Jaarboek
Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Postadres
Postbus 1568, 3500 BN Utrecht
Bezoekadres Otterstraat 118124, Utrecht (030) 27 29 700
fax
(030) 27 29 729
WeBsite
www.nivel.nl www.nivel.eu @nivel_research
nivel j aar b oe k 201 3
telefoon
Nederlands instituut
2013
voor onderzoek van de gezondheidszorg
NIVEL onderzoekt de gezondheidszorg
Jaarboek Nederlands instituut voor onder-
2013
zoek van de gezondheidszorg
NIVEL onderzoekt de gezondheidszorg
Utrecht, juni 2014
NIVEL jaarboEk 2013 www.nivel.nl
[email protected] Telefoon (030) 2 729 700 Fax (030) 2 729 729 iSBn 978-94-6122-250-3 © 2014 nivel, Postbus 1568, 3500 Bn Utrecht Vormgeving en illustraties: Jan van Waarden/ram vormgeving Afbeelding pag. 25: nivel/PlOS-medicine
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of open‐ baar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, micro‐ film of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het NIVEL te Utrecht. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning in artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoud De impact van gezondheidszorgonderzoek 1 Patiëntenervaringen Over zorgaanbieders / zorgverleners Van chronisch zieken en gehandicapten Maatschappelijke impact: Wie is de Nederlandse patiënt? Geneesmiddelen Surveillance / peilstations Zelfmanagement / participatie
5 9 10 12
16 19 22 26
Maatschappelijke impact: Participatiemonitor: inzicht en input voor beleid 29
2 Interactie patiënt – zorgverlener Effectief communiceren Zorg rond het levenseinde Meer grip: shared decision Maatschappelijke impact: Huisartsenpraktijk kan veel meer doen aan leefstijl
33 34 35 38
3 Professionals en zorgorganisaties Patiëntveiligheid Technologie Samenhang in het zorgaanbod Taakverschuiving en substitutie
43 44 46 50 55
Maatschappelijke impact: Tien jaar patiëntveiligheidsonderzoek in Nederlandse ziekenhuizen
59
4 Sturen in de zorg Sturingsprincipe Toezicht en wetgeving Zorgverzekeraars / de zorgverzekering Gezondheidsbevordering en preventie Maatschappelijke impact: Patiënten willen geen formele klachtenprocedure
63 64 65 69 71
75
5 Internationaal onderzoek
79
6 Promoties
85
40
7 De onderzoeksinfrastructuur van het NIVEL 91 Bijlagen Overzicht van internationale artikelen Overzicht van Nederlandstalige artikelen NIVEL in cijfers Raad van Toezicht Overzichtstudies en kennisvragen inhOud
95 96 109 114 116 117 3
De impact van gezondheidszorgonderzoek
5
Gezondheidszorgonderzoek is er om te worden gebruikt. Het kan laten zien hoe de gezondheids zorg ervoor staat, bijvoorbeeld in het aantal artsen dat beschikbaar is of de mate waarin ziekenhuizen veilig werken. Gezondheidszorgonderzoek kan ook inzicht bieden in de gevolgen van beleidskeuzes.
naar ervaringen van patiënten met klachtrecht. En in 2013 wordt de impact van deze onderzoeken zichtbaar. Dan neemt de Tweede Kamer het voorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) aan, een wetsvoorstel waarin de uitkomsten van de onderzoeken van het nivel duidelijk doorklinken. In dit jaarboek staan enkele cases waarin we de impact van ons onderzoek presenteren.
Maar hoe meet je of en hoe het gebruik wordt? Hoe meet je de impact van onderzoek op beleidsmakers, Overzichtstudies zorggebruikers, zorgverleners, overheid en zorgverzekeraars? De impact van gezondheidszorgonderzoek is ook Het nivel is onderdeel van een Europees netwerk terug te zien in onze overzichtstudies en kennissynvan gezondheidszorgonderzoekers (Health Services theses. Vorig jaar zijn er zes nieuwe studies verscheResearch Europe/hSr) dat voorbeelden verzamelt nen. Daarmee geven we inzicht in de stand van de van onderzoek met maatschappelijke impact. kennis, toegesneden op een gerichte beleidsvraag en Doel is om tot een betere definiëring van die impact in de thema’s die op dit moment van belang zijn, de te komen. Wat verstaan we onder impact? Hoe kunkansen en mogelijke risico’s. nen we impact inzichtelijk maken? En wat zijn condities waarmee je impact kunt vergroten? En kunnen we de af- of aanwezigheid van impact verklaren en welke factoren zijn daarbij van belang? In onze jaarevaluatie kijken we ook op deze manier naar onze eigen onderzoeksprojecten. Het is lastig de maatschappelijke impact van gezondheidszorgonderzoek vast te stellen, omdat een onderzoeksproject vaak niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van een groter geheel. En invloedrijk onderzoek heeft vaak een lange voorgeschiedenis. Een voorbeeld: het nivel doet al 15 jaar onderzoek 6
jaarBOek 2013
Onderzoeksinfrastructuur
NIVEL Zorgregistraties biedt inzicht in de rol en de bijdrage van de verschillende eerstelijnsdisciplines in de Nederlandse gezondheidszorg en bevat een schat aan informatie over actuele thema’s, zoals zorg in de buurt, substitutie, kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg, gezondheid en leefomgeving, taakherschikking, zorgbekostiging en de basis GGZ.
Aan de basis van veel nivel-onderzoek staan onze nationale databases, panels en monitors. Onze onderzoeksinfrastructuur omvat een breed terrein van de gezondheidszorg en volksgezondheid. Vorig jaar zijn de verschillende zorgaanbiedersspecifieke databases, waarin de interactie tussen zorgvragers en -aanbieders centraal staat, geïntegreerd in NIVEL Zorgregistraties eerste lijn. Dit jaarboek NIVEL Zorgregistraties maakt gebruik van geanonimiseerde gegevens van zo’n 400 huisartspraktijken In dit jaarboek vindt u een greep uit onze activiteiten met 1,2 miljoen ingeschreven patiënten. Daarnaast in 2013. Beschrijvingen van onze onderzoeksresultabevatten de registraties gegevens van patiënten van ten, overzichtstudies, onderzoeksinfrastructuur, eerstelijnspsychologen, fysio- en oefentherapieprakdatabases en wetenschappelijke artikelen van niveltijken, diëtetiekpraktijken, apotheken en van de huisonderzoekers. artsenposten. Alle genoemde publicaties en overzichtstudies zijn te Onderzoekers en beleidsmakers kunnen er antwoordownloaden vanaf de nivel-website. In de digitale den vinden op actuele vragen, zoals: welke gezondversie van het jaarboek wordt u direct doorverwezen heidsproblemen spelen er in de bevolking? Hoeveel naar de betreffende publicaties. mensen krijgen er griep? Welke zorg krijgen mensen met een chronische aandoening en welke zorgverleners in de eerste lijn zijn daarbij betrokken? Met welke vragen gaan patiënten direct naar de fysiotherapeut? En met welke vragen gaan ze eerst langs de huisarts?
d e i m Pa c t va n G e Z O n d h e i d S Z O r G O n d e r Z O e k
7
① Patiëntenervaringen
9
Over zorgaanbieders / zorgverleners De afgelopen jaren lag de nadruk van ons onder Onnodig bezoek spoedeisende hulp kan minder zoek op het meten van kwaliteit van zorg volgens Ruim de helft van de patiënten bezoekt de spoedeipatiënten. De komende jaren zal het gezond sende hulp zonder verwijzing. Zes van de tien ten heidszorgonderzoek zich meer richten op de erva onrechte volgens zorgverleners. Zij hadden met hun ren uitkomsten van de zorg en op de manier klacht naar de huisarts of de huisartsenpost moeten waarop gegevens over de door patiënten ervaren gaan en doen een onnodig beroep op dure spoedzorg, kwaliteit kunnen worden gebruikt voor verbete terwijl mensen met klachten die wel spoedeisend ring van de zorg. zijn, mogelijk onnodig lang moeten wachten. Patiënten zelf denken daar echter heel anders over, zo blijkt uit een peiling in het Consumentenpanel Vertrouwen in huisartsen, specialisten en Gezondheidszorg. De huisartsenpost en spoedeiziekenhuizen stabiel en hoog sende hulp worden per jaar ongeveer twee miljoen keer bezocht. Het vertrouwen in specialisten, huisartsen en ziekenMensen die zelf naar de spoedeisende hulp gaan vinhuizen is over de laatste jaren stabiel en hoog. den hun bezoek vrijwel nooit onterecht: 48% geeft Hoewel het vertrouwen van consumenten in ziekenaan dat zij dachten dat de klacht met spoed moest huizen iets lager is dan het vertrouwen in specialisten worden behandeld, 22% dacht dat aanvullend onderen huisartsen, doen ook zij het over het algemeen zoek nodig was, bijvoorbeeld een röntgenfoto, en goed. Dit blijkt uit de Barometer Vertrouwen. 14% was ongerust. Daarbij komt dat mensen ook niet Vertrouwen in de gezondheidszorg is cruciaal. Als altijd weten bij wie ze met hun klacht terecht kunpatiënten geen vertrouwen hebben in zorgverleners, nen. Bij twijfel kiezen ze dan eerder voor de spoedeizorginstellingen of de gezondheidszorg, dan zullen sende hulp dan voor de huisartsenpost. ze minder snel medische hulp zoeken of de adviezen Ruim een kwart van de mensen heeft al ervaring met van een arts opvolgen. Daarom meet het nivel een triagesysteem, waarbij een ‘triagist’ , iemand die regelmatig het vertrouwen in beroepsgroepen zoals belt of langskomt, verwijst naar de huisartsenpost of artsen, medisch specialisten, verpleegkundigen of spoedeisende hulp. Tachtig procent blijkt vertrouwen fysiotherapeuten, en het vertrouwen in instellingen te hebben in zo’n triagesysteem. zoals ziekenhuizen of verpleeghuizen.
10
jaarBOek 2013
Pijnpatiënt mist continuïteit van zorg Volgens de samenwerkende patiëntenverenigingen krijgt pijn nog niet de aandacht die nodig is. Honderdduizenden mensen in Nederland hebben dagelijks pijn. In samenwerking met Pijn Platform Nederland en vier patiëntenorganisaties bracht het nivel de ervaringen van chronische pijnpatiënten met de gezondheidszorg in kaart en het ontwikkelde voor deze zorg een Consumer Quality-index. Meer dan 85% van de pijnpatiënten blijkt positief over de omgang met zorgverleners. Ze zijn tevreden over de communicatie, al kan de voorlichting over mogelijkheden en onmogelijkheden van de behandeling vaak nog beter. De relatie patiënt-zorgverlener blijkt bijzonder belangrijk voor de meeste patiënten. Ze willen hun verhaal kunnen doen en merken dat de zorgverlener daarnaar luistert, ze willen zich serieus genomen voelen. Zorgverleners zouden nog meer kunnen vertrouwen op wat de patiënt zegt over z’n klachten en deze meer kunnen zien als samenwerkingspartner, omdat patiënten met chronische pijn vaak al jaren ervaringsdeskundige zijn. De continuïteit van zorg en samenwerking tussen zorgverleners blijken veel pijnpatiënten knelpunten te vinden waar verbetering nodig is. Veel van hen noemen een vast aanspreekpunt als oplossing.
Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
Kwaliteit stomazorg niet overal hetzelfde Mensen met een stoma zijn over het algemeen zeer positief over de stomazorg. Deze krijgt gemiddeld een 8,6, zo blijkt uit de cQ-index Stomazorg. In een peiling onder leden van de Stomavereniging tien jaar geleden, was dat nog een 7,7. Maar niet ieder ziekenhuis doet het even goed. Er zijn duidelijke verschillen. Zo kan de voorlichting over stomamaterialen, over het aanbod, de mogelijkheden om te oefenen en de kosten in verschillende ziekenhuizen nog beter. Ook de voorbereiding op de operatie en de voorlichting vooraf kunnen nog beter, zoals de plaatsbepaling van de stoma en informatie over mogelijke problemen of complicaties, evenals de voorbereiding op de stomaverzorging thuis door patiënten zelf. Om de kwaliteit van zorg in ziekenhuizen zichtbaar te maken en keuze-informatie te bieden aan mensen die in de toekomst een stoma krijgen, gaat de Nederlandse Stomavereniging op termijn de resultaten van metingen met deze nieuwe cQ-index publiceren op de Stoma Zorgwijzer.
11
Van chronisch zieken en gehandicapten Blij met zorg in het buitenland
In het Consumentenpanel Gezondheidszorg, het Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicap ten, het Panel Samen Leven en het panel Leven met Kanker peilt het NIVEL regelmatig de mening en ervaringen van panelleden. Hoe ze hun ziekte ervaren, de zorg, maar ook de kwaliteit van hun leven, in hoeverre ze participeren in de samenle ving, of ze werk hebben en welke belemmeringen ze daarin tegenkomen.
Alle Europese burgers hebben recht op behandeling in het buitenland. De kosten worden vergoed tot aan het bedrag dat voor dezelfde behandeling in eigen land wordt uitgekeerd. In twee jaar tijd gingen 157 van de 5772 leden van het verzekerdenpanel voor zorg naar het buitenland. De meeste mensen gaan voor heup- of knieoperaties en rugproblemen zoals hernia’s. Vooral mensen uit de grensstreken. Ook lieten een paar patiënten een preventieve scan uitvoeren. Mensen geven aan vooral naar het buitenland te Afstemming van zorg tussen huisarts en gaan voor zorg omdat ze daar sneller worden geholspecialist bij kanker kan beter pen, daar een specialist werkt die veel van de specifieke aandoening weet en omdat de service en dienstUit onderzoek in het Panel Leven met Kanker blijkt verlening in het buitenland beter zijn. Bijna allemaal dat mensen met kanker doorgaans tevreden zijn over geven ze aan dat de zorg in het buitenland aan hun de kwaliteit van de huisartsenzorg. Ze vinden dat de verwachtingen voldeed of die zelfs overtrof. De meest huisarts prettig met hen omgaat en zijn positief over genoemde redenen om níet naar het buitenland te de gesprekken met de arts. Wel kan de afstemming gaan voor zorg zijn: dat mensen er tegenop zien tussen huisarts en specialist vaak nog wat beter. meerdere keren te moeten reizen, dat ze onbekend Onderzoeker Petra Hopman: “Vanwege het groeiende zijn met de procedures en gebruiken daar, dat het aantal kankerpatiënten dat nazorg zal gaan krijgen in veel administratie vergt en dat ze meer vertrouwen de eerste lijn, zijn korte lijnen met oncologische zorg‐ hebben in de Nederlandse zorgverleners. verleners in het ziekenhuis van groot belang. Optimale afstemming met de tweedelijnszorg moet daarom hoog op de agenda staan.” Driekwart van de mensen die recent of langer geleden de diagnose kanker kregen en naar eigen zeggen kampen met lichamelijke problemen, gaat hiermee naar de huisarts. Hun emotionele en sociale problemen bereiken de spreekkamer van de huisarts aanzienlijk minder vaak: een derde van deze problemen 12
jaarBOek 2013
wordt met de huisarts besproken. Ongeveer één op Inkomenspositie chronisch zieken en de tien kankerpatiënten heeft de behoefte om (meer) gehandicapten: een kwart teert in met de huisarts over zijn lichamelijke of emotionele problemen te praten. Mensen met een chronische ziekte of beperking hebben minder te besteden dan de algemene bevolking en maken daarbij nog extra kosten vanwege hun ziekte of beperking. Een kwart van hen moet spaarBijkomende kwaal bemoeilijkt leven met geld aanspreken om rond te komen of komt zelfs kanker meer dan leeftijd rood te staan. En één op de vijf gaf aan niet voldoende geld te hebben om ‘mee te doen’. Dit ondanks Niet zozeer de leeftijd maar vooral bijkomende ziekde diverse inkomensondersteunende maatregelen die ten verminderen de kwaliteit van leven van oudere er voor deze groep bestaan. Vanaf 2014 zullen de patiënten met kanker. Ouderen en jongeren met kanmeeste huidige tegemoetkomingsregelingen vervanker ervaren eenzelfde kwaliteit van leven, maar kangen worden door één regeling die de gemeenten gaan kerpatiënten met bijkomende ziekten hebben een uitvoeren. Gemiddeld bedroeg het – zelf gerappormindere kwaliteit van leven en zijn vaker arbeidsonteerde – besteedbaar inkomen van mensen met een geschikt dan andere kankerpatiënten. Door de verchronische ziekte of beperking in 2011 1427 euro per grijzing is de verwachting dat het aantal ouderen met maand (berekend voor een eenpersoonshuishouden). kanker zal toenemen. Nu al is zo’n 60% van de kanOnder jongere mensen met een chronische ziekte of kerpatiënten ouder dan 65 jaar als de diagnose wordt beperking en onder lager opgeleiden lag het besteedgesteld. Toch is er vrij weinig bekend over kanker bij bare inkomen lager. Onder ouderen en hoger opgeouderen. Het meeste onderzoek wordt verricht bij leiden hoger. Bijna alle mensen met een chronische mensen tussen de 30 en 55 jaar. Naast kanker heeft ziekte of beperking (94%) hadden in 2011 eigen uitga70% van de ouderen één of meer andere aandoeninven vanwege de gezondheid, bovenop de door hen gen, zoals diabetes, hart- en vaatziekten of artrose. betaalde premie voor de zorgverzekering. Programmaleider Mieke Rijken: “Het is belangrijk dat we precies nagaan welke gevolgen de nieuwe regeling heeft voor mensen met een chronische ziekte of beper‐ king. Gemeenten krijgen een grote vrijheid in de uit‐ voering ervan. Dat is nodig om maatwerk te kunnen leveren, maar kan tegelijkertijd tot onwenselijke ver‐ schillen leiden.” Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
13
Verstandelijke beperking en diabetes: zo doe je dat samen!
PlezierigeActiviteitenMethode ook geschikt na beroerte
Hoe kunnen mensen met een verstandelijke beperking en diabetes gezonder leven en leren omgaan met hun ziekte? En hoe kunnen begeleiders en mantelzorgers daarbij helpen? Op deze vragen geeft de nieuwe website Diabetes zelf in de hand een antwoord. Mensen met een verstandelijke beperking hebben twee keer zo veel kans op diabetes als mensen zonder die beperking. Maar goede en begrijpelijke informatie over deze ziekte ontbreekt. De website geeft daarom mensen met een verstandelijke beperking, hun mantelzorgers en begeleiders informatie op maat. Ze kunnen inloggen en interactieve lessen volgen over hoe zij beter kunnen omgaan met hun ziekte. Zij leren zelf dingen regelen, zoals het belang van regelmatig meten van de suikerwaarde, gezond eten, bewegen en medicijnen innemen. Zelfmanagement moet ertoe leiden dat zij ondanks hun ziekte gezond kunnen leven zoals ze dat zelf graag willen. Bij het stimuleren van zelfmanagement spelen begeleiders en mantelzorgers een grote rol. Begeleiders kunnen op de website terecht voor informatie over diabetes en diabeteszorg en voor ervaringsverhalen van andere begeleiders. Mantelzorgers vinden er informatie, filmpjes en tips over de behandeling van diabetes en hoe zij daarbij kunnen helpen. Een deel hiervan is in meerdere talen te lezen en te bekijken.
De Plezierige Activiteiten Methode die is ontwikkeld voor mensen met dementie, blijkt ook goed bruikbaar om depressieve klachten te verminderen bij de verzorging na een beroerte. Ieder jaar krijgen ongeveer 41.000 mensen in Nederland een beroerte. Veel van deze patiënten worden opgenomen op een revalidatieafdeling in een verpleeghuis en als ze onvoldoende herstellen op een verpleegafdeling. Door de schade aan de hersenen of als reactie op hun plotselinge beperkingen, worden veel patiënten na een beroerte depressief. “Als je deze depressieve klachten kan verminderen of voorkomen, bevordert dat het her‐ stel en hun kwaliteit van leven”, stelt onderzoeker Renate Verkaik. Zij ontwikkelde een methode tegen depressie bij mensen met dementie. Voor mensen die een beroerte hebben gehad is nu een ‘vertaling’ beschikbaar van deze Plezierige Activiteiten Methode, gesubsidieerd door Fonds NutsOhra. “De depressieve klachten na een beroerte lijken op de klachten van mensen met dementie en daarom hebben we gekeken of de methode ook geschikt is voor deze patiënten”, verklaart Verkaik. De methode is een hulpmiddel voor verzorgenden, activiteitenbegeleiders, familie en vrijwilligers.
14
jaarBOek 2013
De ‘vertaalde’ methode voor begeleiding en verzorging bij een beroerte is onderzocht in een pilot op twee verpleeghuisafdelingen: een revalidatieafdeling en een verpleegafdeling. “De resultaten zijn veelbelo‐ vend”, stelt Verkaik. “We willen nu samen met VUmc een grootschalig onderzoek doen naar de effecten van de methode bij beroerte.”
Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
15
IMPAC T Wie is de Nederlandse patiënt?
kenniSS$ntheSe De Nederlandse patiënt en zorggebruiker in beeld
Wat is de kwaliteit van de zorgverlening? Voldoet het resultaat van de zorg aan de verwachtingen van de Nederlandse patiënt? En: hoe ziet die patiënt er eigenlijk uit? Jany Rademakers, hoofd van een van de onder zoeksafdelingen bij het NIVEL, vindt dit relevante onderzoeksvragen. Op dit moment is de actieve participatie van patiënten een belangrijk speer punt in beleid. Niet elke patiënt kan en wil hetzelfde, zo blijkt uit de kennissynthese De Nederlandse patiënt en zorggebruiker in beeld.
Actieve patiëntenrol niet vanzelfsprekend Drie op de tien Nederlanders heeft moeite met het vinden, begrijpen, beoordelen en toepassen van informatie in de zorg, preventie en gezondheidsbevordering. Bijna de helft (48%) van alle Nederlanders heeft onvoldoende kennis, motivatie en zelfvertrouwen om een actieve rol bij ziekte en zorg te vervullen. Zij hebben behoefte aan ondersteuning die aansluit bij hun niveau. En uit recent onderzoek naar toekomstige ouderen blijkt dat van deze groep ook ongeveer de helft niet in staat is om regie over hun eigen 16
jaarBOek 2013
leven te nemen of zelfredzaam wil zijn. Er zijn tussen teitsaspecten toe te voegen, sluiten de nieuwe vragen‐ patiënten dus duidelijke verschillen in voorkeuren, lijsten beter aan bij zaken die juist migranten belang‐ behoeften en mogelijkheden. Met name voor kwetsrijk vinden. Voor de ontwikkeling hiervan hebben we baarder groepen zoals chronisch zieken, ouderen, nauw samengewerkt met de migrantenorganisatie laag opgeleiden, migranten en mensen met een laag Pharos.” inkomen is een actieve rol niet vanzelfsprekend. Dat heeft te maken met een verminderde toegang tot informatie, taalproblemen en minder gezondheidsPROMS vaardigheden (‘health literacy’). De cQ-index is gericht op het zorgproces en meet uitkomsten op collectief niveau. Voor verzekeraars en zorgaanbieders levert dit nuttige informatie op over CQindex de door patiënten beleefde kwaliteit van de zorg. In de cQ-index kwam de ‘uitkomst’ ofwel het effect van Met de cQ-index (Consumer Quality Index) brengt de behandeling voor de individuele patiënt tot voor het nivel sinds 2006 de kwaliteit van zorg vanuit kort echter nog te weinig aan bod. patiëntenperspectief in kaart. Het is een gestandaarDeze wordt gemeten met zogeheten PrOmS: Patient diseerde systematiek voor het meten van ervaringen Reported Outcom Measures. Deze zijn in Nederland van patiënten en consumenten met de zorg en de nog in ontwikkeling. Voor de vergelijkbaarheid is het zorgverzekeraar. De vragenlijsten geven inzicht in belangrijk dat er op dit gebied valide en betrouwbare wat patiënten belangrijk vinden én wat hun ervarinlijsten worden gebruikt, en dat niet iedere zorgaangen zijn met de zorg. Jany Rademakers: “In de loop bieder of instelling zelf een lijst gaat opstellen. In het van de jaren zijn er veel verschillende lijsten ontwik‐ onderzoek naar het meten van patiëntervaringen, keld en er komen nog steeds nieuwe bij. Recent ont‐ zowel wat betreft de cQ-index als de PrOmS, werkt wikkelde lijsten zijn bijvoorbeeld die over de kwaliteit het nivel samen met het Zorginstituut Nederland van de stomazorg en de kwaliteit van de ambulance‐ (Kwaliteit). zorg. We zien ook een ontwikkeling in de context van diversiteit van patiëntenpopulatie. De laatste lijsten die we hebben ontwikkeld of die we voorbereiden rich‐ ten zich meer op bijzondere groepen: mensen met dys‐ lexie of afasie, kinderen en jongeren. Ook zijn vier bestaande lijsten aangepast aan de behoeftes van niet‐ westerse migranten. Door een aantal specifieke kwali‐ Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
17
IMPAC T Wat gebeurt er met de uitkomsten? De resultaten van onderzoek naar patiëntervaringen worden gebruikt voor het evalueren en verbeteren van de kwaliteit van zorg. Gebruikers zijn bijvoorbeeld patiënten, cliëntenorganisaties, verzekeraars, zorginstituten, de Inspectie (iGZ), de Nederlandse Zorgautoriteit en het ministerie van vWS. Een concrete praktische toepassing van de cQ-index is de website KiesBeter. Daar kunnen patiënten zorgaanbieders selecteren en kunnen ze zien hoe de aanbieders worden beoordeeld in hun zorgverlening. Verzekeraars kunnen de uitkomsten gebruiken om kwalitatief goede zorg in te kopen en afspraken te maken met zorgaanbieders. Met de inzichten over diversiteit wordt het mogelijk interventies op maat te maken, waardoor groepen mogelijk toch zelfredzamer worden. Zo ontwikkelde het Nederlands Huisartsen Genootschap bijvoorbeeld een toolkit laaggeletterdheid voor de huisartsenpraktijk. Het nivel en het Zorginstituut Nederland werken ook samen aan manieren om informatie toegankelijker te maken voor patiënten. Hoe presenteer je de informatie zodanig dat het behapbaar en logisch is? Een nieuwe insteek is om de informatie te presenteren aan de hand van het zorgpad dat de patiënt doorloopt. Dus: van diagnose tot behandeling en daarna.
18
Wat is het maatschappelijk effect van dit onderzoek? De cQ-index, onderzoek naar PrOmS en de kennissythese De Nederlandse patiënt en zorggebruiker in beeld, het zijn instrumenten die deel uitmaken van een continue onderzoekslijn in de gezondheidszorg die uitgaat van het perspectief van patiënten en cliënten en die meebeweegt met de ontwikkelingen in de samenleving. Ze bieden input voor maatschappelijke discussie en voor beleidsontwikkeling. Ze worden gebruikt door kennisinstituten, beroepsgroepen, patiëntenorganisaties, verzekeraars, vWS. Jany Rademakers: “Zorgaanbieders en zorginstellin‐ gen gebruiken de resultaten om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Deze kennissynthese biedt bijvoor‐ beeld het ministerie van VWS inzicht in de wensen en mogelijkheden van verschillende doelgroepen. De informatie die het NIVEL verzamelt helpt die mindset te bepalen. In hoeverre beschikken mensen over de competenties om te participeren?”
Verder lezen • Rademakers, J. Kennissynthese de Nederlandse patiënt en zorggebruiker in beeld. Utrecht, nivel, 2013. • Doekhie, K., Veer, A. de, Rademakers, J., Schellevis, F., Francke, A. NIVEL overzichtstudies: Ouderen van de toekomst. Verschillen in de wensen en mogelijk‐ heden voor wonen, welzijn en zorg. Utrecht, nivel, 2014. jaarBOek 2013
Geneesmiddelen Het NIVEL onderzoekt de ervaringen met en meningen van patiënten over geneesmiddelen. Over effectiviteit, verkrijgbaarheid en therapie trouw. Daarbij maken we gebruik van data uit onze onderzoeksinfrastructuur, in dit geval het Consumentenpanel Gezondheidszorg en de NIVEL Zorgregistraties eerstelijn.
‘Pijnstiller liever niet in de supermarkt’ Een aantal zelfzorggeneesmiddelen, zoals pijnstillers, is sinds 2007 vrij verkrijgbaar. De meeste mensen denken bij de supermarkt verkrijgbare zelfzorggeneesmiddelen veilig en op de juiste manier te kunnen gebruiken. Maar vraag je ze ‘blind’ naar bijwerkingen van vrij verkrijgbare pijnstillers, dan vindt vrijwel niemand dat deze middelen in de schappen van de supermarkt mogen liggen, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel en de Universiteit Utrecht in het wetenschappelijke tijdschrift BMJ Open. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Consumentenpanel Gezondheidszorg. Programmaleider Liset van Dijk: “Mensen hebben kennelijk maar beperkte kennis over het veilig gebruik van pijnstillers, dat blijkt ook uit ander onderzoek. Op basis van de informatie uit bijsluiters die wij ze voorlegden kozen de meesten voor verkrijgbaarheid uitsluitend bij de drogist of apotheek. Terwijl deze middelen nu vrij verkrijgbaar zijn bij de supermarkt. Dit betekent overigens niet dat wij vinden dat pijnstil‐ Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
lers niet in de supermarkt mogen worden verkocht”, verklaart ze. “Dat hangt van veel meer factoren af. Wel is het goed de gevolgen van de vrije verkoop goed te monitoren.”
Medicijnen over? Breng ze terug! Steeds meer Nederlanders gebruiken geneesmiddelen. Vooral ouderen slikken vaak verschillende geneesmiddelen per dag. Om de kosten hiervan te drukken is een aantal geneesmiddelen (deels) uit de basisverzekering gehaald (bijvoorbeeld benzodiazepines, de pil en maagzuurremmers) en vergoeden veel zorgverzekeraars alleen de goedkoopste variant van een middel. Door deze maatregelen daalde het aandeel van de geneesmiddelen in de totale zorguitgaven van 8,5% in 2000 naar 6,4% in 2012. Maar veel mensen houden ook geneesmiddelen over en moeten die terugbrengen of weggooien. Is dit verspilling? In het voorjaar van 2013 lanceerde het ministerie van vWS het Meldpunt Verspilling in de zorg om verspilling aan te pakken. Het nivel vroeg de leden van het Consumentenpanel Gezondheidzorg naar hun ervaringen met geneesmiddelen. De helft gebruikt geneesmiddelen op recept. Een derde van hen blijkt wel eens geneesmiddelen over te houden. Maar, dat is lang niet altijd verspilling. Mensen vertellen dat ze stoppen met een medicijn omdat ze last hebben van een bijwerking of omdat de dosering moet worden bijgesteld. Dat ontdek je natuurlijk pas als je bepaalde medicijnen slikt. 19
De duur en het effect van een behandeling zijn niet altijd te voorspellen. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de mensen die geneesmiddelen over heeft, deze terugbrengt naar de apotheek. Dit is het beste voor het milieu, bovendien kan de apotheek noteren dat een patiënt is gestopt. Is dit bijvoorbeeld vanwege de bijwerkingen, dan kan de apotheek dat doorgeven aan de voorschrijvende arts. Zo lever je die patiënt bovendien betere zorg. Een ander deel van de gebruikers brengt geneesmiddelen weg als chemisch afval, maar er zijn ook mensen die geneesmiddelen in de vuilnisbak gooien of door de wc spoelen. En sommige apothekers nemen geneesmiddelen ook niet terug. Onderzoeker Margreet Reitsma: “Apothekers zijn niet verplicht om medicijnen terug te nemen. Het zou wel goed zijn als ze het wel zouden doen. Niet alleen voor het milieu, maar ook omdat ze zo meer inzicht krijgen in redenen van patiënten om te stoppen met hun medicijnen.”
Taalproblemen in de apotheek
zorg verlenen. Apothekers zouden zich voor oudere migranten meer kunnen profileren als zorgverleners die niet alleen medicijnen geven, maar ook advies en ondersteuning. Daarnaast doen ze er goed aan ervoor te zorgen dat iemand met deze ouderen kan communiceren. Voor het onderzoek interviewden studenten Amsterdamse ouderen met een Chinese, Turkse en Surinaamse achtergrond. De gemiddelde leeftijd is 66 jaar. 93% van hen gaat nog zelf naar de apotheek, meestal 4 tot 6 keer per jaar. Turkse ouderen gaan het vaakst, tussen de 7 en 12 keer per jaar. De taalproblemen bij de apotheek zijn voor Chinese ouderen het grootst omdat zij de apothekers niet kunnen verstaan en de etiketten, bijsluiters en ander voorlichtingsmateriaal niet kunnen lezen. Bij de communicatie spelen ook de mantelzorgers een grote rol. Mantelzorg is voor deze ouderen vanzelfsprekend, bij voorkeur verleend door hun kinderen. Voor hen heeft het ivm in samenwerking met ouderenorganisatie Netwerk nOOm en Marokko Media de website Zorg voor je ouders ontwikkeld met meer informatie en hulpmiddelen om hun zorgtaak te vergemakkelijken.
Turkse en Chinese ouderen hebben de meeste problemen in de apotheek, vooral vanwege taalbarrières. Dat blijkt uit een onderzoek onder 186 ouderen met een migrantenachtergrond dat is uitgevoerd door het Belang maagzuurremmer voor hartpatiënten Instituut voor Verantwoord Medicijnengebruik onderschat (ivm), het nivel en het Farmaceutisch Bureau Amsterdam (FBa). Door meer werk te maken van Patiënten met een groter risico op hart- en vaatziekcommunicatie met deze doelgroepen, kunnen apoten krijgen vaak lage doses aspirine voorgeschreven thekers volgens de organisaties betere farmaceutische ter preventie. Aspirine vermindert inderdaad het 20
jaarBOek 2013
risico op hart- en vaatziekten, maar lage doses aspirine geven als bijwerking nogal eens maag- en darmklachten, wat kan uitlopen op een maagzweer of maagbloeding. Vooral ouderen en mensen die al een maagzweer hebben gehad, krijgen vaak maagzuurremmers om deze bijwerkingen te verminderen en complicaties te voorkomen. Sinds 2009 wordt dit zo aanbevolen in een voorstel van de Nederlandse Expertgroep Medicatieveiligheid. Uit onderzoek binnen de NIVEL Zorgregistraties eerste lijn blijkt dat in 2010 46% van de patiënten die daarvoor in aanmerking kwamen maagzuurremmers gebruikten. 36% krijgt geen maagzuurremmers voorgeschreven en 18% gebruikt ze onregelmatig. In totaal krijgt dus ruim de helft (54%) geen behandeling volgens de aanbeveling van de expertgroep.
Effectiviteit hormoonbehandeling bij borst kanker weegt niet voor iedereen op tegen de bijwerkingen Een op de zes vrouwen met borstkanker vindt de effectiviteit van hormoontherapie niet opwegen tegen de bijwerkingen en de gebruiksduur, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van de Universiteit Utrecht, het nivel en het lumc en het Diaconessenhuis Leiden in het wetenschappelijke tijdschrift Annals of Oncology. Vijf jaar behandeling met het middel tamoxifen vermindert het risico op terugkeer van borstkanker met 41%. Ondanks deze effectiviteit stopt in de Verenigde Staten aanvankelijk 20 tot Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
25% van de vrouwen en na een paar jaar 30 tot 40% met het middel vanwege de bijwerkingen of twijfel over de effectiviteit. De onderzoekers probeerden daarom in dit onderzoek te achterhalen voor hoeveel vrouwen de bijwerkingen niet opwegen tegen de effectiviteit van middelen. Het idee is dat juist deze vrouwen eerder therapieontrouw worden. Voor één op de zes vrouwen wegen de mogelijke bijwerkingen zwaarder dan de effectiviteit. Bij deze vrouwen is de kans op afhaken dus groter. Hans Wouters, onderzoeker bij de Universiteit Utrecht: “Met onze onderzoeksmethode krijgen we meer inzicht in wat voor vrouwen nu echt belangrijk is in hun behandeling. De afweging die vrouwen maken tussen verschillende bijwerkingen van een geneesmiddel, de duur van de behandeling en de effectiviteit is belangrijk voor hoe tevreden ze zijn met hun behandeling en uiteindelijk dus ook voor hoe goed zij hun medicijnen nemen.” Aan het onderzoek deden 241 vrouwen met borstkanker mee die hormoontherapie kregen. Ze konden in een test steeds kiezen uit twee behandelmogelijkheden met twee verschillende kenmerken. Bijvoorbeeld twee jaar slikken met als bijwerking veel opvliegers, tegenover vijf jaar slikken en weinig opvliegers. Belangrijk hierbij is dat de ene behandelmogelijkheid voor één kenmerk gunstiger is dan de andere, maar juist ongunstiger voor het andere kenmerk. Bij de andere behandelmogelijkheid is dat precies omgekeerd. De vrouwen moesten dus echt een afweging maken.
21
Surveillance / Peilstations Surveillance van ziekten en omgevingsbedrei gingen draagt bij aan de bescherming van de volksgezondheid. Specifieke onderdelen zijn onder meer de surveillance van influenza en zoönosen en de infrastructuur voor de analyse van gezondheidseffecten van rampen en andere om gevingsbedreigingen. De gegevens worden verza meld binnen NIVEL Zorgregistraties eerste lijn.
Langste griepepidemie in vijfentwintig jaar De griepepidemie in de winter van 2012/2013 duurde 18 weken. Het was de langste van de afgelopen vijfentwintig jaar. Het nivel spreekt van een epidemie als twee weken achter elkaar meer dan 51 op de honderdduizend mensen zich met griepachtige klachten melden bij de huisartsen van de Peilstations van de NIVEL Zorgregistraties en het griepvirus wordt aangetoond in neus- en keelmonsters. Door de lange periode met koude en droge lucht kon het griepvirus zich dit seizoen optimaal en langdurig verspreiden. Het wordt vooral overgedragen in de lucht – het meest op korte afstand via grote druppels – en minder vaak via contact met de handen. De overleving van het virus in luchtdeeltjes hangt nauw samen met de luchtvochtigheid. In droge lucht kan het goed gedijen, in vochtige lucht sterft het snel. De maand maart was de koudste in vijfentwintig jaar en sinds bijna zestig jaar was de lucht in maart niet meer zo droog. Ideale omstandigheden dus voor het griepvirus. 22
Bovendien duurde de epidemie lang doordat er drie varianten circuleerden die elkaar niet verdrongen. Over de hele periode werd in een kwart van de monsters Mexicaanse griep (A(H1N1)pdm09) gevonden, die een comeback maakte na vorig seizoen bijna niet te zijn gesignaleerd. In bijna een kwart van de monsters werd A(H3N2) gevonden en in ruim de helft type B. Het B-griepvirus lijkt gedurende de epidemie zo van gedaante te zijn veranderd dat meer mensen er ziek van zijn geworden, waardoor de laatste weken van de epidemie niet alleen in Nederland maar ook in andere Europese landen in verhouding meer B-virus voorkwam. Projectleider, epidemioloog en huisarts Gé Donker: “Gelukkig bleef bij de meeste patiënten de overlast beperkt tot enkele dagen met koorts in bed, al zijn er natuurlijk ook patiënten met complicaties zoals bron‐ chitis en longontsteking, maar die behoren tot de uit‐ zonderingen. Nadere analyse van virusmonsters in het WHO‐centrum in Londen toonde aan dat het griepvac‐ cin dit seizoen optimaal heeft beschermd tegen sub‐ type A(H1N1)pdm09, maar suboptimaal tegen A(H3N2) en B, waardoor gedurende de epidemie ook meer ouderen ziek werden. Ook daardoor kon de epi‐ demie langer aanhouden.”
jaarBOek 2013
Meer jonge kinderen naar de huisarts door uitbraak mazelen
Europese studie: MRSA is vooral een ziekenhuisbacterie
De mazelenepidemie leidt tot meer bezoeken van jonge kinderen aan de huisarts. Verontruste ouders die bij hun kind een plotselinge huiduitslag constateren, stappen eerder dan gebruikelijk naar de huisarts. Bij kinderen die zijn gevaccineerd tegen de mazelen is extra ongerustheid niet nodig. Bij ingeënte kinderen met ‘vlekjes’ blijkt het vaak om infecties als de vijfde of zesde ziekte te gaan. In een aantal gemeenten met een lage vaccinatiegraad (onder 90 procent) komt sinds mei 2013 mazelen voor. Er zijn half juli ruim 300 gevallen van mazelen gemeld. Over het algemeen is de Nederlandse bevolking dankzij vaccinatie of door het doormaken van de ziekte goed beschermd tegen mazelen. Toch is er ongerustheid bij ouders met jonge kinderen. NIVEL Zorgregistraties eerste lijn - Surveillance registreert en analyseert snelle veranderingen in actuele klachten en aandoeningen veroorzaakt door infectieziekten. De surveillance maakt gebruik van geanonimiseerde informatie uit de patiëntendossiers van huisartsen. Bij de mazelenepidemie worden vlekjesziekten en mogelijke complicaties in de gaten gehouden. Projectleider Mariëtte Hooiveld: “Met deze surveillance kunnen we niet alleen griep, maar ook andere veranderingen in ziektepatronen snel opmer‐ ken, onrust meten, maar ook wegnemen. Zoals in dit geval bij de mazelen.”
In huisartsenpraktijken van negen Europese landen komt mrSa maar weinig voor. In Europa is meticilline-resistente Staphylococcus aureus (mrSa) dus vooral een ziekenhuisbacterie, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van de universiteiten van Maastricht, Nottingham en Antwerpen, en het nivel in The Lancet Infectious Diseases. De bacterie Staphylococcus aureus zit bij ongeveer een kwart van de mensen op de huid of in de neus zonder dat ze er ziek van worden. Maar bij ernstig verzwakte patiënten in ziekenhuizen kan een variant die resistent is tegen antibiotica ernstige complicaties of zelfs overlijden veroorzaken. Daarom nemen ziekenhuizen in Nederland en Scandinavië strenge maatregelen bij een uitbraak van mrSa, patiënten en soms hele afdelingen gaan dan in quarantaine. De vrees dat mrSa zich ook buiten het ziekenhuis verspreidt, lijkt ongegrond. In huisartsenpraktijken worden resistente stafylokokkenstammen nauwelijks aangetroffen zo blijkt uit onderzoek in Oostenrijk, België, Kroatië, Frankrijk, Hongarije, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. In huisartsenpraktijken in deze negen landen werd bij in totaal 32206 gezonde mensen met een wattenstaafje een monster van het neusslijmvlies genomen. Het aantal positieve monsters voor Staphylococcus aureus varieerde van 12 tot bijna 30%. In totaal werden gemiddeld in slechts 1,3% van de monsters (91 monsters) meticilline-resistente stafylokokken
Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
23
gevonden. Opmerkelijk is dat de zeldzame gevallen van meticilline-resistente stafylokokken die wél zijn gevonden, tot verschillende subtypen behoren. Er blijkt in de huisartsenpraktijken dus niet één dominant subtype mrSa te zijn. De resistente bacteriën in de 91 positieve monsters waren van 53 verschillende subtypen. Prof. François Schellevis: “Dit stelt gerust. In de huisartspraktijk zijn door Staphylococcus aureus veroorzaakte infectieziekten effectief te behan‐ delen met antibiotica en hoeven we nog geen rekening te houden met mRSA. Maar het blijft belangrijk terug‐ houdend te zijn met antibiotica. Dat is de beste garan‐ tie tegen het ontwikkelen van resistentie.”
Wereldwijd stierven er evenveel mensen aan de Mexicaanse grieppandemie in 2009/2010 als in een normaal griepseizoen. Maar driekwart van de doden viel in de leeftijdsgroep onder de 65 jaar. Normaal is dat zo’n 20%, waardoor de pandemie veel meer levensjaren kostte, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van universiteiten uit de vS en Engeland en het nivel in het wetenschappelijke tijdschrift PLOS Medicine. Het onderzoek is uitgevoerd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WhO). Daarbij waren er grote regionale verschillen. Met drie keer zoveel doden hield de Mexicaanse griep in Noord- en Zuid-Amerika veel steviger huis dan in Europa. In Mexico en Argentinië vielen zelfs bijna
twintig keer zoveel doden. Maar vergeleken met de Spaanse griep van 1918 die 1 tot 2% van de wereldbevolking wegvaagde (20 tot 50 miljoen mensen) viel de Mexicaanse grieppandemie van 2009 mee. In dodental was de pandemie eerder vergelijkbaar met een normale seizoensepidemie. Wereldwijd stierven tussen 123.000 en 203.000 mensen aan de Mexicaanse griep (A H1N1). Onderzoeker John Paget: “Er stierven relatief veel jonge mensen aan de Mexicaanse griep, waardoor de last in verloren levensjaren veel groter is dan van een normale epidemie. Dat betekent dat hier‐ door ook heel veel productieve arbeidsjaren verloren zijn gegaan. De impact was dus veel groter dan van een seizoensgriep.” De Wereldgezondheidsorganisatie (WhO) rapporteerde tussen april 2009 en oktober 2010 18.631 in het laboratorium bevestigde griepdoden. Ze liet vervolgens het onderzoek naar het wereldwijde sterftecijfer door twee onderzoeksgroepen uitvoeren, onafhankelijk van elkaar. Het cdc (Centers for Disease Control and Prevention, Atlanta) uit de VS – dat zijn bevindingen al in The Lancet Infectious Diseases publiceerde – en het nivel dat het onderzoek uitvoerde in samenwerking met hoogleraar Lone Simonsen van The George Washington University. Het cdc baseerde zijn schatting op ziekte- en sterftecijfers in een aantal rijke landen en gebruikte voor de verschillende continenten een vermenigvuldigingsfactor, waardoor het voor Afrika relatief veel griepdoden berekende. De nivel-groep baseert zich op werkelijke sterftecijfers in 20 landen verspreid over de verschillende continenten – waaronder China, de VS,
24
jaarBOek 2013
Mexicaanse griep maakte wereldwijd vooral jonge slachtoffers
Wereldwijde pandemische sterfgevallen per 100.000 mensen onder 65 jaar (Bron: PLOS‐Medicine, 2013)
Mexico en Zuid-Afrika – die ongeveer 35% van de wereldbevolking representeren. De onderzoekers hebben deze sterftecijfers geëxtrapoleerd naar de hele wereld met een nieuwe door het nivel ontwikkelde statistische methodiek. Het relatieve aantal griepdoden in Afrika blijkt daardoor veel lager te zijn dan dat in Noord- en Zuid-Amerika.
Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
Langzame toename hivtesten in de huisartsenpraktijk Vanaf 1988 nam de aanvraag van hiv-testen vanuit de huisartsenpraktijk geleidelijk toe. Huisartsen nemen ook vaker het initiatief om het risico op hiv en een test te bespreken, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel, rivm en Soa Aids Nederland in het wetenschappelijke tijdschrift BMJ Open. De Wereldgezondheidsorganisatie en de Gezondheidsraad pleiten al sinds 1999 voor actiever testen op hiv en aids, zodat je zo vroeg mogelijk met 25
Zelfmanagement / participatie behandelen kan beginnen en de kans op overdracht Voor onderzoek naar zelfmanagement en partici verkleint. In Nederland is naar schatting 30 tot 40% patie is de NIVEL Monitor Zorg en Leefsituatie van de hiv-positieven niet gediagnosticeerd en krijgt van mensen met een chronische ziekte of handi 43% de diagnose te laat, waardoor de infectie minder cap een belangrijke informatiebron. Hoe kunnen goed te behandelen is. Volgens de Stichting hivmensen worden ondersteund door hun sociale monitoring waren er in 2012 in Nederland 16.167 hivomgeving en de zorg? En hoe verbetert geïnte patiënten in behandeling, van wie 67% homoseksugreerde zorg inderdaad de kwaliteit? ele mannen, de belangrijkste risicogroep. Van de geregistreerde hiv-patiënten heeft 59% de Nederlandse nationaliteit en is 15% afkomstig uit Actieve patiëntenrol niet voor iedereen sub-Sahara Afrika. De laatste jaren komen er ieder weggelegd jaar zo’n 1100 nieuwe patiënten bij. Naar schatting twee derde van de soa-consulten vindt Terwijl Nederlanders een grotere en actieve rol moeplaats in de huisartsenpraktijk. De huisarts kan dus ten krijgen in de omgang met hun gezondheid en een belangrijke rol spelen bij het opsporen van hivziekte, blijkt bijna de helft daarvoor onvoldoende keninfecties. Meestal komen patiënten zelf met de ongenis, motivatie en zelfvertrouwen te hebben. Chronisch rustheid over hiv of verzoeken ze zelf om een hiv-test zieken – een kwart van de bevolking – voelen zich (tussen de 77 en 93%). Maar de huisarts neemt steeds vaak wel betrokken bij hun behandeling, maar ook in vaker het initiatief om erover te spreken, bijvoorbeeld deze groep mist veertig procent de vaardigheden om als de patiënt vraagt getest te worden op chlamydia. aan ‘zelfmanagement’ te doen. Zij hebben behoefte Het aantal consulten, waarbij hiv aan de orde kwam aan ondersteuning ‘op maat’ die beter aansluit bij wat op initiatief van de huisarts nam toe van 11% in 1988 ze kunnen. Onderzoeker Jany Rademakers: “Er bestaat tot 23% in 2009. In 1988 bespraken huisartsen gemideen aanzienlijk verschil tussen het gewenste beeld van deld met 7 op de 10.000 patiënten de kans op hiv, dit de patiënt dat door beleidsmakers en sommige zorgver‐ is inmiddels opgelopen tot 13 op de 10.000. leners wordt geschetst en de dagelijkse werkelijkheid en mogelijkheden van veel patiënten zelf. Het is belangrijk om in beleid en zorg juist de verschillen tussen wat mensen zelf willen en kunnen mee te nemen.” In de compacte kennissynthese De Nederlandse patiënt en zorggebruiker in beeld schetst ze een beeld van de Nederlandse patiënt en zorggebruiker aan de hand van een aantal thema’s. Dé Nederlandse patiënt bestaat 26
jaarBOek 2013
niet, wel zijn er verschillende groepen patiënten en zorggebruikers te onderscheiden.
Meedoen met een beperking: meer vrijwilligerswerk, maar ook eenzaamheid
Werken met een chronische ziekte vraagt inspanningen van overheid, werkgevers, zorg en mensen zelf
De deelname aan de samenleving van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en ouderen is tussen 2008 en 2012 over het algemeen gelijk gebleven. Op verschillende vlakken is wel beweging te zien. Het gebruik van buurtvoorzieningen is afgenomen en meer mensen doen vrijwilligerswerk. In 2012 is dit 52% van de ouderen en 27% van de mensen met een lichamelijke beperking. In 2009 was dit nog 39% en 19%. Onderzoeker Tineke Meulenkamp: “Dat minder mensen gebruikmaken van buurtvoorzie‐ ningen is goed te verklaren. Er zijn minder bankfilialen en postagentschappen in vergelijking met vijf jaar gele‐ den, mensen regelen bankzaken via internet. Dat meer mensen vrijwilligerswerk zijn gaan doen is een duide‐ lijke trend, dit sluit aan bij de doelstellingen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).” In 2012 participeren mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking nog steeds minder in de samenleving dan de algemene bevolking. Hoe ernstiger de beperking, hoe minder de participatie. Van de mensen met een ernstige lichamelijke beperking heeft bijvoorbeeld 18% betaald werk en komt 57% dagelijks buitenshuis. Van de algemene bevolking heeft 70% betaald werk en komt 94% dagelijks buitenshuis.
Voor een grotere deelname van chronisch zieken aan de arbeidsmarkt zijn extra inspanningen nodig. Niet alleen van de overheid, werkgevers en chronisch zieken zelf, maar ook van zorgaanbieders, zo blijkt uit de kennissynthese Chronisch ziek en werk – arbeids‐ participatie door mensen met een chronische ziekte of beperking. Mensen met een chronische ziekte of beperking werken veel minder dan anderen. Een op de vijf chronisch zieken zonder werk zou graag een betaalde baan hebben. Vanwege hun ziekte of beperking kunnen de meesten niet fulltime werken en het zou makkelijker voor ze worden met flexibele werktijden, werk dicht bij huis, thuis werken, een aangepaste werkplek, een aangepast takenpakket of extra scholing. Het beleid van overheid en werkgevers moet er nog meer op zijn gericht uitval uit het arbeidsproces te voorkomen. Werknemers met een chronische ziekte of beperking kunnen samen met hun werkgever oplossingen bespreken die het makkelijker maken het werk vol te houden. Zij kunnen dit zelf aankaarten. Maar ook in de zorg zou het werk van de patiënten op de agenda moeten komen. Logistiek en planning van doktersbezoek, controles en onderzoeken zijn voor mensen met een chronische aandoening of beperking soms lastig te combineren met werken. Poliklinieken zijn nog veel minder ingesteld op werkende patiënten dan bijvoorbeeld de supermarkt
Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
27
met zijn ruime openingstijden. Programmaleider Mieke Rijken: “Ruim een kwart van de Nederlanders heeft een chronische aandoening. Werken met een chronische aandoening moet normaal worden. Veel mensen met een chronische ziekte die nu niet werken, zouden dat wel graag willen. Maar dat gaat natuurlijk niet vanzelf. Veel partijen hebben daar een taak in, maar het is degene met de chronische ziekte of beper‐ king zelf die het beste weet wat hij of zij nodig heeft om mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt. Dat moet het uitgangspunt zijn.”
28
jaarBOek 2013
IMPAC T PARTICIPATIEMONITOR: inzicht en input voor beleid Hoe participeren mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en ouderen in de samenleving? En hoe ontwikkelt die participatie zich door de jaren heen? Tineke Meulenkamp, onderzoeker bij het NIVEL, brengt dit in kaart met de Participatiemonitor. De monitor wordt twee jaarlijks geactualiseerd en geeft inzicht in hoe verre mensen meedoen op het gebied van wonen, mobiliteit, werk, opleiding, vrije tijdsbe steding en sociale contacten. Meedoen is voor mensen individueel belangrijk om erbij te horen en is daarnaast van belang voor de sociale cohe sie in de samenleving.
Meer vrijwilligerswerk De participatie van mensen met beperkingen en ouderen is tussen 2008 en 2012 niet veel veranderd. Wel zijn meer mensen vrijwilligerswerk gaan doen. Uit de monitor blijkt dat mensen het belangrijk vinden om te participeren en dat er ook behoefte is om meer te participeren. Tegelijkertijd zien we dat de mate van participatie afneemt naarmate de beperkingen ernstiger zijn. Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
Voor veel mensen met een ernstige lichamelijke beperking zijn openbare voorzieningen niet altijd toegankelijk. Daarnaast heeft ongeveer een derde van de mensen met een lichamelijke beperking en een derde van de ouderen onvoldoende geld om activiteiten in de vrije tijd te doen en om te reizen met het openbaar vervoer als zij dat willen. Wat vinden mensen belangrijk? Sociaal contact staat bovenaan. Eén op de vijf mensen met een lichamelijke beperking heeft behoefte aan meer sociaal contact. Eén op de drie geeft aan vaker activiteiten in de vrije tijd te willen doen. Een groot deel van de mensen met een beperking en ouderen is actief op internet. Ongeveer de helft van hen vindt het gebruik van internet belangrijk om contact te hebben met anderen. Of internet een bijdrage kan leveren aan hun participatie in de samenleving zal toekomstig onderzoek duidelijk moeten maken. Opmerkelijk is verder dat de eenzaamheid onder mensen met een lichamelijke beperking is toegenomen, terwijl zij zich al vaker eenzaam voelen dan de algemene bevolking.
29
Inzicht
Het bevorderen van participatie is een complex proces. “Bij participatie gaat het enerzijds om individuele wensen en behoeften van mensen. Anderzijds gaat het over randvoorwaarden, zoals geld en toegankelijke voorzieningen, om die behoeften te kunnen vervullen. Vervolgens is het de vraag in hoeverre de participatie toeneemt als aan de randvoorwaarden is voldaan. Er lijken grenzen te zijn aan participatie. Het zou inte‐ ressant zijn verder onderzoek te doen naar de behoef‐ tes van mensen en naar de specifieke ondersteuning die nodig is, zodat het beleid zich daarop kan toespit‐ sen.”
De Wet maatschappelijke ondersteuning (WmO) die op 1 januari 2007 is ingevoerd, wil participatie bij mensen ondersteunen. De rijksoverheid gebruikt de uitkomsten van de Participatiemonitor voor haar beleidsvorming en -beoordeling. Andere gebruikers en belangstellenden zijn: patiëntenorganisaties, gemeenten, kennisinstellingen, aanbieders van zorg en ondersteunende diensten en organisaties van mantelzorgers en vrijwilligers. De monitor geeft onder meer inzicht in de activiteiten, behoeften en wensen van mensen met een Verder lezen beperking vergeleken met de algemene bevolking. Uit de monitor blijkt bijvoorbeeld dat een kwart van • Meulenkamp T., van der Hoek L., Cardol M. Deelname aan de samenleving van mensen met een de mensen met een lichamelijke beperking die nu beperking, ouderen en de algemene bevolking. niet werkt graag betaald werk wil. Dit biedt een kader Rapportage participatiemonitor 2013. Utrecht, nivel, voor de beleidsvorming van overheid en aanbieders 2013. van zorg en ondersteuning. • Cardol, M., Meulenkamp, T.M. Ouder worden met een verstandelijke beperking, volgens mensen zelf en hun familie. ntZ: Nederlands Tijdschrift voor de Zorg Input voor beleid aan mensen met verstandelijke beperkingen, 39 (2013) 3, p. 196-208. De uitkomsten van de monitor worden gebruikt als input voor beleid. Tineke Meulenkamp: “Uit de moni‐ • Hofstede, J., Cardol, M., Rijken, M. Ontwikkelingen in ondersteuning van mensen met lichamelijke beper‐ tor blijkt dat bepaalde beleidsdoelstellingen gereali‐ kingen en de effecten van ondersteuning op participa‐ seerd worden. Bijvoorbeeld dat meer mensen vrijwilli‐ tie. Tweede WMO evaluatie: deelrapport mensen met gerswerk doen of dat mensen met een verstandelijke een lichamelijke beperking. Den Haag, Utrecht; beperking meer contact met vrienden hebben. Ook Sociaal en Cultureel Planbureau, nivel, 2013. ondernemen zij activiteiten buiten hun groep zonder andere mensen met een verstandelijke beperking.” 30
jaarBOek 2013
Pat i ë n t e n e rva r i n G e n
31
?
A
② Interactie patiënt zorgverlener
33
Effectief communiceren
Artsen krijgen communicatietraining voor gesprekken met hun patiënten. Voor een effectievere communicatie zouden misschien ook patiënten getraind kunnen worden. Patiënten met lymfklierkanker (Hodgkin en Non-Hodgkin lymfoom) wijten minder goede communicatie tijdens het consult mede aan hun eigen gebrekkige vaardigheden en kwaliteiten.
Zij hebben behoefte aan communicatietraining. Onderzoekers van het nivel, umc St Radboud en vumc deden onderzoek naar de communicatie van deze patiënten en ontwikkelden op basis daarvan een online training. Ze publiceerden hun eerste bevindingen in het wetenschappelijke tijdschrift Psycho‐ Oncology. Ze onderzochten wat patiënten zelf lastig vinden en wat hen helpt een goed gesprek met hun arts te voeren. “We kunnen artsen trainen, maar mis‐ schien valt er ook winst te behalen met het trainen van patiënten voorafgaand aan het gesprek”, stelt onderzoeker Inge van Bruinessen. Effectieve communicatie tussen zorgverlener en patiënt is essentieel voor een optimale zorg bij kanker en helpt patiënten beter om te gaan met hun ziekte in het dagelijkse leven. Voor effectieve communicatie zijn zowel patiënt als zorgverlener verantwoordelijk. Patiënten moeten een zorgverlener gedetailleerde informatie over hun toestand kunnen geven, vragen stellen, checken of de zorgverlener hen begrijpt en ze moeten hun zorgen kunnen uiten. “Een patiënt die actie‐ ver deelneemt aan het gesprek is naar verwachting beter geïnformeerd en beter in staat met de ziekte om te gaan.”
34
jaarBOek 2013
Voorlichting, informatie en ondersteuning van zorgverleners zijn cruciaal om patiënten te leren zelf zorg te dragen voor hun gezondheid en ziekte, en voor een gezonde leefstijl. De Databank Communicatie in de Zorg maakt het mogelijk zowel de vaardigheden van zorgverleners als die van patiënten op dit vlak te monitoren en te ver sterken. Hiermee houden we zicht op de manier waarop ingezet beleid uitpakt en op welke pun ten zo nodig meer inspanning vereist is om parti cipatie van patiënten in het directe contact met hun zorgverleners te bevorderen.
Train niet alleen de arts in communicatie, maar ook de patiënt
Zorg rond het levenseinde Het gebeurt regelmatig dat patiënten pas na het Er zijn in 2013 verschillende onderzoeken gepu gesprek weer de vraag te binnen schiet die ze wilden bliceerd over zorg rond het levenseinde. Over stellen. De onderzoekers probeerden zicht te krijgen palliatieve sedatie in de huisartsenpraktijk, de op de communicatievaardigheden van patiënten en rol van verpleegkundigen en verzorgenden en pal ontwikkelden op basis daarvan het internet trailiatieve zorg voor mensen met een verstandelijke ningsprogramma PatientTIME dat ze nu gaan testen. beperking. “We hebben patiënten nodig om aan dit onderzoek deel te nemen. We verdelen de deelnemers over drie groepen, één van die groepen vragen we het consult op Palliatieve sedatie niet toegenomen in de te nemen met een audioapparaatje dat wij daarvoor huisartsenpraktijk verstrekken”, vertelt Van Bruinessen. ”Een patiënt moet daarvoor wel expliciet aan de arts vragen: ‘Mag Een klein deel van de stervende patiënten van ik het gesprek opnemen?’, zodat hij of zij het thuis kan Nederlandse huisartsen krijgt palliatieve sedatie. Het terugluisteren. Dat helpt bij het onthouden van percentage fluctueerde tussen 2005 en 2011 maar belangrijke informatie. Analyse van de geanonimi‐ nam over de hele periode niet toe. Negen van de tien seerde audio‐opnames stelt bovendien de onderzoe‐ patiënten die palliatieve sedatie krijgen, worden kers in staat na te gaan of onze interventie patiënten betrokken in de besluitvorming. Mensen met kanker helpt zich actiever op te stellen in het gesprek met de vaker dan mensen met een andere terminale ziekte, arts. In ons onderzoek staan de patiënten aan het zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het roer. Zij bepalen de inhoud van de internettraining en nivel en vumc in het British Journal of General leveren gegevens aan waarmee wij de training kunnen Practice. Palliatieve sedatie kan in de laatste weken evalueren.” van het leven toegepast worden om pijn en andere symptomen te onderdrukken als er geen andere mogelijkheden zijn om die te verlichten en er geen kans is te genezen. Goed toegepast, bespoedigt palliatieve sedatie de dood niet. Sinds de introductie van de richtlijn voor palliatieve sedatie in 2005 is de mening van artsen en publiek over palliatieve sedatie veranderd en zijn ze er meer mee bekend. Palliatieve sedatie wordt niet vaker toegepast, patiënten worden wel vroeger bij de beslissing betrokken. Tussen 2005 en 2011 rapporteerden 56 huisartseni n t e r ac t i e Pat i ë n t - ZO rG v e r l e n e r
35
praktijken van de NIVEL Zorgregistraties eerste lijn Verpleegkundige wil betrokken worden bij 183 gevallen van palliatieve sedatie. Van alle sterfgemedische beslissingen aan het levenseinde vallen werd bij 5,7% palliatieve sedatie toegepast, relatief vaak bij jongere patiënten met kanker. De meerderheid van de verpleegkundigen en verzorEpidemioloog en huisarts Gé Donker: “Onze studie in genden wil betrokken worden bij medische beslissineen landelijk netwerk van huisartspraktijken laat zien gen aan het einde van het leven van hun patiënten, dat gedurende een periode van zeven jaar slechts bij zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het ongeveer één op de twintig overledenen de symptomen nivel, vumc en Vrije Universiteit Brussel in het in de laatste levensfase zo moeilijk te bestrijden zijn wetenschappelijke tijdschrift Patient Education and dat gekozen wordt voor palliatieve sedatie. Dat per‐ Counseling. Hoewel artsen formeel verantwoordelijk centage neemt niet toe. Er is ook geen enkele aanwij‐ zijn voor medische beslissingen zoals stoppen of zing voor een vage grens tussen euthanasie en pallia‐ afzien van kunstmatige voeding en vocht, intensivetieve sedatie. Integendeel: bij één op de vijf patiënten ring van pijnmedicatie of palliatieve sedatie, wil ruim met een euthanasieverzoek kon heel duidelijk worden driekwart van de verpleegkundigen en verzorgenden aangegeven waarom gekozen werd voor palliatieve daar graag bij betrokken worden. Zij hebben vaak sedatie. En dat bijna altijd in overleg met de patiënt en intensief en persoonlijk contact met patiënten, wat diens naasten.” hen tot een belangrijke informant maakt voor een arts. De meesten (64%) denken dat patiënten zich tegenover hen eerder uitspreken dan tegenover de arts. Verpleegkundigen uit het ziekenhuis willen wel vaker betrokken worden bij medische beslissingen aan het levenseinde dan collega’s in de thuiszorg. Programmaleider prof. Anneke Francke: “Palliatieve zorg is bij uitstek multidisciplinaire zorg. Dat bete‐ kent dat in teams of afdelingen die gespecialiseerd zijn in palliatieve zorg verpleegkundigen, verzorgenden en artsen heel nauw samenwerken. In zo’n soort omge‐ ving zal er eerder sprake zijn van gezamenlijke besluit‐ vorming.”
36
jaarBOek 2013
Verstandelijk gehandicaptensector: behoefte aan meer kennis over palliatieve zorg
Autonomie in de palliatieve zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
Vanwege de toenemende vergrijzing zullen ook steeds meer mensen met een verstandelijke beperking in de toekomst een beroep doen op palliatieve zorg. Begeleiders in de verstandelijk gehandicaptenzorg vinden de palliatieve zorg binnen hun team goed, maar slechts 15% vindt zich voldoende opgeleid om die zorg goed te verlenen, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel en vumc in het wetenschappelijke tijdschrift Nurse Education Today. In de verstandelijk gehandicaptensector werken veel agogisch opgeleide begeleiders en in mindere mate begeleiders met een verpleegkundige opleiding. De onderzoekers deden een peiling onder leden van het landelijke Panel Verpleging & Verzorging naar hun ervaringen met palliatieve zorg.
Respect voor autonomie wordt wel opgevat als zo min mogelijk inmenging van anderen. Maar in de laatste levensfase van iemand met een verstandelijke beperking zijn anderen juist heel belangrijk voor het respecteren van de autonomie. Hij of zij krijgt juist een stem via zorgverleners en familie. Dit schrijven onderzoekers van het nivel en vumc in het Journal of Intellectual Disability Research. Onderzoeker Nienke Bekkema: “Zorgverleners en familie denken soms dat mensen met een verstande‐ lijke beperking niet kunnen begrijpen hoe ze eraan toe zijn, en niet mee kunnen denken en beslissen, vaak omdat ze hen willen beschermen. Ons onderzoek laat zien dat ze – ook al kunnen ze niet altijd werkelijk een gesprek aangaan – de relatie die ze hebben, kunnen gebruiken om hun cliënt of familielid zoveel mogelijk te betrekken bij de zorg in de laatste levensfase. En zo zijn stem te laten horen.”
i n t e r ac t i e Pat i ë n t - ZO rG v e r l e n e r
37
Meer grip: shared decision Meer grip: shared decision making en ook ‘nee’ Zelfbeschikking van patiënten verandert kunnen zeggen. Mensen met gezondheidsproble voortdurend men hebben zorg en ondersteuning nodig, zowel Waar vroeger de nadruk lag op het recht om ‘nee’ te van professionals als van mensen uit hun sociale zeggen tegen een behandeling, is tegenwoordig meer omgeving. Voor het beleid van meer zelfredzaam aandacht voor het stimuleren en ondersteunen van heid is een sociale en culturele verandering patiënten bij het maken van een keuze voor een nodig. Ook de verhouding tussen mensen met behandeling en de invulling van hun eigen leven. Dit gezondheidsproblemen en professionele zorgver blijkt uit een thematische wetsevaluatie door een leners is veranderd. In het verlengde van de groep onderzoekers van de Universiteit Leiden, nadruk op keuzevrijheid is een belangrijke rol vumc, amc en het nivel. Zelfbeschikking is een voor professionele zorgverleners in te schatten belangrijk uitgangspunt van wetgeving in de gezondhoever zelfredzaamheid en keuzevrijheid van heidszorg. Zelfbeschikking houdt in dat iedereen zelf individuele patiënten en hun sociale systeem rei vorm moet kunnen geven aan zijn of haar leven. De ken. Samen beslissen is belangrijker geworden. invulling van het begrip en het denken erover ontOnderzoek wijst uit dat de ervaren kwaliteit van wikkelen zich voortdurend. Het onderzoek beantzorg daardoor beter wordt en dat mensen beter woordt de vraag wat de betekenis is van zelfbeschikin staat zijn beslissingen te nemen over al dan king in wet- en regelgeving en hoe dit begrip in verniet voortzetten van behandelingen. schillende zorgsituaties vorm krijgt. In wetgeving voor de gezondheidszorg kreeg zelfbeschikking vanouds vooral invulling als afweerrecht: het recht om ‘nee’ te zeggen tegen een behandeling, wat dan ook betekent dat die behandeling niet wordt uitgevoerd. De onderzoekers pleiten voor een bredere invulling. Het startpunt moet ‘zelfontplooiing’ zijn, waarbij de eigen waarden en wensen van patiënten centraal staan. Dat kan inhouden dat hulpverleners patiënten stimuleren en ondersteunen bij de invulling van hun leven. Zelfbeschikking kan ook de invulling krijgen van keuzevrijheid: daarbij is het essentieel te kunnen beschikken over voldoende en toegankelijke informatie. 38
jaarBOek 2013
Het afweerrecht, ten slotte, is vooral van belang vanwege de scheve machtsverhouding tussen patiënten en hulpverleners. Uitgangspunt is dat een weigering van een behandeling altijd moet worden gerespecteerd. Voor de uitoefening van zelfbeschikking zijn verschillende factoren van belang: de competenties van patiënten, de belangen van derden, de rol van naasten en vertegenwoordigers, het vertrouwen in de zorg en de rol van de professionele standaard. Inmiddels is zelfbeschikking terug te vinden in veel wetten in de gezondheidzorg. In die wetten heeft zelfbeschikking een verschillende invulling, gerelateerd aan de specifieke situatie waar de wet betrekking op heeft. Dat maakt zelfbeschikking wellicht minder herkenbaar, maar geeft wel meer consequenties op veel verschillende deelterreinen. Die ontwikkeling gaat door: nieuwe terreinen roepen nieuwe vragen op over de manier waarop het zelfbeschikkingsrecht juridisch vorm moet worden gegeven, zoals rond patiëntendossiers, in de genetica en in de psychiatrie, en of wetgeving consistent is.
i n t e r ac t i e Pat i ë n t - ZO rG v e r l e n e r
39
IMPAC T Huisartsenpraktijk kan veel meer doen aan leefstijl
Hoe kunnen huisartsen en praktijkondersteuners leren om effectiever te communiceren met patiënten over hun leefstijl? Op 31 mei 2013 pro moveerde Janneke Noordman van het NIVEL op deze kwestie. Haar promotieonderzoek is actueel: leefstijlverbetering wordt door het ministerie van VWS gezien als belangrijke manier om gezond heidswinst te behalen. Het onderzoek levert prak tische aanwijzingen op voor huisartsen, praktijk ondersteuners en hun opleiders.
Motiverende gespreksvoering Hoe worden de uitkomsten uit het onderzoek van Janneke Noordman gebruikt? Huisartsen geven vooral algemene informatie en adviezen aan patiënten. Praktijkondersteuners – die in veel praktijken de taak hebben om met patiënten te praten over leefstijlverandering – worden getraind in motiverende gespreksvoering maar zetten die techniek niet vanzelfsprekend in.
40
Motiverende gespreksvoering is een manier van interviewen waarbij de zorgverlener empathie toont, open vragen stelt, bevestigt, goed luistert en samenvat wat de patiënt zegt. Daarbij is het de bedoeling dat patiënten zelf met mogelijke oplossingen komen om bijvoorbeeld meer te bewegen. In de praktijk zijn praktijkondersteuners meer bezig met ‘afvinklijstjes’ dan met deze manier van gespreksvoering, ontdekte onderzoeker Noordman. Alleen als patiënten zelf al bereid zijn hun gedrag te veranderen, wordt motiverende gespreksvoering vaker toegepast. Nog een uitkomst: de communicatievaardigheden van praktijkondersteuners verbeteren als er videofeedback wordt ingezet. Videofeedback is een methodiek die het nivel heeft ontwikkeld. De zorgverlener bekijkt twee opnames van zichzelf: een goed voorbeeld en een minder goed voorbeeld. In een terugkoppelgesprek krijgt de zorgverlener persoonlijk feedback. Na één terugkoppeling is het effect op korte termijn al groot: de zorgverlener heeft meer oog voor de hulpvraag, geeft beter uitleg en begrijpelijker informatie en past enkele motiverende gesprekstechnieken beter toe. jaarBOek 2013
IMPAC T Onderdeel van de opleiding De uitkomsten van het promotieonderzoek zijn nuttig voor beleidsmakers, huisartsenpraktijken, opleiders en voor patiënten zelf. Hoe is dit in 2013 opgepakt? Allereerst gaat de Radboud Universiteit motiverende gesprekvoering vanaf 2014 in de opleiding voor huisartsen gebruiken. Ook de Nederlandse vereniging voor praktijkondersteuners heeft aangegeven de opleidingen uniform te maken. Verder hebben 28 huisartsen en 17 praktijkondersteuners meegewerkt aan de methodiek van videofeedback en hun vaardigheden verbeterd. En kennisinstituut Vilans heeft de uitkomsten gebruikt en bediscussieerd in een conferentie over zelfmanagement.
Beter toegeruste zorgprofessionals Janneke Noordman: “Dit onderzoek heeft gezorgd voor beter toegeruste zorgprofessionals in de huisart‐ senpraktijk. Op langere termijn kan dit weer zorgen voor leefstijlverbetering van patiënten met een chroni‐ sche ziekte. Videofeedback blijkt een significant posi‐ tief effect te hebben op verschillende algemene com‐ municatieve vaardigheden van de praktijkondersteu‐ ner en in mindere mate op hun motiverende gespreks‐ voeringsvaardigheden. Daarnaast blijkt de praktijkon‐ dersteuner de zorg voor chronisch zieken toegankelij‐ ker te maken en kwalitatief beter.” Op de langere termijn zal dit onderzoek leiden tot betere kwaliteit van de eerstelijnszorg, vooral als de i n t e r ac t i e Pat i ë n t - ZO rG v e r l e n e r
opleidingen hierop worden aangepast. “Als zorgverle‐ ners bij leefstijlproblematiek gaan werken met motive‐ rende gespreksvoering en daarnaast regelmatig via videofeedback scherp blijven, dan kan dit een positief effect hebben op de gezondheid van mensen met leef‐ stijlkwesties.” Maar met alleen opleiden ben je er niet. Een techniek als motiverende gespreksvoering is iets wat je regelmatig moet blijven trainen. “Anders val je als zorgver‐ lener makkelijk terug in je oude gedrag. En dat oude gedrag houdt bijvoorbeeld in dat een zorgverlener niet open luistert naar wat een patiënt zelf aangeeft, maar de patiënt zelf adviezen geeft. Ik zie ook bij praktijk‐ ondersteuners hoe lastig het is om los te komen van alle richtlijnen. Ze houden zich vast aan het afvink‐ lijstje in plaats van dat ze een echt gesprek voeren. Maar ik ben ervan overtuigd dat je zonder het lijstje kan werken of deze achteraf kan invullen. Ik denk dat het gezondheidseffect dan groter is omdat je een patiënt beter kunt begeleiden bij gedragsverandering.”
Verder lezen • Lifestyle counseling by physicians and practice nurses in primary care: an analysis of daily practice. Promotieonderzoek van Janneke Noordman. Utrecht, nivel, 2013. • Kennisvraag Praktijkondersteuners in de huisartsen‐ praktijk, klaar voor de toekomst? Utrecht, nivel, 2012. • Overzichtstudie Preventie kan effectiever! Utrecht, nivel, 2012. 41
③ Professionals en zorgorganisaties
43
Patiëntveiligheid Kwaliteit en veiligheid zijn thema’s die sinds de jaren negentig steeds belangrijker zijn geworden en op verschillende manieren invulling hebben gekregen. Op dit moment zijn de verwachtingen van de positieve resultaten van veiligheids management hoog, maar de onderzoeksmatige onderbouwing ervan is nog beperkt. In het onder zoek van het NIVEL blijft de monitoring van patiëntveiligheid belangrijk. Maar monitoring alleen is niet genoeg. Ook onderzoek naar achter gronden en oorzaken van incidenten blijft aan dacht vragen. Immers, dat zal de basis vormen voor verbeteringsprocessen in de zorgorganisa ties.
Nederlandse ziekenhuizen zijn veiliger geworden Ruim vijf jaar na de start van het landelijke VMS Veiligheidsprogramma zijn de Nederlandse ziekenhuizen veiliger geworden, zo blijkt uit grootschalig dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen van het nivel en emGO+/vumc. De potentieel vermijdbare schade is met 45% gedaald en de potentieel vermijdbare sterfte met 53% afgenomen. Dit betekent dat het absolute aantal patiënten dat mogelijk mede door een medische of organisatorische fout in het ziekenhuis is overleden, is gedaald van naar schatting 1960 in 2008 naar 970 in 2011/2012. Deze aanzienlijke afname laat zien dat gerichte, grootschalige verbetertrajecten waaraan alle ziekenhuizen deelnemen hel44
pen om de zorg voor patiënten veiliger te maken. Programmaleider prof. Cordula Wagner: “Dit is een zeer bemoedigend resultaat. Het is niet te verwachten dat de potentieel vermijdbare schade tot nul kan wor‐ den teruggebracht in een hoog complexe omgeving als een ziekenhuis. In het buitenland zijn vergelijkbare onderzoeken gedaan. Nederland zit bij de relatief beter presterende landen. Als ziekenhuizen op de ingeslagen weg doorgaan, zijn nog meer verbeteringen mogelijk. Het veiligheidsprogramma is idealiter een open en lerend systeem van continu meten en verbeteren, dat voortdurend in beweging moet blijven om op nieuwe risico’s te kunnen anticiperen en oude risico’s te blij‐ ven beheersen.” Het dossieronderzoek Monitor Zorggerelateerde Schade 2011/2012: dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen focust op de aard, ernst, omvang en gevolgen van zorggerelateerde schade, potentieel vermijdbare schade en potentieel vermijdbare sterfte van patiënten opgenomen in ziekenhuizen. Voor het onderzoek zijn ruim 4.000 dossiers van patiënten uit 20 ziekenhuizen onderzocht. Aan het onderzoek hebben academische, topklinische en algemene ziekenhuizen verspreid over Nederland deelgenomen. In de loop van 2013 verschenen meer onderzoeken naar de voortgang van de implementatie van thema’s uit het VMS veiligheidsprogramma en aanverwante onderwerpen.
jaarBOek 2013
NietWesterse patiënt geen verhoogd risico op zorggerelateerde schade Etnische minderheden lopen meer kans op zorggerelateerde schade, zo is bekend uit onderzoek in het buitenland. Ook in Nederland liggen patiënten van niet-Westerse herkomst vaker langer in het ziekenhuis en ze worden vaker heropgenomen. Niet bekend was of dit leidt tot meer zorggerelateerde schade. Uit onderzoek van emGO+/vumc, het amc en het nivel blijkt dat patiënten van niet-Westerse herkomst bij een opname in het ziekenhuis geen groter risico lopen op zorggerelateerde schade dan patiënten van Nederlandse herkomst. De onderzoekers vinden geen verschillen tussen beide groepen.
Regionale verschillen in ziekenhuissterfte Regionale en culturele verschillen bepalen mede of mensen al dan niet bewust het ziekenhuis mijden als plaats om te overlijden of een dierbare te laten overlijden. Dat blijkt uit een studie van onderzoekers van vumc, het nivel en St. Antonius Ziekenhuis, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in Medisch Contact.
PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
Patiëntveiligheidscultuur Nederlandse ziekenhuizen verbeterd Het veiligheidsmanagementsysteem dat ziekenhuizen implementeren rust op vier pijlers: beleid, cultuur, risico-inventarisatie en continu verbeteren. Cultuur is het overkoepelende element dat in stappen evolueert van een ontkennende cultuur naar een vooruitstrevende cultuur. De patiëntveiligheidscultuur in de Nederlandse ziekenhuizen blijkt de afgelopen jaren op bijna alle terreinen verbeterd. Patiëntveiligheid is gebaat bij een open en lerende houding van zorgverleners. Sinds een aantal jaren werken ziekenhuizen hier heel gericht aan. Dit blijkt vruchten af te werpen.
Veilig werken met medische technologie is opdracht van het hele ziekenhuis Operaties die moeten worden uitgesteld omdat de centrale sterilisatieafdeling de nieuwe robotarmen nog niet kan reinigen. Of een echoapparaat dat vanwege een onbekende functionaliteit de echo van de vorige patiënt uitprint. Het veilig gebruik van medische technologie hapert soms door onvoorziene oorzaak. Technisch is het apparaat prima in orde, maar als de aanschaf niet is gemeld kan de sterilisatieafdeling het niet schoonmaken. Met echoapparaten die op een andere afdeling hun nut al hebben bewezen, moet op een nieuwe afdeling toch worden proefgedraaid. De aanschaf en het gebruik van nieuwe medi45
Technologie sche apparatuur moet volgens ziekenhuisbrede protocollen verlopen om veilig gebruik te waarborgen. Ziekenhuizen maken steeds meer werk van de veilige toepassing van medische technologie. Maar vaak zijn dit initiatieven van afdelingen, die kunnen stranden op knelpunten of lacunes in de samenwerking met andere afdelingen. Veilige toepassing van medische technologie vereist een ziekenhuisbrede inspanning, zo blijkt uit onderzoek in vijf ziekenhuizen.
Spiegelinformatie motiveert ziekenhuizen Veel ziekenhuizen zijn op de goede weg, wel zijn er verschillen tussen ziekenhuisafdelingen in de implementatie van de thema’s uit het VMS Veiligheidsprogramma. Ziekenhuizen zijn niet even ver met alle tien de thema’s, wat betekent dat niet alle richtlijnen in dezelfde mate worden gevolgd, zo blijkt uit de evaluatie van het programma.
De verwachte geringere beschikbaarheid van pro fessionele arbeidskrachten in combinatie met een toenemende en veranderende zorgvraag zou opgevangen kunnen worden door de inzet van nieuwe technologie en een verschuiving van taken tussen verschillende beroepsgroepen en verschillende delen van de gezondheidszorg. Er ligt hier nog een aantal belangrijke onbeant woorde vragen. De kennis over de effecten in de praktijk van technologie die patiënten onder steunt is nog zeer beperkt. Patiënten gebruiken nog weinig technologie die zelfmanagement ondersteunt en zorgverleners zijn nog weinig toe gerust om patiënten daarbij te helpen. Het NIVEL zal de komende jaren onderzoek doen op dit ter rein in gecontroleerde praktijksituaties in de vorm van zogenoemde ‘living labs’.
Technologie in zorg thuis nog vooral belofte Niet alleen in ziekenhuizen maar ook in de zorg thuis is de laatste jaren veel geëxperimenteerd met technologie die zorgtaken overneemt of makkelijker maakt. Toch kan de belofte dat mensen langer zelfstandig kunnen blijven wonen door technologie nog niet worden ingelost, de experimenten zijn veelal te versnipperd en kleinschalig om de effectiviteit aan te tonen, zo blijkt uit de overzichtstudie Technologie in de zorg thuis. Ook zijn er onvoldoende bewijzen voor besparing op zorgpersoneel en kosten. Wel zijn burgers steeds meer bekend met technolo-
46
jaarBOek 2013
gie, zoals internet, tabletcomputers en smartphones, en hebben voorlopers in de thuiszorg daar ruime ervaring mee. Bij de sportschool is het online maken van een afspraak heel gewoon, maar bij de tandarts en de huisarts nog veel minder. Een alarmknopje voor ouderen is inmiddels al ingeburgerd, en er zijn ook al mogelijkheden voor diagnose op afstand voor patiënten met hartritmestoornissen, er wordt gewerkt met intelligente sensoren in huis, met GPS, leefstijlapps. Maar er is nog te weinig goed opgezet, grootschalig en langdurig onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid en effectiviteit van al de verschillende technologische toepassingen in de zorg in de thuissituatie. Onderzoek dat aansluit bij de praktijk thuis en de belevingswereld van patiënten. Veel zorgorganisaties hebben plannen voor technologie in de zorg thuis, maar bijna allemaal vinden ze het lastig om de implementatie daarvan te organiseren. Veel medewerkers lopen er ook nog niet warm voor. Daarvoor moet de kennis die er is over succesvolle implementatie van dit soort initiatieven beter worden verspreid en moeten de medewerkers erop worden voorbereid. Prof. Roland Friele: “Wil techno‐ logie de hooggespannen verwachtingen waarmaken en bijdragen aan de zelfredzaamheid van ouderen en patiënten dan is er nog flink wat ontwikkelwerk nodig. Er zijn veel veelbelovende initiatieven, maar er liggen nog geen technologieën gebruiksklaar op de plank. Nu de overheid de regie meer in handen legt van verzeke‐ raars en gemeenten, zullen zij die rol op zich moeten nemen en ook nieuwe initiatieven moeten initiëren.”
PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
> – – < > = = < > – – <
OverZichtStudieS > + + <
Technologie in > ± ± < de zorg thuis
> ++ <
Nog een wereld te winnen!
> – – < > = = < > – – < > + + < > ± ± < > ++ < > – – < > = = <
47
eHealth, verder dan je denkt
eLabEL onderzoekt eHealth in ‘living labs’
Nederlandse artsen en patiënten maken in vergelijking met het buitenland veel gebruik van eHealthtoepassingen. Maar om eHealth in Nederland echt succesvol te laten zijn, is er nog wel een lange weg te gaan. We lopen voorop met de automatisering bij huisartsen, maar tegelijkertijd is Nederland nog een lappendeken van kleinschalige eHealth-experimenten en worden lang niet alle mogelijkheden al op grote schaal gebruikt. Dit blijkt uit de eHealth-monitor 2013. De eHealth-monitor is een onderzoek, uitgevoerd door het nivel en nictiZ, dat beschikbaarheid en gebruik van eHealth-toepassingen door patiënten en zorgverleners volgt. Het is bestemd voor politiek, beleidsmakers en beslissers in de Nederlandse gezondheidszorg. Van de Nederlanders zoekt 66% informatie over zijn ziekte of behandeling op internet. Veel minder mensen gebruiken vormen van eHealth voor online contact met hun zorgverlener. Bijvoorbeeld, slechts 2% van de mensen die een afspraak met de huisarts maakten deed dit via internet.
Het is 2020: Loes is praktijkondersteuner bij een grote huisartsenpraktijk. Ze start op maandagochtend haar computer op en ziet in de agenda dat al aardig wat mensen online een afspraak hebben gemaakt. Vervolgens checkt ze of er nog patiënten zijn die dringend zorg nodig hebben. In de praktijk begeleiden ze namelijk veel chronisch zieken. Ze ziet in het internetportaal dat meneer van H., die een chronische longaandoening heeft, meer last heeft van zijn cOPd. Vervelend, het ging juist zo goed met hem. Maar gelukkig zijn ze er snel bij en is er vanmiddag al automatisch een video-consult tussen hem en de huisarts ingepland. Is dit de toekomst? Onderzoek wijst uit dat we in Nederland ver zijn met de ontwikkeling van eHealthtoepassingen, maar het lukt nog niet echt om die te benutten in de reguliere zorg. Dit heeft verschillende oorzaken. Zo is er ondanks de hooggespannen verwachtingen nog weinig bekend over de effecten van eHealth op een betere kwaliteit van leven en van zorg, en ontbreekt het zowel zorgverleners als patiënten aan kennis over de mogelijkheden ervan. In het project eLabEL van het cctr (Centre for Care Technology Research) gaan tien grote eerstelijns gezondheidscentra bestaande eHealth-toepassingen daadwerkelijk inzetten in de dagelijkse praktijk. Ze fungeren daarbij als ‘living lab’, waarin de eHealthtoepassingen ontwikkeld worden in co-creatie met de
48
jaarBOek 2013
zorgverleners, patiënten en eHealth-bedrijven. eLabEL onderzoekt en evalueert implementatie en gebruik. Het Centre for Care Technology Research (cctr) is een samenwerkingsverband van Universiteit Twente, Maastricht University, tnO en het nivel. Het is door nWO erkend als een van de acht Centres of Research Excellence.
Twentse huisartsen verbeteren hun dossiers met EPDscan
Software medebepalend voor kwaliteit medische dossiers huisartsen Samen met de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het RadboudUMC onderzocht het nivel ook in de regio Nijmegen de medische verslaglegging van huisartsen. Met de informatie uit deze ePd-scan willen de huisartsen hun dossiervoering verbeteren. Of dat lukt, wordt voorjaar 2014 getoetst met een tweede meting. Uit de scan blijkt dat de kwaliteit van de medische dossiers verschilt tussen huisartsenpraktijken, en een deel van die verschillen in kwaliteit is terug te voeren op de gebruiksvriendelijkheid van de verschillende softwarepakketten waar praktijken mee werken. “Soms kunnen eenvoudige aanpassingen in de software leiden tot belangrijke verbeteringen in de medische verslaglegging”, verklaart programmaleider Robert Verheij. “Door deze verschillen zichtbaar te maken en terug te koppelen, kunnen softwareleveran‐ ciers en huisartsenpraktijken aan de slag om de regi‐ stratie te verbeteren.”
In de regio Twente heeft het nivel in 2010 bij ongeveer honderd huisartsenpraktijken een ePd-scan uitgevoerd. Dit instrument toetst in hoeverre huisartsen hun dossiers bijhouden volgens de nhG-richtlijn Adequate Dossiervorming en is te gebruiken met verschillende huisartsinformatiesystemen. De huisartsenpraktijk kan zichzelf zo vergelijken met andere praktijken en wordt gewezen op verbeterpunten. Bij een herhaalde meting in 2012 blijkt dat de huisartsen gegevens meer gestructureerd vastleggen, en ziekteepisodes, de medicatiedossiers en de medicatiebewa- Internetprogramma helpt artrosepatiënt king vollediger bijhouden. Bovendien zijn de vermeer te bewegen schillen tussen praktijken en tussen de verschillende softwarepakketten verminderd. De huisartsen regiVoldoende bewegen helpt patiënten met artrose aan streren meer uniform. En de verbeteringen zijn heup of knie beter te functioneren zonder dat dit vooral gerealiseerd in die praktijken waar dat het extra pijn hoeft te doen. Het gratis internetprohardste nodig was. gramma Artrose In Beweging dat speciaal hiervoor is ontwikkeld, is in verschillende fasen getest bij de doelgroep en aangepast. Onderzoekers van het nivel PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
49
Samenhang in het zorgaanbod publiceren de onderzoeksopzet en de eerste resultaAansluitend op ontwikkelingen in de zorgbe ten in Bmc Medical Informatics and Decision Making. hoefte moet ook de zorg anders worden georgani Omdat mensen met artrose veel pijn hebben, gaan ze seerd. Ketens van zorg binnen organisaties en op den duur steeds minder doen. Maar door die inacover de grenzen van organisaties zijn belangrijker tiviteit worden de pijn en beperkingen alleen maar geworden. Er zijn nog veel onbeantwoorde vra erger. Terwijl uit eerder onderzoek bekend is dat volgen. Hoe moet die organisatie eruit zien? Hoe doende bewegen de pijnklachten niet verergert, maar organiseer je de zorg voor patiënten die zorg uit wel de beperkingen vermindert. En dat door volverschillende disciplines nodig hebben? Ervaren doende bewegen zelfs operaties kunnen worden uitpatiënten de zorg als samenhangend of als losse gesteld. Het nivel ontwikkelde daarom een internetonderdelen die niet op elkaar zijn afgestemd? programma voor mensen met artrose aan knie of heup dat ze helpt in hun eigen tempo meer te gaan bewegen. Gezondheid per postcode Onderzoeker Daniël Bossen: “Er wordt vaak veron‐ dersteld dat bewegen de pijn verergert. Echter, deelne‐ Met de Vraag Aanbod Analyse Monitor (vaam) is per mers aan Artrose in Beweging ervaren en leren dat postcode, gemeente of regio de vraag te berekenen pijn niet gekoppeld is aan meer bewegen. Dit inzicht naar huisartsenzorg, farmaceutische zorg, fysiotheramotiveert ze om meer te gaan bewegen.” Het internetpeutische zorg, eerstelijns geestelijke gezondheidsprogramma is in verschillende fasen getest, aangezorg, oefentherapie, diëtetiek en verloskundige zorg. past en opnieuw getest bij mensen met artrose. Het Daarnaast is met deze zorgmonitor op lokaal niveau ontwikkelproces kan hierdoor ook als voorbeeld diede vraag naar zorg voor specifieke aandoeningen, bijnen voor andere ontwikkeltrajecten. Het programma voorbeeld chronische ziektes of psychosociale prois bovendien volledig geautomatiseerd, waardoor het blemen, te bepalen. De vraag is gebaseerd op de een groot publiek kan bereiken met een minimale bevolkingssamenstelling en wordt vergeleken met last voor de schaarse zorg. het lokale aanbod aan huisartsen, fysiotherapeuten en verloskundigen om de afstemming tussen vraag en aanbod te analyseren. Het is ook mogelijk met de monitor toekomstramingen te maken voor de zorgvraag in de eerste lijn. De behoefte aan gegevens over de vraag in de toekomst speelt onder andere in gebieden waar de bevolkingssamenstelling snel verandert, zoals in vineX-wijken. 50
jaarBOek 2013
De zorgvraagmonitor is vooral bedoeld voor organisaties die zich bezighouden met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van eerstelijnszorg op lokaal niveau, zoals gemeenten, GGd’en, regionale ondersteuningsstructuren, grotere gezondheidscentra of koepels, verzekeraars en regionale patiënten- en consumentenorganisaties. De monitor is geactualiseerd en uitgebreid met gegevens over factoren die van invloed zijn op de gezondheid, zoals roken, overmatig alcoholgebruik of ernstig overgewicht. Deze gegevens zijn verzameld door de GGd’en en door het rivm samengevoegd in een bestand met gegevens over 150.000 mensen. Op basis hiervan heeft het nivel voor alle gebieden in Nederland schattingen gemaakt. Prof. Dinny de Bakker: “Die schattingen kunnen indirect inzicht geven in de vraag naar preventieve zorg. In een gebied met veel rokers kan dan bijvoorbeeld een interventie worden opgezet om te stoppen met roken.”
hulpverlener. Belangrijk vanwege de groeiende zorgvraag en stijgende kosten. De zogeheten Skill Mix Analyse Huisartsenvoorziening is een praktische tool voor personeelsplanning. Er was nog geen instrument voorhanden om analyses van de vraag naar zorg en het benodigde personeel te combineren. Een huisarts kan zo met het oog op de toekomst kijken of het verstandiger is een praktijkondersteuner in dienst te nemen of bijvoorbeeld een verpleegkundig specialist of physician assistant. Prof. Dinny de Bakker: “Het instrument is geen invul‐ oefening waar een nauwkeurig personeelsplaatje voor de praktijk uitrolt. Eigen overwegingen en inschattin‐ gen zijn een essentieel onderdeel van het proces. Het instrument helpt wel dat beslissingsproces te structu‐ reren en rationaliseren. En het brengt relevante gege‐ vens uit diverse bronnen handig bij elkaar. Het helpt anders te denken en biedt alternatieve taakverdelin‐ gen, met praktijkondersteuners, verpleegkundig speci‐ alisten en anderen.”
Nieuw instrument voor personeelsplaatje huis artsenpraktijk Bedrijfsarts en huisarts kunnen samen meer Een nieuw instrument analyseert de optimale mix aan huisartsen, doktersassistentes, praktijkondersteuners, verpleegkundig specialisten en physician assistants in een huisartsenpraktijk of gezondheidscentrum. Huisartsen en managers krijgen hiermee inzicht in het personeel dat ze nodig hebben voor een optimale praktijkvoering. Met als uitgangspunt: de juiste hulpvraag op het juiste moment bij de juiste PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
Huisartsen en bedrijfsartsen kunnen nog beter samenwerken. Ze opereren ieder nog vooral in hun eigen domein, vanuit hun verschillende belangen en behandeldoelen. De huisarts is gericht op de gezondheid van zijn patiënt en kijkt niet altijd naar het werk dat iemand doet. De bedrijfsarts kijkt daar wel naar en ziet ook het bedrijfsbelang. “Door structureel con‐ 51
tact tussen huisartsen en bedrijfsartsen kunnen bei‐ den efficiënter en gerichter een diagnose stellen en gerichter behandelen”, schetst programmaleider Ronald Batenburg het ideale plaatje. “De huisarts krijgt bijvoorbeeld inzicht in (vage) klachten die met het werk te maken kunnen hebben. En de bedrijfsarts zou dan meer een rol kunnen spelen bij de behande‐ ling en het voorkomen van gezondheidsproblemen van werknemers, dan primair op het ziekteverzuim gericht te zijn. Bijvoorbeeld, bij schouderklachten die veroor‐ zaakt worden door het werk, helpen oefeningen, maar kan ook aanpassing van de werkomstandigheden met hulp van de bedrijfsarts wenselijk zijn. En ook bij een burn‐out is een patiënt gebaat bij goed overleg tussen huisarts en bedrijfsarts.” Om de samenwerking tussen huisartsen en bedrijfsartsen te verbeteren, zien de onderzoekers een aantal mogelijkheden. “Maak de winst van de samenwerking tussen huisarts en bedrijfsarts beter zichtbaar. Dat is minder ziektever‐ zuim en langere arbeidsparticipatie. Doordat zij elkaars expertise aanvullen is zowel de kwaliteit van leven als van het werk van patiënten en werknemers te verbeteren.”
Bij alle stadia van dementie heeft mantelzorger behoefte aan steun Mantelzorgers van mensen met dementie hebben in alle stadia van het ziekteproces behoefte aan professionele ondersteuning. En naarmate de dementie langer duurt, ervaren ze meer beperkingen in hun eigen 52
sociale activiteiten. Dit stellen onderzoekers van het nivel en Alzheimer Nederland in The Open Nursing Journal. De toename aan mensen met dementie zal in de toekomst niet vergezeld gaan van een groter aanbod aan professionele zorg. De zorg zal daardoor nog meer door mantelzorgers moeten worden opgevangen. Bijna alle mantelzorgers lopen echter tegen problemen aan bij de zorg voor hun familielid met dementie, zowel in het beginstadium van de ziekte als in latere stadia. Veel van hen hebben behoefte aan aanvullende professionele ondersteuning. Programmaleider prof. Anneke Francke: “Case‐ managers, huisartsen of andere betrokken zorgverle‐ ners moeten dus gedurende het hele ziekteproces mantelzorgers coachen en ondersteunen. Bij begin‐ nende dementie zal die steun voor een groot deel uit informatie bestaan over de ziekte en het regionale zorgaanbod. In latere stadia zal er ook aandacht moe‐ ten zijn voor praktische ondersteuning, zodat mantel‐ zorgers de zorg volhouden en zelf niet in een sociaal isolement terechtkomen.” Voor het onderzoek vulden ruim 1400 mantelzorgers van mensen met dementie een vragenlijst in over hun problemen en ondersteuningsbehoeften. Het is de tweede peiling in een monitorstudie, met tweejaarlijkse peilingen. Alzheimer Nederland gebruikt de conclusies voor belangenbehartiging en om het regionale aanbod aan dementiezorg te verbeteren.
jaarBOek 2013
Grotere rol voor de huisarts bij jeugdzorg
project. Omdat leraren veel tijd doorbrengen met kinderen en dus ook een goed zicht op hen hebben. En ook de gemeente zou bij het project betrokken moeten worden, ook bij de financiering. Want jeugdzorg wordt per 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid van de gemeente. “Bovendien is het raadzaam dat bijvoorbeeld de kin‐ derpsychiater en gezinstherapeut mee kunnen kijken bij huisartscontacten met deze kinderen”, zegt Verhaak. “Dit kan tijd besparen en huisartsen kunnen ook leren van deze consulenten.”
De versnippering in de jeugdzorg en de lange wachtlijsten bij verschillende instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) waren reden voor Medisch Centrum Eudokia in Enschede om in 2010 het Eureka project op te zetten, een experiment met een geïntegreerd aanbod aan eerstelijns geestelijke gezondheidszorg voor kinderen tot 18 jaar. Met als doel kinderen met psychosociale problemen vroeg op te sporen en ze zo mogelijk kortdurend te behandelen in de huisartsenpraktijk. Dit gebeurt door een praktijkondersteuner-GGZ die de hulp kan inroepen van specialistische consulenten, zoals een kinderpsychiater en Nauwelijks standaarden voor informatieover een gezinstherapeut. Als dat nodig is, worden de kin- dracht tussen ziekenhuis en ouderenzorg deren tijdig en gericht verwezen naar de tweede lijn. Na de start van dit project is het aantal kinderen bij Jaarlijks worden 300.000 kwetsbare ouderen opgenowie huisartsen psychosociale problemen signaleren men in het ziekenhuis. Er zijn echter weinig stantoegenomen en ook het aantal contacten met deze daarden voor de informatieoverdracht tussen ziekenkinderen. Er worden minder psychofarmaca voorgehuis en instellingen voor ouderenzorg. De meeste schreven en het percentage kinderen dat wordt verstandaarden betreffen de overdracht tussen huisartwezen is nauwelijks veranderd. Maar de verwijzingen sen en ziekenhuizen terwijl er bijvoorbeeld nauwenaar de tweede lijn nemen af, en er zijn meer verwijlijks standaarden zijn voor overdracht van en naar de zingen binnen de eerste lijn. thuiszorg. In de Staat van de Gezondheidszorg 2011 Zowel ouders als betrokken zorgverleners zijn pleitte de Inspectie voor de Gezondheidszorg (iGZ) enthousiast over het project. “De huisarts is de aan‐ al voor meer aandacht voor informatieoverdracht. gewezen persoon voor vroege opsporing en interven‐ Overdracht van informatie over patiënten is cruciaal ties”, stelt programmaleider prof. Peter Verhaak. voor goede zorg. Zeker voor kwetsbare groepen zoals “Huisartsen hebben goed zicht op het hele gezin, en ouderen met verschillende ziektes die veel zorg krijouders en kinderen kunnen dicht bij huis worden gen. Zij krijgen bijvoorbeeld thuiszorg, gaan naar de geholpen via hun eigen huisartsenpraktijk.” De onderdagopvang, de huisarts schrijft medicijnen voor, de zoekers stellen voor ook scholen te betrekken bij het internist schrijft nieuwe medicijnen voor en de thuisPrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
53
zorg verstrekt deze medicijnen en verzorgt bijvoorbeeld operatiewonden. Het is dus belangrijk dat de informatie tussen de verschillende zorgverleners correct, compleet en tijdig wordt overgedragen. “De informatieoverdracht tussen artsen onderling en ver‐ pleegkundigen onderling blijkt beter op orde dan tus‐ sen artsen en verpleegkundigen”, zegt onderzoeker Carolien de Blok, “terwijl alle betrokken zorgverleners eigenlijk een totaalbeeld moeten hebben van een patiënt. Het is dus goed als de IGZ de ontwikkeling van een standaard voor de gehele zorgketen stimuleert. Gezien de groeiende groep ouderen is het belangrijk dat het veld ook zelf initiatief neemt.”
Verpleegkundigen positief over zorgpaden in eerste lijn In navolging van de zorgpaden in ziekenhuizen voor veel voorkomende operaties, wordt nu ook in de eerste lijn gewerkt met zorgpaden. Het concept is ontleend aan de logistiek uit het bedrijfsleven. In de eerste lijn zijn zorgpaden zoals in de ziekenhuizen moeilijker vorm te geven. Het traject dat een patiënt doorloopt is vaak minder voorspelbaar dan bij een liesbreuk- of staaroperatie. In de eerste lijn bestaat een zorgpad vaak uit een beschrijving wie welke zorg kan leveren, en wordt omschreven wat de huisarts doet, de fysiotherapeut, de diabetesverpleegkundige, praktijkondersteuner of psycholoog. Wijkverpleegkundigen, praktijkverpleegkundigen en praktijkondersteuners zien zorgpaden als een nuttig 54
middel om de zorg beter af te stemmen, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel in TVZ Tijdschrift voor verpleegkundigen. Ruim de helft van de verpleegkundigen en praktijkondersteuners heeft er ervaring mee. Vooral met zorgpaden voor palliatieve zorg, in de geriatrie, en voor polyfarmacy en multimorbiditeit. Vrijwel iedereen (95,6%) verwacht dat het werken met zorgpaden voordelen heeft en 84% denkt dat de patiënt erbij gebaat is doordat de zorg beter is afgestemd. Ruim de helft denkt wel dat zorgpaden de bureaucratie in de zorg vergroten. “Dit instrument past goed binnen het streven uit het regeerakkoord om de zorg meer wijkgericht te organi‐ seren”, stelt onderzoeker Anke de Veer. “Vrijwel ieder‐ een ziet hierin een middel om de zorg in de eerste lijn beter afgestemd aan te bieden. Bovenal ontstaat winst door zorgpaden samen te ontwikkelen en ermee te werken. Zorgverleners zoeken elkaar op en leren elkaar en elkaars expertise kennen. Dat is goed voor patiënt én zorgverlener.” Voor zorgverleners die een zorgpad willen opstellen, is een gratis handreiking Werken met zorgpaden in de eerstelijns gezondheidszorg beschikbaar.
jaarBOek 2013
Taakverschuiving en substitutie De processen van taakverschuiving en substitutie zijn volop in gang gezet in de gezondheidszorg en worden op sommige terreinen verder ontwikkeld dan op andere. De huidige stand van kennis is dat taakverschuiving en substitutie eerder tot uitbrei ding van werkzaamheden leiden – en soms tot verhoging van de kwaliteit – dan tot besparingen. Belangrijke vragen zijn dan ook hoe dit zich de komende jaren ontwikkelt en onder welke condi ties de positieve effecten van taakverschuivingen zijn te realiseren.
doet aanbevelingen om behandeling van verschillende aandoeningen in de eerste lijn beter mogelijk te maken. Onder meer: zorg voor goede afspraken tussen zorgverleners uit eerste en tweede lijn, voor afstemming op de lokale situatie en wederzijds
De ene huisarts verwijst drie keer vaker dan de andere De ene huisartsenpraktijk verwijst drie keer zo veel patiënten naar een medisch specialist als de andere. Daar worden patiënten kennelijk langer door een huisarts of praktijkondersteuner behandeld. Dit suggereert dat de eerste lijn een groter scala aan behandelingen kan bieden. Door de toenemende vraag naar zorg is er steeds meer aandacht voor zorg op de juiste plek. Dat wil zeggen dat patiënten voor eenvoudige zorg niet naar het ziekenhuis gaan, maar bij een huisarts, fysiotherapeut of eerstelijnspsycholoog worden behandeld. Naar het ziekenhuis ga je alleen voor specialistische zorg. Voor het leveren van een deel van de ziekenhuiszorg door de huisarts bestaat geen landelijke blauwdruk. De Kennisvraag Ruimte voor substitutie in de zorg? Verschuivingen van tweedelijns‐ naar eerstelijnszorg PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
55
vertrouwen. Substitutie van zorg uit de tweede lijn Overzicht van de beroepen in de geestelijke naar de huisartsenpraktijk is bij uitstek mogelijk bij gezondheidszorg zorg voor chronisch zieke patiënten, lichte psychische of emotionele klachten, kleine chirurgische De geestelijke gezondheidszorg kent een rijk geschaingrepen en dermatologie, blijkt uit de wetenschapkeerd palet aan behandelaars. Het nivel bracht voor pelijke literatuur. Daarbij kunnen ook technieken het Capaciteitsorgaan de beroepsgroepen in de GGZ in zoals telezorg – foto’s laten beoordelen door speciakaart. Voor het eerst zijn in één onderzoek vrijwel alle listen in het ziekenhuis – of nieuwe zorgverleners op behandelaars en hun kwalificaties in kaart gebracht de grens van eerste en tweede lijn, bijdragen aan subom te kunnen bepalen hoeveel mensen er in de verstitutie. Ook patiënten zijn hiervoor in. Volgens schillende beroepsgroepen werken. In de geestelijke patiënten kan de huisarts een aantal behandelingen gezondheidszorg werken ruim 18.000 psychologen, van de medisch specialist overnemen, zoals controles orthopedagogen, psychiaters en verpleegkundig specibij diabetes, botontkalking en cOPd, nazorg en nietalisten. Het merendeel (ongeveer 13.000 mensen) is complexe ingrepen. geregistreerd volgens de wet BiG (wet Beroepen in de Prof. Dinny de Bakker: “Patiënten en zorgverleners uit Individuele Gezondheidszorg). Zij zijn officieel eerste en tweede lijn staan open voor substitutie. Nu is gekwalificeerde behandelaars. Maar er werken ook het tijd voor een volgende stap: een gezamenlijke, nog minstens 3.650 psychologen en 1.450 orthopedagerichte inspanning van alle partijen, met een zekere gogen in de zorg zonder een BiG-registratie. financiële structuur die hiervoor ruimte creëert. Het onderzoek ondersteunt de door de minister afgesloten zorgakkoorden om de kosten van de zorg te beperken door verschuiving van zorg van de tweede naar de eer‐ ste lijn.”
56
jaarBOek 2013
Arts staat open voor voorschrijven door verpleegkundigen Verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en artsen in Nederland kijken over het algemeen neutraal tot positief aan tegen de voorschrijfbevoegdheid voor verpleegkundigen. Verpleegkundig specialisten zijn het meest positief. Dit blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel en knmG in het International Journal of Nursing Studies. Naar de mening van verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en artsen over het voorschrijven van medicijnen is al veel onderzoek gedaan. Echter, dit onderzoek is over het algemeen kleinschalig en beperkt zich vaak tot Engeland. Onderzoeker Marieke Kroezen: “Opvallend genoeg verschillen verpleegkundigen en artsen weinig in hun visie op de voorschrijfbevoegdheid. Ze zijn even posi‐ tief over de voordelen die het voorschrijven door ver‐ pleegkundigen oplevert voor het dagelijks werk van verpleegkundigen en de verpleegkundige professie. Ook over de gevolgen van het voorschrijven door ver‐ pleegkundigen op de kwaliteit van zorg en patiëntvei‐ ligheid lopen de opvattingen van de beroepsgroepen niet veel uiteen.” Het onderzoek is uitgevoerd onder de leden van het Panel Verpleging & Verzorging van het nivel, het knmG ledenpanel en de leden van V&VN Verpleegkundig Specialisten.
PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
Toekomstscenario’s voor de geboortezorg Verloskundigen, gynaecologen, wetenschappers, beleidsmakers en andere bij de geboortezorg betrokkenen verwachten dat vrouwen die bevallen in de toekomst steeds meer constante, intensieve en complexe zorg zullen vragen. Op maat en in de buurt. Nederlandse vrouwen krijgen gemiddeld laat kinderen en het aantal vrouwen met chronische ziekten, zoals diabetes en obesitas, neemt toe. Deze ontwikkelingen zullen meer samenwerking vragen tussen eerstelijns en tweedelijns verloskundigen, gynaecologen en kraamverzorgenden maar ook tussen bijvoorbeeld verloskundigen, huisartsen en gemeenten. Tegelijkertijd onderkennen de betrokken experts dat dit verwachtingen zijn. De consequenties voor de benodigde capaciteit aan verloskundigen in Nederland zijn daardoor nog niet eenduidig te bepalen. De experts verwachten wel dat door de genoemde ontwikkelingen de vraag naar verloskundigen zal toenemen. Het nivel heeft voor de arbeidsmarkt van verloskundigen een aantal toekomstscenario’s doorgerekend. Daarin zijn de wensen van de zwangeren, de verwachte taken van de verloskundigen en de toename van de integratie in de geboortezorg verwerkt.
57
Oplossingsgerichte verloskunde voor nietwesterse vrouwen Verloskundige zorg aan niet-westerse vrouwen kan door belemmeringen zoals een taalbarrière of gebrek aan kennis over het zorgsysteem moeizaam verlopen, en vraagt dan om een oplossingsgerichte aanpak. Deze problemen en hun aanpak moeten in de opleiding verloskunde en bijscholings-programma’s voor verloskundigen worden opgenomen, zo stellen onderzoekers van het nivel, de avaG en vumc in het International Journal of Nursing studies. In 2010 droegen niet-westerse vrouwen met 17,4% bij aan het totale aantal geboorten in Nederland. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag was dit bijna de helft. In de verloskundige praktijk vormen ze dus een substantiële groep. Hun diverse achtergrond (Turkije, Afrika, Latijns Amerika en Azië) en het feit dat ze vaak later in de zwangerschap beginnen met verloskundige zorg, kunnen het werk van verloskundigen bemoeilijken. Verloskundigen vinden dat de zorg voor niet-westerse vrouwen soms veel van hen kan eisen, maar ook veel voldoening geeft. Voor dit onderzoek zijn dertien verloskundigen individueel en acht in een focusgroep geïnterviewd over hun ervaringen met niet-westerse vrouwen in de eerstelijns verloskundige zorg. Het onderzoek maakt deel uit de van de nationale Deliver-studie.
58
jaarBOek 2013
IMPAC T Tien jaar patiëntveiligheidsonderzoek in Nederlandse ziekenhuizen
waarin deze mogelijk te vermijden is. Het vergroten van de veiligheid is een belangrijk De conclusie na dit derde onderzoek is dat Nederthema binnen de zorg. In 2013 publiceerden NIVEL landse ziekenhuizen de afgelopen jaren veiliger zijn en EMGO+ voor de derde keer een landelijk dos geworden. De potentieel vermijdbare schade en sieronderzoek naar de patiëntveiligheid in de sterfte is aanzienlijk gedaald. Nederlandse ziekenhuizen. De resultaten zijn gepresenteerd in de Monitor Zorggerelateerde Schade 2011/2012: dossieronderzoek in Eerste onderzoek Nederlandse ziekenhuizen. Aan het onderzoek hebben academische, topklinische en algemene In 2007 hebben nivel en emGO+ de resultaten gepreziekenhuizen verspreid over Nederland deelgeno senteerd van het eerste landelijke dossieronderzoek men. naar patiëntveiligheid in ziekenhuizen. Op verzoek Wereldwijd zijn studies opgezet om de incidentie van de Orde van Medisch Specialisten (OmS) werden van potentieel vermijdbare schade vast te stellen. in 21 ziekenhuizen bijna 8.000 dossiers uit 2004 Nederland is één van de weinige landen waar een onderzocht door ervaren en getrainde beoordelaars, tweede meting is uitgevoerd naar potentieel ver artsen en verpleegkundigen, om vast te stellen hoe mijdbare schade en het eerste en tot nu toe enige vaak onbedoelde en potentieel vermijdbare schade land dat een derde meting heeft gepresenteerd. binnen het ziekenhuis optreedt. De uitkomst van dat onderzoek was dat er, geëxtraDe Monitor Zorggerelateerde Schade is een dossierpoleerd naar heel Nederland, bij circa 2,3% van alle onderzoek naar schade bij patiënten die is ontstaan opgenomen patiënten sprake was van potentieel verdoor de zorgverlening in ziekenhuizen. Het ondermijdbare schade. Er waren naar schatting 1.735 sterfzoek heeft als doel meer inzicht te verschaffen in de gevallen potentieel vermijdbaar. ontwikkeling van de aard, ernst en omvang (incidentie) van de zorggerelateerde schade en de mate PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
59
IMPAC T VMS Veiligheidsprogramma
• • • • • • • • • •
Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (mFu), de Orde van Medisch Specialisten (OmS) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (v&vn), en gefinancierd door het ministerie van vWS.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het eerste onderzoek is in 2008 het VMS veiligheidsprogramma Voorkom schade, werk veilig gestart, een nationaal veiligheidsprogramma van vijf jaar voor alle ziekenhuizen. Het doel van dit programma was de omvang van potentieel vermijdbare schade, waaronder poten- Tweede onderzoek tieel vermijdbare sterfte, in ziekenhuizen te verminderen. In 2008 is het dossieronderzoek herhaald. De resulHet programma kende twee pijlers: tien medisch taten, die in 2010 zijn gepubliceerd, zijn gebaseerd op inhoudelijke veiligheidsthema’s en de invoering in de bestudering van ruim 4.000 patiëntendossiers. De alle ziekenhuizen van een extern getoetst veiligheidsuitkomst was dat bij de start van het veiligheidspromanagementsysteem (vmS). gramma in 2008 de potentieel vermijdbare schade in ziekenhuizen tussen 2004 en 2008 statistisch gezien De tien medisch inhoudelijke veiligheidsthema’s gelijk was gebleven. waren: Deze tweede meting viel samen met de start van het Medicatieverificatie bij opname en ontslag; vmS-programma en wordt daarom wel beschouwd als High risk medicatie: toedienen van parenteralia; de nulmeting voor dit veiligheidsprogramma. Vroege herkenning en behandeling van vitaal bedreigde patiënt; Gericht screenen van kwetsbare ouderen; Derde onderzoek Verwisseling van en bij patiënten; Voorkomen van nierinsufficiëntie; Het derde onderzoek, over de periode 2011/2012, waarVroege herkenning en behandeling van pijn; van de resultaten in 2013 zijn gepubliceerd, laat zien Voorkomen van lijnsepsis en behandeling van erndat circa 1,6% van de opgenomen patiënten te maken stige sepsis; heeft gekregen met potentieel vermijdbare schade en Voorkomen van wondinfecties na een operatie; 970 sterfgevallen waren potentieel vermijdbaar. Optimale zorg bij acute coronaire syndromen. Dat betekent een daling van potentieel vermijdbare sterfte ten opzichte van de meting over 2004 van 37% Het vmS-programma is uitgevoerd onder regie van de en een daling van 53% ten opzichte van de meting Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (nvZ), de over 2008. 60
jaarBOek 2013
De derde meting liep parallel met het einde van de implementatie van het Veiligheidsprogramma Voorkom schade, werk veilig.
Dossieronderzoek is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (iGZ) een van de kwaliteitsindicatoren voor ziekenhuizen.
Door de resultaten van de metingen te vergelijken krijgen we inzicht in de uitkomsten en ontwikkeling van patiëntveiligheid in Nederlandse ziekenhuizen. Ze kunnen bijdragen aan een bijstelling van het patiëntveiligheidsprogramma in ziekenhuizen en de aanzet zijn voor nieuwe initiatieven om de patiëntveiligheid verder te vergroten.
De stakeholders, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (nvZ), de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (mFu), de Orde van Medisch Specialisten (OmS) en de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (v&vn) zetten mede op basis van de resultaten van het onderzoek het VMS Veiligheidsprogramma nog twee jaar voort.
Impact van het onderzoek Het patiëntveiligheidsonderzoek van de afgelopen jaren heeft zichtbaar impact gehad. Naar aanleiding van het eerste dossieronderzoek in 2008 is het landelijke VMS Veiligheidsprogramma Voorkom schade, werk veilig opgezet. De minister van vWS heeft na de publicatie van de derde ‘Monitor’ de Tweede Kamer in een brief laten weten de aanbevelingen uit deze monitor over te nemen. Mede als gevolg van het onderzoek raakt het systematisch uitvoeren van dossieronderzoek steeds verder ingeburgerd in ziekenhuizen en medische en verpleegkundige beroepsgroepen. Verschillende ziekenhuizen zijn inmiddels zelf dossieronderzoek gaan uitvoeren met de door het nivel en emGO+ gebruikte methode. PrOFeSSiOnalS en ZOrGOrGaniSatieS
Verder lezen • Langelaan, M., Baines, R.J., Broekens, M.A., Siemerink, K.M., Steeg, L. van de, Asscheman, H., Bruijne, M.C. de, Wagner, C., Monitor zorggerela‐ teerde schade 2008: dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen. Utrecht, nivel, 2010. • Langelaan, M., Bruijne, M.C. de, Baines, R.J., Broekens, M.A., Hammink, K., Schilp, J., Verweij, L., Asscheman, H., Wagner, C., Monitor Zorggerela‐ teerde Schade 2011/2012: dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen. Amsterdam/Utrecht, emGO+ Instituut/vumc/nivel, 2013.
61
④ Sturen in de zorg
63
Sturingsprincipe Het NIVEL doet onderzoek naar de ontwikkeling van het zorgstelsel en de rol van de belangrijkste actoren daarin. Burgers in hun rol van verzeker den die keuzes maken voor verzekeraars en zorg aanbieders, en die reageren op prikkels van ver zekeraars en op eigen bijdragen; zorgverzekeraars die zorg inkopen op kwaliteit en kosten; zorgaan bieders die tussen professionele en manage mentsturing bewegen; een overheid die met verschillende sturingsmodellen te maken heeft.
nivel (Utrecht) en nceBP (Nijmegen Centre for Evidence Based Practice) participeren. Volgens de jury is het onderzoek van Christel van Dijk maatschappelijk relevant en wordt dat soort onderzoek, op basis van evidence-based policy, te weinig gedaan. De jury prees de wijze van dataverzameling en de geavanceerde analyses die voor het onderzoek zijn toegepast. Verder leidde het onderzoek volgens de jury tot high impact publicaties.
CaRe Dissertation Award voor Christel van Dijk Christel van Dijk heeft met haar proefschrift Changing the GP payment system: do financial incen‐ tives matter? de CaRe Dissertation Award gewonnen. De onderzoeksschool CaRe (Netherlands School of Primary Care Research) reikt jaarlijks een prijs uit voor het beste proefschrift. Van Dijk onderzocht het effect van veranderingen in het honoreringssysteem voor huisartsen. Ze concludeerde dat de manier waarop huisartsen worden betaald slechts een beperkt effect heeft op de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van huisartsenzorg. De medische ethiek en richtlijnen lijken grote verschillen in de verleende zorg tegen te gaan, zo stelt ze in het onderzoek waarop zij 20 juni 2012 promoveerde aan Tilburg University. Onderzoeksschool CaRe is een door de knaW erkende onderzoeksschool waarin de landelijke instituten Caphri (Maastricht), emGO (vu Amsterdam), 64
jaarBOek 2013
Toezicht en wetgeving Op het gebied van toezicht werkt het NIVEL met academische partners en de IGZ samen om vragen te beantwoorden naar effectieve methoden van toezicht. Meer in het algemeen is de omgang met klachten een belangrijk thema op verschillende niveaus met afwegingen tussen formele procedu res en informele afhandeling.
Versnipperde en onvolledige wetgeving belemmert effectiviteit van toezicht Op het terrein van de kwaliteit van zorg zijn verschillende toezichthouders actief. De belangrijkste daarvan is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (iGZ). De iGZ is de laatste jaren strenger gaan optreden, zo blijkt uit een thematische evaluatie van de wetgeving waarin het toezicht op de kwaliteit van zorg is geregeld. De evaluatie is uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, het nivel en het instituut Beleid en Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Na een periode waarin de lerende, op kwaliteitsverbetering gerichte stijl van toezicht domineerde, heeft de afgelopen jaren een strengere, sanctionerende stijl meer nadruk gekregen. De iGZ zet vaker formele instrumenten in, zoals tuchtklachten. Ook worden instellingen vaker onder verscherpt toezicht gesteld: ze komen dan met naam en toenaam op de iGZ website te staan totdat de kwaliteit weer op het gewenste niveau is. Mede hierdoor zijn zorginstellingen en -aanbieders scherper gaan letten op de kwaliteit en Sturen in de ZOrG
veiligheid van de zorg aan hun patiënten. De onderzoekers concluderen dat dit strengere beleid effectief is geweest, maar waarschuwen ervoor niet door te slaan. “Het is belangrijk de balans tussen beide toezichtstijlen goed in de gaten te houden.” Problematisch is dat, anders dan bij toezichthouders zoals de Onderwijsinspectie en de Nederlandse Zorgautoritet (nZa), voor het kwaliteitstoezicht in de zorg één, integrale wettelijke regeling ontbreekt. Taken en bevoegdheden zijn over verschillende wettelijke regelingen verspreid. De onderlinge verhoudingen tussen overheidstoezichthouders (zoals de relatie tussen de iGZ en het Openbaar Ministerie), en de relatie tussen het overheidstoezicht en private toezichthouders (zoals zorgverzekeraars en raden van toezicht van zorginstellingen) worden steeds belangrijker. Deze relaties vergen een duidelijker wettelijke regeling dan nu bestaat, onder meer waar het gaat om de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling tussen toezichthouders. Ook de relatie van de iGZ tot de minister is onduidelijk. Belangrijk is dat de toezichthouder een zo onafhankelijk mogelijke positie heeft. In de visie van de onderzoekers dient de wet te bepalen dat de minister zich niet kan bemoeien met het oordeel van een toezichthouder over individuele gevallen. Tenslotte is een aantal aspecten van het werk van de iGZ ten onrechte niet wettelijk geregeld, zo ontbreken bijvoorbeeld een wettelijke basis voor het openbaar maken van maatregelen en de mogelijkheid voor werknemers in de zorg en burgers/patiënten om anoniem bij de toezichthouder te kunnen melden. Deze 65
en andere wettelijke lacunes ondermijnen de slagvaardigheid en de effectiviteit van het toezicht. Eén duidelijke toezichtwet (een Wet toezicht kwaliteit zorgsector) kan belangrijke verbeteringen brengen, om zowel de positie van de verschillende toezichthouders te verhelderen als de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en het veld van de gezondheidszorg.
IGZ krijgt vooral gezicht door de media
Waarschijnlijk komt dit doordat maar weinig mensen met de iGZ in aanraking komen. Het vertrouwen in de iGZ lijkt vooral gebaseerd op berichtgeving in de media. De onderzoekers peilden ook hoe bekend de iGZ is bij het publiek. Om dit in perspectief te plaatsen vergeleken ze de bekendheid van de iGZ ook met die van de Autoriteit Financiële Markten (aFm), een andere toezichthouder. De inspectie blijkt redelijk bekend. Zes op de tien mensen weten ongeveer wat de iGZ doet, 12% weet dat precies en slechts 11% van de consumenten heeft nog nooit van de iGZ gehoord. Daarmee is de iGZ bekender dan de aFm.
De media spelen een grote rol bij het vertrouwen van zorggebruikers in de Inspectie voor de Gezondheidszorg (iGZ). Opmerkelijk is dat een derde geen Klachtenopvang zorg nog niet op orde mening heeft over de inspectie. Veel mensen weten niet wat de inspectie doet. Waarschijnlijk omdat ze De klachtenopvang loopt nog niet in iedere zorginzelf niet met de inspectie in aanraking komen. De stelling even soepel. Patiënten en cliënten zijn vaak iGZ moet de gezondheidszorg bevorderen door handonbekend met klachtenprocedures, en de drempel having van de kwaliteit, van de zorg, preventie en om een klacht in te dienen is nogal eens hoog. Dit medische producten. Na fouten in bijvoorbeeld zieblijkt uit de kennisvraag Vijf patiëntenrechten uit het kenhuizen komt de iGZ in de media regelmatig onder wetsvoorstel Wet clientenrechten zorg (Wcz). Slechts vuur te liggen omdat zij haar taak als toezichthouder bij één op de drie instellingen is tijdens kantooruren niet goed zou hebben vervuld. Op verzoek van de iGZ met één keer bellen iemand telefonisch bereikbaar onderzocht het nivel het beeld van de inspectie binvoor klachten. In ziekenhuizen is dit wel beter gerenen het Consumentenpanel Gezondheidszorg. geld dan in verpleeg- en verzorgingshuizen en thuisBijna een derde van de algemene bevolking heeft veel zorg, en bij zelfstandige behandelcentra en privéklivertrouwen in de iGZ, bijna een derde heeft weinig nieken. Respectievelijk 40%, 24% en 30% is direct vertrouwen en ruim een derde heeft geen mening. bereikbaar. Terwijl in 80% van de ziekenhuizen speWanneer naar bijvoorbeeld de onpartijdigheid of ciale klachtenfunctionarissen of vertrouwenspersodeskundigheid van de iGZ wordt gevraagd, valt op dat nen werken die ervoor zijn opgeleid, heeft slechts zelfs meer dan de helft geen mening heeft. 20% van de zelfstandige behandelcentra en privékli66
jaarBOek 2013
nieken een klachtenfunctionaris. Vaak is daar een directielid of afdelingshoofd de eerste contactpersoon voor klachtbehandeling. Wat een extra drempel kan opwerpen voor mensen die een klacht willen indienen. In februari 2013 besloot de minister van vWS om het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg niet in zijn oorspronkelijke vorm voort te zetten. Waarschijnlijk wordt het afgeslankt tot een voorstel over klachten en geschillen. Dit wetsvoorstel wil klagers een laagdrempelige en informele mogelijkheid bieden om hun recht te krijgen. Op dit moment wordt het overgrote deel van de klachten al informeel behandeld. Dit gaat doorgaans sneller dan formele klachtenafhandeling en is vaak meer gericht op een oplossing. Patiënten en cliënten waarderen dit ook meer dan formele klachtenbehandeling. Prof. Roland Friele: “De nadruk die er in het wetsvoorstel ligt op het infor‐ mele traject sluit hier goed bij aan. De geschillencom‐ missie richt zich op dit moment vooral op de vraag of een financiële vergoeding gegeven dient te worden en de procedures duren lang. Dit gaat voorbij aan wat patiënten met een klacht belangrijk vinden: het gaat hen meestal niet om geld en ze willen graag snel een antwoord.” Er is nog een andere reden om de nadruk te leggen op een informele behandeling van klachten. Informele klachten worden vaker op de werkvloer besproken door zorgverleners, waardoor de kans groter is dat ze worden benut om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Formele klachten worden vaker door het management of de directie besproken en Sturen in de ZOrG
afgehandeld, en minder vaak op de werkvloer. De kennisvraag gaat ook in op: afstemming, het recht op keuze-informatie en keuzevrijheid, het recht op medezeggenschap en goed bestuur.
67
Terugdringen vrijheidsbeperkingen in gehandicaptenzorg vraagt nog investering
Onderzoeker Anke de Veer: “Het verzoek van een cliënt vraagt wel enige zorgvuldigheid. Misschien vraagt deze wel om de maatregel uit wanhoop. Het is dan belangrijk goed te kijken naar de redenen achter de Het terugdringen van het aantal vrijheidsbeperkinvraag. Vaak zijn er dan ook alternatieven te bedenken, gen in de zorg voor jongeren en jongvolwassenen met en dat vraagt een creatieve en open houding van de een lichte verstandelijke beperking vraagt nog een begeleiding. Voorop moet staan of de maatregel bij‐ grote investering. Veel begeleiders onderkennen dat draagt aan de kwaliteit van leven gezien vanuit de jon‐ vrijheidsbeperkende maatregelen ingrijpend zijn. De gere.” praktijk leert echter dat veel begeleiders ze toepasHet onderzoek is uitgevoerd onder ruim 195 deelnesen. En niet alleen als de veiligheid in het geding is. mers van het Panel Verpleging & Verzorging (respons Dit blijkt uit een vragenlijstonderzoek dat door het 69%). De deelnemers werken als begeleider in de nivel en vumc/emGO+ in het kader van het project zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Dwang en Drang is uitgevoerd. Er zijn veel verschillende maatregelen die de vrijheid beperken, maar over wanneer een maatregel de vrijheid beperkt verschillen begeleiders van mening. Begeleiders passen ze vooral toe als de veiligheid in het geding is en zij geen andere oplossing meer zien. Dan gaat het om de veiligheid van de cliënt, van de groepsgenoten of het personeel (zoals bij verbale of fysieke bedreiging) of als de cliënt dreigt iets te vernielen. Een vijfde van de begeleiders is van mening dat een maatregel pas vrijheidsbeperkend is als de cliënt zich ertegen verzet. Een kwart geeft aan dat er géén sprake is van vrijheidsbeperking als de cliënt er zelf om vraagt.
68
jaarBOek 2013
Zorgverzekeraars / de zorgverzekering Zorgverzekeraars hebben binnen het zorgstelsel een belangrijke verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de systeemdoelen van de zorg: kwali teit, betaalbaarheid en toegankelijkheid. Zorginkoop is daarin een belangrijk instrument. Verzekeraars die zich profileren met actieve vor men van zorginkoop krijgen niet zelden te maken met forse oppositie. Hoe zij hun rol uiteindelijk gaan invullen is een belangrijk onderzoeksthema.
Een op de vijf Nederlanders bezuinigt op de zorgverzekering Begin 2013 wisselt één op de tien Nederlanders inderdaad van zorgverzekeraar. In 2012 en 2011 wisselde 8,4% respectievelijk 7,6%, terwijl dat in de jaren daarvoor nog rond de 5% schommelde. Vooral onder jongeren steeg het aantal overstappers sterk. De hoogte van de totale premie blijkt de belangrijkste reden om te wisselen (34%). Dit, samen met de hoogte van de premie van de basisverzekering (21%) en premie en dekking van de aanvullende verzekering (14%).
Sturen in de ZOrG
Nederlander bezuinigt op aanvullende verzekering De kosten van de gezondheidszorg zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. De uitgaven aan zorg stegen per hoofd van de bevolking van 5.355 euro in 2011 naar 5.535 euro in 2012. Verzekerden merken zelf ook dat ze meer betalen aan gezondheidszorg. Zo worden maagzuurremmers en slaapmiddelen niet meer vergoed en is het verplicht eigen risico verhoogd. Van de leden uit het Verzekerdenpanel die wilden bezuinigen stapte begin 2013 één op de tien over naar een andere zorgverzekeraar, vier van de tien pasten de aanvullende verzekering bij hun verzekeraar aan. Daarnaast blijken steeds minder Nederlanders een aanvullende verzekering te nemen. Vooral mensen met een goede gezondheid en jongeren zijn minder vaak aanvullend verzekerd dan ouderen en mensen met een slechte gezondheid. Opvallend is dat begin 2013 ook mensen met lagere inkomens zich minder vaak aanvullend verzekeren. Mensen met een besteedbaar inkomen van boven 2.700 euro per maand hebben vaker een aanvullende verzekering dan mensen met minder dan 1.750 euro per maand, 91 tegenover 84%. “Dit komt niet door gezondheid, leeftijd of geslacht”, stelt programmaleider Judith de Jong. “En betekent dat er nu groepen mensen zijn die uit kostenoverwegingen geen aanvullende verzekering nemen en niet op basis van een inschatting van de zorg die ze nodig denken te hebben. Nu het basispak‐ ket nog breed is, hoeft dit niet meteen problemen op te leveren.” 69
Wel gezond eten op advies van de verzekeraar, maar geen spaaracties In de maatschappij en binnen de gezondheidszorg neemt de nadruk op preventie en een gezonde leefstijl steeds meer toe. Niet roken, gezonde voeding, regelmatig bewegen en matig alcoholgebruik helpen harten vaatziekten, cOPd en diabetes te voorkomen of uit te stellen. Gezondere leefgewoonten kunnen de levensverwachting en het aantal gezonde jaren vergroten. In het stimuleren van die gezonde leefstijl ziet het ministerie van vWS ook een rol weggelegd voor zorgverzekeraars. Preventie kan interessant zijn voor zorgverzekeraars omdat het gezondheidswinst kan opleveren voor verzekerden, waardoor over een langere periode de kosten lager kunnen zijn. Al is dit nog niet bewezen. Verzekerden blijken positief over het idee dat zorgverzekeraars hen stimuleren tot gezond gedrag. Ongeveer 80% staat hier welwillend tegenover. Over een mogelijk spaarsysteem met punten voor gezond gedrag, zoals niet roken of voldoende bewegen met als beloning een kookboek, wellness arrangement of zelfs vermindering van het eigen risico, zijn verzekerden minder positief. Veel verzekerden vinden ook dat mensen die ongezond leven meer moeten betalen voor hun zorgverzekering. De meeste verzekerden (86%) zijn het er echter niet mee eens dat mensen met een slechte gezondheid dat zouden moeten doen. Judith de Jong: “Mensen die chronisch ziek zijn kunnen vaak zelf hun situatie niet veranderen en hebben hulp nodig. Met hen zijn verzekerden wel solidair, maar met mensen die ongezond gedrag vertonen minder.” 70
Telefoontje beste antwoord op klacht Het nivel onderzocht ook de behandeling van klachten door een zorgverzekeraar. De onderzoekers keken naar de bejegening, de procedures en de oplossing. Klachten zijn vervelend en geven aan dat er mogelijk iets is misgegaan. Maar ze bieden zorgverzekeraars ook een kans om de relatie met hun verzekerden te verbeteren. Als zij een klacht serieus nemen, op een prettige manier behandelen en een goede oplossing zoeken, is dat een manier om de loyaliteit van hun verzekerden te vergroten. De bejegening kreeg een ruime voldoende van de verzekerden, de procedures en uiteindelijke oplossing beoordelen zij lager. Opmerkelijk is dat de bejegening door klanten die telefonisch contact hadden hoger wordt beoordeeld dan door klanten die schriftelijk contact hadden (7,6 tegenover 6,4). Judith de Jong: “Verzekerden waarderen het persoon‐ lijk contact in een telefoongesprek over hun klacht. Tijdens een telefoongesprek kan een medewerker wel‐ licht beter en meer inspelen op het probleem, en ook op de gevoelens van de verzekerde. Verder kan een medewerker beter uitleggen waarom een bepaalde beslissing is genomen. Dit kan verklaren waarom ver‐ zekerden de oplossing die wordt geboden hoger beoor‐ delen bij een telefonische benadering dan bij een schriftelijke.”
jaarBOek 2013
Gezondheidsbevordering en preventie Op het gebied van gezondheidsbescherming doet het NIVEL onderzoek naar omgevingsbedreigingen en oude (griep) en nieuwe infectieziekten (zoöno sen). NIVEL Zorgregistraties speelt daarbij een belangrijke rol. Daarin worden signalen zichtbaar in de vorm van veranderingen in consultatiepa tronen. Op het gebied van gezondheidsbescher ming is ook de effectieve integratie van preventie in de zorg van belang waarbij deelnamebereid heid en volhouden een rol spelen.
Op doktersadvies naar de sportschool Huisartsen en fysiotherapeuten kunnen een belangrijke rol spelen bij het stimuleren van gezond bewegen door inactieve patiënten te verwijzen naar een sportvereniging, sportschool of zwembad in de buurt. Dit gebeurt nu nog onvoldoende. Samenwerking met sportverenigingen en sportscholen in de buurt zou ervoor kunnen zorgen dat meer mensen dicht bij huis aan lichaamsbeweging gaan doen. De kennisvraag Zorg en Sport, bewegen in de buurt doet suggesties om de samenwerking tussen zorgverleners en sportaanbieders in de buurt te verbeteren. Veel Nederlanders bewegen te weinig. Vooral ouderen, mensen met overgewicht en mensen met een chronische ziekte of een hoger risico daarop. Voldoende bewegen draagt bij aan een betere gezondheid en kan verschillende chronische ziekten voorkomen. De overheid stimuleert daarom een Sturen in de ZOrG
gezonde leefstijl. De keuze voor gezond bewegen moet makkelijk zijn met sport- en beweegmogelijkheden dicht bij huis. Niet iedereen stapt echter uit zichzelf naar een vereniging of sportschool. Huisartsen en fysiotherapeuten zouden hieraan kun71
nen bijdragen door hun patiënten zo nodig te stimu- Bewegen in de buurt door succesvolle leren meer te gaan bewegen en hierin samen te wersportconcepten ken met sportverenigingen, sportscholen of zwembaden in de buurt. In 160 wijken of buurten zijn de laatMet het programma Sport en Bewegen in de Buurt ste tijd netwerken van de ‘BeweegKuur’ ontstaan. Dit wil de overheid sport en bewegen toegankelijker is een eerste aanzet tot samenwerking, maar nog lang maken. De gezonde keuze om te bewegen moet makniet alle zorgverleners zijn hierbij aangesloten. kelijk worden gemaakt. In een pilotfase die liep van Huisartsen en fysiotherapeuten geven aan dat zij wel september 2011 tot december 2012 zijn acht laagdremwillen samenwerken met sportaanbieders, maar hebpelige sportconcepten ontwikkeld en getest voor ben geen behoefte aan regelmatige bijeenkomsten. onder meer jeugd uit het voortgezet onderwijs en Ook niet alle sportaanbieders willen intensief samenmiddelbaar beroepsonderwijs, ouders van jonge kinwerken, en degenen die wel graag contact willen met deren en 45-plussers. Zeven van de acht sportconcepzorgverleners vinden nog niet zo gemakkelijk gehoor. ten worden na de pilotfase gecontinueerd en zijn De samenwerking moet daarom vooral eenvoudig en eind 2012 opgenomen in de zogenoemde Menukaart informeel blijven, uitgaan van de lokale behoefte en Sportimpuls van Sport en Bewegen in de Buurt. zo min mogelijk extra werkzaamheden met zich De meeste van de ontwikkelde sportconcepten blijmeebrengen. ken goede voorbeelden voor sport in de buurt. De De onderzoekers zochten in de wetenschappelijke deelnemers zijn enthousiast en willen graag verder literatuur, waaronder evaluaties van de ‘BeweegKuur’, met de sport. Ze blijven bijvoorbeeld hardlopen, naar leerpunten over structurele samenwerkingsverwandelen of zaalvoetballen. Toch betekent dat niet banden tussen zorgverleners en sportaanbieders. automatisch dat deelnemers meer gaan bewegen of Daarnaast is aan 800 huisartsen en 800 fysiotheralid worden van een vereniging om de sport te blijven peuten een vragenlijst voorgelegd en zijn interviews beoefenen. Bovendien blijken de onderzochte sportgehouden met 11 sportverenigingen of sportscholen. concepten nauwelijks ‘inactieve’ mensen te bereiken. De meeste deelnemers deden al voldoende aan lichaamsbeweging. Om de sportconcepten die in de pilotfase zijn ontwikkeld wel ‘inactieven’ te laten bereiken, moeten de sportbonden hun concepten op dit vlak doorontwikkelen én de concepten op de juiste plek, aan de juiste doelgroep aanbieden.
72
jaarBOek 2013
Deelnemers Start to Run blijven hardlopen
Diëtist gaat obesitas te lijf
Het hardloopprogramma Start to Run houdt minder actieve Nederlanders ook op de lange termijn in beweging. Na afloop van het programma blijken deelnemers meer te bewegen en ook na viereneenhalve maand loopt 69% nog steeds hard, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel in het wetenschappelijke tijdschrift BMC Public Health. Tweemaal per jaar biedt de Atletiekunie op meer dan honderd locaties het programma Start to Run aan. Het is gericht op beginnende hardlopers. Gedurende zes weken maken de deelnemers kennis met hardlopen. Ze lopen per week één keer onder begeleiding van een professionele coach en twee keer zelf als ‘huiswerk’. Ze krijgen informatie over goede schoenen en voeding en na zes weken wordt het programma afgesloten met een testloop van drie kilometer. De effectiviteit van het programma is vooral terug te zien in het aantal mensen dat de ‘fitnorm’ haalt van drie keer per week twintig minuten intensief bewegen. Hardlopen is een intensieve activiteit. Bovendien blijkt het programma geschikt om een relatief grote groep minder actieve mensen aan te trekken. Onderzoeker Linda Ooms: “Hardlopen is een laagdrempelige sport, die veel mensen makkelijk kunnen beoefenen. Het kost weinig tijd en geld. Een programma als Start to Run geeft mensen net dat zetje in de rug om samen in een groep op een plezie‐ rige manier te beginnen met hardlopen, en daar ook mee door te gaan.”
Behandeling door een diëtist in de eerste lijn is effectief voor patiënten met ernstig overgewicht. Bij zware patiënten en patiënten die langer dan zes maanden waren behandeld was het effect het grootst, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het nivel en de vu in het Journal of Human Nutrition and Dietetics. Wel blijkt meer dan de helft van de patiënten voortijdig af te haken. Meer inzicht in het waarom hiervan kan helpen om vroegtijdig stoppen te voorkomen. Zwaarlijvigheid is wereldwijd een groeiend probleem. In de vS is een derde van de bevolking te zwaar en nog eens 35,9% heeft ernstig overgewicht of obesitas. In Nederland is 48% van de bevolking te zwaar en van hen heeft bijna 12% obesitas. Overgewicht en obesitas zijn belangrijke risicofactoren voor hart- en vaatziekten en diabetes, waardoor ze ook hoge gezondheidszorgkosten met zich meebrengen. Uit onderzoek is bekend dat een gewichtsverlies van 5% al resulteert in gezondere bloedwaarden en bloeddruk. De mate van overgewicht wordt uitgedrukt in de Body Mass Index (Bmi), het gewicht gedeeld door het kwadraat van de lengte. Een Bmi tussen de 18,5 en 25 is gezond. Tussen de 25 en 30 is overgewicht en hierboven is ernstig overgewicht of obesitas. Uit het onderzoek bleek dat door diëtetische behandeling de Bmi gemiddeld afnam met bijna een punt. Gemiddeld is dit een gewichtsverlies van 3%. Bij patiënten die langer dan zes maanden werden
Sturen in de ZOrG
73
behandeld nam het Bmi daarbovenop nog verder af met 0,83. Bij hen komt dit neer op een klinisch relevant gewichtsverlies van gemiddeld 5,6%. Het onderzoek is gebaseerd op diëtetische gegevens van de Zorgregistraties eerste lijn van het nivel. Bij het onderzoek waren gegevens betrokken van 3.960 patiënten met overgewicht en van 32 diëtisten.
Bevorderen preventie en zelfmanagement vereist nog extra scholing Ongeveer 80% van de professionals in de verpleging en verzorging vindt preventie en het bevorderen van zelfmanagement een taak van de eigen beroepsgroep. Zo’n 60% vindt het leuk om hier in de toekomst meer tijd aan te gaan besteden. Echter, slechts de helft vindt de eigen kennis en vaardigheden op dit terrein voldoende. Er is dus nog extra scholing nodig, zo blijkt uit een peiling in het Panel Verpleging & Verzorging. Preventie en zelfmanagement zijn kernbegrippen in het beleid van het ministerie van vWS. Op dit moment worden preventietaken en het bevorderen van zelfmanagement vooral door hBO-opgeleide verpleegkundigen gedaan. Veel andere zorgprofessionals blijken daarvoor nog niet klaar, ondanks dat 80% het wel een taak van de eigen beroepsgroep vindt. Vooral voor sociaal-agogische begeleiders in de verstandelijk gehandicaptenzorg, die in toenemende mate cliënten met een chronische ziekte moeten begeleiden, is extra scholing wenselijk. 74
Extra aandacht moet er ook komen voor nieuwe technologieën, zoals eHealth en andere internettoepassingen die steeds vaker voor preventie of zelfmanagement worden ingezet. Juist op dit vlak zien zorgverleners geen taak voor zichzelf weggelegd. Programmaleider prof. Anneke Francke: “Verpleegkundigen en verzorgenden zullen eHealth interventies vaker willen gebruiken als ze er het nut van inzien voor hun patiënten en het de aantrekkelijk‐ heid van hun werk ten goede komt. In scholingen moet daarom ook duidelijk worden dat door eHealth en nieuwe technologie mensen langer zelfredzaam kunnen blijven wonen. Ook is het belangrijk uitvoe‐ rende zorgverleners direct te betrekken bij de keuze en implementatie van nieuwe technologie, zodat zij er zelf voor kunnen zorgen dat deze goed bij hun dage‐ lijks werk en patiëntengroep past.”
jaarBOek 2013
IMPAC T Patiënten willen geen formele klachtenprocedure
Al vijftien jaar doet het NIVEL onderzoek naar ervaringen van patiënten met klachtrecht. In 2013 wordt de impact van deze onderzoeken zichtbaar. Dan neemt de Tweede Kamer het voorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) aan. In dit wetsvoorstel klinken de uit komsten van de onderzoeken van het NIVEL dui delijk door. Patiënten willen een snelle en laag drempelige opvang en afhandeling van klachten.
Klachtbehandeling Cliënten zijn kritisch over klachtbehandeling in de zorg. Ruim de helft van de cliënten denkt dat artsen en ziekenhuizen elkaar de hand boven het hoofd houden als ze een klacht indienen. Een ruime meerderheid van de mensen die een officiële klacht indient, is achteraf niet tevreden over de reactie van Sturen in de ZOrG
de betrokken hulpverlener. Mensen weten ook niet veel van de manier waarop klachten worden behandeld. Dat blijkt uit de onderzoeken die het nivel sinds 1999 doet naar de ervaringen van patiënten met klachtrecht. Uit de onderzoeken blijkt verder dat de telefonische bereikbaarheid van de klachtopvang niet altijd goed op orde is. Slechts bij één op de drie instellingen is er iemand die nadere informatie kan geven over de klachtbehandeling tijdens kantooruren direct telefonisch bereikbaar. In ziekenhuizen is dit beter op orde dan in de verpleging, verzorging en thuiszorg en binnen zelfstandige behandelcentra en privéklinieken. In de laatste twee typen instellingen is de eerste contactpersoon vaak een afdelingshoofd of directielid, in ziekenhuizen is de contactpersoon meestal een klachtenfunctionaris. Nog een uitkomst: het overgrote deel van de klachten wordt informeel behandeld. Uit onderzoek zijn er aanwijzingen dat cliënten informele klachtbehande75
IMPAC T ling meer waarderen dan formele. Informeel behandelde klachten worden ook vaker door zorgaanbieders besproken dan formeel behandelde klachten, waardoor de kans groter is dat ze invloed hebben op de kwaliteit van zorg.
Wie maken gebruik van de uitkomsten? De uitkomsten van de onderzoeken van het nivel zijn interessant voor beleidsmakers, ziekenhuizen, organisaties voor verpleging, verzorging en thuiszorg en zelfstandige behandelcentra en privéklinieken. Vooral beleidsmakers blijken gebruik te maken van deze onderzoeken. De minister van vWS heeft de uitkomsten opgepakt en verwerkt in een nieuw wetsvoorstel over de afhandeling van klachten van patiënten. Dit heeft in 2013 geleid tot het voorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het voorstel is in 2013 aangenomen in de Tweede Kamer en zal in 2014 worden behandeld in de Eerste Kamer. Verder heeft de Vereniging van Klachtenfunctionarissen de uitkomsten verspreid onder leden.
76
Wetsvoorstel verwijst naar onderzoeken NIVEL Roland Friele, onderzoeker en adjunct-directeur nivel: “In het nieuwe wetsvoorstel wordt concreet verwezen naar de onderzoeken van het NIVEL. Het effect van onze onderzoeken is daarmee aangetoond. Het valt mij op dat het vaak heel lang duurt voor die impact duidelijk is. We zijn al in 1999 begonnen met het evalueren van de Wet Klachtrecht. Uit die evalua‐ tie blijkt dat patiënten niet het gevoel hebben dat ze er veel mee opschieten als ze een klacht indienen. Ze heb‐ ben niet het idee dat hen recht is gedaan. De toenma‐ lige minister Borst heeft ons gevraagd om vervolgon‐ derzoek te doen. Een belangrijke uitkomst is dat men‐ sen liever geen formele klacht willen indienen. Een for‐ mele klacht creëert afstand, het tast de relatie aan, je komt tegenover elkaar te staan. Mensen willen geen procedure, ze willen een klacht indienen om te voorko‐ men dat anderen hetzelfde overkomt. Informele klachtbehandeling heeft dus voordelen ten opzichte van formele klachtbehandeling. Het is bovendien vaak sneller en meer gericht op een oplossing. Inmiddels zien we een enorme toename van het aantal informele klachtafhandelingen: 11 van de 12 klachten worden informeel afgehandeld.”
jaarBOek 2013
Verder lezen • Evaluatie Wet klachtrecht cliënten zorgsector, ZonMw, 1999. • Kennisvraag: vijf patiëntenrechten uit het wetsvoor‐ stel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) anno 2012. Utrecht, nivel, 2012. • Patiënten over hun rechten in de gezondheidszorg: een overzichtsstudie. Utrecht, nivel, 2006. • De WKcZ‐klachtbehandeling in ziekenhuizen: ver‐ wachtingen en ervaringen van cliënten: fase II: erva‐ ringen van cliënten met de WKcZ‐klachtbehandeling in ziekenhuizen vergeleken met hun verwachtingen ten aanzien van de klachtbehandeling en de werkwijze van de klachtencommissies. Den Haag, ZonMw, 2004. • Onvrede met de klachtbehandeling: fase 1: factoren die mogelijk een rol spelen bij onvrede van cliënten over de klachtbehandeling in het kader van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKcZ). 2002 • Evaluatie patiëntenwetgeving van start met Wet Klachtrecht.
Sturen in de ZOrG
77
⑤ Internationaal onderzoek
79
Nationaal onderzoek wordt beter door internatio naal onderzoek. Een internationale kijk stelt ont wikkelingen in Nederland in breder perspectief en geeft verdieping. De Nederlandse gezond heidszorg kan leren van situaties in andere lan den en andere landen kunnen leren van ons. Het NIVEL werkt daarom samen met internationale organisaties en is onderdeel van internationale netwerken.
Europa als laboratorium
sche evaluatie, maar ook voor voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende kennis bij patiënten. Gezondheidszorgonderzoek loont ook om structurele kwaliteitsverbeteringen én besparingen te realiseren. Bijvoorbeeld door de verschuiving van behandelingen van tweede naar eerste lijn. Om meer te leren over het effect van beleidsmaatregelen of nieuwe organisatievormen van zorg in Nederland, is het verstandig om ook over de landsgrenzen te kijken, betogen de auteurs. nivel-directeur professor Peter Groenewegen: “Je kunt Europa zien als een natuurlijk onderzoekslaboratorium voor gezondheidszorgonderzoek. Nationale en regionale overheden kiezen voor een andere insteek om verge‐ lijkbare uitdagingen in de gezondheidszorg aan te pakken. En dat resulteert in verschillende uitkomsten in gezondheid. Dit maakt het mogelijk successen en mislukkingen in kaart te brengen zodat we weten welke weg we beter wel en welke we beter niet kunnen inslaan. Beleidsmakers op bijvoorbeeld ministeries in de diverse landen kunnen hier hun voordeel mee doen.”
Europa is een natuurlijk onderzoekslaboratorium voor gezondheidszorgonderzoek. Door naar verschillen tussen Europese landen te kijken, kunnen we leren hoe we onze gezondheidszorgsystemen kunnen verbeteren, stellen vertegenwoordigers van de European Health Management Association, European Public Health Association, European Observatory on Health Systems and Policies en het nivel in een publicatie in The Lancet. Volgens de auteurs slaat de balans in het Europese onderzoek door ten gunste van het biomedische onderzoek en zou er meer aandacht moeten zijn voor Veel variatie in Europese thuiszorg gezondheidszorgonderzoek. Biomedisch onderzoek heeft tot grote doorbraken geleid in medische techIn opdracht van de Europese Commissie heeft het nologieën, behandelmethoden en medicijnen. Maar nivel de thuiszorg in 31 Europese landen in kaart om die doorbraken in goede banen te leiden, en voor gebracht. De studie toont aan dat beleidsmakers in goede randvoorwaarden om ze te implementeren in de verschillende landen – ondanks grote verschillen de zorg, is ook gezondheidszorgonderzoek nodig. in cultuur, beschikbare middelen en zorgsystemen – Voor bijvoorbeeld de juridische kaders, een economiveel kunnen leren van elkaars aanpak en struikel80
jaarBOek 2013
bezuiniging zijn de Noordwest‐Europese landen niet blokken. Thuiszorg heeft in de verschillende meer zo vanzelfsprekend het voorbeeld voor landen die Europese landen een verschillende betekenis en doel, hun thuiszorg nog aan het opzetten zijn. Het is nu variërend van een vangnet voor mensen zonder famieerder zo dat die rijke landen, nu ze een stapje terug lie tot een recht voor alle inwoners op zowel verplemoeten doen, hun licht kunnen opsteken in landen ging als huishoudelijke hulp zonder enige eigen bijwaar de thuiszorg minder royaal is opgezet.” drage. Het zogenoemde eurhOmaP-project (Mapping Professional Home Care in Europe) biedt politici, beleidsmakers, onderzoekers en zorgverleners infor- Primary Care Evaluation Tool matie waarmee ze de thuiszorg in hun land kunnen vergelijken met die van andere Europese landen. In Het nivel ontwikkelde een instrument om de eerstehet bijzonder informatie over organisatorische en lijnszorg in een land in kaart te brengen: de Primary financiële aspecten van de thuiszorg en over de voorCare Evaluation Tool. Het instrument biedt een zieningen in een land. In landen zoals Frankrijk en structureel overzicht van de sterke en zwakke kanten Duitsland en ook voor een deel in Nederland kunnen van de eerstelijnszorg van een land, met zowel aanmensen bijvoorbeeld zelf geld krijgen om zorg in te dacht voor het gevoerde beleid als voor de rol van artkopen. In Engeland bestaat die mogelijkheid niet. sen en patiënten. Beleidsmakers en politici kunnen Thuiszorg wordt vaak via twee verschillende wegen dit gebruiken als uitgangspunt voor hun beleid. In geregeld. De ene weg is die van gezondheidszorg en Europa zet de WhO het instrument in voor de evaluawijkverpleging, de andere die van de schoonmaaktie van de eerste lijn in steeds meer landen. Zo heeft dienst en huishoudelijke hulp. In de meeste landen het nivel de eerste lijn geëvalueerd in Kazachstan, loopt dit ook via verschillende ministeries waardoor Oekraïne, Servië, Rusland, Turkije, Slovenië en de afstemming lastig is. De grote culturele verschillen Oezbekistan, Roemenië, Slowakije en Moldavië. tussen de Europese landen zie je ook terug in de thuiszorg. Het varieert van zorg met een grote rol voor de familie, tot een uitgebreid vangnet van professionele hulp. Je ziet in alle landen wel dat wordt geprobeerd ouderen – de grootgebruikers van de thuiszorg – en chronisch zieken zo min mogelijk in instellingen op te nemen, en ze zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Onderzoeker Wienke Boerma: “In deze tijden van internatiOnaal OnderZOek
81
Eerstelijnsgezondheidszorg Curaçao moet moderniseren De inwoners van Curaçao zijn tevreden over hun huisartsen. Toch zouden huisartsen nog een grotere rol in de Curaçaose gezondheidszorg kunnen spelen. Ze werken meestal alleen, kijken vooral naar somatische klachten en er is weinig aandacht voor preventie. Sinds de onafhankelijkheid in 2010, waardoor Curaçao een zelfstandig land werd binnen het koninkrijk, zijn in de gezondheidszorg kwaliteit en efficiency belangrijke onderwerpen geworden. Er staat een ingrijpende stelselherziening voor de deur en een nieuw ziekenhuis gaat het oude vervangen, wat het land dwingt tot bezinning op de taakverdeling tussen eerste en tweede lijn. Het is een ontwikkeling die ieder van de 140.000 inwoners van Curaçao aangaat. Maar voordat het gezondheidszorgstelsel wordt herzien moet er een beeld komen van de bestaande situatie. Het nivel bracht de stand van de eerstelijnsgezondheidszorg op Curaçao in kaart met de Primary Care Evaluation Tool. Het rapport beschrijft beleid en regelgeving, het praktijkprofiel van de huisartsen en de ervaringen van patiënten met de eerstelijnszorg.
82
Moldavische huisarts, het begin is er De eerstelijnsgezondheidszorg in Moldavië is voldoende toegankelijk volgens de bevolking. Maar patiënten moeten vaak bijbetalen voor zorg en beoogde verbeteringen komen stroef op gang, zo blijkt uit onderzoek met de Primary Care Evaluation Tool voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WhO). Moldavië is een arm land, waar de levensverwachting relatief laag is. De gezondheid van de bevolking wordt bedreigd door armoede, roken en drinken. Sinds 2008 probeert de overheid de eerstelijnsgezondheidszorg te versterken, met huisartsen als spil van het systeem. Maar vooral op het platteland is nog een fors tekort aan huisartsen. De Moldavische bevolking vindt de huisartspraktijk voldoende toegankelijk, al moeten patiënten vaak bijbetalen voor zorg. Vooral voor medicijnen, maar bijvoorbeeld ook voor huisbezoeken. Veel patiënten zien er daarom wel eens van af om naar de huisarts te gaan. De huisartsen verwijzen nog veel door naar medisch specialisten. Omdat huisartsen – vooral op het platteland – slecht toegang hebben tot röntgendiagnostiek, moeten ze daarvoor ook veel verwijzen. Onderzoeker Wienke Boerma: “De beoogde verbre‐ ding van de geboden zorg door huisartsen blijft hier‐ door nog uit.” Een andere leemte in het takenpakket van de huisarts zijn de kleine medische verrichtingen, zoals hechtingen of de behandeling van wratten. Boerma: “Huisartsen vinden zelf dat meer opleiding verbetering in deze situatie zou kunnen brengen, waardoor er minder verwijzingen nodig zijn.” jaarBOek 2013
Europees actieplan voor orgaandonatie voorzichtig succes De mate waarin Europese staten het actieplan voor orgaandonatie hebben opgepakt en geïmplementeerd verschilt. De afgelopen jaren is het aantal orgaantransplantaties toegenomen en is transplantatie een algemene praktijk geworden binnen de geneeskunde. Voor nierfalen is orgaantransplantatie de beste en meest kosteneffectieve behandeling, en voor falen van hart, lever en longen is het vaak de enige mogelijkheid op overleving. Desondanks is er een tekort aan donororganen in heel Europa. De Europese Unie stelde daarom in 2009 een actieplan op: het Action Plan on Organ Donation and Transplantation (2009-2015): Strengthened Cooperation between Member States. Het nivel heeft drie jaar na de aanvaarding van het actieplan voor de Europese Commissie in kaart gebracht in hoeverre de actiepunten uit het plan zijn geïmplementeerd in 35 Europese landen. De meeste landen hebben de laatste jaren hun efficiëntie weten te verbeteren. Actiepunten zoals de aanstelling van transplantatiecoördinatoren in ziekenhuizen, het uitwisselen van ervaringen met donatie bij leven en het uitwisselen van donororganen tussen landen, zijn door bijna alle landen opgepakt. En in veel landen zijn verbeteringen tot stand gekomen door kwaliteitsprogramma’s, evaluaties en succesvolle organisatiemodellen.
internatiOnaal OnderZOek
Sommige landen, waaronder Nederland, hebben een goed ontwikkeld systeem voor orgaandonatie, maar nog steeds een groot tekort aan donororganen. Andere landen zijn net begonnen zo’n systeem op te tuigen. Daarnaast hebben landen verschillende wetgeving, waarbij ook de rol van de nabestaanden verschilt. En terwijl in sommige landen steeds meer donoren bij leven een orgaan afstaan zoals ook in Nederland, gebeurt dat in andere landen nog helemaal niet. Toch biedt die diversiteit ook mogelijkheden. “De uitdaging voor de Europese Unie is een pas‐ send antwoord te vinden op deze diversiteit”, stelt onderzoeker prof. Roland Friele. “Verschillen maken het de Europese landen mogelijk van elkaar te leren.”
83
⑥ Promoties
85
Palliatieve zorg vaak te laat ingezet bij chronische aandoeningen
gesprek aan te gaan met een patiënt en zijn naasten over hun zorgbehoeften in de laatste levensfase.
Palliatieve zorg is breder dan terminale zorg alleen en New developments in palliative care: quality indica‐ er kan al eerder mee worden begonnen. Echter, bij tors and the palliative care continuum. patiënten met een andere ziekte dan kanker VUmc, Amsterdam. – bijvoorbeeld patiënten met cOPd of kwetsbare ouderen – wordt de huisarts zich vaak geleidelijk en pas relatief kort voor het overlijden bewust van de Kankerpatiënt heeft behoefte aan realisme behoefte aan palliatieve zorg. Dit blijkt uit onderzoek én hoop bij het nivel en emGO+ van arts Susanne Claessen, waarop zij 28 februari 2013 is gepromoveerd bij vu Expliciete informatie over de levensverwachting én medisch centrum. geruststellende opmerkingen over blijvende begeleiPalliatieve zorg richt zich niet op genezing, maar op ding kunnen helpen de klap van een slechte diagnose de kwaliteit van leven van mensen met een levensbebij kanker op te vangen. Dit blijkt uit onderzoek van dreigende, ongeneeslijke ziekte. Claessen onderzocht het nivel naar communicatie tijdens een slechtof palliatieve zorg al in een vroeg stadium van een nieuwsgesprek over borstkanker, waarop Liesbeth van levensbedreigende ziekte wordt gegeven. Dit blijkt Vliet 26 april 2013 promoveert aan de Universiteit nog lang niet het geval te zijn. Terwijl het wel belangUtrecht. rijk is, om onnodige ziekenhuisopnames en crisissiIn de communicatie met vrouwen die de diagnose tuaties te voorkomen. Claessen maakte gebruik van ongeneeslijke borstkanker krijgen, moeten artsen vragenlijsten en interviews onder huisartsen om dit balanceren tussen ogenschijnlijk tegenstrijdige te onderzoeken. Huisartsen blijken de behoefte aan behoeften van hun patiënten. Enerzijds verwachten palliatieve zorg te herkennen op basis van een combidie expliciete én algemene informatie – onder meer natie van veelal subtiele signalen van patiënten, zoals over hun levensverwachting – en anderzijds realisme een toenemende afhankelijkheid van zorg en uitblijén hoop. Een meerderheid van de (ex-)borstkankerpaven van herstel na bijkomende infecties. Ook door tiënten en gezonde vrouwen uit het onderzoek blijkt signalen van familieleden of informatie van de expliciete informatie over de levensverwachting te medisch specialist kunnen huisartsen bij een patiënt waarderen. Daarnaast kunnen artsen patiënten realiseen behoefte aan palliatieve zorg vaststellen. tische hoop bieden, bijvoorbeeld met de geruststelling Claessen pleit voor een aanpak waarbij huisartsen al dat ze niet in de steek worden gelaten maar blijvend in een vroeg stadium het initiatief nemen om het zullen worden begeleid in hun ziekteproces. Vrouwen 86
jaarBOek 2013
met een hoge informatiebehoefte lijken daarbij minder te profiteren van vooral expliciete informatie dan vrouwen met een lage informatiebehoefte. Van Vliet baseert haar conclusies op een kwalitatief onderzoek met groepsgesprekken, en op een experimenteel onderzoek met video’s. Dit project werd gefinancierd vanuit de Spinoza premie die professor dr. Jozien Bensing in 2006 ontving van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nWO). Balancing explicit with general information and rea‐ lism with hope: communication at the transition to palliative breast cancer care. Universiteit Utrecht.
Diabetespatiënten nemen hun medicatie beter in met slimme medicijndoos Een medicijndoos die ervoor zorgt dat een patiënt automatisch een sms’je krijgt als hij zijn pil vergeet, verbetert de therapietrouw van diabetespatiënten niet alleen op korte maar ook op lange termijn, zo blijkt uit onderzoek bij het nivel waarop Marcia Vervloet woensdag 22 mei 2013 is gepromoveerd aan Tilburg University. In eerdere onderzoeken zijn alleen kortetermijneffecten van elektronische herinneringen bestudeerd. Vervloet onderzocht een oplossing op maat voor diabetespatiënten die vergeten hun medicatie te nemen. Bij diabetes is het belangrijk de middelen op tijd in te nemen om schommelingen in de bloedsuikerspiegel te voorkomen. PrOmOtieS
“Met zogenoemde Real Time Medication Monitoring (RTmm) worden patiënten herinnerd aan hun medica‐ tie”, stelt ze. “Dit systeem maakt gebruik van een medi‐ cijndoos die registreert wanneer hij opengaat. Als het doosje niet binnen de afgesproken tijd opengaat, wordt automatisch een sms’je gestuurd om de patiënt aan zijn medicatie te herinneren. Een patiënt krijgt dus alleen een sms’je als hij zijn medicijn vergeet in te nemen.” Vervloet onderzocht het effect van rtmm onder 161 patiënten uit veertig apotheken. Zij werden verdeeld over drie groepen. Twee groepen kregen het medicijndoosje. Eén groep kreeg wel sms-herinneringen, de andere groep niet. De derde groep – zonder medicijndoosje – vormde de controlegroep. Patiënten die sms-herinneringen kregen, namen trouwer hun medicatie dan de controlegroep. Dit effect hield ook aan op lange termijn. “Patiënten vergeten vooral hun medicatie op momenten dat hun dagelijkse routine wordt doorbroken. Bijvoorbeeld in het weekend en vakanties. Deze momenten vormen belangrijke aandachtspunten”, vertelt Marcia Vervloet. “Voor zorgverleners kan dit slimme medicijndoosje een effectief middel zijn om patiënten die hun medicatie vergeten of onregelmatig innemen te ondersteunen. En om hun zelfmanagement te versterken.” Have you taken your medication yet? The effectiveness of electronic reminders. Tilburg University.
87
Verblijfsvergunning verbetert gezondheid Explaining health and healthcare utilisation of ethnic minorities in the Netherlands: a longitudinal Werk, discriminatie, en belemmeringen en moeilijkperspective. heden in het dagelijkse leven, beïnvloeden de Universiteit van Amsterdam. gezondheid en het zorggebruik van migranten en vluchtelingen, zo blijkt uit onderzoek bij het nivel en amc waarop Majda Lamkaddem 30 mei 2013 promoveert aan de Universiteit van Amsterdam. Roken, drinken, bewegen en eten zijn lastige De etnische diversiteit in de Westerse wereld neemt gespreksonderwerpen steeds meer toe. Migranten en vluchtelingen maken gebruik van dezelfde gezondheidszorgvoorzieningen De communicatieve vaardigheden van huisartsen en als autochtone Nederlanders. Majda Lamkaddem praktijkondersteuners blijken over het algemeen keek naar het zorggebruik en de lichamelijke en goed te zijn. Desondanks kunnen de gesprekken over mentale gezondheid van groepen migranten en leefstijl beter. Motiverende gespreksvoering wordt vluchtelingen in Nederland. daarvoor nauwelijks ingezet, zo blijkt uit onderzoek Ze onderzocht de rol van verschillende sociale en bij het nivel waarop Janneke Noordman 31 mei 2013 omgevingsfactoren op verschillende momenten in de is gepromoveerd aan de Radboud Universiteit. tijd. De arbeidssituatie, discriminatie, en belemmeNoordman deed onderzoek naar de communicatie ringen en moeilijkheden in het dagelijkse leven blijover leefstijl in de huisartsenpraktijk. Ze keek op ken van grote invloed te zijn op de gezondheid en het video’s van alledaagse consulten tussen 1975 en 2011 zorggebruik van deze groepen. hoe werd gesproken over roken, drinken, bewegen en Opmerkelijk in het onderzoek blijkt de invloed van voeding. een verblijfsvergunning op de gezondheid. Als vluchTegenwoordig is het bespreken van de leefstijl in veel telingen een verblijfsvergunning krijgen, worden ze praktijken een taak van de praktijkondersteuner. Ze gezonder. De verklaring is vooral praktisch volgens de worden daarvoor getraind in zogenoemde motivepromovenda: “Gezondheid wordt ook bepaald door de rende gespreksvoering, een manier van interviewen omstandigheden waarin je leeft. Mensen worden niet waarbij je empathie toont, open vragen stelt, bevesgezonder van een verblijfsvergunning, maar doordat tigt, goed luistert en samenvat wat de patiënt zegt. hun leefomstandigheden hierdoor verbeteren. Ze kun‐ Maar ondanks de training blijkt het toepassen van nen aan het werk, een huis huren, ze kunnen eindelijk motiverende gespreksvoering in de praktijk niet vanmeedoen in de samenleving. En daardoor voelen ze zelfsprekend te zijn. zich gezonder.” Volgens Noordman blijkt videofeedback potentieel 88
jaarBOek 2013
effectief om de communicatievaardigheden van praktijkondersteuners te verbeteren. Na één sessie hadden ze al meer aandacht voor de hulpvraag van patiënten, gaven ze meer uitleg over het medisch onderzoek en gaven ze begrijpelijker informatie. Lifestyle counseling by physicians and practice nurses in primary care: an analysis of daily practice. Radboud Universiteit Nijmegen.
Contacten medewerkers essentieel voor goede dementiezorg Sociale netwerken van verzorgend personeel op afdelingen in verpleeg- en verzorgingshuizen zijn van groot belang voor een goede zorg aan ouderen met dementie. Meer communicatie en meer uitwisseling van advies tussen verzorgenden leiden tot een betere kwaliteit van zorg, zo stelt Sandra van Beek in onderzoek dat zij uitvoerde bij het nivel, waarop zij 30 september 2013 is gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht. ‘In de woonkamer van de dementieafdeling zitten drie oudere dames aan tafel. De tafel is keurig gedekt, de borden zijn leeg. Een oude vrouw bij het raam zingt zachtjes voor zich uit en bij de deur zit mevrouw M. in een rolstoel. Een verzorgende komt binnen en strijkt een van de dames aan tafel over het haar. “Bent u klaar met eten?” De vrouw reageert niet. De verzorgende vraagt aan haar collega’s bij het keuPrOmOtieS
kenblok: “Heeft niemand nog ontbijt gehad?” En ze loopt naar mevrouw M. om haar medicijnen te geven. Later brengt een andere verzorgende mevrouw M. een boterham en een glas melk. Mevrouw giet het glas melk in het lege kopje van haar medicijnen en over haar jurk, en valt dan in slaap. Even later wordt ze naar de dagactiviteit gebracht. Niemand heeft in de gaten dat ze nog niet heeft ontbeten.’ Dit is een fragment uit de observatie waarmee Sandra van Beek haar proefschrift begint. Het voorbeeld illustreert het belang van een goede communicatie tussen verzorgenden. Van Beek deed onderzoek naar de informele sociale netwerken van verzorgend personeel op afdelingen voor bewoners met dementie in verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit vanuit de veronderstelling dat sociale netwerken van invloed zijn op het gedrag van personeel en daardoor – indirect – op de zorgprocessen en de kwaliteit van leven van bewoners. Op afdelingen waar verzorgenden een verbinding hebben met bewoners doordat zij familie of kennissen van die bewoners kennen, bleek de bejegening beter. Meer communicatie tussen verzorgenden, meer uitwisseling van advies én meer contacten met familie hingen ook samen met meer sociale betrokkenheid van bewoners met dementie. Social networks of nursing staff and organizational performance: a study in long‐term care facilities. Universiteit Utrecht.
89
⑦ De onderzoeksinfrastructuur van het NIVEL
91
Het NIVEL gebruikt voor het gezondheidszorgon derzoek informatie uit een aantal nationale data bases, panels en monitors die het beheert. Deze omvatten een breed terrein van de gezondheids zorg en volksgezondheid. Ze zijn gegroepeerd in vier onderdelen: – Mensen met gezondheidsproblemen: het persoonlijke perspectief – Zorg en ondersteuning: interactie tussen zorgvragers en aanbieders – Zorgaanbod: het perspectief van zorgverleners/professionals – Surveillance van ziekten en omgevings bedreigingen
Panels en monitors met mensen met gezond heidsproblemen: het persoonlijke perspectief – Het Consumentenpanel Gezondheidszorg, dat op landelijk niveau informatie verzamelt over de meningen en ervaringen van gebruikers van de gezondheidszorg. – De Monitor Zorg- en Leefsituatie van mensen met een chronische ziekte of beperking, dat gegevens verzamelt bij het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (nPcG) en het Panel Samen Leven (PSl). – Het Verzekerdenpanel, dat inzicht wil krijgen in de wensen van verzekerden over de zorg en de diensten en producten van hun verzekeraar. 92
Databases in de zorg: interactie tussen zorgvragers en aanbieders In deze databases staat de interactie tussen zorgvragers en aanbieders centraal: met onder meer gegevens over veranderingen in de zorgvraag (toenemende multimorbiditeit, mondigheid van zorgvragers, interactie tussen zorgvragers en zorgaanbieders); variatie in handelen van zorgverleners en het werken volgens richtlijnen; integraal samenwerken (geïntegreerde eerste lijn, zorg in de buurt); en doelmatigheid van de zorg. – NIVEL Zorgregistraties eerstelijn Deze zorgregistraties vormen een geïntegreerd informatiesysteem voor en over de eerste lijn. Ze bevatten gegevens van huisartsen, paramedici, eerstelijnspsychologen en huisartsenposten. – Databank Communicatie in de Zorg Deze databank maakt het mogelijk communicatieve vaardigheden van zowel zorgverleners als patiënten te monitoren en te versterken.
jaarBOek 2013
Databases en panels van het zorgaanbod: het perspectief van zorgverleners/professionals
Databases voor de surveillance van ziekten en omgevingsbedreigingen
– Registratie van beroepen in de gezondheidzorg – Ziekte surveillance via cmr Peilstations – bijvoorMonitoring van beroepsgroepen en opleidingen in de beeld het verloop van de (jaarlijkse) influenzazorg is essentieel om toekomstige ontwikkelingen te epidemie. kunnen inschatten. – Surveillance van omgevingsbedreigingen – bijvoor– Panel Verpleging en Verzorging beeld signalering van de gevolgen van een hittegolf Met het Panel v&v wordt onderzoek gedaan naar of van een bioterroristische aanval. hoe verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en De gegevens worden verzameld binnen sociaal-agogen hun werk ervaren. NIVEL Zorgregistraties eerste lijn.
d e O n d e r Z O e k S i n F r a S t r u c t u u r va n h e t n i v e l
93
⑧ Bijlagen
95
Overzicht van internationale artikelen • Adhien, P., Dijk, L. van, Vegter, M. de, Westein, M., Nijpels, G., Hugtenburg, J.G. Evaluation of a pilot study to influence medication adherence of patients with diabetes mellitus type-
• Bensing, J., Rimondini, M., Visser, A. What patients want. Patient Education and Counseling: 90, 2013, nr. 3, p. 287-290 • Bensing, J.M., Brink-Muinen, A. van den, Boerma, W.,
2 by the pharmacy. International Journal of Clinical
Dulmen, S. van The manifestation of job satisfaction in doc-
Pharmacy: 35, 2013, nr. 6, p. 1113-1119
tor-patient communication: a ten-country European study.
• Arts, D.L., Visscher, S., Opstelten, W., Korevaar, J.C., AbuHanna, A., Weert, H.C.P.M. van Frequency and risk factors for
International Journal of Person-Centered Medicine: 3, 2013, nr. 1, p. 44-52
under- and over-treatment in stroke prevention for patients
• Bes, R.E., Berg, B. van den Ranking sources of hospital quality
with non-valvular atrial fibrillation in general practice. PLoS
information for orthopedic surgery patients: consequences for
One: 8, 2013, nr. 7, e67806
the system of managed competition. The Patient: Patient-
• Baines, R.J., Langelaan, M., Bruijne, M.C. de, Asscheman, H.,
Centered Outcomes Research: 6, 2013, nr. 2, p. 75-80
Spreeuwenberg, P., Steeg, L. van de, Siemerink, K.M., Rosse, F.
• Bes, R.E., Wendel, S., Curfs, E.C., Groenewegen, P.P., Jong, J.D.
van, Broekens, M., Wagner, C. Changes in adverse event rates
de Acceptance of selective contracting: the role of trust in the
in hospitals over time: a longitudinal retrospective patient record review study. BMJ Quality and Safety: 22, 2013, nr. 4, p. 290-298
health insurer. BMC Health Services Research: 13, 2013, nr. 375 • Block, L. van den, Onwuteaka-Philipsen, B., Meeussen, K., Donker, G., Giusti, F., Miccinesi, G., Casteren, V. van, Vega
• Baines, R.J., Bruijne, M.C. de, Langelaan, M., Wagner, C. What
Alonso, T., Zurriaga, O., Deliens, L. Nationwide continuous
are the safety risks for patients undergoing treatment by mul-
monitoring of end-of-life care via representative networks of
tiple specialties: a retrospective patient record review study.
general practitioners in Europe. BMC Family Practice: 14, 2013,
BMC Health Services Research: 13, 2013, nr. 497 • Batenburg, R., Walbeek, W. van, Maur, W. in der Belbin role
nr. 73 • Blok, C. de, Koster, E.S., Wagner, C. Implementing change in
diversity and team performance: is there a relationship?
health services: the case of rapid response systems.
Journal of Management Development: 32, 2013, nr. 8, p. 901-
International Journal of Organisational Design and
913 • Beek, A.P.A. van, Wagner, C., Frijters, D.H.M., Ribbe, M.W.,
Engineering: 3, 2013, nr. 1, p. 1-34 • Bodegom-Vos, L. van, Jong, J.D. de, Spreeuwenberg, P., Curfs,
Groenewegen, P.P. The ties that bind? Social networks of nur-
E.C., Groenewegen, P.P. Are patients' preferences for shifting
sing staff and staff’s behaviour towards residents with demen-
services from medical specialists to general practitioners rela-
tia. Social Networks: 35, 2013, nr. 3, p. 347-356
ted to the type of medical intervention? Quality in Primary
• Beest, D.E. te, Boven, M. van, Hooiveld, M., Dool, C. van den, Wallinga, J. Driving factors of influenza transmission in the
Care: 21, 2013, nr. 2, p. 81-95 • Boekhorst, S. te, Depla, M.F.I.A., Francke, A.L., Twisk, J.W.R.,
Netherlands. American Journal of Epidemiology: 178, 2013, nr.
Zwijsen, S.A., Hertogh, C.M.P.M. Quality of life of nursing-
9, p. 1469-1477
home residents with dementia subject to surveillance techno-
96
jaarBOek 2013
logy versus physical restraints: an explorative study.
BMC Medical Informatics and Decision Making: 13, 2013, nr. 61
International Journal of Geriatric Psychiatry: 28, 2013, nr. 4, p. 356-363
• Bossen, D., Buskermolen, M., Veenhof, C., Bakker, D. de, Dekker, J. Adherence to a Web-based physical activity inter-
• Boer, D. de, Delnoij, D., Rademakers, J. The importance of patient-centered care for various patient groups. Patient Education and Counseling: 90, 2013, nr. 3, p. 405-410
vention for patients with knee and/or hip osteoarthritis: a mixed method study. Journal of Medical Internet Research: 15, 2013, nr. 10, e223
• Boerleider, A.W., Francke, A.L., Manniën, J., Wiegers, T.A.,
• Botje, D., Klazinga, N.S., Wagner, C. To what degree is the
Devillé, W.L.J.M. “A mixture of positive and negative feelings”:
governance of Dutch hospitals orientated towards quality in
a qualitative study of primary care midwives' experiences with
care? Does this really affect performance? Health Policy: 113,
non-western clients living in the Netherlands. International
2013, nr. 1, p. 134-141
Journal of Nursing Studies: 50, 2013, nr. 12, p. 1658-1666
• Brabers, A.E.M., Dijk, L. van, Bouvy, M.L., Jong, J.D. de Where
• Boerleider, A.W., Wiegers, T.A., Manniën, J., Francke, A.L.,
to buy OTC medications? A cross-sectional survey investiga-
Devillé, W.L.J.M. Factors affecting the use of prenatal care by
ting consumers' confidence in over-the-counter (OTC) skills
non-western women in industrialized western countries: a sys-
and their attitudes towards the availability of OTC painkillers.
tematic review. BMC Pregnancy and Childbirth: 13, 2013, nr. 81
BMJ Open: 3, 2013, nr. 9, e003455
• Booij, J.C., Zegers, M., Evers, P.M.P.J., Hendriks, M., Delnoij,
• Bruinessen, I.R. van, Weel, E.M. van, Gouw, H., Zijlstra, J.M.,
D.M.J., Rademakers, J.J.D.J.M. Improving cancer patient care:
Albada, A., Dulmen, S. van Barriers and facilitators to effective
development of a generic cancer consumer quality index ques-
communication experienced by patients with malignant lym-
tionnaire for cancer patients. BMC Cancer: 13, 2013, nr. 203
phoma at all stages after diagnosis. Psycho-Oncology: 22, 2013,
• Boons, C.C.L.M., Tulder, M.W. van, Burgers, J.A., Beckeringh, J.J., Wagner, C., Hugtenburg, J.G. The value of pemetrexed for
nr. 12, p. 2807-2814 • Claessen, S.J.J., Francke, A.L., Echteld, M.A., Schweitzer,
the treatment of malignant pleural mesothelioma: a compre-
B.P.M., Donker, G.A., Deliens, L. GPs’ recognition of death in
hensive review. Anticancer Research: 33, 2013, nr. 9, p. 3553-
the foreseeable future and diagnosis of a fatal condition: a
3561
national survey. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 104
• Bossen, D., Veenhof, C., Beek, K.E.C. van, Spreeuwenberg,
• Claessen, S.J.J., Francke, A.L., Engels, Y., Deliens, L. How do
P.M.M., Dekker, J., Bakker, D.H. de Effectiveness of a Web-
GPs identify a need for palliative care in their patients? An
based physical activity intervention in patients with knee
interview study. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 42
and/or hip osteoarthritis: randomized controlled trial. Journal of Medical Internet Research: 15, 2013, nr. 11, e257
• Claessen, S.J.J., Francke, A.L., Sixma, H.J., Veer, A.J.E. de, Deliens, L. Measuring relatives’ perspectives on the quality of
• Bossen, D., Veenhof, C., Dekker, J., Bakker, D. de The usability
palliative care: the Consumer Quality Index Palliative Care.
and preliminary effectiveness of a web-based physical activity
Journal of Pain and Symptom Management: 45, 2013, nr. 5, p.
intervention in patients with knee and/or hip osteoarthritis.
875-884
BijlaGen
97
• Crombag, N.M., Bensing, J.M., Iedema-Kuiper, R., Schielen,
risk for a high prevalence of resistance? European Journal of
P.C., Visser, G.H. Determinants affecting pregnant women’s
Clinical Microbiology & Infectious Diseases: 32, 2013, nr. 8, p.
utilization of prenatal screening for Down syndrome: a review
989-995
of the literature. Journal of Maternal-Fetal and Neonatal Medicine: 26, 2013, nr. 17, p. 1676-1681 • Derksen, F., Bensing, J., Lagro-Janssen, A. Effectiveness of empathy in general practice: a systematic review. British Journal of General Practice: 63, 2013, nr. 606, p. e76-e84 • Dijk, C.E. van, Berg, B. van den, Verheij, R.A., Spreeuwenberg,
• Donker, G., Dorsman, S., Spreeuwenberg, P., Broek, I. van den, Bergen, J. van Twenty-two years of HIV-related consultations in Dutch general practice: a dynamic cohort study. BMJ Open: 3, 2013, nr. 4, e001834 • Donker, G.A., Slotman, F.G., Spreeuwenberg, P., Francke, A.L. Palliative sedation in Dutch general practice from 2005 to 2011:
P., Groenewegen, P.P., Bakker, D.H. de Moral hazard and sup-
a dynamic cohort study of trends and reasons. British Journal
plier-induced demand: empirical evidence in general practice.
of General Practice: 63, 2013, nr. 615, p. e669-e675
Health Economics: 22, 2013, nr. 3, p. 340-352 • Dijk, C.E. van, Hoekstra, T., Verheij, R.A., Twisk, J.W.R.,
• Dungen, C. van den, Hoeymans, N., Schellevis, F.G., Oers, H.J.A.M. van Quality aspects of Dutch general practice-based
Groenewegen, P.P., Schellevis, F.G., Bakker, D.H. de Type II
data: a conceptual approach. Family Practice: 30, 2013, nr. 3, p.
diabetes patients in primary care: profiles of healthcare utili-
355-361
zation obtained from observational data. BMC Health Services Research: 13, 2013, nr. 7 • Dijk, C.E. van, Verheij, R.A., Spreeuwenberg, P., Berg, M.J. van den, Groenewegen, P.P., Braspenning, J., Bakker, D.H. de Impact of remuneration on guideline adherence: empirical evidence in general practice. Scandinavian Journal of Primary Health Care: 31, 2013, nr. 1, p. 56-63 • Dijkstra, H., Albada, A., Klöckner Cronauer, C., Ausems, M.G.E.M., Dulmen, S. van Nonverbal communication and conversational contribution in breast cancer genetic counse-
• Eertwegh, V. van den, Dulmen, S. van, Dalen, J. van, Scherpbier, A.J.J.A., Vleuten, C.P.M. van der Learning in context: identifying gaps in research on the transfer of medical communication skills to the clinical workplace. Patient Education and Counseling: 90, 2013, nr. 2, p. 184-192 • Enserink, R., Ypma, R., Donker, G.A., Smit, H.A., Pelt, W. van Infectious disease burden related to child day care in the Netherlands. Pediatric Infectious Disease Journal: 32, 2013, nr. 8, p. e334-e340 • Essers, G., Dulmen, S. van, Es, J. van, Weel, C. van, Vleuten, C.
ling: are counselors' nonverbal communication and conversa-
van der, Kramer, A. Context factors in consultations of general
tional contribution associated with counselees' satisfaction,
practitioner trainees and their impact on communication
needs fulfillment and state anxiety in breast cancer genetic
assessment in the authentic setting. Patient Education and
counseling? Patient Education and Counseling: 93, 2013, nr. 2,
Counseling: 93, 2013, nr. 3, p. 567-572
p. 216-223 • Donk, C.F.M. van der, Rijnders, M.I.A., Donker, G.A., Neeling,
• Essers, G., Kramer, A., Andriesse, B., Weel, C. van, Vleuten, C. van der, Dulmen, S. van Context factors in general practitioner
A.J. de, Nys, S., Stobberingh, E.E. Is living in a border region a
- patient encounters and their impact on assessing communi-
98
jaarBOek 2013
cation skills: an exploratory study. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 65
• Giepmans. P., Dussault, G., Batenburg, R., Frich, J., Olivers, R., Sermeus, W. Managing a scarce resource: addressing critical
• Ethier, J.F., Dameron, O., Curcin, V., McGilchrist, M.M., Verheij, R.A., Arvanitis, T.N., Taweel, A., Delaney, B.C., Burgun, A. A unified structural/terminological interoperabi-
health workforce challenges. Eurohealth: 19, 2013, nr. 1, p. 2528 • Graaf-Ruizendaal, W.A. de, Bakker, D.H. de The construction
lity framework based on LexEvS: application to TRANSFoRm.
of a decision tool to analyse local demand and local supply for
Journal of the American Medical Informatics Association: 20,
GP care using a synthetic estimation model. Human
2013, nr. 5, p. 986-994
Resources for Health: 11, 2013, nr. 55
• Evans, N., Pasman, H.R., Vega Alonso, T., Block, L. van den,
• Graaf-Ruizendaal, W.A. de, Berendsen, A.J., Boer, D. de,
Miccinesi, G., Casteren, V. van, Donker, G., Bertolissi, S.,
Bakker, D.H. de Do patient and practice characteristics con-
Zurriaga, O., Deliens, L., Onwuteaka-Philipsen, B. End-of-life
found age-group differences in preferences for general practice
decisions: a cross-national study of treatment preference dis-
care? A quantitative study. BMC Family Practice: 14, 2013, nr.
cussions and surrogate decision-maker appointments. PLoS
90
One: 8, 2013, nr. 3, e57965
• Greß, S., Heinemann, S., Schäfer, W. Reform auf
• Feijen-de Jong, E.I., Baarveld, F., Jansen, D.E.M.C., Ursum, J., Reijneveld, S.A., Schellevis, F.G. Do pregnant women contact their general practitioner? A register-based comparison of
Realitätskurs: Niederlande. Gesundheit und Gesellschaft: 16, 2013, nr. 4, p. 33-37 • Greuningen, M. van, Batenburg, R.S., Velden, L.F.J. van der
healthcare utilisation of pregnant and non-pregnant women
The accuracy of general practitioner workforce projections.
in general practice. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 10
Human Resources for Health: 11, 2013, nr. 31
• Friele, R.D., Kruikemeier, S., Rademakers, J.J.D.J.M., Coppen,
• Groene, O., Botje, D., Suñol, R., Lopez, M.A., Wagner, C. A
R. Comparing the outcome of two different procedures to
systematic review of instruments that assess the implementa-
handle complaints from a patient's perspective. Journal of
tion of hospital quality management systems. International
Forensic and Legal Medicine: 20, 2013, nr. 4, p. 290-295
Journal for Quality in Health Care: 25, 2013, nr. 5, p. 525-541
• Gefenaite, G., Tacken, M., Bos, J., Stirbu-Wagner, I., Korevaar, J.C., Stolk, R.P., Wolters, B., Bijl, M., Postma, M.J., Wilschut, J., Nichol, K.L., Hak, E. Effectiveness of A(H1N1)pdm09 influenza vaccine in adults recommended for annual influenza vaccination. PLoS One: 8, 2013, nr. 6, e66125
• Groenewegen, P.P. Analyzing European health systems: Europe as a research laboratory. European Journal of Public Health: 23, 2013, nr. 2, p. 185-186 • Groenewegen, P.P. New Dutch government: strong primary care close to the people. Quality in Primary Care: 21, 2013, nr.
• Genet, N., Kroneman, M., Boerma, W.G.W. Explaining governmental involvement in home care across Europe: an
1, p. 5-6 • Groenewegen, P.P., Dourgnon, P., Greß, S., Jurgutis, A.,
international comparative study. Health Policy: 110, 2013, nr. 1,
Willems, S. Strengthening weak primary care systems: steps
p. 84-93
towards stronger primary care in selected Western and BijlaGen
99
Eastern European countries. Health Policy: 113, 2013, nr. 1, p.
otic resistance surveillance of unselected uropathogens: a
170-179
Dutch nationwide extramural surveillance study. PLoS One: 8,
• Groenewegen, P.P., Jurgutis, A. A future for primary care for the Greek population. Quality in Primary Care: 21, 2013, nr. 6, p. 369-378 • Hammer, A., Arah, O.A., DerSarkissian, M., Thompson, C.A., Mannion, R., Wagner, C., Ommen, O., Suñol, R., Pfaff, H. The relationship between social capital and quality management systems in European hospitals: a quantitative study. PLoS One: 8, 2013, nr. 12, p. e85662 • Hansen, J., Azzopardi Muscat, N., Keskimäki, I., Lindahl, A.K., Pfaff, H., Wismar, M., Walshe, K., Groenewegen, P. Measuring and improving the societal impact of health care research for
2013, nr. 3, e60497 • Heins, M., Schellevis, F., Rijken, M., Donker, G., Hoek, L. van der, Korevaar, J. Partners of cancer patients consult their GPs significantly more often with both somatic and psychosocial problems. Scandinavian Journal of Primary Health Care: 31, 2013, nr. 4, p. 203-208 • Heins, M.J., Korevaar, J.C., Rijken, P.M., Schellevis, F.G. For which health problems do cancer survivors visit their General Practitioner? European Journal of Cancer: 49, 2013, nr. 1, p. 211218 • Heins, M.J., Korevaar, J.C., Rijken, M., Schellevis, F.G. Reply
European policy and practice. Eurohealth: 19, 2013, nr. 3, p. 32-
letter to: Do breast cancer survivors visit their General
35
Practitioner for psychological problems? - Reply to Heins et
• Heide, I. van der, Rademakers, J., Schipper, M., Droomers, M., Sorensen, K., Uiters, E. Health literacy of Dutch adults: a cross sectional survey. BMC Public Health: 13, 2013, nr. 179 • Heide, I. van der, Wang, J., Droomers, M., Spreeuwenberg, P.,
al.: For which health problems do cancer survivors visit their General Practitioner? European Journal of Cancer: 49, 2013, nr. 7, p. 1793-1794 • Hendrikx, H.C.A.A., Pippel, S., Wetering, R. van de,
Rademakers, J., Uiters, E. The relationship between health,
Batenburg, R.S. Expectations and attitudes in eHealth: a sur-
education, and health literacy: results from the Dutch adult
vey among patients of Dutch private healthcare organizations.
literacy and life skills survey. Journal of Health
International Journal of Healthcare Management: 6, 2013, nr.
Communication: International Perspectives: 18, 2013, nr.
4, p. 263-268
suppl. 1, p. 172-184 • Heijer, C.D.J. den, Bijnen, E.M.E. van, Paget, W.J., Pringle, M.,
• Hoebert, J.M., Dijk, L. van, Mantel-Teeuwisse, A.K., Leufkens, H.G.M., Laing, R.O. National medicines policies: a review of
Goossens, H., Bruggeman, C.A., Schellevis, F.G., Stobberingh,
the evolution and development processes. Journal of
E.E. Prevalence and resistance of commensal Staphylococcus
Pharmaceutical Policy and Practice: 6, 2013, nr. 5
aureus, including meticillin-resistant S aureus, in nine
• Hoek, W. van der, Dijkstra, F., Lange, M.M. de, Donker, G.A.,
European countries: a cross-sectional study. Lancet Infectious
Meijer, A., Sande, M.A. van der Letter to the editor: influenza
Diseases: 13, 2013, nr. 5, p. 409-415
vaccine effectiveness: heterogeneity in estimates for the
• Heijer, C.D.J. den, Penders, J., Donker, G.A., Bruggeman, C.A., Stobberingh, E.E. The importance of gender-stratified antibi100
2012/13 season. Eurosurveillance: 18, 2013, nr. 7 • Hoff, J., Cardol, M., Friele, R. Why does citizens' knowledge of jaarBOek 2013
new policy vary between municipalities? The case of the
• Kemper, P.F., Noord, I. van, Bruijne, M. de, Knol, D.L.,
Social Support Act. Local Government Studies: 39, 2013, nr. 6,
Wagner, C., Dyck, C. van Development and reliability of the
p. 816-832
explicit professional oral communication observation tool to
• Hooiveld, M., Groep, T. van de, Verheij, T.J.M., Sande, M.A.B. van der, Verheij, R.A., Tacken, M.A.J.B., Essen, G.A. van Prescription of antiviral drugs during the 2009 influenza pan-
quantify the use of non-technical skills in healthcare. BMJ Quality and Safety: 22, 2013, nr. 7, p. 586-595 • Klein Woolthuis, E.P., Grauw, W.J.C. de, Cardol, M., Weel, C.
demic: an observational study using electronic medical files of
van, Metsemakers, J.F.M., Biermans, M.C.J. Patients’ and part-
general practitioners in the Netherlands. BMC Pharmacology
ners’ illness perceptions in screen-detected versus clinically
and toxicology: 14, 2013, nr. 55
diagnosed type 2 diabetes: partners matter! Family Practice:
• Houtum, L. van, Rijken, M., Heijmans, M., Groenewegen, P. Self-management support needs of patients with chronic ill-
30, 2013, nr. 4, p. 418-425 • Ko, W., Beccaro, M., Miccinesi, G., Casteren, V. van, Donker,
ness: do needs for support differ according to the course of ill-
G.A., Onwuteaka-Philipsen, B., Espi, M.T.M., Deliens, L.,
ness? Patient Education and Counseling: 93, 2013, nr. 3, p.
Costantini, M., Block, L. van den Awareness of General
626-632
Practitioners concerning cancer patients’ preferences for place
• Hugtenburg, J.G., Timmers, L., Elders, P.J.M., Vervloet, M., Dijk, L. van Definitions, variants, and causes of nonadherence with medication: a challenge for tailored interventions. Patient Preference and Adherence: 7, 2013, p. 675-682 • Jansen, D.L., Heijmans, M.J.W.M., Rijken, M., Spreeuwenberg,
of death: evidence from four European countries. European Journal of Cancer: 49, 2013, nr. 8, p. 1967-1974 • Koetsier, A., Asten, L. van, Dijkstra, F., Hoek, W. van der, Snijders, B.E., Wijngaard, C.C. van den, Boshuizen, H.C., Donker, G.A., Lange, D.W. de, Keizer, N.F. de, Peek, N. Do
P., Grootendorst, D.C., Dekker, F.W., Boeschoten, E.W.,
intensive care data on respiratory infections reflect influenza
Kaptein, A.A., Groenewegen, P.P. Illness perceptions and tre-
epidemics? PLoS One: 8, 2013, nr. 12, e83854
atment perceptions of patients with chronic kidney disease:
• Kooijman, M., Swinkels, I., Dijk, C. van, Bakker, D. de,
different phases, different perceptions? British Journal of
Veenhof, C. Patients with shoulder syndromes in general and
Health Psychology: 18, 2013, nr. 2, p. 244-262
physiotherapy practice: an observational study. BMC
• Jong, H.J.I. de, Korevaar, J.C., Dijk, L. van, Voogd, E., Dijk, C.E. van, Oijen, M.G.H. van Suboptimal prescribing of proton-
Musculoskeletal Disorders: 14, 2013, nr. 128 • Koopman, L., Donselaar, L.C.G., Rademakers, J.J., Hendriks,
pump inhibitors in low-dose aspirin users: a cohort study in
M. A prenotification letter increased initial response, whereas
primary care. BMJ Open: 3, 2013, e003044
sender did not affect response rates. Journal of Clinical
• Jubb, J., Bensing, J.M. The sweetest pill to swallow: how patient neurobiology can be harnessed to maximise placebo
Epidemiology: 66, 2013, nr. 3, p. 340-348 • Koopmans, G.T., Uiters, E., Devillé, W., Foets, M. The use of
effects. Neuroscience and Biobehavioral Reviews: 37, 2013, nr.
outpatient mental health care services of migrants vis-à-vis
10 Part 2, p. 2709-2720
Dutch natives: equal access? International Journal of Social BijlaGen
101
Psychiatry: 59, 2013, nr. 4, p. 342-350 • Kringos, D.S., Boerma, W., Zee, J. van der, Groenewegen, P. Europe's strong primary care systems are linked to better
general practitioners from 2000 to 2010. BMC Health Services Research: 13, 2013, nr. 436 • Kuhlmann, E., Batenburg, R., Groenewegen, P.P., Larsen, C.
population health but also to higher health spending. Health
Bringing a European perspective to the health human resour-
Affairs: 32, 2013, nr. 4, p. 686-694
ces debate: a scoping study. Health Policy: 110, 2013, nr. 1, p. 6-13
• Kringos, D.S., Boerma, W.G.W., Zee, J. van der, Groenewegen,
• Lange, E. de, Verhaak, P.F.M., Meer, K. van der Prevalence,
P.P. Political, cultural and economic foundations of primary
presentation and prognosis of delirium in older people in the
care in Europe. Social Science & Medicine: 99, 2013, nr. dec, p.
population, at home and in long term care: a review.
9-17
International Journal of Geriatric Psychiatry: 28, 2013, nr. 2, p.
• Kristjánsdóttir, O.B., Fors, E.A., Eide, E., Finset, A., Stensrud, T.L., Dulmen, S. van, Wigers, S.H., Eide, H. A smartphone-
127-134 • Lange, M.M.A. de, Meijer, A., Friesema, I.H.M., Donker, G.A.,
based intervention with diaries and therapist-feedback to
Koppeschaar, C.E., Hooiveld, M., Ruigrok, N., Hoek, W. van
reduce catastrophizing and increase functioning in women
der Comparison of five influenza surveillance systems during
with chronic widespread pain: randomized controlled trial.
the 2009 pandemic and their association with media atten-
Journal of Medical Internet Research: 15, 2013, nr. 1, e5
tion. BMC Public Health: 13, 2013, nr. 881
• Kristjánsdóttir, O.B., Fors, E.A., Eide, E., Finset, A., Stensrud,
• Lappenschaar, M., Hommersom, A., Lucas, P.J.F., Lagro, J.,
T.L., Dulmen, S. van, Wigers, S.H., Eide, H. A smartphone-
Visscher, S., Korevaar, J.C., Schellevis, F.G. Multilevel temporal
based intervention with diaries and therapist-feedback to
Bayesian networks can model longitudinal change in multi-
reduce catastrophizing and increase functioning in women
morbidity. Journal of Clinical Epidemiology: 66, 2013, nr. 12, p.
with chronic widespread pain. Part 2: 11-month follow-up results of a randomized trial. Journal of Medical Internet Research: 15, 2013, nr. 3, e72 • Kroezen, M., Dijk, L. van, Groenewegen, P.P., Francke, A.L.
1405-1416 • Leemans, K., Cohen, J., Francke, A.L., Stichele, R. Vander, Claessen, S.J.J., Block, L. van den, Deliens, L. Towards a standardized method of developing quality indicators for pallia-
Knowledge claims, jurisdictional control and professional
tive care: protocol of the Quality indicators for Palliative Care
status: the case of nurse prescribing. PLoS One: 8, 2013, nr. 10,
(Q-PAC) study. BMC Palliative Care: 12, 2013, nr. 6
e77579
• Lehmann, B.A., Bos, A.E.R., Rijken, M., Cardol, M., Peters,
• Krol, M.W., Boer, D. de, Rademakers, J.J.D.J.M., Delnoij, D.M.
G.J.Y., Kok, G., Curfs, L.M.G. Ageing with an intellectual disa-
Overall scores as an alternative to global ratings in patient
bility: the impact of personal resources on well-being. Journal
experience surveys: a comparison of four methods. BMC
of Intellectual Disability Research: 57, 2013, nr. 11, p. 1068-1078
Health Services Research: 13, 2013, nr. 479 • Kroneman, M., Meeus, P., Kringos, D.S., Groot, W., Zee, J. van
• Linn, A.J., Weert, J.C.M. van, Smit, E.G., Perry, K., Dijk, L. van 1 + 1 = 3? The systematic development of a theoretical and evi-
der International developments in revenues and incomes of
dence-based tailored multimedia intervention to improve
102
jaarBOek 2013
medication adherence. Patient Education and Counseling: 93,
ties: three-year trend and potential for improvement. Archives
2013, nr. 3, p. 381-388
of Physical Medicine and Rehabilitation: 94, 2013, nr. 5, p.
• Linn, A.J., Dijk, L. van, Smit, E.G., Jansen, J., Weert, J.C.M. van
944-950
May you never forget what is worth remembering: the relation
• Mohnen, S.M., Völker, B., Flap, H., Subramanian, S.V.,
between recall of medical information and medication adhe-
Groenewegen, P.P. You have to be there to enjoy it?
rence in patients with inflammatory bowel disease. Journal of
Neighbourhood social capital and health. European Journal of
Crohn's and Colitis: 7, 2013, nr. 11, p. e543-e550
Public Health: 23, 2013, nr. 1, p. 33-39
• Loenhout, J.A.F. van, Paget, W.J., Sandker, G.W., Hautvast,
• Monteiro, S.P., Huiskes, R., Dijk, L. van, Weert, J. van, Gier, J.
J.L.A., Velden, K. van der, Vercoulen, J.H. Assessing health sta-
de How effective are pictograms in communicating risk about
tus and quality of life of Q-fever patients: the Nijmegen
driving-impairing medicines? Traffic Injury Prevention: 14,
Clinical Screening Instrument versus the Short Form 36.
2013, nr. 3, p. 299-308
Health and Quality of Life Outcomes: 11, 2013, nr. 112
• Nes, A.A.G., Eide, H., Kristjánsdóttir, O.B., Dulmen, S. van
• Martin, L., Dulmen, S. van, Spelten, E., Jonge, A. de, Cock, P.
Web-based, self-management enhancing interventions with
de, Hutton, E. Prenatal counseling for congenital anomaly
e-diaries and personalized feedback for persons with chronic
tests: parental preferences and perceptions of midwife perfor-
illness: a tale of three studies. Patient Education and
mance. Prenatal Diagnosis: 33, 2013, nr. 4, p. 341-353
Counseling: 93, 2013, nr. 3, p. 451-458
• Mazzi, M.A., Bensing, J., Rimondini, M., Fletcher, I., Vliet, L.
• Netjes, J.E., Rijken, M. Labor participation among patients
van, Zimmermann, C., Deveugele, M. How do lay people
with inflammatory bowel disease. Inflammatory Bowel
assess the quality of physicians' communicative responses to
Diseases: 19, 2013, nr. 1, p. 81-91
patients' emotional cues and concerns? An international mul-
• Nielen, M.M.J., Ursum, J., Schellevis, F.G., Korevaar, J.C. The
ticentre study based on videotaped medical consultations.
validity of the diagnosis of inflammatory arthritis in a large
Patient Education and Counseling: 90, 2013, nr. 3, p. 347-353
population-based primary care database. BMC Family
• Meer, V. van der, Nielen, M.M.J., Drenthen, A.J.M., Vliet, M. van, Assendelft, W.J.J., Schellevis, F.G. Cardiometabolic pre-
Practice: 14, 2013, nr. 79 • Noordman, J., Dulmen, S.A. van Shared Medical
vention consultation in the Netherlands: screening uptake
Appointments marginally enhance interaction between
and detection of cardiometabolic risk factors and diseases - a
patients: an observational study on children and adolescents
pilot study. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 29
with type 1 diabetes. Patient Education and Counseling: 92,
• Merten, H., Zegers, M., Bruijne, M.C. de, Wagner, C. Scale, nature, preventability and causes of adverse events in hospitalised older patients. Age and Ageing: 42, 2013, nr. 1, p. 87-93 • Meulenkamp, T.M., Cardol, M., Hoek, L.S. van der, Francke, A.L., Rijken, M. Participation of people with physical disabiliBijlaGen
2013, nr. 3, p. 418-425 • Noordman, J., Vet, E. de, Weijden, T. van der, Dulmen, S. van Motivational interviewing within the different stages of change: an analysis of practice nurse-patient consultations aimed at promoting a healthier lifestyle. Social Science & 103
Medicine: 87, 2013, nr. June, p. 60-67 • Noordman, J., Koopmans, B., Korevaar, J.C., Weijden, T. van der, Dulmen, S. van Exploring lifestyle counselling in routine primary care consultations: the professionals’ role. Family Practice: 30, 2013, nr. 3, p. 332-340 • Olde Hartman, T.C., Rijswijk, E. van, Dulmen, S. van, Weel-
knowledge and behaviour to prevent toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus. BMC Pregnancy and Childbirth: 13, 2013, nr. 98 • Pieper, M.J.C., Dalen-Kok, A.H. van, Francke, A.L., Steen, J.T. van der, Scherder, E.J.A., Husebo, B.S., Achterberg, W.P. Interventions targeting pain or behaviour in dementia: a sys-
Baumgarten, E. van, Lucassen, P.L.B.J., Weel, C. van How
tematic review. Ageing Research Reviews: 12, 2013, nr. 4, p.
patients and family physicians communicate about persistent
1042-1055
medically unexplained symptoms: a qualitative study of video- • Pivodic, L., Pardon, K., Block, L. van den, Casteren, V. van, recorded consultations. Patient Education and Counseling:
Miccinesi, G., Donker, G.A., Vega Alonso, T., Lozano Alonso,
90, 2013, nr. 3, p. 354-360
J., Lora Aprile, P., Onwuteaka-Philipsen, B.D., Deliens, L.
• Olmen, J. van, Ku, G.M., Pelt, M. van, Kalobu, J.C., Hen, H., Darras, C., Acker, K. van, Villaraza, B., Schellevis, F., Kegels, G. The effectiveness of text messages support for diabetes selfmanagement: protocol of the TEXT4DSM study in the demo-
Palliative care service use in four European Countries: a crossnational retrospective study via representative networks of general practitioners. PLoS One: 8, 2013, nr. 12, e84440 • Põlluste, K., Kasiulevicius, V., Veide, S., Kringos, D.S., Boerma,
cratic Republic of Congo, Cambodia and the Philippines. BMC
W., Lember, M. Primary care in Baltic countries: a comparison
Public Health: 13, 2013, nr. 423
of progress and present systems. Health Policy: 109, 2013, nr. 2,
• Ooms, L., Veenhof, C., Bakker, D.H. de Effectiveness of Start to Run, a 6-week training program for novice runners, on inc-
p. 122-130 • Rafnsson, S.B., Bhopal, R.S., Agyemang, C., Fagot-Campagna,
reasing health-enhancing physical activity: a controlled study.
A., Harding, S., Hammar, N., Hedlund, E., Juel, K., Primatesta,
BMC Public Health: 13, 2013, nr. 697
P., Rosato, M., Rey, G., Wild, S.H., Mackenbach, J.P., Stirbu, I.,
• Peeters, J.M., Wiegers, T.A., Friele, R.D. How technology in care at home affects patient self-care and self-management: a scoping review. International Journal of Environmental Research and Public Health: 10, 2013, nr. 11, p. 5541-5564
Kunst, A.E. Sizable variations in circulatory disease mortality by region and country of birth in six European countries. European Journal of Public Health: 23, 2013, nr. 4, p. 594-605 • Riel, E. van, Hubers, A.J., Witkamp, A.J., Dulmen, S. van,
• Pelone, F., Kringos, D.S., Spreeuwenberg, P., Belvis, A.G. de,
Ausems, M.G.E.M. The initiator and timing of referral to bre-
Groenewegen, P.P. How to achieve optimal organization of
ast cancer genetic counselling: an exploration of everyday per-
primary care service delivery at system level: lessons from
son-centered practice. International Journal of Person-
Europe. International Journal for Quality in Health Care: 25,
Centered Medicine: 3, 2013, nr. 1, p. 88-95
2013, nr. 4, p. 381-393 • Pereboom, M.T.R., Manniën, J., Spelten, E.R., Schellevis, F.G.,
• Rijken, M., Struckmann, V., Dyakova, M., Melchiorre, M.G., Rissanen, S., Ginneken, E. van ICARE4EU: improving care for
Hutton, E.K. Observational study to assess pregnant women’s
people with multiple chronic conditions in Europe.
104
jaarBOek 2013
Eurohealth: 19, 2013, nr. 3, p. 29-31
• Seghieri, C., Murante, A.M., Vainieri, M., Capitani, G.,
• Rijken, M., Spreeuwenberg, P., Schippers, J., Groenewegen,
Visentin, G., Schäfer, W.L.A., Boerma, W.G.W., Groenewegen,
P.P. The importance of illness duration, age at diagosis and the
P.P. QUALICOPC: uno studio multicentrico per valutare la
year of diagnosis for labour participation chances of people
qualità, i costi e l'equità nelle cure primarie. Care: 2013, nr. 1, p.
with chronic illness: results of a nationwide panel-study in the
36-37
Netherlands. BMC Public Health: 13, 2013, nr. 803
• Simonsen, L., Spreeuwenberg, P., Lustig, R., Taylor, R.J.,
• Roo, M.L. de, Leemans, K., Claessen, S.J.J., Cohen, J., Pasman,
Fleming, D.M., Kroneman, M., Kerkhove, M.D. van, Mounts,
H.R.W., Deliens, L., Francke, A.L. Quality indicators for pallia-
A.W., Paget, W.J. GLAMOR COLLABORATING TEAMS
tive care: update of a systematic review. Journal of Pain and
Global mortality estimates for the 2009 influenza pandemic
Symptom Management: 46, 2013, nr. 4, p. 556-572
from the GLaMOR Project: a modeling study. Plos Medicine:
• Salverda, J.G.W., Bragt, P.J.C., Wit-Bos, L. de, Rustemeyer, T., Coenraads, P.J., Tupker, R.A., Kunkeler, L.C.M., Laheij-de
10, 2013, nr. 11, e1001558 • Sinnema, H., Franx, G., Spijker, J., Ruiter, M., Haastrecht, H.
Boer, A.M., Stenveld, H.J., Ginkel, C.J.W. van, Kooi, M.W.,
van, Verhaak, P., Nuyen, J. Delivering stepped care for depres-
Bourgeois, F.C., Gorcum, T.F. van, Engelen, J.G.M. van, Dijk, R.
sion in general practice: results of a survey amongst general
van, Graaf, J. de, Donker, G.A., Heer, C. de, Bruynzeel, D.
practitioners in the Netherlands. European Journal of General
Results of a cosmetovigilance survey in The Netherlands. Contact Dermatitis: 68, 2013, nr. 3, p. 139-148
Practice: 19, 2013, nr. 4, p. 221-229 • Sinnige, J., Braspenning, J., Schellevis, F., Stirbu-Wagner, I.,
• Sanders, A.R.J., Weeghel, I. van, Vogelaar, M., Verheul, W., Pieters, R.H.M., Wit, N.J. de, Bensing, J.M. Effects of improved patient participation in primary care on health-related outcomes: a systematic review. Family Practice: 30, 2013, nr. 4, p. 365-378
Westert, G., Korevaar, J. The prevalence of disease clusters in older adults with multiple chronic diseases: a systematic literature review. PLoS One: 8, 2013, nr. 11, e79641 • Snijders, B.E.P., Hoek, W. van der, Stirbu, I., Sande, M.A.B. van der, Gageldonk-Lafeber, A.B. van General practitioners' contri-
• Schäfer, W.L.A., Boerma, W.G.W., Kringos, D.S., Ryck, E. de,
bution to the management of community-acquired pneumo-
Greß, S., Heinemann, S., Murante, A.M., Rotar-Pavlic, D.,
nia in the Netherlands: a retrospective analysis of primary
Schellevis, F.G., Seghieri, C., Berg, M.J. van den, Westert, G.P.,
care, hospital, and national mortality databases with indivi-
Willems, S., Groenewegen, P.P. Measures of quality, costs and
dual data linkage. Primary Care Respiratory Journal: 22, 2013,
equity in primary health care: instruments developed to ana-
nr. 4, p. 400-405
lyse and compare primary care in 35 countries. Quality in Primary Care: 21, 2013, nr. 2, p. 67-79
• Stringer, B., Meijel, B. van, Eikelenboom, M., Koekkoek, B., Verhaak, P.F.M., Kerkhof, A.J.M.F., Penninx, B.W.J.H.,
• Schellevis, F.G. Epidemiology of multiple chronic conditions:
Beekman, A.T.F. Perceived need for care and health care utili-
an international perspective. Journal of Comorbidity: 3, 2013,
zation among depressed and anxious patients with and wit-
nr. 2, p. 36-40
hout suicidal ideation. Crisis: 34, 2013, nr. 3, p. 192-199 BijlaGen
105
• Tol, J., Swinkels, I.C.S., Struijs, J.N., Veenhof, C., Bakker, D.H. de Integrating care by implementation of bundled payments: results from a national survey on the experience of Dutch die-
corticosteroids in children. European Journal of Clinical Pharmacology: 69, 2013, nr. 3, p. 683-690 • Vasbinder, E.C., Janssens, H.M., Rutten-van Mölken,
titians. International Journal of Integrated Care: 13, 2013, nr.
M.P.M.H., Dijk, L. van, Winter, B.C.M. de, Groot, R.C.A. de,
dec., e055
Vulto, A.G., Bemt, P.M.L.A. van den. E-MATIC STUDY
• Tonkens, E., Bröer, C., Sambeek, N. van, Hassel, D. van
GROUP e-Monitoring of asthma therapy to improve compli-
Pretenders and performers: professional responses to the
ance in children using a real-time medication monitoring sys-
commodification of health care. Social Theory and Health: 11,
tem (RTMM): the e-MATIC study protocol. BMC Medical
2013, nr. 4, p. 368–387
Informatics and Decision Making: 13, 2013, nr. 38
• Trienekens, S.C.M., Broek, I.V.F. van den, Donker, G.A.,
• Veer, A.J.E. de, Francke, A.L., Struijs, A., Willems, D.L.
Bergen, J.E.A.M. van, Sande, M.A.B. van der Consultations for
Determinants of moral distress in daily nursing practice: a
sexually transmitted infections in the general practice in the
cross sectional correlational questionnaire survey.
Netherlands: an opportunity to improve STI/HIV testing. BMJ
International Journal of Nursing Studies: 50, 2013, nr. 1, p. 100-
Open: 3, 2013, nr. 12, p. e003687 • Ursum, J., Korevaar, J.C., Twisk, J.W.R., Peters, M.J.L.,
108 • Velden, P.G. van der, Rademaker, A.R., Vermetten, E.,
Schellevis, F.G., Nurmohamed, M.T., Nielen, M.M.J.
Portengen, M.A., Yzermans, J.C., Grievink, L. Police officers: a
Prevalence of chronic diseases at the onset of inflammatory
high-risk group for the development of mental health distur-
arthritis: a population-based study. Family Practice: 30, 2013, nr. 6, p. 615-620 • Ursum, J., Nielen, M.M.J., Twisk, J.W.R., Peters, M.J.L., Schellevis, F.G., Nurmohamed, M.T., Korevaar, J.C. Increased risk for chronic comorbid disorders in patients with inflammatory arthritis: a population based study. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 199 • Valentijn, P.P., Schepman, S.M., Opheij, W., Bruijnzeels, M.A. Understanding integrated care: a comprehensive conceptual framework based on the integrative functions of primary care.
bances? A cohort study. BMJ Open: 3, 2013, nr. 1, e001720 • Verbakel, N.J., Langelaan, M., Verheij, T.J.M., Wagner, C., Zwart, D.L.M. Cluster randomized, controlled trial on patient safety improvement in general practice: a study protocol. BMC Family Practice: 14, 2013, nr. 127 • Verbakel, N.J., Zwart, D.L.M., Langelaan, M., Verheij, T.J.M., Wagner, C. Measuring safety culture in Dutch primary care: psychometric characteristics of the SCOPE-PC questionnaire. BMC Health Services Research: 13, 2013, nr. 354 • Verbiest, M.E.A., Chavannes, N.H., Crone, M.R., Nielen,
International Journal of Integrated Care: 13, 2013, nr. jan-mar,
M.M.J., Segaar, D., Korevaar, J.C., Assendelft, W.J.J. An inc-
e010
rease in primary care prescriptions of stop-smoking medica-
• Vasbinder, E., Dahhan, N., Wolf, B., Zoer, J., Blankman, E.,
tion as a result of health insurance coverage in the
Bosman, D., Dijk, L. van, Bemt, P. van den The association of
Netherlands: population based study. Addiction: 108, 2013, nr.
ethnicity with electronically measured adherence to inhaled
12, p. 2183-2192
106
jaarBOek 2013
• Verhaak, P.F.M., Kamsma, H., Niet, A. van der Mental health
prevention of risk behaviour in primary care require a gender-
treatment provided by primary care psychologists in the
specific approach? A cross-sectional study. Family Practice:
Netherlands. Psychiatric Services: 64, 2013, nr. 1, p. 94-97
30, 2013, nr. 2, p. 179-184
• Vervloet, M., Spreeuwenberg, P., Bouvy, M.L., Heerdink, E.R.,
• Vos, H.M.M., Bor, H.H., Rangelrooij-Minkels, M.J.A.,
Bakker, D.H. de, Dijk, L. van Lazy Sunday afternoons: the
Schellevis, F.G., Lagro-Janssen, A.L.M. Multimorbidity in
negative impact of interruptions in patients’ daily routine on
older women: the negative impact of specific combinations of
adherence to oral antidiabetic medication. A multilevel analy-
chronic conditions on self-rated health. European Journal of
sis of electronic monitoring data. European Journal of Clinical Pharmacology: 69, 2013, nr. 8, p. 1599-1606
General Practice: 19, 2013, nr. 2, p. 117-122 • Vries, S. de, Dillen, S.M.E. van, Groenewegen, P.P.,
• Victoor, A., Noordman, J., Sonderkamp, J.A., Delnoij, D.M.J., Friele, R.D., Dulmen, S. van, Rademakers, J.J.D.J.M. Are patients’ preferences regarding the place of treatment heard and addressed at the point of referral: an exploratory study
Spreeuwenberg, P. Streetscape greenery and health: stress, social cohesion and physical activity as mediators. Social Science & Medicine: 94, 2013, nr. Oct, p. 26-33 • Wagner, C., Smits, M., Sorra, J., Huang, C.C. Assessing patient
based on observations of GP-patient consultations. BMC
safety culture in hospitals across countries. International
Family Practice: 14, 2013, nr. 189
Journal for Quality in Health Care: 25, 2013, nr. 3, p. 213-221
• Vliet, L. van, Francke, A., Tomson, S., Plum, N., Wall, E. van
• Walshe, K., McKee, M., McCarthy, M., Groenewegen, P.,
der, Bensing, J. When cure is no option: how explicit and
Hansen, J., Figueras, J., Ricciardi, W. Health systems and
hopeful can information be given? A qualitative study in bre-
policy research in Europe: Horizon 2020. Lancet: 382, 2013, nr.
ast cancer. Patient Education and Counseling: 90, 2013, nr. 3,
9893, p. 668-669
p. 315-322
• Weert, J.C.M. van, Bolle, S., Dulmen, S. van, Jansen, J. Older
• Vliet, L.M. van, Wall, E. van der, Plum, N.M., Bensing, J.M.
cancer patients' information and communication needs: what
Explicit prognostic information and reassurance about nona-
they want is what they get? Patient Education and
bandonment when entering palliative breast cancer care: fin-
Counseling: 92, 2013, nr. 3, p. 388-397
dings from a scripted video-vignette study. Journal of Clinical Oncology: 31, 2013, nr. 26, p. 3242-3249
• Weiland, A., Blankenstein, A.H., Willems, M.H.A., Saase, J.L.C.M. van, Molen, H.T. van der, Dulmen, A.M. van, Arends,
• Vliet, L.M. van, Hillen, M.A., Wall, E. van der, Plum, N.,
L.R. Post-graduate education for medical specialists focused
Bensing, J.M. How to create and administer scripted video-
on patients with medically unexplained physical symptoms:
vignettes in an experimental study on disclosure of a palliative
development of a communication skills training programme.
breast cancer diagnosis. Patient Education and Counseling: 91,
Patient Education and Counseling: 92, 2013, nr. 3, p. 355-360
2013, nr. 1, p. 56-64
• Westra, T.A., Stirbu-Wagner, I., Dorsman, S., Tutuhatunewa,
• Vos, H.M.M., Schellevis, F.G., Berkmortel, H. van den, Heuvel, L.G.A.M. van den, Bor, H.H.J., Lagro-Janssen, A.L.M. Does BijlaGen
E.D., Vrij, E.L. de, Nijman, H.W., Daemen, T., Wilschut, J.C., Postma, M.J. Inclusion of the benefits of enhanced cross-pro107
tection against cervical cancer and prevention of genital warts
• Zwaanswijk, M., Peeters, J.M., Beek, A.P.A. van, Meerveld,
in the cost-effectiveness analysis of human papillomavirus
J.H.C.M., Francke, A.L. Informal caregivers of people with
vaccination in the Netherlands. BMC Infectious Diseases: 13,
dementia: problems, needs and support in the initial stage
2013, nr. 75
and in subsequent stages of dementia: a questionnaire survey.
• Wiegers, T.A., Borst, J. de Organisation of emergency transfer in maternity care in the Netherlands. Midwifery: 29, 2013, nr. 8, p. 973-980 • Wiering, B.M., Albada, A., Bensing, J.M., Ausems, M.G.E.M.,
Open Nursing Journal: 7, 2013, p. 6-13 • Zwaanswijk, M., Ploem, M.C., Wiesman, F.J., Verheij, R.A., Friele, R.D., Gevers, J.K.M. Understanding health care providers’ reluctance to adopt a national electronic patient record:
Dulmen, A.M. van The influence of dispositional optimism on
an empirical and legal analysis. Medicine and Law: 32, 2013,
post-visit anxiety and risk perception accuracy among breast
nr. 1, p. 13-31
cancer genetic counselees. Psycho-Oncology: 22, 2013, nr. 11, p. 2419-2427 • Wouters, H., Maatman, G.A., Dijk, L. van, Bouvy, M.L., Vree, R., Geffen, E.C.G. van, Nortier, J.W., Stiggelbout, A.M. Tradeoff preferences regarding adjuvant endocrine therapy among women with estrogen receptor-positive breast cancer. Annals of Oncology: 24, 2013, nr. 9, p. 2324-2329 • Wouters, H., Geffen, E.C.G. van, Baas-Thijssen, M.C., KrolWarmerdam, E.M., Stiggelbout, A.M., Belitser, S., Bouvy, M.L., Dijk, L. van Disentangling breast cancer patients' perceptions and experiences with regard to endocrine therapy: nature and relevance for non-adherence. The Breast: 22, 2013, nr. 5, p. 661666 • Zwaan, L., Thijs, A., Wagner, C., Timmermans, D.R.M. Application of an evidence-based decision rule to patients with suspected pulmonary embolism. Journal of Evaluation in Clinical Practice: 19, 2013, nr. 4, p. 682–688 • Zwaan, L., Thijs, A., Wagner, C., Wal, G. van der, Timmermans, D.R.M. Does inappropriate selectivity in information use relate to diagnostic errors and patient harm? The diagnosis of patients with dyspnea. Social Science & Medicine: 91, 2013, nr. R1-R2, p. 32-38 108
jaarBOek 2013
Overzicht van Nederlandstalige artikelen • nivel Palliatieve zorg vaak te laat ingezet bij chronische aandoeningen. Inspiratie: 23, 2013, nr. 2, p. 30
• Blok, C. de, Zijp, E., Vat, L., Soest-Poortvliet, M. van Inspectie toetst ziekenhuizen in 2014: informatieoverdracht kwetsbare
• Asselt, K. van, Stirbu-Wagner, I., Opstelten, W.
ouderen risicovol. BoardRoom ZORG: 29, 2013, nr. 6, p. 16-19
Huisartsenzorg in cijfers: antibiotica voor mannen met cystitis. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 6, p. 281
• Blok, C. de, Schilp, J., Wagner, C. Pijn nog onvoldoende herkend en behandeld bij postoperatieve patiënten: evaluatie van
• Bakker, D. de, Strassel, J., Vrijhoef, B., Derckx, E. Hulp bij opleiden en inzet personeel: Skill Mix Analyse
het VMS Veiligheidsthema "Vroege herkenning en behandeling van pijn". Nederlands Tijdschrift Pijnbestrijding: 32, 2013,
Huisartsenvoorziening. Eerstelijns: 5, 2013, nr. 6, p. 18-19 • Baltesen, F. Bijsluiter vaak niet helder voor assistent.
nr. 54, p. 12-18 • Bosch, W. van den, Boers, M., Wagner, C. Ziekenhuissterfte
Onderzoek: informatiegehalte schiet tekort. Pharmaceutisch
geografisch bepaald: Limburgers overlijden vaker in zieken-
Weekblad: 148, 2013, nr. 6, p. 14-16. Interview met Liset van
huis dan Groningers. Medisch Contact: 68, 2013, nr. 13, p. 658-
Dijk.
661
• Baltesen, F. Genoeg manieren om therapietrouw te verhogen:
• Brabers, A., Reitsma, M. Huisartsenzorg in cijfers: minder
medicijngebruik kan tientallen procenten stijgen.
naar de huisarts bij eigen bijdrage. Huisarts en Wetenschap:
Pharmaceutisch Weekblad: 148, 2013, nr. 23, p. 8-10. Interview
54, 2013, nr. 4, p. 187
met Marcia Vervloet.
• Cardol, M. Een kleine wereld: reactie op twee onderzoeken
• Bes, R., Kerpershoek, E., Curfs, E., Jong, J. de
over participatie. Markant: 18, 2013, nr. 2, p. 37
Premieverschillen te klein voor wisseling zorgverzekeraar.
• Cardol, M., Meulenkamp, T.M. Ouder worden met een ver-
ESB: Economisch Statistische Berichten: 98, 2013, nr. 4672, p.
standelijke beperking, volgens mensen zelf en hun familie.
690-692
NTZ: Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met
• Bes, R.E., Reitsma-van Rooijen, M., Curfs, E.C., Jong, J.D. de
verstandelijke beperkingen: 39, 2013, nr. 3, p. 196-208
Verzekerden positief over invloed van zorgverzekeraar op
• Claessen, S., Francke, A., Appeldoorn, P., Onwuteaka-
gezond gedrag. TSG: Tijdschrift voor Gezondheids-
Philipsen, B. Meer samenwerking door musical: verslag van
wetenschappen: 91, 2013, nr. 8, p. 467-470
een nieuw fenomeen. Pallium: 15, 2013, nr. 3, p. 16-17
• Bij, S. van der, Verheij, R. Inzet variabiliseringsgelden 2013
• Claessen, S., Francke, A., Engels, Y., Deliens, L. Hoe herken-
leidt tot belangrijke verbetering ePd. SynthesHis: Tijdschrift
nen huisartsen behoefte aan palliatieve zorg? Pallium: 15, 2013,
voor Huisarts en Automatisering: 12, 2013, nr. 4, p. 16-17
nr. 1, p. 24-25
• Blanker, M., Stirbu-Wagner, I., Opstelten, W. Huisartsenzorg in cijfers: medicamenteus beleid bij mannen met mictieklachten. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 3, p. 129
• Devillé, W. Een blik op onderzoek: migratie als natuurlijk experiment. Phaxx: 20, 2013, nr. 1, p. 18 • Devillé, W. Een blik op onderzoek: respons in onderzoek
• Blok, C. de, Kop, V., Schoten, S. van, Wagner, C. Time-outpro-
onder migrantengroepen. Phaxx: 20, 2013, nr. 4, p. 18
cedure moet beter. OK Operationeel: 8, 2013, nr. 4, p. 20-25
• Devillé, W. Een blik op onderzoek: sekseverschillen in
BijlaGen
109
gezondheid en zorg. Phaxx: 20, 2013, nr. 2, p. 18 • Devillé, W. Een blik op onderzoek: Vitamine D. Een nieuwe hype of een middel tegen gezondheidsverschillen? Phaxx: 20, 2013, nr. 3, p. 18 • Dijk, C. van Financiële prikkels moeten voor de huisarts niet te groot zijn. Sociale Vraagstukken: 2013, blog 15-11-2013. • Dijk, C. van, Verheij, R. Monitoring substitutie: noodzaak om patiënten te volgen. Eerstelijns: 5, 2013, nr. 10, p. 26 • Donker, G., Broek, I. van den Huisartsenzorg in cijfers: seksuele anamnese cruciaal bij soa-consult. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 9, p. 464 • Donker, G.A., Dorsman, S., Spreeuwenberg, P., Broek, I. van den, Bergen, J. van 22 jaar hiv-gerelateerde consulten in de huisartsenpraktijk: een dynamische cohortstudie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 157, 2013, nr. A6995 • Dulmen, S. van, Noordman, J. Huisartsenzorg in cijfers: motiverende gespreksvoering bij leefstijladviezen. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 1, p. 43 • Echtelt, P. van, Batenburg, R. Werk en gezondheid. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken: 29, 2013, nr. 1, p. 3-6 • Hassel, D. van, Coops, A., Batenburg, R., Heus, P. Een meting van het substitutiepotentieel binnen de oogzorg. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 91, 2013, nr. 8, p. 497-504 • Hassel, D.T.P. van, Kenens, R.J. Veranderingen op de arbeids-
• IJzermans, J. Huisartsenzorg in cijfers: onderzoek naar SOLK na rampen. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 5, p. 231 • IJzermans, J. De huisarts als ankerpunt: huisartsenzorg is een onmisbare basis voor zorg en onderzoek na rampen. Cogiscope: 10, 2013, nr. 3, p. 10-15 • Jong, J.C. de, Donker, G.A., Meijer, A., Hoek, W. van der, Lange, M.M.A. de, Rimmelzwaan, G.F., Osterhaus, A.D.M.E. Het influenzaseizoen 2012/2013 in Nederland: een milde maar langdurige epidemie. Nederlands Tijdschrift voor Medische Microbiologie: 21, 2013, nr. 4, p. 135-142 • Kedde, H., Donker, G., Leusink, P. Incidentie van seksuele functieproblemen. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 2, p. 62-65 • Korevaar, J., Heins, M., Donker, G., Rijken, M., Schellevis, F. Oncologie in de huisartsenpraktijk. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 1, p. 6-10 • Lamkaddem, M., Stronks, K., Gerritsen, A.A.M., Devillé, W.L.J.M., Essink-Bot, M.L. Gezondheid en zorggebruik van vluchtelingen: vervolgonderzoek onder mensen met een verblijfsvergunning in Nederland. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 157, 2013, nr. A5604 • Lange, J. de, Deusing, E., Peeters, J., Francke, A., Pot, A.M. De kunst van case management: tien succesfactoren volgens mantelzorgers. Denkbeeld: 25, 2013, nr. 1, p. 26-29 • Leemrijse, C.J., Veenhof, C., Bakker, D. de Huisarts en buurt-
markt van oefentherapeuten. Beweegreden: 9, 2013, nr. 8, p.
sport moeten samenwerken: preventie gebaat bij bewegen als
32-34
normale gewoonte. Medisch Contact: 68, 2013, nr. 41, p. 2110-
• Heijmans, M., Rademakers, J., Rijken, M. Zoveel mensen, zoveel wensen. Ze!f: 2013, nr. Oktober, p. 46-47 • Hopman, E.P.C., Rijken, P.M. Huisartsenzorg in cijfers: kan-
2112 • Lingsma, T. 'Meer behandelingen leiden niet altijd tot betere kwaliteit': onderzoek brengt nuance in discussie over speciali-
kerpatiënten over afstemming van zorg. Huisarts en
satie ziekenhuizen. Mediator: 24, 2013, nr. 1, p. 4-6. Interview
Wetenschap: 56, 2013, nr. 10, p. 527
met Jany Rademakers.
110
jaarBOek 2013
• Marangos, A.M., Cardol, M., Klerk, M. de Niet-gebruik van maatschappelijke ondersteuning. TSG: Tijdschrift voor
den herwonnen? TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 91, 2013, nr. 1, p. 60-67
Gezondheidswetenschappen: 91, 2013, nr. 6, p. 324-331
• Schoten, S.M. van, Groenewegen, P.P., Wagner, C. De ontwik-
• Meijer, L.J., Schellevis, F.G. Verwijzing van patiënten met
keling van kwaliteitssystemen in Nederlandse ziekenhuizen
chronische nierschade: verschillen in verwijscriteria tussen ziekenhuizen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 157, 2013, nr. A5259
tussen 1995 en 2011. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 91, 2013, nr. 8, p. 489-496 • Shahim, A., Batenburg, R. Een governance, risicomanagement
• Nielen, M., Bij, S. van der, Veen, P. ten, Verheij, R.
en compliance (GRC) volwassenheidsmodel voor de
Huisartsenzorg in cijfers: HIS beïnvloedt uitkomst kwaliteitsindicator. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 2, p. 79 • Oosterberg, E.H., Devillé, W.L.J.M., Brewster, L.M.,
Nederlandse ziekenhuizen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie: 87, 2013, nr. 11, p. 473-482 • Smeenk, I., Dijk, L. van, Groenstege, Y., Linden, C. van der
Agyemang, C., Muijsenbergh, M.E.T.C. van den Chronische
'Communicatie met oudere migrant kan beter’. Studie: rol
ziekten bij allochtonen: handvatten voor patiëntgerichte zorg
mantelzorger cruciaal. Pharmaceutisch Weekblad: 148, 2013,
bij diabetes, hypertensie en cOPd. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 157, 2013, nr. A5669
nr. 4, p. 8-12 • Smeenk, I.M. Ongewenst medicijngebruik bij migranten: sig-
• Prins, M., Verhaak, P., Verheij, R. NIVEL Zorgregistraties: koppeling data huisartsen en eerstelijnspsychologen. Eerstelijns: 5, 2013, nr. 2, p. 32-33
naleringsrol voor thuis-en mantelzorgers. Zorg + Welzijn: 19, 2013, nr. 5, p. 34-35 • Strassel, J.K., Bakker, D. de, Derckx, E.W.C.C., Vrijhoef, H.J.M.
• Rademakers, J. Motivatie en zelfvertrouwen mede bepalend voor actieve rol patiënt. Ze!f: 2013, nr. Oktober, p. 53
Personeelsplanning in huisartspraktijken en gezondheidscentra: het skill mix instrument. Verpleegkundig Specialist: 7,
• Raijmakers, N.J.H. Zorg en besluitvorming rond het levenseinde: opvattingen en ervaringen van het algemene publiek,
2013, nr. 4, p. 20-22 • Suijkerbuijk, A.W.M., Wit, G.A. de, Wijga, A.H., Heijmans,
nabestaanden en professionals. Nederlands-Vlaams
M.J.W.M., Hoogendoorn, M., Rutten-van Mölken, M.P.M.H.,
Tijdschrift voor Palliatieve Zorg: 13, 2013, nr. 2, p. 49-51
Maurits, E.E.M., Hoogeveen, R.T., Feenstra, T.L.
• Reitsma-van Rooijen, M., Brabers, A., Jong, J. de Selectie aan
Maatschappelijke kosten van astma, cOPd en respiratoire
de poort: onterechte zelfverwijzers op de SEH terugdringen.
allergie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 157, 2013,
TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 91, 2013,
nr. A6562
nr. 1, p. 41-43
• Veer, A. de, Francke, A., Bakker, D. de, Schaap-Visser, A.,
• Rijken, M., Zantinge, E., Heijmans, M. Op eigen kracht: de kansen van zelfmanagement. Ze!f: 2013, nr. Oktober, p. 36-38 • Schee, E. van der, Jong, J.D. de, Groenewegen, P.P. Eén jaar na problemen in een ziekenhuis: kan verloren vertrouwen worBijlaGen
Hamming, A. Praktijkondersteuner positief over zorgpaden in de eerstelijn. Tijdschrift voor Praktijkondersteuning: 8, 2013, nr. 1, p. 6-10 • Veer, A. de, Dörenberg, V., Francke, A., Nieuwenhuizen, M. 111
van, Embregts, P., Frederiks, B. Terugdringen vrijheidsbeper-
Muijsenbergh, M. van den Etnische en sociaal-economische
kingen in gehandicaptenzorg vraagt nog investering. JGGZR:
verschillen bij hart- en vaatziekten. MFM - Tijdschrift over
Journaal GGZ en Recht: 9, 2013, nr. 6-7, p. 165-166
praktijkgerichte farmacotherapie: 3, 2013, nr. 2, p. 6-11
• Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Panel Verpleging & Verzorging:
• Wiegers, T., Velden, L. van der, Lee, I. van der, Batenburg, R.
verpleegkundigen positief over bevorderen van zelfmanage-
De arbeidsmarkt voor verloskundigen: wat zijn de verwachtin-
ment. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 123, 2013, nr. 2,
gen voor de komende jaren? Tijdschrift voor Verloskundigen:
p. 35-36
38, 2013, nr. 6, p. 28-30
• Veer, J. van der, Rijken, M. Concentratie van ziekenhuiszorg:
• Zuiderent-Jerak, T., Kool, T., Rademakers, J. De concentratie-
wat vinden chronisch zieken hiervan? KIZ: Tijdschrift over
hype voorbij: de relatie tussen volume en kwaliteit van zorg
Kwaliteit en Veiligheid in Zorg: 23, 2013, nr. 6, p. 28-31
wordt overschat. Medisch Contact: 68, 2013, nr. 1, p. 38-40
• Verburg, A., Stirbu-Wagner, I., Wiersma, T., Korevaar, J.
• Zwaanswijk, M., Elffers, B., Verheij, R., Bakker, D. de Kiezen
Huisartsenzorg in cijfers: secundaire preventie na een
huisartsen andere zorgverleners in de nabijheid? Zorg in de
beroerte. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 12, p. 645
buurt. Eerstelijns: 5, 2013, nr. 3, p. 32-33
• Verhaak, P.F.M. Triage in de geestelijke gezondheidszorg: hoe
• Zwaanswijk, M., Hek, K. Huisartsenzorg in cijfers: ICPC-code-
scheiden we de bokken van de schapen? Nederlands
ring op de huisartsenpost. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013,
Tijdschrift voor Geneeskunde: 157, 2013, nr. A6475
nr. 11, p. 577
• Verhaak, P.F.M., Koopmans, B., Ngo, D., Faber, E. Eigen bijdrage in de GGZ stoot niet de mensen met lichtere problematiek maar de minder draagkrachtigen af. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 91, 2013, nr. 5, p. 270-275 • Verkaik, R., Francke, A., Smalbrugge, M. De PlezierigeActiviteiten-Methode na een beroerte. TVZ: Tijdschrift voor Verpleegkundigen: 123, 2013, nr. 3, p. 48-51 • Vervloet, M., Dijk, C. van, Dijk, L. van Huisartsenzorg in cijfers: variatie in therapietrouw tussen apotheken. Huisarts en Wetenschap: 56, 2013, nr. 7, p. 275 • Vervloet, M., Spreeuwenberg, P., Dijk, L. van Therapietrouw diabetesmedicatie lager in het weekend. MFM - Tijdschrift over praktijkgerichte farmacotherapie: 3, 2013, nr. 2, p. 55-56 • Victoor, A., Brabers, A. Kiezen voor een zorgverlener. Ze!f: 2013, nr. Oktober, p. 55 • Vintges, M., Brewster, L., Dijk, L. van, Horikx, A., 112
jaarBOek 2013
BijlaGen
113
NIVEL in cijfers
Omvang subsidies NIVEL 20052013 왎 Basissubsidie
왎 Projectgelden
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 0
2
4
6
8
10
12
14
16
18 x miljoen euro
Aantal medewerkers 20092013 Peildatum 31122013
2009 2010 2011 2012 2013 0
50
100
150
200
0
10
20
30
40
Aantal medewerkers 2013 naar functie Peildatum 31122013
wetenschappelijk management, programmaleiders onderzoekers > 6 anciënniteitsjaren onderzoekers ≤ 6 anciënniteitsjaren onderzoeksondersteuning, kenniscentrum nietwetenschappelijk personeel
Aantal koppen soep in 2013: 15.600
114
jaarBOek 2013
50
60
NIVEL publicaties in 2013 Nederlandse wetenschappelijke artikelen Nederlandse artikelen in vaktijdschriften Abstracts NIVEL Rapporten Internationale artikelen Lezingenworkshopsposters 0
50
100
150
200
250
0
20
40
60
80
100
Afgeronde en gestarte projecten in 2013 Aantal afgeronde projecten in 2013
Aantal gestarte projecten in 2013
Ziekteverzuim excl. zwangerschap 20092013 2009 2010 2011 2012 2013 0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5%
BijlaGen
115
Raad van Toezicht De Raad van Toezicht van het NIVEL ziet toe op het besturen van de stichting door de directie. In het verslagjaar is de Raad van Toezicht vijfmaal bijeen geweest.
Samenstelling Raad van Toezicht (op 31122013) – Prof. dr. N.A.M. Urbanus voorzitter – Drs. W. Geerlings, arts lid – Prof. dr. J. Gussekloo lid – Mr. G.J.A. Hamilton lid – Prof. dr. P. Hooimeijer lid Directie – Prof. dr. P.P. Groenewegen
116
Maatschappelijke Adviesraad Naast de Raad van Toezicht kent het nivel een Maatschappelijke Adviesraad. De Maatschappelijke Adviesraad adviseert de directie over het onderzoeksprogramma en de relatie tussen onderzoek, beleid en veld. Bij de samenstelling van de Maatschappelijke Adviesraad is rekening gehouden met het krachtenveld waar het nivel in werkt. Het gaat in dat krachtenveld dan om de volgende partijen: de overheid, de financiers van zorg, de beroepsverenigingen, de koepelorganisaties en de patiëntenverenigingen. Samenstelling Maatschappelijke Adviesraad (op 31122013) – Prof. dr. J.J. Polder voorzitter – J.J.M. Becker Hoff KNOV – Dr. E.P. Beem ZonMw – Dr. A. Boer cVZ – Dr. R.F. Dijkstra NHG – Dr. M.E. Homan NZa – P. Lips LHV – Dr. C. Smit oud‐voorzitter VSOP – O. Suttorp, arts mBa NVZ – Dr. L. Wigersma KNmG – Drs. J.K. van Wijngaarden IGZ – W. Wind NPcF – Drs. W.C.M. Zijlstra V&VN
jaarBOek 2013
Overzichtstudies en kennisvragen De enorme groei van het aantal informatiebron nen doet de behoefte toenemen aan synthese van al die informatie. Met overzichtstudies en kennisvragen gaat het NIVEL in op die behoefte. We geven inzicht in de stand van de kennis, toe gesneden op een gerichte beleidsvraag en in de thema’s die op dit moment van belang zijn, de kansen en mogelijke risico’s.
Verschenen • Ouderen van de toekomst – Verschillen in de wensen en mogelijkheden voor wonen, welzijn en zorg (2014) • De wijkverpleegkundige van vandaag en morgen – Rollen, samenwerking en deskundigheid van verpleegkundigen (2014) • Ruimte voor substitutie? Verschuivingen van tweedelijns- naar eerstelijnszorg (2013) • De Nederlandse patiënt en zorggebruiker in beeld (2013) • Technologie in de zorg thuis. Nog een wereld te winnen! (2013) • Zorg en sport, bewegen in de buurt (2013) • Chronisch ziek en werk (2013) • Vijf patiëntenrechten uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) (2013) • Preventie kan effectiever! (2012) • Praktijkondersteuners in de huisartspraktijk (2012) • De eerste lijn (2011) • Zorg voor mensen met een chronische ziekte (2011) • De opbrengsten van vijf jaar cQ-index (2011).
BijlaGen
Gepland • Gezondheidsvaardigheden (2014) • Populatiegebonden bekostiging (2014) • Monitoren van veranderingen in de langdurige zorg (2014) • De kunst van het ‘Nee’ zeggen (2015)
117
118
jaarBOek 2013
Jaarboek
Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Postadres
Postbus 1568, 3500 BN Utrecht
Bezoekadres Otterstraat 118124, Utrecht (030) 27 29 700
fax
(030) 27 29 729
WeBsite
www.nivel.nl www.nivel.eu @nivel_research
nivel j aar b oe k 201 3
telefoon
Nederlands instituut
2013
voor onderzoek van de gezondheidszorg
NIVEL onderzoekt de gezondheidszorg