Koen Lemmink (l) en Johan de Jong.
Koen Lemmink
Lectoraat Praktijkgerichte Sportwetenschap Instituut voor Sportstudies van de Hanzehogeschool Een twaalftal studenten zit rond een grote tafel in één van de lokalen in het futuristisch ogende Willem Alexander Sportcentrum aan het Zernikeplein in Groningen, waar het Instituut voor Sportstudies van de Hanzehogeschool in Groningen is gevestigd. Er is druk overleg. Dat er een onderzoek gaande is, wordt snel duidelijk. ‘Maar hoe komen we aan de goede data en mogen we die onderling uitwisselen?’, vraagt de één. ‘En ben jij al toe aan een review?’, wil een ander weten. ‘Je moet wel zelf je verslag schrijven hoor’, waarschuwt een derde. Hier is een kenniswerkplaats in actie, zo zal blijken, als Koen Lemmink en Johan de Jong even later toelichten hoe ze deze HBO’ers betrekken bij het lectoraat praktijkgerichte sportwetenschap.
19
Lemmink is in 2007 aangesteld als lector Praktijkgerichte Sportwetenschap “om praktijkgericht onderzoek op het terrein van sport, bewegen en gezondheid te initiëren, waarbij zowel docenten als studenten hun onderzoeksvaardigheid en -kennis kunnen ontwikkelen. Belangrijke thema’s binnen het lectoraat zijn onder andere een actieve leefstijl, het bevorderen van gezondheid van schoolkinderen en het optimaliseren van sportprestaties. Het lectoraat zal als intermediair functioneren tussen enerzijds de beroepspraktijk, de bedrijven en instellingen in de regio, en anderzijds de gespecialiseerde kennisinstellingen, zoals de Rijksuniversiteit Groningen en het Universitair Medisch Centrum Groningen”, zoals de officiële opdracht luidt. Hij heeft er één dag per week de tijd voor – de andere vier dagen besteedt Lemmink aan zijn werk als universitair hoofddocent Sportwetenschap aan het Centrum voor Bewegingswetenschappen van de universiteit. Johan de Jong, als senioronderzoeker verbonden aan het lectoraat én docent, coördineert onder meer één van de kenniswerkplaatsen die zo kenmerkend zijn voor de werkwijze in Groningen. Het instituut waar hij aan verbonden is, telt zo’n 1400 studenten, verdeeld over twee opleidingen: de Alo en de opleiding Sport, Gezondheid en Management (SGM).
‘We hebben de structuur dus grondig omgegooid.’ ‘In de eerste fase na mijn aanstelling heb ik veel gesprekken gevoerd met individuele docenten en teams om te inventariseren wat de kennisthema’s zijn die in de opleiding en beroepspraktijk een rol spelen’, vertelt Lemmink. ‘Vanaf september 2008 zijn we gestart met praktijkgericht onderzoek, waarbij we in een apart team werkten met docenten die daar tijd voor gekregen hadden. Ook zijn toen drie docenten binnen het lectoraat gestart met een promotieonderzoek. Een tweede onderdeel van mijn werkzaamheden was de ontwikkeling van een aparte leerlijn om docenten en studenten vertrouwd te maken met kennis, vaardigheden en competenties die ze nodig hebben om onderzoek te kunnen doen.’ ‘Na twee jaar hebben we die werkwijze heel kritisch geëvalueerd en moesten we constateren dat er onvoldoende sprake was van integratie met het onderwijs en het beroepsveld waar we onze studenten voor opleiden. Daarom hebben we in september 2010 de “kenniswerkplaatsen” geïntroduceerd.’ Wat is een kenniswerkplaats? ‘Een groep mensen met verschillende achtergronden die rond een bepaald thema samenwerken: onderzoekers, docenten met specifieke kennis over of ervaring met dat onderwerp, studenten en vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk en universiteiten. We hebben de structuur dus grondig
20
Sport, haar lectoren en kenniskringen - Sportonderzoek op het HBO
omgegooid. Dat was spannend, maar het was ook nodig om van de opleiding een echt kennisinstituut te kunnen maken.’ Johan de Jong wijst erop dat in iedere werkplaats ook een docent/onderzoeker meedoet die met een promotieonderzoek bezig is. Niet dat dit onderzoek per definitie leidend is voor de thema’s die gekozen worden. Die moeten logisch voortkomen uit – en essentieel zijn voor – de beroepspraktijk. Maar de promovendus moet wel zorgen voor de nodige diepgang en continuïteit. ‘Deze manier van werken stelt ons ook in staat de opleiding meer te binden aan de beroepspraktijk en onze netwerken beter te benutten. We werkten bijvoorbeeld al veel samen met de gemeente Groningen, die veel doet aan sportstimulering en onze studenten daarbij inzet, maar ook onderzoek wil naar de effectiviteit van de interventies op het gebied van sport en bewegen. Wij hebben medewerkers van de gemeente uitgenodigd om één dag per week mee te draaien in één van de kenniswerkplaatsen, zodat ze hun vragen daar meteen voor het voetlicht kunnen brengen.’ De Jong heeft drie dagen per week beschikbaar voor het lectoraat en werkt samen met andere lectoraatsleden die de kenniswerkplaatsen coördineren of zelf onderzoek uitvoeren. Structureel is daarvoor 3 fte beschikbaar, maar door het binnenhalen van extern gefinancierde onderzoeksprojecten zijn veel meer docenten en onderzoekers van binnen en buiten de hogeschool betrokken bij de kenniswerkplaatsen. ‘Vorig jaar was eenderde van de 240 vierdejaarsstudenten voor hun afstudeeropdracht/onderzoek bezig in één van de kenniswerkplaatsen’, zegt De Jong. ‘In de toekomst willen we ook studenten uit andere jaren mee laten doen.’ En als het Instituut voor Sportstudies een andere structuur krijgt, met één basisopleiding van tweeënhalf jaar voor óf de Alo óf de opleiding Sport, Gezondheid en Management en een afstudeerperiode in een zelf gekozen specialisatie van anderhalf jaar, zal het aandeel onderzoek in het curriculum verder toenemen, zo verwacht hij. Eén van de kenniswerkplaatsen houdt zich bezig met het ontwikkelen van innovatieve programma’s om sport en bewegen te stimuleren en met het meten van de effecten van die interventies. Voor Adrie Bouma is het haar promotieonderzoek. Het gaat om zogenoemde gecombineerde leefstijlinterventies, waarbij naast meer bewegen ook een gezonder voedingspatroon het doel is en een “leefstijladviseur” voor persoonlijke begeleiding zorgt. Bouma, tevens docent sportgezondheid aan het Instituut voor Sportstudies, richt zich in haar onderzoek vooral op de barrières om in beweging te komen en hoe die zijn te overwinnen of te omzeilen. ‘Terwijl de meeste programma’s de focus leggen op het motiveren van mensen, is haar bena-
21
dering meer gericht op de vraag wat mensen ervan weerhoudt om meer te gaan bewegen en wat daaraan te doen is’, zegt Lemmink. ‘Er zijn geen vast omschreven doelen, zoals de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Het uitgangspunt is dat ook de kleinste verandering al een verbetering is voor mensen die te weinig bewegen.’ In het kader van dit onderzoek is een groep studenten getraind in gesprekstechnieken, zodat ze de potentiële deelnemers het programma op een goede manier kunnen aanbieden. Studenten kunnen ook stage lopen bij de beweegprogramma’s of betrokken worden bij het meten van de effecten. ‘Dat is een mooi voorbeeld van de spin-off die dit soort onderzoek kan hebben voor het onderwijs binnen ons instituut’, aldus Lemmink. ‘Maar er zijn ook studenten van de opleiding toegepaste psychologie en uit de masteropleiding bewegingswetenschappen bij betrokken.’ Een ander voorbeeld is het onderzoek naar de combinatiefunctionarissen. ‘De gemeente Groningen heeft deze mogelijkheid om sport en onderwijs bij elkaar te brengen, breed aangegrepen, maar wil monitoren wat de effecten zijn. Dan gaat het om het verbeteren van sportparticipatie, gezondheid en integratie. In de afgelopen twee jaar zijn veel docenten en
22
Sport, haar lectoren en kenniskringen - Sportonderzoek op het HBO
Sport en Kennis
Deze preview is een gedeelte uit het boek: Sport, haar lectoren en kenniskringen Sportonderzoek op het HBO Meer informatie
Voor meer artikelen en andere uitgaven kunt u terecht op www.sportenkennis.nl