Lagere Graad Deeltijds Kunstonderwijs Studierichting Beeldende Kunst
Leerplan INHOUD VOORWOORD
DEEL 1
ONTWIKKELINGSGEBIEDEN
DEEL 2
RICHTLIJNEN
DEEL 3
HET CONCRETE LEERPLAN specifiek gedeelte ALGEMEEN BEELDENDE VORMING ANIMATIE”FILM”
BIJLAGE 1
BEGRIPPENKADER
BIJLAGE 2
OVERZICHT VAN DIVERSE TECHNIEKEN
BIJLAGE 3
VOORBEELDSCHEMA’S
BIJLAGE 1
BEGRIPPENKADER
Amateuristisch: natuurlijke drang om zich te uiten, met muzische middelen, in de vrije tijd. Artistiek: zoals een kunstenaar, gevoelig zijn voor kunst, met kunstsmaak, getuigend van kunstzinnigheid. Artisticiteit: kunstvaardigheid. Attitude: verworven (na te streven) toestand die de keuze van het gedrag van een individu tegenover concrete personen, objecten en gebeurtenissen, en tegenover zichzelf beïnvloedt. In een attitude zijn cognitieve, affectieve en actiecomponenten onverbrekelijk met elkaar verbonden. Een attitude wordt op een concrete, operationele (werkbare) wijze geformuleerd. Basiscompetenties: zijn doelen met betrekking tot vaardigheden, specifieke kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes waarover iedere leerling van het (secundair) onderwijs beschikt (dient te beschikken) om vervolgonderwijs aan te vatten en/of als beginnend beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren. Beeld: niet in de enge maar in de ruime zin te begrijpen, bv. fantasiewereld, televisiebeeld, stripverhaal, visie, levensbeeld, enz. Complementair onderwijs/complementariteit: aanvullend; in de context van het leerplan betekent complementariteit: aanvullend t.o.v. het basisonderwijs, meer bepaald m.b.t. de muzische domeinen beeld en media. Cognitief: met betrekking tot de kennis (waarneming, taal, denken). Creativiteit: het scheppend en herscheppend vermogen van de mens. Creatieve expressie: vermogen om zich (her)scheppend te uiten in diverse expressievormen. Opvoedend doel: problemen willen, durven en kunnen oplossen en dat willen, durven en kunnen uiten op welke manier dan ook. Curriculum: verwijst in zijn oorspronkelijke betekenis naar renbaan of loopbaan, maar heeft in de loop van de tijd en zeker de laatste dertig jaar, in het onderwijs, de betekenis gekregen van een document waarin de leerwegen van leerlingen doorheen de schoolloopbaan naar inhoud, organisatie, werkvorm en tijdsduur geschetst en vastgelegd worden. Een curriculum bestaat doorgaans uit teksten die gelezen, uitgelegd en toegelicht, of ‘vertaald’ moeten worden. Het curriculum kan de vorm aannemen van een plaatjesboek, waarin de leerwereld wordt uitgelegd of inzichtelijk gemaakt, of waarin de middelen te vinden zijn om effectief en efficiënt met leerstof en leertijd om te gaan. Het curriculum kan eveneens voorkomen in de vorm van tekstboeken, modulen, courseware, werkboeken, losbladig of gebonden, en in alle mogelijke multimediale vormen. Curricula worden steeds meer gehanteerd bij de veranderingen in scholen, schoolstructuur en samenleving. Deze ontwikkeling geeft aan dat het curriculum, in de vorm van onderwijsleerpakketten, een krachtig middel is geworden voor scholen en leraren. Een school zonder onderwijsleerpakketten kan in onze samenleving nauwelijks nog functioneren. Er wordt in het onderwijs een onderscheid gemaakt tussen drie soorten curricula met een eigen betekenis en te situeren op drie niveaus: overheid, school en klas (leergroep).
Op elk van die niveaus heeft het curriculum een andere betekenis en een andere inhoud: 1. Op het niveau van de overheid gaat het om een onderwijsleerplan, waarin meestal eindtermen, verplichte leerinhouden, leertijd en soms de organisatievorm zijn opgenomen. 2. Op het niveau van de school gaat het om een schoolwerkplan, waarin de doelen voor de school afgeleid zijn van de eindtermen. Er wordt een concrete lessentabel gemaakt voor de school, de manier van toetsen wordt vastgelegd en er wordt een verdeling van leerstof over leerjaren gemaakt. Ook wordt de wijze van werken, zowel didactisch als organisatorisch, vastgelegd. 3. Op het niveau van de klas of leergroep spreken we van een onderwijsleerpakket (jaarplan), ook wel methode of leergang genoemd. Een onderwijsleerpakket is in principe ontworpen als middel voor de leraar om effectief te onderwijzen en als middel voor de leerling om efficiënt te leren. Differentiatie: verscheidenheid, als onderwijsmethodiek: een op individueel niveau aangeboden persoonsgerichte leerinhoud. Disciplineoverstijgend: combineren van twee of meerdere disciplines op grond van evenwaardigheid, met als vertrekpunt een bepaalde discipline (voor het DKO - BK is het vertrekpunt het beeldende). Dynamisch-affectief: verbonden met gevoelens en gemoed (levendig). Expressie: het kenbaar maken, weergeven van wat er in je omgaat. Einddoel: vaardigheden, kennis en attitudes zoals beschreven in het opleidingsprofiel. Eindterm: minimumdoel dat noodzakelijk en bereikbaar wordt geacht (door de overheid) voor een bepaalde leerlingenpopulatie/-groep. Heuristiek: de leer van het vinden (via methodische weg tot ontdekking/uitvinding komen, bv. door bronnenonderzoek of methodisch experimenteren, ...) Intercultureel: omgang met individuen en/of groepen met een andere sociale en/of culturele achtergrond, rekeninghoudend met gelijkenissen en verschillen. Kunsteducatie: leren van, met en over kunsten. N.B.: in Nederland is onze omschrijving voor muzische vorming de begripsinvulling voor kunstzinnige vorming, zo ook komt het begrip kunsteducatie overeen met onze omschrijving voor muzische vorming ! (deeltijds) Kunstonderwijs: georganiseerde artistiek-creatieve onderwijsvorm, gericht op één of meerdere kunstdisciplines. Kunstzinnige vorming: educatief proces, gebruikmakend van middelen voortkomend uit de kunsten, gericht op het werken aan en verwerken van de wereld via de expressiemogelijkheden. Leerdoel: concretisering van een eindterm, doel dat in een deel van een didactisch proces kan worden gerealiseerd (te bereiken is). Leerdomein / Leergebied: samenhangend geheel van leerinhouden. Leerinhoud: hetgene dat wordt (kan) aangeleerd (worden).
Leerlijn: een ontwikkelingsgang - in één of over meerdere leerjaren - van een bepaalde leerinhoud waarbij de moeilijkheidsgraad verschuift en de opdrachten complexer worden (van ontdekkend leren naar het trainen van vaardigheden) en/of waarbij de kennis/vaardigheden omtrent bedoelde leerinhoud wordt uitgebreid, aangevuld.. Leerproces: het proces, verloop van een leeractiviteit (van onderricht tot verwerving/beheersing van het aangeleerde). Leerplan: een plan waarin de doelen voor de leerlingen zijn geformuleerd. Werkdocument dat op herkenbare wijze: − de vakgebonden eindtermen, de vakgebonden ontwikkelingsdoelen en basiscompetenties, voor zover ze bepaald zijn, − doelen vanuit het eigen opvoedingsproject van de inrichtende macht (en/of koepel), bevat. Een leerplan moet voldoende ruimte laten voor de inbreng van leraren, lerarenteams en leerlingen. Leerstofjaarklassensysteem: het systematisch lesgeven - behandelen van aan een jaarklas verbonden leerstof - aan een naar leeftijd quasi homogene groep die successief (jaar na jaar) opklimt naar een hogere leeftijdsklas. Leertraject: de volgorde van de modules binnen een opleiding. Leerweg: de individuele weg waarlangs een lerende de vooropgestelde leerdoelen bereikt/ wijze waarop (deel)kwalificaties kunnen worden gecombineerd en worden aangeboden. Minimumleerplan: het door de overheid goedgekeurd (leer)plan in het DKO - BK dat als werkdocument/basis dient gehanteerd te worden voor het ‘gesubsidieerd’ onderwijs. Minimumdoel: een minimum aan kennis, inzicht en vaardigheden, bestemd voor een bepaalde leerlingenpopulatie en een minimum aan attitudes die de school nastreeft bij de leerlingen (vastgelegd per onderwijsvorm en per graad). Module: het kleinste deel van een opleiding, samenhangend geheel van einddoelen. Multicultureel: samengesteld uit (elementen van) verschillende culturen. Muzische vorming: ontwikkelen van creativiteit en expressiviteit tot een beter verwerken van en werken aan de eigen wereld. Ontwikkelingsdoelen: minimumdoelen op het vlak van kennis, vaardigheden en attitudes die de overheid wenselijk acht en die de school bij (zo veel mogelijk van) haar leerlingen moet nastreven. Opleiding: een geheel van onderwijs- en andere studieactiviteiten, vastgesteld/erkend door de overheid, bestaande uit één of meer van de volgende componenten: basisvorming, en doorstroomgerichte en beroepsgerichte vorming. Ontwikkelingsgebied: leerdomein dat afgebakend wordt om de leerling op specifieke wijze naar de ermee samenhangende leerinhouden te ontplooien. Optie: een samenhangend geheel van vakken dat tot doel heeft een specifieke opleiding te verschaffen. Een differentiatie binnen een opleiding die leidt tot een specifiek geheel van kennis, vaardig-
heden en attitudes, met afzonderlijke vermelding op een (officieel) studiebewijs. Een optie bestaat uit een fundamenteel gedeelte, dat de studierichting bepaalt, en (eventueel) een complementair gedeelte. Orthodidactisch: aanpassen/combineren van onderwijsmethoden ten behoeve van leerlingen met leermoeilijkheden (al dan niet met lichamelijke en/of geestelijke handicap). Pedagogisch project: het geheel van onderwijskundige en opvoedkundige uitgangspunten die vanuit een mens- en wereldbeeld door het schoolbestuur worden vastgelegd (verschillende scholen van eenzelfde schoolbestuur of van een koepel kunnen eenzelfde pedagogisch project hebben). Het artistiek-pedagogisch project van een academie BK is een explicitering van: • wat men op het vlak van onderwijs en opvoeding op de academie wenst te bereiken; • hoe de academie haar werking hierop zal afstemmen. Het artistiek-pedagogisch project formuleert en verduidelijkt ook: • hoe men door middel van beeldtaal een specifieke vorming wenst te bereiken; • hoe de academie haar werking hierop zal afstemmen. Naast technische aspecten, attitudevorming en motivatie kunnen specifieke doelstellingen worden opgenomen. Zo kunnen bv. levensbeschouwelijke, maatschappelijke en individuele factoren die de ontwikkeling van de diverse doelgroepen bevorderen, in het artistiekpedagogisch project worden beschreven. Het artistiek-pedagogisch project van de academie is het uitgangspunt van het schoolwerkplan. Het artistiek-pedagogisch plan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht. Psychomotorisch: beweging, activiteit gestuurd/geleid door emoties en/of hersenprikkels (het denken). Procesevaluatie: vorm van permanente evaluatie waarbij de vorderingen van de leerling (wat voorafgaat aan het bereiken van een resultaat) als norm gehanteerd worden (bv. bij de beoordeling van de leerling(en)/van het optreden van de leerkracht/van de leeractiviteit/ ...). Productevaluatie: evaluatie van de bereikte resultaten van de leerling/nagaan of de einddoelstellingen werden gerealiseerd. Schooldoorlichting: systematische procedure van dataverzameling en -analyse in en voor de school met de bedoeling zich een beeld te vormen hoe de school-als-geheel bijdraagt tot het realiseren van haar maatschappelijk mandaat onder meer met betrekking tot het bereiken van eindtermen en het nastreven van de ontwikkelingsdoelen. De resultaten van de schooldoorlichting(en) geven informatie aan de overheid maar ook aan de scholen zelf. De inspectie DKO hanteert voor de doorlichting van de instellingen DKO - vanaf het schooljaar 2000-2001 - het CIPO-model als werkinstrument. Dit letterwoord staat voor Context, Input, Proces en Output. • Context staat voor identificatiegegevens, inplanting, historiek, bestuurlijke gegevens en juridische gegevens; • Input staat voor het menselijk potentieel, de structurele middelen, de materiële middelen en de artistiek-pedagogische middelen; • Het Proces wordt bepaald door een aantal indicatoren: een gezamenlijke doelgerichtheid waaruit de visie en de betrokkenheid blijkt; een aantal indicatoren omtrent het onderwijskundig beleid, zoals kwaliteitszorg, aanbod, samenhang, leerlinggerichtheid en evaluatie; bij het onderwijsondersteunende beleid komen de volgende indicatoren aan bod: organisatiebeleid, personeelsbeleid en logistiek beleid. • De Output wordt geëvalueerd aan de hand van de vormingsresultaten, de schoolcul-
tuur, de schoolloopbaangegevens en de effectiviteit.
Schoolwerkplan: document waarin een school haar eigen visie op opvoeding en onderwijs neerschrijft tegen de achtergrond van haar maatschappelijk mandaat. Dit plan door de school opgesteld bevat ten minste volgende elementen: 1. de omschrijving van het pedagogisch project, zijnde het geheel van fundamentele uitgangspunten dat door het schoolbestuur wordt vastgelegd; 2. de organisatie van de school en voornamelijk de indeling in leerlingengroepen; 3. de wijze waarop het leerproces van de leerlingen wordt beoordeeld en hoe daarover wordt gerapporteerd; 4. de voorzieningen in het gewoon onderwijs voor leerlingen met een handicap of die leerbedreigd zijn, inclusief de samenwerkingsvormen met andere scholen van gewoon en/of buitengewoon onderwijs. Het schoolwerkplan bevat een eigen pedagogisch-didactische verwerking van het leerplan. Zij houdt hierbij rekening met de eigen, specifieke mogelijkheden, grenzen en intenties. Het schoolwerkplan wordt geconcretiseerd in een prioriteitenplan van acties op korte en lange termijn. Het wordt het instrument bij uitstek waaraan alle participanten van de schoolgemeenschap zich kunnen inspireren bij het concreet vormgeven en sturen van het opvoedings- en onderwijsaanbod van de school. Het dient ook als een verantwoordingsplan t.o.v. de overheid over onder meer het eindtermenproces, de onderwijskundige en organisatorische aspecten van het schoolbeleid (bv. oriënterings- en aanbodbeleid in regionale context, het algemeen personeelsbeleid, de professionalisering van het personeel, de infrastructurele opties, enz.). Het is een instrument voor effectief en efficiënt lokaal beleid, een actieplan om vooropgestelde doelstellingen te bereiken en bij te sturen. Vakwerkgroep: team van leerkrachten die hetzelfde vak onderwijzen en daartoe samenwerken. Vakoverstijgend: vakoverstijging gebeurt meestal binnen een optie, waarbinnen voor de LG geen andere vakken bestaan dan de ABV (vakoverstijging dient dan te worden begrepen als bv. een combinatie van lijn, kleur en volume en/of vorm, of een combinatie van kunstbeschouwelijke aspecten met kleurstudie, e.a. mogelijke onderdelen van het vak algemeen beeldende vorming). Waarde: de grootte van betekenis dat iets heeft (materieel of geestelijk). Zorgbreedte: aanpak en aanbod zodanig georganiseerd dat elk kind of elke jongere de kans krijgt zich optimaal en harmonisch te ontplooien. Onderwijs afgestemd op de ontwikkeling van de (individuele) leerlingen. D.w.z. de voortgang voor iedere leerling optimaal maken. Zorgverbreding is er op gericht - door differentiatie leerlingen met achterstanden en/of lichte handicaps in het (reguliere) onderwijs op te vangen.
BIJLAGE 2
OVERZICHT VAN DIVERSE TECHNIEKEN
WAT ER AAN VOORAF GAAT Het DKO wenst artistiek de totale persoonlijkheidsvorming van de leerling te stimuleren: cognitief, dynamisch-affectief en psychomotorisch. Voor de leerlingen van de Middelbare Graad betekent dit onder andere: helpen zoeken naar een eigen identiteit via zelfwerkzaamheid. Men leert zich uitdrukken met een persoonlijke visie, parallel met het ontwikkelen van een eigen (kunst)beleving. Een boeiend en geëngageerd proces. Maar laat ons beginnen bij het begin: je kan in de eerste plaats plezier beleven aan beeldende activiteiten aan zich, terzelfdertijd leert men zich al doende creatief uitdrukken en wordt men beeldtaalkundig mondiger. Al doende wil natuurlijk zeggen: handelen. Dus materialen vastnemen en er van alles meedoen. Hoe dat je er iets mee doet dat zijn de technieken. En het aanbod technieken is nagenoeg onuitputtelijk. Eens als je ze kent kan je ze creatief toepassen en uitbreiden. De mogelijkheden die we u in deze bundel aanreiken zijn niet de enige, het gaat om een keuze waaruit uzelf kiest om op gang te geraken, en die u kan aanvullen. Voor we aan de slag gaan met de technieken nog even dit: Het beeldend leren is een boeiend en geëngageerd proces. Voor de ontwikkeling van het artistieke - van nature in elk van ons potentieel aanwezig - is betrokkenheid onontbeerlijk, en liefst in stevige samenhang met sterke exploratiedrang, met een grote motivatie en intens ervaren. Dat alles moet de leerkracht weten te stimuleren, met passende onderwerpkeuze, ervaringsaanbod, het kiezen voor aantrekkelijke technieken en materialen, enz. Algemene doelstelling: Het ‘BEELDEND(E) leren‘ helpt de leerling zichzelf, de anderen en de wereld te leren kennen.
MATERIALEN EN DIVERSE TECHNIEKEN Inleiding: De beeldtaal is een communicatiemiddel. Deze taal gaat in de eerste plaats over de betekenis van beelden. Materialen/technieken en beeldaspecten vormen hierbij de beeldende middelen om een eigen beeldtaal te ontwikkelen. Bij het uitwerken van een leerlijn en het opstellen van opdrachten binnen een jaarplan zal de ontwikkeling van het beeldend vermogen als een rode draad doorheen de planning worden gebruikt. Hierbij worden vervolgens inhouden, beeldaspecten en materialen/technieken ingevoegd. Probeer het leerproces niet te versnellen. Voortekenen hoeft nooit (stereotiepen bestaan zo al op alle niveaus), een demonstratie kan wel. Leerlingen kunnen beter zelf hun beelden leren ontwerpen. Het zich inleven in een onderwerp en het motiveren kan evengoed door het aanreiken van aanschouwelijke of verbale stimulansen. Het demonstreren van technieken is iets anders, daar kan voor worden gekozen als men: - de leerlingen door omstandigheden niet kan laten experimenteren; - voorafgaandelijk een stimulans wil geven om in een bepaalde richting verder te laten experimenteren; - de experimenten wil duiden (synthetiseren) in een techniek. Vergeten we echter niet dat het nooit louter en alleen om het aanleren van een techniek kan gaan. In dit leerplanonderdeel brengen we een aantal technieken aan, vertrekkend vanuit de relatie met de gebruikte materialen.
MG – DKO
43-2-
tech0317.vor
PAPIER: als DRAGER: Papier wordt gemaakt van hout, van lompen en ook wel van grassoorten. Behalve deze grondstoffen gebruikt men bij de papierbereiding ook nog hulpmateriaal, namelijk: - vulstoffen voor de soepelheid en witheid; - lijmstoffen om de zuiging van de vezel te verminderen; - kleurstoffen om het papier te kleuren. Papier wordt gewogen per vierkante meter (gr/m2). Daarbij geldt dat zwaardere soorten in het algemeen karton en de nog zwaardere board genoemd worden, maar waar de grenzen liggen is niet duidelijk. Soms wordt papier aangeboden per riem of boek. Een riem is 500 vel. Een boek is 25 vel. Het papierformaat is daarbij niet van belang. Van de onoverzichtelijke hoeveelheid benamingen en formaten waarvan kwarto en folio nog de bekendste zijn komt men langzamerhand tot een genormeerde formaataanduiding, de bekende A-serie. AO = 840 x 1188 mm A1 = 594 x 840 mm A2 = 420 x 594 mm A3 = 297 x 420 mm (folio) A4 = 210 x 297 mm (kwarto) A5 = 148 x 210 mm Bij de technische aspecten van papier zullen we in deze bijlage van het leerplan niet verder stilstaan, hou als leerkracht evenwel rekening met de volgende basisregels: -
kies een geschikte papiersoort (en formaat) als aangepaste drager bij de gekozen techniek en de gebruikte materialen (bv, inkt, verf,...); kies voor de juiste verwerkingsmaterialen (bv. aangepaste lijmen,...); teken - bij voorkeur - met harde materialen op hard, met zachte materialen op zacht papier; kies voor het aangepaste materieel (snijmes, schaar, schuurpapier, ... ).
Het valt aan te bevelen om als leerkracht op zijn minst de technieken zelf te hebben uitgetest, vooraleer deze aan te brengen bij de leerlingen. Mislukkingen te wijten aan het verkeerd hanteren van technieken en de ermee gepaard gaande demotivering, kunnen hierdoor worden vermeden. Denk ook aan het gebruik van getint papier als drager in de plaats van het gebruikelijk wit papier. Durf af te wijken van de standaardformaten, pas het formaat en de verhouding van het papier aan aan het onderwerp.
Enkele papiersoorten en eigenschappen: • courantdruk: onbedrukt krantenpapier. Houthoudend en glad. Vanwege de gladheid meestal niet geschikt om met potlood of kleurpotlood op te tekenen. • houthoudend: papier gemaakt van houtslijpsel dat niet onder druk gekookt is in chemische stoffen. Houthoudend papier vergeelt snel en is minder goed houdbaar.
MG – DKO
43-3-
tech0317.vor
• houtvrij: papier gemaakt van hout dat onder hoge druk gekookt is in chemische stoffen. Papier van lompen is altijd houtvrij. Meestal gebleekt (gechloreerd) papier. • pakpapier: bruinpak is een goedkope, sterke en voor schooldoeleinden goede kwaliteit. Het is verkrijgbaar in grote rollen en zodoende erg voordelig (50 tot 70 gr/m2). De rollen zijn verschillend van breedte. Gebruik de niet geparaffineerde zijde. • tekenpapier: een goede radeervaste (gombestendige) papiersoort die bij het gommen niet meteen vezelig wordt. Wit of gekleurd. Het gewicht is ongeveer 100 tot 120 gr/m2. • velijn: papier dat in doorzicht egaal of wolkig is. Het meeste papier is velijnpapier. • vergé: papier waarvan je ziet dat het gestreept is als je het tegen het licht houdt. Het zogenaamde Ingrespapier is vergé. • kalkpapier: transparant papier dat in verschillende dikten en formaten verkrijgbaar is. Doortekenmogelijkheden, maar ook gelaagd te verwerken met verschillende overlappende tekeningen. Kan ook worden bewerkt voor projectie of fotografische contactafdruk. • scraperboard: halfkartonnen tekenplaat, bedekt met een zeer dunne (0,5 mm) krijtachtige laag, welke op haar beurt met een laagje (meestal zwarte) verf is bedekt. Met een droge etsnaald, pen, snijmesje... kan in de donkere bovenlaag een tekening worden uitgekrast of gegraveerd. Het ontstane poeder wegblazen, niet wegvegen. Na de afwerking van de tekening de graveerplaat met een zachte, zuivere vod reinigen. De scraperboardtechniek kan worden geïmiteerd met de kaars - plakkaatverfbasis, de vetkrijt - Oost-Indische inktbasis en de vetkrijt - plakkaatverfbasis. Om de adhesie te optimaliseren wordt aan de plakkaatverf een weinig vloeibare zeep toegevoegd, en vooraleer de Oost-Indische inkt aan te brengen wordt de vetkrijtlaag met een doorgesneden rauwe aardappel opgewreven. • Geprepareerd papier: met caseïne, e.a. als MEDIUM: Collage: - tweedimensionale collagetechniek: door scheuren, knippen en versnijden bekomt men vormaspecten (abstract of figuratief) die enigszins van elkaar verschillen en die eigen zijn aan de gebruikte techniek. Bij de scheurtechniek kan zelfs de scheurrichting invloed hebben op vorm (grilligheid) en uitzicht (witte randen bij gekleurd of beschilderd papier). Bij de verwerking (cfr. mozaïekimpressie bij samenvoegen van kleine papiersnippers) zal de grootte van de papiersnippers ook een bepalende rol spelen bij de vormkundige aspecten van de beeldvorming. Voortekenen met teveel detailweergave vermijden, want dit belemmert de spontaneïteit van de uitvoering. Schematisch opzetten kan echter wel. - ruimtelijk werken met collagetechniek: met dezelfde techniek zoals hierboven beschreven kan ook ruimtelijk worden gewerkt. Op een vaste basisvorm (ballon, allerhande schaalvormen, doosjes, ...) ingestreken met vaseline kunnen papierstroken of papiersnippers worden gekleefd met behangerslijm. Deze lijm droogt zeer hard uit. De bekomen resultaten kunnen achteraf worden beschilderd of met diverse papiersoorten worden afgewerkt. Andere vormen zijn ook mogelijk, maar hiervoor dient vooraf een basisvorm te worden aangemaakt met bv. kippengaas. - papiersoorten: allerhande papiersoorten kunnen worden gebruikt (kleurenreproducties uit tijdschriften, kranten- en inpakpapier, glans-, transparant- en zijdepapier, crèpepapier, beschilderd of voorbewerkt papier, ...). De ondoorzichtige papiersoorten zullen andere effecten sorteren, dan de transparante. Indien bv. zijdepapier met o.a. behangerslijm wordt verwerkt verkrijgt men een maximale kleurvermenging in de overlappende gedeelten. Zijdepapier geeft echter vaak ook kleur af en verbleekt snel.
MG – DKO
43-4-
tech0317.vor
In een imitatie van glasraamtechniek kan doorzichtig papier (cellofaan, te verkrijgen in diverse intense kleuren) worden gekleefd over gaten die in het karton werden gemaakt. Ook aluminiumfolie (mat, blinkend, gekreukt, gladgestreken, bekrast, ...) kan worden gebruikt bij collages. Aluminiumpapier is eveneens zeer goed bruikbaar als eindafwerking op een grondvorm uitgevoerd in bv. diverse kartonlagen. Na droging kan het aluminiumpapier worden gepatineerd met o.a. een drukinkt op basis van olie. Zo verkrijgt het aluminiumpapier in de eindafwerking het uitzicht van een vrij natuurlijke metaalimitatie. Een oud boek of tijdschrift kan met witte latex worden beschilderd, om nadien met (kalligrafisch) schoonschrift en miniaturen te worden beschreven en verlucht. Constructies en volumes: • • • • •
Maken van maskers en borstbeelden in diverse papiersoorten. Het maken van allerhande gebruiksvoorwerpen in geribd karton. Organische en geometrische constructies. Patronen knippen in slingervormen, decoratieve motieven, kralen... Maquettes en verwerkingen van allerhande architecturale bouwsels, vormen en elementen (bruggen, watertorens, metaalconstructies en verbindingen...): bv. met maquette-karton (gelaagd materiaal bestaande uit triplex-karton en piepschuim) en piepschuim (polytheraan). • Papierrepen in torsie, éénkleurig, tweekleurig, in verloop... • Collages die vervolgens met de airbrusch worden bewerkt om het reliëf te accentueren. • Reliëftechniek met geometrische vormen in combinatie met illustraties, tekeningen of foto’s (cfr. bv. draaibare reclamepanelen). Optische effecten t.o.v. het oogpunt van de toeschouwer. Organische vormen kunnen worden opgewerkt met een mengeling van zand, grind, kiezel, ... en houtlijm om een imitatie van steen te bekomen. Deze ‘stenen’ zijn uiteraard zeer licht en kunnen verder in allerhande constructies worden verwerkt (bv. aan touwconstructies aan het plafond opgehangen). Origami: Door rillen, vouwen en snijden driedimensionale verwerkingen van vormen bekomen, allerhande patronen en diverse voorbeelden worden uitvoerig beschreven en afgebeeld in de desbetreffende vakliteratuur. Papier maché: Snippers van dagbladpapier of toiletpapier een nacht laten weken in een emmer waarbij koudlijm werd gevoegd. Een goed kneedbaar product (papierdeeg) wordt verkregen na het overtollige water eruit te hebben geperst. Dit papierdeeg laat zich in allerhande vormen boetseren op een grondvorm (bv. prop papier). Vermijdt volle vormen in papier maché, deze drogen moeilijk en kunnen bijgevolg rotten. Papierdeeg moet vlugger drogen dan klei, is lichter maar krimpt sterker en kan bijgevolg vervormen. Papier maché kan ook worden gekleurd in de massa en zo met verschillende kleuren tot een patchwork (abstract of figuratief) worden verwerkt. Door drukinkt vergrijsde papier maché gemaakt van krantenpapier kan worden opgeklaard met krijtpoeder. Papierscheppen:
MG – DKO
43-5-
tech0317.vor
Naast het zelf papierscheppen, vooral als men niet beschikt over de nodige middelen, kan men ook op nog een andere manier zelf een nieuw soort papier maken : Door laag na laag fijne papiersoorten op elkaar te kleven met celluloselijm (behangerlijm) bovenop een zeer gladde fond, bv. plexiglas of gladde pvc-plaat, bekomt men een dikker blad papier met een gladde en een ruwe kant. De gladde kant kan gebruikt worden voor inkt- en pentechnieken (bv. rietpen), op de ruwe kant kan met allerlei materiaal getekend worden.Tussen de verschillende lagen kunnen eventueel ook nog andere materialen (zaadjes, bloemblaadjes, klavertjes, …) worden ingebed.
MG – DKO
43-6-
tech0317.vor
PAPIER
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Spel-en manipulatiemogelijkheden: op-, onder-, doorkruipen, bevoelen, aantrekken, wringen, oprollen, frommelen, proppen vouwen, plooien, buigen, scheuren, ordenen, ...
Basismaterialen: inpakpapier, (rollen onbedrukt) krantenpapier, vellen van verschillend formaat, kartonsoorten (dik/dun/glad ...), grote/kleine papieren zakken, gerecycleerd papier
− − − − − −
Verwerkingsmogelijkheden: - knippen, versnipperen, insnijden - inpakken, omwikkelen van ruimtelijke vormen en materialen - perforeren, inprikken, doorboren, stansen - nat maken - kneden, - construeren met papier (Cf. constructie) Hechtmogelijkheden: − kleven, − nieten, − opspannen, − binden, − naaien, − invouwen, − in elkaar plooien/schuiven door insnijdingen/inkepingen te maken Versiermogelijkheden: - tekenen, kleuren, schilderen - stempelen, drukken - wrijftechniek - rasters aanbrengen
MG – DKO
Uitbreidingsmaterialen: zilverpapier, briefkaarten, tijdschriften, zegels, serpentines, toiletpapier, crêpepapier, vloeipapier, (ribbel)karton, schuurpapier, aluminium-folie, briefpapier, allerlei papiersoorten van verschillende dikte, structuur en samenstelling (papieroverschotten, ...), makkelijk oplosbare papiersoorten,
− − −
−
vloer, mat, tafel, papier, op plat vlak, vormgevend voorwerp omhullen, vloer, grondplaat, vogelgaas, ...
wol, touw, ijzerdraad, kippengaas, rolletjes, kartonnen buizen, dozen, gebruiksvoorwerpen, perforator, stansvormen, priknaald, matje, scherp stokje, priem, ... waterbakje, emmer, sponzen, doekjes, verf, kwasten, spuitjes, waterverstuiver, ... koudlijm,
43-7-
tech0317.vor
PAPIER Vormgevende mogelijkheden (2 & 3 dimensioneel): − collages maken − mozaïek, − slingers, − sieraden, − mobiles − bas-reliëf (papier-maché) − volumes (dozen, constructies) − maquettes, − bouwsels,
verf, ecoline, ... watervaste drukinkt, fietsbinnenband (cf. drukken) voorwerpen met structuur (zachte) potloden, houtskool, wasco
hechtingsmiddelen: wasknijpers, paperclips, nietjes, kleefband, elastiekjes, ijzerdraad, touw, stokjes, lijm, raffia, ..
MG – DKO
43-8-
tech0317.vor
POTLOOD: Potlood bestaat uit gemalen grafiet gemengd met klei (pijpaarde). Hoe meer klei, des te harder (en grijzer) wordt het potlood. De hardheidsgraden van potloden worden aangegeven door cijfers en letters, maar deze hardheidsgraad is niet genormeerd. Dat wil zeggen dat een 2B van het ene merk wel harder kan zijn dan de HB van een ander merk. H = hard, F = fine, B = black, daarnaast bestaat nog een nummering in cijfers. 9H
8H
7H
6H
5H
4H
3H ...
2H 4
HF 3
HB 2
B 1
2B 0
3B 00
4B 5B 000 ...
6B
7B
Gemalen grafiet kan ook naast de grafietpotloden (enkel grafiet, zonder hout met een plastiekomhulsel) worden gebruikt om grote vlakken bij middel van een watje op te vullen. Hierbij kan met diverse toonwaarden worden gewerkt. Deze techniek laat heel wat picturale mogelijkheden toe. Doezelen, allerhande gomeffecten afhankelijk van de soort gom die wordt gebruikt, graveren (reliëftekenen met een stompe naald, lege balpen, hard potlood, ... geeft witte uitsparingen bij het opwrijven van het bewerkte vlak met grafietpoeder). Textuurtekeningen en arceringen behoren o.a. ook tot de mogelijkheden. Historiek: De voorloper van het potlood zou gemaakt zijn door Nicolas Jacques Conté (1755°1805+). Hij was werktuigkundig genie en uitvinder in dienst van Napoleon. Vóór de tijd van Conté was grafiet (= minerale delfstof bestaande uit koolstof) al bekend als bruikbaar voor het tekenen op papier en karton. Aanvankelijk meent men te maken te hebben met loodgit, dit zou de naam pot-‘lood’ verklaren. Een andere naamverklaring zou terug te vinden zijn in het feit dat voorheen getekend werd met zilver of loodstiften die op speciaal behandeld papier (laagje zetmeel) grijze of zwarte lijnen achterlaten. Dürer tekende met een mengsel van lood en tin. Het eerste grafietpotlood was nog een vuil onregelmatig staafje omwikkeld met dunne ijzerdraad om de handen redelijk schoon te houden. Wat later werd een slechtere grafietsoort gemalen en vermengd met gom, hars en lijm. De staafjes werden tussen twee stukjes hout geklemd. Nog later maakte Faber een mengsel van één deel zwavel op twee delen grafiet. Na Faber was het dan Conté die een pasta van grafiet en pijpaarde bakte in een kalkoven. Het bekomen staafje grafiet werd tussen twee stukjes cederhout gekleefd. Afhankelijk van de samenstelling van de pasta en baktijd varieerde men de zachtheid of hardheid van het potlood. Kort nadien bekwam Hardtmuth eenzelfde resultaat. Een kleinzoon van Faber vervaardigde in 1839 tenslotte het eerste kleurpotlood, hij verving de grafiet door kleurstof in het mengsel met pijpaarde. Eind 20ste eeuw tenslotte kreeg het houten omhulsel concurrentie van het vulpotlood.
KLEURPOTLOOD: Kleurpotloden zijn in feite dunne waskrijtstiften met een houten omhulsel. Kleurpotloden moeten ook op glad papier nog kleur afgeven. Bij jonge kinderen moeten de potloden vooral kleurkrachtig zijn. Jongeren zullen vooral met arceertechnieken werken, waarbij de kleuren door de overlappende arceringen optisch worden gemengd.
HOUTSKOOL:
MG – DKO
43-9-
tech0317.vor
Houtskool bestaat uit hout dat verhit wordt, terwijl maar weinig lucht wordt toegelaten (gereduceerd stoken). Goede soorten bevatten geen harde stukjes. Houtskool is verkrijgbaar in de vorm van verbrande stokjes maar ook in potloodvorm in verschillende hardheidsgraden. De houtskool is dan gemalen en samengeperst. In tegenstelling tot het Siberisch krijt (houtskoolpoeder en lijm) is deze houtskool in potloodvorm tamelijk droog. Houtskool is goed te gebruiken op stevig getextureerd papier. Met houtskool kan lineair en picturaal worden gewerkt. Picturale benaderingen worden met zachte houtskool bekomen en er wordt meer met de vlakke kant van het staafje gewerkt. Houtskool kan worden uitgewreven (pluim, zachte vod, zeemvel) uitgegomd (kneedgom), veelvuldig herwerkt, na fixatie terug overwerkt en zelfs uitgewassen worden met water (vergelijk met potlood-tekentechnieken). Tekenen op schuurpapier is eveneens mogelijk.
CONTE: Conté was oorspronkelijk alleen een naam van een Franse firma (uitvinder), bekend om zijn krijt. Als we het nu over conté hebben bedoelen we meestal een geperste, enigszins vettige krijtsoort in de kleuren zwart, grijs, sepia, sanguine en wit (grafiet, klei, lijm en water). Het is verkrijgbaar in vierkante staafjes en ook in potloodvorm. Conté laat zich technisch vlotter verwerken dan houtskool, maar is niet makkelijk uit te gommen. Conté laat zich uitwassen met dissolventen, niet met water. Tekenen op schuurpapier is ook mogelijk.
PASTELKRIJT: Bestaat uit pigmentpoeder en gom als bindmiddel en is nauw verwant aan bordkrijt. Echte pastel bestaat enkel uit geperst pigment. De doffe glans en de enigszins zachte kleuren ontstaan door de lichtbreking op de droge pigmentkorrels. Pastel wordt gefixeerd met een niet glimmende vernis, meestal via de rugzijde van het werkstuk. Pastelkrijt is het best te gebruiken in picturale toepassingen. Voor meer lineaire toepassingen kunnen eerder pastelpotloden worden gebruikt. Pastel wordt technisch verwerkt als houtskool, het beeldaspect kleur wordt er aan toegevoegd. Tekenen op schuurpapier is ook hier weer mogelijk.
OLIEPASTELKRIJT Oliepastelkrijt is samengesteld uit pigmentpoeder en olie als bindmiddel. Oliepastelkrijt kan eveneens worden verwerkt in een gemengde techniek (met verf, collage, ...). Het uitwassen kan echter niet met water, maar gebeurt met een verdunner (bv. als basis voor olieverfschilderwerk).
WASKRIJT
MG – DKO
43-10-
tech0317.vor
Waskrijt (Wasco) bestaat uit pigmentpoeder, olie en was. Waskrijt verwerkt het best op niet te glad papier. Overlappend werken gaat moeilijk bij dekkend gebruik, omdat eenmaal een volle laag aangebracht er een verzadigingseffect optreedt. Waskrijt kan eveneens uitgewassen worden met een verdunner. Schuurpapier kan als drager voor waskrijt verrassende effecten opleveren, de kleuren worden door het afschuren van de krijtjes voller en intenser. Met waskrijt kan je ook graveren. Leg een krant, enkele malen dubbelgevouwen onder het tekenpapier. Met een lege balpen ga je nu op het tekenpapier een tekening maken, zo bekom je groeven. Neem nu een waskrijtje, en wrijf met de zijkant over het oppervlak van het papier; de tekening verschijnt in witte lijnen. Deze techniek kan ook worden gebruikt om bv. structuren op vaste materialen over te plaatsen op papier (bv. inscripties, oude grafstenen, linosnede, een draadfiguur...). Kan worden uitgewassen met een verdunner (bv. Ook mogelijk als basis te gebruiken voor olieverfschilderwerk, zie ook het oliepastelkrijt).
PARAFINEWAS Met parafinewas kan worden getekend door de voorverwarmde, vloeibare was te druppelen, te spatten, te laten lopen bij middel van een gietinstrumentje voorzien van een reservoir (batikken met een ‘tjanting’) dat kan worden verwarmd. Je gebruikt het best een wat stevige drager (vb. karton) om te vermijden dat de verharde was achteraf afspringt. Parafinewas kan door vermenging met pigmenten in allerhande kleuren worden aangemaakt. Batikken zonder ‘tjanting’ is ook mogelijk.
MG – DKO
43-11-
tech0317.vor
OOSTINDISCHE INKT t e k e n t e c h n i e k , s c h r i j f t e c h n i e k en s c h i l d e r t e c h n i e k Inkttekenen is zo oud als het schrift: gegraveerd (gebeiteld) in steen of geschilderde tekens op rotswanden zijn de incunabelen van de kunstige perkamentschrifturen. Vandaag hanteren we voor het schrijven vulpennen en balpennen voorzien van inktpatronen of buisjes (blauwe inkt). De meesters van het schrift zijn de Oosterlingen, hun schrijfwijze mag je gerust als een kunstzinnige schilderswijze aanzien. Het inkttekenen en schrijven verloopt volgens een aloud ritueel: − het penseel wordt verticaal gehouden, men schrijft/tekent zonder dat de handpalm het tekenvlak raakt (papier of zijde, ...); − het onderwerp is niet aanwezig, het moet door meditatie als een klaar en helder beeld in de geest vorm krijgen; − eens de vorm voldoende scherp in de geest aanwezig is wordt deze met snelle trefzekere streken uitgetekend. Ook in de Westerse cultuur ontwikkelde zich een eigen manier van inkttekenen (miniatuurtekeningen als boekillustraties), meestal technisch en stilistisch persoonlijk verwant aan de beoefenende kunstenaar. Rembrandt is zo o.a. gekend voor zijn (gewassen) bistertekeningen (meestal met rietpen gemaakt, ook Van Gogh tekende met rietpen). En van Goya en Constable kennen we het tekenen met sepia (een paarsbruine-inktkleur: inkt afkomstig van de inktvis), ... Oostindische inkt is vervaardigd uit roet (van hout of andere plantaardige afkomst), lijmwater en sesamolie: watervast na opdrogen. Chinese inkt is eveneens een verbinding van roet met dierlijke lijm in dit geval, en gedroogd in blokjesvorm: voor gebruik terug fijn te wrijven met enkele druppels water op een ruwe steen. Verder wordt er voor het inkttekenen gebruik gemaakt van diverse pennen (kroontjespen, vulpen, rietpen, viltstift (fineliner), aangescherpt houtstokje, ganzenveer, satéstokje, oorstokjes, ..., penselen. Er bestaan ook kleurinkten, witte inkt (Chinees wit voor op donker papier), ecoline, ... Experimenteer ook eens met verschillende papiersoorten, je kan eveneens op geprepareerde zijde met inkt werken (de zijde prepareren met aluin en lijm). − Laat allerlei schrijf- en lijnoefeningen maken (lijnpatronen zoeken). − Lijnarceringen zijn een andere mogelijkheid. − En verder kan je nog grisailleschilderingen laten uitvoeren door de inkt in verschillende potjes met water te verdunnen tot gevarieerde grijstonen. − Ook experimenten met het laten indruppelen van colawater, suikerwater, zout- en zeepoplossingen in het nog natte inktvlak leveren gave effecten op. Deze gestuurde toevalligheden kan je zo nodig achteraf afwerken door in te kleuren en/of bij te tekenen met inkt, kleurpotlood, ... (Da Vinci gaf ooit de raad aan zijn leerlingen om de meest fantastische en bewogen landschappen en taferelen te gaan ontdekken in verweerde muren en bewolkte luchten ...). − Schoonschrijven of kalligrafie gebeurt ook met inkt. − Een combinatie kalligrafisch schrijven en opkopiëren of -printen van afbeeldingen geeft boeiende resultaten (ook het omgekeerde: miniatuur tekenen, kalligrafische tekst opprinten). Vooraf uittesten! De eerste inkt-boek-druk dateert van omstreeks 1500, wat er voorheen gedrukt werd noemt men ‘incunabel’ of wiegedruk.
MG – DKO
43-12-
tech0317.vor
TEKENEN
MG – DKO
43-13-
tech0317.vor
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Sporen trekken/maken met ruw tekenmateriaal.
Basismaterialen: − vingers, − knotskrijt, − stoepkrijt, − bordkrijt, − stenen, − (dikke) stiften, − spons, − water, − takjes, stokken, − (ruwe) houtskool, − (dik) waskrijt, − potloden HB, B, 2B, 3B, .. − kleurpotloden
bord, steen, vloer, aarde, zand, muur, stof, (grote) tekenbladen: − ruw(ere) papier(soorten), − (teken)papier (verschillende dikte en kleur), − aluminiumfolie, − affichepapier, − glad papier, − zacht papier: bv. ruwe kant van bruin inpakpapier, − stevig tekenpapier, − karton, − geprepareed papier (met bv. gouache, plakkaatverf voor het tekenen met zilver- of koperstift, …), − ...
Sporen trekken/maken met fijn tekenmateriaal. Uitproberen van de verschillende materialen en combinaties (bv. vetkrijt in combinatie met inkt). Vormgevend tekenen. Sjabloneren: - ingevulde sjabloon - uitgespaarde sjabloon - (uit)veegtechniek (tekenen en uitwrijven met wasco en gom). Papieretsen (krassen in papier met scherpe punt), schaaf- en krastekenen. Tekenen met lijm en ecoline, met kaars
MG – DKO
Uitbreidingsmaterialen: alle tekenmaterialen: − dunnere stiften, − (kleur)pen, − Chinese/OostIndische inkt, − gekleurde inkt, − (water)verf, − penseel, − gerafeld stokje, − ecoline met stokjes, − gebrande kurken, − kaars, − (fijne) houtskool, − potloden, − balpennen, − pastels, − (dunne) waskrijt, − satéstokjes, − spijkers, − naalden, scherpe punt (bv. priknaald, etsnaald), − vetkrijt, − lapje, − doezelaar, − hobbylijm, − gom, − dekzwart, − spalter, − Siberisch krijt, − zilver/koperstift, − , ...
43-14-
tech0317.vor
ECOLINE schildertechniek
druktechniek
Ecoline is niet watervast en kan dus terug worden uitgewassen of worden herwerkt (met penseel). Op een ondergrond van ecoline-inkten kan bv. met een pentechniek gewerkt worden met bleekwater. Het bleekwater zal de ecoline afbleken waardoor je een negatieve tekening bekomt. Door het bleekwater te verdunnen kun je hierin gradaties bekomen. Let wel op voor penselen en kledij, want bleekwater kan vrij agressief uit de hoek komen. Ecoline in een emmer met water laten druppelen, een blad papier behoedzaam in de emmer onderdompelen en omzichtig terug uit de emmer halen. Het resultaat is een grillig kleurpatroon. Met meer beheerste technische behandeling kan je met ecoline ook marmeren. Op dergelijke achtergrond kan je bijkomend tekenen, schilderen, plakken, ... Ecoline kan men zelf bereiden door aniline in kokend water op te lossen.
SCHMINKEN henna, e.a. schildertechniek Henna De henna is een Noord-Afrikaanse plant die als kleurstof gebruikt wordt om haar te kleuren: roodbruin. Daarvoor worden de langwerpige bladeren van deze plant eerst gedroogd en nadien vermalen om vervolgens met warm water te vermengen tot een net niet vloeiende pasta. Henna is, als haarshampoo, e.d., te koop in natuur- en verzorgingswinkels (er zijn ook stiften in de handel voor het aanbrengen van hennatatoeages). De hennakleurstof wordt/werd niet alleen gebruikt voor het kleuren van haar, ook de NoordAfrikaanse bruiden krijgen/kregen een tatoeage opgespoten (doktersspuit), de opgebrachte tekening wordt in de huid gewreven met maïs- of olijfolie. Daardoor blijft de schildering, zonder al te veel wasbeurten, een maand behouden. − Je kan decoratieve lijnmotieven opbrengen op voorhoofd, armen, benen, ... − Vlakvullingen zijn evengoed mogelijk (met penseel). − Bovenop kan je mogelijk combineren met andere kleur- en schminkmaterialen (oogschaduwpotloden, enz.) Schminken Natuurvolken beschilder(d)en hun lichaam in rituele kleuren en symbolen, al of niet gecombineerd met de nodige maskerade. Geëigende patronen en conventionele kleuren worden aangewend navenant de specificiteit van de gelegenheid (bruiloft, rouw, geboorte, ziekte, oorlog, oogst, ...). Voor het hedendaags schminken bestaan twee gekende toepassingen: − make-up − kinderanimatie In beide gevallen wordt veelvuldig gebruik gemaakt van voorafgebeelde modellen (modekleuren en dierengezichtjes). Niets weerhoudt ons echter om dit patroon te doorbreken en zelfbedachte motieven en schildering te gebruiken - al of niet geïnspireerd op andere kunstvormen zoals graffiti, reclamekunst, allerhande schildersstijlen (en de ermee samenhangende technieken): MG – DKO
43-15-
tech0317.vor
− sjabloneren en tamponeren rond mallen: figuren knippen uit tesakrepp/helende pleister en deze op de huid kleven - of het opleggen van dun, bevochtigd, papier (uitgesneden vormen), − willekeurige lijnen maken door een arm bijvoorbeeld te omwikkelen met tesakrepp, tussenin stroken openlaten die dan worden ingekleurd (tamponeren), zo ontstaat een grillig lijnmotief, − afdrukken maken en stempelen met watjes, spons, textiel (jutte, e.a.) is ook mogelijk, − spatten met spatraampje of kam, ...
AQUARELVERF schildertechniek Aquarel wordt naast haar functie als zelfstandige kunstvorm eerder als schetstechniek of als illustratietechniek aangewend (voor het maken van documentaire kleurnotities voor fauna en floraclassificaties, voorbereidende olieverfschetsen, prenten voor vertelboeken, reisschetsen). Aquarelleren is verwant aan temperaschilderen, aan de waterverftechnieken tout court en ook aan het olieverven (glaceren, ...). Bekende namen in de aquarelkunst zijn Albrecht Dürer, W.Blake, W.Turner, J.Constable, Jongkind, P.Klee, ... Qua materiaal stelt de aquareltechniek kwantitatief geen hoge eisen: met water, papier, penseel en aquarelverf (schetsplank/tafeltje, doek en een pot) kan je al aan de slag. De aquarelverf (in napjes of tubes) bestaat uit kleurstofpoeder (zeer fijn gewreven pigment) + Arabische gom (als bindmiddel)+ (meestal) glycerine, suiker of honing (om de verf vers en soepel te houden, en om enigszins het drogen te vertragen). Aquarel kan op geprepareerd papier (gesso) terug uitgewassen worden. De papierkeuze beïnvloedt in grote mate het eindresultaat: frisse kleuren behoud je het gemakkelijkst op niet al te absorberend papier. Daarnaast is er nog het verschil in korrel: minder grof papier laat vlotter fijnschilderen toe, ruwere soorten zijn handig voor impressieschilderingen. Om opbollen of golvend opdrogen te voorkomen zet je het papier vast met aquarelkleefband op een geschikt paneel (mag niet kromtrekken). Het passend uitsparen van het witte blad voor de lichtste partijen beschouwt men als typisch voor het aquarelleren. Bovendien is het hanteren van geschikte kleurcombinaties net als bij andere schilderstechnieken belangrijk. − Je kan glacerend de kleuren mengen en verdiepen, de contrasten opdrijven, − maar evenzeer kan je kiezen voor een directe kleurmenging. − Een goede oefening op het contrastschilderen is monochroom werken (zie glacisschildering met inkten). − Als volgende stap kan men kiezen voor het schilderen met twee kleuren (bv. een donkerbruin en blauw). − Het vooraf nat maken van het hele aquarelblad of delen van het papier biedt mogelijkheden voor vervloeiingen. − Omgekeerd kan je door gebruik te maken van een droge (varkensharen)borstel een ‘droge verf’-streep opzetten (op korrelig papier). − In de nog natte opzet kan je met water de kleur uitdrijven (indruppelen) of bleker laten uitvloeien (waterstreep aan de rand). Dit is niet alleen mogelijk met water, je kan zulke effecten eveneens met oker, of een andere kleur, bijvoorbeeld in een blauwe lucht bekomen. − Met een droog penseel (vod of papieren doekje) is een nog nat kleurvlak op te lichten door opzuigen (opdeppen).
MG – DKO
43-16-
tech0317.vor
− Wil je bepaalde delen onbeschilderd houden dan kan je die delen voor alle zekerheid met kaarsvet of een ander waterafstotend materiaal inwrijven (de meeste masceerproducten laten zich na droging gemakkelijk verwijderen). − Sommige aquarellisten geven voorkeur aan het terug openkrassen van witpartijen (scheer-, breekmes, ...). − Speciale effecten kan je bekomen op geribd papier of kleurpapier (eventueel wit of napelsgeel opnemen in je kleurenpalet voor de lichtaccenten). Combinaties met andere technieken zijn mogelijk. Bijvoorbeeld lijnaccentuering en -arcering met inkt achteraf of vooraf aanbrengen (bister, andere...), over- of ondergrondtekenen met kleurpotlood, waskrijt, e.a.
PLAKKAATVERF (gouache - knijpflessenverf ) schildertechniek druktechniek De gouache (betere kwaliteit, er is meer vulmiddel in plakkaatverf) heeft eveneens zoals de andere schildertechnieken al een respectabele leeftijd. De gouachetechniek werd/wordt vooral gewaardeerd omwille van het snel drogen van de schildering, geschikt voor het maken van kleine ontwerpen en miniatuurschilderingen (met dekkend vermogen in tegenstelling tot de aquarelverf): Indische, Perzische, Turkse en Westeuropese miniaturen. Een nadeel is echter het flauwer worden van de kleuren bij het drogen. Liefhebbers van de gouache waren: Rafaël, Rubens, Picasso, Kandinsky, Klee, Rouault, ... Plakkaatverf is samengesteld uit kleurstof, vulmiddel (kalkspaat/krijt) en lijm/hars: je kan ermee schilderen, stempelen, sjabloneren. Verschillende materialen zijn bruikbaar voor het stempelen en sjabloneren zoals harde penselen, sponsen, allerhande textiel met diverse structuren, ... De belangrijkste eigenschappen van plakkaatverven zijn: − sneldrogend (je kan het drogen vertragen door honing toe te voegen); − dekkende, maar ook glacerende kleurlagen zijn mogelijk; − de verfkleuren zijn onderling mengbaar; − je kan de kleurlagen egaal opschilderen, anderzijds is het schilderen van een vervloeiend degradé moeilijk; − droogt mat op (kleur verflauwt); − als verdunningsmiddel gebruik je water. Doordat het een waterverf betreft is glad papier niet geschikt om met plakkaatverf op te schilderen (gaat te sterk golven onder het schilderen en bij het opdrogen). Mengbord, plastieken waterbekers (met brede voet om al te gemakkelijk omvallen te voorkomen), doek, tafelbescherming, afwastafel en de nodige opbergmogelijkheden (met droogplaats voor de werkstukken) zijn het onmisbaar basismateriaal. Plakkaatverf in glazen potjes (ecola, gouache, ...). Dit is de duurdere plakkaatverf; wordt op het palet (mengbord) geschept met houten spatel (ijscostokje) of stevig plastieken lepeltje. Je schildert best kleiner werk met deze verf en bij voorkeur met zachte fijne penselen (bijv. puntige nr. 4 en 8) (schilderwerk van ongeveer 18x26 cm tot 27x36 cm). Het basispalet kan bestaan uit volgende kleuren (talens nummering tussen haakjes): MG – DKO
43-17-
tech0317.vor
− citroengeel (205), een koud geel naast midden en warm geel − vermiljoen rood, een warm rood (311) → om helder rood te bekomen (is reeds een mengeling van geel en rood), − permanentrose, een neutraal rood (magenta 397) of karmijn, een koud rood (318) → om helder oranje te bekomen, − ultramarijn donkerblauw, een warm blauw (506) → om helder paars te bekomen, kobalt (als koud blauw) − lichtblauw, een neutraal blauw (cyaan 501) → om frisse groenen te bekomen, − zwart (700), − wit (100). Plakkaatverf in knijpflessen (plastieken bussen voor klassikaal gebruik) Deze plakkaatverf heeft een mindere kwaliteit en is goedkoper (minder pasteus). Voor de kleurkeuze kan hetzelfde gamma als voor de verf in potjes gelden, alleen is paars in deze verfkwaliteit moeilijk te verkrijgen door menging, bijgevolg zorg je er best voor dat deze kleur ook in het aankoopgamma zit. Omwille van vloeibaarheid en goedkopere prijs wordt deze verf eerder aangewend voor groter (formaat) en grover schilderwerk met bredere (varkensharen) schildersborstels. Bij dergelijk schilderwerk wordt het golven van het papier, gezien het groter oppervlak, minder als storend ervaren. Al deze plakkaatverven kunnen worden aangebracht zowel met penselen en paletmes als met sponsen, doekjes, papierproppen (stempeltechnieken), ..., verfspuit (verdund), ... Voor het schilderen met plakkaatverf zijn de volgende tips nog goed om weten: • Bij menging laat je eerst de lichtste kleur op het bord nemen om vervolgens, al mengend, de donkere kleur beetje bij beetje toe te voegen. Omgekeerd zou er verkwistend veel lichtere verfkleur nodig zijn om een (te) donkere kleur (terug) lichter te maken. • Voor het egaal inschilderen zorg je ervoor dat de mengkleur goed omgeroerd is (en zo nodig aangelengd met water). Je laat de verf daartoe voor grote oppervlakken in verschillende richtingen uitstrijken. • Voor fijner schilderwerk kan het nodig zijn dat je de overtollige verf, vóór het schilderen, van het penseel afstrijkt aan de rand van waterbekertje of mengbord. (N.B. voorzie ook steeds twee bekertjes met water: één voor het spoelen van de penselen en één om zuiver water te nemen voor het verdunnen. Let er ook op dat de penselen goed worden gespoeld, en dat het water regelmatig wordt ververst, voor een zuivere schildering). Nog enkele techniekmogelijkheden zijn: • Gradueel in afgebakende vlakken een geleidelijke overgang schilderen tussen twee kleuren. Hetzelfde kan gebeuren tussen meerdere kleuren, of voor het maken van een uitgebreide kleurcirkel (die mogelijk beetje bij beetje wordt samengesteld: eerst de hoofdkleuren, een volgende keer de secundaire kleuren, dan de tertiaire, menging naar wit toe, menging naar zwart toe, ...). • Enerzijds het schilderen van kleurfamilies, anderzijds contrastsoorten uitproberen. • Gelaagd schilderen (overheen droge/natte kleurlagen). • Stippelpatronen/pointillisme (met penseel of stempel). • Krassen en wegschrappen in natte verflagen (onderliggende kleurlagen terug vrij maken, ...),.met penseelsteel, karton, spatel, ... • Scheurfiguren: scheur uit een vel papier een bepaald figuur, of verschillende onderdelen van een figuur of andere onderwerpen. Je plakt de gescheurde stukjes naast en over elkaar op het tekenpapier, een soort collage. Met een brede kwast strijk je nu waterverf, vloeibaar als water over alles heen, het papier vullend. Al heb je maar één kleur voor alles, MG – DKO
43-18-
tech0317.vor
• • • •
• • •
de ‘tekening’ blijft toch goed zichtbaar, want de scheurranden zuigen meer verf op dan de rest van het vlak. De scheurranden worden donkere, wollige lijnen. Een tekening maken met lijm en laten drogen. Schilder nu de waterverf over het papier, ook over de lijm-lijnen. De lijm stoot de natte verf af, het papier zuigt de kleur op. De afstoottechniek kan ook worden toegepast met oliekrijt en waterverf, of met rubbercement. Teken bv. de voeglijnen van een bakstenen muur met een wit oliekrijtje, en schilder daar een roodbruine waterverf overheen. Spatten (met penseel, kam, spatraam, ...) Een oefening op kleur mengen kan bijvoorbeeld zijn: decoratief patroon van een behoorlijk aantal vlakken inschilderen (zoveel mogelijk niet gelijke kleuren maken, door verder mengen, door slechts twee kleuren te mengen, drie, vier, ... - of kleursnippers (uit tijdschriften) imiterend naschilderen, ...). Monotypes maken. Vouwdruk. Afspoeltechniek: maak een schilderij met vrij dikke plakkaatverf, niet alles hoeft beschilderd te zijn. Laat het schilderij volledig drogen. Overschilder het schilderij volledig met OostIndische inkt en laat terug volledig drogen. Hou het schilderij eventjes onder de kraan, en laat de waterstraal zoveel zwart wegspoelen als je zelf nodig vindt. Er moeten wel ‘zwarte vlekjes’ op de schildering overblijven. Op die manier komt het ‘schilderij’ weer vanachter het zwart tevoorschijn.
ACRYLVERF: Acrylverf is een polymeerverf evenals vinylverf. Bij deze verf is het bindmiddel een kunsthars, dat zich in water verdeeld heeft in kleinere korreltjes die de pigmentkorrels omgeven. Deze verven worden ook wel polymeerverven genoemd vanwege het chemisch proces dat plaatsvindt. Polymerisatie is een proces dat de eigenschappen van een stof verandert zonder de wezenlijke samenstelling te veranderen. Polymeerverven kan je wel verdunnen met water, maar ze lossen na het drogen niet meer op in water. Acrylverf is meestal verkrijgbaar in tubes en kleinere knijpflessen. Het is ook de duurste verf (op waterbasis), en ze bestaat ook in kunstschilders kwaliteit. Deze pasteuze verf laat iets meer het schilderen van overgangen toe, maar nog niet op vergelijkbaar niveau met olieverf (onderschilderingen in acryl worden door sommigen glacerend overschilderd met olieverf om aan dit tekort te verhelpen). Ook is het eindresultaat iets minder mat (dan bijvoorbeeld plakkaatverf), en kan je ermee schilderen op doek die daartoe geprepareerd is.
OLIEVERF: schildertechniek Enerzijds worden olieverfschilderijen vandaag nog steeds ruim gewaardeerd als kunstuiting, zowel in abstracte als in figuratieve vormgeving. Anderzijds is er heel wat concurrentie op de markt voor het olieverfschilderij: andere verfmaterialen, andere reproduceer-, schilder- en beeldende technieken (PC, foto, TV, video, multimedia, ...), enz. Het olieverfschilderen dat uit waterverf/temperaschildertechnieken voortkomt heeft stilistisch heelwat ontwikkelingen gekend (..., gotisch, barok, ... ) om tenslotte, o.a. door de geboorte van de fotografie, in de 20ste eeuw op te gaan in abstracte en nieuw-realistische uitingsvormen.
MG – DKO
43-19-
tech0317.vor
Daartoe hante(e)r(d)en de betreffende kunstenaars van de 20ste eeuw zowel klassieke als nieuw soortige schilderswijzen. Olieverf bestaat uit: pigment, lijnolie, terpentijn en hars. Olieverf is niet alleen dienstig als (kunstschilders)verf (dekkend of glacerend) maar ook als patineermiddel vergelijkbaar met schoensmeer of drukinkt op basis van olie. Om de pasteuze olieverf uit de tuben te verdunnen gebruikt men gezuiverde terpentijn en (stand)olie of niet-ontvlambare en minder kwalijk geurende papaverolie – glycerinezeep om te reinigen (momenteel is er olieverf op de markt die ook met water te verdunnen is). Verder heb je penselen nodig (varkensharen of duurzame synthetische soorten), met groottes in verhouding tot de te maken schildering. Wat je nog nodig hebt zijn: een mengpalet (liefst in stevig licht materiaal), afkuisdoek en een drager waarop je schildert: (linnen)doek of paneel (MDF of ander hout, ...), papier (voldoende behandeld om het ‘vergaan’ te voorkomen), ... • Bijkomend kan je nog een paletmes en allerlei droog-, bewerkings- , vul- (zand, ...), glansen bescherm(vernis)materialen gebruiken. De schildersgrond bestaat bij voorkeur uit één of meerdere gesso-lagen, aangebracht op karton, linnen, hout, ... Ook latexverf kan je daarvoor gebruiken (op overschothout?). Meestal zijn schildersgronden wit, maar dat is zeker geen vereiste, je kan ook andere kleuren gebruiken voor de ondergrond. Soms kozen schilders bewust voor een specifiek gekleurde basis: bijvoorbeeld een onderlaag van groene aarde voor het overschilderen van huidkleuren, ... Andere veel voorkomende ondergrondkleuren waren: grijzen, okers, blauwen, ... (= imprimatura). De meeste technieken zijn als vanzelf verbonden aan een bepaalde kunst(enaars)stijl. Je kan ze opdelen in twee grote groepen: de realistische of (decoratief-)figuratieve richtingen en de (decoratief-)abstracte uitingen. Su(pe)r)Realisme (of hyperrealisme) Deze strekking behelst eerder de klassieke olieverfschildertechnieken, aangevuld met hedendaagse vakknepen (verfspuit en afplaktape). − Schilderen met glacislagen (dunne doorzichtige verflaagjes) gebeurde in de middeleeuwen, over een volumeschildering in grijstonen (grisaille). Het resultaat van dergelijke techniek was/is een glad verfoppervlak (glansbewerking) in een schildering met doorgedreven detaillering, scherpe lijnen en vlakken. Zulks oogt als nieuw, krachtig, machinaal, ... en duurzaam. − Met de nat in nat techniek, een andere mogelijkheid, wordt het schilderwerk haast in één laag afgewerkt, de kleuren worden op het palet of rechtstreeks op het schilderij gemengd (ook toegepast in de abstracte richtingen). − Mengoefeningen en -experimenten met olieverf zijn een goede basis voor het leren kennen van olieverfschildertechnieken. Abstractie Met de nat in nat techniek wordt het schilderwerk in één of meerdere lagen afgewerkt, de kleuren worden op het palet of rechtstreeks op het schilderij gemengd, of puur onvermengd opgezet (ook toegepast in de realistische richtingen). Bij abstract-expressionistische werken is de verfstructuur, penseelstreek, ... sterk zichtbaar in het schilderij: • verfstrengen, klodders, lussen, groeven, pigmenthoopjes, ... zijn in tastbare dikke verflagen opvallend in reliëf aanwezig. In tegenstelling tot de gladde resultaten van de glacistechniek verkrijgen we hier het effect van erosie, verbrokkeling, verrotting, slijtage, ... geen scherpe vlakken meer maar eerder vage contouren.
MG – DKO
43-20-
tech0317.vor
Enkele techniekmogelijkheden: • Onderschildering in dikke acryl- of andere (goedkopere) verven. In de nog natte verflaag krassen en wegschrapen: grattage, ... (Ernst). • Olieverf/acrylverf vermengen met teer, grind, zand (slijk, slib, ...), ... (Dubuffet, Tapiës). • Structuren doordrukken, afdrukken, doorwrijven: frottage of decalcomanie, ... (Ernst). • Reliëf aanbrengen: voorwerpen mee inwerken, structuren en oneffenheden induwen, doorboren, ... (Fontana, Arp). • Drippen, spatten, verf smijten en uitsmeren, al dan niet met gebruikmaking van handen en voeten en/of andere onconventionele materialen en werktuigen, ... (Pollock, Appel, ...). • Met olie(verf) op water kan je ook marmeren.
TEMPERA’S: schildertechniek Tempera’s zijn een verbinding van kleurpigment met één of meer van de volgende stoffen: eierdooier, eiwit, olie, caseïne, hars, was, ... of water. Een tempera droogt kleurgetrouw op, verkleurt niet en donkert niet na. Met toevoeging van enkele druppels olie of Arabische gom aan de emulsie wordt een glans bekomen. Gebruik voor het prepareren van eitempera’s glazen kommen (plastiek tast de lecithine aan) en werk met gewassen handen (microben tasten ook ‘de gezondheid’ van het ei aan). Naargelang van de beoogde techniek worden bijkomende (vloei)stoffen gebruikt: water voor frescoschilderingen, olie en terpentijn voor olieschildering, en (synthetische) hars voor het lakken. Temperaschilderen kan op diverse ondergronden: houten paneel, metaal, linnen, papier, (verse) kalk, ... Houten panelen worden vooraf bestreken met gesso (krijt + aluin en lijm) de eindlaag wordt geëgaliseerd en opgepolijst. De temperaverf droogt zeer snel, wat het schilderen van overgangen bemoeilijkt, daarom wordt er met tempera vooral snel arcerend en lineair geschilderd. Gebruikelijk wordt de benaming tempera gehanteerd voor de schilderingen met eigeel of eiwit en water. Zonder toevoeging van extra produkten kan je het ei-watermedium niet bewaren (het toevoegen van alcohol en witte pure azijn zorgt voor een beperkte conservering van ongeveer 10 dagen). Combineren van tempera’s is mogelijk: zo kan je bijvoorbeeld een eiwit-tempera over een eigeel-tempera schilderen. Fresco Frescoschilderingen gebeuren op kalk (als vervangmateriaal kan je ‘knauff’ gebruiken). Het pigment wordt met water en pigment op de (verse) kalk geschilderd (scheikundig verbindingsproces), het werkstuk kan verglansd worden door het met lijm of was te bestrijken. Vakkundig maakt men gebruik van grote kwasten voor het grote werk, fijne (sabelbonte) penselen worden bovengehaald voor de detaillering. Bovendien zijn enkel de kalkbestendige kleuren bruikbaar in de verse-kalk-frescotechniek: oker, omber, krijt, roze en groene leemkleurstof. Als men blauw wil gebruiken, dan moet dit geschilderd worden over de reeds opgedroogde lagen van aardekleuren. Je kan naast het op de kalkmuur schilderen ook een knaufflaag op een houten plaat, in een kader gevat, gebruiken (eventueel houtlijm op de plaat strijken voor je de kalk opbrengt). Maak het werkstuk niet te groot, noch te zwaar; met een stevige haak kan het afgewerkte resultaat achteraf aan de muur worden gehangen.
MG – DKO
43-21-
tech0317.vor
VERF
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Vrij uitproberen van materialen: wrijven, uitsmeren, stempelen, sporen trekken, uitborstelen, uitrollen, vingertekenen/schilderen, ... Schilderen met ... - waterverf (aquarel); - waterverf en houtskool; - ecoline (nat in nat); Chinese inkt; - lijm en ecoline; lijm en droog zand; - transparant; - pastueus; - verf met toevoegingsmateriaal; Technieken: - lattentechniek - schilderen met plastic messen - sjabloneren - stoffen beschilderen - spatten - slingeren - vloeien - dippen - toetsen - dassen (uitborstelen)
− − − − − − − − − − − − − −
− − − −
− − − − − − − − − −
−
− − − − − −
−
MG – DKO
vingerverf, handen, voeten, vingers, ... harde kartonreepjes, papierproppen, sponzen, tampons uit stof, kurken, waterverf, (water)bekertje, flaneldoekje, hobbylijm, dikke / degelijke penselen, (dikke) kwasten en verfrollen, gebrande kurken of houtskool, schuurpapier, ecoline, stokjes, Chinese inkt, ..., koudlijm, zand, water, pennetjes, (verdunde) plakkaatverf, met vulmiddel verdikte plakkaatverf (bv. lijm, ... zand, andere korrels, ..., schaafkrullen), ander vulmiddelen zijn bijenwas voor texturele olieverftechnieken en carnaubaswas, van palmboombladeren (op smeltplaat van 90°), lange latten (40 cm), plastic messen, vulmiddel (Polyfilla); oude tandenborstels, spatraam, textielverf, latexverf
43-22-
− − −
− − − − − − −
−
reuzegrote vellen, onbedrukt krantenpapier, bruin inpakpapier, ruwe kant van bruin pakpapier, affichepapier (affiches), plastic, grote (stevige) kartons, ..., absorberend tekenpapier (degelijke kwaliteit), licht karton of stevig tekenpapier (groot), hardboard, triplex, karton met jute of katoen overtrokken, grote tekenbladen, kleine oppervlaktes heel dik karton of hout, katoenen doeken, oude lakens ...
tech0317.vor
DRUKINKT mono-, vlak-, hoog- en diepdruk Monodruk Drukken en stempelen kan op praktisch alle materialen (hout, karton, papier, metaal, glas, enz.) en met allerlei grondstoffen, drukinkt, waterverven, olieverf, ... Ook naar technieken is er heel wat keuze, gaande van monodruk en vlakdruk tot de gebruikmaking van mallen en sjablonen (met de spuitbus?). Monodrukken is in feite het drukken van éénmalige resultaten. De basistechniek is eenvoudig: een plaat (plastiek, metaal, plexiglas, ... zonder scherpe randen!) of voorwerp ininkten of inschilderen, papier erop en een afdruk maken door op de achterzijde van het papier te wrijven. Hierop zijn heel wat variaties te bedenken: • Als de inkt op de plaat uitgesmeerd is kan je er allerlei voorwerpen of stroken papier inleggen, die bij het afdrukken voor de blankdelen zorgen. In dezelfde zin kan je met een houtje, karton of ander materiaal de inkt op bepaalde plaatsen wegkrassen, arceren, gedeeltelijk wegdoppen (vodje, oorwatjes,...), of er een tekening in maken. • Je kan kiezen voor een één-kleurendruk, of meerdere kleuren op eenzelfde plaat combineren. • Of je maakt een meerkleurendruk door verschillende kleurplaten na elkaar te gebruiken (te vergelijken met het zeefdrukken). De dikte van de uitgesmeerde inkt- of verflaag beïnvloedt eveneens in grote mate het eindresultaat. • Met ‘doortekenen’ of ‘doordrukken’ bekom je nog een andere techniek. Met een inktrol wordt een gelijkmatige inktlaag aangebracht op een plaatje (vb.plexi). Over deze drager wordt vervolgens een schetsblad gelegd. Het gebruikte papier mag niet te dik zijn om het doordrukeffect optimaal te laten verlopen. Met een hard, scherp potlood wordt nu op dit blad getekend, grotere stukken schaduw kunnen met de vingers, de hand of met een stomp voorwerp worden doorgedrukt. Deze techniek is zeer direct en fouten kunnen hierdoor niet worden verbeterd. Een lichte voortekening - voor het papier op de inktlaag wordt gelegd kan eventueel de faalangst overwinnen, maar kan daartegenover de spontaneïteit van de tekening beïnvloeden. Monodrukken kunnen als (goedkope) proef- of ontwerpschetsen dienen als voorbereiding op andere omslachtigere druktechnieken. Vlakdruk Het best gekend is de lithografie of steendruk. Toch is dit procédé ook toepasbaar met ander materiaal dan de lithografische steen; platen van metaal bijvoorbeeld (zink/aluminium) zijn eveneens geschikt. De niet af te drukken delen (die wit moeten blijven) worden bij voorkeur ingeschilderd met een ‘Arabische gom’-oplossing, gebruik een fijn zacht penseel. De af te drukken tekening wordt gemaakt met lithografisch potlood, of aanverwante tekenmaterialen zoals waskrijt, oliepastel, kaars, schoensmeer, ... (voortekenen kan je met potlood of houtskool). Als de tekening klaar is wordt de plaat bevochtigd en daarna ingeïnkt met de rol (inkt op terpentinebasis). Als je wil werken met inkt op waterbasis dan dien je het procédé om te keren, d.w.z. de witdelen met een vetmateriaal bewerken, de tekening in een waterhoudend materiaal uitvoeren. zeefdruk: deze techniek werd/wordt het meest gebruikt voor het (be)drukken van affiches, vlaggen, naamborden, richtingwijzers, stickers, behang, shirts (textiel), ... Het drukraam wordt bespannen met een zeef van nylon, katoen, zijde- of metaalgaas, en is voorzien van (een piano)scharnieren. Een voorafgaande oefening kan zijn: het in elkaar zetten MG – DKO
43-23-
tech0317.vor
van een zeefdrukraam met bijhorigheden (vergelijkbaar met het maken van een fotodoos, als vooroefening op het fotograferen). De drukinkten, die men voor het zeefdrukken wil gebruiken, moeten gemakkelijk kunnen uitvloeien, liefst (kleur)inkten op waterbasis (vergemakkelijkt het reinigen van het materiaal) (opgelet deze inkten zijn echter niet geschikt voor textielbedrukking). Voor meerkleurendruk kan je meerdere zeven gebruiken. De inkt wordt over en door het gaas getrokken met een stevige rubberen rakel. De tekening of compositie wordt verkregen door vooraf het gaas gedeeltelijk dicht te schilderen met een sneldrogende (vullende) vloeistof of door delen af te kleven (met sjablonen en of mallen). Glad papier is niet geschikt (doet de inkt wegglijden). Voor het overige zijn allerlei papiersoorten bruikbaar, experimenteer bij voorkeur met de goedkoopste papierexemplaren. Ander bedrukbaar materiaal kan zijn: schrijfpapier, rijstpapier, (al of niet bedrukt) krantenpapier, dunne triplex (hardboard, unaliet), canvas, wit linnen, jutte, cellofaan, (golf)karton, plastic, zelfgemaakt papier, ... Bij het zeefdrukken oefenen de leerlingen onder andere het maken van passende composities, en mogelijk het (transparant) kleur mengen. Hoogdruk (reliëfdruk) De hoogste delen van een oppervlak worden ingeïnkt en afgedrukt. Als aanloop kan je experimenteren met monodruk, gebruik makend van natuurmaterialen: boomschors, bladeren, twijgjes (ritmisch herhalend of in andere patronen op gekleefd), ... of combinaties. Afvalmaterialen zijn eveneens geschikt voor reliëfdruk: stukken rubber (binnenband fiets/auto), karton, textiel (stoffen, touw, garen, ...), hout, ... best op een drager vastgezet. Houtsnede, metaalgravure en de linosnede zijn voor ons de meest vertrouwde drukprocédés. Voor lagere en middelbare graad is de linosnede aangewezen, toch is ook kennismaking met hout- en metaalgravure aan te raden (middelbare graad). Linoleum (zachtste materiaal en voldoende duurzaam voor serieel afdrukken). • De linoplaat heeft bij voorkeur een minimale dikte van 6 mm (en wordt vooraf opgewarmd). Om het spiegelbeeld-effect te vermijden wordt de tekening wel eens op calqueerpapier gezet om deze dan vervolgens omgekeerd te kunnen overbrengen op de linoleum. • Sommigen verkiezen daarenboven de delen die moeten weggesneden worden wit in te kleuren. • Voor het wegsnijden maakt men gebruik van vlijmscherpe gutsen en/of beiteltjes. Dus er op letten dat er van-de-steunhand-weg wordt gegutst (draai de linoleumplaat rond tijdens het bewerken). • Fouten zijn te herstellen door de linoleumstukjes terug op te kleven (houtlijm/pattex). • De afgewerkte linosnede wordt vervolgens met inkt ingerold. • Een afdrukblad wordt op de ingeinkte linosnede gelegd en afgedrukt (wrijven met houten lepel of grote gladde kiezelsteen), zo nodig het blad beschermen tegen kapot wrijven, door een tussenblad te gebruiken. • Voor een zuivere afdruk mag het papier niet verschuiven. • Meer kleuren-afdruk bekom je door verschillende linosneden (delen) van hetzelfde ontwerp te gebruiken, of door de linosnede in meerdere fasen verder uit te snijden en telkens in een andere kleur(en) af te drukken. Diepdruk Meestal denkt men bij diepdruk aan de etstechniek, metaalets. Een voorloper van deze techniek is het invullen (insmelten) van een contrastkleur: zwarte zwavelstof, in ingegraveerde lijnen (wapenschilden, zwaarden en degens, ...).
MG – DKO
43-24-
tech0317.vor
Voor de diepdruk-technieken dienen de koperen of zinken etsplaten vooraf grondig geëffend te worden: het glad polijsten. De tekening wordt met de harde (stalen) etsnaald ingekrast (droge naaldets), zo nodig wordt de ontstane braam geheel of gedeeltelijk weggeschra(a)pt. Etsen kan ook met vernissen en zuurbaden, als je lokaal daartoe is uitgerust (best uit te voeren in samenspraak met de atelierleraar van de grafiek klas). Nog een andere mogelijkheid is de aquatint of suikertint: een met hars – op een verwarmde plaat – afgedekte etsplaat bewerken in de ‘poederdoos’. Als de etsplaat klaar is wordt ze ingeïnkt, de inkt wordt grondig in de groeven gewreven. Vervolgens wordt de overtollige inkt even grondig van de hoogste delen afgehaald. Daarna kan het vochtig papier (bij voorkeur stevig handgeschept papier) op de plaat worden gelegd voor een geperste afdruk. Alle druktechnieken kunnen met elkaar en ook met andere technieken gecombineerd worden. Bijvoorbeeld inkleuren met kleurpotlood, aquarel, ... Blinddruk Blinddruk is een druktechniek waarbij gedrukt wordt zonder inkt, in feite gaat het om een reliefdruk: • Hiervoor dien je op een drager van bv. karton een licht reliëf aan te brengen door middel van een collage van stukjes karton, organisch materiaal, ... • Deze collage wordt met een (lino)pers in het (eventueel bevochtigd) papier geperst, zodoende verkrijg je een negatieve reliëfdruk van je collage. Diverse papiersoorten kunnen hiervoor worden gebruikt, ook glanzend gekleurd papier. Een andere techniek bestaat erin: • Op een drager een lichte laag (enkele mm) aanbrengen met een pasteuze brij op basis van een vulmiddel in poedervorm (polyfila, om barsten in de muren op te vullen) vermengd met een ½ deel houtlijm en ½ deel water. Houtlijm maakt de pasta sterker. • Deze laag zal op zijn minst een kwartier tot een half uur gemakkelijk bewerkbaar blijven om in te tekenen met allerhande materialen of om structuren in af te drukken. • Na verharding kan nog altijd in de laag worden gekrast of worden gegutst. • Deze verharde laag kan ook worden ingeïnkt (gepatineerd) en daarna worden afgedrukt, wat verrassende resultaten oplevert door de combinatie van druktechnieken (blinddruk en hoog/diepdruk).
FOTOKOPIËREN druktechniek + vlakdruk Voorwerpen en mallen, sjablonen worden geschikt op het kopieervlak en afgedrukt rekeninghoudend met de grijswaarde en compositiemogelijkheden. Deze techniek kan ook rechtstreeks worden toegepast in de donkere kamer met fotopapier in contactafdruk. Teksten en vormen kunnen niet alleen naast elkaar gekopieerd worden, je kan ze ook herhaaldelijk (gedeeltelijk) over elkaar kopiëren. Men kan ook kopiëren op transparant materiaal (slides voor overheadprojectie/kalkpapier) om zodoende overlappende effecten en/of composities te bekomen. De kopieermachine wordt stilaan verdrongen door de PC met scanner.
MG – DKO
43-25-
tech0317.vor
FOTO-NEGATIEVEN Op een drager van cellofaan of een ander transparant materiaal (kalkeerpapier, zijdepapier, e.a.) kunnen foto-negatieven worden aangemaakt op diverse groottes. Op deze drager kan worden gewerkt (collage, afdekken, tekenen, schilderen, krassen,...) om zodoende een compositie te verkrijgen in allerhande grijswaarden. De negatiefformaten kunnen via een vergroter worden afgedrukt op fotopapier, terwijl grotere formaten rechtstreeks in contactafdruk kunnen worden uitgevoerd. Hou er wel rekening mee dat je een negatief beeld van het origineel zal bekomen. Als proefafdruk - om tussentijdse ingrepen te realiseren - kan een fotokopieertoestel nuttige diensten bewijzen, vooraleer een definitieve afdruk te maken op het duurdere fotopapier. Het fotokopieerapparaat geeft wel een positieve afdruk van het origineel in tegenstelling tot de fotografische contactafdruk. Deze fotografische afdrukken kunnen eventueel achteraf nog worden ingekleurd met ecoline, aquarel, ... Transparanten, zowel positieven als negatieven kunnen ook bij middel van zelfgemaakte, creatieve installaties worden geprojecteerd op allerhande dragers. Ook tekeningen in potlood, houtskool, … kunnen via contactdruk op fotopapier worden afgedrukt. Van het bekomen negatief kan vervolgens terug via contactdruk een positief worden bekomen op fotopapier.
MG – DKO
43-26-
tech0317.vor
DRUKMATERIALEN
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Afdrukken maken en stempelen: - lichaamsdelen afdrukken/stempelen - vindmateriaal afdrukken/stempelen - stempelen met vindmateriaal - met (zelfgemaakte) rolstempels stempelen - idem met stofstempels
handen, voeten, vingers, ... (water, modder, nat zand, ...) dingen en planten(delen)
− het strand − (zandbak, speelplaats, ...), − nat zand, − modder, ...
Vlakdruktechniek: - vouwdrukken - vetkrijtdruk - eenvoudige monotype Hoogdruktechniek: - drukken met pelkarton - textuurafdrukken maken - contourafdrukken maken - hoogdrukvormen lijmen - drukken met kleitabletten - letterzetten
MG – DKO
vrij stevig tekenpapier, waterverf of dikke plakkaatverf, dunne viltstiften of Chinese inkt, (druk)inkt op waterbasis, ecoline, waardeloos materiaal: stokjes, takjes, dopjes, kurken, grillige vormen in piepschuim, houten blokje, flessen, deegrollers omwikkeld of bekleefd met repen licht karton, stukjes fietsbinnenband of stukjes vilt; tubelijm, (fijn) schuurpapier, vod, vetkrijt en terpentijn glasplaat (plexi), inktrolletje, karton van schoendozen, snijpen (stevige ondergrond), kippengaas, gordijnstof, touw, slierten of snij-afval ..., draden, behangreliëf ..., uitgeknipte silhouetten, vochtige klei of plasticine, stokjes om te graveren, deegrol om tablet plat te walsen letterkist, zetblokje en zethaak, eigen teksten
43-27-
− papier met een bepaald absorbeervermogen; geen gladde papiersoorten, − onbedrukt krantenpapier, − bruin pakpapier, (ruw) affichepapier, − licht (teken)papier van klein/groot formaat, − absorberende stofjes, − doeken (T-shirt), − jute, − katoen, ... − mooi papier, − tafelblad, of − een gladde plaat als ondergrond,
tech0317.vor
LICHT dia - glasraam - video t e k e n t e c h n i e k en s c h i l d e r t e c h n i e k DIA Leer de kinderen eerst door een diaraampje kijken, en zo ervaren dat je maar een deel van een situatie, omgeving in beeld kan brengen. Ontdek ook dat je met het kiezen van zo’n gekaderd beeld iets vertelt aan de anderen/toeschouwer. En daarna gaan we zelf onze diabeeldverhalen maken: • Als voorbereiding laat je eerst een scenario schrijven (myriorama maken) en het stripverhaal op papier tekenen (of titels/tekstballonnen maken bij een diareeks). • Met artliner (dunne viltstift of andere viltstiften) teken je op kalkpapier of rechtstreeks op het diaglas (uitvegen geeft een wazig effect). • Op het kalkpapier kan je met een scherp hard materiaal krassen maken. • Je kan ook doorzichtig kleurpapier tussen de plaatjes klemmen (overlappend kleurenmengen/gaten en vormen inprikken of uitknippen, ...). • Op de plaatjes kan je nog lijmsporen aanbrengen: waarin je al dan niet zand strooit of andere natuurmaterialen in kleeft (gras, ...). • Zelfs een dunne (pas)foto kan je met behulp van een diaraampje projecteren. • Ook met inkt, ecoline (afdichten) en waskrijt zijn er mogelijkheden. • Verder kan je bestaande (niet meer dienstige dia’s) op alle mogelijke wijzen gaan bewerken Nog enkele teken- en schildertechnieken van dia’s: roetlaag : in tal van transparante nuances tot dekkend aan te brengen boven de kaarsvlam. Hierin kan : • getekend worden met diverse materialen van haarscherp (naald) over harig (penseel), wollig (stukje touw of pluim). • kunnen allerlei texturen afgedrukt worden van zowel natuurlijke oppervlakten (ook vingerafdrukken) als andere. ecoline : kan egaal of in kleurvlekken aangebracht worden, of in met plastieklijm vooraf afgebakende zones, kan geforceerd gedroogd worden met haardroger of boven kaarsvlam (ronddraaiende bewegingen voor gelijkmatig opwarmen !), de kleurvlekken drogen steeds op met een donkerder buitenrand. De twee bovenstaande technieken kunnen samen worden toegepast in één dia, elk op één kant van de glaasjes, die uiteraard met de bewerkte kanten tegen elkaar worden samengevoegd (niet meer verschuiven). plastieklijm (bv. transparante Velpon) : kan met de tube tekenend worden aangebracht, daarna gedroogd boven de kaarsvlam, waarbij we de lijm even laten ontbranden en wel op tijd uitblazen. Zo ontstaan grillige, bellen- en kratersvormende lijnen met enig reliëf, waarbinnen ecoline-kleurvlekken kunnen gevangen gehouden worden. transparanten : bij het samenvoegen van de twee dia-glaasjes kunnen transparanten of transparante objecten toegevoegd worden, bv. een bestaande fotografische dia, een zwart-wit negatief, een stukje röntgenfoto, bloemblaadjes, gedroogde insecten (gaasvlieg), vliesvleugeltjes, enz.. andere niet-transparante materialen : kunnen ook in de compositie van het beeld opgenomen worden. • plakkaatverf: aderen - koraalmotieven ( door de glasplaatjes - waartussen de plakkaatverf geperst zit - snel van elkaar los te rukken, bekomt men deze structuurmotieven). • netjes, voiles, fijn groen, enz ... • gedroogde insecten MG – DKO
43-28-
tech0317.vor
Het is uiteraard mogelijk nog andere combinaties te bedenken. Belangrijk : Deze zelfgemaakte diabeelden kunnen niet alleen worden geprojecteerd, maar ook in de doka op fotopapier worden afgedrukt, of kunnen via een aangepaste scanning (PC) worden uitgeprint. Het afdrukken in de doka kan met de normale vergroter, of het klassieke diaprojectieapparaat. Dit laatste wordt dan via de tijdklok met transformator op 110 V gevoed, op de lens wordt een diafragma bevestigd. Al deze ingrepen laten een zeer genuanceerde belichting toe zoals bij het normale fotowerk. Op de alzo ontstane foto's kan ofwel tijdens de belichting, de ontwikkeling, of gewoon achteraf nog creatief-grafisch worden ingegrepen. ... En zodra de leerlingen uitgeëxperimenteerd zijn, is het de hoogste tijd voor het ‘moment suprème’: de diavoorstelling! Dit alles kan je evengoed op slides voor overheadprojectie (of ‘powerpoint’ en ‘macromedia’ presentatie via computer). Met het extra voordeel dat al vertellend het verhaal kan ontstaan of getekend worden tijdens de projectie ‘on line’. SCHADUW(poppen) uit triplex en/of karton (Chinees schaduwspel) GLASRAAM (en glas beschilderen) • Het glasraamkunst is vooral gekend on der de vorm van de tiffani en het glas in lood raam: Glas in lood: glas snijden houdt het gevaar in van zich aan glas te kunnen snijden. Nadat je met lood gewerkt hebt (lood is giftig), mag je ook niet vergeten jouw handen te wassen. De stukken glas worden in het open gedreven loodprofiel gevat (solderen) en dit binnen een loden kader. Het geheel kan als voorhanger of als decoratie in een wand of meubel gebruikt worden. • Nieuwe glastechnieken zijn de glasversmeltingen ... • Je kan ook stukken glas op elkaar lijmen (glaslijm/siliconen) tot torenconstructies of andere vormen (werk bijvoorbeeld met gebroken kleurglas van wijnflessen/glas breken doe je het veiligst met behulp van een dikplastieken zak met daar rond best nog een jutte zak). • Glasschilderen kan al of niet in combinatie met het glas in lood gebeuren. Bijvoorbeeld gebruik je daarvoor de Talens Hobby color voor glas (krasvaste glasverf). De penselen die je gebruikt dien je tijdens en na het schilderen onmiddellijk te reinigen in white spirit of thinner. • Glasramen kan je natuurlijk ook imiteren door transparant papier te kleven op een kader van zwart papier of licht karton, zorg ervoor dat je transparante stukken voldoende groot zijn en een hechtrand hebben om op de kader te kunnen gekleefd worden. Het eenvoudigste model is het kleven van transparanten, over kleine en grote gaten, op een donker blad papier. • Ook rechtstreeks op ramen schilderen (zoals dat in de eindejaarsperiode geschiedt) is mogelijk met afwasbare glasverf. Dit kan je uitbreiden met een sjabloon- en maltoepassing, gebruikmakend van ‘sneeuw’ voor ramen uit spuitbussen: knip bijvoorbeeld allerhande vormen uit in zelfklevend plastiek, die je als mallen op het raam kleeft, waarrond je vervolgens de sneeuw spuit. Een extra dimensie kan je aan de raamschildering toevoegen met zwarte glasverf (afwasbare) en penseel/borstel. • Je kan eveneens transparante, zelfklevende kleurplastiek in uitgesneden vormen al dan niet overlappend op vensterramen kleven. • Ook het vatten van glas in beton of plaaster is mogelijk. Vergeet niet de resultaten voor het raam of voor een andere lichtbron te presenteren. LICHTEFFECTEN
MG – DKO
43-29-
tech0317.vor
Met achterliggend licht kunnen ook speciale effecten bekomen worden. Een tekening op een triplexplaat kan in rastervorm worden doorboord (cfr. uitvergroting van rastering bij zwart-wit reproducties in kranten). TEKENEN MET LICHT Stel een fototoestel op statief op in een lokaal dat kan worden verduisterd. Een leerling krijgt een vaste standplaats t.o.v. het fototoestel toegewezen (via merkteken op de vloer). Op deze afstand kan worden scherpgesteld. Vooraf worden de bewegingen van de vooropgestelde tekening geoefend. Hou bij het kadreren van de foto rekening met deze armbewegingen, zodat deze niet uit het beeld vallen. Zet het fototoestel op ‘pauze’, deze stand vind je - meestal onder de letter B - terug bij de sluitertijden van het diafragma. Verduister nu het lokaal. Bij een volledig verduisterd lokaal mag het diafragma volledig open staan (het kleinste cijfer op de diafragmaring). Druk nu op de ontspanner en blijf de knop ingedrukt houden en laat met een zwakke lichtbron (klein zaklampje) de tekening of vormen in de lucht uittekenen. Na beëindiging van de tekening de ontspanner los laten. Experimenteer ook met belichting van lichaamsdelen, van plaats veranderen tijdens de opname, opnames met meerdere leerlingen, door het beeld bewegen, andere lichtbronnen, ... Probeer eventueel combinaties uit, deze zijn evenwel technisch het gemakkelijkst te combineren op één opname (dit wil zeggen: zonder de ontspanner los te laten). Spreek dus vooraf goed af met de leerlingen, zodat de opname vlot kan verlopen. VIDEO ICT klei animatie Nodig: Boetseer klei, digitale camera, animatie shop pro. story board formulier, hulp ouders. Bedenk eerst met de kinderen een eenvoudige animatie, bv. een ster. Probeer niet te veel te laten gebeuren, maak niet meer dan 2 tot 4 plaatjes voor een animatie. Laat de kinderen in groepjes hun idee uitwerken op het formulier. Als het idee goed genoeg is uitgewerkt kunnen de kinderen aan de slag met boetseren. Van bewegende delen is het handig gelijk alle delen te maken (meerdere ogen of monden) - Om de foto's voor de animatie te nemen is het handig om de camera op een vast punt te monteren en de klei figuur er onder te leggen. - Wijs een persoon aan die de foto's neemt, de andere kinderen passen de figuur steeds aan. De fotograaf kan beter niet aan de klei zitten! - De figuur mag tussen de foto's niet verschoven worden. Een kind kan het op zijn plaats houden, terwijl de anderen het aanpassen voor de volgende foto. De animatie handleiding kun je hier vinden (in het engels, maar dat is het programma ook). (met dank aan:http://home.neb.rr.com/monarchrose) Over Mij Site Map Contact ©2005 juf Anitaskip to: page content
MG – DKO
links on this page site navigation
43-30-
footer (site information)
tech0317.vor
COMPUTER elektronisch tekenen druktechniek Photoshop, Illustrator, QuarkXPress, Painter, Freehand e.a. Er zijn momenteel ook software-paketten te verkrijgen met vrij eenvoudige tekenprogramma’s, geschikt voor alle leeftijden. Deze tekenprogramma’s bieden ondanks de standaardisering toch nog zeer veel mogelijkheden tot creativiteit. De bekomen resultaten kunnen met een (kleuren)printer worden uitgeprint. ICT levend prentenboek Home Onderbouw Middenbouw Bovenbouw Thema's Downloads Kleurplaten Les ideeën Beeldende vorming (Liedjes) ICT (Dagritme) (kaarten) (Versjes) Benodigdheden : Prentenboek, MS Photo Editor(standaard bij Office), MS PowerPoint, scanner, microfoontje, wav-file recorder. Prentenboeken zijn een veel gebruikt middel in de basisschool. Kinderen vinden het fijn om het boek nog een keer te 'lezen' en nog een keer, en nog een keer.... Een manier om hieraan tegemoet te komen is het maken van een interactief prentenboek. Je kunt voor een bestaand prentenboek kiezen. Maar het is ook dankbaar om de kinderen zelf een prentenboek te laten maken. Vorm groepjes van ongeveer 4 leerlingen. Laat de kinderen een storyboard maken voor hun verhaal. Daarna kunnen ze de tekening gaan uitwerken. De tekst hoeven ze niet bij de tekening te schrijven, dat kan in PowerPoint gedaan worden. Ga voor de precieze uitvoering van het scannen en verwerken naar prentenboek. Hier vind je een stapsgewijze instructie over hoe je dat het makkelijkst kunt doen. Er zijn verschillende mogelijkheden om dit idee uit te voeren. - Laat een groep kinderen (ondersteund door de leerkracht) de platen inscannen. - Laat een andere groep de teksten voorlezen en opnemen. - De leerkracht kan zonodig de PowerPoint presentatie afmaken - De leerkracht scant zelf de platen in, maar laat verschillende kinderen de teksten voorlezen.
TEXTIEL: assembleertechniek BATIKKEN: Een stuk stof (zijde: sjaal, hoofddoek, vlag, ...) wordt betekend met was (penseel of tjanting), vervolgens wordt het in een kleurbad gedompeld. Na droging volgt het uitsmelten, met strijkijzer, van de was op de geverfde doek, die tussen twee bladen boterpapier gevat zit (de papieren absorberen de gesmolten was). Mogelijke variaties op dit procédé zijn: de basisdoek kiezen in een bepaalde grondkleur. Met was bestrijken en onderdompelen, herhalen met andere patronen en wisselende kleuren op eenzelfde doek (vermengingen). Vóóraleer onder te dompelen kan je de gestolde was kraken, zodat er een fijn lijnenpatroon ontstaat. Je kan de doek ook nog tot een prop samenbinden met touw en/of garen, zo ontstaan gevlamde effecten en willekeurige striemen. Wellicht zijn hier nog heel wat andere mogelijkheden bij te bedenken, dus ... experimenteren maar. Zie ook patchwork, zijdeschilderen, weefconstructies rond en tussen allerhande materialen (fietswiel/kippengaas/geperforeerd karton/...), knoop- en vlechtsystemen, creatief naai-, breien haakwerk, ..., textielcollages met lijm, ...
MG – DKO
43-31-
tech0317.vor
VINDMATERIAAL
(textiel, e.a.)
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Doeken − frommelen, − wikkelen, − rimpelen, − draperen, − oprollen, − plooien, − stapelen, ... Stoffen − scheuren, − knippen, − uitrafelen, − vouwen, − hangen, ...
Alle soorten textiel komen in aanmerking. Zowel natuurlijke materialen als synthetische: verschillende soorten stoffen, grote /kleine textielscharen, allerlei lappen, doeken, allerlei kleren, volumes van textiel, (tafel)lakens, (gescheurde) repen, linten, raffia, wol plastic(folie), vijverfolie, (opengesneden vuilnis)zakken, mousses, mousse-vellen inkt, verf, kleurstoffen (natuurlijke of kunstmatige), bleekmiddel, badje, lapjes, draad, touw, garen, ... (sluit)spelden, nietjes, paperclips, plakband, elastiekjes stijfsel, gips, koudlijm, stokken, ijzerdraad, karton schuimrubber, panty’s, fiberfill, watten,
stof, papier (krantenpapier), lappen, ... allerlei voorwerpen, karton, glas, spiegels, kurk, piepschuim, verloren verpakking/bekisting, proppen, …
Open techniek: voorwerpen − omwikkelen, − inpakken stoffen vernieuwen door − bedrukken, − (ont)kleuren collages door − knippen en − plakken − appliqueren (opnaaien) kledij maken − kostuums, − hoeden, − schoenen, − sieraden, − maskers − objecten ontwerpen, − gebruiksvoorwerpen, − versiering, − vormen − hechten − verstevigen − vullen − spannen − inpakken − stapelen − pannen − sjorren
MG – DKO
43-32-
tech0317.vor
Gesloten techniek - punniken - haken - breien - vlechten - weven - naaien
MG – DKO
kapok, kranten, schuimrubber, zand, pitten, maïs, rijst, ... stokken zakken, netten, windels, kussens, opgevulde vormen, punnikklos, katoen, vingers, (haak)naald, breinaalden, weefgetouw, spelden, ...
43-33-
tech0317.vor
AFVALMATERIALEN assembleertechniek Een aan de Westerse samenleving, of beter nog, een aan de wegwerpmaatschappij gebonden techniek die in essentie het sterkst ontwikkeld is bij minvermogende leefgroepen, is recyclagekunst (zie bv. speelgoed gemaakt uit wegwerpmateriaal door derde wereldkinderen en jongeren). Momenteel wint het recycleren aan belang (in samenhang met de toename van de kansarmoede ?), zie maar naar de opkomst van tweedehands- en kringloopwinkels en het succes van rommelmarkten. In de kunstgeschiedenis blijkt assembleren/construeren vooral een techniek van de 20ste eeuw te zijn, die we onder andere terugvinden bij de stamvaders van de abstracte kunst: Duchamp en Picasso. Diverse kunststrekkingen, veelal gemengde technieken kunnen ermee in verband worden gebracht, zoals lichtkunst, kinetische kunst, assemblagekunst, conceptuele kunst, .... Feit in al deze stijlen is het hergebruiken van voorwerpen of toestellen (bij voorkeur verouderde economisch niet meer dienstige exemplaren), of delen ervan in een niet alledaagse, kunstzinnige context. De bruikbare materialen vinden we in ons eigen huishouden: lege potten, bekertjes, buizen, draadoverschotten, blikken .... Allerlei verpakkings-, vul- en verbindingsmaterialen gebruiken we dagelijks en doen we met dezelfde regelmaat van de hand. Deze materialen zijn voorradig in een uitgebreid gamma van grondstoffen: metaal, glas, hout, plastiek (oliederivaten), textiel, karton, ... Technisch kan je het afvalmateriaal op drie manieren constructief verwerken: • Materialen (zonder echte bewerking) combineren door stapelen, in elkaar draaien en in elkaar opsluiten of vatten. Bijvoorbeeld: eierschalen gestapeld in een houten kast met beglaasde luiken (Marcel Broodthaers). Alle mogelijke vindmaterialen gevat in een zuil van kippengaas (Kurt Schwitters). Rekken vol blikken, ... (Joseph Beuys). Takken en twijgen weven tussen draadgaas. • Materialen met behulp van werktuigen, en met eventueel andere vindmaterialen, aan elkaar bevestigen (vervormen). Bijvoorbeeld karton en/of plastiek in elkaar schuiven door inkepingen aan te brengen. Vormen aan elkaar binden of rijgen met touw, ijzerdraad (overschotten/recyclage), vooraf gaten boren (handboor of elektrische/batterijboor). Stokken of andere houtresten aan elkaar bevestigen door pen- en gatverbinding en/of tandverbinding (boren/uitzagen/uitkappen). Met recyclagespijkers kan je voorwerpen aan elkaar spijkeren (hamer en tang). • Materialen met aangekochte hulpmaterialen aan elkaar hechten. Indeuken met hamer, inkepingen of openingen insnijden, boren, zagen, ... In plaats van recuperatienagels, -touw, ijzerdraad kan je ook nagels, touw, ... aankopen. Daarnaast is er voor hechting een groot gamma aan houtlijm, plastieklijmen, metaalhechtmiddelen, ... in de vakhandel aanwezig. Deze lijmen (siliconen) en stoffen zijn echter niet allemaal zonder risico te gebruiken. (N.B. je kan ook zelf bepaalde lijmen maken.) Neus eens rond in speciaalzaken en doe-het-zelfwinkels en lees er bedacht de info en richtlijnen op verpakking en folders. Ook voorwerpen in elkaar smelten of aan elkaar branden (lassen en solderen) zijn niet zonder risico’s. Om onaangename verrassingen te voorkomen test je zelf eerst de materialen uit, hou je voldoende rekening met de beoogde leeftijdsgroep(en), groepsgrootte, gedragskenmerken van de groep, organisatorische vereisten en mogelijkheden en beperkingen van de beschikbare accommodatie(s). Hou ook rekening met verluchting en de mogelijkheid om het overschot aan afvalmateriaal, jawel, terug kwijt te geraken (geselecteerd ophalen, ...). Als bijkomende artistieke bewerking kan je de constructies nog (deels) beschilderen en/of beplakken of vernissen.
MG – DKO
43-34-
tech0317.vor
Met spiegels vanuit een bepaalde hoek bekeken, met spiegelcombinaties kan je verbazingwekkende vervormingen en andere optische effecten bekomen (periscoop, spiegelkamer van Luc Peire, …). Combineer dit ook eens met tekeningen en installaties! In dezelfde zin kan je figuren en kleuren op draaischijven/tollen optische illusies laten veroorzaken. Schilderingen op echt reliëf, en beredeneerd gecombineerd met reliëftekening in twee dimensies, bieden eveneens verrassende resultaten.
BEELDSNIJMATERIALEN hout - ivoor of kippenboutjes - ... beeldhouwtechniek Van winters tijdverdrijf op de boerderijen evolueerde dit tot een bezigheid voor kampeerders en ambachtslui (houtdraaien). Ook voor artistieke expressie wordt de beeldsnij-techniek nog gebruikt, al dan niet machinaal uitgevoerd. Zo zijn er kunstenaars die stevige boomstronken duchtig te lijf gaan met de kettingzaag, om de houtklompen op die manier om te toveren tot freel ogende beeldhouwwerken. Beelden snijden of kappen uit zachte natuurmaterialen zoals hout, oud-ivoor, speksteen, ... is al eeuwenoud, je kan zelfs zeggen préhistorisch. Het heeft door de eeuwen heen altijd bestaan, veelal als versiering voor meubilair of gebinten (ook wapenschilden en gebruiksvoorwerpen, email, …), of als devotiebeeld. En dit in alle culturen. Als materiaal kunnen diverse houtsoorten (takken/afvalhout uit de zagerij) dienen. Test eerst zelf de hardheid even uit. Als werktuigen kunnen een stevig mes en zaag volstaan, houtbeitels (met houten hamer), boor, raspen en vijlen, en schuurpapier kunnen eveneens nuttig zijn. Met harde materialen zoals spijkers (beitel of guts) kan je allerlei inkervingen maken en versieringen inslaan (waarmerk). Omdat er met scherpe werktuigen wordt gebeeldhouwd is het belangrijk dat er correcte werkmethodes en bedachte hantering worden aangeleerd. Een belangrijke stelregel is alleszins van hand en lichaam wegwerken. Maak liefst gebruik van een timmertafel waarop het te bewerken stuk stevig kan vastgeklemd worden. Leer het hout bewerken in de langsrichting, om doormidden splijten te voorkomen. In diezelfde zin moet je voldoende behoedzaam inkerven en uithollen. Hetzelfde geldt voor het opspijkeren van versieringen of andere materialen. De beelden kunnen ook gedeeltelijk of in hun geheel beschilderd worden (polychromeren). Of je beperkt het kleurgebruik tot het inwassen van de inkervingen/gegraveerde patronen (inlegwerk, email, …), waarna je de rest van het beeld nog eens goed blank opschuurt.
BROODDEEG modelleren beeldhouwtechniek Men mengt 4 delen meel, 1 deel zout en 1 ½ deel water. Dit gebeurt altijd probleemloos en vrij snel, zodat er vlug tot het boetseren kan worden overgegaan. Juiste verhoudingen van de basisgrondstoffen en het goed doorkneden van de massa geven altijd goede resultaten mits enkele eenvoudige regels in acht worden genomen. • De nodige voorzorgsmaatregelen treffen voor het bereiden van het deeg; meel kan vervelende vlekken vormen op kledingstukken en het werklokaal stofferig en bevuild maken in MG – DKO
43-35-
tech0317.vor
• • • • • • • •
een minimum aan tijd. Het deeg is echter aangenaam en gemakkelijk te verwerken zonder sporen na te laten op handen en materieel. Het boetseren op een gladde onderlegger laten gebeuren bv. op een stuk aluminiumfolie (in de handen houden is te warm voor het deeg); de folie laat het veelvuldig draaien van het werkstukje toe. Indien het deeg door manipulatie toch te kleverig wordt, de handen en eventueel de folie lichtjes inwrijven met meel. Niet te dicht bij een warmtebron werken (vroegtijdig drogen en barsten). Uit een enkele brok de hoofdvorm uitduwen en eventueel overtollige delen verwijderen. Vreemd toevoegmateriaal beperken tot onbrandbare en niet smeltbare materialen. Uitsluitend met de vingers werken met ... een haarspeld als hulpmiddel voor eventuele grafische versieringen en een zeef of knoflookpersje om het deeg tot fijne sprieten door te drukken ... Bakken gedurende ten minste een uur in een matig warme oven (het gebakken resultaatbewaart jaren en is vrij stevig). Het werkstuk kan achteraf eventueel beschilderd of gevernist worden.
Probeer ook eens ‘echt’ brooddeeg te maken en ‘creatief’ vorm te geven. Nadien kan dit kunstig opgesmukt werkstukje worden opgegeten, smakelijk! Let wel zoutdeeg is niet eetbaar, leerlingen die er van eten riskeren maagpijn te krijgen.
KLEI modelleren beeldhouwtechniek Net zoals het beeldsnijden is het maken van vormen en voorwerpen in klei al eeuwenoud, préhistorisch. En dit ook in alle culturen. Na haar rol als gebruiks-, decoratie- en devotiekeramiek, is het modelleren en bakken van klei vandaag een zelfstandige kunstvorm geworden. Klei is een delfstof, te verkrijgen in allerlei natuurkleuren. Deze kleuren veranderen bij het bakken tot steengoed (terracotta = gebakken aarde): wit, geel, lichtbruin, roze, rood, donkerbruin, ... Dit kleurengamma kan bovendien worden uitgebreid door kleurslibs te gebruiken. Slib kan je, in een grote bak, recupereren uit het ‘afval’-kleiwater (deze slib kan ook dienst doen als gietklei). Wens je nog meer kleurmogelijkheden dan maak je bijkomend gebruik van vernissen en glazuren. Met het polijsten tenslotte kan je afwerken door extra glans te geven aan het werkstuk. Vergeet ook niet dat de oorspronkelijke vorm na het drogen en bakken tot 10% gekrompen kan zijn. Voor het bakken is een elektrische keramiekoven het handigst. Kuilovens, papieroven, racuoven, ... zijn dan weer avontuurlijker en attractiever voor bijvoorbeeld opendeurdagen, ze zijn echter onberekenbaar voor wat de resultaten betreft en zijn ook niet zonder risico’s. (Hou rekening met het mogelijke brandgevaar en neem de nodige voorzorgen!) Aan andere bijkomende materialen en werktuigen heb je verder niet zoveel nodig. Enkele houten en/of stevig plastieken stokjes (spatels) en spijkers volstaan om te modelleren en versieringen in te krassen. Voeg er nog een snijdraad aan toe (dunne ijzerdraad aan twee houten blokjes) en een ijzeren lus op een houder voor het doorsnijden en uithollen van kleivormen, dan ben je voldoende gesteld. Wil je ook potten draaien dan is een mechanische of elektrische draaischijf een must. Vergeet ook niet de nodige opbergruimte en afwasmaterialen te voorzien (let wel: teveel klei doorspoelen kan de afloop van de wastafel doen dichtslibben!) Gebruikelijk maakt men sier- en gebruiksvoorwerpen in keramiek: sierraden, juwelen, bekers, schalen, vazen, kommen, bestek, medaillons, kno(p)pen, ..., maar je kan evengoed een monumentaal werk uit kleinere deelstukken opbouwen. Het maken van kleingoed heeft het voorMG – DKO
43-36-
tech0317.vor
deel veelvuldig experimenteren, decoreren, detailleren en geduldig afwerken in de hand te werken. Het gebruikelijke draai- en potwerk kan o.a. in de platen- of combinetechniek worden uitgevoerd. Het monumentalere werk vraagt eerder wegneem- en stapeltechnieken Vind je klei vies en onaangenaam kleverig dan kan je kiezen voor alternatieve modelleermaterialen, zoals de alom gekende plasticine, darwi, brooddeeg, e.a. Deze andere boetseermaterialen hebben ook hun eigen kostprijs en specifieke verwerkingsmogelijkheden en beperkingen. We ronden af met te vermelden dat klei ook nog bij de beeldhouwtechnieken te pas komt (zie‘PLAASTER’).
NATUURMATERIALEN assemblage en houtsnijden assembleertechniek Klei, zand, zout, gras, stenen, hout, ertsen, mineralen, ... zijn natuurmaterialen, die we zelf bij elkaar kunnen gaan sprokkelen. Vaak treffen we deze materialen al in een kunstzinnige vorm aan in de natuur (bv. grillige takken in diervormen ... gesteenten vol abstracte kleurcomposities, ...). Een kunstvorm die op de natuur aan zich inspeelt is de ‘Land-art’: Stenen worden gestapeld, geschikt, groeven worden gemaakt (ijskappen)... tot kunstwerken = artistieke ingrepen, die de natuur achteraf terug kan overwoekeren. Hedendaagse kunstenaars experimenteren in diezelfde lijn nog met geuren, erosie, verrottingsprocessen, enz. Het aan de ‘Land-art’ verwante zandkastelen bouwen en sneeuwbeelden maken zijn voor kinderen vertrouwde activiteiten (zand- en watertafels). Hutten, torens en schuttingen van takken maken zijn avontuurlijke bezigheden, die binnen ieders bereik liggen. Aarzel dus niet om bij mooi weer er met de klas op uit te trekken naar een vooraf verkende plaats om naar hartelust met zand, sprokkelhout en andere vindmaterialen kunstwerken te maken – voor bijvoorbeeld vlechtwerk (vergeet niet op voorhand na te gaan wat toegelaten is/vraag toestemming aan de eigenaar).
PLAASTER gips/polyester/latexrubber beeldhouwtechniek Plaaster (mouleertechniek) De klassieke methode bestaat erin een vorm te maken in klei, deze vorm wordt ingesloten in een mal (moule) van plaaster, vervolgens wordt de klei uit de mal gehaald. De mal wordt dan langs de binnenzijde (waar de kleivorm eerst gezeten heeft) met vaseline of vloeibare zeep (waarin de nodige lijnolie aanwezig is) ingestreken, waarna in deze mal een wand of volle vorm in plaaster wordt gegoten. De plaasteren mal maak je voor grote vormen best in/uit losse delen, door aluminiumplaatjes (of stevige plastiekband) als scheidingswand op de kleivorm te plaatsen. De mal kan je verstevigen door jutte in plaaster gedrenkt erin te verwerken. Dezelfde versteviging kan je gebruiken voor de uiteindelijke afgietvorm in plaaster. Het afgieten begin je met een spatlaag (met grote borstel een plaasterpapje ‘indretsen’) vervolgens bij voldoende dikte breng je de verstevigingslaag aan (je kan dit ook overslaan), waarna je verder - de wellicht ondertussen opstijvende plaaster - bij aansmeert (plamuurmes). Maak ook voldoende plaaster aan: eerst water in de (plastiek) emmer (doorgesneden rubberen voetbal, kom of kuip: maximaal halfvol) doen, dan het plaasterpoeder gelijkmatig in strooien tot het water verzadigd is (een beetje plaaster blijft bovendrijven), vervolgens goed omroeren tot een homogene massa. Hou er ook rekening MG – DKO
43-37-
tech0317.vor
mee dat plaaster al na 20 à 30 minuten verhardt. Materialen, kommen en zeker spatborstels onmiddellijk na gebruik reinigen in een kuip (verstopping van afvoerleidingen vermijden, zie ook werken met klei). Omwille van het snel drogen, vlug moeten reinigen, werk je best samen met minstens twee leerlingen die elkaar assisteren. Andere mogelijkheden De hier eerst beschreven verloren vormtechniek is één mogelijkheid, maar er zijn nog heel wat varianten en differentiaties mogelijk, zoals: • Rubberen gietmallen (voor beeldjes e.a.), al dan niet vervaardigd in latexrubber. • Alternatieve gietvormen (mallen) zijn plastieken kuipjes waarin tegen de rand allerlei materialen worden ingelegd (al dan niet uitstekend en gevat in een kleilaagje tegen de wand aangebracht): glitters, takjes, bladeren, gras, stro, schelpjes, steentjes, rietjes, … fossieleffect, …; • Gips gieten in een opblaasballon, en tot een vorm ‘kneden’ op het moment van opstijven. • Reliëf in een kleiplateau gieten: rol een kleiplaat uit van minimum 5 cm dikte, door indrukken met harde voorwerpen ontstaan holtes, tekeningen in de klei (speelgoed(autoot)je, denneappel, stokjes, knikkers, doosjes, sleutels, oud wafelijzer (negatief-vorm), enz. indrukken). Je kan het afgietvlak zonodig begrenzen met een houten kader. Vervolgens spatlaag aanbrengen (verstevigen met jutte in plaaster gedrenkt) en plaaster aansmeren tot een stevige dikte (maak het echter niet te zwaar!). Zie ook reliëftechnieken. • Directe plaastermoulage rond een kern van: ijzer, kippengaas, stevige houten, plastieken, e.a. materialen. Hier verstevig je met jutte of linnen in plaaster gedrenkt: meerdere lagen over elkaar aanbrengen Verbandgaas en fijnere modelleergips, bijvoorbeeld Keramin-S (gladder en steviger resultaat) kan je ook gebruiken. Wil je de resultaten kunnen ophangen, dan maak je net voor het verharden een ophanggaatje in de plaaster (niet te dicht bij de rand) of je legt een touwtje of lus in ijzerdraad in de nog natte plaaster om mee te laten indrogen (diep genoeg inzetten, om loskomen te vermijden). Het geheel kan met diverse verfsoorten, patineermaterialen en technieken voorzien worden van extra kleur (lak, vernis, olieverf, fresco, pigmenten, ..., vernis).
DE GIPSGRAVURE. (hoogdruk) Een gipsplaatje wordt in een bekisting gegoten op een zeer gladde ondergrond (plexi, glas), deze laatste moet perfect waterpas staan in alle richtingen om overal een even dik plaatje te verkrijgen, zeer belangrijk bij het afdrukken. De bekisting wordt vooraf in de naden "afgewerkt" met een dun worstje klei, om de bekisting waterdicht aan de ondergrond te verlijmen en de hoeken enigszins af te ronden. Onmiddellijk na het gieten dienen er eventjes trillende klopbewegingen op de dragende tafel te worden uitgevoerd, kwestie van de eventuele luchtbellen naar de oppervlakte te laten stijgen, de rugzijde kan worden versterkt met een laagje jute. In de gladde kant van het gipsplaatje kan naar hartelust worden getekend met een scherp voorwerp : een brei- of stopnaald, nagel, priem, gutsbeiteljes, zelfs een extra hard potlood laat een voldoende "kwetsuur" achter die zich laat afdrukken, er kunnen ook ganse gedeelten worden weggeschraapt. De mogelijkheid bestaat om het plaatje vooraf met O.I.- inkt zwart te schilderen, waardoor de leerling bij het graveren het wit van het gips terug boven haalt, wat een zeer goede indruk geeft van hoe de latere afdruk er zal uitzien. Deze "gipsgravures" kunnen worden afgedrukt met de gewone linopers met rubber- of siliconerollen, zij vallen bovendien ook gewoon als gegraveerd reliëfplaatje best te genieten.
MG – DKO
43-38-
tech0317.vor
De al dan niet getextureerde gipsplaat kan ook als "drager" dienen voor allerlei teken- en schilderwerk, bv. het frescoschilderen, sgraffito in een gelaagde gegoten plaat (gips kleuren in de massa), ‘rots’schilderingen, enz...
VOORGEVORMDE GIPSPLAATJES als constructiemateriaal. Door in gips gedrenkte jutelapjes voor te vormen en in de vier hoeken te voorzien van gaatjes (stukjes siliconeslang of metaalbuisjes) bekomt men uitstekend ruimtelijk bouwmateriaal. Het voorvormen kan gebeuren door de gedrenkte lapjes op een vlakke, ronde, ruwe of gladde steunvorm te leggen tijdens het uitharden, of bij grotere formaten ergens aan op of tussen te hangen. Steeds er voor zorgen dat de uitgeharde gipsplaat kan loskomen van de steunvorm. Met deze plaatjes kunnen via een of andere bind- of montagetechniek (door de gaatjes) ruimtelijke constructies gemaakt worden, de plaatjes zelf kunnen eventueel vooraf gekleurd of gepatineerd worden.
RELIËFS half-, hoogreliëf beeldhouwtechniek Reliëfs zijn meestal maar van één zijde te bekijken, en hebben in feite geen bekijkbare achterkant (zitten in of hangen tegen de muur, plafond of vloer, ...). Deze beeldhouwtechniek is zo oud als de straat, samen met de schilder-, beeldhouw- en bouwkunst in het algemeen. Reliëfs zijn onder andere terug te vinden in Griekse friezen, Romeinse triomfbogen en -zuilen, Romaanse en Gotische kapitelen, timpanen en retabels. Ook de hedendaagse kunstkijkkasten en assemblages tegen de wand kan je als reliëfs beschouwen. Net als de beelden - monumenten die vaak vrij staan in een omgeving (plein, park, gebouw, ...) hebben of liever hadden de klassieke reliëfs een versierende, moraliserende, verheerlijkende, schragende en/of ééntonigheid brekende, ... functie. Je kan drie soorten onderscheiden, die dan ook hun eigen specifieke vormgevende technieken (mogelijkheden en moeilijkheden) vereisen: Laagreliëf De vormen komen nauwelijks uit het platte vlak, texturen en lijnen zorgen voor dieptewerking. Dus worden de oppervlakken vooral bewerkt door graveren en opruwen, en luchtig wegkappen (polijsten) i.f.v. enig niveauverschil. Halfreliëf De figuren en vormen blijven half of (groten)deels verzonken vastzitten in de achterwand, die meestal diepteloos is. Perspectief bekomt men hier naast lijn en textuur door overlapping gecombineerd met het kappen van kleinere (lijken verder weg te staan) en grotere figuren (lijken meer nabij).
Hoogreliëf Bij deze reliëfvorm wordt de dieptewerking gebruikelijk bij laag- en halfreliëf uitgebreid met losse vrijstaande figuren. Het reliëf krijgt zo het karakter van een nis (kijkkast). Figuren die bij het uithouwen/beeldsnijden (= determineren: weghalen, uithouwen) loskwamen, of die omwille van het gemak los van het ‘retabel’ werden/worden gemaakt, konden achteraf met onwrikbare lijm op hun plaats worden gekleefd. Een vorm van assembleren (= toevoegen en opbouwen) dus! MG – DKO
43-39-
tech0317.vor
Als alles klaar is kan je de reliëfs nog beschilderen, vernissen, ... De klassieke reliëfs waren in hun tijd vaak zeer opvallend beschilderd (bijv. waren de Griekse friezen sterk gedetailleerd met paars, purper, rood, roodbruin, geel en blauw).
GIPS GIETEN IN ZANDBED. Het is mogelijk om rechtstreeks ‘vorm te geven’ in een nat zandbed, dit kan zowel rechtstreeks met handen en voeten, als door middel van graaf- en indruktechnieken. Deze "zandvorm" kan voorzichtig worden volgegoten met gips (bewapenen !) en geeft op die manier na uitharden een positieve ruimtelijke vorm als bas-reliëf. Naast het rechtstreeks vormen en afdrukken in zand, kan men ook met zandslib druppelen of zelfs tekenen met gummipeer of slagroomspuit. Benodigdheden : • een zelfgemaakte zandbak : vier planken, plastiekfolie; • rijnzand (korrel 0.2); • allerlei voorwerpen en materialen waarmede ofwel in het zand kan getekend worden of kan worden afgedrukt; • gips en bewapeningsmateriaal : jute, zware metaaldraad, betonijzer, draadstangen. Tips : Voor het ‘vormgeven in het zand’, het zand goed "opschudden", dit en de diepte van de zandbak bepalen de mogelijke hoogte van het reliëf. De mogelijkheid bestaat om middels tweemaal gieten, waarbij de eerste helft op de andere wordt gelegd bij het gieten van deze laatste (verankering voorzien), tot een volledig 3dimensionaal beeld te komen. Beide vormen moeten uiteraard dezelfde grondvorm als basis hebben.
STENEN kappen, stapelen beeldhouwtechniek Bij het woord steen denken we misschien allemaal direct aan de baksteen in onze maag of aan historische stenen: de menhir, de steen van Terwanen, de steen der wijzen, de kiezelsteentjes van Hans en Grietje, de steen waarmee David Goliath neervelde, ... of de eerste steen die niemand durfde gooien naar de publieke vrouw. Gesteenten zijn er in alle mogelijke maten, soorten, vormen, gewicht, geuren, smaken en kleuren (soms doorzichtig, soms ook ondoorgrondelijk mysterieus, ...). Bovenop dit natuurlijk aanbod hebben mensen zelf nog heel wat steensoorten gemaakt, opgedolven en gekapt (gecultiveerd): keramiek, marmer, ijzerertssteen, kalksteen, zeepsteen (speksteen), gasbetonblok (Ytong), betonblokken, ... Naargelang van hardheid en vastheid laten al deze stenen zich min of meer bewerken/verwerken, stapelen, lijmen, ... De vroegste stenen bouwsels waren gestapelde constructies, soms met wat slijk of leem bijeengehouden, later verankerd met mortel (cement) (N.B. ook houten woningen werden met leem bewerkt, zie Openluchtmuseum in Bokrijk). Steviger waren natuurlijk de in de rotsen uitgehouwen woonholen, maar niet overal waren rotsen aanwezig en bovendien kan je alleen het zachtste gesteente gemakkelijk wegkappen. Stenen zijn stilaan een niet meer weg te denken deel van ons leven gaan uitmaken: huizen, gebouwen, straten, muren, standbeelden en andere monumenten, gebergten, ... MG – DKO
43-40-
tech0317.vor
Het grote materiaalaanbod biedt heel wat verwerkingsmogelijkheden: • Het eenvoudigste is: stenen stapelen en schikken in patronen (zie ook ‘Land-art’). Je kan daarbij selectief te werk gaan, niet alle stenen gebruiken, maar wel die van een bepaalde kleur, vorm (plat, rond, ...), grootte, of soort (grondstof), of deze met een specifiek uitzicht/aanvoelen (ruw/glad), ... • Je kan stenen bewerken of uitkiezen voor sieraad of spelmateriaal (hinkelsteen, bikkelsteentjes, ...) en ze daartoe, indien nodig, vervormen aanpassen door kappen, ... en beschilderen (lakverf). Zo zou je er ook een inlegwerk kunnen mee maken (mozaïek in beton). Of als een willekeurige constructie (dier, toren?) op elkaar metselen (lijmen), tot een Sagra Familia (à la Gaudi), of tot een ander monument. • Doorboorde steentjes (schelpen, kurk, plastiekdoppen, kroonkurken, en andere ...) kan je tot (magische) kettingen en sierlijke snoeren rijgen. Stenen met gaten kan je ook over een metalen staaf op statief schuiven, en/of eraan vastbinden/lijmen (met ijzerdraad/siliconen). • In sommige stenen kan je makkelijk kappen, dus beeldhouwen: zagen, boren, vijlen, beitelen, raspen, schuren, ..., polijsten (opgelet voor de scherpte van de steen zelf en al de daarbij te pas komende werktuigen: steeds van-hand-en-lichaam-weg kappen!). Bovendien is ook het opruimen van de afgekapte resten en steenpoeder een heel karwei. Gebruik liefst de juiste werktuigen en denk eraan dat ieder al wel eens op één van zijn vingers zal hameren (verbanddoos bij de hand houden). Een goedkope kapsteen is de gasbetonblok (ytong), een zachte poreuze steensoort die zich gemakkelijk laat bewerken en even gemakkelijk splijt, dus omzichtig tewerk gaan. De afgewerkte steen kan je beschermen met een silicaatvernis.
MG – DKO
43-41-
tech0317.vor
CONSTRUCTIEMATERIAAL
MG – DKO
43-42-
tech0317.vor
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Constructies zonder hechtmateriaal: - Alle mogelijke constructies uit grote en kleine materialen en combinaties van materialen. stapelen, ordenen, bouwen, plaatsen in de ruimte, insteektechnieken, groeperen, (zand)zakken vullen (vgl. Panamarenko)
Allerlei kosteloos materiaal: bv: dozen, rollen, karton (verschillende dikte, vorm en structuur), plastic, zilverfolie, noppenplastiek, hout, papier, takken, bladeren, grassen, vruchten, schors, mos, ...
Al of niet met drager: − plank, − zwaar karton, − stuk karton, stuk hout, − ook een spiegel kan als drager fungeren. − gieten of in een mal wikkelen heeft geen drager nodig (het voorwerp zelf impliceert deze functie) − ballon, kippengaas, krantenbol, ... als basisvorm (bv. voor papiermaché)
Constructies met hechtingsmateriaal: Alle mogelijke constructies met verschillende materialen (en combinaties van materialen) Constructies ruimtelijke objecten: - Doos en kartonconstructies. - (Kippen)gaasconstructies. - Gipsconstructies door gieten, wikkelen, bedekken. - Spiegel.s - Voorwerpen inpakken (fiets, lampenkap, stoel, ...) (cf. Christo). - Natuurmaterialen - Metaal (bv. (van) machineonderdelen, afvalmateriaal). - Papierconstructies (3dimensionaal, bv. papiermaché). - Hout (timmeren). Bewegende constructies
afvalmaterialen: bv. machineonderdelen, onderdelen gebruiksvoorwerpen, allerlei vormen zoals (oud) speelgoed, ..., verschillende steensoorten: rots, stukken steen, baksteen, keien, jute, nylon, katoen, lakens, lappen, papieren zakken, zand, allerlei papiersoorten: inpakpapier, een zachte, poreuze papiersoort (bv. krantenpapier, recyclagepapier is geschikt voor papiermaché)...,, alu-folie, … allerlei hechtmateriaal (groot gamma): bv. verschillende lijmsoorten, ijzerdraad, elastiekjes, clips, kleefband, plakband, nietjes, veiligheidsspelden, spelden , wasknijpers, koudlijm, (duim)spijkers, touw, ...,
MG – DKO
43-43-
tech0317.vor
. moeren, (kippen)gaas, eventueel kranten, gips, spiegels op zichzelf, onderdelen v. machines, tangen, ijzerdraad, vijzen, Engelse sleutel, schroevendraaier, ... zachte materialen (schuimrubber, zachte vezelplaat), timmermateriaal, ...
MG – DKO
43-44-
tech0317.vor
DIVERSE
MATERIALEN
MOGELIJKE TECHNIEKEN
MATERIALEN
DRAGERS
Vormen maken met / zonder hulpmiddelen: voelen, wroeten, zeven, storten, delven, gieten, vullen, ledigen, strooien, harken, gaten maken, scheppen, hopen maken, wegen en bergen vormen, tunnels graven, taarten vormen, zandmuren tussen de handen en armen vormen, transporteren, kneden, ... sporen trekken, opbouwen
droog, vochtig, nat zand alternatief: grind, rijnzand, zeezand, zavel,
zwaar tekenpapier, karton, vloer, vinyl, oude ovenplaten, (poreuze) plank of poreuze oppervlak, harde kleiplaat,
Toevoegen van water: slijk, zandgerechten, tekenen met vingers, voeten ... Zelf zeven maken door: dozen, blikken te voorzien van gaatjes bouwen van: torens, grachten, muren, zandkastelen, bergen, pistes, straten Schilderen met zand, lijm en verf tekenen met zand: bv. zandtapijten sjabloon opvullen, uitsparen
MG – DKO
In de zandtafel: korte schepjes, schelpen, stokken, keien, stenen, emmers, potten, troffels, harkjes, (plastic)flessen van diverse grootte, (fijne) zeefjes (theezeefje), trechters, planken, + kruiwagens, grotere scheppen en harken, transportband (gemaakt van stof en stokken), gieter, blikken, dozen, spijker, hamer, karton, papier, spelden vlaggen, auto’s, boten, takjes, trechters, puntzak(jes met gaatje), knikkers, popjes,
43-45-
tech0317.vor
Klei e.a.: vrij kneden, plat kloppen (taartjes), bolletjes (snoepjes-kralen), rolletjes (slangen), uitdunnen met vormen (koekjes), uitsmeren, in kleine stukjes verdelen, uitrekken, in combinatie met water: slijk, vlakwerk: lapjes rollen en vormen inbrengen, uitsnijden, tekenen in klei, tekenen met klei (liggende figuren), hechten: induwen, uitwrijven, met slib , structuur inbrengen (afdruk maken), krassen in droge klei, bas-reliëf: uitrollen, bijkleven, wegnemen en versnijden, driedimensionaal werk: ringpotjes door middel van gerolde worstjes duimpotjes door middel van uithollen van de klei met de duim. uitroltechniek: door middel van uitgerolde lappen klei en snijden: werken naar holle vormen: bv. torens, burcht, huis, door middel van krantenmal als basisvorm (bv. een hoofd), door middel van een houten steun.
MG – DKO
koudlijm, kwast, water of plakkaatverf, eventueel kleurpigment. Basismateriaal: natuurklei , bv. chamotte kleisnijder (twee stokjes met ijzerdraad ertussen), plamuurmes voor het schoonmaken van de planken/tafels. Alternatieve materialen: brooddeeg, synthetische klei, kleine deegrollen (of fles), stokjes, (plastic) mesjes, vochtige doeken, verschillende stoffen: lapjes (kant, jute), roller met reliëf, touw, wieltjes van autootjes, schelpen, enz. plaat droge klei, inkt of verf, scherp voorwerp om te krassen. eventueel bijkomende materialen: spatels, prikkers, mirettes, ruime hoeveelheid klei, krantenbol.
43-46-
tech0317.vor
Slotbemerking Heel wat van de beschreven technieken en materialen zijn combineerbaar en bovendien toepasbaar op meer dan één onderwerp. Zó heb je de beschikking over een groot arsenaal aan mogelijkheden ... Vergeet ook niet de werkstukken, in samenspraak en met hulp van de leerlingen, tentoon te stellen, dit verstevigt het zelfvertrouwen (en de zelfstandigheid) van de leerlingen (en is een leerzame activiteit). Schilderijen en tekeningen en andere werkstukken van leerlingen mogen beslist gezien worden en bezitten bovendien een eigen bewonderenswaardige kunstzinnigheid. Presenteer het leerlingenwerk zo mogelijk/liefst in een geschikt(e) kader (wissellijsten zijn daartoe een handig hulpmiddel). Ga ook na waar en wanneer je het best het beoogde kijkpubliek kunt bereiken; zoek een passende tentoonstelvorm(en) en -gelegenheid.
Organisatie Technieken en materiaalgebruik aanleren heeft ook te maken met attitudevorming. Het is immers eigen aan onze beeldende atelieractiviteiten dat er heel wat moet worden aan- en af gesleurd en dat er dus van alles praktisch moet georganiseerd worden. Dit hoeft niet alleen of beter gezegd ‘ niet blijvend ‘ de taak van de leerkracht te zijn, want onderwijzen wil ook zeggen de leerlingen brengen tot zelfstandigheid met zelfwerkzaamheid, en dat mag eveneens gebeuren op het vlak van de organisatie (wat evenzeer creativiteit vereist). Zulk een attitudeverwerving kan specifiek gebeuren tijdens het toepassen en gebruiken van de diverse technieken en materialen. Bv. vereist het met papier werken resten opruimen en in de afvalbak deponeren, scharen, lijmtuben en ongebruikt papier ordelijk op een voorziene plaats terugleggen, enz. Leg de leerlingen daarom taken op waarvoor ze zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen (materiaalzorg, materiaalgebruik, ...). Zo leren ze in gecontroleerde omstandigheden zelfstandig/creatief problemen oplossen die de opgelegde verantwoordelijkheden meebrengen. Op die manier zet je ook de leerlingen op weg naar het zelf leren leren en het leren omgaan met veranderingen (vernieuwingen) die (probeem)situaties kunnen meebrengen. Ordeproblemen kan je deels voorkomen door de nodige vaste opbergplaatsen voor materiaal vooraf in te richten en samen met de leerlingen te verkennen (steeds zelf het goede voorbeeld geven). Zorg dat alles overzichtelijk en bereikbaar is en blijft in (open) kasten en rekken. Voor de leerling herkenbare aanduidingen (zowel voor kinderen als voor jongeren en volwassenen!) vergemakkelijken het orde houden. Voorzie ook opkuismaterieel: borstel en vuilblik zijn een minimum. Een emmer voor water en opneemdoek zijn eveneens nuttig.
MG – DKO
43-47-
tech0317.vor
Vlekkenlijst (overzicht uit het boek van Tine Cortel): De eerste regel is: opnemen hetgeen gemorst werd. balpeninkt
met spiritus behandelen
nawassen in een lauw sopje
boetseerklei
laten drogen en uitborstelen
naspoelen in lauw water
bordkrijt
goed uitborstelen
nawassen in een lauw sopje
celluloselijm
weken en spoelen in lauw water
componentenlijm
nauwelijks verwijderbaar enkel in de buitenlucht met aceton proberen te verwijderen: ongezond voor de longen, giftig en ontvlambaar (!)
crêpepapier (aniline)
onmiddellijk spoelen in lauw water
glasverf
oplossen in white spirit (terpentine)
nawassen in een lauw sopje
houtlijm
onmiddellijk in lauw water spoelen met azijn
goed naspoelen, mogelijk uitkoken
houtskool
eerst uitborstelen, dan goed spoelen in lauw water
nawassen in een lauw sopje
inkt
onmiddellijk verdunnen in lauw water
Oostindische inkt
ruim met koud water spoelen
kunstharslijm
onmiddellijk in lauw water spoelen
linoverf(inkt)
in lauw water spoelen of verdunnen met white spirit
nawassen in een warm sopje, goed naspoelen
oliepastel
vet zoveel mogelijk wegnemen: niet wrijven ! In de buitenlucht betten met tri (tetra)
nawassen in een lauw sopje
pastel
zachtjes uitborstelen
nawassen in een lauw sopje, goed naspoelen
plakkaatverf
even laten opdrogen, dan uitborste-
nawassen in een lauw sopje
MG – DKO
43-48-
nawassen in een lauw sopje (eventueel met ossegalzeep/gebruik maken van ontsmettingsalcohol)
nawassen in een lauw sopje, met ossegalzeep/gebruik maken van ontsmettingsalcohol, plekken deppen met citroen nawassen in een koud sopje
tech0317.vor
len poederverf
even laten opdrogen, dan uitborstelen
potloodslijpsel
wassen in warm sopje
tubelijm
met aceton in de buitenlucht ( ! ) aantasting van de stoffen is mogelijk
viltstiften (waterbasis) (acetonbasis)
spoelen in koud of lauw water met aceton in de buitenlucht ( ! ) aantasting van de stoffen is mogelijk
waskrijt
in de buitenlucht betten met tetra of tri(chloorethyleen = vlekkenwater voor verven en harsen); opgelet agressief en giftig product: door de leerkracht te hanteren.
MG – DKO
43-49-
nawassen in een lauw sopje
deppen met brandalcohol zonodig (wassen met ossegalzeep/gebruik maken van ontsmettingsalcohol)
tech0317.vor
Bibliografie en andere referenties: (1) Dawson John en Clement Piet (red.), Gaade’s handboek voor de grafische technieken, (1981 Londen), 1982 Gaade Amerongen, ISBN 90 6017 146 2/UGI 580. (2) Didactreeks: Tekenvaardig / Handvaardig / Textielvaardig. (3) Cursus Manuele Opvoeding lerarenopleiding KHLim, Mia Claessen. (4) Tine Cortel (‘tekenen’ voor de basisschool: in de kleuterklassenl. (5) Muzische werkdagen Canon, november 1998 Dworp, Wisper en Jekino (Cursusmappen). (6) Piper David (Hoofdred.), Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie. Schilder- en beeldhouwkunst, deel 1, (1981 Londen), 1981, uitgeverij Oosthoek, ISBN 90 291 1038 4 (België), pag. 118-119 en pag. 137-207. (7) Piva Gino, Schildersvademecum, (1980 Spanje), 1982 Cantecleer bv, de BIlt/Westland nv, Schoten, ISBN 90 213 0886 x. (8) (i.v.m. plakkaatverf) J.Ruseler, Talens, Kleur en kleurenleer, E.Tollenaerstraat 82-84, 1020 Brussel (Machelen), tel.: fax.: 02 - 257 21 50. (9) Beeldopvoeding ... Plastische Opvoeding KHLim, Luc Meert en Daniël Vandersmissen (cursus bij de lerarenopleiding regentaat PK). (10)Smith Ray, “Nieuw handboek voor de kunstenaar”, uitgave Gaade (11)Bernard Vandenberghe, Plastische opvoeding Hogeschool Gent (cursus bij de leraren opleiding regentaat PK). (12)Grafiek (LG-MG-HG-SG) ‘Cursussen OVSG’ 2000-2002 door Paul Van Eyck. (13)Papiermuseum te St.-Omer (Noord-Frankrijk) ‘La maison du papier’. (14)Papierscheppen, kleurpigmenten, oude recepten ‘Cursussen OVSG’ 1998-2002 door Jean Decoster. (15)Ruimtelijk werken ‘Cursus OVSG’ 1997-1998 door Jef Mouton. (16)Ruimtelijk werken: solderen, lassen, polyester, mouleren: ‘Cursussen OVSG’ 2000-2002 door Jean-Luc Verpoucke. (17)Diverse technieken: ‘Cursus OVSG’ 1998-1999 door Philippe Vanderschaeghe en Daniël Vandersmissen. (18)Met dank aan de collega’s uit het DKO en uit het onderwijs in het algemeen die ons de nodige tips en aanvullingen bezorgden.
Overzichtslijst (druk)papier zie (1) Gaade’s handboek voor de grafische technieken, pag. 44-45 en 48-49.
MG – DKO
43-50-
tech0317.vor
BIJLAGE 3
VOORBEELDSCHEMA’S
De navolgende modellen zijn bedoeld als voorbeeld en houvast voor degenen die vanuit de ermee verband houdende methodiek wensen te werken (er zijn natuurlijk nog heelwat andere modellen mogelijk). Dergelijke modellen hebben een ordeningsfunctie, die ook op andere manieren kan tot stand komen, zoals bv. in een intentieverklaring.
3.1
INTENTIEVERKLARING
Een intentieverklaring is een persoonlijk document van de leerkracht (tekst/verslag). Leerkracht(en) en directie maken begin van het schooljaar hun ‘intentieverklaring’, dit document wordt als praktisch werkinstrument gedurende het schooljaar gebruikt. Op het einde van het schooljaar wordt de ‘verklaring’ geëvalueerd i.f.v. het komende schooljaar; in teamoverleg bespreekt men de vorderingen en ontwikkelingen samen met de directie (manier van werken, problemen, conclusies, wijzigingen onder invloed van situaties/gebeurtenissen). Wisselingen, zelfevaluatie en bespreking/overleg voeden op die manier de intentieverklaringen, die refereren naar het Schoolwerkplan (SWP) en Artistiek Pedagogisch Project (APP), waaraan ze ook getoetst worden. Dit document, deze werkwijze biedt de mogelijkheid ‘openheid’ in te schrijven die in een strak vooraf gepland schema minder vlot te vatten zijn. In feite kan je het leerplan als een intentieverklaring beschouwen, waarin beschreven staat hoe men verwacht met de kinderen te kunnen/zullen samenwerken, wat men hen als leerkracht allemaal zou moeten en kunnen aanleren. het vermeldt ook waarmee men allemaal rekening moet (kunnen) houden (persoonlijke ervaringen, cultuur waarin het kind opgroeit/opgegroeid is, taal, leeftijd, enz.). Het onderscheid met schema’s zoals jaarplan, lesplan, e.a. is dat niet de leerkracht (alleen) vooraf vastlegt wat er en op welke manier het ‘beeldend vormgeven’ zal gebeuren. de interactie met en inbreng van het kind/van de kinderen wordt evenzeer belangrijk. In de intentieverklaring zal het leerplan zo sterk mogelijk worden uitgewerkt, de kinderen bepalen echter met welk gewicht en in welke volgorde de doelstellingen aan bod zullen komen. De verwachtingen van ieder kind zijn van wezenlijk belang. de leerkracht kan in en met de intentieverklaring een eigen lesstructuur opbouwen (die niet per se definitief hoeft te zijn) waarin met alle belanghebbende ontwikkelingsfactoren wordt rekening gehouden.
3.2
JAARPLAN
Suggestie jaarplanschema: Het hier voorgesteld model tracht een mogelijke houvast te bieden, net zoals het omvattend systeem van de intentieverklaring (zie 3.1.), (andere schema’s zijn eveneens mogelijk).
Schooljaar: Atelier: Maand/Wee k
… Jaardoel:
Lj
Academie:
LG/MG/HG/SG Vak:
Onderwerp (inhoud) Techniek
Doelstelling
Specifieke voorbereiding
Opmerkingen
3.3
LESPLAN
Suggestie lesplanschema:: Het hier voorgesteld model tracht een mogelijke houvast te bieden, net zoals het omvattend systeem van de intentieverklaring (zie 3.1.), (andere schema’s zijn eveneens mogelijk).
Lesdag: Onderwerp: Materialen
Klas: Technieken
School: Graad: Doelstelling: Belangrijkste Organisatie Opmerkingen inhoud
1. Inleiding 2. Instructie (inhoud (waarneming,verbeelding, gevoelens) – beeldaspect – materiaal – techniek - …) 3. Uitvoering (zelfstandig begeleid werk) 4. Bespreking (evaluatie) Vervolgles: onderwerp, datum, materiaal, … (leerlijn: …)
Je kan hierbij nog gebruik maken van volgend ‘lesontwikkelingsschema’:
Beschouwen eigen beeld
beeld Creëren
experiment/beschouwing/inoefening (inhoud - beeldaspect - techniek)
3.4
EVALUATIESCHEMA
Suggestie evaluatieschema:: Het hier voorgesteld model wil eveneens een houvast bieden, net zoals het omvattend systeem van de intentieverklaring (zie 3.1.), (andere schema’s zijn eveneens mogelijk). Een voor kinderen en leerkracht interessante evaluatievorm kan ook de praatronde zijn voor/tijdens/na de beeldende activiteit.
CRITERIUMLIJST EVALUATIE
Onderstaande opsomming van criteria kan als hulp worden gehanteerd bij het evalueren van leerlingen. Deze lijst is louter informatief en zal altijd onvolledig zijn. Deze criteria kunnen worden gewijzigd, verwijderd, opnieuw geformuleerd of worden aangevuld. Zo kan in gezamenlijk overleg - binnen de werkgroep van de lagere graad - een aantal criteria worden gekozen die in aanmerking komen voor de evaluatie. De gekozen criteria kunnen vervolgens worden opgenomen op de eigen evaluatiefiche/-rapport. Hieraan kan men achteraf bijvoorbeeld een vierpuntenschaal koppelen. • Creatief gedrag: - het zich willen uiten; - gemakkelijk op ideeën komen (verbeelding/fantasie); - probleemoplossend denken/handelen; - durf voor experiment en het niet per se naar een product toe werken; - inventief gebruik van materialen, technieken en beeldaspecten. - ... • Kennis van, inzicht in, gevoel voor en beeldend kunnen omgaan met de beeldaspecten: - Licht: lichtbronnen, lichtrichting, schaduw, weerkaatsing - weerspiegeling...; - Ruimte: dimensie, perspectief, suggestie, overlapping, doorzichtigheid...; - Lijn: lijnsoort, lineair, arcering; - Vorm: contour, vlak, geometrisch-organisch, symmetrisch-asymmetrisch, enkelvoudigsamen-gesteld...; - Kleur: hoofdkleuren, bijkleuren, complementaire kleuren, zuivere en verzadigde kleuren..., optische kleurmenging, kleurcontrast...; - Compositie: vlakverdeling, diagonaal/horizontaal, centraal/gespreid, ritme...; - Textuur: materiaalweergave, structuur...; • Waarnemingsvermogen (kleur, lijn, verhoudingen, vormen, ruimte,...); • Ontledingsvermogen, onderscheid maken en ordenen (volumes, constructies, composities...); • Ontwikkeling van ruimtelijk denken naar tweedimensionaal vormgeven; • Emotionele ontwikkeling; • Ontwikkeling van grove naar fijne motoriek; • Abstraheervermogen (stylering, vereenvoudiging, omzetting...); • Interpretatievermogen (inhoud, thema...); • Expressievermogen (gevoel, gemoed, sfeer...); • Omgang met materiaal ( klei, verf, grafiet, inkt, krijt, textiel, computer, ...) : creatief, ideeën aanpassen aan..., met inzicht...; • Omgang met materieel (beitels, penselen, potloden, fototoestel (media-apparatuur), weefge-
touw, ...) : creatief, zorg, onderhoud...; • Vaardigheden (beheersing van technieken, materialen en materieel); • Inzicht inzake technische begrippen; • ...
Attitudes: • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Kritische zin; Zin voor objectiviteit; Zin voor authenticiteit/unieke-originele; Breeddenkendheid/respect en belangstelling voor ander werk; Zin voor zelfevaluatie; Zin voor initiatief; Sociale gerichtheid: openheid, hulpvaardigheid, bereidheid tot het werken in teamverband... Zelfstandigheid/onafhankelijkheid; Flexibiliteit en aanpassingsvermogen; Brede belangstelling: kennis en gebruik van informatiebronnen, documentatie opzoeken, kunsthistorische achtergronden... Werktempo: volharding, uithouding, positieve instelling bij mislukking (leert eruit)... Afwerking en nauwkeurigheid; Aandacht: opmerkzaam, aandachtig, geen belangstelling... Concentratievermogen, gaat op in zijn werk; Luisterbereidheid en aanvaarden van raadgevingen; Leergierigheid: algemene, gerichte of brede belangstelling. Inzet; Stiptheid en aanwezigheid; Taalgebruik en beleefdheid; ...