soms
|
Nooit
2. Ik hou van het voeren van discussies. Altijd | Soms
|
Nooit
3. Ik weet altijd wat ik moet zeggen bij een discussie. Altijd | Soms |
Nooit
4. Ik ga een discussie nooit uit de weg. Altijd | Soms
|
Nooit
5. Als een discussie te heftig wordt, stop ik ermee. Altijd | Soms |
Nooit
Uitslag vragenlijst
Het meest ‘altijd’ Jij bent niet bang om je mening te geven. Je vindt het zelfs leuk om te discussiëren! Je bent op de hoogte van wat er in het nieuws gebeurt. En je hebt hier een duidelijke mening over.
Het meest ‘soms’ Het verschilt per onderwerp of je de discussie aangaat. Als jij het een interessant onderwerp vindt, weet je precies wat je moet zeggen in een discussie. Als je het een minder interessant onderwerp vindt, maakt het je niet heel veel uit.
Het meest ‘nooit’ Jij hebt liever nooit discussies. Je vindt het vervelend om je mening te geven. Of je vindt het allemaal niet zo belangrijk. Je bent het vaak eens met de mensen om je heen. Een discussie is dus helemaal niet nodig. Toch?
OPDRACHT 2 Bij discussiëren en debatteren is lichaamstaal ook erg belangrijk. Je gaat een filmpje kijken over lichaamstaal.
Wat moet ik doen?
Je gaat een filmpje kijken (http://teleblik.nl/media/5406576) Ga naar www.teleblik.nl Zoek naar: SchoolTV debat Start het filmpje vanaf 06:15 Stop het filmpje op 12:20 Na het filmpje beantwoord je de vragen.
Wat heb ik nodig? - Een computer - Oortjes - Pen
Wat is het verschil tussen een discussie en een debat?
Wat is lichaamstaal precies?
Hoort je kleding en haar ook bij lichaamstaal? Waarom wel/niet?
Waar moet je op letten bij het voeren van een debat?
Moet je opvallende kleding dragen bij een debat? Waarom wel/niet?
OPDRACHT 3 Je bedenkt argumenten voor verschillende onderwerpen. Je bedenkt voorargumenten en tegenargumenten. Het maakt dus niet uit wat je zelf van de stelling vindt. Je moet van beiden kanten twee argumenten bedenken.
Wat moet ik doen?
Je leest de stelling en verzint bij elke stelling twee voorargumenten en twee tegenargumenten.
Wat heb ik nodig? - Pen
Schooluniformen moeten verplicht worden. Voorargument 1:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Voorargument 2:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Tegenargument 1: _________________________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Tegenargument 2: _________________________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Op school moet iedereen verplicht fruit eten. Voorargument 1:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Voorargument 2:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Tegenargument 1: _________________________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Tegenargument 2: _________________________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Op school mag door de leerlingen niet gerookt worden. Voorargument 1:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Voorargument 2:
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________ Tegenargument 1: _________________________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Tegenargument 2: _________________________________________________________________
________________________________________________________ ________________________________________________________ ________________________________________________________
Klaar?
Ben je klaar? Controleer dan de volgende punten. 28)
Heb je alles ingevuld? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Vul de overgeslagen vragen in. (Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp.)
29)
Heb je duidelijk geschreven? Ja? Ga door naar de volgende controlestap. Nee? Schrijf de opdracht netjes over. (Lukt dat niet? Vraag aan de docent of je de opdracht op de computer mag maken.)
30)
Staat je naam op het opdrachtenblad? Ja? Lever je opdrachtenblad bij de docent in. Nee? Zet je naam op het blad en lever het opdrachtenblad daarna in bij de docent.