Geachte Jos Engelen, geachte Sander Dekker, beste collega’s, vrienden en familie, dames en heren, Toen ik 30 jaar en twee weken geleden vanuit Duitsland naar Nederland kwam om culturele antropologie aan de UvA te studeren, voelde ik meteen aan dat ik het hier naar mijn zin zou hebben en dat is ook gebleken. Mede dankzij de steun van NWO heb ik me vanaf mijn promotieonderzoek via allerlei subsidies als wetenschapper in het grensgebied van antropologie en religiewetenschap kunnen ontplooien. Nu sta ik hier als een gepassioneerde onderzoekster, die haar vreugde over de toekenning van de Spinozapremie nog steeds amper onder woorden kan brengen. Ik ben niet alleen blij vanwege de erkenning van mijn werk dat ik samen met collega’s, postdocs en promovendi heb kunnen verrichten, maar ook vanwege de fantastische mogelijkheden voor verder systematisch onderzoek. Tot in de late jaren 90 van de vorige eeuw bestond er naar mijn ervaring een sterke kloof tussen de alomtegenwoordigheid van religie – met name pinksterkerken - in Ghana enerzijds, en de relatieve onzichtbaarheid van religie in het kielzog van secularisering in Nederland anderzijds. Bijzonder trof me dat het christendom daar als modern en als symbool voor vooruitgang werd beschouwd, terwijl het hier door velen werd geassocieerd met het verleden. Terwijl daar nieuwe, imposante kerken verrijzen, krijgen kerken hier nieuwe, vaak seculiere bestemmingen, zoals b.v. in het geval van het gebouw waarin we ons thans bevinden. Tegenwoordig is de herbestemming van kerkgebouwen volop inzet van maatschappelijke discussie. Überhaupt is het religieuze landschap van Nederland sinds de jaren 90 ingrijpend veranderd. Ontkerkelijking impliceert niet alleen de opkomst van uitgesproken atheïsme maar ook de herontdekking van christelijk erfgoed. Ook is er sprake van een saillante revitalisering van religieuze overtuigingen in verband met een groeiende markt voor spiritualiteit en de opkomst van islamitische bewegingen en pinksterkerken, veelal onder mensen met een migratieachtergrond. Aan het begin van de 21ste eeuw blijkt religie hier en op mondiale schaal een springlevend, divers, veel en fel besproken fenomeen te zijn. Dit vormt het werkterrein van de religiewetenschap. Met mijn onderzoek hoop ik bij te dragen aan een m.i. broodnodige her-situering van de bestudering van de dynamiek van religie en
1
discussies daarover in de brede context van de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen. Uitgangspunt daarbij is dat onze toegang tot de werkelijkheid wordt bemiddeld door gedeelde taal, symbolische vormen, objecten, beelden en het lichaam en dat wat als werkelijk en echt geldt altijd sociaal geconstitueerd is en onderhevig aan macht. Begrip van de verschillende wijzen waarop mensen concreet religieuze werelden construeren en als echt ervaren alsmede de manier waarop die werelden al dan niet met elkaar botsen vergt gedetailleerd onderzoek. Als antropoloog en religiewetenschapper benader ik religie als een sociaal-cultureel verschijnsel, dat zich alom in onze wereld voordoet en dat we als zodanig kunnen observeren en analyseren. Ik bestudeer religie, om met Spinoza te spreken, vanuit het immanente en zie transcendentie niet als gegeven door een externe entiteit die buiten of boven de wereld hangt, maar als opgeroepen door een samenspel van verbeeldingen en handelingen vanuit het hier en nu. Religie verwijst voor mij naar ideeën en praktijken met betrekking tot een niet direct tastbare en zichtbare werkelijkheid, die door gelovigen - twijfel daargelaten - voor bestaand wordt aangenomen en tastbaar wordt gemaakt. Ik heb dit proces eerder als de schepping van aanwezigheid omschreven en concepten en methoden ontwikkeld voor empirisch onderzoek er van. Bij de bestudering van religie kies ik dus voor een materiële benadering die uitgaat van waarnemende, voelende, denkende en handelende mensen. Centraal staan de concrete middelen en lichaamstechnieken, waardoor zij zich tot het goddelijke of bovennatuurlijke én elkaar verhouden. Zo kunnen we beter vatten, hoe die niet direct tastbare werkelijkheid tastbaar wordt gemaakt via specifieke praktijken, materiële vormen, gedeelde gewaarwordingen, sensaties en emoties, die mensen met wat zij als het goddelijke ervaren en met elkaar verbinden. In die zin is religie beslist niet illusoir en ook niet beperkt tot individueel geloof of levensbeschouwing, maar is juist op te vatten als een fenomeen dat gemaakt is en tegelijkertijd een wereld schept. Dat dat soort werelden in onze meer en meer complexe samenlevingen aan elkaar raken, elkaar overlappen en dikwijls met elkaar in botsing komen roept fundamentele vragen op voor maatschappij en wetenschap. Dit indachtig heb ik mijn nieuwe onderzoeksprogramma voorlopig Dynamics of religion in diversifying societies. Things, food, bodies and texts as cornerstones of religious studies gedoopt. We zijn het nog precies aan het uitzoeken, maar duidelijk is al wel dat de Spinozapremie
2
samen met de Academiehoogleraar-prijs die ik dit jaar van de KNAW mocht ontvangen, mij in staat stelt om een fantastische onderzoeksgroep samen te stellen. De centrale invalshoek zal de veelvormigheid zijn van religie in complexe sociaalculturele contexten, met name grote steden, in de volgende twee zwaartepunt gebieden: Afrika en Europa, waarbij hun trans-regionale bindingen mede in beschouwing zullen worden genomen. Het gaat mij dus enerzijds om de vergelijking van religieuze diversiteit in vooral stedelijke ruimtes in beide gebieden en anderzijds om het huidige effect van hun langdurige contact onder ongelijke machtsomstandigheden daarop. Aandacht voor die in allerlei opzichten nog immer asymmetrische vervlechting heeft trouwens ook betrekking op de infrastructuren voor de productie van kennis. Ik zal er dan ook naar streven om Afrikaanse wetenschappers “op ooghoogte” bij dit onderzoek te betrekken en gezamenlijk deelprojecten op te zetten. De concrete materiele vormen of media, waardoor religie concreet waarneembaar is en het goddelijke voor gelovigen toegankelijk wordt gemaakt, zijn de hoekstenen van mijn onderzoek. In mijn werk van de afgelopen 10 jaar heb ik veel aandacht besteed aan de noodzaak om religie op te vatten en te onderzoeken als multi-mediaal. Nu wil ik de methodologische en conceptuele dimensies van dit perspectief op basis van empirische studies systematisch verder uitwerken en toepassen op een van de grote, urgente vraagstukken in onze tijd: de implicaties van religieuze diversiteit voor het samenleven. Achtereenvolgens zullen vier media van religie centraal staan: ten eerste voorwerpen, waaronder ik afbeeldingen, objecten en gebouwen vat; ten tweede voedsel en daarmee de kwestie van sacrale maaltijden en het offer, taboes en regels voor de bereiding en het nuttigen van eten; ten derde het lichaam en daarmee de manier waarop religies de zintuigen sensibiliseren, emoties oproepen, in het lichaam snijden en het bekleden; en ten vierde en tenslotte teksten, de in eerste instantie meest voor de hand liggende en klassieke media in onderzoek naar religie. Ik denk, dat het traject langs de eerste drie, tot dusver tamelijk verwaarloosde media ons op een andere, meer materiele manier naar teksten zal doen kijken. Het moge duidelijk zijn dat de bestudering van elk van deze media samenwerking met verschillende disciplines vraagt. Het stimuleren van een transdisciplinaire dialoog met betrekking tot religie als materieel fenomeen beschouw ik namelijk als een
3
noodzakelijke voorwaarde voor de herpositionering van de studie van religie zoals die mij voor ogen staat. Omdat ik hier niet de ruimte heb om de aanpak van deze vier soorten media nader uiteen te zetten, zal ik slechts kort ingaan op beelden en afbeeldingen, die ik als medium bij uitstek van het niet aanwezige, onzichtbare beschouw. De verbeelding van het goddelijke of sacrale ligt ingewikkeld en gevoelig in het Jodendom, Christendom en de Islam. Elk van die drie kent een lange traditie van denigrerende, op de keper beschouwd blasfemische uitspraken over de vermeende afgoderij van andere godsdienstige stromingen. We vinden die uitspraken al in het Oude Testament; het fameuze tweede gebod wordt daarin telkens weer aangehaald om de verwerping van idolatrie, al dan niet gepaard met iconoclasme, te legitimeren. Thans lezen we dag in dag uit over de genadeloze destructie van werelderfgoed en zijn beschermers door IS. Tegelijkertijd is er in de Abrahamische geloofstradities wel degelijk sprake van allerlei verbeeldingen van het goddelijke, in de christelijke traditie met name in de katholieke en oosterse kerken. Beelden waren en zijn steeds inzet van icono-clashes en verwijten van blasfemie – ook in de context van christendom in Afrika (zoals ik in mijn werk heb laten zien). Het valt te verwachten, dat de kans daarop toeneemt naarmate samenlevingen meer divers worden en de reproductie en circulatie van beelden dankzij het internet nog meer toeneemt. De bestudering van de strijd over - en met - beelden en over hun waarde en plaats in religieuze én seculiere sferen zal dan ook in de eerste fase van mijn onderzoeksprogramma een prominente plaats innemen. Tenslotte: Sinds de bekendmaking, dat ik een winnaar ben van een Spinozapremie, heb ik meer met journalisten te maken gehad dan ooit tevoren. Ik heb geprobeerd om zo goed mogelijk het belang van mijn onderzoek uit te leggen. Daardoor heb ik veel geleerd over hoe in de samenleving over religie wordt gedacht. Enerzijds roept mijn plaatsbepaling als onderzoeker weerstand op van de kant van gelovigen, die stellig menen dat ik als wetenschapster niet in staat zou zijn om iets zinnigs over religieuze beleving te zeggen. Anderzijds vinden fervente atheïsten, dat het object van mijn onderzoek eigenlijk niet zou bestaan of vanwege zijn illusionair karakter geen onderwerp van serieuze studie kan zijn. Deze diametraal tegenover elkaar staande
4
posities bevestigen voor mij juist het belang van het accumuleren van kennis over en inzicht in de rol en plaats van religie in onze huidige pluriforme samenleving door het doen van religiewetenschappelijk onderzoek. Ik zal dan ook met nuchterheid en Schwung proberen om bijvoorbeeld lesmateriaal over religie voor middelbare scholen te ontwikkelen en te zoeken naar andere manieren – eventueel in samenwerking met kunstenaars en journalisten – om mijn kennis en inzichten door te geven aan de maatschappij, die mij zo rijk heeft begiftigd met onderzoeksgeld. Dank voor uw aandacht. Birgit Meyer, Nieuwe Kerk, Den Haag, 14 September 2015
5