Jaarboek 2004
Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Postadres Bezoekadres Telefoon Fax Web-site
: : : : :
Postbus 1568, 3500 BN Utrecht Otterstraat 118-124, Utrecht 030 - 2729700 030 - 2729729 www.Nivel.nl
Inhoudsopgave
4. 4.1 4.2
27 27 27 28 29 30
Naar een betere kwaliteit Farmaco Therapie Overleg functioneert beter door vaste structuur en duidelijke afspraken Hartpatiënt beter voorbereid op operatie dankzij nieuwe richtlijn
33 33
2 0 0 2 E K O B R
3.6
In de praktijk Verpleeghuisbewoner regelmatig in luier door tijdgebrek Kinderen gaan minder naar de huisarts dan 15 jaar geleden Meer hulp bij psychische problemen. Huisartsen zien psychosociale problemen steeds minder als hun zorg Nauwelijks communicatieverschillen tussen mannelijke en vrouwelijke huisartsen Huisartsenspreekuur steeds strakker georganiseerd
24
30
A
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
21 21 21 22 22 23 23
J A
2.7
Wat vindt de patiënt ervan Chronisch zieken over mantelzorg: prettig, maar ook bezwaarlijk Weinig mensen gaan voor gezondheidszorg naar het buitenland Nierpatiënt met werk beter af Meeste patiënten tevreden over huisartsenzorg Wat vinden AWBZ-cliënten van hun zorgkantoor? Klagende patiënt wil weten wat ziekenhuis doet om herhaling te voorkomen Mensen verwachten minder van huisarts bij alledaagse klachten dan in 1987
17 18 19 19
L
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
15 15 15 16 17
E
1.5 1.6 1.7 1.8
Gezondheid en ziekten Vrouwen leven gezonder dan mannen Verschillende chronische ziekten veroorzaken vergelijkbare stress Slechts één vijfde van depressieve ouderen krijgt juiste diagnose Volendammers na nieuwjaarsbrand in 2000 nog steeds vaker naar de huisarts Driekwart van ouderen en chronisch zieken gevaccineerd tegen griep Erfelijkheidsvoorlichting en -advisering groeit sterk en blijft groeien Jongetjesbaby’s krijgen vaker medicijnen dan meisjesbaby’s Chronisch zieken hebben veel psycho-sociale problemen
I V
1. 1.1 1.2 1.3 1.4
7
34
N
Keuzen in de zorg: het is nooit goed of het deugt niet!
3
4.3 4.4 4.5
Paramedici en kwaliteitszorg De signalering van onverantwoorde zorg Tachtig procent van de huisartsen vindt dat de behandeling van hoge bloeddruk beter kan Met snoezelen meer mens Beste behandeling tegen smetten op een rijtje gezet Huisartsen volgen meestal de richtlijnen
34 35 36
Werken in de zorg Ontlasten van oudere huisarts dringt huisartsentekort niet terug Verpleegkundige zorgt liever voor mondige patiënten Doktersassistente steeds belangrijker in huisartspraktijk Praktijkondersteuning bespaart huisarts niet veel tijd Anno 2004: Een op de drie huisartsen is een vrouw Meer maag-darm-leverartsen nodig Gynaecoloog van de toekomst krijgt kortere werkweek Verschenen: Monitor verloskundige zorgverlening (derde meting, najaar 2003) Diëtist ontbreekt in één op de acht verpleeghuizen
41 41 41 41 42 43 43 44 45
47 47 48
6.6 6.7
Financiering, structuur en wetgeving Huisarts en bedrijfsarts: weinig samenwerking Driekwart van chronisch zieken in ziekenfonds merkt gevolgen van bezuinigingen in de zorg In de eerste twee maanden van 2004 daalde het bezoek aan de fysiotherapeut fors Geen kraamzorgtekort Veel chronisch zieken bekend met mogelijkheden voor fiscale aftrek ziektekosten Voldoende hospices in Nederland Veranderen orgaandonatiesysteem levert waarschijnlijk niets op
51 52
7. 7.1 7.2 7.3 7.4
Internationale vergelijking Behandeling suikerziekte door huisarts verschilt per land Meer suikerziekte in België dan in andere Europese landen Opnameduur in ziekenhuis is onafhankelijk van type verzekering Europese patiënt niet overal even tevreden over gezondheidszorg
57 57 58 58 59
4.6 4.7 4.8 5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
4
37 38 38
45
48 49 49
7.5
Hoe vergelijk je internationale gezondheidszorg verschillen?
60
8 8.1 8.2
Bibliotheek en documentatie Van boeken op de plank naar elektronische documenten? Thematische presentatie van informatie
61 61 62
9. 9.1 9.2
Het NIVEL extern In de pers Externe lidmaatschappen, commissies, redacties
65 65 65
10 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.11
Publicaties Internationale artikelen Internationale boeken en boekbijdragen Dissertaties Nederlandse wetenschappelijke artikelen Artikelen in vaktijdschriften Nederlandse boeken en boekbijdragen NIVEL rapporten Gepubliceerde abstracts Lezingen en posterpresentaties Factsheets Digitale producten
71 71 75 76 76 77 80 81 84 89 96 96
11
Het bestuur
99
12
Personele zaken
101
13
Overzicht aanvragen van gegevens uit de registraties
110
5
Keuzen in de zorg
Het is nooit goed of het deugt niet!
7
B R A J A E L V I N
1 Misschien gooit in Nederland de concurrentie tussen verzekeraars roet in het eten. In Denemarken is er maar één ‘verzekeraar’: de overheid; bij ons zullen zij over elkaar heenbuitelen in buitengewoon scherp geprijsde, leuke, precies-op-maat, speciaal voor U, gefabriceerde pakketjes. Maar goed, het gaat even om het idee.
O
E
K
2
0
0
4
Járen is er geklaagd over het gebrek aan keuzemogelijkheden in de zorg: over het volledig in details vastgelegde voorzieningenpakket, over de grauwe soberheid van de AWBZ-zorg, over het keurslijf van de ziekenfondsverzekering. Het ‘persoonsgebonden budget’ was de eerste ontluikende bloem van de honderd die in de weide van het nieuwe zorgstelsel zouden moeten gaan bloeien, maar aan de vooravond van de stelselwijziging vraagt menig commentator zich af of de mens in het algemeen en de Nederlandse burger anno 2005 in het bijzonder nu eigenlijk wel zo’n fundamentele behoefte heeft om te kiezen. Tsja, zou Martin Bril zeggen, dat is aan de late kant. Het is waar dat weinigen er op zitten te wachten om én de stroom, én het gas én de burgemeester (oeps, verkeerde voorbeeld, macht der gewoonte!) en dan ook nog eens én de zorgverzekeraar, én het pakket én de zorgaanbieder te kiezen op basis van een bonte rij van indicatoren, waarbij je bijna fiscaal jurist moet zijn om dat te kunnen, maar het is ontegenzeggelijk ook waar, dat we nu krijgen waar we al jaren om hebben gevraagd. Misschien moeten we het Kiezen Zelf als keuzemogelijkheid aanbieden. De burger kiest eerst óf hij wil kiezen, of veel of weinig wil kiezen en vervolgens kiezen alleen de mensen die (veel) willen kiezen net zo lang tot ze het krijgen zoals ze het hebben willen. Dat doet men bijvoorbeeld in Denemarken. Daar kun je als burger kiezen tussen twee smaken stelsels van gezondheidszorg: één met weinig keuzemogelijkheid , maar ook met weinig eigen bijdragen, waarin de huisarts een poortwachtersrol vervult en een systeem, waarin men rechtstreeks naar de specialist kan gaan, maar dan ook aan eigen bijdragen vastzit. Voor systeem 1 kiest ongeveer 98% van de bevolking en die andere 2% is vaak zelf arts of in ieder geval zeer hoog opgeleid. Het hoeft natuurlijk niet precies zo en men zal wellicht een onderscheid moeten maken tussen keuze voor een verzekeraar en een voorzieningenpakket en keuze van zorgaanbieder1. Het zou zeker niet zo moeten worden dat er leuzen worden verspreid als ‘je bent een rund, als je niet kiezen kunt!’, maar een systeem waarin keuze vrijwillig mogelijk is voor al die mensen die zo hoognodig moeten, geeft de anderen tenminste een beetje rust.
In het kader van het bovenstaande is het niet verwonderlijk dat het NIVEL zich in 2004 bezig heeft gehouden met de vraag hoe zorggebruikers keuzen maken, wat ze van zorgaanbieders vinden en waar ze met hun klachten terecht kunnen. • Zo blijken slechts heel weinig mensen gebruik te maken van zorg die in het buitenland wordt aangeboden; ongeveer een derde geeft aan dat men dat in principe wel zou willen; slechts een kleine 2 procent heeft het ook gedaan. Het is iets dat voornamelijk voor grensgebieden van belang is (en een principe-kwestie natuurlijk). • De tevredenheid over klachtenafhandeling (een beetje een negatief keuzeelement ) is matig. Slechts een kwart van de mensen is tevreden met de afhandeling; de klager wil vooral weten wat het ziekenhuis nu aan het probleem gaat doen en juist daarover zwijgt het ziekenhuis. • Het NIVEL werkt al tijden aan het ontwikkelen van instrumenten om de kwaliteit van de geleverde zorg vanuit het gezichtspunt van de zorggebruiker te kunnen vaststellen. Die instrumenten bestaan meestal uit een algemeen gedeelte en een deel dat specifiek is voor hetzij de gebruikte zorg, hetzij voor de specifieke gebruikersgroep (bijvoorbeeld diabeteszorg of diabetespatiënten). De QUOTE-vragenlijsten (QUality Of care Through the patients’ Eye) zijn goed bekend in de gezondheidszorg. In toenemende mate worden ze gecombineerd met de uit de VS afkomstige CAHPS (Consumer Assessment of Health Plan Survey). Zorgaanbieders, verzekeraars, zorggebruikers en de overheid hebben alle belang bij een zekere uniformiteit en protocollering in de instrumentontwikkeling; het NIVEL speelt hierin een belangrijke rol. • Tenslotte mag onder ‘keuzen in de zorg’ het onderzoek naar ‘orgaandonatie’ worden vermeld. Het gaat om te keuze tussen het zogenaamde ‘geen bezwaar systeem’ (iedereen wordt geacht donor te zijn tenzij men uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt) en het positief toestemmings-systeem (alleen mensen die positief hebben aangegeven donor te willen zijn, worden als zodanig erkend). In Nederland figureert het laatstgenoemde systeem; er wordt nogal wat druk uitgeoefend door met name patiëntengroepen om naar het eerstgenoemde systeem over te gaan. Dat zou meer donoren2 opleveren. Uit het NIVEL-onderzoek komt echter keer op keer, dat het in de praktijk (dus ook in Nederland met zijn positief toestemmingssysteem) aan de nabestaanden wordt overgelaten of de organen van de overledenen mogen worden afgestaan. Dit impliceert dat een verandering van het systeem niet tot meer donoren zou leiden.
Overigens blijkt uit internationaal vergelijkende cijfers dat de tamelijk grote verkeersveiligheid in Nederland een van de belangrijkste belemmerende factoren is bij het vergroten van een aantal donoren. Hier geldt letterlijk: de een zijn dood is ... 2
8
Een tweede grote onderwerp in het jaarboek wordt gevormd door de huisartsenzorg. In 2004 werden de resultaten van de Tweede Nationale Studie van ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk aan de minister van VWS aangeboden. Huisartsenzorg wordt nog steeds hoog gewaardeerd, blijkt uit een vergelijking van de in 1987 gehouden eerste Nationale Studie en het Tweede uit 2001/2 daterende Nationale Studie. De burgers vinden wel dat de organisatie van de zorg, vooral gedurende avonden en weekenden, achteruitgegaan is. Ook is men minder positief over de telefonische bereikbaarheid van de praktijk. De hoofdboodschappen van de Tweede Nationale Studie luiden als volgt: • het Nederlandse volk wordt steeds vermoeider en nerveuzer, maar huisartsen rekenen de behandeling van psychosociale problemen minder vaak tot hun taak dan 15 jaar geleden; • huisartsen nemen nog steeds het leeuwendeel (96%) van de gezondheidsklachten van de bevolking voor hun rekening; • de toegenomen zorgvraag wordt door een efficiëntere praktijkorganisatie opgevangen; • huisartsen werken grotendeels volgens de door het NHG opgestelde standaarden. Vele, meer gedetailleerde studies zijn nog onder handen. De Nationale Studie, waarin voor het eerst op grote schaal gebruik gemaakt werd van de Elektronisch Medische Dossiers in de huisartspraktijk, geeft een breed beeld van de huisartsenzorg aan de vooravond van de wijziging van het stelsel van zorgverzekeringen; een goed uitgangspunt voor een evaluatie daarvan over enkele jaren.
4
Databases
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
Als basis voor zijn onderzoek heeft het NIVEL een groot aantal grote, langdurige gegevensverzamelingen. Zo kent het NIVEL vanouds een continue morbiditeitsregistratie in de huisartsenpraktijk. 1. Continue Morbiditeitsregistratie (CMR) Peilstations De Continue Morbiditeits Registratie (CMR) Peilstations van het NIVEL vormen een representatieve groep van 65 Nederlandse huisartsen in 44 praktijken. Hun patiëntenpopulatie bestrijkt ongeveer 1% van de Nederlandse bevolking en is verspreid naar regio en over stad en platteland. De peilstation-huisartsen rapporteren wekelijks of op jaarbasis over het vóórkomen van een aantal ziekten, gebeurtenissen en verrichtingen, die in routine-registraties ontbreken en daarin niet gemakkelijk op te nemen zijn. De gegevens worden
9
geordend naar leeftijd en geslacht van de patiënt, naar regio en naar verstedelijking van het praktijkgebied. De CMR-peilstations bestaan sinds 1970. Onderwerpen zijn ondermeer acute respiratoire infecties (ARI's), depressie, diabetes mellitus, eetstoornis, gastro-enteritis en verzoeken om om euthanasie. Het NIVEL kent twee panels waarin patiënten aan het woord komen. 1. Het Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ) Het Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ) is een project waarbij op continue basis gegevens verzameld worden in een panel van 2000 chronisch zieken. De hoofdonderwerpen van het PPCZ zijn kwaliteit van leven, zorggebruik, kwaliteit van zorg en maatschappelijke positie van de patiënt. Het panel maakt het mogelijk om vanuit het perspektief van patiënten een integraal beeld te geven van de situatie van chronisch zieken. Informatie wordt verzameld voor de beleidsontwikkeling op het gebied van de zorg en de maatschappelijke positie van langdurig zieken. Doordat longitudinaal informatie verzameld wordt, is het bovendien mogelijk ontwikkelingen te volgen. 2. Consumentenpanel gezondheidszorg Met het Consumentenpanel gezondheidszorg, een samenwerkingverband van het NIVEL met de Consumentenbond, wordt onderzoek gedaan naar de ervaringen en meningen van consumenten met de gezondheidszorg. Het panel draagt bij aan het versterken van de positie van gebruikers van de gezondheidszorg. Het perspectief van de gebruiker staat centraal. Het panel geeft inzicht in patiëntenoordelen over inrichting en dienstverlening in de gezondheidszorg en biedt de mogelijkheid voor meningenpeilingen over actuele zaken. Vier grote gegevensverzamelingen van het NIVEL leveren gegevens direct uit de praktijk. 1. Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg LINH is een netwerk van 90 huisartspraktijken. Deze praktijken registreren dag in dag uit de voorkomende gezondheidsproblemen, het huisartsgeneeskundig handelen: aantal en soort contacten, verwijzingen en medicijnvoorschriften met de bijbehorende diagnose. Verder zijn er regelmatig periodieke gegevensverzamelingen rondom specifieke onderwerpen zoals de griepvaccinatie. De gegevens uit LINH worden onder meer gebruikt door het Ministerie van VWS, ten behoeve van de Zorgnota en diverse brancherapporten, voor de jaarlijkse evaluatie van de griepvaccinatiecampagne in opdracht van het
10
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
College voor Zorgverzekeringen, ten behoeve van onderzoek naar het voorschrijven van bepaalde geneesmiddelen, ten behoeve van onderzoek naar de kwaliteit van het huisartsgeneeskundig handelen en onderzoek naar het zorggebruik bij bepaalde aandoeningen. LINH wordt gefinancierd door het Ministerie van VWS. Het NIVEL werkt binnen LINH samen met de LHV, NHG en WOK. 2. Landelijk informatievoorziening paramedische zorg (LiPZ) De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ) is een netwerk van geautomatiseerde extramurale fysiotherapiepraktijken, praktijken voor oefentherapie Cesar en praktijken voor oefentherapie-Mensendieck. Het doel van het LiPZ-project is een representatieve, continue informatie-verzameling van zorggerelateerde gegevens over de beroepsgroepen extramurale fysiotherapie, oefentherapie Cesar en oefentherapie-Mensendieck. In het LiPZ-netwerk worden gegevens verzameld omtrent vijf elementen van het zorgproces, te weten patiënt, verwijzing, diagnose, behandeling en evaluatie. 3. De Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk (NS2) In de Nationale studie wordt op gedetailleerde schaal gekeken naar de huisartsgeneeskundige zorg op het niveau van de individuele, zorgvuldig geanonimiseerde patiënt. Hiervoor zijn enquêtes afgenomen in 104 huisartspraktijken in samenwerking met het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg. Aan de NS2-enquêtes werkten 195 huisartsen, 246 doktersassistenten en 12.500 patiënten mee.Van bijna 400.000 patiënten zijn de geanonimiseerde geautomatiseerde medische dossiers geanalyseerd. Ook zijn 2784 spreekuurconsulten van 142 huisartsen op video opgenomen en geanalyseerd. De resultaten betreffen onder andere: het vóórkomen van ziekten in de bevolking, het zorggebruik op het niveau van de patiënt, het voorschrijven van geneesmiddelen (gekoppeld aan de diagnose), de invloed van sociaal demografische kenmerken op ziekte en zorggebruik, de kwaliteit van de huisartsenzorg vanuit professioneel én vanuit patiëntenperspectief, de communicatie tussen huisarts en patiënt, de organisatie van de huisartsenzorg en de werkbelasting van huisartsen. 4. Databank Communicatie in de Zorg De Databank Communicatie in de Zorg bestaat sinds 1975. Deze databank bevat 15.000 op video opgenomen consulten van huisartsen, medisch specialisten (gynaecologen, internisten, hartchirurgen, kinderartsen), verpleegkundigen (wijkverpleegkundigen, oncologisch verpleegkundigen, verpleeghuis-
11
verpleegkundigen, diabetesverpleegkundigen) en genetisch consulenten. Deze databank maakt het mogelijk om in de spreekkamer te kijken naar informatievoorziening, voorlichting en bejegening. Dit kan alleen betrouwbaar met videoregistratie. Deze betrouwbare informatie is onmisbaar voor een goede sturing van de zorg. Gegevens uit de databank communicatie zijn ook van belang bij de evaluatie van de WGBO. De Databank verschaft ook betrouwbare trendgegevens over de ontwikkeling van de consultduur. De databank bevat ook internationale video-opnames van consulten, verzameld in de met Europese gelden uitgevoerde EUROCOM-studies. De Databank Communicatie heeft een tweede internationale dimensie in EACH (European Association for Communication in Healthcare). Dit is een vanuit het NIVEL opgericht Europees netwerk van onderzoekers, trainers en artsen. Twee gegevensverzamelingen richten zich direct op de beroepsgroepen in de Nederlandse gezondheidszorg. 1. NIVEL beroepskrachtenregistraties Het Nivel registreert ieder jaar het aanbod en een groot aantal cijfers van diverse werkzame en pas-afgestudeerde beroepsbeoefenaren in de zorg: huisartsen, verloskundigen, ergotherapeuten en fysiotherapeuten in de eerste lijn. Deze registratie is de basis voor rapportages op het terrein van beroepskrachtenplanning. 2. Het panel verpleegkundigen en verzorgenden Het panel verpleegkundigen en verzorgenden is een samenwerkingverband van het LEVV en de AVVV. Het panel is representatief en bestaat uit verpleegkundigen uit algemene ziekenhuizen, de psychiatrie, de verstandelijk gehandicaptenzorg, de thuiszorg en verzorgenden uit de thuiszorg, verzorgingshuizen en verpleeghuizen. Doel van het Panel is op landelijk niveau informatie verzamelen over de meningen en ervaringen van verpleegkundigen over beroepsinhoudelijke onderwerpen. De uitkomsten van de peilingen onder het panel worden gebruikt om aan te geven hoe het werk van verpleegkundigen en verzorgenden aantrekkelijker gemaakt kan worden. NIVEL heeft sinds vele jaren ook verschillende activiteiten die zich op internationaal niveau bewegen, vooral in Europees verband. 1. European Influenza Surveillance Scheme (EISS) Het doel van EISS is bij te dragen aan het verminderen van ziekte en sterfte als gevolg van influenza door het tijdig uitwisselen van informatie over influenza. In EISS doen 22 Europese landen mee: Belgie, Tsjechië, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen
12
Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje, Zweden, Zwitserland het Verenigd Koninkrijk. Het Jaarboek
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
Het jaarboek 2004 van het NIVEL bestaat uit een groot aantal hoofdstukken.Voorop staan de resultaten van ons onderzoek. In de eerste hoofdstukken wordt een selectie gepresenteerd van de onderzoeksresultaten uit 2004. De resultaten weerspiegelen de breedte van het gezondheidszorgonderzoek van het NIVEL. We beginnen bij de vraagkant van de zorg: met de thema’s gezondheid en ziekte en patiëntenoordelen, vervolgens gaan we in op de praktijk met als verbijzondering het streven naar een betere kwaliteit. In de derde stap staan de zorgaanbieders centraal. We sluiten af met twee structuurelementen: onderzoek naar financiering, structuur en wetgeving en internationaal vergelijkend onderzoek. Deze resultatensectie bevat niet al ons onderzoek. Een volledig overzicht van de NIVEL productie vindt u in de publicatielijsten. Tenslotte geven we een overzicht van onze bestuursleden en van de mensen die in 2004 bij het NIVEL werkten. De foto’s in het jaarboek geven de omgeving van de Drieharingstraat weer, het adres van waaruit het NIVEL 20 jaar gewerkt heeft. In juli 2005 vindt de verhuizing plaats naar de nieuwe lokatie Otterstraat.
13
Gezondheid en ziekten
1
1.1 Vrouwen leven gezonder dan mannen Vrouwen rapporteren een slechtere gezondheid en meer zorggebruik dan mannen, maar houden er over het algemeen wel een gezondere leefstijl op na. Vrouwen roken en drinken minder en hebben een gezonder eetpatroon dan mannen. Uitzondering op de gezondere leefstijl van vrouwen vormen het bewegingspatroon en het gewicht. Obesitas (ernstig overgewicht) komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De verschillen in leefstijl tussen mannen en vrouwen zijn stabiel vergeleken met 1987. Dit blijkt uit de Tweede Nationale Studie; een omvangrijke studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk die in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is uitgevoerd door het NIVEL in samenwerking met het RIVM. Voor het onderzoek zijn ruim 12.500 Nederlanders ondervraagd en gegevens verzameld uit 104 huisartspraktijken die deel uitmaken van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH.)
H. van Lindert, M. Droomers, G.P. Westert. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Een kwestie van verschil: verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. NIVEL/RIVM, 2004
N
I
V
E L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
4
1.2 Verschillende chronische ziekten veroorzaken vergelijkbare stress Chronische ziekten als kanker, suikerziekte, reuma, en astma mogen dan verschillen in hun biologische achtergrond en vereiste behandeling, de problemen en uitdagingen die ze te weeg brengen bij de mensen die eraan lijden hebben veel met elkaar gemeen. Patiëntenverenigingen zouden dan ook gezamenlijk een programma kunnen ontwikkelen voor ondersteuning en voorlichting over hoe om te gaan met een chronische ziekte. Tot nu toe is het onderzoek naar het omgaan met een chronische ziekte steeds gericht geweest op één bepaalde aandoening. De reden daarvoor is dat men er steeds vanuit ging dat iedere chronische ziekte unieke problemen met zich meebrengt. Dit onderzoek toonde echter aan dat chronisch zieken met verschillende diagnosen deels met dezelfde problemen en uitdagingen geconfronteerd worden. Niet zozeer de diagnose, maar de mate waarin men controle ervaart over de ziekte en de last (pijn, beperkingen) die men van de ziekte heeft, lijken de groep chronisch zieken te verdelen. Astma en diabetes bijvoorbeeld zijn twee verschillende aandoeningen,
15
1 M. Heijmans, M. Rijken, M. Foets, D. de Ridder, K. Schreurs, J. Bensing. The stress of being chronically ill: from disease-specific to taskspecific aspects. Journal of Behavioral Medicine: 27, 2004, nr. 3, p. 255-271
maar zowel de diabeet als de astmapatiënt is zelf verantwoordelijk voor het juist innemen van de medicatie. De diabeet moet steeds zijn bloedsuiker meten, terwijl iemand die lijdt aan astma zijn longfunctie in de gaten moet houden. De opgave is het zelfde, de inhoud en de complexiteit kan verschillen. In het onderzoek kregen 1305 chronische patiënten met 10 verschillende diagnosen vragenlijsten voorgelegd over de stress die ze ervaren, en de manier waarop ze daarmee omgaan. De resultaten vormen een sterk pleidooi voor het ontwikkelen van interventieprogramma's gericht op het omgaan met ziekte-overstijgende (of gemeenschappelijke) problemen en uitdagingen, zoals controleverlies, zelfzorg, pijn, moeheid en functiebeperkingen, zodat ook voor oudere chronisch zieken, mensen met co-morbiditeit en mensen met zeldzame aandoeningen een passend zorgaanbod beschikbaar komt.
A.C. Volkers, J. Nuyen, P.F.M. Verhaak, F.G. Schellevis. The problem of diagnosing major depression in elderly primary care patients. Journal of Affective Disorders: 82, 2004, p. 259-263
1.3 Slechts één vijfde van depressieve ouderen krijgt juiste diagnose Huisartsen merken bij de helft van depressieve 55-plussers op dat er sprake is van psychologische problematiek. Slechts 20% van de depressieve ouderen krijgt daadwerkelijk de diagnose depressie. Bij de andere 30% hield de huisarts het op andere psychologische problemen als angst- en slaapstoornissen. Bij nog eens 13% van de patiënten werden geen depressieve klachten opgemerkt, maar interpreteerde de huisarts de symptomen als sociale problemen. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk, met daarin gegevens uit 104 praktijken. Een willekeurige steekproef uit de totale populatie, waaronder 2480 patiënten van 55 jaar en ouder, werd ook uitgebreid geïnterviewd over hun gezondheid. Naar aanleiding daarvan kregen 237 ouderen een gestandaardiseerd psychiatrisch interview. De helft tot een derde van alle depressieve patiënten krijgt van de huisarts de diagnose depressie. Naar altijd werd aangenomen is die onderdiagnostiek een groter probleem bij ouderen. De huidige studie lijkt dat te bevestigen. Aandoeningen als dementie, de ziekte van Parkinson, hart- en vaatziekten en kanker, kunnen bij een bezoek aan de huisarts de aandacht afleiden van depressieve symptomen. De medicijnen die daarvoor worden geslikt kunnen bovendien de stemming beïnvloeden, waardoor een depressie niet wordt opgemerkt. Nascholing die zich richt op verbetering van zowel herkenning als behandeling van depressies lijkt resultaat te hebben. Voorlichting aan patiënten, hun familie, en het grote publiek kan het vaststellen van depressies bij ouderen ook vergemakkelijken.
16
0 0 2 E K R
B
T. Dorn, J.J. Kerssens, P.M.H. ten Veen, C.J. IJzermans. Gezondheidsproblemen en zorggebruik in Volendam, voor en na de Nieuwjaarsbrand: monitoring via de huisarts en apotheken: rapportage 2000 t/m halverwege 2004. Utrecht: NIVEL, 2004
O
1.4 Volendammers na nieuwjaarsbrand in 2000 nog steeds vaker naar de huisarts De bij de nieuwjaarsbrand aanwezige jongeren en hun familieleden hebben 3,5 jaar na de brand nog steeds vaker contact met de huisarts dan voor de brand. Dit geldt ook voor jongeren die geen lichamelijk letstel hebben opgelopen, maar wel bij de brand in het café aanwezig waren. Ze gebruiken ook meer medicijnen en hun ouders hebben meer chronische aandoeningen dan voor de brand. Dit blijkt uit onderzoek van het NIVEL in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport naar de gezondheidseffecten van de nieuwjaarsbrand in Volendam. Vier jaar na de ramp gaat het een heel stuk beter met de bij de brand aanwezige jongeren dan in de eerste jaren na de brand, in aanmerking genomen dat tientallen van hen de gevolgen van hun ernstige brandwonden nog dagelijks meemaken. De jongeren melden bij hun huisarts veel minder psychische problemen dan in de eerste periode na de brand. Toch registreren de huisartsen nog anderhalf (de jongeren zonder brandwonden) tot tweemaal (de jongeren met brandwonden) zoveel psychische problemen als voor de brand. Begin 2003 was dat respectievelijk nog 4 maal en 7 maal zoveel. Ook krijgen jongeren met brandwonden nog steeds meer geneesmiddelen voorgeschreven dan voor de brand (een toename van 69%). Verrassend is dat ook de níet bij de brand aanwezige Volendamse jongeren inmiddels meer geneesmiddelen gebruiken dan voor de brand. Met de ouders van de bij de brand aanwezige jongeren gaat het juist minder goed dan in de eerste jaren na de brand. Zij gebruiken meer geneesmiddelen dan leeftijdsgenoten; vooral benzodiazepines en andere psychofarmaca zijn vaker voorgeschreven en langdurig gebruikt. Er blijft behoefte aan alternatieven en aan een zorgaanbod dat beter aansluit bij de behoeften van elke getroffen, individuele patiënt. Ook het aantal contacten met de huisarts is groter en de ouders hebben vaker problemen met hun bloeddruk dan dorpsgenoten van dezelfde leeftijd. Het onderzoek maakt gebruik van bestaande, geanonimiseerde, gegevens van de openbare apotheken en van drie van de vier Volendamse huisartspraktijken. De onderzoeksgroep omvat 84% van alle jongeren die ten tijde van de brand in het café aanwezig waren, hun broers en zussen, hun ouders en een controlegroep van leeftijdgenoten uit Volendam.
4
1
N
I V
E
L
J A
A
1.5 Driekwart van ouderen en chronisch zieken gevaccineerd tegen griep In het griepseizoen 2003/2004 kreeg driekwart van de 65-plussers en chronisch zieken (mensen met onder andere diabetes of hart, long en nierziekten) een griepprik. De vaccinatiegraad in Nederland is veel hoger dan die in andere Europese landen. Steeds meer mensen komen in aanmerking komt voor de griepprik. De risicopopulatie was 19,3% van de Nederlandse bevolking in 1998 en groeide naar 23,6% van de
17
1 bevolking in 2003. Griep kan voor hen ernstige gevolgen hebben: van ziekenhuisopname tot overlijden. Dit blijkt uit het onderzoek dat het Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg (LINH) heeft uitgevoerd in opdracht van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Elk jaar registreert LINH hoeveel mensen in aanmerking komen voor de griepprik, en hoeveel er daadwerkelijk die vaccinatie krijgen. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van de gegevens van 67 huisartsenpraktijken. Eind jaren ’90 was de groei van de hoogrisicopopulatie het sterkst. De belangrijkste oorzaak van die groei is de toenemende vergrijzing en de toename van het aantal chronisch zieken. Zo ligt het in de verwachting dat het aantal mensen met diabetes de komende jaren zal blijven stijgen. Daarnaast zijn huisartsen meer en beter gebruik gaan maken van hun computer, waardoor ze meer zicht krijgen op de mensen met een verhoogd risico in hun praktijk. Jaarlijks geeft de overheid miljoenen Euro's uit aan de griepvaccinatiecampagne. Daarom wil zij weten hoeveel mensen een griepprik via de campagne krijgen en tot welke risicogroep de gevaccineerden behoren. Zo kan worden vastgesteld wat de vaccinatiegraad in de diverse risicogroepen en in de totale bevolking is. Het belang van informatie over het bereik van de griepvaccinatiecampagne wordt overigens steeds groter. Mocht er een wereldwijde griepepidemie (pandemie) uitbreken, dan is het belangrijk om te weten hoeveel mensen er zijn gevaccineerd tegen griep en wat het bereik is van de huidige vaccinatiecampagne.
M. Tacken, R. Verheij, J. Mulder, H.van den Hoogen, J.Braspenning. Monitoring griepvaccinatiecampagne 2003. Utrecht: NIVEL, 2004
1.6 Erfelijkheidsvoorlichting en -advisering groeit sterk en blijft groeien Dit komt o.a. door de groei in kennis over aangeboren en erfelijke aandoeningen, meer en betere onderzoeksmethoden, meer verwijzingen door huisartsen naar klinisch genetische centra en een toegenomen belangstelling van patiënten voor genetische testen. Het totale gebruik van de klinisch genetische zorg is gestegen van 2.647 consulten (46 duizend uur) in 1988 naar 14.450 consulten (181 duizend uur) in 2002. Deze zorg werd in 2002 verleend in acht academische klinisch genetische centra door in totaal 73 klinisch genetici, 32 klinische genetici in opleiding, 16 genetisch consulenten en 17 genetisch consulenten in opleiding. Daarnaast waren nog 17 arts-assistenten-niet-in-opleiding betrokken bij het verlenen van de zorg. Een klinisch geneticus is een medisch specialist die onderzoek doet naar aangeboren en/of erfelijke afwijkingen en patiënten adviseert die daar een verhoogd risico op lopen. Een genetisch consulent heeft een HBO-opleiding en geeft ook voorlichting en advies over erfelijke aandoeningen. Zij zijn vooral gespecialiseerd in de voorlichting over erfelijke vormen van kanker. Op dit moment worden per jaar 8 klinische
18
1 genetici en 8 genetisch consulenten opgeleid. Om de zorg in de nabije toekomst te kunnen blijven garanderen is er een jaarlijkse instroom van 19 klinische genetici en genetische consultenten nodig - dit geeft de nodige groei van 10 procent per jaar. Dit blijkt uit NIVEL onderzoek naar de arbeidsmarkt voor klinisch genetici in opdracht van Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN).
L.F.J. van der Velden, L.Hingstman. Arbeidsmarktmonitor klinisch genetici 2002-2015. Utrecht: NIVEL, 2004
1.7 Jongetjesbaby’s krijgen vaker medicijnen dan meisjesbaby’s Gemiddeld krijgen nuljarige jongetjes van hun huisarts 2,6 recepten per jaar, nuljarige meisjes krijgen er 2,2. Tachtig procent van de baby’s komt in hun eerste levensjaar bij de huisarts, jongetjes even vaak als meisjes. Bijna de helft van hen heeft luchtwegklachten (vooral acute infecties van de bovenste luchtwegen, hoesten en acute bronchitis), de jongetjes vaker dan de meisjes. Bijna eenderde van alle jongetjes krijgt een recept tegen luchtwegklachten, van de meisjes is dit een kwart. Praktisch alle middelen tegen luchtwegklachten worden vaker aan jongetjes voorgeschreven dan aan meisjes. Waarom dit zo is, is niet duidelijk.
L. Jabaaij. LINH-cijfers: jongetjes hoesten en proesten meer in de wieg. Huisarts & Wetenschap 47, 2004, nr 8, p. 361
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
1.8 Chronisch zieken hebben veel psycho-sociale problemen Mensen met een chronische lichamelijke aandoening die jonger zijn dan 65 jaar hebben veel vaker psychosociale problemen dan de gemiddelde Nederlander. Ze hebben met name problemen op het gebied van seks en werk en krijgen daar minder hulp bij dan ze zouden willen. Van alle chronisch zieken kampt 21% met seksuele problemen. Dat is ruim vijfmaal zo vaak als gemiddelde Nederlanders (4%). Van problemen met betrekking tot werk heeft 15% van de chronisch zieken tussen de 15 en 65 jaar last, tegen 10% van alle Nederlanders. Chronisch zieken die ouder zijn dan 65 jaar functioneren vooral fysiek slechter dan hun jongere lotgenoten. Wat hun psychisch welbevinden betreft zijn ze er juist wat beter aan toe. Dit blijkt uit onderzoek van het Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ) naar o.a. de psychosociale gevolgen van het chronisch ziek zijn. Tenminste 10% van de volwassen Nederlanders heeft een lichamelijk chronische aandoening. Die brengt niet alleen fysieke problemen met zich mee, maar kan ook leiden tot problemen in andere levensdomeinen, zoals wonen, werk, vrijetijdsbesteding, sociale relaties en financiële problemen. Zowel de fysieke toestand als de sociaal-maatschappelijke situatie doen voortdurend een beroep op het aanpassingsvermogen van de chronisch zieke. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze soms ook psychische problemen ervaart. Chronisch zieken maken echter maar iets vaker (6%) dan gemiddelde Nederlanders (5%) gebruik van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en het maatschappelijk werk (AMW). Toch heeft ca. eenderde van de panelleden met psychosociale proble-
19
1 men behoefte aan meer steun of begeleiding dan zij nu krijgen. Ze hebben die steun vooral nodig bij problemen waarover ze nu nog het minst met anderen praten: seksualiteit, problemen met hun partner en problemen met de financiën. Ze zouden die steun niet alleen willen krijgen van partners, familie, vrienden of lotgenoten, maar ook van professionele zorgverleners zoals de huisarts, of van een psychosociale zorgverlener.
P.M. Rijken, P. Spreeuwenberg. Patientenpanel Chronisch Zieken: kerngegevens zorg 2003. Utrecht: NIVEL, 2004
20
H. Calsbeek. Chronische zieken over mantelzorg: prettig, maar ook bezwaarlijk. Utrecht: NIVEL, 2004
2.2 Weinig mensen gaan voor gezondheidszorg naar het buitenland Een klein percentage van de Nederlanders gaat voor medische zorg naar het buitenland, bijvoorbeeld om wachtlijsten te omzeilen. Uit een enquête onder de leden van het Consumentenpanel Gezondheidszorg bleek dat in het afgelopen jaar slechts 14 van de 947 geënquêteerden zorg in het buitenland kregen. Dat aantal zou vermoedelijk hoger zijn als meer mensen die keus zouden krijgen. Op de vraag: 'Bent u bereid
E. van der Schee, D.M.J. Delnoij. Voor zorg naar het buitenland: veel mensen willen het, weinigen doen het. Utrecht: NIVEL, 2004
21
I
V
E L
J A
A
R
B
E
K
2
0
0
4
2.1 Chronisch zieken over mantelzorg: prettig, maar ook bezwaarlijk Chronisch zieken ervaren de mantelzorg die ze krijgen meestal (80%) als prettig, maar ze hebben er soms ook moeite mee. Ongeveer 40% vindt het krijgen van mantelzorg bezwaarlijk of geeft aan het moeilijk te vinden om van een dierbare of kennis hulp te accepteren. Dit geldt met name voor huishoudelijke hulp. Dat mantelzorg vanzelfsprekend is vindt 30 tot 40% van de chronisch zieken, van de totale Nederlandse bevolking vindt 80% dat. Tweederde van de chronisch zieken die thuis een vorm van zorg krijgen, krijgt mantelzorg. Dat is vooral (ca. 90%) huishoudelijke hulp, maar ook persoonlijke of verzorgende hulp. Het PPCZ is een landelijk representatief panel van mensen in de leeftijd van 15 jaar en ouder met een chronische somatische aandoening. Mantelzorg is een belangrijke vorm van zorg voor mensen met een chronische aandoening. Pas wanneer huisgenoten of andere dierbaren de noodzakelijke zorg niet op een verantwoorde manier kunnen bieden, of daar te zwaar door worden belast, komt professionele (AWBZ-)zorg in beeld. Chronisch zieken vinden het moeilijker om mantelzorg te accepteren naarmate ze jonger zijn, lichamelijk ernstiger beperkt zijn, vrouw zijn of wanneer de mantelzorg niet door hun eigen partner wordt gegeven. Mantelzorg bij chronisch zieken is over het algemeen langdurig van aard en vormt daarmee een belangrijk onderdeel van hun dagelijks leven. NIVEL-onderzoeker Hilly Calsbeek: "Eigenlijk zou daarom zowel bij de indicatiestelling als in de directe zorgverlening ook rekening moeten worden gehouden met de opvattingen over mantelzorg van chronisch zieke zélf."
O
2
N
Wat vindt de patiënt ervan
2 voor medische zorg naar het buitenland te reizen als u daar sneller of beter behandeld kunt worden?' antwoordt de helft van de ondervraagden 'ja', ruim 35% antwoordt 'misschien'. Van de mensen die die keus kregen ging tweederde inderdaad naar het buitenland. 2.3 Nierpatiënt met werk beter af Slechts 1 op de drie mensen met een chronische nierziekte heeft een betaalde baan, tegen 65% van de Nederlandse bevolking. Veel patiënten stoppen na de diagnose met werk omdat zij verwachten dat hun nierziekte moeilijk te combineren valt met een betaalde baan. Dit is jammer, omdat werk juist een gunstig effect heeft op de kwaliteit van leven van nierpatiënten. Gedeeltelijk is het stoppen met werken te verklaren door een toename van lichamelijke klachten en een slechte lichamelijke conditie. Maar naast medische redenen, spelen soms ook andere factoren mee om te stoppen met werk. Dan stoppen mensen mede uit angst voor wat hen te wachten staat of op aanraden van familieleden en artsen. Ook hun deelname aan sport, sociale contacten en vrijetijdsbesteding wordt minder. Dit is jammer omdat betaald werk, sociale contacten en activiteiten als sporten en op vakantie gaan, bijdragen aan een verhoogde kwaliteit van leven, zowel tijdens de fase voor de dialyse, als tijdens dialyse, als na transplantatie. Dit blijkt uit literatuuronderzoek door het NIVEL naar de sociaal- maatschappelijke participatie van mensen met een chronische nierinsuffici entie, in opdracht van Nierstichting Nederland. Goede informatie over de verschillende behandelmogelijkheden, een goede begeleiding tijdens de fase voor de dialyse, hulp bij het zoeken naar of behouden van werk en opleiding zijn maatregelen die kunnen helpen om te voorkomen dat nierpatiënten stoppen met werken of met andere vormen van maatschappelijk participatie. Nierstichting Nederland spant zich de komende jaren in om de sociaal-maatschappelijke situatie van mensen met een chronisch nierziekte te verbeteren. Het aantal nierpatiënten in Nederland wordt momenteel geschat op ruim 40.000.
M.J.W.M. Heijmans, P.M. Rijken. Sociaal-maatschappelijke participatie van mensen met een chronische nierinsufficiëntie: een literatuurstudie naar de ervaren knelpunten en mogelijkheden. Utrecht: NIVEL, 2004
2.4 Meeste patiënten tevreden over huisartsenzorg Ruim 90 procent van de patiënten krijgt van hun huisarts de zorg die zij verwachten. De overige tien procent geeft de huisarts een onvoldoende op inhoudelijk gebied. Wel vindt bijna een kwart (22%) van de patiënten dat de huisartspraktijk telefonisch niet goed genoeg bereikbaar is. Mensen die ontevreden zijn over de inhoud van de huisartsenzorg vinden bijvoorbeeld dat de huisarts soms te snel lichamelijke klachten in psychische problemen vertaalt of te weinig tijd neemt voor het bespreken van niet-medische zaken.
22
0 0 2 E K
H. Sixma, A.Mettendaf, M. Lamkaddem, D. Delnoij. De kwaliteit van werkzaamheden van zorgkantoren volgens cliënten: meetinstrumentontwikkeling. Utrecht: NIVEL, 2004
O
2.5 Wat vinden AWBZ-cliënten van hun zorgkantoor? Het NIVEL heeft in opdracht van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) een vragenlijst ontwikkeld (en op beperkte schaal uitgetest) waarmee zorgkantoren de kwaliteit van hun dienstverlening vanuit klantenperspectief kunnen meten. De definitieve versie van deze vragenlijst zal gebruikt worden voor een onderzoek waarin de prestaties van alle zorgkantoren in Nederland onderling zullen worden vergeleken (benchmarking). Zaken waaraan de cliënten groot belang hechten, terwijl volgens hen op dat vlak nog verbetering nodig is, zijn bijvoorbeeld de mogelijkheid tot meebeslissen over de zorg die ze krijgen, informatie over hoe lang het duurt tot ze de zorg krijgen, of informatie over welke zorg er beschikbaar is. Zorgkantoren zijn sinds 1998 verantwoordelijk voor alle administratieve taken die voortvloeien uit de AWBZ. Het zorgkantoor dient er voor te zorgen dat de AWBZcliënt tijdig de zorg ontvangt waarop deze volgens de indicatiestelling recht heeft. Die zorg moet bovendien tegemoet komen aan de vraag van cliënten, van voldoende kwaliteit zijn en doelmatig zijn. Ook speelt het zorgkantoor een belangrijke rol bij het vaststellen van de eigen bijdrage die cliënten moeten betalen en de toekenning van een persoonsgebonden budget (PGB). De werkzaamheden van zorgkantoren vallen onder verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars. De overheid wil de kwaliteit van de AWBZ-verstrekking bewaken. Niet alleen de zorgkantoren zullen worden gebenchmarkt, ook in andere onderdelen van de AWBZ-keten is dat aan de orde, zoals de thuiszorg, de verpleeg- en verzorgingshuizen, de gehandicaptenzorg en de regionale indicatieorganen (RIO's).
B
J.C.C. Braspenning, F.G. Schellevis, R.P.T.M. Grol (red.). Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Kwaliteit huisartsenzorg belicht. Utrecht: NIVEL, 2004
A
R
Een ander organisatorisch knelpunt dat, net als de slechte telefonische bereikbaarheid, vaak genoemd wordt is het gebrek aan privacy aan de balie of in de spreekkamer. Mensen ervaren het als onprettig wanneer zij naast een volle wachtkamer hun volledige 'hebben en houden' op tafel moeten leggen bij de balie. Dit blijkt uit de Tweede Nationale Studie; een omvangrijke studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk die in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is verricht. Het onderdeel kwaliteit is uitgevoerd door het NIVEL in samenwerking met de WOK.
4
2
N
I V
E
L
J A
2.6 Klagende patiënt wil weten wat ziekenhuis doet om herhaling te voorkomen Slechts 27% van de mensen die een officiële klacht indienen over hun behandeling in het ziekenhuis is achteraf tevreden over de reactie van het ziekenhuis op die klacht. Wie klaagt wil vooral bereiken dat wat hem of haar overkomen is een ander bespaard blijft. Ziekenhuisdirecties laten echter maar zelden weten wat er naar aan-
23
2 leiding van de klacht veranderd is. Toch zijn ze dit wettelijk verplicht volgens de Wet Klachtrecht Cliënten zorgsector (WKCZ), die in 1995 is ingevoerd. Het blijkt dat mensen die klagen méér willen dan alleen maar gelijk krijgen. Ze willen heel graag dat de betrokken hulpverlener toegeeft dat er fouten zijn gemaakt, maar ze willen ook horen hoe dat heeft kunnen gebeuren, en wat het ziekenhuis eraan doet om te zorgen dat het niet nóg eens misloopt bij een andere patiënt. In de meeste gevallen gebeurt dit alles niet. NIVEL-onderzoeker Roland Friele: "Het blijkt dat de klachtbehandeling niet aansluit bij wat cliënten verwachten en belangrijk vinden. En dat is erg, want het gaat hier niet om wissewasjes, maar om ernstige dingen die mensen hebben aangegrepen. We hebben bij dit onderzoek veel verdrietige of boze verhalen te horen gekregen." Het NIVEL doet de aanbeveling om cliënten die een klacht ingediend hebben voortaan beter op de hoogte te stellen van de acties die het ziekenhuis ter verbetering onderneemt. Friele: "Óók als de klacht ongegrond verklaard is. Zelfs wanneer het ziekenhuis geen schuld heeft, kan het proberen een dergelijke gang van zaken voor toekomstige patiënten te voorkómen." Daarnaast zouden hulpverleners aan patiënten moeten uitleggen hoe de gebeurtenis die de aanleiding was tot de klacht plaats heeft kunnen vinden. Overigens dienen maar weinig mensen formeel een klacht in bij de klachtencommissie van het ziekenhuis (gemiddeld 18 klachten per jaar per ziekenhuis). De meeste klachten en ongenoegens worden op een andere manier aangekaart (gemiddeld 238 per ziekenhuis in 2002) en opgevangen, bijvoorbeeld via een ombudsman/vrouw of een patiëntenbureau. Het ontstaan van deze laagdrempelige klachtenopvang is een positief neveneffect van de WKCZ. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) behandelt sinds de invoering van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector geen klachten van patiënten en cliënten meer. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van ZonMw, de Programma Commissie Evaluatie Regelgeving. Aan het onderzoek deden 76 klachtencommissies van ziekenhuizen en 424 cliënten mee.
E.M. Sluijs, R.D. Friele, J.E. Hanssen. De WKCZ-klachtbehandeling in ziekenhuizen: verwachtingen en ervaringen van cliënten: fase II: ervaringen van cliënten met de WKCZ-klachtbehandeling in ziekenhuizen vergeleken met hun verwachtingen ten aanzien van de klachtbehandeling en de werkwijze van de klachtencommissies. Den Haag: ZonMw, 2004
2.7 Mensen verwachten minder van huisarts bij alledaagse klachten dan in 1987 In 1987 verwachtte 30% van de bevolking dat griep sneller over zou gaan met hulp van de huisarts. In 2001 dacht nog maar 14% dit. Ook voor andere alledaagse klachten zoals keelpijn, maagpijn of diarree, verwacht men tegenwoordig minder effect van een huisartsbezoek. Alleen bij nervositeit of een gejaagd gevoel verwachten iets meer mensen dan in 1987 dat een bezoek aan de huisarts zou kunnen helpen. Dit blijkt uit een vragenlijst die zowel in 1987 als in 2001 werd afgenomen onder ongeveer 10.000
24
2 Nederlanders, in het kader van de 1e en de 2e Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Consultatie van een huisarts bij dit soort klachten is vaak niet noodzakelijk: de klachten gaan meestal over zonder dat er een huisarts aan te pas hoeft te komen. De onderzoekers vermoeden dat de toegenomen zelfzorg bij alledaagse klachten te maken heeft met de voorlichting die huisartsen hierover al jaren geven. Ook speelt mogelijk de zogenaamde ‘1 september maatregel’ van 1999, waardoor een aantal zelfzorgmiddelen niet meer door het ziekenfonds wordt vergoed, evenals de toename van gezondheidsinformatie op internet. Het lijkt er op dat het beleid om door meer zelfzorg een onnodige belasting van huisartsen te verminderen heeft gewerkt. Overigens zijn de verwachtingen van het nut van een huisartsconsult bij alledaagse klachten niet in alle lagen van de bevolking even sterk afgenomen. Zowel bij ouderen als bij niet-westerse allochtonen die de Nederlandstalige vragenlijst hebben ingevuld, zijn de verwachtingen substantieel afgenomen. Lager opgeleiden verwachten bij alledaagse klachten echter bijna evenveel van hun huisarts als in 1987.
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
M. Cardol. LINHCijfers:Verwachtingen van het nut van huisartsenzorg bij alledaagse klachten afgenomen. Huisarts & Wetenschap:47, 2004,nr 1, p.5 M. Cardol, L. van Dijk, J.D. de Jong, D. de Bakker, G.P. Westert. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: huisartsenzorg: wat doet de poortwachter? Utrecht: NIVEL, 2004
25
A. de Veer, P. Poortvliet, B. Vogel. Verzorgenden over kwaliteit van de zorg in verpleegen verzorgingshuizen. www.nivel.nl: NIVEL, 2004
3.2 Kinderen gaan minder naar de huisarts dan 15 jaar geleden In 1987 gingen kinderen gemiddeld 2,7 keer per jaar naar de huisarts, in 2001 was dit gedaald tot 2,1 keer per jaar, een afname van 20%. Kinderen kwamen in 2001 vaker met huidproblemen (zoals huidschimmels en krentenbaard) en minder vaak met bovenste luchtwegproblemen (zoals verkoudheid) bij de huisarts dan kinderen in 1987. Huisartsen verwijzen kinderen minder vaak door naar een medisch specialist dan vijftien jaar geleden. Wel was er een toename van verwijzingen voor psychologische problemen, met name leerproblemen. Dit blijkt uit onderzoek naar de aandoeningen van kinderen in de huisarts praktijk,
J.B.M. Otters. Childhood morbidity in Dutch general practice (dissertatie). Rotterdam: Erasmus Universiteit, 2004 M.W. van der Linden, G.P. Westert, D. de Bakker, F. Schellevis. Tweede Nationale Studie naar ziekten
27
I
V
E L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
4
3.1 Verpleeghuisbewoner regelmatig in luier door tijdgebrek Eén op de vijf verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen zegt dat bewoners regelmatig incontinentiemateriaal (inleggers, luiers) dragen, omdat er niet genoeg tijd is om ze te helpen bij toiletbezoek. Volgens 25% van de verzorgenden zijn er op hun afdeling regelmatig of altijd verplichte toiletrondes, omdat er geen tijd is mensen te helpen op het moment dat ze aandrang hebben. Slechts 36% van de verzorgenden geeft dan ook aan voldoende tijd te hebben voor goede zorg. Verzorgenden willen vooral dat de tijdsdruk vermindert en er meer personeel komt. Onderzocht werd hoe verzorgenden aankijken tegen de kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden, voor het onderzoek hebben 177 verzorgenden die werken in verpleeg- en verzorgingshuizen een vragenlijst ingevuld. De AVVV vindt de uitkomsten van het onderzoek bijzonder zorgelijk en pleit voor het actief terugdringen van de zorgverschraling. De AVVV zal daarom bij de andere partijen in de ouderenzorg aandringen op een landelijk actieprogramma dat tot doel heeft de kwaliteit in de ouderenzorg te verbeteren. Ook roept de AVVV alle beroepsbeoefenaren op om binnen hun instelling in gesprek te gaan met hun directie en management om de bestaande problemen aan te kaarten. Hierbij blijft de AVVV er op aandringen dat structurele problemen worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
0
3
N
In de praktijk
3 en verrichtingen in de huisartspraktijk: klachten en aandoeningen in de bevolking en in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 2004
waarop Hanneke Otters op 15 december 2004 promoveerde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Otters voerde haar onderzoek uit bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het Erasmus MC en werkte nauw samen met het NIVEL. Ze maakte gebruik van gegevens van de eerste en tweede Nationale Studie naar Ziekten en Verrichtingen in de Huisartspraktijk (NS1 en NS2 ), uitgevoerd door het NIVEL en het RIVM in respectievelijk 1987 en 2001. Aan beide studies nam een grote, representatieve groep huisartsen deel, verspreid over het gehele land. Bij beide studies waren ruim 80.000 kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar betrokken. 3.3 Meer hulp bij psychische problemen Mensen met psychische problemen kunnen vaker dan vier jaar geleden terecht bij laagdrempelige hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zoals een maatschappelijk werker of een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. In sommige regio's kunnen daardoor per jaar honderden mensen met psychische klachten méér geholpen worden dan voorheen, terwijl huisartsen zich toch minder belast voelen door psychische zorgvragers. Dit komt doordat er meer hulpverleners zijn dan vroeger, die beter samenwerken. En dat is weer te danken aan een samenhangend pakket van overheidsmaatregelen ter versterking van de eerstelijns GGZ: huisarts, algemeen maatschappelijk werk (AMW) en eerstelijns-psycholoog. Deze versterking van de eerstelijns GGZ is geëvalueerd door het NIVEL, het adviesbureau KPMG, het SGBO (het onderzoeks- en adviesbureau van de VNG) en het Trimbos Instituut. De evaluatie is verricht in opdracht van het ministerie van VWS en stond onder auspicien van de Stuurgroep Tussen de Lijnen, die bestaat uit zorgaanbieders, zorgfinanciers en cliënten. De maatregelen behelsden onder meer een toename van het aantal maatschappelijk werkers, de mogelijkheid voor huisartsen om advies over patiënten te vragen aan tweedelijns gespecialiseerde hulpverleners (sociaal psychiatrisch verpleegkundige of psychiater) en een aantal experimentele projecten om de samenwerking en afstemming tussen hulpverleners in de (eerste- en tweedelijns) GGZ te verbeteren. Ook kregen de verenigingen van eerstelijnspsychologen, huisartsen en instellingen voor AMW subsidie voor het opzetten van kwaliteitssystemen, voor deskundigheidsbevordering en voor het verbeteren van de samenwerking in de eerstelijn. Ondanks de uitbreiding van de capaciteit blijft de druk op de eerstelijns GGZ bestaan. Dat komt doordat steeds meer mensen met psychische problemen zich bij de gezondheidszorg melden voor hulp. Zij bezoeken hun huisarts bijvoorbeeld vaker dan mensen zonder psychische klachten, ook met andere medische problemen, zoals slaapmoeilijkheden of gebrek aan eetlust. Om overbelasting van met name de huis-
28
3
S.A. Meijer, P.F.M. Verhaak. De eerstelijns GGZ in beweging: resultaten, conclusies en beschouwing van het evaluatie-onderzoek "Versterking eerstelijns GGZ: integrale eindrapportage 2004". Utrecht/Den Haag: NIVEL, TrimbosInstituut, SGBO, 2004
3.4 Huisartsen zien psychosociale problemen steeds minder als hun zorg De taakopvatting van huisartsen ten aanzien van psychosociale zorgverlening is aanzienlijk versmald. Vergeleken met 1987 vinden minder huisartsen dat ze zich bezig zouden moeten houden met het bespreken van bijvoorbeeld de relatieproblemen van hun patiënten, hun opvoedingsmoeilijkheden of de langdurige problemen op hun werk. Psychosociale zorgverlening maakt een wezenlijk onderdeel uit van de door Nederlandse huisartsen verleende zorg. Toch is bijvoorbeeld het percentage huisartsen dat het bespreken van langdurige problemen op het werk volledig of grotendeels tot het eigen takenpakket rekent, afgenomen van 70% tot iets minder dan de helft (46%). De verschuiving in taakopvatting is minder groot bij psychiatrische problemen, zoals het behandelen van wanen. Juist méér huisartsen dan vroeger geven aan dat zij het bieden van hulp bij het bedwingen van suïcidale neigingen wél tot hun
E. Kolthof. LINH-cijfers: Taakopvatting psychosociale zorgverlening versmald. Huisarts & Wetenschap 47, 2004, nr 10, p.441
29
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
arts te voorkomen, is met genoemde maatregelen de laatste jaren toegewerkt naar steeds meer en nauwere samenwerking tussen hulpverleners uit de eerste- en tweedelijns GGZ. Het effect van de maatregelen om de eerstelijns GGZ te versterken is overigens nog niet over heel Nederland even sterk merkbaar. Het succes ervan is namelijk voor een groot deel afhankelijk van de samenwerking tussen de verschillende hulpverleners die samen de eerstelijns GGZ vormen. Op dit terrein zijn er grote regionale verschillen. Een van de onderzoeksaanbevelingen luidt dan ook dat een verdere investering in een stelselmatige regionale ondersteuning en coördinatie van de eerstelijn in het algemeen en de eerstelijns GGZ in het bijzonder van levensbelang is om overal in Nederland succesvolle initiatieven tot stand te brengen. De Stuurgroep Tussen de Lijnen onderschrijft deze aanbeveling. Deze stuurgroep begeleidt en bewaakt het pakket aan maatregelen ter versterking van de eerstelijns GGZ; huisarts, algemeen maatschappelijk werk (AMW) en eerstelijnspsycholoog. In een advies aan Minister Hoogervorst schrijft de stuurgroep dat een belangrijke leidraad voor beleid en uitvoering is dat middels die noodzakelijke coördinatie van samenwerking structureel gewerkt moet worden aan een optimale kwaliteit van verwijzingen van cliënten: zo mogelijk naar de eerstelijn, zo nodig naar de tweedelijn. De stuurgroep meent dat ondersteuning van samenwerking niet alleen de motivatie tot samenwerking, maar ook de aandacht voor de positie van de cliënt in hulpverlening en samenwerking bevordert. Om de huidige in gang gezette maatregelen te kunnen borgen en implementeren in de door de regering gewenste ondersteuning van de integrale eerstelijnsgezondheidszorg, is, zo meent de stuurgroep, continuering van de financiële injecties vereist.
3 taak rekenen. Hoe dat komt is onbekend. De veranderingen in taakopvatting gaan hand in hand met het minder vaak door huisartsen zelf behandelen van psychosociale problemen in de dagelijkse praktijk. Dit blijkt uit een schriftelijke enquête onder Nederlandse huisartsen in 1987 en 2001 (in het kader van respectievelijk de Eerste en Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk). 3.5 Nauwelijks communicatieverschillen tussen mannelijke en vrouwelijke huisartsen Mannelijke en vrouwelijke huisartsen communiceren op vrijwel dezelfde manier met hun patiënten. De verschillen zijn klein en hangen deels samen met het geslacht van de patiënt. Vrouwelijke en mannelijke huisartsen laten hun patiënten even vaak meebeslissen over de behandeling, zijn even dominant, even bezorgd, en hun consulten duren ongeveer even lang, Wel structureren mannelijke huisartsen het gesprek meer en hebben vrouwelijke artsen iets vaker oogcontact met hun patiënt. Ook tonen vrouwelijke huisartsen iets meer affectie en genegenheid, zowel naar mannelijke als naar vrouwelijke patiënten. Vrouwelijke huisartsen spreken iets meer met hun patiënten over niet-medische zaken dan mannelijke huisartsen. Het geslacht van de patiënt heeft ook invloed op de communicatie. In alle consulten is de huisarts vaker aan het woord dan de patiënt, maar mannelijke patiënten die een vrouwelijke huisarts consulteren zijn het minst spraakzaam. Mannelijke huisartsen en hun mannelijke patiënten zijn tijdens consulten meer op de klacht gericht dan vrouwelijke huisartsen, die op hun beurt meer empathie tonen. Dit blijkt uit de Tweede Nationale Studie. Voor het onderzoek zijn 2784 spreekuurconsulten van 142 huisartsen op video opgenomen en geanalyseerd.
A. van den Brink-Muinen, A.M. van Dulmen, F.G. Schellevis, J.M. Bensing. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Oog voor communicatie: huisarts-patiënt communicatie in Nederland. Utrecht: NIVEL, 2004
3.6 Huisartsenspreekuur steeds strakker georganiseerd Nog maar 13 % van de huisartsen heeft een inloopspreekuur waarop de patiënt zonder afspraak terecht kan. In 1987 had nog bijna de helft een inloopspreekuur. Ook het aantal huisartsen met een telefonisch spreekuur neemt af: de helft van de huisartsen heeft nu een terugbelspreekuur. Hierdoor hebben zij minder telefoontjes af te handelen. Bij een terugbelspreekuur neemt de assistente de telefoon op, vraagt waarvoor de patiënt belt, geeft soms zelfstandig adviezen en laat de huisarts indien nodig terugbellen. Huisartsen met een terugbelspreekuur hebben statistisch significant minder telefonische contacten met hun patiënten dan huisartsen zonder terugbelspreekuur. Toch is het aantal telefonische contacten van huisartsen met hun patiënten sinds 1987 verdrievoudigd. NIVEL onderzoeker Michael van den Berg: "Wellicht was de toename in telefonische contacten dus nog groter geweest als ze
30
3 M.J. van den Berg, E.D. Kolthof, D.H. de Bakker, J. van der Zee. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. De werkbelasting van huisartsen. Utrecht: NIVEL, 2004
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
allemaal een gewoon telefonisch spreekuur waren blijven doen." Patiënten kunnen, indien het geen spoedgeval betreft, minder vaak dan in 1987 nog dezelfde dag bij hun huisarts terecht, maar over het algemeen wel binnen twee dagen. In 6% van de gevallen kunnen zij pas na twee of meer dagen terecht. In Engeland en Denemarken ligt dit percentage veel hoger, respectievelijk 31% en 45%. De huisarts reserveert gemiddeld meer tijd per patiënt op het afsprakenspreekuur dan in 1987.
31
4
33
A J A E L V I
J. Jansen, L. van Dijk, C. Wagner, D. de Bakker. Professionalisering van het FTO in Noord-Holland Noord: evaluatie van een pilot. Utrecht: NIVEL, 2004
R
B
O
E
K
2
0
0
4
4.1 Farmaco Therapie Overleg functioneert beter door vaste structuur en duidelijke afspraken Voor een succesvol Farmaco Therapie Overleg (FTO) zijn een goede voorbereiding, een strenge voorzitter, een duidelijk afgebakend onderwerp en heldere afspraken nodig. Daarmee is het mogelijk het functioneren van zo'n overleg naar een (nog) hoger niveau te tillen. Dit blijkt uit een evaluatie-onderzoek in de regio NoordHolland Noord naar de mogelijkheden om de kwaliteit van een FTO te verhogen. Een Farmaco Therapie Overleg is een groep huisartsen en apothekers die regelmatig bijeenkomt om opvattingen en informatie over het voorschrijven van geneesmiddelen uit te wisselen. Doel van dit overleg is een goed voorschrijf- en afgiftebeleid, en daarmee een betere patiëntenzorg. Vrijwel alle huisartsen en apothekers nemen deel aan zo'n FTO, maar uit eerder NIVEL onderzoek bleek dat niet elk FTO even goed functioneert. Sommige FTO-groepen komen nauwelijks bij elkaar, andere bereiden juist enthousiast hun bijeenkomsten voor, maken afspraken over het voorschrijven van geneesmiddelen en kijken na een half jaar of men zich inderdaad aan die afspraken heeft gehouden. Op initiatief van de regio-coördinator Noord-Holland Noord van DGV (Nederlands instituut voor verantwoord medicijngebruik) en met financiële ondersteuning van zorgverzekeraar Univé is in 2003 bij vijf FTO-groepen in NoordHolland een pilotproject van start gegaan. Doel van de pilot was te kijken op welke manier het FTO het beste naar een hoger niveau getild kon worden. Hierbij is gebruik gemaakt van een door het NIVEL ontwikkelde indeling in vier niveaus van functioneren, in combinatie met hulpmiddelen als extra begeleiding vanuit DGV, speciaal ontwikkeld werkmateriaal en een financiële beloning voor de groepen die afhankelijk zijn van het functioneringsniveau. De deelnemende FTO-groepen waren tevreden over de nieuwe manier van werken. Exacte effecten van de pilot zijn nog niet goed te meten door het kleine aantal deelnemende groepen en het feit dat de vijf pilotgroepen al op een relatief hoog niveau functioneerden. Het NIVEL heeft deze pilot geëvalueerd in opdracht van de begeleidingsgroep "Professionalisering FTO" en gefinancierd door Univé Zorgverzekeraars. Voor het
N
Naar een betere kwaliteit
4 onderzoek is onder andere gebruik gemaakt van gegevens van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK). 4.2 Hartpatiënt beter voorbereid op operatie dankzij nieuwe richtlijn Een nieuwe richtlijn voor het voorbereiden van patiënten die een hartoperatie moeten ondergaan zorgt voor minder hiaten en overlap in de informatievoorziening, meer aandacht voor psychosociale kwesties, en een betere taakverdeling tussen verplegers en artsen. Bovendien verloopt de opnamedag rustiger, omdat patiënten al enkele weken voor de operatie worden voorgelicht. Een goede voorbereiding op een hartoperatie zorgt er niet alleen voor dat mensen minder angstig zijn, maar is ook bevorderlijk voor het herstel na de operatie. Uit eerder onderzoek kwam echter naar voren dat 38% van de patiënten niet tevreden was met de voorlichting. Zo werd de dag van opname als verwarrend en vermoeiend ervaren, omdat er te veel en te gedetailleerde informatie werd gegeven. Driekwart van de patiënten kreeg meerdere keren dezelfde informatie te horen, zoals over de opnameduur op de intensive care, en dat ze na ontslag uit het ziekenhuis niet alleen thuis mochten zijn. Aan de andere kant was er juist weinig aandacht voor emotionele ondersteuning en psychosociale zaken als bezorgdheid bij de patiënt, partner en familie over de hartoperatie en de opname in het ziekenhuis. Een informatieprotocol, waarin precies staat vermeld wanneer verplegers en artsen bepaalde zaken moeten bespreken, moest daar verandering in brengen. Het effect van het protocol werd bestudeerd door het analyseren van gefilmde gesprekken tussen verplegers en patiënten. Een beperking van het onderzoek is het ontbreken van een controlegroep, waardoor de veranderingen niet met grote zekerheid aan de invoering van het informatieprotocol kunnen worden toegeschreven. Toch lijkt de richtlijn, die eenvoudig is in te voeren, zeer positieve resultaten te hebben gehad. Het onderzoek bevestigt ook het nut van patiëntenvoorlichting enkele weken voor de operatie.
F. Tromp, S. van Dulmen, J. van Weert. Interdisciplinary preoperative patient education in cardiac surgery: effects of the implementation of an information protocol. Journal of Advanced Nursing: 47, 2004, nr. 2, p. 212-222
4.3 Paramedici en kwaliteitszorg De paramedische beroepsgroepen verschillen aanzienlijk wat betreft de mate waarin zij hun kwaliteitssystemen ontwikkeld hebben. Dit blijkt uit NIVEL onderzoek naar de sterke en zwakke plekken van deze kwaliteitssystemen bij elf paramedische beroepsgroepen. Alleen de fysiotherapeuten hebben alle kwaliteitsinstrumenten die essentieel zijn voor een kwaliteitssysteem beschikbaar. Diëtisten, ergotherapeuten, oefentherapeuten Cesar, oefentherapeuten-Mensendieck, podotherapeuten en radiologisch laboranten vormen een middengroep. Een achterhoede mist nog minstens
34
4 twee kwaliteitsinstrumenten, zoals bijvoorbeeld behandelrichtlijnen of een enquête om de tevredenheid van patiënten over de behandeling te meten. Het gaat hierbij om de huidtherapeuten, logopedisten, orthoptisten, en de mondhygiënisten. Als gekeken wordt naar de mate waarin de beroepsgroepen gebruik maken van de kwaliteitsinstrumenten, ontstaat een ander beeld. Diëtisten en orthoptisten lopen voorop in de implementatie. Hier behoren de fysiotherapeuten tot de middengroep. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de afronding van het IKPZ-programma (Implementatie Kwaliteitsbeleid Paramedische Zorg) waarin de paramedische beroepsgroepen tien jaar lang financieel zijn ondersteund door het ministerie van VWS bij de implementatie van hun kwaliteitsinstrumenten. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het College voor Zorgverzekeringen. Meer dan 3000 paramedici hebben vragenlijsten ingevuld voor dit onderzoek. Vertegenwoordigers van de beroepsverenigingen hebben eveneens vragenlijsten ingevuld. Ook zijn ze geïnterviewd.
H. Hofhuis, M. Plas, E. van den Ende. Eindevaluatie van het programma Implementatie Kwaliteitsbeleid Paramedische Zorg (IKPZ): beschrijving van de kwaliteitssystemen van de paramedische beroepsgroepen in 2003. Utrecht: NIVEL, 2004
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
4.4 De signalering van onverantwoorde zorg Hoe signaleer je onverantwoorde zorg? Als elke zorginstelling voor langdurige zorg een checklist met 27 gegevens invult, weet de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in welke instelling cliënten mogelijk een verhoogd risico lopen op onverantwoorde zorg. Op de checklist moeten zaken staan als het percentage cliënten dat decubitus (doorligplekken) heeft, of hoe vaak er in het afgelopen jaar fouten zijn gemaakt bij de medicatieverstrekking. Nu bezoekt de Inspectie één keer in de twee tot vier jaar alle instellingen voor langdurige zorg (verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorginstellingen, instellingen voor langdurige psychiatrische zorg en instellingen voor gehandicapten). In de toekomst wil de Inspectie dat instellingen zelf informatie aanleveren over de zorg die zij bieden. Aan de hand van die informatie besluit de Inspectie bij welke instellingen er mogelijk een risico op onverantwoorde zorg bestaat, en legt dáár vervolgens gerichte toezichtbezoeken af. Aan de hand van literatuuronderzoek is bepaald welke informatie de inspectie nodig heeft om te kunnen inschatten in welke zorginstelling er een verhoogd risico is voor de gezondheid en het welbevinden van de opgenomen patiënten. Die informatie, die de inspectie moet attenderen op mogelijke tekortkomingen van de zorg, betreft de gezondheid van de opgenomen patiënten (o.a.: decubitus, ongewenst gewichtverlies), hun kwaliteit van leven (o.a.: onvoldoende keuzemogelijkheden wat betreft huisvesting of werkzaamheden, onvoldoende activiteitenaanbod), de kwaliteit van de zorg (o.a. onvoldoende inspraak in het zorgplan, medicatiefouten,
35
4 valincidenten). Hierbij moet indien mogelijk in de toekomst gecorrigeerd gaan worden voor de aard en de ernst van de aandoeningen van de cliënten. Voordat dit nieuwe systeem kan worden ingevoerd moeten zowel de instellingen als de inspectie nog aan het werk. De instellingen moeten de door de Inspectie gevraagde informatie gaan verzamelen, en dat allemaal op dezelfde manier zodat de cijfers goed te vergelijken zijn. De Inspectie moet normen gaan ontwikkelen om de geleverde informatie te interpreteren. Bijvoorbeeld: bij welk percentage cliënten met decubitus komt de inspecteur op bezoek?
A. van den Brink-Muinen, C. Wagner. Risico-indicatoren voor de langdurige zorgverlening. Utrecht: NIVEL, 2004
4.5 Tachtig procent van de huisartsen vindt dat de behandeling van hoge bloeddruk beter kan Vier op de vijf huisartsen vinden dat de behandeling van hoge bloeddruk in Nederland nog verbeterd kan worden, met name door een betere screening van patiënten, het bevorderen van gezonde leefstijl, betere controles en het benadrukken van therapietrouw bij het gebruik van medicijnen. Slechts één op de vijf huisartsen raadt een patiënt die voor het eerst met een te hoge bloeddruk op het spreekuur komt, altijd wanneer dat relevant is, aan om zowel te stoppen met roken, als minder alcohol te drinken, als gezonder te eten, als meer te bewegen. Vooral het advies om minder alcohol te gebruiken (indien de patiënt alcohol drinkt) wordt relatief weinig gegeven: maar 27 % van de huisartsen geeft dit advies altijd. Naast het geven van leefstijladviezen, schrijven huisartsen hun patiënten met verhoogde bloeddruk bloeddrukverlagende medicijnen (antihypertensiva) voor. Ze doen dit om het risico op hart- en vaatziekten te verminderen. Ruim tweederde van de huisartsen geeft aan dat het willen voorkomen van een beroerte (CVA) meespeelt in hun overweging antihypertensiva voor te schrijven. Dit blijkt uit onderzoek in opdracht van farmaceutisch fabrikant Merck Sharp & Dohme BV (MSD). Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een schriftelijke vragenlijst onder 180 huisartsen. Wat betreft medicamenteuze behandeling van hypertensie is onderzocht waarom huisartsen een bepaald type bloeddrukverlager voorschrijven, en of ze bij patiënten met alléén hoge bloeddruk (ongecompliceerde hypertensie) voor ander bloeddrukverlagers zeggen te kiezen dan bij patiënten met ook nog een andere aandoening, bijvoorbeeld suikerziekte (Diabetes Mellitus) of een hartaandoening. De NHG-standaard wordt bij de behandeling van ongecompliceerde hypertensie grotendeels gevolgd. Bijna 60% van de ondervraagde huisartsen zegt het advies om te starten met een diureticum (‘plaspil’) op te volgen. Het voorkomen van beroertes is voor
36
4 ongeveer de helft van de huisartsen de reden om ook andere bloeddrukverlagers voor te schrijven, zoals AII-antagonisten. Bij de behandeling van gecompliceerde hypertensie bij diabetespatiënten wijken veel huisartsen echter af van de standaard; bijna driekwart van de huisartsen kiest voor een RAS-remmer (ACE remmers en AII-antagonisten) in plaats van het aangeraden diureticum. Bij de overige gecompliceerde hypertensiepatiënten strookt het opgegeven voorschrijfgedrag van de meerderheid van de huisartsen met het middel dat de richtlijnen als eerste keus noemen. Er is sprake van een verhoogde bloeddruk als de bovendruk tenminste 140 mmHg is en/of de onderdruk tenminste 90 mmHg en/of als iemand medicatie gebruikt voor een verhoogde bloeddruk. Dit komt voor bij circa 1 op de 5 Nederlandse volwassenen van 20 tot 60 jaar. Van de ouderen (65-85 jaar) heeft circa 38% van de mannen en 42% van vrouwen een bloeddruk boven de 160/90 mmHg.
L. van Dijk, I. Hermans, J. Jansen, D. de Bakker. Voorschrijven bij hypertensie in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 2004
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
4.6 Met snoezelen meer mens Demente verpleeghuisbewoners en hun verzorgers die met elkaar snoezelen tijdens de ochtendzorg (uit bed helpen, wassen, aankleden) lachen meer tegen elkaar. De bewoners worden met meer respect behandeld en mogen vaker zelf keuzes maken, ze zijn in een betere stemming, hebben meer plezier, zijn minder verveeld en klagen minder. Verzorgenden die snoezelen zijn tevredener over de kwaliteit van hun werk en over het contact met de bewoners. Hoewel de zorg dan soms meer tijd kost, ervaren ze minder tijdsdruk en minder werkstress. Dit komt onder meer doordat ze hun strakke tijdschema’s loslaten. Ze werken minder op de klok en stemmen de zorg meer af op waar de bewoner op dat moment behoefte aan heeft. Snoezelen is een manier van contact maken met iemand, door diens zintuigen te prikkelen op een manier die hij of zij op dat moment aangenaam vindt. Dat kan bijvoorbeeld zijn door het laten horen van iemands lievelingsmuziek, het laten ruiken van lekkere geuren (zoals zeep, koffie of dennentakjes) of het laten aanraken van aaibare voorwerpen (een zachte trui of knuffel). Snoezelen doet geen beroep op de cognitieve vermogens van demente ouderen. Ze worden niet gecorrigeerd of betutteld, maar in hun waarde gelaten. Snoezelen is populair in de verpleeghuiszorg: zo’n 75% van de Nederlandse verpleeghuizen heeft een snoezelkamer voor snoezelactiviteiten. Maar het snoezelen als benaderingswijze in de 24-uurszorg is nog vrij nieuw. "Eigenlijk is snoezelen een sociale vaardigheid, het komt neer op echt kijken naar de mensen die je verzorgt. Oók als ze dement zijn. Oók als ze zich soms moeilijk gedragen," betoogt onderzoeker van Weert. Ze pleit ervoor dat snoezelen een normaal onderdeel van de verzorging gaat worden. "Dus niet alleen op een speciaal snoezel-uurtje
37
4 J.C.M. van Weert. MultiSensory Stimulation in 24hour dementia care: effects of snoezelen on residents and caregivers = Zintuigactivering in de 24-uurszorg aan demente ouderen: effecten van snoezelen op verpleeghuisbewoners en zorgverleners (dissertatie). Utrecht: NIVEL, 2004
in een speciale snoezelkamer, door een speciale snoezelmedewerker, maar als geïntegreerd onderdeel van de normale verzorging, in de normale omgeving, door elke verzorgende, op ieder moment van de dag. En dat geldt niet alleen voor de zorg in verpleeghuizen. Snoezelen is ontstaan in de verstandelijk gehandicapten zorg en kan ook heel goed worden toegepast in de somatische zorg, de psychiatrie." Snoezelen tijdens de 24-uurszorg heeft een duidelijke meerwaarde, zowel voor bewoners als voor hun verzorgenden. Demente verpleeghuisbewoners die op een afdeling wonen waar de hele dag door tijdens de verzorging gesnoezeld wordt, zijn minder apathisch, minder depressief, minder agressief en minder opstandig. Hun verzorgenden hebben meer vertrouwen in hun eigen kunnen en vinden het gemakkelijker om met gedragsproblemen van bewoners om te gaan. Van Weert onderzocht voor haar promotie de invloed van snoezelen op matig tot diep demente verpleeghuisbewoners en hun verzorgenden. In zes verpleeghuizen verspreid over heel Nederland is snoezelen in de 24 uurs-zorg gedurende anderhalf jaar in de praktijk gebracht door de volledige teams van zes psychogeriatrische verpleegafdelingen. Deze afdelingen zijn vergeleken met zes controle afdelingen, die de gangbare zorg bleven leveren.
E. Poot, H. in den Bosch, S. Hickox, P. Mistiaen, C. Wagner. Landelijke richtlijn verpleging en verzorging: smetten (intertrigo) preventie en behandeling. Amsterdam, Utrecht: Nederlandse Vereniging van Dermatologisch Verpleegkundigen en Verzorgenden, NIVEL, Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging, 2004
4.7 Beste behandeling tegen smetten op een rijtje gezet Wat is de beste aanpak om rode, jeukende, pijnlijke en soms ontstoken huidplooien (‘smetten’ of intertrigo) te voorkomen of te genezen? Het Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging (LEVV) heeft samen met het NIVEL en de Nederlandse Vereniging van Dermatologisch Verpleegkundigen (NVDVV) in opdracht van ZonMw de bestaande richtlijn voor de behandeling van smetten aangepast aan principes van ‘evidence based nursing’: het proces waarin verpleegkundigen hun behandelbesluiten nemen op grond van de beste wetenschappelijke onderzoeksresultaten, hun klinische ervaring, de voorkeur van patiënten en de beschikbare hulpmiddelen. De verbeterde richtlijn moet na maximaal vijf jaar herzien worden. Smetten is een probleem waar iedere verpleegkundige of verzorgende mee te maken heeft: maar liefst één op de acht patiënten in Nederlandse ziekenhuizen, verpleeghuizen en verzorgingshuizen heeft smetplekken onder de borsten of in de liezen. 4.8 Huisartsen volgen meestal de richtlijnen Over het algemeen houden huisartsen zich goed aan de behandel- en diagnoserichtlijnen zoals die zijn opgesteld door het Nederlands Huisartsen Genootschap (de NHG-standaarden). Bij het aanvragen van beeldvormende diagnostiek zoals röntgenfoto's en echografie
38
4 J.C.C. Braspenning, F.G. Schellevis, R.P.T.M. Grol (red.). Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Kwaliteit huisartsenzorg belicht. NIVEL/WOK, 2004
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
werkt driekwart van de huisartsen volgens de richtlijnen. Bij het aanvragen van laboratoriumbepalingen volgt slechts 53% van de huisartsen de richtlijnen. Bij het voorschrijven van geneesmiddelen volgt gemiddeld 68% van de huisartsen de richtlijnen die hiervoor gelden. Wanneer de richtlijnen een geneesmiddel ontraden, volgt 78% van de huisartsen dit advies. Wanneer de richtlijn een specifiek geneesmiddel (het 'eerste keuze middel') adviseert, volgt maar 62% van de huisartsen de richtlijn. Verbetering lijkt hierin mogelijk. Bij het verwijzen van patiënten handelt 89% van de huisartsen volgens de richtlijnen.
39
A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.Poortvliet. Mondige cliënten vereisen andere bekwaamheden. TvZ Tijdschrift voor verpleegkundigen,114, 2004, nr. 9, p.32-33
0
5.2 Verpleegkundige zorgt liever voor mondige patiënten Een kwart van de verpleegkundigen vindt het lastig om voor niet-mondige cliënten te zorgen. De meeste verpleegkundigen (78%) vinden dat hun cliënten de laatste vijf jaar mondiger geworden zijn. 64% is daar blij mee, ook al stelt dat extra eisen aan hun communicatievaardigheden. Dit blijkt uit een peiling onder de leden van het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Mondige cliënten stellen zich volgens de verpleegkundigen meer op als gelijke bij het nemen van beslissingen, stellen meer vragen, en zijn zelfbewuster. Daarnaast maken ze vaker gebruik van hun rechten en zijn ze beter geïnformeerd. Verpleegkundigen weten dat te waarderen.
0
J. de Jong, M. van den Berg, W. Brouwer, Ph. Heiligers. Effecten van seniorenbeleid voor huisartsen. Utrecht: NIVEL, 2004
E
K
5.1 Ontlasten van oudere huisarts dringt huisartsentekort niet terug Een seniorenbeleid waarbij huisartsen ouder dan 50 of 55 jaar vrijgesteld worden van avond-, nacht- en weekenddiensten, draagt maar weinig bij aan het oplossen van het huisartsentekort. De huidige kans dat deze huisartsen ophouden met werken is namelijk relatief klein. Huisartsen stoppen gemiddeld op hun 59e met werken. Zij volgen hiermee de algemene trend op de Nederlandse arbeidsmarkt: slechts 14% van de 60-plussers (25% van de mannen en 8% van de vrouwen) neemt deel aan het arbeidsproces. Dit blijkt uit onderzoek in opdracht van de Landelijke Huisartsen vereniging (LHV) op basis van gegevens van de NIVEL-huisartsenregistratie en de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk (NS2).
4
5
2
Werken in de zorg
N
I
V
E L
J A
A
R
B
O
5.3 Doktersassistente steeds belangrijker in huisartspraktijk Assistentes in de huisartspraktijk zijn, vergeleken met 15 jaar geleden, vaker gediplomeerd, hebben vaker een eigen werkruimte om patiënten te behandelen en verrichten veel meer medische taken. In 1987 maakte nog maar 3% van de assistentes wel eens een uitstrijkje, in 2001 deed meer dan de helft dat. Het aantal assistentes dat wel eens de bloeddruk van patiënten controleert is in deze periode meer dan verdubbeld: van 41% naar 88%. Het takenpakket van de doktersassistentes is breed: zij verrichten medisch-technische taken, laboratoriumwerkzaamheden, regelwerk,
41
5 administratie, intake en voorlichting. Zij zijn vooral meer medisch-technische taken gaan uitvoeren. Van een lijst van 23 medisch-technische taken die in het beroepsprofiel van de doktersassistente passen, bleken er 15 significant meer uitgeoefend te worden door assistentes dan in 1987. Naast uitstrijkjes maken en bloeddrukcontroles vonden de grootste verschuivingen plaats bij wratten aanstippen (van 38% naar 83%) en oren uitspuiten (van 46% naar 82%). Andere activiteiten in de ‘toptien van grootste verschuivingen’ zijn longfunctieonderzoek, begeleiden van pilgebruiksters, hechtingen verwijderen, lengte/gewicht meten, het afnemen van een gehoortest en stellen van een aantal vragen voordat de huisarts de anamnese doet. Dit blijkt uit schriftelijke enquêtes die in het kader van de Nationale Studies naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk zijn afgenomen in 1987 en 2003, onder 246 assistentes en 185 huisartsen in 2003, 158 assistentes in 1987 en 436 huisartsen in 1990. De veranderingen in het takenpakket hangen samen met de toename van het aantal gediplomeerde praktijkassistentes. In dertien jaar tijd is het aandeel gediplomeerde assistentes in de huisartspraktijk toegenomen van 56% naar 80%. Uit het onderzoek blijkt ook dat assistentes vaker dan vroeger een eigen werkruimte hebben, dat hun arbeidsrechtelijke positie verbeterd is en dat de huisartsen nu meer vertrouwen hebben in het kunnen van hun assistentes dan vroeger. Zij zouden dan ook het liefst meer uren assistentie hebben en meer taken delegeren. De meeste huisartsen achten hun assistentes daarvoor deskundig genoeg en vinden het ook voor de patiënten aanvaardbaar.
M.J. van den Berg, A. Nijland, D.H. de Bakker, E.D. Kolthof. De rijzende ster van een oude bekend, de dokterassistente wordt steeds belangrijker. Medisch Contact: 59, 2004, nr 15, p. 588-591
5.4 Praktijkondersteuning bespaart huisarts niet veel tijd Inzet van een praktijkondersteuner verlicht de totale werklast van de huisarts nauwelijks. Zo’n praktijkondersteuner is bijna altijd een verpleegkundige op HBO niveau en soms een praktijkassistente met een extra opleiding. Gemiddeld neemt die 6,1% van de contacten van de huisartspraktijk voor zijn/haar rekening. Zowel huisarts als patiënt zijn blij met de praktijkondersteuner: de kwaliteit van zorg verbetert erdoor, met name bij mensen met astma/copd. Voor de oplossing van het huisartstekort is echter een verdergaande taakdelegatie noodzakelijk. Het NIVEL onderzocht de effecten van de introductie van de praktijkondersteuner in opdracht van de Stichting Praktijkvoering Huisartsen met subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In 12 huisartspraktijken is onderzocht in welke mate de inzet van de praktijkondersteuner heeft bijgedragen aan een verlichting van de werklast van de huisarts en of met deze vorm van taakdelegatie het verwachte tekort aan huisartsen kan worden tegengegaan. Dit is het eerste kwantitatieve onderzoek op dat gebied.
42
5
M. Lamkaddem, D. de Bakker, A. Nijland, J. de Haan. De invloed van praktijkondersteuning op de werklast van huisartsen: een analyse van gegevens uit het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg. Utrecht: NIVEL, 2004
5.5 Anno 2004: Een op de drie huisartsen is een vrouw Van alle 8.107 in Nederland werkzame huisartsen is 30% een vrouw. Dat percentage neemt ieder jaar toe. In 1980 was nog maar 7% van alle huisartsen een vrouw, tien jaar later was dat al 15%. De verwachting is dat het aandeel vrouwelijke huisartsen gezien het percentage vrouwelijke studenten (circa 63%) dat de huisartsenopleiding volgt, in de toekomst nog verder zal groeien tot circa 50% in 2015. Deze gegevens zijn afkomstig uit de jaarlijks gepubliceerde huisartsenregistratie van het NIVEL.
R.J. Kenens, L. Hingstman Cijfers uit de registratie van huisartsen, peiling 2003. NIVEL, 2004
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
Van alle contacten met bekende diabetici in de praktijk neemt de praktijkondersteuner er 37% voor zijn/haar rekening. Bij contacten met mensen met hoge bloeddruk/hypertensie, pil/anticonceptie en vetstofwisselingsstoornissen ligt het aandeel van de POH rond de 10%. Opvallend is dat slechts 4% van de astma/COPD patiënten door de praktijkondersteuner worden behandeld. Toch hoort het periodiek controleren van deze patiëntencategorie ook bij de diens taken. Eind 2002 was in meer dan een derde van de huisartspraktijken in Nederland een praktijkondersteuner werkzaam, voor gemiddeld 8 uur per week per fulltime werkende huisarts. Uit het onderzoek blijkt dat de huisartsen in zo’n praktijk zelf significant minder patiënten per maand zien dan huisartsen in een praktijk zonder praktijkondersteuner. Met name de diabetescontroles worden voor een aanzienlijk deel (37%) overgenomen door de praktijkondersteuning. Uit eerder NIVEL onderzoek blijkt dat de afgelopen 15 jaar het takenpakket van de assistentes steeds verder is uitgebreid. De taken van de praktijkondersteuner zijn niet duidelijk vastgelegd en gevreesd werd dan ook dat zij eerder taken van de assistente zouden afsnoepen dan het werk van de arts zouden verlichten. Die vrees blijkt ongegrond: assistentes in praktijken met een praktijkondersteuner zien per maand gemiddeld enkele patiënten méér. En in het algemeen hebben praktijken met praktijkondersteuning niet minder maar juist meer uren assistentie. Huisartsen die veel naar hun assistentes delegeren, delegeren kennelijk ook veel naar praktijkondersteuners. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens die zijn verzameld in het kader van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH) en de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk (NS2).
N
I V
E
L
5.6 Meer maag-darm-leverartsen nodig Sinds 1990 is het aantal MDL-artsen (gastro-enterologen) verviervoudigd van 50 tot 200 specialisten. Aan deze groei lijkt nog geen einde te zijn gekomen. Op dit moment beginnen er jaarlijks 12 nieuwe Agio’s de opleiding tot MDL-arts.
43
5 Handhaven van dit aantal betekent dat er in 2015 ongeveer 273 MDL-artsen in Nederland werkzaam zullen zijn. Dit aantal is genoeg om de demografische ontwikkelingen in de bevolking (vergrijzing) en de beroepsgroep (pensionering) op te vangen en om de MDL-artsen in de toekomst meer in deeltijd te laten werken. De kans bestaat echter dat er in 2015 een behoefte is aan beduidend meer dan 273 MDL-artsen. Zo vinden zowel de Nederlandse Internisten Vereniging als het Nederlands Genootschap van Maag-Darm-Leverartsen het wenselijk dat endoscopieën in de toekomt alleen nog door daartoe gecertificeerde specialisten gedaan worden. De belangstelling voor deze vorm van certificering bij jonge, recent opgeleide internisten blijkt relatief gering te zijn. Daardoor kan het gebeuren dat op termijn het merendeel van de endoscopieën door MDL-artsen gedaan gaat worden, die daarvoor allemaal gecertificeerd zijn. Momenteel doen de MDL-artsen 57% van alle endoscopieën. Voor een aandeel van 100% in 2015, zijn dan 400 MDL-artsen nodig. Daarvoor moeten vanaf nu jaarlijks 28 nieuwe MDL-artsen worden opgeleid. Het doel van het onderzoek was te achterhalen of de huidige opleidingscapaciteit voor MDL-artsen adequaat is of bijstelling behoeft. Hiervoor zijn enquêtes gehouden onder alle werkzame MDL-artsen, onder alle Agio's maag-, darm- en leverziekten en onder maatschappen van internisten in algemene ziekenhuizen. Ook is er een literatuurstudie verricht en zijn bevolkingsprognoses bestudeerd. Het onderzoek werd gesubsidieerd door het Nederlands Genootschap van Maag-Darm-Leverartsen.
L.F.J. van der Velden, C.J. Vugts, L. Hingstman. Behoefteraming MDL-artsen 2003-2015. Utrecht: NIVEL, 2004
5.7 Gynaecoloog van de toekomst krijgt kortere werkweek Een gemiddelde gynaecoloog zal in 2015 waarschijnlijk nog maar 37 uur per week werken. Nu is dat nog bijna 46 uur. Deze daling in werktijd komt vooral omdat men vaker in deeltijd wil werken. De daling wordt mogelijk gemaakt door de verwachte groei in het aantal gynaecologen. Daardoor blijft er toch genoeg tijd beschikbaar voor patiëntenzorg. Dit blijkt uit een tussentijdse evaluatie van zorgvraag en zorgaanbod in de gynaecologische zorgverlening, uitgevoerd in opdracht van de NVOG. De ontwikkelingen in vraag en aanbod van de gynaecologische zorg verlopen ongeveer zo als tot nu toe verwacht werd. Voor de komende jaren lijkt het nog steeds verstandig om voor de zorgvraag rekening te houden met een iets dalend aantal patiënten (met name door het kleinere aantal bevallingen) en tegelijkertijd een kleine stijging in de tijd die per patiënt besteed wordt. De totale zorgvraag blijft daarmee ongeveer constant. Wat het zorgaanbod betreft moet rekening gehouden worden met een stijging van het aantal gynaecologen van tenminste ongeveer 740 in 2003 naar 840 in 2010. Als vanaf nu ongeveer 40 assistenten per jaar worden opgeleid, wat volgens de NVOG gewenst is, dan zal het aantal gynaecologen oplopen tot 872 in
L.F.J. van der Velden, C.J. Vugts, L. Hingstman. Monitor arbeidsmarkt gynaecologen: behoefteraming 2001-2015: tussenbalans 2003. Utrecht: NIVEL, 2004
44
5
0 2
T.A. Wiegers, B.M. Janssen. Monitor verloskundige zorgverlening: rapportage derde meting, najaar 2003. Utrecht: NIVEL, 2004
0
5.8 Verschenen: Monitor verloskundige zorgverlening (derde meting, najaar 2003) In 2000 heeft het ministerie van VWS, naar aanleiding van de grote onrust die ontstaan was over de hoge werkdruk en het dreigend tekort aan verloskundige zorgverleners, verschillende maatregelen genomen om de eerstelijns verloskundige zorg te bevorderen en de werkdruk van verloskundigen te verlichten. Dit gebeurde in de verwachting dat die maatregelen zouden bijdragen aan het in stand houden van de thuisbevalling, het Nederlandse systeem van (eerstelijns) verloskundige zorgverlening. Het NIVEL meet jaarlijks de invloed van die maatregelen in opdracht van de KNOV (Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen) en ZN (Zorgverzekeraars Nederland). Deze Monitor Verloskundige Zorgverlening is de derde uit een reeks van vier jaarlijkse inventarisaties van de verloskundige zorg in Nederland. Uit het rapport over 2003 blijkt dat het aantal gewerkte uren per verloskundige nauwelijks is veranderd. Wel is er een lichte verschuiving van cliëntgebonden tijd naar niet-cliëntgebonden tijd. Aan het onderzoek hebben meer dan tweehonderd verloskundigen in eerstelijns verloskundige praktijken meegewerkt. In het kader van de behoefteraming voor de gehele verloskundige keten, die als onderdeel van deze Monitor Verloskundige Zorgverlening gepland staat voor eind 2004, begin 2005, is ook gekeken naar de aantallen (zowel absoluut als in FTE) klinisch werkende verloskundigen, hun huidige situatie en hun wensen ten aanzien van o.a. werktijden, taken, aanvullende opleiding en bevoegdheden. Uit het onderzoek blijkt dat bijna de helft van de verloskundigen die in een ziekenhuis werken (tweedelijns verloskundigen) graag wil worden bijgeschoold in het zelfstandig begeleiden van risicovolle zwangerschappen en bevallingen. Nu worden zulke zwangerschappen nog begeleid door een gynaecoloog.
4
2015. Het aandeel vrouwelijke gynaecologen zal daarbij stijgen van 30% in 2003 naar 52% in 2010 en 64% in 2015.
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
5.9 Diëtist ontbreekt in één op de acht verpleeghuizen Eén op de acht Nederlandse verpleeghuizen heeft geen diëtist in dienst. Dat is in strijd met de richtlijn voor verantwoorde vocht- en voedselvoorziening van de landelijke branchevereniging voor verpleging en verzorging (Arcares). De noodzaak van een diëtist is hoog: meer dan 40% van de verpleeghuisbewoners heeft problemen op het gebied van de voeding. Ondervoeding, diabetes mellitus, hart- en vaatziekten en medicijngebruik vragen allemaal om een specifiek dieet of voedingssupplementen. In verpleeghuizen waar er wel een diëtist aanwezig is, heeft deze de zorg voor gemiddeld 556 bewoners (ter vergelijking: er is één fysiotherapeut op elke 46
45
5 bewoners). Overigens is er geen norm voor het maximaal aantal bewoners per diëtist. In de verpleeghuiszorg werken verschillende medische en paramedische disciplines samen. Over het aanbod van paramedische zorg waren echter nauwelijks gegevens bekend. Dit onderzoek is de eerste inventarisatie van de paramedische zorg in Nederlandse verpleeghuizen. Uit vervolgonderzoek moet blijken of dat de juiste zorg is, hoe die zorg eventueel verbeterd kan worden. In de Arcares-richtlijn Multidisciplinaire Richtlijn verantwoorde vocht- en voedselvoorziening voor verpleeghuisgeïndiceerden, die is opgesteld nadat de Inspectie voor de Gezondheidszorg problemen constateerde in de vocht- en voedselvoorziening in verpleeghuizen, wordt aanbevolen om in ieder verpleeghuis een voedingsbeleidsteam samen te stellen met een diëtist, een verpleeghuisarts en een verpleegkundige. Diëtisten bepalen mede het voedingsbeleid voor het hele verpleeghuis, maar diagnosticeren ook individuele voedingsproblemen en geven aan de hand daarvan dieetadviezen. Uit overige onderzoeksresultaten blijkt ook dat vrijwel alle verpleeghuizen over een fysiotherapeut beschikken (99%). Ook ergotherapie en logopedie zijn in meer dan 92% van de verpleeghuizen aanwezig. Per verpleeghuis verschilt het percentage bewoners dat paramedische zorg krijgt echter sterk. Zo varieert het percentage bewoners dat fysiotherapie krijgt tussen de 39% en de 93%. Dit lijkt onder andere te worden veroorzaakt doordat taken die in het ene verpleeghuis onder de fysiotherapeut vallen, in een andere instelling door de verpleging worden uitgevoerd. Ook het aantal paramedici in verhouding tot het aantal verpleegkundigen speelt een rol. De paramedici geven aan bij één op de vijf behandelde bewoners eigenlijk meer tijd nodig te hebben voor de behandeling. Het onderzoek werd in opdracht van ZonMw uitgevoerd, in samenwerking met de afdeling verpleeghuisgeneeskunde van het Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek (EMGO). Bij een representatieve steekproef van 88 verpleeghuizen werd door middel van telefonische enquêtes informatie ingewonnen over de aanwezige paramedische zorg. Daarnaast werden bij verpleeghuisartsen en paramedici gegevens verzameld over de paramedische zorg aan 600 bewoners in vijftien verpleeghuizen.
M. de Boer , E. van den Ende, E.M. Ribbe, C. Leemrijse. Paramedische zorg in verpleeghuizen: een inventarisatie van omvang, inhoud en indicatiestelling van paramedische zorg. Utrecht: NIVEL, 2004
46
6
47
E L V I
T. Somai, A. van der Beek, F.G. Schellevis. Arbocuratieve samenwerking anno 2003: het perspectief van de huisarts. Utrecht: NIVEL, 2004
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
4
6.1 Huisarts en bedrijfsarts: weinig samenwerking Huisartsen en bedrijfsartsen zijn sinds 2001 nauwelijks méér gaan samenwerken. Gemiddeld hebben huisartsen zo'n twee keer per maand contact met een bedrijfsarts. In ongeveer 80% van de gevallen neemt de bedrijfsarts daartoe het initiatief. Ruim tweederde van de huisartsen beoordeelt de contacten met de bedrijfsartsen als goed of redelijk. De toenemende aandacht vanuit het beleid voor de samenwerking tussen huisartsen en bedrijfsartsen lijkt geen noemenswaardige invloed te hebben gehad op de kijk van huisartsen op deze samenwerking. Er zijn sinds 2001 geen grote veranderingen op het gebied van arbocuratieve samenwerking. Wel zijn er lichte verschuivingen. Huisartsen namen in 2003 vaker contact op met de bedrijfsarts om die te attenderen op beperkingen van de patiënt, waardoor deze het werk nog niet kon hervatten. Bedrijfsartsen vroegen in 2003 minder vaak informatie aan de huisarts over de aard van de klachten van de patiënt. Huisartsen gaven in 2003 minder vaak een advies om het werk te staken. Ook zeggen ze minder afhankelijk te zijn van de bedrijfsarts met betrekking tot diagnostische taken van een mogelijk arbeidsgerelateerde aandoening. De resultaten zijn vergeleken met die van eenzelfde onderzoek in 2001. Voor de gegevensverzameling werd toen aangesloten bij de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. In 2003 is onder 192 representatieve LINH-huisartsen een enquête afgenomen. Het onderzoek diende als controlestudie voor een onderzoek van TNO-Arbeid naar de effecten van stimuleringsprojecten op het gebied van arbocuratieve samenwerking. Er is onder andere gekeken naar de frequentie en de inhoud van de contacten, naar de knelpunten voor de huisarts, en naar het vertrouwen van de huisarts in de bedrijfsarts. De contacten tussen huisarts en bedrijfsarts blijken vooral bedoeld om informatie uit te wisselen of te overleggen over behandeling en begeleiding van de patiënt. Een praktisch knelpunt voor huisartsen blijkt te zijn dat zij de naam en het telefoonnummer van de bedrijfsarts niet hebben. Het vertrouwen van huisartsen in het werk van bedrijfsartsen is overheersend neutraal. Huisartsen vinden dat zij - ook bij een
N
Financiering, structuur en wetgeving
6 arbeidsgerelateerde aandoening - een grotere verantwoordelijkheid hebben dan de bedrijfsarts voor een verwijzing van de patiënt naar een medisch specialist. Voor diagnostiek en behandeling bij een (mogelijk) arbeidsgerelateerde aandoening geeft de helft van de huisartsen aan dat huisartsen en bedrijfsartsen evenveel verantwoordelijkheid dragen. 6.2 Driekwart van chronisch zieken in ziekenfonds merkt gevolgen van bezuinigingen in de zorg Driekwart van de chronisch zieken die ziekenfondsverzekerd zijn, zal in 2004 meer geld moeten uitgeven aan de eigen gezondheidszorg. Dit komt door de beperkingen in de ziekenfondsvergoedingen voor fysio- en oefentherapie, zelfzorggeneesmiddelen en zittend ziekenvervoer en door de verhoging van de eigen bijdrage voor de AWBZ-verzekerde thuiszorg. Een aanzienlijk deel van de chronisch zieken (39%) ondervindt de gevolgen van twee of meer bezuinigingsmaatregelen tegelijk. Een deel van hun ziektekosten zal mogelijk vergoed worden door een aanvullende verzekering, maar ook die kost geld. Hoeveel geld de chronisch zieken in totaal méér kwijt zijn, en in hoeverre deze extra kosten gecompenseerd worden via de belasting en de bijzondere bijstand is nu nog niet bekend. Dit blijkt uit een telefonische enquête in maart 2004 onder 505 ziekenfondsverzekerde chronisch zieken uit het Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ).
A. Baanders. Bezuinigingen in de zorg: gevolgen voor chronisch zieken in het ziekefonds. www.nivel.nl: NIVEL, 2004
6.3 In de eerste twee maanden van 2004 daalde het bezoek aan de fysiotherapeut fors Het aantal zittingen fysiotherapie lag in januari en februari gemiddeld bijna 15% lager dan in dezelfde maanden in 2003. Deze daling valt samen met veranderingen in het ziekenfondspakket per 1 januari 2004. Het is nog onduidelijk of deze daling beperkt blijft tot deze 2 maanden of dat hij zich de rest van het jaar voortzet. De 38 extramurale fysiotherapiepraktijken die onderdeel zijn van LiPZ houden sinds 2002 een registratie bij van al hun verrichtingen. Vanaf 1 januari 2004 valt fysiotherapie voor volwassenen niet langer binnen de basisverzekering. Een uitzondering hierop vormen patiënten met een chronische aandoening, zij hebben nog beperkt recht op een vergoeding. Andere volwassenen die een fysiotherapeut bezoeken moeten dit dus óf zelf betalen óf zich hiervoor aanvullend verzekeren. LiPZ is oorspronkelijk bedoeld voor het verzamelen van gegevens over de fysiotherapeutische zorg op het niveau van de individuele, zorgvuldig geanonimiseerde patiënt. De huidige registratie door LiPZ geeft geen antwoord op de vraag welke groepen patiënten, met welke klachten, en
48
0
M. Lamkaddem, T. Wiegers. Monitoring kraamzorg: inventarisatie van de opleidingsmogelijkheden en -afspraken bij kraamzorgaanbieders in Nederland. Utrecht: NIVEL, 2004
0
6.4 Geen kraamzorgtekort In Nederland is op dit moment geen tekort aan kraamzorg. Dit blijkt uit onderzoek naar opleidingsbeleid en -praktijk van de Nederlandse kraamzorgaanbieders en naar de afspraken die zorgverzekeraars maken met kraamzorgaanbieders over het opleiden van nieuw personeel. Enkele jaren geleden was er wel een tekort aan kraamverzorgenden. Zorgverzekeraars en organisaties die kraamzorg aanbieden hebben echter nog steeds geen zicht op het aantal kraamverzorgenden dat nu in Nederland wordt opgeleid. Hierdoor is niet bekend of er in de toekomst voldoende, te weinig of te veel kraamverzorgenden zullen zijn om aan de toekomstige vraag naar kraamzorg te voldoen. Landelijke cijfers over de aantallen jaarlijks opgeleide leerlingen ontbreken, doordat de aanbieders hun behoefte aan nieuw op te leiden personeel meestal vrijwel uitsluitend bepalen binnen de eigen organisatie. Dat gebeurt dan ofwel op lokaal niveau (bij 31% van de kraamzorgaanbieders) ofwel op regionaal niveau (bij 68% van de kraamzorgaanbieders), afhankelijk van het aantal vestigingen in de regio. Er is geen landelijk overzicht van de afspraken die daarover tussen de zorgverzekeraars en de kraamzorgaanbieders worden gemaakt. Hierdoor is het onmogelijk om te controleren of die afspraken nagekomen worden. De NIVEL onderzoekers concluderen dat beter overleg en een landelijke registratie van de in- en uitstroom van de verschillende opleidingen nodig zijn, anders zullen een overschot en een tekort aan personeel elkaar blijven afwisselen. Het onderzoek is verricht door middel van telefonische enquêtes onder 120 Nederlandse kraamzorgaanbieders en onder 12 zorgverzekeraars.
2
I.C.S. Swinkels, C.H.M. van den Ende. Daling vraag naar fysiotherapie. www.nivel.nl: NIVEL, 2004
E K
verzekerd bij welke zorgverzekeraar, minder gebruik zijn gaan maken van fysiotherapie. Hiervoor is nader onderzoek nodig. Het effect van de veranderingen in het ziekenfonds pakket kunnen per zorgverzekeraar verschillen, door verschillen in de aanvullende verzekering.
4
6
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
6.5 Veel chronisch zieken bekend met mogelijkheden voor fiscale aftrek ziektekosten Driekwart van de chronisch zieken weet dat ziektekosten als buitengewone uitgaven van de belasting kunnen worden afgetrokken. Eén kwart van de chronisch zieken (27%) heeft dit over 2003 gedaan. In april 2004 is een schriftelijke enquête gehouden onder de leden van het Patiëntenpanel Chronisch Zieken. Aan 1.440 chronisch zieken in de leeftijd van 25 jaar en ouder is gevraagd naar hun inkomen, ziektekosten en naar de bekendheid en het gebruik van compensatieregelingen, zoals de
49
6 Bijzondere bijstand en de aftrekregeling voor buitengewone uitgaven (BU-aftrek). Wat is Bijzondere Bijstand en BU-aftrek? Bijzondere Bijstand is bedoeld voor mensen met een laag inkomen (rond het bijstandsniveau) die bijzondere uitgaven hebben die absoluut noodzakelijk zijn en die ze niet zelf kunnen betalen. De aftrekregeling voor buitengewone uitgaven (BU-aftrek) kan worden gebruikt door mensen die in verhouding tot hun inkomen relatief hoge eigen uitgaven hebben vanwege hun gezondheid. Bij hun belastingaangifte kunnen deze mensen hun ziektekosten (boven een bepaalde drempel) aftrekken, zodat zij minder belasting hoeven te betalen en in de praktijk vaak geld terugontvangen. Indien buitengewone uitgaven onvoldoende via belastingteruggave kunnen worden gecompenseerd (dit geldt voor mensen die een laag inkomen hebben en daardoor minder belasting betalen dan hun buitengewone uitgaven groot zijn), ontvangt men een aanvullende compensatie in het kader van de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven (TBU). Mensen moeten zelf het initiatief nemen om bijzondere bijstand of BU-aftrek te krijgen. De regering heeft daarom in 2004 een grootscheepse voorlichtingscampagne op touw gezet om de bekendheid met en het gebruik van deze regelingen te bevorderen. Driekwart van de chronisch zieken was in april 2004 bekend met de mogelijkheid om ziektekosten als buitengewone uitgaven te kunnen aftrekken. Een kwart van de chronisch zieken (27%) rapporteerde deze aftrek over 2003 te hebben benut. Ruim 40% gaf aan dat hun uitgaven niet boven de drempel voor de BU-aftrek uitkwamen en 6% had om een andere reden de BU-aftrek niet benut. Tenslotte heeft een kwart van de chronisch zieken geen belastingaangifte over 2003 gedaan (en is ook niet van plan dat te doen). Onder de groep mensen die geen belastingaangifte heeft gedaan zitten waarschijnlijk mensen die wel recht op deze aftrekpost zouden hebben. Zij kunnen met een T-biljet over het jaar 2003 alsnog aangifte doen. In april 2004 wist tweederde van de chronisch zieken van het bestaan van bijzondere bijstand. Ouderen, laag opgeleiden en mensen met een laag inkomen waren minder bekend met deze regeling, terwijl die juist voor hen belangrijk kan zijn. Van de totale groep had 3% in 2003 een aanvraag voor bijzondere bijstand bij de gemeente ingediend; 4% gaf aan te overwegen in 2004 een aanvraag in te dienen. In 2004 is een aantal bezuinigingen doorgevoerd op het ziekenfondspakket. Er is bezuinigd op onderdelen van de vergoeding van het zittend ziekenvervoer, op zelfzorggeneesmiddelen en fysiotherapie. Daarnaast is de eigen bijdrage voor de AWBZ-verzekerde thuiszorg verhoogd. De overheid wil chronisch zieken en gehandicapten compenseren voor deze hogere kosten. Daarom heeft de regering in 2004 de mogelijkheden uitgebreid om de eigen uitgaven aan zorg te compenseren. Gemeenten hebben meer geld gekregen voor uitvoering van de Bijzondere bijstand en de aftrekregeling voor buitengewone uitgaven
50
6 P.M. Rijken. Patiëntenpanel chronisch Zieken: financiële situatie van chronisch zieken 2003/2004: interim-rapportage. Utrecht: NIVEL, 2004
is aangepast. Om na te gaan of de uitbreiding van de compensatiemogelijkheden aan zijn doel beantwoordt, is het nog te vroeg. Daarvoor moeten eerst de gegevens over het belastingjaar 2004 bekend zijn. Hierover zijn in april 2005 vragen aan het Patiëntenpanel Chronisch Zieken gesteld.
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
6.6 Voldoende hospices in Nederland In iedere provincie in Nederland zijn nu instellingen om terminaal zieke mensen die niet thuis of in een ziekenhuis willen sterven, op huiselijke wijze te verzorgen. Waren er in 1997 nog 37 palliatieve terminale zorgvoorzieningen verspreid over het land, nu zijn dat er bijna 200, met nog een vijftigtal in oprichting. Ook zijn er overal consultatievoorzieningen waar elke zorgverlener advies kan krijgen over de zorg voor terminale patiënten. Veel mensen die terminaal ziek zijn kunnen niet meer thuis verzorgd worden, maar willen niet in een ziekenhuis doodgaan. Bij zogeheten palliatieve terminale zorg (PTZ) worden niet alleen symptomen als pijn, kortademigheid, of obstipatie bestreden, mensen worden ook begeleid bij het afscheid nemen van het leven en hun dierbaren, en er is aandacht voor levensbeschouwelijke vragen als: "Heb ik het allemaal wel goed gedaan?" Naast verzorgenden, verpleegkundigen en artsen, zijn er daarom ook diverse andere disciplines betrokken bij de zorg. Ook zijn er veel vrijwilligers actief om de patiënten en hun familie te ondersteunen, of om ’s nachts bij de patiënt te waken. Vanaf de jaren ‘90 nam de maatschappelijke en politieke belangstelling voor palliatieve zorg van terminale patiënten sterk toe. Belangrijke redenen hiervoor waren de vergrijzing van de bevolking en de toename van chronische aandoeningen, zoals kanker. Het Ministerie van VWS vond dat er meer deskundigheid moest komen op het gebied van palliatieve terminale zorg, meer ondersteuning voor de zorgverleners, en meer samenhang tussen palliatieve terminale zorgvoorzieningen. Daartoe werden verschillende beleids- en financieringsmaatregelen opgesteld. Die inspanningen van het Ministerie van VWS hebben succes gehad. Zo is negentig procent van de PTZ-voorzieningen onderdeel van een netwerk palliatieve zorg. Dat blijkt uit het eerste van een reeks jaarlijks monitoronderzoeken die het NIVEL uitvoert in opdracht van het Ministerie van VWS. Het onderzoek volgt gedurende drie jaar het aanbod, het gebruik, de organisatie en de financiering van de palliatieve terminale zorgvoorzieningen, de consultatievoorzieningen, en de afdelingen palliatieve zorg bij de Integrale Kankercentra. De gegevens worden verzameld door op drie momenten - voorjaar 2004, 2005 en 2006 - schriftelijke vragenlijsten te sturen aan deze instellingen. Volgens de norm van Zorgverzekeraars Nederland is er nu landelijk gezien genoeg capaciteit voor terminale zorg, maar er zijn grote regionale verschillen. Ongeveer 70% van de bedden
51
6 van palliatieve terminale zorgvoorzieningen is bezet. Ondanks de financiële steun van het Ministerie van VWS, geeft driekwart van de palliatieve terminale zorgvoorzieningen aan nog steeds financiële problemen te ondervinden. Hoe dat komt is nog onduidelijk. Uit het rapport blijkt verder dat onder andere palliatieve terminale zorgvoorzieningen en de Integrale Kankercentra veel doen om door middel van richtlijnen en protocollen de kwaliteit van de palliatieve terminale zorg te waarborgen. Ook is er veel aandacht voor het bevorderen van de deskundigheid van zorgverleners.
P. Mistiaen, A.L. Francke. Monitor palliatieve zorg, 2004. Utrecht: NIVEL, 2004
6.7 Veranderen orgaandonatiesysteem levert waarschijnlijk niets op. Veranderen van het Nederlandse systeem voor orgaandonatie - van een toestemmingsysteem in een bezwaarsysteem - levert waarschijnlijk weinig of geen extra orgaandonoren op. Tegelijkertijd bestaat het risico dat er door de systeemverandering juist minder orgaandonoren komen. Om het aantal orgaandonoren toch te laten toenemen zijn er alternatieven voorhanden; daarbij kan met kleine aanpassingen van het huidige systeem worden volstaan. Dit zijn de belangrijkste conclusies van de tweede evaluatie van de Wet op de orgaandonatie (WOD). Het onderzoeksrapport is 22 april door de minister van VWS aangeboden aan de Tweede Kamer. Doel van deze evaluatie was het vinden van een antwoord op de vraag of een verandering van het beslissysteem zou bijdragen aan een toename in het aantal postmortale (= na overlijden) orgaandonoren. Op dit moment zijn er jaarlijks ca. 200 postmortale orgaandonoren. Eind 2003 stonden er 1411 mensen op de wachtlijst voor een donororgaan, waarvan er 1172 wachtten op een nier. Het Nederlandse Donorregister kende in december 2003 4,9 miljoen registraties. Dit betekent dat 39% van de Nederlandse bevolking boven de 18 jaar zijn of haar wil wat betreft orgaandonatie in het register heeft laten registreren. Van de geregistreerden heeft 46 % toestemming laten registreren, tegen 33% geen toestemming.12 % heeft aangegeven dat na hun dood een nabestaande of een aangewezen ander persoon over donatie mag beslissen. Internationale vergelijking Voor 10 Europese landen is gekeken naar de samenhang tussen het beslissysteem en het aantal orgaandonoren. Landen met een bezwaarsysteem (iedereen die niet aangeeft bezwaar te hebben tegen het donorschap is potentieel orgaandonor) bleken niet systematisch meer of minder donoren per miljoen inwoners te hebben dan landen met een toestemmingssysteem (alleen wie aangeeft na overlijden orgaandonor te willen zijn, is potentieel orgaandonor). De gevonden verschillen tussen de landen worden vooral veroorzaakt door het aantal dodelijke (verkeers-)ongelukken en het aantal mensen dat er overlijdt aan een CVA (hersenbloeding/beroerte). Ca. 80% van
52
6 de orgaandonoren zijn mensen die gestorven zijn aan één van deze twee doodsoorzaken. In twee landen die recent het beslissingssysteem veranderd hebben, Zweden (in 1996) en Italië (in 1999), heeft deze verandering blijkbaar geen effect gehad op het aantal donoren. In Zweden bleef dat aantal constant. In Italië was al sprake van een gestage toename van het aantal orgaandonoren. Hierop heeft de systeemwijziging kennelijk geen invloed gehad. Invloed nabestaanden De overgrote meerderheid van de Nederlanders blijkt van mening dat nabestaanden altijd geraadpleegd moeten worden over de vraag of tot donatie mag worden overgegaan, óók in het geval van een bezwaarsysteem. In de praktijk gebeurt dit overigens ook. Ook in alle ons omringende landen worden nabestaanden doorgaans betrokken bij de beslissing om over te aan tot orgaandonatie, ook in landen met een bezwaarsysteem. Om onder het bezwaarsysteem meer orgaandonoren te krijgen, moet men bereid zijn de nabestaanden min of meer buiten spel te zetten. In geen enkele Europees land gebeurt dat. Ook in Nederland bestaat hiervoor geen draagvlak. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat een aantal mensen zich alsnog als ‘bezwaar hebbend tegen donorschap’ zal laten registreren, als reactie op invoering van een bezwaarsysteem. Op dit moment heeft 13% van de Nederlandse bevolking geregistreerd bezwaar tegen donorschap. Bij de invoering van een bezwaarsysteem zegt 35% bezwaar te zullen registreren.
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
Alternatieven Uit het onderzoek blijkt ook dat er diverse andere mogelijkheden zijn om het aantal orgaandonoren te laten stijgen. Eén alternatief is het bevorderen dat mensen hun naasten informeren over hun wens om al dan niet postmortaal donor te worden. Op dit moment voert de Nierstichting een voorlichtingscampagne ‘Nierdonor, ja/nee. Weet u het al van elkaar?’, gericht op potentiële nabestaanden. De campagne stimuleert mensen om elkaar te vertellen wat zij van orgaandonatie vinden en of ze zelf donor zouden willen zijn. Hierdoor kunnen nabestaanden in hun beslissing over de donatievraag antwoorden ‘in de geest van de overledene’. Hierdoor zullen nabestaanden minder vaak afzien van orgaandonatie uit twijfel aan de wens van de overledene. Dit is voorlopig van groot belang omdat het grootste aantal donoren nu nog voortkomt uit de groep niet-geregistreerden. Bij deze groep stemt 30% van de nabestaanden in met donatie, 70% niet. Een geringe stijging van het instemmingpercentage door nabestaanden heeft al een groot effect. Een tweede alternatief betreft het feit dat niet bij alle potentiële donoren die toestemming tot orgaandonatie hebben
53
6 laten registreren, momenteel ook daadwerkelijk overgegaan wordt tot donatie. In 8% van de gevallen verhinderen nabestaanden dit. Om recht te doen aan het zelfbeschikkingsrecht van de overledene zou nadrukkelijker gesteld moeten worden dat de wens van de overledene in principe gevolgd moet worden. Ook verdient het aanbeveling om - bij het ontbreken van een wilsbeschikking van de overledene - nabestaanden te vragen om na te gaan wat de wens van de overledene zou zijn geweest en op grond hiervan te beslissen over de donatievraag. Tenslotte wordt aanbevolen om wettelijk vast te leggen dat eerst het donorregister wordt geraadpleegd alvorens het gesprek met de nabestaanden te voeren. Een derde alternatief om het aantal geregistreerde donoren te doen toenemen is het opnieuw, indringend en herhaaldelijk onder de aandacht brengen van het donorformulier bij de Nederlandse bevolking. Op dit moment zijn veel mensen maar één keer benaderd om het donorformulier in te vullen en op te sturen. Uit onderzoek blijkt dat 15% van de bevolking alsnog bereid is het donorformulier in te vullen en op te sturen, als zij dit nog een keer zouden ontvangen. Ziekenhuisorganisatie Slechts een beperkt aantal overledenen is geschikt als orgaandonor. Dit hangt onder andere af van de plaats van overlijden, de oorzaak van overlijden, de herkenning als potentiële donor door de arts, de leeftijd van de overledene en de afwezigheid van medische contra-indicaties en of er toestemming wordt verkregen voor een orgaandonatie. Tijdens het traject van overlijden naar orgaandonatie vindt uitval van potentiële donoren plaats waardoor uiteindelijk maar een beperkt aantal orgaandonaties wordt uitgevoerd. In een beperkt aantal ziekenhuizen (ca. 25) overlijden relatief veel mensen aan doodsoorzaken die relevant zijn voor donatie: (verkeers)ongelukken en CVA's. Er zijn echter grote verschillen tussen deze ziekenhuizen in het aantal orgaandonoren. Sommige ziekenhuizen leveren veel minder donoren dan andere ziekenhuizen waar wel net zoveel mensen overlijden aan de relevante doodsoorzaken. In de ziekenhuizen met minder orgaandonoren vallen daarom nog verbeteringen op het vlak van organisatie en communicatie door te voeren, zodat ze net zoveel orgaandonoren zullen hebben als andere ziekenhuizen. Hierdoor zal het totaal aantal orgaandonoren toenemen. De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van ZonMw door het NIVEL en de Afdeling Sociale Geneeskunde, sectie Gezondheidsrecht van het AMC/Universiteit Amsterdam.
R.D. Friele, J.K.M. Gevers, R. Coppen, A.J.G.M. Janssen, W. Brouwer, R. Marquet. Tweede Evaluatie Wet op de Orgaandonatie. Den Haag: ZonMw, 2004
54
0 0 2 K E O B R N
I
V
E L
G.A. Donker, D.M. Fleming, F.G. Schellevis, P. Spreeuwenberg. Differences in treatment regimes, consultation frequency and referral patterns of diabetes mellitus in general practice in five European countries. Family Practice: 21, 2004, nr. 4, p. 365-369
A
7.1 Behandeling suikerziekte door huisarts verschilt per land De behandeling van diabetes mellitus (suikerziekte) door huisartsen verschilt per Europees land. Zo krijgt in Nederland 22% van de oudere diabetespatiënten insuline voorgeschreven, tegenover 13% van de ouderen in België. Ook zijn er verschillen in hoe vaak diabeten jaarlijks door de huisarts worden gezien, en in het aantal verwijzingen naar een specialist. Wereldwijd zal het aantal mensen met diabetes naar verwachting stijgen van 135 miljoen in 1995, tot 300 miljoen in 2025. Goede zorg voor de diabetespatiënt kan het ontstaan van complicaties vertragen, maar voor die zorg bestaan geen internationale richtlijnen. Als eerste stap werd daarom een vergelijking gemaakt tussen de behandeling van suikerziekte in verschillende landen. Voor het onderzoek werden diabetespatiënten een jaar lang (1999-2000) gevolgd door huisartsen die deelnemen aan huisartsennetwerken in vijf Europese landen (België, Kroatië, Engeland, Spanje en Nederland). De meest opvallende uitkomst was het grote verschil in het aantal controles per jaar, in tegenstelling tot de relatief kleine verschillen in behandelingsstrategie. De richtlijnen in de onderzochte landen vormden daarvoor geen verklaring. Het aantal consulten ligt mogelijk hoger als huisartsen per consult worden betaald. In Nederland en Engeland, waar dat niet het geval is, is het aantal jaarlijkse controles inderdaad laag. Maar ook in Spanje wordt de huisarts niet per consult betaald, en toch gaan diabeten daar veel vaker naar de huisarts. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de verschillen in de behandelingsmethoden ook gevolgen hebben voor de gezondheid van de patiënt. Voordat er een internationale richtlijn kan worden ontwikkeld, zullen huisartsen en onderzoekers het eerst eens moeten worden over hoe vaak huisartsen een diabetespatiënt moeten zien, wanneer ze ze moeten doorverwijzen naar een specialist, en hoe ze mensen kunnen stimuleren om er een gezonde leefstijl op na te houden.
4
7
J A
Internationale vergelijking
57
7 7.2 Meer suikerziekte in België dan in andere Europese landen Gegevens uit nationale huisartsennetwerken laten zien dat het aantal patiënten met diabetes mellitus (suikerziekte) flink verschilt per Europees land. Zo heeft 1.6% van de Sloveense bevolking diabetes, tegenover 3.2% van de Belgen. Nederland zit er tussenin met 2.6%. Toch zijn de verschillen tussen landen kleiner dan eerder werd gedacht op grond van andere gegevensbronnen. In allerlei Europese landen verzamelen huisartsen gegevens over hoe vaak en met welke gezondheids-problemen mensen hen raadplegen. Om te kijken hoe het er voor staat met de gezondheid van de Europese burger, is voorgesteld om onder andere te letten op het aantal diabetes-patiënten. Die ziekte heeft namelijk grote gevolgen voor de levensverwachting en mensen met diabetes mellitus doen vaak een beroep op de gezondheidszorg. Bovendien kan een ongezonde eetgewoonte en leefstijl bijdragen aan het ontstaan van de aandoening. Voor het onderzoek werd in acht Europese landen gedurende een periode van twaalf maanden (1999-2000) het aantal patiënten met diabetes mellitus bijgehouden. Die gegevens werden vervolgens geanalyseerd onderverdeeld naar geslacht en leeftijd, en vergeleken met gegevens van de World Health Organization (WHO). De schattingen over het voorkomen van diabetes mellitus van de WHO liepen wijd uiteen, van bijvoorbeeld 0.6% in Frankrijk tot 4.8% in Portugal. De gegevens uit nationale huisartsennetwerken laten veel kleinere verschillen zien tussen landen. Het is nog onduidelijk waarom diabetes juist in België zo vaak voorkomt. Het aantal mensen met overgewicht, een risicofactor voor diabetes, loopt in landen van de Europese Unie uiteen tussen de 7 en 12%, terwijl België met 9% in de middenmoot zit. De verklaring moet daarom eerder gezocht worden in andere factoren als voeding en genetische aanleg.
D.M. Fleming, F.G. Schellevis, V. van Casteren. The prevalence of known diabetes in eight European countries. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 1, p. 10-14
7.3 Opnameduur in ziekenhuis is onafhankelijk van type verzekering Zorgmanagement, waarbij de zorgverzekeraar probeert om de ziektekosten zo laag mogelijk te houden, heeft geen directe invloed op de opnameduur van patiënten. Managed care, zorgmanagement in goed Nederlands, werd door zorgverzekeraars in de Verenigde Staten geïntroduceerd om hun snel stijgende kosten tegen te gaan. Ook Europese landen hebben te maken met stijgende ziektekosten, en in Zwitserland wordt al met zorgmanagement geëxperimenteerd. Het Nederlandse systeem heeft sowieso al wat gemeen met het Amerikaanse zorgmanagement, met bijvoorbeeld een huisarts als poortwachter. In de Verenigde Staten is bezorgdheid ontstaan dat de besluitvorming van artsen wordt beïnvloed door de manier waarop de patiënt is verzekerd, in plaats van door
58
7
J.D. de Jong, G.P. Westert, C.M. Noetscher, P.P. Groenewegen. Does managed care make a difference": physicians' length of stay decisions under managed and nonmanaged care. BMC Health Services Research: 4, 2004
7.4 Europese patiënt niet overal even tevreden over gezondheidszorg In Europa bestaan grote verschillen in de waardering die patiënten hebben voor de kwaliteit van de gezondheidszorg. Hun meningen komen grotendeels overeen met een kwaliteitsbeoordeling van de World Health Organization (WHO). Met name in Engeland, Denemarken en Portugal waren patiënten ontevreden over het voorschrijven van medicijnen die niet volledig worden vergoed door het ziekenfonds. Denemarken, Italië, Noorwegen, en Portugal scoorden ook slecht op de communicatie tussen de huisarts en andere zorgverleners. Daarentegen voelden mensen zich in alle onderzochte landen serieus genomen door hun huisarts. Deze bevindingen zijn gebaseerd op een combinatie van een twintigtal onderzoeken met in totaal 5133 respondenten uit 12 Europese landen, waaronder Nederland. Zij kregen stellingen voorgelegd als: "Mijn huisarts begrijpt goed wat mijn problemen zijn", "Mijn huisarts laat mij meebeslissen over welke behandeling ik krijg", en "Mijn huisarts kan mij in begrijpelijke taal uitleg geven over de medicijnen die ik krijg". De antwoorden werden vergeleken met de beoordeling van de WHO, waarin onder andere werd gekeken naar het respect voor de waardigheid van de patiënt, het omgaan met vertrouwelijke informatie, het betrekken van de patiënt bij beslissingen over de behandeling, en of er snelle actie werd ondernomen bij noodgevallen. Een beperking van het onderzoek is dat er in de meeste landen alleen gegevens
J.J. Kerssens, P.P. Groenewegen, H.J. Sixma, W.G.W. Boerma, I. van der Eijk. Comparison of patient evaluations of health care quality in relation to WHO measures of achievement in 12 European countries. Bulletin of the World Health Organization: 82, 2004, nr. 2, p. 106-114
59
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
de medische noodzaak. Uit analyse van gegevens uit 1999, 2000, en 2001 van Amerikaanse ziekenhuizen in de staat New York blijkt echter dat er geen systematische verschillen zijn in duur van de ziekenhuisopname voor patiënten die onder een managed care verzekeraar vallen, en patiënten die bij een traditionele verzekeraar zijn verzekerd. Bij een traditionele ziektekostenverzekering worden zorgaanbieders betaald voor verleende diensten. De verzekerde kan zelf zijn arts uitkiezen en hem raadplegen wanneer hij wil. Zorgmanagement-verzekeraars daarentegen proberen de ziektekosten te drukken, vooral door het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames. De patiënt krijgt daarbij eerst te maken met een primary care physician, een arts die als poortwachter fungeert, en moet toestemming krijgen voor specialistische zorg. De zorgverzekeraar probeert bovendien om de opnameduur te beperken door artsen te stimuleren om patiënten snel te ontslaan, bijvoorbeeld door het toekennen van een bonus. Ook houdt de zorgaanbieder in de gaten hoeveel zorg ze leveren. Uit het onderzoek komt naar voren dat de opnameduur onafhankelijk is van het type verzekering. Het ziekenhuisbeleid in de Verenigde Staten lijkt erop gericht om de opnameduur van elke patiënt zo kort mogelijk te houden.
7 beschikbaar waren over één patiëntengroep, en er dus niet naar de eventuele invloed van het type aandoening kon worden gekeken. Het onderzoek betrof bovendien alleen huisartsen. Toekomstig onderzoek zal zich ook moeten richten op andere zorgverleners. 7.5 Hoe vergelijk je internationale gezondheidszorg verschillen? In allerlei Europese landen worden gegevens verzameld over waarmee en hoe vaak mensen naar hun huisarts gaan. Maar zijn die gegevens onderling wel te vergelijken? De Europese Commissie wilde dat weten, het NIVEL zocht het uit. Vooral internationale gegevens over ernstige lichamelijke aandoeningen bij volwassenen (zoals bijv. een beroerte, diabetes of gordelroos) blijken redelijk betrouwbaar naast elkaar te leggen. De Europese Commissie wil een grote databank aanleggen met daarin gegevens over de gezondheid van de Europese burger in de verschillende landen. De onderzoekers concluderen dat (een deel van) die gegevens heel goed verzameld zou kunnen worden door nationale huisartsennetwerken (zoals LINH of de Continue Morbiditeits Registratie Peilstations van het NIVEL). Wel moet er steeds gecontroleerd worden of de verschillen tussen de landen werkelijk verschillen in gezondheid zijn, of dat ze bijvoorbeeld worden veroorzaakt door verschillende manier van gegevens verzamelen. Uit het onderzoek blijkt dat drie factoren het moeilijker maken om de informatie uit de verschillende landen te vergelijken. Ten eerste zijn er verschillen in de beschikbaarheid van de informatie: welke informatie is er beschikbaar over de frequentie van de ziekte en de leeftijd en het geslacht van de patiënten. Ten tweede verschilt soms de definitie van een ziekte of aandoening van land tot land. Als laatste zijn er verschillen in gezondheidszorgsystemen en culturele verschillen. Gaan patiënten bijvoorbeeld direct naar een specialist of heeft de huisarts een poortwachtersrol? Ook wordt in het ene land de huisarts sneller bezocht dan in het andere, al was het maar om een - in sommige landen verplicht - verlofbriefje te halen wanneer een kind ziek is. Aan dit onderzoek werd meegewerkt door vertegenwoordigers van en door de huisartsennetwerken uit België, Duitsland, Engeland & Wales, Frankrijk, Nederland, Portugal en Spanje. De onderzoekers doen ten sterkste de aanbeveling in ieder Europees land een of meer nationale of regionale, door huisartsen gevoede informatiesystemen op te richten.
J.G.M. Deckers, F.G. Schellevis. Health information from primary care: final report december 1, 2001 march 31, 2004. Utrecht: NIVEL, 2004
60
Bibliotheek en documentatie
8
N
I
V
E L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
4
8.1 Van boeken op de plank naar elektronische documenten? De collectievorming van de bibliotheek en het bieden van toegang tot allerlei informatiebronnen is nauw verweven met het onderzoek van het NIVEL. De steeds verder toenemende digitalisering van informatie is van grote invloed op de primaire taak van de bibliotheek: het faciliteren van de interne informatievoorziening. Immers een verschuiving van informatie op papier naar digitale informatie, al of niet vrij toegankelijk, vergt een ander aanschafbeleid en een andere ordening van informatie. Eind 2003 is een intern gebruikersonderzoek gehouden om onder andere in kaart te brengen welke informatiebronnen, al of niet gefaciliteerd door de bibliotheek, gebruikt worden en welke informatiebronnen en in welke vorm nodig zijn voor het uitvoeren van onderzoeksprojecten. Op basis van de hiermee verkregen resultaten is in de eerste plaats het collectievormingsprofiel kritisch tegen het licht gehouden. Dit heeft geresulteerd in een informatievoorzieningenprofiel. Dit profiel gaat dienen als uitgangspunt voor de selectie en aanschaf van informatie en informatiebronnen evenals de vorm waarin, papier of digitaal. In de tweede plaats is het informatieplatform in het bibliotheeksegment van het intranet geherstructureerd zodat het als wegwijzer dient naar externe web georiënteerde data- , fulltexttijdschriften- en literatuurbestanden. Ook de voor het NIVEL-onderzoek belangrijke nationale en internationale organisaties – onderzoekinstituten, ministeries, beleidsen adviesorganen – hebben hier een eigen plaats gekregen. Op een lager niveau is gestart met de opbouw van een goed ontsloten bestand met websites die de opmaat gaat vormen voor thematisch geordende (elektronische) basisinformatie op de verschillende onderzoeksgebieden. Verder is op basis van het nieuwe informatievoorzieningenprofiel veel aandacht besteed aan de toegang tot bestanden met recente statistische gegevens over de structuur van de gezondheidszorg en over de gezondheidstoestand (morbiditeit en mortaliteit) van allerlei landen. Hierdoor kan de papieren collectie aanwezig in het Documentatiecentrum Statistische Data Internationale Gezondheidszorgsystemen afgebouwd worden. Naast het toegang geven tot steeds meer digitale informatie en informatiebronnen is uit het gebruikersonderzoek ook gebleken dat de papieren collectie in een grote
61
8 behoefte voorziet. De papieren bibliotheekcollectie is in 2004 gegroeid met circa 2500 titels van boeken, rapporten, beleidsnota’s, tijdschriftartikelen en ander documentatiemateriaal. 8.2 Thematische presentatie van informatie Geen enkele bibliotheekcollectie is volledig. Voor mensen die rond een bepaald thema informatie zoeken kan dat lastig zijn. Daarom heeft de bibliotheek een aantal thematische collecties aangelegd en toegankelijk gemaakt, vaak in samenwerking met andere bibliotheken. Literatuurbestand Kwaliteitszorg Het literatuurbestand is een samenwerkingsproduct van het NIVEL, Prismant en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Het bestand wordt elke twee maanden ge-updated met de nieuw opgenomen titels betreffende de kwaliteit van zorg in de catalogi van de participerende instituten. Het bestand bevatte eind 2004 ca. 10.800 titels. Het bestand is toegankelijk via de websites van de participerende instituten. Het bestand is ruim15.000 keer geraadpleegd. Literatuurbestand Verpleging & Verzorging Het literatuurbestand is een samenwerkingsproduct van het NIVEL, Prismant en het LEVV (Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging) op het terrein van de verpleging en verzorging. Vanaf 1995 worden elke twee maanden de nieuw opgenomen titels betreffende de verpleging en verzorging in de catalogi van de participerende instituten aan het bestand toegevoegd. Ultimo 2004 bevatte het bestand ruim 21.000 titels. Reviews en bibliografieën In nauwe samenwerking met onderzoekers worden reviews en bibliografieën samengesteld. In 2004 is rond het thema chronisch zieke kinderen een tweedelige bibliografie gepubliceerd: "Children, adolescents and young adults with a chronic illness: quality of life, social participation and health care service – a patient and family perspective". De werkzaamheden voor "Lange termijneffecten van rampen" zijn afgerond. Deze bibliografie wordt voorjaar 2005 gepubliceerd. Dit geldt eveneens voor het review "Migranten: toegankelijkheid en gebruik van zorgvoorzieningen". Daarnaast is uitgebreid literatuuronderzoek gedaan ten behoeve van het onderzoek "Sociaal-maatschappelijke participatie van mensen met een chronische nierinsufficiëntie: een literatuurstudie naar de ervaren knelpunten en mogelijkheden". Dit is
62
8
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
eveneens gedaan voor het onderzoek "Risico-indicatoren voor de langdurige zorgverlening", "Negatieve gevolgen verkeerd gebruik zelfzorggeneesmiddelen" en de "Zorg- en maatschappelijke situatie van (ex-) kankerpatiënten".
63
Het NIVEL extern
9
9.1 In de pers Op twee manieren maakt het NIVEL haar onderzoeksresultaten vindbaar: ten eerste door te zorgen dat de media aandacht schenken aan NIVEL onderzoek en ten tweede dat NIVEL onderzoek op een goed bezochte website te vinden is. Ten opzichte van 2003 is 2004 een minder goed knipsel-jaar geweest: de naam van het NIVEL heeft in 2004 minder vaak in krantenartikelen gestaan dan in 2003. De website is een belangrijke bron van nieuws. In totaal werden in 2004 85 korte berichten op de voorpagina van onze website geplaatst, ruim anderhalf bericht per week (in 2003 was dit 87). Echte onderwerpen met een heel grote impact zijn er in 2004 niet geweest. Relatief veel aandacht is gegeven aan de Nationale studie, het onderzoek naar orgaandonatie, de chronisch zieken die duurder uit zijn en de resultaten uit het panel VenV over de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen. Het aantal bezoekers aan de NIVEL-site kent wel een gestage toename. In 2003 lag het aantal bezoeken rond de 12.000 per maand. Dit is eind 2004 gestegen tot rond de 19.000 per maand.
N
I
V
E L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
4
9.2 Externe lidmaatschappen,commissies, redacties Prof. Dr. J.M. Bensing - Hoogleraar Gezondheids-psychologie Universiteit Utrecht - Lid Gezondheidsraad: • Lid Commissie Chronisch Vermoeidheids Syndroom, Gezondheidsraad. - Lid Adviesraad Wetenschap en Technologie (AWT) - Lid Raad van Toezicht Erasmus Medisch Centrum - Lid Raad voor Gezondheids Onderzoek (RGO) - Lid Raad van toezicht Nationaal Regie-Orgaan Genomics - Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW): • Bestuurslid Sociaal Wetenschappelijke Raad (SWR); • Voorzitter Commissie beoordelingsmethoden van geesteswetenschappelijk en sociaal wetenschappelijk onderzoek - Jurylid Dr. Hendrik Muller Prijs
65
9 - ZonMw: • Voorzitter Programma Geestkracht • Lid werkgroep Sekse en Gezondheid • Lid programmacommissie nationaal congres Kennis beter delen in de gezondheidszorg - Voorzitter Bestuur Onderzoeksschool CaRe - Lid Bestuur Onderzoeksschool Psychology and Health - Voorzitter Stuurgroep ‘Doelmatigheidsonderzoek’ CVZ - Voorzitter Patient-Provider interaction Group - President EACH (European Association for Communication in Health Care) • Lid Wetenschappelijke Commissie EACH-conferentie Brugge - Lid Wetenschappelijke Commissie AAPP-conferentie Chicago - Jurylid George Engel Research Award (American Academy Physician and Patient) - Jurylid Telemedicine Prijs - Jurylid CaRe dissertation Award - Lid redactieraad Handboek ‘Sturen met zorgproducten’, Bohn - Stafleu - Van Loghum - Lid redactieraad ‘International Journal of Psychiatry in Medicine’ - Lid redactieraad ‘Journal of Men’s Health and Gender’ - Lid adviesraad ‘Patient Education and Counselling - Lid Commissie van beroep NIP - Lid Adviescommissie Leidsche Rijn Prof. Dr. J. van der Zee - Bijzonder Hoogleraar Universiteit Maastricht: Faculteit gezondheidswetenschappen, leerstoel onderzoek van de eerstelijns gezondheidszorg - Directie Onderzoekschool CaRe: programma onderzoek kwaliteit en organisatie van de gezondheidszorg - Redactieraad Journal of Health Services Research & Policy - Jeltje de Bosch Kemper Stichting, lid jury Johanna Diepenveen-Speekenbrink prijs - ZonMw: • lid TOPIZ-taakgroep A, Nationale Coördinatie van onderzoek aan infectieziekten • lid congrescommissie voorbereiding TOPIZ - KNGF; lid commissie onderzoeksbegeleiding. - Redactieraad Italian Journal of Public Health - Lid federatieraad Nederlands Public Health Federatie (NPHF)
66
9 Dr. D.H. de Bakker - Lid CBS-Commissie van Advies voor de Gezondheidsstatistieken - Lid International Editorial Board Health & Place - Lid opvolgingscomité Resoprim A. Bartelds, arts - Lid van de Managementgroup van het European Influenza Surveillance Scheme - Lid Wissenschaftlichen Beirat der Arbeits-gemeinschaft Influenza Robert Koch Institut, Berlijn Dr. W.G.W. Boerma - Lid Association Latine pour l’analyse des systèmes de santé (ALASS) - Lid European General Practice Research Workshop (onderdeel European Society for General Practice/ Family Society)- Nederlands Genootschap voor Health Services Research Dr. A. van den Brink-Muinen - Bestuurslid/penningmeester van Dutch Foundation of Women & Health Research (DFWHR) Dr. H. Calsbeek - Vice-voorzitter Vakinhoudelijke Raad (VIR) van NU’91
R
B
O
E K
2
0
0
4
Dr. D.M.J. Delnoij - Lid dagelijks bestuur Interacademiale Werkgroep Zorginnovatie (IWZ) - EUPHA • Voorzitter sectie Health Services Research • Lid Executive Council • Lid Scientific Committee - Lid regiegroep Voorhoedeprojecten ZonMw
N
I V
E
L
J A
A
Dr. W.L.J.M. Devillé - Lid werkgroep ‘Allochtonen en Kanker’ van de Signaleringscommissie Kanker (SCK) van KWF Kankerbestrijding - Lid redactie Medische Antropologie - Lid werkgroep Interculturele verpleging en verzorging, aangesloten bij de AVVV - Bestuurslid Stichting samenwerkende Sociale Fondsen in Den Haag
67
9 Dr. Ir. L. van Dijk - Redactielid FACTA - Bestuurslid ‘Volksgezondheid en wetenschap’ - Jurylid scriptieprijs Nederlandse Socioligische Vereniging Dr. A.M. van Dulmen - Bestuurslid EACH. European Association for Communication in Healthcare - Lid redactie Patient Education & Counseling - Lid ZonMw voorbereidingscommissie Complementaire behandelwijzen - Jurylid ASW Meesterprijs Dr. C.H.M. van den Ende - Lid begeleidingscommissie LVT-project Technologie in de Thuiszorg (KITTZ) - Hoofdredacteur Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie Dr. A.L. Francke - Docent zorgkunde, Medisch-Sociale Wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel - Lid Honor Society of Nursing, Utrecht - Lid jury Johanna Diepenveen-Speekenbrink prijs van de Jeltje de Bosch-Kemper Stichting - ZonMw • Lid werkgroep ZonMw onderzoeksprogramma Thuiszorg • Lid werkgroep ZonMw onderzoeksprogramma Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen Dr. Ir. R.D. Friele - Lid klachtencommissie Huisartsen, DHV Utrecht - Lid programmacommissie effectieve implementatie ZonMw - Lid kern- en ontwikkelgroep GHIP Drs. F. M. de Graaff - Penningmeester bestuur Werkgroep Intercultureel Verplegen en Verzorgen, vakgroep binnen AVVV - Voorzitter bestuur Stichting Steun Remigranten
68
9 Prof. Dr. P.P. Groenewegen - Hoogleraar 'Sociale en ruimtelijke aspecten van gezondheid en gezondheidszorg' aan de Universiteit van Utrecht - Zon Mw: • Lid themacommissie Cultuur en Gezondheid • Lid werkgroep Wetenschappelijke Kwaliteit van Gezondheidszorgonderzoek • Lid subcommissieImplementatievan het programma Doelmatigheid - Lid Wetenschappelijke Adviesraad van het Zentrum für Public Health, Universität Bremen - Gezondheidsraad: • Lid commissie Natuur en Gezondheid • Lid commissie Eerstelijnsgezondheidszorg Dr. Ph. Heiligers - Lid Klankbordgroep bij project "Via Medica" van de Orde van Medisch Specialisten - Lid werkgroep Onderzoek & Ontwikkeling van de sector Arbeid & Organisatie van NIP Dr . M. Heijmans - Bestuurslid Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Reumatische Aandoeningen - Lid werkgroep zorg en preventie van het Astmafonds
0
0
4
Dr. C.J.J.M. IJzermans - Lid wetenschappelijke advies Commissie Nieuwjaarsbrand Volendam - Lid begeleidingsgroep Onderzoeksmethoden na rampen, RIVM
O
E K
2
drs. J.J.M. Lindert - Lid redactie CaRé bulletin van onderzoeksschool CaRe
E
L
J A
A
R
B
Dr. F.G. Schellevis - Lid Coreon ( Commissie Regelgeving en Onderzoek van de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen) - Lid redactiecommissie Huisarts & Wetenschap
N
I V
Dr. E.M. Sluijs - Lid Begeleidingsgroep Kwaliteit AMW van de MO-groep
69
9 Dr. P.F.M. Verhaak - Lid Editorial Board Patient Education and Counseling - Lid begeleidingscommissie Screeningsinstrument psychische problematiek ouderen TNO/PG Dr. R.A. Verheij - Secretaris stuurgroep Landelijk InformatieNetwerk Huisartsenzorg (LINH) - Lid begeleidingscommissie Monitor Seksuele en Reproductieve Gezondheid (Rutgers NISSO groep) Dr. Th.A. Wiegers - Bestuurslid European Perinatal School Dr. C. Wagner - Adviseur kwaliteitsplatform Verpleging &Verzorging van de AVVV - Adviseur Landelijke Vereniging Thuiszorg in de denktank over uitkomstindicatoren in de thuiszorg - Voorzitter European Research Network on Quality Management in Health Care - Lid redactie Kwaliteit in Beeld - Lid redactie Zeitschrift für artzliche Fortbildung und Qualitätssicherung - Lid jury Best Kwaliteitsjaarverslag
70
71
4 0 0 2 K E O B R A J A E L V
Newsletter: 2004, p. 1-3. • M. Deveugele, A. Derese, D. de Bacquer, A. van den Brink-Muinen, J. Bensing, J. de Maeseneer. Is the communicative behavior of GPs during the consultation related to the diagnosis?: a cross-sectional study in six European countries. Patient Education and Counseling: 54, 2004, nr. 3, p. 283-289. • M. Deveugele, A. Derese, D. de Bacquer, A. van den Brink-Muinen, J. Bensing, J. de Maeseneer. Consultation in general practice: a standard operating procedure? Patient Education and Counseling: 54, 2004, nr. 2, p. 227-233. • W.L.J.M. Devillé, J.C. IJzermans, N.P. van Duijn, P.D. Bezemer, D.A.W.M. van der Windt, L.M. Bouter. The urine dipstick test useful to rule out infections: a meta-analysis of the accuracy. BMC Urology: 4, 2004, nr. 4, p. --. • R.G. Devries. The warp of evidence-based medicine: lessons from dutch maternity care. International Journal of Health Services: 34, 2004, nr. 4, p. 595-623. • L. van Dijk, D.G. Kooij, F.G. Schellevis, A.A. Kaptein, T.A. Boon, M. Wooning. Nocturia: impact on quality of life in a Dutch adult population. BJU International: 93, 2004, p. 1001-1004. • A.J.E. Dirkzwager, C.J. IJzermans, F.M.J. Kessels. Psychological, musculoskeletal, and respiratory problems and sickness absence before and after involvement in a disaster: a longitudinal study among rescue workers. Occupational and Environmental Medicine: 61, 2004, p. 870-872. • G.A. Donker, D.M. Fleming, F.G. Schellevis, P. Spreeuwenberg. Differences in treatment regimes, consultation frequency and referral patterns of diabetes mellitus in general practice in five European countries. Family
I
10.1 Internationale artikelen • M. Algera, A.L. Francke, A. Kerkstra, J. van der Zee. Home care needs of patients with long-term conditions: literature review. Journal of Advanced Nursing: 46, 2004, nr. 4, p. 417-429. • A.H.A. ten Asbroek, O.A. Arah, J. Geelhoed, J. Custers, D.M. Delnoij, N.S. Klazinga. Developing a national performance indicator framework for the Dutch health system. International Journal for Quality in Health Care: 16, 2004, nr. suppl.I, p. I65-I71. • D. Buor. Gender and the utilisation of health services in the Ashanti Region, Ghana. Health Policy: 69, 2004, nr. 3, p. 375-388. • D. Buor. Water needs and women's health in the Kumasi metropolitan area, Ghana. Health & Place: 10, 2004, nr. 1, p. 85-103. • H. Calsbeek. The social position of adolescents and young adults with chronic digestive disorders. Facta: 10, 2004, nr. 1, p. 23. • W. Caris-Verhallen, L. Timmermans, S. van Dulmen. Observation of nurse-patient interaction in oncology: review of assessment instruments. Patient Education and Counseling: 54, 2004, p. 307-320. • C. Dedding, M. Cardol, I.C.J.M. Eyssen, J. Dekker, A. Beelen. Validity of the Canadian occupation performance measure: a client-centred outcome measurement. Clinical Rehabilitation: 18, 2004, nr. 6, p. 660-667. • D. Delnoij, J. Bensing. Nachfragesteuerung im niederländischen Gesundheitswesen: Wunsch und Praxis. Managed Care: 8, 2004, nr. 5, p. 36-38. • D. Delnoij. In search of the best innovations: comparative methods in health services research. Integrated Care
10
N
Publicaties
10 Practice: 21, 2004, nr. 4, p. 365-369. • S. van Dulmen. Pediatrician-parent-child communication: problem-related or not? Patient Education and Counseling: 52, 2004, nr. 1, p. 61-68. • S. van Dulmen, A. van den Brink-Muinen. Patients' preferences and experiences in handling emotions: a study on communication sequences in primary care medical visits. Patient Education and Counseling: 55, 2004, nr. 1, p. 149152. • E. van den Ende. Taping reduces pain and disability in patients with knee osteoarthritis. Australian Journal of Physiotherapy: 50, 2004, nr. 3, p. 186. • M. van der Esch, A.J. van 't Hul, M. Heijmans, J. Dekker. Respiratory muscle performance as a possible determinant of exercise capacity in patients with ankylosing spondylitis. Australian Journal of Physiotherapy: 50, 2004, p. 4145. • D.M. Fleming, F.G. Schellevis, V. van Casteren. The prevalence of known diabetes in eight European countries. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 1, p. 10-14. • D.M. Fleming, A. Bartelds, R.S. Chapman, K.W. Cross. The consistency of shingles and its significance for health monitoring. European Journal of Epidemiology: 19, 2004, nr. 12, p. 1113-1118. • A.A.M. Gerritsen, I. Bramsen, W. Devillé, L.H.M. van Willigen, J.E. Hovens, H.M. van der Ploeg. Health and health care utilisation among asylum seekers and refugees in the Netherlands: design of a study. BMC Public Health: 4, 2004, nr. 7, p. --. • S. Gevers, A. Janssen, R. Friele. Consent systems for post mortem organ donation in Europe. European Journal of Health Law: 11, 2004, nr. 2, p. 175-186. • N. Goddard, S. Paynter, J. Paget. Outbreak of influenza A(H1N1) in a school in southern England. Eurosurveillance: 8, 2004, nr. 24 p. --. • S. Gress, P. Groenewegen. Die Plombe ist Privatsache. Gesundheit und Gesellschaft: 7, 2004, nr. 1, p. 36-41.
72
• P.P. Groenewegen, G.P. Westert. Is there a time trend in medical practice variations?: a review of the literature and a critical analysis of theoretical approaches. Journal of Public Health: 12, 2004, nr. 3, p. 229-236. • L. Hakkart-van Roijen, E.P. Moll van Charante, P.J.E. Bindels, C.J. Yzermans, F.F.H. Rutten. A cost study of a general practitioner hospital in the Netherlands. European Journal of General Practice: 10, 2004, nr. 2, p. 45-49. • M. Heijmans, M. Rijken, M. Foets, D. de Ridder, K. Schreurs, J. Bensing. The stress of being chronically ill: from disease-specific to task-specific aspects. Journal of Behavioral Medicine: 27, 2004, nr. 3, p. 255-271. • H.L. Hoeksma, J. Dekker, H.K. Ronday, A. Heering, N. van der Lubbe, C. Vel, F.C. Breedveld, C.H.M. van den Ende. Comparison of manual therapy and exercise therapy in osteoarthritis of the hip: a randomized clinical trial. Arthritis and Rheumatism: 51, 2004, nr. 5, p. 722-729. • N. Hoeymans, A.A. Garrsen, G.P. Westert, P.F.M. Verhaak. Measuring mental health of the Dutch population: a comparison of the GHQ-12 and the MHI-5. Health and Quality of Life Outcomes: 2, 2004, nr. 5, p. • J.L. Hoving, H.C.W. de Vet, J.W.R. Twisk, W.L.J.M. Devillé, D. van der Windt, B.W. Koes, L.M. Bouter. Prognostic factors for neckpain in general practice. Pain: 110, 2004, nr. 3, p. 639-645. • R. Jones, F. Schellevis, G. Westert. The changing face of primary care: the second Dutch national survey. Family Practice: 21, 2004, nr. 6, p. 597-598. • J.D. de Jong, G.P. Westert, C.M. Noetscher, P.P. Groenewegen. Does managed care make a difference?: physicians' length of stay decisions under managed and non-managed care. BMC Health Services Research: 4, 2004, p. --. • Z. de Jong, M. Munneke, L.M. Jansen, K. Ronday, D.J. van Schaardenburg, R. Brand, C.H.M. van den Ende, T.P.M. Vliet Vlieland, W.M. Zuijderduin, J.M. Hazes.
•
73
0 0 2 E K O B R
•
A
•
J A
•
L
•
E
•
I V
•
Virus Research: 103, 2004, p. 31-33. • P. Mistiaen, E. Poot, S. Hickox, C. Jochems, C. Wagner. Preventing and treating intertrigo in the large skin folds of adults: a literature overview. Dermatology Nursing: 16, 2004, nr. 1, p. 43-57. • E. Moll van Charante, E. Hartman, J. IJzermans, E. Voogt, N. Klazinga, P. Bindels. The first general practitioner hospital in The Netherlands: towards a new form of integrated care? Scandinavian Journal of Primary Health Care: 22, 2004, nr. 1, p. 38-43. • M. Morren, P. Muris, M. Kindt. Emotional reasoning and parent-based reasoning in normal children. Child Psychiatry and Human Development: 35, 2004, nr. 1, p. 3-20. • M. Munneke, Z. de Jong, A.H. Zwinderman, H.K. Ronday, C.H.M. van den Ende, T.P.M. Vliet Vlieland, J.M.W. Hazes. High intensity exercise or conventional exercise for patients with rheumatoid arthritis?: outcome expectations of patients, rheumatologists, and physiotherapists. Annals of the Rheumatic Diseases: 63, 2004, nr. 7, p. 804-808. • P. Muris, C. Meesters, M. Morren, L. Moorman. Anger and hostility in adolescents: relationships with self-reported attachment style and perceived parental rearing styles. Journal of Psychosomatic Research: 57, 2004, nr. 3, p. 257-265. • H. Otters, J.C. van der Wouden, F.G. Schellevis, L.W.A. Suijlekom-Smit, B.W. Koes. Dutch general practitioners' referral of children to specialists: a comparison between 1987 and 2001. British Journal of General Practice: 54, 2004, nr. 508, p. 848-852. • H. Otters, J. van der Wouden, F. Schellevis. Respiratory infection and antibiotic prescription rates. British Journal of General Practice: 54, 2004, nr. 499, p. 132. • H.B.M. Otters, J.C. van der Wouden, F.G. Schellevis, L.W.A. van Suijlekom-Smit, B.W. Koes. Trends in prescribing antibiotics for children in Dutch general practice. Journal of Antimicrobial Chemotherapy: 53, 2004, nr. 2, p. 361-366.
N
•
Differences between participants and nonparticipants in an exercise trial for adults with rheumatoid arthritis. Arthritis and Rheumatism: 51, 2004, nr. 4, p. 593-600. J.J. Kerssens, P.P. Groenewegen, H.J. Sixma, W.G.W. Boerma, I. van der Eijk. Comparison of patient evaluations of health care quality in relation to WHO measures of achievement in 12 European countries. Bulletin of the World Health Organization: 82, 2004, nr. 2, p. 106-114. M. Koopmans, B. Wilbrink, M. Conyn, G. Natrop, H. van der Nat, H. Vennema, A. Meijer, J. van Steenbergen, R. Fouchier, A. Osterhaus, A. Bosman. Transmission of H7N7 avian influenza A virus to human beings during a large outbreak in commercial poultry farms in the Netherlands. Lancet: 363, 2004, nr. 9409, p. 587-593. M. Kroneman, J.J. Siegers. The effect of hospital bed reduction on the use of beds: a comparative study of 10 European countries. Social Science & Medicine: 59, 2004, p. 1731-1740. M.W. Kroneman, G.A. van Essen, M.A.J.B. Tacken, W.J. Paget, R. Verheij. Does a population survey provide reliable influenza vaccine uptake rates among high-risk groups? Vaccine: 22, 2004, p. 2163-2170. M. Kroneman, G.A. van Essen. What do we know about influenza vaccine uptake in Europe? ESWI-Influenza Bulletin: 18, 2004, p. --. T. von Lengerke, A. Rütten, J. Vinck, T. Abel, L. Kannas, G. Lüschen, J.A. Rodríguez Diaz, J. van der Zee. Research utilization and the impact of health promotion policy. Sozial- und Präventivmedizin: 49, 2004, nr. 3, p. 186-197. T.J. Meerhoff, A. Meijer, W.J. Paget. Methods for sentinel virological surveillance of influenza in Europe: an 18country survey. Eurosurveillance: 9, 2004, nr. 1, p. 3538. T.J. Meerhoff, W.J. Paget, J.F. Aguilera, J. van der Velden. Harmonising the virological surveillance of influenza in Europe: results of an 18-country survey.
4
10
10 • J. Paget, A. Meijer, D. Fleming, S. Samuelson. Further reductions of influenza activity reported in Europe in week 02/2004: an update from EISS. Eurosurveillance Weekly: 8, 2004, nr. 4, p.--. • M. Peltenburg, J.E. Fischer, O. Bahrs, S. van Dulmen, A. van den Brink-Muinen. The unexpected in primary care: a multicenter study on the emergence of unvoiced patient agenda. Annals of Family Medicine: 2, 2004, nr. 6, p. 534-540. • D. de Ridder, M. Fournier, J. Bensing. Does optimism affect symptom report in chronic disease? What are the consequences for self-care behavior and physical functioning? Journal of Psychosomatic Research: 56, 2004, nr. 3, p. 341-350. • H.J.M. van Schrojenstein Lantman-de Valk, M.J.M. te Wierik, M. van den Akker, M. Wullink, F.G. Schellevis, G.J. Dinant, J.F.M. Metsemakers. Morbidity and healthcare use of people with intellectual disabilities in general practice: first results of a survey in the Netherlands. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities: 1, 2004, nr. 2, p. 107-109. • H.J.M. Smit, R.P. Golding, F.M.N.H. Schramel, W.L. Devillé, R.A. Manoliu, P.E. Postmus. Lung density measurements in spontaneous pneumathorax demonstrate air trapping. Chest: 125, 2004, nr. 6, p. 2083-2089. • P. Spinhoven, M. ter Kuile, A.M.J. Kole-Snijders, M. Hutten Mansfeld, D.J. den Ouden, J.W.S. Vlaeyen. Catastrophizing and internal pain control as mediators of outcome in the multidisciplinary treatment of chronic low back pain. European Journal of Pain: 8, 2004, p. 211-219. • E.M.J. Steultjens, J. Dekker, L.M. Bouter, J.C.M. van de Nes, B.L.M. Lambregts, C.H.M. van den Ende. Occupational therapy for children with cerebral palsy: a systematic review. Clinical Rehabilitation: 18, 2004, nr. 1, p. 1-14. • E.M.J. Steultjens, J. Dekker, L.M. Bouter, S. Jellema,
74
•
•
•
•
•
•
•
•
E.B. Bakker, C.H.M. van den Ende. Occupational therapy for community dwelling elderly people: a systematic review. Age and Ageing: 33, 2004, nr. 5, p. 453-460. M.A.J.B. Tacken, J.C.C. Braspenning, A. Berende, E. Hak, D.H. de Bakker, P.P. Groenewegen, R.P.T.M. Grol. Vaccination of high-risk patients against influenza: impact on primary care contact rates during epidemics analysis of routinely collected data. Vaccine: 22, 2004, p. 2985-2992. N.C.M. Theunissen, K. Tates. Models and theories in studies on educating and counseling children about physical health: a systematic review. Patient Education and Counseling: 55, 2004, nr. 3, p. 316-330. N.C.M. Theunissen, K. Tates, A. Visser. Education and counseling children about physical health. Patient Education and Counseling: 55, 2004, nr. 3, p. 313-315. F. Tromp, S. van Dulmen, J. van Weert. Interdisciplinary preoperative patient education in cardiac surgery: effects of the implementation of an information protocol. Journal of Advanced Nursing: 47, 2004, nr. 2, p. 212-222. R.J. Uitterhoeve, M. Vernooy, M. Litjens, K. Potting, J. Bensing, P. de Mulder, T. van Achterberg. Psychosocial interventions for patients with advanced cancer: a systematic review of the literature. British Journal of Cancer: 91, 2004, nr. 6, p. 1050-1062. H. Uphoff, I. Stalleicken, A. Bartelds, B. Phiesel, B.T. Kistemann. Are influenza surveillance data useful for mapping presentations? Virus Research: 103, 2004, nr. 12, p. 35-46. A. de Veer, D.J. den Ouden, A. Francke. Experiences of foreign European nurses in The Netherlands. Health Policy: 68, 2004, nr. 1, p. 55-61. P.F.M. Verhaak, A. van den Brink-Muinen, J.M. Bensing, L. Gask. Demand and supply for psychological help in general practice in different European countries: access to primary mental health care in six European countries.
•
75
0 0 2 E K O B
•
R
•
A
•
J A
10.2 Internationale boeken en boekbijdragen • J.M. Bensing, P.F.M. Verhaak. Communication in medical encounters.In: A. Kaptein; J. Weinman. Health psychology. Malden; Oxford; Victoria: British Psychological Society; Blackwell Publishing, 2004. p. 261-287. • E. Breuning, H. Calsbeek, E.M. Weijzen, L. Peters. Children, adolescents and young adults with a chronic illness: quality of life, social participation and health care - a patient and family perspective: bibliography 1995 2003: volume 1: 1995-1999. Utrecht: NIVEL, 2004. 134 p. --. • E. Breuning, H. Calsbeek, E.M. Weijzen, L. Peters. Children, adolescents and young adults with a chronic illness: quality of life, social participation and health care
•
L
•
•
E
•
•
I V
•
•
- a patient and family perspective: bibliography 1995 2003: volume 2: 2000-2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 248 p. N. Britten, J. Bensing. The consultation.In: R. Jones; N. Britten; L. Culpepper; D. Gass; R. Grol; D. Mant; C. Silagy. Oxford textbook of primary medical care: principles and concepts (Volume I). Oxford: Oxford University Press, 2004. p. 167-198. W. Devillé, S. van der Bij, P. Groenewegen. Periodic health examination by Austrian general practioners: developing Patient Information Forms and health summary sheets: technical report. Utrecht: NIVEL, 2004. 68 p. Bevat CDRom met de vragenlijsten. R. DeVries. A pleasing birth: midwives and maternity care in the Netherlands. Philadelphia: Temple University Press, 2004. 275 p. J.G.M. Deckers, F.G. Schellevis. Health information from primary care: final report december 1, 2001 - march 31, 2004. Utrecht: NIVEL, 2004. 56 p. P.P. Groenewegen, W.G.W. Boerma, B. Sawyer. General practitioners' use of time and time management.In: R. Jones; N. Britten; L. Culpepper; D. Gass; R. Grol; D. Mant; C. Silagy. Oxford textbook of primary medical care: principles and concepts (Volume I). Oxford: Oxford University Press, 2004. p. 450-455. J. IJzermans, G. Donker, P. Vasterman. The impact of disasters: long term effects on health.In: W. Kirch. Public Health in Europe: 10 years European Public Health Association. Berlin, Heidelberg: Springer, 2004. p. 317-341. D.A. Kruise, M.J. Sorbi, J.M. Bensing, A.M. van Dulmen, P.M.M. Spreeuwenberg. Electronic guidance of behaviour relevant to migraine: a pilot in low back pain.In: E.G.M. Couturier; M.J. Sorbi; E.C.B. Verspui. Headache and migraine. Utrecht: Anglo Dutch Migraine Association. 2004. p. 125-133. F.G. Schellevis. Physical and mental illness.In: R. Jones; N. Britten; L. Culpepper; D. Gass; R. Grol; D. Mant; C. Silagy. Oxford textbook of primary medical care: princip-
N
•
European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 2, p. 134-140. A.C. Volkers, J. Nuyen, P.F.M. Verhaak, F.G. Schellevis. The problem of diagnosing major depression in elderly primary care patients. Journal of Affective Disorders: 82, 2004, p. 259-263. J.C.M. van Weert, A. Kerkstra, A.M. van Dulmen, J.M. Bensing, J.G. Peter, M.W. Ribbe. The implementation of 'snoezelen' in psychogeriatric care: an evaluation through the eyes of caregivers. International Journal of Nursing Studies: 41, 2004, nr. 4, p. 397-409. G.P. Westert, P.P. Groenewegen, H.C. Boshuizen, P.M.M. Spreeuwenberg, M.P.M. Steultjens. Medical practice variations in hospital care: time trends of a spatial phenomenon. Health & Place: 10, 2004, nr. 3, p. 215-220. A.F. de Winter, M.A.M.B. Heemskerk, C.B. Terwee, M.P. Jans, W. Devillé, D.J. van Schaardenburg, R.J.P.M. Scholten, L.M. Bouter. Inter-observer reproducibility of measurements of range of motion in patients with shoulder pain using a digital inclinomer. BMC Musculoskeletal Disorders: 5, 2004, nr. 18, p. 1-8.
4
10
10 les and concepts (Volume I). Oxford: Oxford University Press, 2004. p. 134-139. • J. van der Zee, M. Kroneman, T. Dorn. EUPHA 10 years: the annual conference.In: W. Kirch. Public Health in Europe: 10 years European Public Health Association. Berlin, Heidelberg: Springer, 2004. p. 15-37. • J. van der Zee, W.G.W. Boerma, M.W. Kroneman. Primary care around the world.In: R. Jones; N. Britten; L. Culpepper; D. Gass; R. Grol; D. Mant; C. Silagy. Oxford textbook of primary medical care: principles and concepts (Volume I). Oxford: Oxford University Press, 2004. p. 51-55. 10.3 Dissertaties • D. Buor. Accessibility and utilisation of health services in Ghana.Utrecht: NIVEL, 2004. 272 p. • J.C.M. van Weert. Multi-Sensory Stimulation in 24-hour dementia care:effects of snoezelen on residents and caregivers = Zintuigactivering in de 24-uurszorg aan demente ouderen: effecten van snoezelen op verpleeghuisbewoners en zorgverleners. Utrecht: NIVEL, 2004. 312 p. 10.4 Nederlandse wetenschappelijke artikelen • J. Bensing. Ik ben toch niet gek, dokter! Gedrag & Gezondheid: 32, 2004, nr. 2, p. 115-116. • J. Bensing. Zo kun je er ook naar kijken. Gedrag & Gezondheid: 32, 2004, nr. 4, p. 292-293. • A. Berende, M. Tacken, D. de Bakker, E. Hak, J. Braspenning. Eerdere influenzavaccinatie voor hoogrisicopatiënten die vaker contact met hun huisartspraktijk hebben. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 8, p. 512-517. • M.J. van den Berg, D.H. de Bakker, E.D. Kolthof. Huisartsenposten en werkbelasting: objectieve en ervaren werkbelasting door avond-, nacht- en weekenddiensten in waarneemgroepen en huisartsenposten. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 8, p. 497- 503.
76
• H.I.J. Diepenhorst, H.B.M. Otters, L.W.A. van Suijlekom-Smit, F.G. Schellevis, J.C. van der Wouden. Tonsillitus acuta bij kinderen in de huisartsenpraktijk: verandering van incidentie en beleid? Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 9, p. 399-404. • T. van den Bos, F. Schellevis. Een chronische ziekte komt zelden alleen. Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine: 15, 2004, nr. 1, p. 4-7. • W. Devillé, P. Bossuyt. Beoordeling van de kwaliteit van rapportage van diagnostisch onderzoek. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 7, p. 340-345. • G. Donker, J. IJzermans, P. Spreeuwenberg, J. van der Zee. De ramp in de spreekkamer. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 1, p. 22-25. • A. Faas, F. Schellevis. Export van de Nederlandse huisartsgeneeskunde: ervaringen uit Midden- en Oost-Europa. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 6, p. 288-291. • M. Heijmans, T. van den Bos. Onderzoek naar de ervaringen van mensen met comorbiditeit: de hoogste tijd. Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine: 15, 2004, nr. 1, p. 8-11. • M.F. Pisters, D. de Blois, A.T.M. Bernands, W.G.M. Bakx. Het effect van intramusculaire botuline-toxinetoediening bij een patiënt met een spastische hemiparese op de loopvaardigheid en het loopcomfort. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 114, 2004, nr. 2, p. 41-44. • G.F. Rimmelzwaan, J.C. de Jong, A.I.M. Bartelds, B. Wilbrink, R.A.M. Fouchier, A.D.M.E. Osterhaus. Het influenzaseizoen 2003/'04 in Nederland met een beperkte epidemie door de virusvariant A/Fujian, en de vaccinsamenstelling voor het seizoen 2004/'05. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 148, 2004, nr. 40, p. 1984-1988. • F. Schellevis. Preventie van CVA in de huisartsenpraktijk. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 3, p. 171. • N. Smidt, D. van der Windt, P. Assendelft, W. Devillé, L. Bouter. Corticosteroïdinjecties, fysiotherapie of een
•
0 0 2 E K O B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
E
•
I V
•
10.5 Artikelen in vaktijdschriften • A.N. Baanders. Chronisch zieken bij de bedrijfsarts: ervaringen met en oordeel over samenwerking met de huisarts. Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde: 12, 2004, nr. 2, p. 37-43. • D. de Bakker. LINH-cijfers: Is er nog huisarts voor de dood? Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 6, p. 262. • J.M. Bensing, H. van Lindert. Moeheid: een groeiend probleem voor patiënt en huisarts. Nederlands Tijdschrift voor Oefentherapie-Mensendieck: 65, 2004, nr. 2, p. 6-9. • M. van den Berg. LINH-cijfers: drukke praktijken, minder tijd voor patiënten? Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 7, p. 321. • M.J. van den Berg, A. Nijland, D.H. de Bakker, E.D. Kolthof. De rijzende ster van een oude bekende: de doktersassistente wordt steeds belangrijker. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 15, p. 588-591. • N. Borstelmann, C. Riedstra, L. Deliens, A.F. Francke, W.A.B. Stalman, G. van der Wal, E.N. van Eijk, D.L. Willems. Selectiebias bij patiëntgebonden onderzoek in de palliatieve zorg. Nederlands Tijdschrift voor Palliatieve Zorg: 4, 2004, nr. 4, p. 106. • J. Braspenning, F. Schellevis, R. Grol. Kwaliteit in beeld: medisch-technisch handelen huisartsen doorgelicht. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 21, p. 853-855. • H. Calsbeek. Jongeren en spijsvertering: geen lichtverteerbare kost. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 2, p. 17, katern. • H. Calsbeek, W. van der Windt, H. Talma, L. Hingstman, P. Poortvliet. Vraag en aanbod in de verpleging en verzorging: er dreigt een kwalitatieve kloof te ontstaan. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 1, p. 32-37. • M. Cardol. LINH-cijfers: verwachtingen van het nut van huisartsenzorg bij alledaagse klachten afgenomen. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 1, p. 5.
N
•
afwachtend beleid voor patiënten met een epicondylitis lateralis?: een gerandomiseerd onderzoek in de eerste lijn. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 2, p. 74-79. N. Smidt, D.A.W.M. van der Windt, W.J.J. Assendelft, W. Devillé, L.M. Bouter. Corticosteroïdinjecties, fysiotherapie of een afwachtend beleid voor patiënten met een epicondylitis lateralis?: een gerandomiseerd onderzoek in de eerste lijn. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 114, 2004, nr. 1, p. 14-18, 23. C. Veenhof, M. Ketelaar. Rubriek 'Meten in de praktijk': Gross Motor Function Measure. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 114, 2004, nr. 1, p. 26. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Functiedifferentiatie binnen de verzorging: meningen en ervaringen van verzorgenden over de introductie van nieuwe en vernieuwde functies. Verpleegkunde: 19, 2004, nr. 2, p. 99-108. P.F.M. Verhaak. Onverklaarde chronische klachten: definitie en omvang. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 6, p. 350-357. R.A. Verheij. WWW.CBS.NL. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 4, p. 272-273. B. Voerman, M. Fischer, A. Visser, G. van Andel, B. Garssen, J. Bensing. Prostaatkanker: een literatuuroverzicht van psychosociale problemen en psychosociale interventies. Gedrag & Gezondheid: 32, 2004, nr. 4, p. 251-270. C.J. Vugts, L.F.J. van der Velden, F. van de Velde, L. Hingstman. Behoefteraming fysiotherapeuten 20022015. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 114, 2004, nr. 1, p. 9-13, 23. J. van der Zee, M. Kroneman, W. Boerma. De Nederlandse huisarts in Europees perspectief. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 6, p. 266-273. J. van der Zee. Ach, Gezondheid! TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 5, p. 279-280.
4
10
77
10 • M. Derks, E.R. Spelten, R.B. Kool. Intermediair tussen arts en patiënt: nieuwe functie van triageassistent roept vragen op. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 19, p. 784-787. • G.A. Donker, C.J. IJzermans, J.J. Kerssens, T. Dorn. Lessen voor de toekomst: gezondheidsklachten na een ramp. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 44, p. 1730-1733. • L. van Dijk. Naar een sociologie die ertoe doet. Facta: 2004, nr. 6, p. 8-11. • L. van Dijk. LINH-cijfers: zwaarder beroep op de huisarts bij obesitas. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 11, p. 489. • L. van Dijk, A. de Jong, S. Florentinus, R. Verheij. Therapeutisch probleem of academisch probleem? Pharmaceutisch Weekblad: 139, 2004, nr. 26, p. 902-905. • S. Florentinus, L. van Dijk, A. de Jong, R. Heerdink. Invloed?: welke invloed?: relaties tussen farmaceutische industrie en artsen/apothekers. Pharmaceutisch Weekblad: 139, 2004, nr. 6, p. 181-185. • R.D. Friele, E.M. Sluijs. Klagers en klachtenbehandeling: nog geen perfecte match. Klachtenmanagement in de zorg: 1, 2004, nr. 5/6, p. 35-37. • R.D. Friele, J.K.M. Gevers. Geen bezwaar: huidige wet op de orgaandonatie moet gehandhaafd blijven. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 19, p. 772-775. • J.K.M. Gevers, R.D. Friele. Beslissen over postmortale orgaandonatie: tussen toestemming en bezwaar. Nederlands Juristenblad: 39, 2004, p. 2032-2037. • P. Giesen, J. Braspenning. LINH-cijfers: huisartsenpost: gewone klachten met acuut karakter. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 4, p. 177. • P. Groenewegen, J. de Jong. No-claimteruggaaf in ziekenfondsverzekering. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 24, p. 981-984. • M. Heijmans, M. Rijken, L. van Dijk, F. Dijkers. Chronisch zieken vertrouwen op behandelaars. Pharmaceutisch Weekblad: 139, 2004, nr. 20, p. 690-694.
78
• H. Hofhuis. 'Feiten en cijfers over fysiotherapie':Intercollegiaal Overleg Fysiotherapie: deelname en waardering in 2003. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 114, 2004, nr. 6, p. 178. • J.D. de Jong, M. van den Berg, D.M.J. Delnoij, D.H. de Bakker. Seniorenbeleid huisartsen: vrijstelling van ANW-dienst kost meer dan het opbrengt. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 27, p. 1120-1123. • L. Jabaaij. LINH-cijfers: jongetjes hoesten en proesten meer in de wieg. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 8, p. 361. • J. de Jong, G. Westert. LINH-cijfers: contactfrequenties verschillen tussen huisartspraktijken. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 5, p. 217. • H. Otters, L. Jabaaij. LINH-cijfers: antibiotica voor kinderen: verschillen tussen 1987 en 2001. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 2, p. 74-79. • R. Kenens, L. Hingstman. Rubriek 'Feiten en cijfers over fysiotherapie'. extramuraal werkzame fysiotherapeuten, de stand van zaken op 1 januari 2003. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 114, 2004, nr. 4, p. 119. • E. Kolthof. LINH-cijfers: taakopvatting van huisartsen omtrent psychosociale zorgverlening versmald. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 10, p. 441. • E. Lammers. NIVEL: praten over pillen: vaste structuur is sleutel tot succes voor farmacotherapeutisch overleg. Huisarts in Nederland: 15, 2004, nr. 9, p. 34-36. • E. Lammers. NIVEL: praktijkondersteuner verhoogt kwaliteit patiëntenzorg: subjectieve werkdrukverlaging. Huisarts in Nederland: 15, 2004, nr. 3, p. 31-32. • E. Lammers. NIVEL: dokter, waarom heeft u geen keurmerk?: accreditatie toetst huisartsenprakijken op 84 indicatoren. Huisarts in Nederland: 15, 2004, nr. 12, p. 3235. • E. Lammers. NIVEL: Tweede Nationale Studie - NS2: de schaal en omvang van dit onderzoek is uniek. Huisarts in Nederland: 15, 2004, nr. 4, p. 30-32.
•
79
0 0 2 E K O
•
B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
E
•
I V
•
Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 12, p. 40-41. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: waardering verhoogt werktevredenheid. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 4, p. 40-41. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: grote afstand tussen organisatietop en verpleegkundigen. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 5, p. 28-29. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, M. Speet, E.P. Poortvliet. Verpleegkundige zorg rondom het overlijden van mensen met een verstandelijke beperking: een verkenning van ervaringen en meningen van verpleegkundigen. Ned.Tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijk gehandicapten: 2004, nr. 2, p. 110-122. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: tevredenheid over werk toegenomen. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 6, p. 32-33. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: ervaren werkdruk gedaald. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 3, p. 28-29. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: mondige cliënten plaatsen verpleegkundigen voor dilemma's. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 10, p. 36-37. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: mondigheid van cliënt prikkel om goede zorg te leveren. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 11, p. 30-31. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: aandacht voor scholing en loopbaanmogelijkheden blijft nodig. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 2, p. 30-31. A. Verdaasdonk, M. Striekwold, F. Schellevis, W. Opstelten. LINH-cijfers: Bellse parese: vóórkomen en behandeling in de huisartsenpraktijk. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 13, p. 613.
N
• E. Lammers. NIVEL: als huisarts ken je de zwangere al: huisartsen begeleiden nog altijd 5% van alle bevallingen in Nederland. Huisarts in Nederland: 15, 2004, nr. 6, p. 32-33. • S.M. van der Plas, B. Wilbrink, A.I.M. Bartelds, G.F. Rimmelzwaan, J.C. de Jong, J. Wallinga. Influenza-seizoen in het teken van antigene driftvariant. Infectieziekten Bulletin: 15, 2004, nr. 3, p. 88-90. • R. Rietveld, L. Jabaaij. LINH-cijfers: infectieuze conjunctivitis: veel recepten, weinig standaardwerk. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 9, p. 393. • E. van der Schee, L. van Dijk, L. Blom, R. Lelie-van der Zande, A. Broerse. Consumentenpanel Gezondheidszorg peilt leemtes: medicatiebewaking rond recept- en zelfzorggeneesmiddel. Pharmaceutisch Weekblad: 139, 2004, nr. 18, p. 618-622. • F.G. Schellevis, G.P. Westert. Nog altijd poortwachter: rol en positie huisarts opnieuw in kaart gebracht. Medisch Contact: 59, 2004, nr. 16, p. 622-625. • M. Speet, A.J.E. de Veer, A.L. Francke. Het Panel: handelen volgens wettelijke eisen. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 1, p. 38-39. • I.C.S. Swinkels, R.H. Wimmers, C.H.M. van den Ende. De patiënt met de verwijzing lage rugpijn zonder uitstraling in de praktijk voor oefentherapie-Mensendieck. Nederlands Tijdschrift voor Oefentherapie-Mensendieck: 65, 2004, nr. 1, p. 22-25. • I.C.S. Swinkels, R.H. Wimmers, C.H.M. van den Ende. De patiënt met de verwijzing lage rugpijn zonder uitstraling in de praktijk voor oefentherapie Cesar. Cesar Magazine: 2004, nr. 1, p. 11-18. • A. de Veer, A. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: mondige cliënten vereisen andere bekwaamheden. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 114, 2004, nr. 9, p. 32-33. • A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel: verpleegkundigen benoemen niet-goede zorg. TVZ:
4
10
10 • R. Verheij. LINH-cijfers: het huisbezoek: een plattelandsfenomeen? Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 3, p. 125. • R. Verkaik, D. van Delden, A.L. Francke. Begeleiden van dementerenden die depressief of apatisch zijn: twee richtlijnen voor verzorgenden. Denkbeeld: 16, 2004, nr. 5, p. 10-13. • C. Wagner. Wat doen ze? Kwaliteit in Beeld: 14, 2004, nr. 6, p. 23. 10.6 Nederlandse boeken en boekbijdragen • W.P. Achterberg, C. Holtkamp, A.M. Pot, D. Frijters, D. Gerritsen, A. Kerkstra, M.W. Ribbe. Probleeminventarisatie in de verpleeghuiszorg: effecten van implementatie van het RAI.In: P.P. Groenewegen; G.A.M. van den Bos; P.J. van Megchelen. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken: van onderzoeksresultaten naar verbetering van zorg. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. p. 135-152. • G.A.M. van den Bos, P.P. Groenewegen. Zorg, opvang en begeleiding: van onderzoeksprogramma naar praktijk.In: P.P. Groenewegen; G.A.M. van den Bos; P.J. van Megchelen. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken: van onderzoeksresultaten naar verbetering van zorg. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. p. 3-16. • J.C.J. Dute, R.D. Friele, H. Nys, V.A.J. op den Brink, R.C.W. van Gils, P.E.D. Eysink, J.E. Hanssen. Evaluatie Wet Medisch-Wetenschappelijk Onderzoek met mensen. Den Haag: ZonMw, 2004. 286 p. • A.L. Francke, M. Algera. De indicatiestelling en de aansluiting tussen zorgbehoefte en geleverde thuiszorg bij chronisch zieken.In: P.P. Groenewegen; G.A.M. van den Bos; P.J. van Megchelen. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken: van onderzoeksresultaten naar verbetering van zorg. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. p. 114-134. • P.P. Groenewegen, G.A.M. van den Bos, P.J. van Megchelen. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch
80
•
•
•
•
•
•
zieken: van onderzoeksresultaten naar verbetering van zorg. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. 201 p. P.P. Groenewegen, G.A.M. van den Bos. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken: de opbrengst van het onderzoeksprogramma.In: P.P. Groenewegen; G.A.M. van den Bos; P.J. van Megchelen. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken: van onderzoeksresultaten naar verbetering van zorg. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. p. 185-196. H. Hofhuis. Kwaliteitssystemen van de paramedische beroepsgroepen in 2003.In: A.M. Evers; U.W. Nabitz; P.G.J.J. Stevens; H.H.M. Vinkenburg. Handboek kwaliteit van zorg. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, p. B II7.1.2.2-1 - B II7.1.2-78. D. de Ridder, M. Heijmans. Richtlijnontwikkeling in de psychosociale zorg voor chronische zieken: een overzicht van de mogelijkheden.In: G. Pool; F. Heuvel; A.V. Ranchor; R. Sanderman. Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. p. 5-20. P.M. Rijken, P. Spreeuwenberg. Kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van chronisch zieken.In: W. van Minnen. Handicap en chronische ziekte: beleid en praktijk van de dienstverlening. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1979 - . p. III-8-2-1 - III-8-2-33. P.M. Rijken, M.J.W.M. Heijmans, J.M. Bensing. Adaptieve opgaven als uitgangspunt voor de psychosociale zorg voor somatisch chronisch zieken.In: P.P. Groenewegen; G.A.M. van den Bos; P.J. van Megchelen. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken: van onderzoeksresultaten naar verbetering van zorg. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004. p. 19-32. F.G. Schellevis, J.C. Wille, W.J.J. Assendelft. Evaluatie van de toepassing van richtlijnen.In: J.J.E. van Everdingen; J.S. Burgers; W.J.J. Assendelft; J.A. Swinkels; T.A. van Barneveld; J.L.M. van de Klundert. Evidence-based richtlijnontwikkeling: een leidraad voor
81
0 0 2 E K O B R A J A
10.7 NIVEL rapporten • NIVEL, Verpleeghuis Waerthove. Het begeleiden van mensen met dementie die apathisch zijn: richtlijn voor verzorgenden. Utrecht: NIVEL, 2004. 15 p. • NIVEL, Verpleeghuis Waerthove. Het begeleiden van mensen met dementie die depressief zijn: richtlijn voor verzorgenden. Utrecht: NIVEL, 2004. 17 p. • NIVEL, Verpleeghuis Waerthove. Richtlijnen voor verzorgenden: het begeleiden van mensen met dementie die depressief of apatisch zijn: achtergrond, doel en verantwoording. Utrecht: NIVEL, 2004. 26 p. • A.I.M. Bartelds. Continuous morbidity registration sentinel at Dutch sentinel stations, 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 196 p.
L
•
E
•
I V
•
• A.I.M. Bartelds. Continue morbiditeits registratie peilstations Nederland 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 189 p. • A.P.A. van Beek, C. Wagner, D.H.M. Frijters, P.M.M. Spreeuwenberg, P.P. Groenewegen, M.W. Ribbe. Kwaliteit van zorg voor ouderen met psychogeriatrische problemen in verpleeg- en verzorgingshuizen. Utrecht: NIVEL, 2004. 95 p. • M.J. van den Berg, E.D. Kolthof, D.H. de Bakker, J. van der Zee. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: de werkbelasting van huisartsen. Utrecht: NIVEL, 2004. 197 p. • M. de Boer, E. van den Ende, M. Ribbe, C. Leemrijse. Paramedische zorg in verpleeghuizen: een inventarisatie van omvang, inhoud en indicatiestelling van paramedische zorg. Utecht: NIVEL, 2004. 168 p. • J.C.C. Braspenning, F.G. Schellevis, R.P.T.M. Grol. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: kwaliteit huisartsenzorg belicht. Utrecht: NIVEL, 2004. 173 p. • A. van den Brink-Muinen, A.M. van Dulmen. Factoren gerelateerd aan farmacotherapietrouw van chronisch zieken: resultaten van studies uitgevoerd in Nederland sinds 1990. Utrecht: NIVEL, 2004. 37 p. • A. van den Brink-Muinen, A.M. van Dulmen, F.G. Schellevis, J.M. Bensing. Tweede Nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: oog voor communicatie: huisarts-patiënt communicatie in Nederland. Utrecht: NIVEL, 2004. 187 p. • A. van den Brink-Muinen, C. Wagner. Risico-indicatoren voor de langdurige zorgverlening. Utrecht: NIVEL, 2004. 90 p. • W. Brouwer, D.M.J. Delnoij. Aanpassing patiëntenenquête ziekenhuisvergelijkingssysteem. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. 54 p. • W. Brouwer, D.M.J. Delnoij. Verdiepingsstudie prestatieindicatoren consumenttevredenheid en patiënttevredenheid. Utrecht: NIVEL, 2004. 84 p.
N
•
de praktijk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2004 p. 336-342. R. Verkaik, A.L. Francke. Nieuwe richtlijnen opstellen, invoeren en verspreiden: twee richtlijnen voor verzorgenden van mensen met dementie.In: Handboek zorgvernieuwing. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2004. p. C4-1-C4-28. C. Wagner, A. de Veer. HKZ of INK: wat zijn de verschillen in de praktijk?In: U. Nabiz; H. Polak. De kunst van kwaliteit: handreiking voor het gebruik van HKZ en INK in de zorg. Amsterdam: SWP, 2004. p. 65-78. J. van Weert, J. Peter, S. van Dulmen, M. Ribbe, J. Bensing. Onderzoek naar de effecten van snoezelen op het gedrag van demente verpleeghuisbewoners en de werkbeleving van verzorgenden.In: Dr G.J. van Hoytema Stichting. Symposium "Probleemgedrag bij dementerende ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen", 6 november 2003 in Enschede: Dr.G.J. van Hoytema Stichting, 2004 p. 37-43. W. van der Windt, H. Calsbeek, H. Talma, L. Hingstman. Feiten over verpleegkundige en verzorgende beroepen in Nederland 2004. Maarssen/Utrecht: Elsevier, Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging, 2004. 123 p.
4
10
10 • M. Cardol, L. van Dijk, J.D. de Jong, D. de Bakker, G.P. Westert. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: huisartsenzorg: wat doet de poortwachter? Utrecht: NIVEL, 2004. 219 p. • L. van Dijk, I. Hermans, J. Jansen, D. de Bakker. Voorschrijven bij hypertensie in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 2004. 42 p. • T. Dorn, J.J. Kerssens, P.M.H. ten Veen, C.J. IJzermans. Gezondheidsproblemen en zorggebruik in Volendam, voor en na de Nieuwjaarsbrand: monitoring via de huisarts en apotheken: rapportage 2000 t/m halverwege 2004. Utrecht: NIVEL, 2004. 89 p. • R. Friele, J. Kerssens. Actieve donorregistratie?: een onderzoek naar de mogelijke reacties op de introductie van een actieve donorregistratie. Utecht: NIVEL, 2004. 39 p. • R.D. Friele, J.K.M. Gevers, R. Coppen, A.J.G.M. Janssen, W. Brouwer, R. Marquet. Tweede Evaluatie Wet op de Orgaandonatie. Den Haag: ZonMw, 2004. 196 p. • F.M. de Graaff, R. Redmond, A.L. Francke. Handleiding voor het implementeren van Salsa: een interculturele intervisiemethodiek voor verzorgenden in een thuiszorgorganisatie. Utrecht: NIVEL, Stade Advies, 2004. 58 p. • M.J.W.M. Heijmans, P.M. Rijken. Monitor Zorg- en Leefsituatie van mensen met astma en mensen met COPD: kerngegevens - 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 115 p. • M.J.W.M. Heijmans, P.M. Rijken. Sociaal-maatschappelijke participatie van mensen met een chronische nierinsufficiëntie: een literatuurstudie naar de ervaren knelpunten en mogelijkheden. Utrecht: NIVEL, 2004. 77 p. • L. Hingstman, R.J. Kenens, W. van der Windt, H.F. Talma, H.E. Meihuizen, E.J.C. Josten, G. van Essen. Arbeidsmarktstatistieken in zorg en welzijn 2004. Tilburg: Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, 2004. 140 p. • H. Hofhuis, M. Plas, E. van den Ende. Eindevaluatie van
82
•
•
•
• • •
•
•
•
•
het programma Implementatie Kwaliteitsbeleid Paramedische Zorg (IKPZ): beschrijving van de kwaliteitssystemen van de paramedische beroepsgroepen in 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 344 p. J. Jansen, L. van Dijk, C. Wagner, D. de Bakker. Professionalisering van het FTO in Noord-Holland Noord: evaluatie van een pilot. Utrecht: NIVEL, 2004. 95 p. J. de Jong, M. van den Berg, W. Brouwer, P. Heiligers. Effecten van seniorenbeleid voor huisartsen. Utrecht: NIVEL, 2004. 56 p. J. de Jong, P. Heiligers, L. Hingstman. Tabellenboek: integratie deeltijdwerken medisch specialisten fase 1: problemen en knelpunten bij het invoeren van deeltijdwerken. Utrecht: NIVEL, 2004. 52 p. R. Kenens, L. Hingstman. Cijfers uit de registratie van huisartsen: peiling 2004. Utrecht: NIVEL, 2004. 30 p. R. Kenens, L. Hingstman. Cijfers uit de registratie van verloskundigen: peiling 2004. Utrecht: NIVEL, 2004. 35 p. R.J. Kenens, L. Hingstman. Cijfers uit de registratie van fysiotherapeuten: peiling 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 6 p. M.C. de Korte-Verhoef. Eindrapport Toetsingscommissie COPZ: vijf jaar Centra voor Ontwikkeling van Palliatieve Zorg. Utrecht: NIVEL, 2004. 87 p. M. Lamkaddem, D. de Bakker, A. Nijland, J. de Haan. De invloed van praktijkondersteuning op de werklast van huisartsen: een analyse van gegevens uit het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg. Utrecht: NIVEL, 2004. 23 p. M. Lamkaddem, T. Wiegers. Monitoring kraamzorg: inventarisatie van de opleidingsmogelijkheden en afspraken bij kraamzorgaanbieders in Nederland. Utrecht: NIVEL, 2004. 53 p. C. Leemrijse, E. Steultjens, M. Dorgelo, E. van den Ende. Prioritering van onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van ergotherapie en logopedie. Utrecht: NIVEL, 2004. 93 p.
•
•
•
83
0 0 2 E K O B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
E
•
I V
•
spreiding van het nieuwe voorlichtingsmateriaal van het Rijksvaccinatieprogramma onder professionals die werkzaam zijn binnen dit programma. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. 39 p. P.M. Rijken. Patiëntenpanel Chronisch Zieken: financiële situatie van chronisch zieken 2003/2004: interim-rapportage. Utrecht: NIVEL, 2004. 47 p. P.M. Rijken, P. Spreeuwenberg. Patientenpanel Chronisch Zieken: kerngegevens zorg 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 80 p. F.G. Schellevis, G.P. Westert, D.H. de Bakker, P.P. Groenewegen. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: vraagstellingen en methoden. Utrecht: NIVEL, 2004. 148 p. H. Sixma, A. Mettendaf, M. Lamkaddem, D. Delnoij. De kwaliteit van werkzaamheden van zorgkantoren volgens cliënten: meetinstrumentontwikkeling. Utrecht: NIVEL, 2004. 72 p. E.M. Sluijs, R.D. Friele, J.E. Hanssen. De WKCZ-klachtbehandeling in ziekenhuizen: verwachtingen en ervaringen van cliënten: fase II: ervaringen van cliënten met de WKCZklachtbehandeling in ziekenhuizen vergeleken met hun verwachtingen ten aanzien van de klachtbehandeling en de werkwijze van de klachtencommissies. Den Haag: ZonMw, 2004. 159 p. D. Somai, L. Jabaaij, L. van Dijk, D. de Bakker. Afschaffen vergoeding zelfzorggeneesmiddelen: uitzonderingen denkbaar? Utrecht: NIVEL, 2004. 51 p. D. Somai, A. van der Beek, F.G. Schellevis. Arbocuratieve samenwerking anno 2003: het perspectief van de huisarts. Utrecht: NIVEL, 2004. 35 p. M. Speet, A.L. Francke. Individuele professionalisering van verpleegkundigen in de beroepsopleiding en in de praktijk. Utrecht: NIVEL, 2004. 56 p. M. Tacken, R. Verheij, J. Mulder, H. van den Hoogen, J. Braspenning. Monitoring griepvaccinatiecampagne 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 36 p. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. De aantrekke-
N
• M.W. van der Linden, G.P. Westert, D. de Bakker, F. Schellevis. Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: klachten en aandoeningen in de bevolking en in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 2004. 136 p. • H. van Lindert, M. Droomers, G.P. Westert. Tweede Nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk: een kwestie van verschil: verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. Utrecht: NIVEL, 2004. 371 p. • J. Maas. Achtergrond document OECD Health data. Utrecht: NIVEL, 2004. 38 p. • J. Maas, D.M.J. Delnoij. Brancherapport Cure 20002003. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2004. 135 p. • T. Meerhoff, A. Meijer, J. Paget, K. van der Velden. EISS. European Influenza Surveillance Scheme: annual report : 2002-2003 influenza season. Utrecht: NIVEL, 2004. 50 p. • S.A. Meijer, P.F.M. Verhaak. De eerstelijns GGZ in beweging: resultaten, conclusies en beschouwing van het evaluatie-onderzoek "Versterking eerstelijns GGZ: integrale eindrapportage 2004. Utrecht/Den Haag: NIVEL, Trimbos-Instituut, SGBO, 2004. 81 p. • P. Mistiaen, A.L. Francke. Monitor palliatieve zorg, 2004. Utrecht: NIVEL, 2004. 68 p. • P. Mistiaen, A.L. Francke. Verscheidenheid en capaciteitsbenutting in palliatieve terminale zorgvoorzieningen. Utrecht: NIVEL, 2004. 56 p. • E. Poot, H. in den Bosch, S. Hickox, P. Mistiaen, C. Wagner. Landelijke richtlijn verpleging en verzorging: smetten (intertrigo) preventie en behandeling. Amsterdam/Utrecht: Nederlandse Vereniging van Dermatologisch Verpleegkundigen en Verzorgenden, www:nivel.nl; NIVEL, Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging, 2004. 59 p. • A. van der Putten, T.A. Wiegers. Onderzoek naar de ver-
4
10
10 •
•
•
•
•
•
•
•
lijkheid van het beroep 2003: een peiling onder het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Utrecht: NIVEL, 2004. 102 p. L.F.J. van der Velden, C.J. Vugts, L. Hingstman. Behoefteraming MDL-artsen 2003-2015. Utrecht: NIVEL, 2004. 73 p. L.F.J. van der Velden, L. Hingstman. Arbeidsmarktmonitor klinisch genetici 2002-2015. Utrecht: NIVEL, 2004. 76 p. L.F.J. van der Velden, C.J. Vugts, L. Hingstman. Monitor arbeidsmarkt gynaecologen: behoefteraming 2001-2015: tussenbalans 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 86 p. R. Verkaik, D. Delnoij. Inventarisatie van cliëntondersteuning bij het maken van keuzes in de zorg. Utrecht: NIVEL, 2004. 54 p. C.J. Vugts, L. Hingstman. Herregistratie in het BIGregister: een eerste inventarisatie. Utrecht: NIVEL, 2004. 61 p. C.J. Vugts, L.F.J. van der Velden, L. Hingstman. Behoefteraming neurologen 2004-2015. Utrecht: NIVEL, 2004. 77 p. T.A. Wiegers, B.M. Janssen. Monitor verloskundige zorgverlening: rapportage derde meting, najaar 2003. Utrecht: NIVEL, 2004. 80 p. E.M. Zantinge, P.F.M. Verhaak, I. Voordouw, J.F. van den Berg. GGZ-consultaties aan de eerstelijnszorg: registratie 2000-2003. Utrecht: NIVEL, Trimbos-Instituut, 2004. 47 p.
10.8 Gepubliceerde abstracts • D.H. de Bakker, H. van den Hoogen, I. Wolters. The EVS: a computerized decision support system for GPS in the Netherlands. p.217 In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004.
84
• M.J. van den Berg, D.H. de Bakker. Indicators of quality in primary healthcare. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 31. • J.E.A.M. van Bergen, J. Kerssens, T. Coenen, P. Bindels. Health care seeking behaviour for STI in the Netherlands. p.175 In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. • C. Bode, D.T.D. de Ridder, J.M. Bensing. 'Ahead to the golden years': a preventive intervention for 50 plus on the basis of pro-active coping theory. p. 48. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 1012, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. • J. Bos, D. Frijters, C. Wagner. Indicatoren van kwaliteit binnen de thuiszorg in elf Europese landen. Verpleegkunde: 19, 2004, nr. 1, p. 62-63. • S.D.M. Bot, J.M. van der Waal, C.B. Terwee, D.A.W.M. van der Windt, R.J.P.M. Scholten, L.M. Bouter, J. Dekker. The course of neck and upper extremity complaints in general practice. p.101 In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. • J.C.C. Braspenning, L. van Dijk, A.M. Schiere, H. Mokkink, R. Grol. Prescribing antibiotics in Dutch general practices. p.149. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. • E. Brouwers, B. Terluin, B. Tiemens, P. Verhaak. Effectiveness of a new treatment for nervous breakdown
•
•
•
85
0 0 2 E K O B R A
•
J A
•
•
L
•
•
E
•
•
I V
•
•
of diabetes mellitus. p.158. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. J.G.M. Deckers, W.J. Paget, F.G. Schellevis, D.M. Fleming. European primary care surveillance networks: an overview of structure and operation. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 58. - D. Delnoij, G. ten Asbroek, O. Arah, J. de Koning, P. Stam, A. Poll, N.S. Klazinga. Made in the USA: the import of American Consumer Assessment of Health Plan Surveys (CAHPS) into the Dutch social insurance system. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 43. E.N. Deunk, F. Schellevis, W.J.H.M. Bosch. Veranderingen in de verdeling van sociaaldemografische kenmerken binnen sociaal-economische groepen in de huisartspraktijk 1987-2001. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 3, p. 64. E.N. Deunk, W.J.H.M. van den Bosch, F.G. Schellevis. Changes in the distribution of socio-demographic characteristics in the general practice patient population 19872001. p.114. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. W. Devillé, P. Groenewegen. Is self-rated health lower in refugees in the Netherlands compared to other migrants? European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 97. W. Devillé, G. Westert. Ethnic differences in self-rated health in the Netherlands. Ethnicity & Health: 9, 2004, nr. sup. 1, p. s89-s90. L. van Dijk, H. Otters, J. Schuit. Overweight and obesitas: effect on GP consultation and the use of medication. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 87. L. van Dijk, M. Heijmans, F. Dijkers. The management of
N
•
in primary care: a randomized controlled trial. p. 204. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 1012, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. E. Brouwers. Effectiveness of a new treatment for surmenage (nervous breakdown) in primary care: a randomised controlled trial. p. 52. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. H. Calsbeek, E. Breuning, P.M. Rijken. Social participation of children, adolescents and young adults with chronic diseases. p. 149. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 10-12, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. H. Calsbeek, P.M. Rijken, M.J.T.M. Bekkers, G.P. van Berge Henegouwen, J. Dekker. Coping in adolescents and young adults with chronic digestive disorders: impact on social functioning. Abstract in International Journal of Behavioral Medicine 2004; 11 Suppl. 2 M. Cardol, R. Verheij, G.P. Westert, F.G. Schellevis. Changing pattern of home visiting by general practitioners in the between 1987 and 2001? p. 200. Abstract. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. M. Cardol, P.P. Groenewegen, D.H. de Bakker, P. Spreeuwenberg, L. van Dijk, W. van den Bosch. All in the family?: context matters. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 22. J.G.M. Deckers, F.G. Schellevis, D.M. Fleming. The impact of new WHO diagnostic criteria on the incidence
4
10
10 •
•
•
•
•
•
•
repeat prescriptions in Dutch general practice and chronic patients' view. p.171. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. A.J.E. Dirkzwager, T. Dorn, J.J. Kerssens, C.J. IJzermans. Monitoring van gezondheidsproblemen na rampen. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 3, p. 63. A.J.E. Dirkzwager, C.J. IJzermans. Health problems among children and adolescents before and after a disaster. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 26. G.A. Donker, D.M. Fleming, F.G. Schellevis, P. Spreeuwenberg. Primary care management of diabetes mellitus in five European countries. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 42. G.A. Donker, C.J. IJzermans. Health effects pre- and post disaster. p.171 In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. G.A. Donker, C.J. IJzermans, T. Dorn, J. Kerssens, P. ten Veen. Parents of adolescent burn survivors: GP utilization and health problems three years post-burn. p.172. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners. Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. T. Dorn, C.J. Yzermans, J.J. Kerssens, P.M.H. ten Veen. Psychotropic medication use among adolescent disaster survivors: a prospective cohort study. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 70. M. Droomers, H. van Lindert, G.P. Westert. A matter of
86
•
•
•
•
•
inequalilty: disparities in lifestyle, health and health care use in the Netherlands. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 65. H.J. van Duijn, M.M. Kuyvenhoven, F.G. Schellevis, T.J.M. Verheij. Differences in views on respiratory tract symptoms and antibiotics between patients, practice assistants and general practitioners. p.189. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. H.J. van Duijn, M.M. Kuyvenhoven, F.G. Schellevis, T.J.M. Verheij. Doctors' views on respiratory tract symptoms in relation to antibiotic prescribing. p.162. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. A.B. van Gageldonk-Lafeber, A. Bartelds, M.L.H. Heijnen, M. Peeters, S.M. van der Plas, B. Wilbrink. Een case-controle onderzoek naar acute respiratoire infecties in de Eerste Lijn. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 3, p. 65-65. L. Jabaaij, R.A. Verheij. Older female GPS prescribe hormone replacement therapy more often. p.72. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. J. Jansen, L. van Dijk, C. Wagner, F. Rutten, W. Cambach. Quality of peer review groups (FTO) and the effects on prescribing: a pilot study in one Dutch region. p.139. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General
•
87
0 0 2 E K O B
•
R
•
A
•
•
J A
•
•
L
•
•
E
•
•
I V
•
•
Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. J.J.N. van Laar, K. Stronk, W. Devillé. Ethnic disparities in quality of care for children with asthma. Ethnicity & Health: 9, 2004, nr. sup. 1, p. s41-s42. M.W. van der Linden, F.G. Schellevis, M. Winckers, H. Otters, J.C. van der Wouden. Children's health problems: the second Dutch national survey of general practice. p.215. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. R.L. Marquet, A.I.M. Bartelds, J. van der Zee, F.G. Schellevis. Suicide and suicide attempts in the Netherlands: the role of general practitioners. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 14. R.M.A. van Nispen, P.M. Rijken, M.J.W.M. Heijmans. Health care needs of patients with rare diseases. p. 208. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 1012, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. J. Nuyen, G.A.M. van den Bos, P.P. Groenewegen, F.G. Schellevis. Somatic, comorbidity in neurological disease. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 103. M. van Oort, W. Devillé, D. de Bakker. Primary care for asylum seekers in the Netherlands. Ethnicity & Health: 9, 2004, nr. sup. 1, p. s82-s83. W. Opstelten, G.A. van Essen, A.J.M. van Wijck, F.G. Schellevis, K.G.M. Moons, C.J. Kalkman, T.J.M. Verheij. Herpes zoster: determinants of treatment using a general practice research database. p.219. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004.
N
•
Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. J.D. de Jong, P.J.M. Heiligers, L. Hingstman, P.P. Groenewegen. Part-time working physicians, what does it take? European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 16. M. Heijmans, M. Rijken, F. Schellevis, G.A.M. van den Bos. Comorbidity and chronic disease: a research agenda. p. 90. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 10-12, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. M. Heijmans, M.P. Rijken, R. Horne, J. Weinman. Illness perceptions and medication believes: their importance for self-management over time. International Journal of Behavioral Medicine 2004; 11 Suppl. 2 J.J. Kerssens, C.J. IJzermans, G.A. Donker. Prevalence of symptoms in a case-control study before and after a disaster. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 27. A.M. Kleiboer, K.M.G. Schreurs, S.T.F.M. Frequin, J.J. Hox, J.M. Bensing. Couples facing multiple sclerosis: the influence of daily spousal exchanges on mood and self esteem. p. 61. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 10-12, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. S. Koning, V. Molenbeek, M.J.H.C. op 't Veld, L.W.A. van Suijlekom-Smit, F.G. Schellevis, J.C. van der Wouden. Beloop van impetigo. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 12, p. 587. J.J.N. van Laar, K. Stronks, W. Devillé. Ethnic disparities in quality of care for children with asthma. p.232. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice",
4
10
10 • H. Otters, L. van Dijk, C. van den Wouden, F.G. Schellevis, L.W.A. van Suijlekom-Smit, B.W. Koes. Differences in self reported perceived health and morbidity in overweight and obese children. p.64. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. • C. Ouwehand, D.T.D. de Ridder, J.M. Bensing. Processes involved in successful development in later life: the role of proactive coping strategies. p. 47. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 1012, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. • A. Pieterse, S. van Dulmen, M. Ausems, F. Beemer, J. Bensing. Genetic counselling for hereditary cancer providing counsellors with feedback on their communicative behaviour. Psycho-Oncology: 13, 2004, nr. 8 suppl., p. 37. • T. Plochg, N. Hoogedoorn, D.M.J. Delnoij, N.S. Klazinga. Striving for community-based integrated care in an urbanised area: lessons learned from 30 years of experience with a health partnership in Amsterdam Southeast. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 42. • E. Poot, P. Mistiaen, S. Hickox, C. Wagner. Naar een stappenplan voor het verbeteren van bestaande richtlijnen? Verpleegkunde: 19, 2004, nr. 1, p. 57-58. • A. Ruysbroek, M. Droomers, G.P. Westert. Urban-rural differences in GP care utilization: the effect of social suport and attitude on visiting the general practitioner. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 63. • M. Rijken, M. Heijmans, J. Dekker, F. Schellevis. Comorbidity of somatic chronic diseases: effects on physical and mental functioning. Abstract in International Journal of Behavioral Medicine 2004; 11 Suppl. 2
88
• E. van der Schee, D. Delnoij. Patients' increasing search for health information on internet. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 51. • F. Schellevis, G. Westert. LINH-cijfers: onnodig gebruik van huisartsenzorg eerder af- dan toegenomen. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 12, p. 549. • F.G. Schellevis, D.M. Fleming, M.W. van der Linden, G.P. Westert. Prevalence rates of chronic diseases: the Netherlands and the United Kingdom compared. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 103. • H.J. Sixma, P. Spreeuwenberg. Satisfied doctors ... satisfied patients?: the relationship between patient-, GP-and practice characteristics and the quality of care ratings of patients. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 79. • D. Somai, L. van Dijk, R. Verheij, D. de Bakker. The effect of pharmaceutical marketing on the prescription of rofecoxib in Dutch general practice. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 70. • M.A.J.B. Tacken, E. Hak, D.H. de Bakker, J.C.C. Braspenning. Effect van vaccineren van hoogrisicopatiënten tegen influenza op contacten met de huisartspraktijk gedurende een influenza-epidemie. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 82, 2004, nr. 3, p. 11. • B. Terluin, E. Brouwers, B. Tiemens, P. Verhaak. The four-Dimensional Symptom Questionnaire (4DSQ) as a tool to detect and diagnose anxiety and depressive disorders in patients with a 'nervous breakdown'. European Journal of General Practice: 10, 2004, nr. 3, p. 128-129. • N.C.M. Theunissen, R.D. Friele. Telling people how to change health care is not enough!: testing the model for implementation of change in care. p. 214. The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 1012, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004.
89
0 A J A L E I V
10.9 Lezingen en posterpresentaties • A.I.M. Bartelds. Monitoring volksgezondheid in de huisarts-praktijk. Papieren turflijsten versus HIS. Presentatie EMD congres, 8 oktober 2004. • J.M. Bensing. Lezing gegeven bij NHG getiteld: "Quo vadis, huisarts?" NHG Utrecht, 25 november 2004.
R
B
•
0
•
2
•
E K
•
O
•
and their practical relevance. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 89. A.C. Volkers, A. de Jong, J. Braspenning, L. van Dijk. GPS' motivation for prescribing antidepressants in primary care. p.124. Abstract. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. G.P. Westert, F.G. Schellevis. Health inequalities: results from the Dutch national survey of general practice (1987 and 2001). p.74. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. J.C. van der Wouden, H. Diepenhorst, H. Otters, L. van Suijlekom-Smit, J. van der Wouden, F.G. Schellevis. Tonsillitus in Dutch general practice: change of incidence and policy. p.76. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. C.J. Yzermans. Longitudinal health effects of disasters. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 86. J. van der Zee, M. Kroneman, W. Dieteren, J. Maarse. Gate-keeping or free access: what do patients prefer: a European study. European Journal of Public Health: 14, 2004, nr. 4, p. 50.
N
• E. Uiters, L. van Dijk, W. Devillé, P.P. Groenewegen, M. Foets. Methodological problems (validitation). Ethnicity & Health: 9, 2004, nr. sup.1, p. s10. • C. Veenhof en E. van den Ende. GRADIT: een gradedactivityprogramma voor patiënten met artrose van heup of knie. In: Dijkstra PU, Van Burken P, Marinus J, Nijs J, Van Wilgen CP. Jaarboek Fysiotherapie Kinesitherapie 2005. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2005 • P.F.M. Verhaak, J.J. Kerssens, J.M. Bensing, M. Sorbi, D.A. Kruise, M.L. Peeters. Coping with chronic pain. p.57 The Fifth Conference on Psychology and Health, Rolduc Conference Center, Kerkrade, The Netherlands, May 10-12, 2004. Utrecht: Research Institute for Psychology & Health, 2004. • P.F.M. Verhaak, A. Volkers. De huisartsgeneeskundige zorg voor depressieve ouderen: kwaliteit van diagnostiek en medicamenteuze behandelingen. Huisarts en Wetenschap: 47, 2004, nr. 12, p. 592. • P.F.M. Verhaak, N. Hoeymans, G. Westert. Changes in mental health in the community and in general practice between 1987 and 2001. p.169. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. • R.A. Verheij, M. Cardol, F.G. Schellevis. Urban-rural differences in GP home visiting in the Netherland. p.202. Abstract. In: European Society of General Practice and Family Medicine, Dutch College of General Practitioners.Wonca Europe Conference 2004 "Quality in Practice", Amsterdam, june 1-4, 2004: Book of abstracts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. • R.A. Verheij, D.H. de Bakker, A. Bartelds, J. Deckers. Public health monitoring by GP practices: paper forms vs electronic medical records. penning, D. de Bakker, L. van Dijk. GPs’ motivations of prescribing antidepressants
4
10
10 • J.M. Bensing, T. Feldmann. General Practice in a multicultural society WONCA , Amsterdam, 3 juni 2004. • J.M. Bensing. Zorg voor communicatie. Philips directie, Amsterdam, 6 mei 2004. • J.M. Bensing. Tussen goudmijn en kerkhof: de waarde van grote databases voor onderzoek in de gezondheidszorg. Hooglerarenlunch (VUmc), 8 maart 2004. • M.J. van den Berg, D.H. de Bakker, Toezichtsindicatoren voor de huisartsenzorg. NHG-Wetenschapsdag Leiden, 5 november 2004. • M.E. de Boer, C. Leemrijse. Forum Onderzoek Verpleging en Verzorging: Hoe heilig is veilig? Forumdag 5 oktober 2004. • W. Boerma. General Practice, a European perspective. Lezing bij bezoek Russische delegatie, Utrecht, 23 april 2004. • W.G.W. Boerma. Nieuwe buren; over oude en nieuwe EU landen. Dr. Rijk Kramerschool voor basisonderwijs, Amsterdam, 2 november 2004. • W.G.W. Boerma, P. van Hasselt, H. Schreurs, H. Abrahamse. Results of a Dutch funded Matra project ‘Consolidating the roles of providers and patients in burgeoning primary care in Lithuania’. Conference Vilnius, 30 september 2004. • W.G.W. Boerma, I. Miseviciene, Z. Milasauskiene, H. Abrahamse. How do Lithuanians see their primary care? First results from a national survey. Conference Vilnius, 30 september 2004. • W.G.W.Boerma. Trends in Primary Care in Europe. What do they show? Senior Policy Makers Workshop, Ljubljana, 22-23 oktober 2004. • W.Boerma, L.Valius, I. Juodryte, H. Abrahamse. General Practice in Lithuania after 10 years" (1+2). Results from a national survey among family doctors Conference Vilnius 30 september 2004 (Poster). • W. Boerma. The interface between primary and secondary care. Relevance, problems, solutions. Senior Policy
90
Makers Workshop, Ljubljana, 22-23 oktober 2004. • W.G.W. Boerma. Regulating Primary Care in Europe. Voordracht op verzoek at Senior Policy Makers Workshop Bosnia and Herzegovina, Sarajevo, 7-8 december 2004. • W. Boerma. Evaluation, information and incentives in primary care. Need, principles, problems. Senior Policy Makers Workshop Bosnia and Herzegovina, Sarajevo, 78 december 2004. • W.G.W. Boerma. The many faces of Primary Care in Europe. More uniformity ahead? Voordracht op verzoek at Conference ‘Strengthening Family Medicine based PHC in Turkey’, Istanbul, 9 december 2004. • E.P.M. Brouwers: Ontsnap aan overspannenheid. Presentatie op congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004. • M. Cardol. Waar je mee omgaat word je mee besmet: over gelijkenissen in contactfrequenties binnen gezinnen. NHG-Wetenschapsdag Leiden, 5 november 2004 (poster). • D.J.M. Delnoij, P.P. Groenewegen, H. Sixma. Relaties tussen onderzoek, beleid en praktijk. Workshop NIVELretraite, Soesterberg, 5 januari 2004. • D.J.M. Delnoij. Verdiepingsstudie prestatie-indicatoren consumententevredenheid en patiënttevredenheid. Presentatie in de reeks "EPC presenteert …". Den Haag: Ministerie van VWS, 8 maart 2004. • D.J.M. Delnoij. Invulling prestatie-indicatoren consumentenvertrouwen en patiëntenervaringen. Presentatie "EPC presenteert …". Den Haag: Ministerie van VWS, 9 december 2004. • D. J.M. Delnoij. De patiënt in NIVEL-onderzoek. Presentatie lunchbijeenkomst NPCF. Utrecht, 14 juni 2004. • W.L.J.M. Devillé, Studiedag Huisartsen Almere, "Gezond van en gezondheidszorg voor migranten in Nederland". Almere,16 maart 2004.
•
•
•
91
0 0 2 E K
•
O
•
B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
E
•
I V
•
patiëntenperspectief ZonMw programma Pijn 3, Utrecht, 27 april 2004. A.M. van Dulmen, A. van den Brink-Muinen, H. Abrahamse. You cannot always get what you want; the relationship between handling emotions in primary care and patient preferred as well as perceived empathy. Workshop Sequential analysis. Verona, 6-7 februari 2004. A.M. van Dulmen. Towards better communication in healthcare: why and how? Ankara universiteit, Turkije, 25 november 2004. A.L. Francke, R. Verkaik. Richtlijnontwikkeling en –toetsing in de verpleging, op PHD-seminar. Utrecht, 28 oktober 2004. A.L. Francke. "Hospice facilities in the Netherlands". PACARO congres, Boekarest, 2 oktober, 2004 R.D. Friele. Doe de klachten niet de deur uit. Invitational conference Klachtenrichtlijn, ZonMw, CBO, SOKG, Universiteit Maastricht, 2 december 2004. R.D. Friele. Tweede evaluatie wet klachtrecht. Inleiding refereerbijeenkomst SOKG, 6 december 2004 R.D. Friele Hoe is kennis over uitvalsrisico’s te implementeren in de spreekkamer. Expert meeting ‘arbeidsreïntegratie; de rol van adaptatie’, Universitair Longcentrum Dekkerswald, Universiteit van Nijmegen. 22 september 2004. R.D. Friele. De actieve donorregistratie. Coordinatiegroep orgaandonatie, ministerie VWS. Den Haag, 9 september 2004. F.M. de Graaff . "Terminale zorg voor migranten", Congres Palliatieve zorg. Ede, 8 juni 2004 P.P. Groenewegen. Waar doen we het eigenlijk voor? Over de maatschappelijke kwaliteit van ons onderzoek. NIVELretraite, Soesterberg, 6 januari 2004. P.P. Groenewegen. Funding and paying for primary care. Senior Policy Makers Workshop, Ljubljana, 22-23 oktober 2004. P.P. Groenewegen, H. Sixma. The role of a health care panel in a ‘performance indicators’ framework. Lezing
N
• W.L.J.M. Devillé. Het dossieronderzoek. Lezing op Slotcongres Domus Medica,"Gevlucht – Gezond?".Utrecht, 8 december 2004. • W.L.J.M. Devillé. Werkprocessen medische zorg in penitentiaire instellingen. Werkconferentie Project Verantwoorde Medische Zorg. Nieuwersluis, 16 november 2004. • W.L.J.M. Devillé. "Health and health care among ethnic minorities in the Netherlands." XII Jornades de la Societat de Salut Pública de Catalunya i de Balears. Immigració i salut. Barcelona, 25-26 November 2004. • L. van Dijk, A.Volkers, A.de Jong, D.H. de Bakker. Rational prescribing of antidepressants: the usefullness of GP registration data. Dresden, 27 augustus 2004. • G.M. van Dijk, C.H.M. van den Ende, J.Dekker. Revalidatie van ouderen: inzicht in de problematiek van oudere patienten met artrose van heup en/of knie (CARPA) Onderzoeksdag ZonMw revalidatieonderzoek. Den Haag, 2004. • G.M. van Dijk, C.H.M. van den Ende, J. Dekker. Het beloop van functionele status bij oudere patienten met late gevolgen van poliomyelitis, artrosr en de ziekte van Parkinson: de invloed van leeftijd gerelateerde factoren en comordiditeit (CARPA). Onderzoeksdag ZonMw revalidatieonderzoek. Den Haag, 2004. • L. van Dijk, Determinanten van regionale verschillen in voorschrijven. Lezing bij de afdeling GMT van het Ministerie van VWS. Den Haag, 2004. • L. van Dijk, Redenen van voorschrijven van antidepressiva in de huisartspraktijk. Presentatie op de LINH-dag, 11 november 2004. • A.M. van Dulmen, F. Tromp, F. Grosfeld, O. ten Cate, J. Bensing. The impact of stress on the communication during bad news consultations. EACH congres, Brugge, 24-26 september 2004. • A.M. van Dulmen. Effectiviteit van telemedicine interventie bij lage rugpijn. "Kruisbestuiving", bijeenkomst
4
10
10 ZeS, Universität Bremen, 18 maart 2004. • P.P. Groenewegen, J.D. de Jong. No-claimteruggaaf in ziekenfondsverzekering. Nederlands Genootschap voor Health Services Research, Appingedam, 18 april 2004. • P.P. Groenewegen. Workload of general practitioners. Workshop WONCA Amsterdam, 4 juni 2004. • P.P. Groenewegen. Waar doen we het voor? Over de maatschappelijke kwaliteit van ons onderzoek. CaReonderzoeksschooldag, 18 juni 2004. • P.P. Groenewegen. Het NIVEL kwaliteitssysteem. Inleiding op de interne scholingsdag Kwaliteitssysteem en interne audits, NIVEL. Utrecht, 22 september 2004. • P.P. Groenewegen. Patient participation in Dutch social health insurance. Beiratsitzung des Projekts Die Representation von Versicherten und Patienten in der GKV. Böckler Stiftung, Düsseldorf, 23 september 2004. • P.P. Groenewegen. International comparisons.Bezoek Finse delegatie. Utrecht, 29 oktober 2004. • P.P. Groenewegen. Veranderend zorgstelsel: nieuwe uitdaging? Invitational conference UU en Gemeente Zeist. Utrecht, 22 november 2004. • P.P. Groenewegen. Chains of trust: governance of relationships in the professions. Strategiedag onderzoeksschool ICS, Zutphen, 26 november 2004. • P.P. Groenewegen. Professies en de toekomst. Lezing voor het algemeen bestuur van de VVAA. Utrecht, 21december 2004 • Ph Heiligers, J.D de Jong. L.Hingstman en P.P Groenewegen. Parttime doctors and fulltime care. PPPconference, Amsterdam, 7 oktober 2004. • M. Heijmans. Trends en ontwikkelingen in de zorg voor mensen met COPD in de periode 2001 – 2004. Jaarsymposium Astma Fonds ‘COPD: etiologie en zorg’. Amersfoort, 2 december 2004. • M. Heijmans. De gevolgen van stam en COPD zoals ervaren door de patiënt zelf. Beleidsconferentie Astma Fonds, 10 september 2004.
92
• M.W. van der Linden. Het kind bij de huisarts – de Tweede Nationale Studie. NHG-Wetenschapsdag Leiden, 5 november 2004 (poster). • R.L. Marquet. The epidemiology of suicide and attempted suic in Dutch general practice 1983-2003: trends and opportunities for prevention. Presentation 10th European Symposium on Suicide and Suicidal Behavior Copenhagen, 25-28 augustus 2004. • S.A. Meijer. Let’s make things better. Lezing gehouden op congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004. • A.H. Pieterse, A.M. van Dulmen, M.G.E.M. Ausems, F.A. Beemer, J.M. Bensing. Communicatie in tijdens erfelijkheidsadvisering vanwege erfelijke kanker. Wetenschappelijke bijeenkomst van de Nederlandse Associatie voor Community Genetics. Amsterdam, 2 december 2004. • A.H. Pieterse, A.M.van Dulmen, M.G.E.M. Ausems, F.A. Beemer, J.M. Bensing. Issues of concern in genetic counselling for hereditary cancer. STOET symposium, Amsterdam, 5-6 februari 2004 (poster). • M.F. Pisters, C. Veenhof, J. de Groot, C.H.M.van den Ende. Het handelen van de fysiotherapeut bij artrose aan de heup en/of knie: een beschrijvend onderzoek. KNGFcongres. Den Haag, 5 en 6 november 2004 (poster). • M. Rijken, R.van Nispen. Knelpunten in de zorg. Ervaringen van mensen met een zeldzame chronische aandoening. ZonMw-programma Chronisch zieken, Den Haag, 24 juni 2004. • M. Speet. "Individuele professionalisering van verpleegkundigen", expertmeeting van NU’91. Utrecht, 15 januari 2004. • M. Speet, D. Delnoij. Kwaliteit van de zorg en dienstverlening van de ’s Heeren Loo Zorggroep. Raad van Bestuur ’s Heeren Loo, Amersfoort, 6 december 2004. • E.M.J. Steultjens, C. Leemrijse, J. Dekker, L. Bouter, C.H.M. van den Ende. Setting priorities in Occupational
• •
93
0 0 2 E K O
•
B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
E
•
I V
•
Jaarvergadering MDL-artsen, Utrecht, februari 2004. • P.F.M. Verhaak. Versterking van de 1e-lijns GGZ: De resultaten. Plenaire lezing op congres: Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004. • P.F.M. Verhaak. De evaluatie van de versterkende maatregelen t.b.v. de 1e lijns GGZ. Presentatie op VWS van de eindrapportage van dit project. Den Haag, 2 oktober 2004. • P.F.M. Verhaak: De eerstelijnspsycholoog: het ontstaan van een beroepsgroep. Lezing gehouden op congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004. • P.F.M. Verhaak, S.A. Meijer. De landelijke evaluatie van de versterking van de eerstelijns GGZ in beeld en getal. Congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004 (poster). • P.F.M. Verhaak. De ontwikkeling van de Quote Angst/depressie. Onderzoekersdag NESDA, Amersfoort, 11 oktober 2004. • R.A. Verheij. Regionale verschillen in geneesmiddelgebruik. In het kader van SIR masterclass voor apothekers. 16 juni 2004. • R.A. Verheij. National Information Network in General Practice (NiN GP). Lezing op verzoek voor representanten van huisartsenregistraties in diverse landen. Brussel, 12 februari 2004. • R.Verkaik en D.van Delden, Lezing op verzoek over " Richtlijnen voor verzorgenden m.b.t. het begeleiden van mensen met dementie die depressief of apathisch zijn", op het middagsymposium 'Probleemgedrag bij dementie', UniversitairVerpleeghuisnetwerk, Nijmegen, 20 april 2004. • R. Verkaik. Lezing op verzoek over belevingsgerichte zorg: verzameld wetenschappelijk bewijs, op symposium van RK Zorgcentrum Bernardus/Fontis, Amsterdam, 30 september 2004. • C.J. Vugts, L.F.J van der Velden en L.Hingstman. Arbeidsmarktmonitor neurologen. Ledenvergadering van NVN, Veldhoven, september 2004.
N
•
Therapy research. 7th European Congress of Occupational Therapy. Athene, 22 september 2004. E.M.J. Steultjens, J. Dekker, L. Bouter, C.H.M. van den Ende. Best evidence for Occupational Therapy: how to get it. Presentatie 7th European Congress of Occupational Therapy, Athene, 23 september 2004. I. Swinkels, C.H.M. van den Ende. Individuele registratie voor een collectief doel. EMD-congres. 8 oktober 2004. I.Swinkels, C.H.M. van den Ende. Fysiotherapie en lage rugpijn: verschillen in zorggebruik en richtlijngebruik. KNGF-congres, Den Haag, 5 november 2004. K. Tates. Gastcollege ten behoeve van Minor Interpersoonlijke Communicatie, Faculteit Sociale wetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht, 18 maart 2004. K. Tates, J. Bensing, E. Elbers, L. Meeuwesen L. A multi-perspective view on provider-parent-child communication. In: International Conference on Communication in Healthcare, Brugge, 14-17 September 2004. C. Veenhof, C.H.M. van den Ende. Vragenlijsten voor patiënten met artrose van heup en/of knie: een overzicht. KNGF-congres 2004, Den Haag, 5 en 6 november 2004. A.J.E. de Veer. "Verpleegkundigen en verzorgenden en de zorg rond het levenseinde.Congres palliatieve zorg. Ede, 8 juni 2004. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. De aantrekkelijkheid van het beroep. Programmacommissie Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden, LEVV. Utrecht, 13 januari 2004. A.J.E. de Veer, A.L. Francke. Verzorgenden over de kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. Invitational Conference ‘De kwaliteit van de zorg van verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen. Utrecht, 13 september 2004. L.F.J van der Velden Arbeidsmarkt monitor klinisch genetici. Ledenvergadering NVKG. Utrecht, maart 2004. L.F.J van der Velden, C.Vugts en L.Hingstman. Behoefteraming MDL-artsen; op zoek naar het plafond.
4
10
10 • C.J. Vugts en L.Hingstman. Herregistratie in BIG register. Voorjaarsconferentie herregistratie van VWS, Den Haag, april 2004. • C. Wagner. Guideline development, continuing education, re-certification and the nursing profession, EnQual tweede internationale workshop over kwaliteitsmanagement in de Gezondheidszorg. Helsinki, 2 en 3 april 2004. • C. Wagner. Kwaliteitsindicatoren voor de GGZ, Lezing voor GGZ instellingen. Utrecht 13 januari 2004. • C. Wagner. Kwaliteitsindicatoren voor de thuiszorg. Expertbijeenkomst LVT. Utrecht, 20 januari 2004. • C. Wagner. Kwaliteitsindicatoren voor verpleeg- en verzorgingshuizen. NVKZ regio Amsterdam, Amsterdam 27 januari 2004. • C. Wagner. Kwaliteitskosten in zorginstellingen. INK/CBO Minisymposium: De financiële steekholder. Utrecht, 23 maart 2004. • C. Wagner. Van innovatie tot structurele inbedding. Nieuw Nederlands Peil. Utrecht, 17 juni 2004. • C. Wagner. Patientveiligheid in Nederland Kwaliteitsparade. Utrecht, 19 oktober 2004. • C. Wagner. Quality of care research. Finland delegatie. Utrecht, 29 oktober 2004. • C. Wagner. Cronic pain and quality of life. Landelijk symposium SLKN. Amsterdam, 8 oktober 2004. • C. Wagner. Kwaliteitssysteem Neuromodulatie Landelijk symposium SLKN. Amsterdam, 8 oktober 2004. • C. Wagner. Onderzoek Patientveiligheid in Nederland, Task Force Patientveiligheid IGZ/VWS. Den Haag, 9 november 2004. • C. Wagner. Evaluation Dutch National quality policy. Workshop 3 ENQual. Budapest, 26 november 2004. • J.C.M. van Weert, A.M. van Dulmen, P.M.M. Spreeuwenberg, J.M. Bensing, M.W.Ribbe. Symposium "zintuigactivering: Horen, zien en zwijgen?". Zorgcentrum Ter Weel. Goes, 27 mei 2004. • J.C.M. van Weert, A.M. van Dulmen, P.M.M.
94
•
•
•
•
•
•
•
•
Spreeuwenberg, J.M. Bensing, M.W.Ribbe. "The effects of snoezelen on communication in dementia care" EACH. International conference on communication in healthcare. Brugge, 14-17 september 2004. J.C.M. van Weert, A.M. van Dulmen, P.M.M. Spreeuwenberg, J.M. Bensing, M.W.Ribbe. "Effecten van snoezelen op demente ouderen en zorgverleners".Symposium "Belevingsgerichte zorg, maar voor wie eigenlijk?". R.K. Zorgcentrum Bernardus/Fontis. Amsterdam, 30 september 2004. J.C.M. van Weert. "Effecten van snoezelen op demente ouderen en zorgverleners"7e Nationale Gerontologiecongres. Nederlandse Vereniging voor Gerontologie. Ede, 1 oktober 2004 (poster). J.C.M. van Weert Presentatie: "Communicatie met oudere patiënten tijdens verpleegkundige consulten ter voorbereiding op chemotherapie". Oncologie Verpleegkundigen (WOV). Eindhoven, 12 oktober 2004. J.C.M van Weert. Presentatie: "Communicatie met oudere patiënten tijdens verpleegkundige consulten ter voorbereiding op chemotherapie". Medisch Centrum. Eindhoven, 30 november 2004. J.C.M. van Weert. "Effecten van snoezelen op de stemming en het gedrag van demente verpleeghuisbewoners" Symposium "Probleemgedrag bij ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen". Dr. G.J. van Hoytema Stichting. Geleen, 22 april 2004. C.J. Yzermans. Invited keynote speaker Expert panel on Public Health registries. World Trade Center Health Registry & Agency for Toxic substances & Disease Registry. New York, 12-13 mei 2004. E.M. Zantinge. Consultatie: van project naar routine. Congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004 (poster). E.M. Zantinge. Is meer ook beter? Lezing gehouden op congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004.
95
0 0 2 E K O B R A J A L
Conference "Dutch General Practice on stage" – poster pre sentaties (no abstracts)Amsterdam, 1 juni 2004 • J.van Bergen, J.Kerssens, F.Schellevis, T.Coenen, P.Bindels. Health care seeking behaviour for sexually transmitted infections in the Netherlands: GP sees majority of cases. • S.Borgsteede, L.Deliens, A.Francke, W.Stalman, D.Willems, J.van Eijk, G.van der Wal. Palliative care in the Netherlands: consequences of different population definitions in palliative care epidemiology. • W.Devillé. Workload of GPs caring for asylum seekers. • L.van Dijk, G.Westert. Variation in prescription of lipid
E
Conference "Dutch General Practice on stage" – oral presentations (no abstracts)Amsterdam, 1 juni 2004 • F.G.Schellevis, G.Westert. Dutch national survey of general practice. Design of the study and overview of major results. • J.M.Bensing. Communication Styles of General Practitioners. • M.Cardol, L.van Dijk, J.de Jong, D.H.deBakker, G.Westert. The activities of GPs. • L.van Dijk, M.Cardol. Prescription in Dutch general practice. • A.de Boer, M.de Klerk, M.Cardol G.Westert. Receipt of informal care.
I V
• A.Ruysbroek, M.Droomers, G.Westert Urban-rural differences in visiting the general practitioner. • M.Droomers, H.van Lindert, G.P.Westert. Inequalities in the Netherlands. • H.Sixma. Patients’ satisfaction with general practice in the Netherlands. • M.Wensing, H-P.Jung. Patient evaluations of medical care and prescribing patterns of general practitioners. • A.van den Brink-Muinen. Gender and communication. • D.de Bakker. Efficiency gain in general practice: but what about quality. • L.van der Velden, L.Hingstman. Manpower planning to year 2015. • M.van den Berg. Task delegation in general practice. - M.van der Linden, G.Westert, D.de Bakker, F.Schellevis. Health status of the population and morbidity in general practice. • P.Verhaak. One year morbidity of patients with a classified psychiatric diagnosis, as perceived by the GP. • J.de Jong, M.Cardol, G.Westert, P.Groenewegen. Variation in general practice. • R.Verheij. Data collection for the DNSGP-2 and beyond. • J.van der Zee. NS-conferentie "DNSGP-2 – Dutch General Practice on Stage".
N
• E.M. Zantinge: Hoe Lang is een patiënt? Poster gepresenteerd op congres Van inspiratie naar consolidatie, versterking 1elijns GGZ. Eindhoven, 5 oktober 2004 (poster). • J. van der Zee. Seminar inzake preventieactiviteiten in de huisartspraktijk. Centraal Plan Bureau, Den Haag, 18 maart 2004. • J. van der Zee. Direct accessibility and patient evaluation. Nederlands Genootschap voor Health Systems Research, Appingedam, 16-17 april 2004. • J. van der Zee. Health Services Research & Policy. CaReNihes cursus, Utrecht, 26 april 2004. • J. van der Zee. Kwaliteit in de praktijk, ‘best practices’ in de huisartsenzorg. NHG-bijeenkomst voor genodigden ter gelegenheid van de opening van de WONCA-conferentie 2004. Amsterdam, 1 juni 2004. • J. van der Zee. The press-the button-myth; the promises and deceptions of Electronical Medical Recording in General Practice. University of Technology, Faculty of Medicine, Dresden, 26-29 augustus 2004. • J. van der Zee. Health Culture. CaRe-Nihes cursus, Erasmus MC, Rotterdam, 16 november 2004. • M. Zwaanswijk. Help-seeking for child psychopathology: Pathways to informal and professional services. P&H Day, Utrecht, 15 januari 2004.
4
10
10 lowering drugs: variation between general practices. • M.M.Kuyvenhoven, G.van Essen, F.Schellevis, T.Verheij. Differences in prescribing antibiotics and incidences of upper respiratory tract infections (urti’s) in Dutch general practice between 1997-2001: have national guidelines changed practice and consequently patients’ inclination to consult their GP? • K.van Laar, K.Stronks, W.Devillé. Ethnic disparities in quality of care for children with asthma • C.Ouwehand, D.de Ridder, J.Bensing. Practive adaptation to ageing: the role of stress and resources • G.van Son, F.Schellevis, W.Hoek, E.van Furth. The incidence of anorexia nervosa (AN) and bulimia nervosa (BN) in Dutch primary care. • R.Verheij, M.Cardol, F.Schellevis. GP home visits in the Netherlands: a rural phenomenon? • A.Volkers, P.Verhaak, F.Schellevis. Treatment of elderly depressed patients in primary care. • T.A.Wiegers. Maternity care in general practice. • T.A Wiegers. Changes in the use of maternity care. • M.te Wierik, H.van Schrojenstein Lantman-de Valk, M.van den Akker, M.Wullink, H.Schouten F.Schellevis, G.J.Dinant, J.Metsemakers. People with intellectual disability in general practice. • E.van Rijswijk, P.Verhaak. Prescribing psychotropic drugs and referral for common mental disorders in general practice. • M.Zwaanswijk. Child psychopathology in Dutch general practice. 10.10 Factsheets • A. Baanders. Bezuinigingen in de zorg: gevolgen voor chronisch zieken in het ziekenfonds. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • A. Baanders. Chronisch zieken over arbocuratieve samenwerking. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • H. Calsbeek. Chronische zieken over mantelzorg: prettig,
96
maar ook bezwaarlijk. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • H. Calsbeek. Kennis, opvattingen en informatiebehoefte van chronisch zieken over erfelijkheid en erfelijkheidsonderzoek. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • A. Francke. Thuiswonende mensen met dementie of met een verstandelijke beperking: prevalentie, gebruik van thuiszorg en vrijheidsbeperkingen. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • E. van der Schee, D.M.J. Delnoij. Voor zorg naar het buitenland: veel mensen willen het, weinigen doen het. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • I.C.S. Swinkels, C.H.M. van den Ende. Daling vraag naar fysiotherapie. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • A. de Veer, P. Poortvliet. Verzorgenden over bijscholings- en doorstroommogelijkheden. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. • A. de Veer, P. Poortvliet, B. Vogel. Verzorgenden over kwaliteit van de zorg in verpleeg en verzorgingshuizen. www.nivel.nl: NIVEL, 2004. 10.11 Digitale producten Sites R.J. Kenens, L. Hingstman. Cijfers uit de registratie van beroepen in de gezondheidszorg, Utrecht: NIVEL, < http://www.nivel.nl/beroepenindezorg> Gegevens over aantal, samenstelling en spreiding van verschillende beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg: • werkzame en pas afgestudeerde huisartsen • werkzame en pas afgestudeerde verloskundigen • extramuraal werkzame fysiotherapeuten • werkzame en pas afgestudeerde ergotherapeuten • werkzame en pas afgestudeerde oefentherapeuten Cesar • werkzame en pas afgestudeerde oefentherapeutenMensendieck Op basis van de gegevens in de registratiesystemen worden een aantal producten geleverd: • statistische overzichten • spreidingskaarten
97
0 0 2 E K O B R A J A L E I V
meer dan 2300 vernieuwingsprojecten in de zorg door Nederlandse zorginstellingen en aanverwante maatschappelijke instellingen. De databank is doorzoekbaar op trefwoord en vrije tekst. C. Wagner, M. Geurts. European research Network on Quality Management in Health Care.
Deze Engelstalige site ondersteunt een netwerk van Europese onderzoekers op het gebied van kwaliteitsmanagement in de gezondheidszorg. De site geeft een overzicht van gehouden workshops (presentaties). De lijst met deelnemende landen geeft toegang tot de cv’s van individuele onderzoekers in het netwerk. I.C.S. Swinkels, D. de Bakker. De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ) is een net-werk van geautomatiseerde extramurale fysiotherapiepraktijken, praktijken voor oefentherapie Cesar en praktijken voor oefentherapie-Mensendieck. In het netwerk worden gegevens verzameld over patiënt, verwijzing, diagnose, behan-deling en evaluatie.De gegevens worden op de site gepubliceerd. Daarnaast biedt de site een overzicht van jaarboeken, factsheets artikelen en columns. F.G. Schellevis, G.P. Westert. De Tweede Nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. De studie is gegroepeerd rond zes onderzoeksthema’s: gezondheid en ziekte, gebruik van zorg, verschillen in gezondheid en gebruik van zorg, kwaliteit van de huisartsenzorg, huisartspatiënt-communicatie en organisatie van de huisartsenzorg. De site geeft per thema een overzicht over de veelheid van informatie die in de studie is verzameld en over de op basis hiervan verschenen publicaties. Dossiers op www.nivel.nl: A.Francke, P. Misiaen. Palliatieve Zorg Dossier met informatie over vraag, aanbod, gebruik van en
N
• basisgegevens voor wetenschappelijk onderzoek • steekproefkader voor wetenschappelijk onderzoek. E.van der Schee, D. Delnoij. Consumentenpanel Gezondheidszorg, Utrecht: NIVEL Doel van het Consumentenpanel Gezondheidszorg is op landelijk niveau informatie te verzamelen over de meningen en ervaringen van gebruikers van de gezondheidszorg. De uitkomsten van recente en oudere peilingen zijn op de site per onderwerp gerangschikt en worden kort omschreven. Uitgebreidere publicaties op basis van de peilingen zijn veelal in PDF-formaat te downloaden. R.A. Verheij, L. Jabaaij, H. Abrahamse, H. van den Hoogen, J. Braspenning, T. van Althuis. Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland 2003. Utrecht: LINH 2004, Naast cijfers over oa. verwijzen, contacten, aandoeningen en voorschrijven in de huisartspraktijk in 2003, biedt de site over deze onderwerpen trendcijfers 1997-2003 en een literatuuroverzicht van verdiepingsstudies op basis van de verzamelde gegevens. A.J.E. de Veer, A.L. Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel Verpleegkundigen & Verzorgenden, Utrecht: NIVEL Doel van het Panel is op landelijk niveau informatie verzamelen over de meningen en ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden over beroepsinhoudelijke onderwerpen.Voorbeelden van onderwerpen die aan bod zijn gekomen zijn functiedifferentiatie, de kwaliteit van zorg, en de zorg rondom een overlijden. De site geeft een overzicht van de uitgevoerde peilingen en de resultaten daarvan. Databank Zorgvernieuwing, Utrecht: NIVEL, Prismant, Trimbos-instituut De Databank Zorgvernieuwing bevat beschrijvingen van
4
10
10 behoefte aan palliatieve zorg. Verder antwoorden op veelgestelde vragen en informatie over beleidsontwikkeling op het terrein van de palliatieve zorg. T. Meerhoff, J. Paget. Griep Dossier met informatie over griep en griepvaccinatie. In het griepseizoen wordt wekelijks de griepactiviteit in Nederland gerapporteerd. Antwoorden op veel gestelde
98
vragen en relevante nationale en internationale links naar griep-informatie op internet. P, Verhaak. Eerstelijns GGZ Dossier met informatie over beleidsontwikkelingen, vraag naar en aanbod in de eerstelijns GGZ.
11
Het Bestuur
Het NIVEL werkt in een krachtenveld waarin het ministerie van VWS, de financiers van zorg, de beroepsverenigingen, de koepel-organisaties en de patiëntenverenigingen ieder hun rol spelen. Bij de samenstelling van het bestuur is hiermee rekening gehouden. In het bestuur hebben dan ook personen zitting uit kringen van het veld, het beleid (te weten financiers en consumenten) en de wetenschap. Op deze manier wordt zowel de onafhankelijkheid van het instituut gewaarborgd en blijft het NIVEL verbonden met zijn draagvlak: de instellingen ten behoeve waarvan het onderzoek wordt gedaan. Het algemeen bestuur van de Stichting NIVEL is in het verslagjaar vier maal bijeen geweest. Het dagelijks bestuur kwam in 2004 vier keer bijeen. Hier-onder vindt u de samenstelling van het bestuur per 31 december 2004.
4
Samenstelling Algemeen Bestuur NIVEL per 31 december 2004 Leden Mw. dr. E. Borst-Eilers* Voorzitter Prof.mr. P.C. Ippel* Secretaris Dr. J.H. Hagen* Penningmeester 0 0 2 K E O B R A J A E L V
Drs. J.H.W.P. Stienen
I
Dr. R.M. Valentijn Dr. J.H. Schaaf
Voorgedragen door: Landelijke Huisartsen Vereniging Nederlands Huisartsen Genootschap Landelijke Vereniging voor Thuiszorg Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie Orde van Medisch Specialisten Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ARCARES Brancheorganisatie Verpleging en Verzorging
*) tevens lid van het Dagelijks Bestuur
99
N
Leden uit de kring van zorgaanbieders J.F. van Santen, huisarts* Dr. G.A. van Essen, huisarts* Mw. J. Boetes, MBA Dr. N.L.U. van Meeteren
11 Leden uit de kring van verzekeraars/ consumenten Ir. B.F. Dessing A.L.J.E. Martens, arts Ir. H. Smits* Mw. drs. I. van Bennekom- Stompedissel
Leden uit de kring van de wetenschap Prof.dr. E. Schadé
Prof.dr. G.J. Kok Prof.dr. E.C. Klasen
Adviseurs F. Sanders, arts Prof.dr. H.J. Kingma Vacature H.J. Smid S. Zum Vörde sive Vörding Mw. J.M.M. Willemse Dr. W.L.J.M. Devillé
100
Voorgedragen door: Zorgverzekeraars Nederland Zorgverzekeraars Nederland Consumentenbond Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie Voorgedragen door: UvA / AMC Hoogleraar Huisartsgeneeskunde, voorgedragen door staf NIVEL Universiteit Maastricht, voorgedragen door staf NIVEL lid Raad van Bestuur Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) voorgedragen door staf NIVEL
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg Inspectie voor de Gezondheidszorg College van Zorgverzekeringen ZonMw Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen Algemene Vergadering van Verpleegkundige en Verzorgenden Ondernemingsraad NIVEL
12
Personele Zaken
Een overzicht van alle personeelsleden die in het jaar 2004 bij het NIVEL gewerkt hebben.
Zee, prof.dr. J. van der
Friele, dr.ir. R.D.
Programmaleiders Delnoij, dr. D.M.J. Devillé, dr. W.L.J.M. Dulmen, dr. A.M. van Ende, dr. C.H.M. van den Francke, dr. A.L. Hingstman, dr. L.
Rijken, dr. P.M. Schellevis, dr. F.G. Verhaak , dr. P.F.M. Wagner, dr. C. IJzermans, dr. C.J.J.M.
V
E L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
Brouwer, drs. W. Brouwers, dr. E.P.M. Brown, dr. C.S. Calsbeek, drs. H Cardol, dr. M. Coppen, drs. R. Deckers, dr. J.G.M. Dijk, dr.ir. L. van Dijk, drs. G.M. van Dirkzwager, dr. A. Donker, dr. G.A.
I
Onderzoekers Baanders, dr.ir. A.N. Bartelds A.I.M., huisarts Beek, drs. A.P.A. van Berg, drs. M.J. van den Bij, drs. S. van der Boer, drs. M.E. de Boerma, dr W.G.W. Bongers, F., huisarts Bos, drs. J.T. Brake, drs. H. te Brink-Muinen, dr. A.van den
4
Afdelingshoofden Groenewegen, prof.dr. P.P. Bakker, dr. D.H. de
N
Wetenschappelijk personeel Directie Bensing, prof.dr. J.M.
101
12 Dorn, drs. T. Dückers, drs. M.L.A. Engers, dr. A.J. Eysink, dr. P. Fassaert, drs. T.J.L. Geurts, drs. M.P.E.D. Graaff, drs. F.M. de Groenendijk, drs. J. Hansen, drs. J.H.H.I. Hanssen, drs. J.E. Hasselt, drs. T.J. van Heijmans-Rigeaux, dr. M. Heiligers, dr. Ph. Hendriks, drs. M Hofhuis, dr. E.H. Jabaaij, dr. L. Jansen, drs. J. Janssen, ir. B.M. Jong, drs. A. de Jong, drs. D.M. de Jong, drs. J de Kaldenhoven, drs. S. Kenens, drs. R.J. Kerssens, dr. J.J. Kolthoff, drs. E.D. Kroneman, dr.ir. M.W. Lamkaddem, drs. M. Leemrijse, dr. Ch. Lindert, mr.drs. J.J.M.van Luyten-de Thouars, Y.C.H. Maas, drs. J. Marquet, dr. R.L. Meerhoff, drs. T.J. Meijer, dr. S.A. Mistiaen, drs. P.J.M.L. Morren, drs. M. Muysken, J.
102
Nispen, drs. R.M.A. van Nuijen, drs. J. Ouden, drs. D.J. den Paget, dr. J.W. Peters, drs. L. Pieterse, drs. A.W. Pisters, drs.M. Plas, ir. G.M. Poortvliet, M.C. Putten, drs. A.A.J. van der Schee, drs. E van der Sixma, dr. H.J.M Sluijs, dr. E.M. Soeteman, J.H., huisarts Somai, drs. T. Sonsbeek, drs. D.D. van Speet, drs. M. Spelten, dr. E.R. Swinkels, drs. I. Theunissen, dr. N.C.M. Tiessen, drs. Z.H. Triemstra, dr. A.H.M. Uiters, drs. A.H. Veenhof, drs. C. Veer, dr. A.J.E. de Velden, dr. L.F.J. van der Verheij, dr. R.A. Verkaik, drs. R. Vervloet, drs. M. Volkers, dr. A.C. Vugts, drs. C.J. Weert, dr. J.C.M. van Wiegers, dr. Th.A. Wimmers, dr. R.H. Zantinge, drs. E.M. Zegers, drs. H.W.M. Zwaanswijk, drs. M.
12 Kenniscentrum Bonapart, L.M.C. Heijden, drs. P.M.J.R. van der Jongkind, ir. L.F. (journalist)
Otten, drs. R.N. Visser, Th. Wiggers, J.W.
Wetenschappelijk onderzoeksondersteuning Systeembeheer Snellenberg, drs. J.N.H.M. van Research medewerkers Abrahamse, H.P.H. Broek, drs. R.W. van den Gravestein, J.V. Hieralal, M. Kerkhof, ing. M.J.W. van Veldwerkcoördinatoren Konink, drs. M.C. de
Spreeuwenberg, drs. P.M.M. Veen, drs P.M.H. Ten Wagemans, drs. E.A.H. Winckers, drs. M.
Pisters, drs. M.
Videotheek Kruijsdijk, R.A.J.T. van
E K
2
0
0
4
Engel, R. Prince, M. Wijnands, E. Tibosch, drs. E.M Zweistra, J.
R I V
E
L
J A
A
Hoek, M. van der Hoekstra, J. In den Eng, D.J. Jorna, R. Kreeftenburg, T.
N
Medewerkers data entry Benschop E. Bovenkamp, W. Brouwer, R. Brouwer, H.B. Dussenbroek, A.M. (coördinator)
B
O
Medewerkers enquêtekamer Hermans, drs. I.M.J. (coördinator) Baarle, J.M. van Beasley, M. Berg, M.S. van den Christiani, L. Dijk, R. van
103
12 Medewerkers data entry Lodder, A. Pop, Ph. Pools, Y. Romeijn, G. Sonsbeeck, drs. D.D. van Staal, J.M.
Stork, C.T. Tak, E.L. van der Vrolijk, M.M. Wageningen, G.M.J. van Wijnands, J. Witlox, J.
Administratieve medewerkers registratiesystemen Bie-Vos, T. De Schutten, J.G.W. Franke-Kasteleijn, A. Steen, J.P.C. van der Scheepmaker, A.F. Projectsecretariaten Aalst- van Well, C.J.M. van Brink, H.W.M. van den Brouwer-van Beurden, M.W. Faassen, A. Geelkerken-van Wijk, M. van Heshusius-van Valen, M.
Karamat Ali, I.M. Kimmelaar, M.A.M. Leeuwe, M. van Saya, D. Stoeten-Verbeek, K.M.
Overige projectondersteuning Brok, H.M. Davids, R.N. Dufourné, W. Hooijman, W.P.M.
Korte, M.C. de Lodder, A. Zoelen-Bouwman, P.S. van
Bibliotheek en documentatie Berg, R. van den (Hoofd) Breuning, E.
Carlier, A.V. Schoonmade, L.J.
Algemeen ondersteunend en beheerspersoneel Hoofd algemene zaken Berg, W. van den Projectbeheer Bosman, ir. J.M. (hoofd)
104
Vonk, ir. E.
12 Financiële administratie Blokland, E.A.M. van Franke, C.H. (administrateur) Philipse, M.P.
Vlug-Scheenstra, I.B.
Personeelszaken Rooseboom-Schinkel, drs. E.E. (personeelsfunctionaris) Kerkhof-van Beurden, J.D.M. Salarisadministratie Kerkman-Pouw, A. Directiesecretariaat Wegen, M. van der
Koff, A.H.M. de
Beheer Kraus, dr. E.
Spruit, W.L.
Automatisering Contente Lopes, A.J. Lemans, J
Smit-de Jong, W. Snoek- van Dorp, A.
0 E K
2
Emmerik, J. van
O
Kantine Goris-Puyk, M. Cornelissen, M.M.J.
0
4
Receptie Beijers-de Boer, A. Houthuijzen-Bachmann, H.
Graaf, I.R.B. de
N
I V
E
L
J A
A
R
B
Schoonmaak Sieders-van Dam, Th.
105
12 Gemiddelde formatie In figuur 1 wordt weergegeven de gemiddelde personeelsbezetting van het NIVEL per kwartaal over de afgelopen 5 jaar. In de eerste kwartaal van 2004 zette de in 2003 ingezette daling van het wetenschappelijk personeel door, maar bij het aantrekken van de projectenmarkt in de tweede helft van 2004 is er weer een stijgende lijn waarneembaar. Het niet wetenschappelijk personeel is min of meer constant gebleven.
O
E K
2
0
0
4
NIVEL personeel in fte’s gemiddeld per kwartaal 2000 t/m 2004
N
I V
E
L
J A
A
R
B
In tabel 1 wordt over de periode 2000 tot en met 2004 een overzicht van de formatie per functie in aantallen medewerkers gegeven. De peildatum is steeds 31 december. Het aantal personeelsleden op deze peildatum is zeker geen afspiegeling van de gemiddelde bezetting zoals die door het hele jaar heen is geweest.
107
12 Tabel 1: Personeelsbezetting naar functie per 31 december in aantallen medewerkers 2000 5 13 30 14 10 55 0
2001 5 11 28 25 19 64 8
2002 5 13 39 35 20 50 9
2003 5 11 37 28 5 53 8
2004 5 10 39 28 11 52 8
127
160
171
147
153
Niet wetenschappelijk management Management ondersteuning Algemene dienst
1 6 18
1 6 18
1 8 19
1 2 19
1 2 20
Subtotaal
25
25
22
22
24
152
185
193
169
177
Wetenschappelijk management Programmaleiders Onderzoekers > 6 ancienniteitsjaren Onderzoekers Assistent onderzoekers/student-assistenten Onderzoeksondersteuning Kenniscentrum* Subtotaal
Totaal
* Vanaf 2003 wordt de bibliotheek meegenomen in de categorie kenniscentrum, voorheen viel de bibliotheek onder de categorie managementondersteuning. Ziekteverzuim Het ziekteverzuimcijfers van het NIVEL zit onder het cijfer wat landelijk geldt voor organisaties in de niet commerciële dienstverlening (eerste kwartaal 2004: 7,1%). De meldingsfrequentie is gedaald van 1,75 ziekmeldingen per medewerker per jaar in 2003 , naar 1,07 in 2004.Tabel 2: Ziekteverzuim (excl. zwangerschapsverlof)
108
12 Tabel 2: Ziekteverzuim (excl. zwangerschapsverlof) totaal verzuim percentage 2000 2001 2002 2003 2004
5,2% 2,9% 4,1% 4,6% 3,8%
Omzet In figuur 2 is de omzet van het NIVEL weergegeven voor de periode 2000-2004. Het Ministerie van VWS heeft per 1 januari 2004 een ingrijpende bezuiniging doorgevoerd van 10% van de basissubsidie. Deze bezuinigingen troffen ook andere instellingen, waaronder opdrachtgevers van het NIVEL. Hierdoor stagneerde de werving van projecten met name in de eerste helft van het jaar. Hoewel het tweede half jaar de onderzoeksmarkt duidelijk aantrok , is de totale omzet gedaald naar 11,1 miljoen euro.
N
I V
E
L
J A
A
R
B
O
E K
2
0
0
4
Omzet NIVEL 2000-2004
109
13 Aanvrager
Doel
Gevraagde gegevens
Trombose Stichting
mailing congres (aandacht voor te verwachten nieuwe medicijnen behandeling trombose, nieuwe rol Ned. Trombosediensten) onderzoek naar bereik en waardering VoedingsMagazine statistieken ontwikkelen over exploitatie huisartsenpraktijken
adressen huisartsenpraktijken
Ned. Zuivel Organisatie CBS
Noterik Multimedia BV
MC Haaglanden AMC/ de Meren
Maag Lever Darm Stichting VU Medisch Centrum
RIVM Maag Lever Darm Stichting NIVEL UMC st Radboud
UMC st Radboud
NHG
Wageningen Universiteit
NIVEL
nagaan wat behoefte van huisartsen is ten aanzien van huisartsenwebsite voor efficient en adequaat afhandelen van patientenvragen en -problemen samenwerking ziekenhuis Haaglanden met huisartsen onderzoek naar vigerende opinies over vervolgstappen in de behandeling van depressie op het moment dat een eerste antidepressivum onvoldoende effect heeft mailing nieuwsbrief onderzoek naar kennis op het gebied van genetica onder niet-genetisch geschoolde hulpverleners in de gezondheiodszorg, waaronder huisartsen mailing over het Rijksvacinatieprogramma mailing nieuwsbrief mailing conferentie 'De Ned. Huisartsenpraktijk in de schijnwerpers' in kaart brengen van het voorkomen van Vulvair Vestibulitis syndroom (VVS) alsmede de bekendheid en behandeling ervan in de eerstelijn in Nederland Preventie van nierschade bij kinderen met (vermoeden op) urineweginfecties: inventarisatie van huidige handelen van artsen in de eerstelijn en dit relateren aan NHG-standaarden 'Urineweginfecties' en 'Kinderen met koorts' mailing eerste nummer van de programma's voor Individuele Nascholing, met als onderwerp Zwangerschap en kraamperiode kwantitatief huisartsenonderzoek als afsluitend deel van promotieonderzoek "Voedingsvoorlichting via Intermediairen" werving huisartsen voor Nationaal Panel Chronisch Zieken (NPCZ)
110
adressen huisartsen adressen en persoonsgegevens huisartsen, aantal fte, oprichtings- en opheffingsdatum praktijken adressen huisartsen
statistische gegevens huisartsen adressen en persoonsgegevens huisartsen
praktijkadressen huisartsen praktijkadressen huisartsen
praktijkadressen huisartsen praktijkadressen huisartsen adressenhuisartsen adressen huisartsen
adressen huisartsen
huisartsenadressen t.b.v. mailing
huisartsadressen t.b.v. onderzoek, persoonsgegevens steekproef adressen huisartsen
13 Aanvrager
Doel
Gevraagde gegevens
NIVEL
werving huisartsen voor onderzoek "Monitoring zorgen leefsituatie van mensen met astma en COPD controleren representativiteit LINH huisartsen aanschrijven van fysiotherapeuten voor werving patiënten ten behoeve onderzoek "Effectiveness of situational feedback to selfmanagement of chronic lowback pain mailing rapportage "Gezondheidsonderzoek Vogelpest Epidemie" vervaardigen van financiele statistieken 'fysiotherapeuten en 'verloskundigen' mailing nieuwsbrief werving praktijken voor LIPZ Terminale zorg voor Turken en marokkanen Onderzoek naar informatiebehoefte en beslissingsondersteuning voor artsen bij medicamenteuze therapie Tevredenheid van haio's en pas afgestudeerde huisartsen over het onderwijs op de huisartsenopleiding Niet op naam ingeschrevenen (NONI): inventarisatie en gevolgen voor ziekenfondsverzekerden
adressen huisartsen
R
B
O
E K
2
0
0
4
adressen huisartsen
A
NIVEL
adressen huisartsen
J A
NIVEL
L
Maag Lever Darm Stichting NIVEL NIVEL Rijksuniversiteit Groningen
adressen en persoonsgegevens fysiotherapeuten en verloskundigen praktijkadressen huisartsen praktijkadressen fysiotherapeuten adressen huisartsen adressen en persoonsgegevens huisartsen
E
CBS
praktijkadressen huisartsen
I V
RIVM
persoonsgegevens huisartsen adressen huisartsen
N
LINH NIVEL
111