Observatorium voor krediet aan niet-financiële vennootschappen de Berlaimontlaan 14 – BE-1000 Brussel Tel. +32 2 221 26 99 – Fax +32 2 221 31 97 BTW BE 0203.201.340 – RPM Brussel
2010-05-20 Links:
kredietobservatorium
VOORNAAMSTE RECENTE ONTWIKKELINGEN (bijwerking van 20 mei 2010) _________________________
Kredietvolume De verstrekking van kredieten (inclusief de geëffectiseerde verrichtingen) door de ingezeten banken aan de ondernemingen in België is in het eerste kwartaal van 2010 opnieuw beginnen aan te trekken, wat betekent dat de in het eerste kwartaal van 2008 ingezette tendens omgeslagen is. Na correctie voor het effect van de wisselkoersschommelingen, is de groei op jaarbasis opnieuw positief geworden: hij beliep 0,9%, tegen ‐2,1% in het vierde kwartaal van 2009. Ook de dynamiek op korte termijn is omgeslagen ten opzichte van het voorgaande kwartaal. De nettokredietstromen tekenden immers een positieve groei op: na seizoenzuivering steeg de kredietverlening met €1,7 miljard.
In het eerste kwartaal van 2010 bleef de verstrekking van kortlopende kredieten een negatief verloop optekenen ten opzichte van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar. De twaalfmaands groeivoet van kredieten met een looptijd van minder dan 1 jaar verminderde met 10,5%, wat neerkwam op een minder uitgesproken daling dan die met 14,8% in het laatste kwartaal van 2009. De verstrekking van langlopende kredieten bleef daarentegen stijgen met op jaarbasis 7,6% (tegen 5,7% in het vierde kwartaal van 2009).
De Belgische ondernemingen kunnen tevens een beroep doen op buitenlandse banken1 om zich te financieren. Aan de hand van de financiële rekeningen die door de Bank worden opgesteld, onder meer op basis van de betalingsbalansstatistieken, kunnen de kredietstromen afkomstig van niet‐ ingezeten banken in kaart worden gebracht. In het vierde kwartaal van 2009 is het uitstaande bedrag aan door de banken van het eurogebied verstrekte kredieten met €0,9 miljard verminderd, net zoals dat van de door de overige buitenlandse banken verstrekte kredieten terugliep met €0,8 miljard.
1
Het begrip buitenlandse (of niet‐ingezeten) bank berust op het territorialiteitsbeginsel. De dochterondernemingen en bijbanken van buitenlandse banken die in België een stabiele vestiging bezitten, zijn in het begrip ingezeten bank vervat. De kredietverlening door buitenlandse banken bestaat dus enkel uit de kredietverstrekking door in het buitenland gevestigde instellingen. Deze gegevens komen dus met een grotere vertraging beschikbaar dan de kredieten die verstrekt worden door Belgische banken: de meest recente gegevens zijn die voor het vierde kwartaal van 2009.
Aan de hand van de statistieken van de Kredietcentrale, die zowel de toegestane als de opgenomen kredieten omvatten, kan men het verloop van het krediet analyseren volgens de grootte van de kredietnemende ondernemingen. Voor de kleine en grote bedrijven werd in het eerste kwartaal van 2010 een lichte toename van de kredieten opgetekend, zowel van de toegestane als van de opgenomen kredieten. De bedragen van de toegestane en de opgenomen kredieten aan de middelgrote bedrijven liepen daarentegen licht terug.
De aanwendingsgraad van de kredieten, die de intensiteit weergeeft waarmee de ondernemingen op hun kredietlijnen “trekken”, was aan het begin van de financiële onrust gestegen en dit voor elke ondernemingsklasse. Hieruit blijkt dat de ondernemingen maximaal gebruik wilden maken van hun bestaande kredietmogelijkheden, terwijl nieuwe leningen vaak moeilijker te verkrijgen waren. In het eerste kwartaal van 2010 deden de kleine bedrijven, voor het eerst sedert meer dan een jaar, een minder groot beroep op de te hunner beschikking gestelde kredietlijnen dan tijdens het voorgaande kwartaal. Bij de middelgrote bedrijven daarentegen gaat deze tendens opnieuw opwaarts. De grote bedrijven hebben aan het begin van het jaar een relatieve stabilisering van hun aanwendingsgraad laten optekenen. Er zij evenwel opgemerkt dat deze ratio zich vanuit een langetermijnperspectief op een hoog niveau bevindt, vooral voor de kleine en middelgrote bedrijven. Aan het einde van het eerste kwartaal van 2010 beliep de aanwendingsgraad 86,6% voor de kleine ondernemingen, 71,5% voor de middelgrote en 54,5% voor de grote ondernemingen. De aanwendingsgraad is zoals gewoonlijk omgekeerd evenredig met de omvang van de ondernemingen. Een mogelijke verklaring voor die bevinding is dat er geen of nagenoeg geen alternatieve financieringswijzen bestaan voor kleine ondernemingen, maar ze kan ook wijzen op een negatieve correlatie tussen de omvang van het kredietnemende bedrijf en de beoordeling van het risico door de kredietinstellingen.
De aanwendingsgraad varieert aanzienlijk volgens de bedrijfstak waartoe de ondernemingen behoren. Zo beschikken de ondernemingen in de verwerkende nijverheid over de grootste marge inzake “ongebruikt” krediet, zoals blijkt uit een structureel lagere aanwendingsraad. Daarentegen benutten ondernemingen die actief zijn in de horeca of de vastgoedsector – zeer vaak kmo’s – doorgaans een groter deel van de hun ter beschikking staande kredietlijnen. Een restrictief kredietbeleid kan bijgevolg erg schadelijk zijn voor bedrijven in die sectoren. In de verwerkende nijverheid steeg de aanwendingsgraad het sterkst ten opzichte van het voorgaande kwartaal (+3,1 procentpunt), gevolgd door de vastgoedsector (+1,3 procentpunt). In de horeca bleef de aanwendingsgraad relatief stabiel (+0,2 procentpunt), terwijl hij in de handel vrij sterk afnam (‐3,5 procentpunt) en, in mindere mate, in de bouw (‐0,5 procentpunt). Rentevoeten en andere kredietvoorwaarden De door de Belgische banken op de nieuwe bedrijfskredieten toegepaste rentevoeten, verzameld via de MIR‐enquête (zie http://www.mfiir.be), zijn een van de voornaamste indicatoren van de kredietkosten waarmee de ondernemingen worden geconfronteerd. De daling van de rentevoeten op de geldmarkten en de financiële markten die was begonnen in november 2008 heeft zich in het eerste kwartaal van 2010 voortgezet, zij het steeds minder sterk. Dat weerspiegelt de transmissie van de versoepeling van het monetair beleid in het eurogebied sinds medio oktober 2008. Tijdens het eerste kwartaal van 2010 bleef de leidinggevende rente van de ECB onveranderd op 1% en kon de driemaands Euribor worden verlaagd tot 0,63% aan het einde van het kwartaal. Op de kapitaalmarkten is het rendement van de Belgische overheidsobligaties op vijf jaar ten opzichte van drie maanden voordien licht gedaald tot 2,38% (op 31 maart 2010).
Als gevolg van de steeds gematigder daling van de marktrentes, zijn de bancaire tarieven van kredieten aan ondernemingen in het eerste kwartaal nauwelijks gewijzigd, en dit voor alle types en looptijden. De tarieven van de kredieten met een korte variabele rente zijn ten opzichte van het voorgaande kwartaal vrijwel ongewijzigd gebleven: er is geen enkele wijziging vastgesteld voor de kredieten met een waarde van minder dan €1 miljoen, terwijl de tarieven op de kredieten met een waarde van meer dan €1 miljoen met slechts 2 basispunten zijn gestegen. De kosten voor kredieten op middellange termijn zijn opgelopen met 5 basispunten voor de kredieten met een waarde van minder dan €1 miljoen en een rentevaste periode van één tot vijf jaar. De tarieven voor kredieten met een waarde van minder dan €1 miljoen en een lange variabele rente zijn dan weer met 5 basispunten teruggelopen. De rentetarieven van kredieten op korte en middellange termijn hebben hun laagste punt bereikt sinds het opstarten van de MIR‐enquête begin 2003, terwijl het peil van de rente op kredieten met een vaste rente en looptijd langer dan vijf jaar onder het gemiddelde van de periode 2003‐2007 ligt. De enquête van het Eurosysteem naar de kredietverlening (zie http://www.nbb.be/doc/DQ/BLS/nl/BLS_home.htm), verschaft kwalitatieve informatie over het verloop van de toekenningsvoorwaarden, de vraag naar bankkredieten en de verklarende factoren die aan deze ontwikkelingen ten grondslag liggen. De vier Belgische grootbanken rapporteerden dat ze hun kredietvoorwaarden voor ondernemingen onveranderd hebben gelaten in het eerste kwartaal van 2010. Het was voor de vierde keer op rij dat dit gebeurde, na de verkrapping die werd opgetekend in 2008 en begin 2009.
De banken beschikken over verschillende instrumenten om het aanbod van kredieten aan ondernemingen aan te passen. Tijdens de financiële moeilijkheden hadden ze gewag gemaakt van het verhogen van de marges, maar eveneens van een verstrakking van niet‐monetaire criteria, meer in het bijzonder diverse kosten eigen aan de kredietopname, waarborgvereisten of nog andere contractuele vereisten. Tijdens het eerste kwartaal van 2010 hebben alle banken daarentegen een stabilisering gemeld van de criteria die hun toelaten het kredietaanbod soepel aan te passen. De marges op de standaardkredieten, die op de meer risicovolle kredieten, alsook de vereisten inzake de grootte van het krediet, de andere kosten, de looptijd en het onderpand zijn volgens de banken onveranderd gebleven. Dat lijkt de ommekeer te bevestigen in de trend die zich aftekende van medio 2008 tot begin 2009, toen banken hun voorwaarden ernstig hadden verstrengd. Het verloop van de risicoperceptie door de banken wijst eveneens op een stabilisering, terwijl de ontwikkelingen betreffende de financieringskosten en balansbeperkingen zelfs de banken zouden aanzetten tot een lichte versoepeling. Voor het tweede kwartaal van 2010 verwachten de banken een stabilisering van hun kredietvoorwaarden.
De banken meldden een lichte toename van de vraag naar kredieten door de ondernemingen in het eerste kwartaal van 2010. De herstructurering van de schulden zou daar hebben toe bijgedragen, terwijl andere factoren (de daling van de vaste investeringen, het voorraadbeheer en het bedrijfskapitaal, alsook het beroep op alternatieve financieringsbronnen) in de omgekeerde richting zouden hebben gewerkt. Voor het tweede kwartaal van 2010 wordt eveneens een stijging van de kredietvraag verwacht.
Uit de enquête die de Bank in april 2010 bij de ondernemers heeft gehouden, blijkt dat de toegangsvoorwaarden voor bancair krediet licht verbeterd zijn. In het eerste kwartaal van 2010 beschouwde 18% van de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen de toegangsvoorwaarden voor nieuwe financieringen als ongunstig, terwijl 26% van de bedrijven die mening toegedaan was in januari 2010. Het percentage ondernemingen dat de voorwaarden gunstig achtte, is licht toegenomen tot 23%, tegen 20% tijdens het voorgaande kwartaal. Dankzij de lichte verbetering tijdens de afgelopen maanden, is het nettosaldo van de antwoorden opnieuw positief geworden (4%) en wijst het voor het begin van 2010, voor het eerst sedert het uitbreken van de financiële crisis, op algemeen beschouwd vrij gunstige toegangsvoorwaarden tot krediet.
In verband met de verschillende criteria stelden de ondernemingen tijdens de laatste drie maanden nog een lichte verbetering van de rente vast, wat in overeenstemming is met de daling van de op leningen aan ondernemingen toegepaste retailtarieven. Betreffende de andere kredietvoorwaarden (overige kredietkosten, kredietvolumes en waarborgen) waren de ondernemingen nog steeds overwegend ontevreden, zij het in mindere mate dan in het vierde kwartaal van 2009. Vooral wat waarborgen en bijkomende kosten betreft, zijn de kredietinstellingen volgens de bedrijfsleiders te veeleisend: aan het begin van het jaar beoordeelde respectievelijk 25% en 19% van de bedrijven de voorwaarden in die domeinen nog als ongunstig.
Wat de verschillen naar bedrijfsgrootte betreft, beoordelen de zeer grote ondernemingen (met meer dan 500 werknemers) de algemene financieringsvoorwaarden het meest ongunstig, waarbij het nettopercentage van de antwoorden in het eerste kwartaal van 2010 nog steeds negatief was (‐4%), in tegenstelling tot de andere grootteklassen waar het nettosaldo van de antwoorden positief is geworden. Sinds het begin van de financiële en vervolgens economische crisis vragen de grote ondernemingen wellicht meer bankkrediet aan dan gewoonlijk, als gevolg van de spanningen die heersten op de financiële markten, waar ze zich normalerwijze financieren. Tegen die achtergrond valt niet uit te sluiten dat de banken, die hun blootstelling aan omvangrijke kredieten willen beperken, een restrictievere houding aannemen ten aanzien van de grote ondernemingen.
Inzake de resultaten per bedrijfstak, waarvoor antwoorden beschikbaar zijn voor de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen, beoordeelden de eerste twee groepen van bedrijven de kredietvoorwaarden algemeen beschouwd als gunstig, terwijl in de branche van de diensten aan ondernemingen, de algemene beoordeling nog steeds licht negatief was. Voor de drie groepen van bedrijven blijven de door de banken geëiste waarborgen en de gevorderde bijkomende kosten ernstige obstakels voor de toegang tot krediet. Ook de verkregen kredietvolumes blijven hinderpalen voor de bouw en de diensten aan ondernemingen. Verloop in het eurogebied Uit de cijfers van het eurogebied blijkt dat de gevolgen van de financiële crisis op de kredietverlening aan bedrijven, in tegenstelling tot België, in het eerste kwartaal van 2010 nog uitdiepten. De groei op jaarbasis van het bankkrediet is negatief gebleven: eind maart beliep hij ‐2,39%, tegen ‐2,18% eind december 2009. De daling van de banktarieven in het eerste kwartaal van 2010 was meer uitgesproken dan die in België. Zo daalden de tarieven van de kredieten met een waarde van meer dan €1 miljoen met een variabele korte rente met 21 basispunten en die met een rentevaste periode van meer dan 5 jaar met 15 basispunten. Opvallend is wel dat kredieten met een looptijd tot 1 jaar en voor bedragen minder of meer dan 1 miljoen euro respectievelijk 80 en 33 basispunten goedkoper zijn in België, terwijl de leningen met een vaste rente en een looptijd langer dan vijf jaar ongeveer 100 basispunten duurder zijn in België dan het gemiddelde van de eurozone.
De banken in het eurogebied maakten in de Bank Lending Survey opnieuw melding van een lichte aanscherping van de toekenningscriteria voor nieuwe kredieten in het eerste kwartaal van 2010. Ze zijn iets minder optimistisch dan hun Belgische tegenhangers betreffende de kredietcriteria voor het tweede kwartaal van 2010. Inzake de kredietvraag werd door de banken van het eurogebied een daling opgetekend. Voor het tweede kwartaal van 2010 verwachten ze evenwel dat deze vraag zal toenemen.