Köklenmek
Köklenmek Wortelen
Drie generaties Turkse Zwollenaren vertellen
Wortelen Drie generaties Turkse Zwollenaren vertellen
Historisch Centrum Overijssel 2012
Köklenmek Wortelen
Drie generaties Turkse Zwollenaren vertellen
Historisch Centrum Overijssel
2012
Köklenmek Wortelen
Drie generaties Turkse Zwollenaren vertellen Inhoudsopgave
3
Voorwoord Bert de Vries Directeur Historisch Centrum Overijssel
4
Inleiding Herman Aarts Projectleider Turken van Zwolle
5
Informatie - Turkije - Gastarbeiders - Islam - Turkse Zwollenaren - Turkse verenigingen en organisaties in Zwolle - Hasan Gülşen, maatschappelijk werker
Interviews - Kemal Altay - Şerif Taşdan - Nuri Bakaryildiz - Semra Schuurman–Örsçek - Ahmet Binici - Azize Bilkoç-Cayan - Gülşen Tanoğlu-Kara - Elif Ceylan - Hava Teğmen-Dirim - Cuma Eser - Hanife Aydin-Kahvecioğlu - Ali Arslan - Hasan Taşkıran - Semra Adıgüzel - Engin Dağ - Peter Mul, politieman bij de vreemdelingendienst Colofon 2 | Köklenmek
Wortelen
Drie generaties Turkse Zwollenaren vertellen
7 24 36 47 66 84 8 13 19 26 32 38 43 48 53 59 68 74 79 86 91 95 100
Inhoudsopgave | 3
Voorwoord
Inleiding
In Overijssel zijn in de twintigste eeuw en met name na de Tweede Wereldoorlog veel mensen komen wonen van buiten Overijssel, zelfs van buiten Nederland. Deze nieuwe Overijsselaars vormen nu een onderdeel van de identiteit van Overijssel en zijn een deel van ‘onze’ geschiedenis. Het Historisch Centrum Overijssel wil de geschiedenis en streekcultuur van Overijssel documenteren en beschikbaar stellen voor komende generaties.
In de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen duizenden Turkse mannen op uitnodiging van Nederlandse bedrijven naar ons land om vaak onderbetaald, vies en zwaar werk te doen. In die tijd was er door de snelle groei van de Nederlandse economie een tekort aan ongeschoolde arbeidskrachten. De eerste gastarbeiders kwamen uit de grote steden zoals Istanbul, Izmir en Ankara. Later kwamen ze vooral uit Centraal Anatolië en de Zwarte Zee regio. De Turken die zich in Zwolle vestigden werkten onder meer bij bedrijven in de omgeving van de stad. Bekende werkgevers waren de kippenslachterij van Friki in Wezep en Van Gelder Papierfabriek in Wapenveld. In Zwolle was Philips een bekende werkgever.
Het project Turken van Zwolle is, na het project Molukkers van Zwolle, het tweede project dat voortkomt uit het meerjarenplan voor de projecten “Cultureel erfgoed andere culturen” uit het “Fonds voor cultuurparticipatie, onderdeel Volkscultuur”. Het Historisch Centrum Overijssel wil drie projecten realiseren in de periode 2009-2012. Het HCO heeft de overtuiging dat meer van elkaar weten en begrijpen tot een sterkere sociale cohesie in de Zwolse samenleving leidt. Een laagdrempelige kennismaking met elkaars culturele erfgoed, zonder politieke lading, is daarbij een stevige stap in de richting van cultureel burgerschap en lokale identiteit. Maar niet alleen het uitwisselen tussen bevolkingsgroepen van dit culturele erfgoed is van belang. Ook de uitwisseling van deze cultuuraspecten en tradities tussen de generaties binnen de eigen bevolkingsgroep is van grote waarde. Je achtergrond goed kennen en je cultuur begrijpen zijn ook van groot belang voor de individuele identiteit. Door het project Turken van Zwolle kan de Turkse bevolkingsgroep zijn cultureel erfgoed, tradities, normen en waarden uitdragen en hun geschiedenis delen met andere Zwolse burgers en met andere culturen in de gemeente Zwolle. Deze publicatie is gebaseerd op interviews met mensen van binnen de Turkse gemeenschap in Zwolle. Ik hoop dat met de publicatie de kennis over de geschiedenis en identiteit van de Turkse gemeenschap breder wordt verspreid en dat het HCO zijn rol als collectiebeheerder en het ‘geheugen van Zwolle’ ook voor nieuwe gemeenschappen in Overijssel kan vormgeven. Deze publicatie draagt in mijn overtuiging in ieder geval bij aan een beter inzicht in de geschiedenis van de Turkse gemeenschap. Bert de Vries Directeur HCO
4 | Voorwoord
De gastarbeiders dachten in eerste instantie naar Turkije terug te gaan. Menigeen had het plan om in korte tijd voldoende geld te verdienden om thuis een bedrijf op te zetten. Dat viel tegen en om hun gezin niet lang te hoeven missen kwamen de gezinsleden ook naar ons land. Dat leverde de nodige zorgen op, veel Turkse gezinnen betrokken oude, slechte woningen, de taal was een probleem, menigeen had last van heimwee of eenzaamheid en de Nederlandse samenleving was heel anders dan men gewend was. Toen duidelijk werd dat de Turkse gemeenschap in Nederland zou blijven werden organisaties van uiteenlopende aard opgericht, religieus, cultureel, educatief, maatschappelijk en emancipatorisch. De overheid financierde een deel van deze organisaties om te bevorderen dat de Turken hun draai in ons land zouden vinden. Uit de interviews in dit boekje blijkt de enorme verandering die er in het persoonlijke leven van de mensen heeft plaatsgevonden en hoe dat doorwerkt tot in de nu opgroeiende generaties. Het is heel bijzonder om te lezen hoe openhartig de geïnterviewden zijn geweest. Het HCO wil hen daarvoor bijzonder hartelijk dank zeggen. Uit hun verhalen wordt duidelijk hoe de Turkse mensen geworsteld hebben met allerlei zaken die in Nederland zo gewoon zijn. Inmiddels hebben velen en hun vrouwen, hun kinderen en kleinkinderen, hun plek gevonden in Zwolle. Het is opvallend dat veel Turkse Zwollenaren ondernemer zijn, mensen die op een inventieve manier een bedrijf runnen. Opvallend is ook het hoge percentage koopwoningen van Turkse Zwollenaren.
Inleiding | 5
Turkije Hoewel opleiding en scholing wat achterblijven en er nog sprake is van een taalachterstand, wordt er ook een snelle inhaalslag gemaakt. Het valt op dat jonge vrouwen bijvoorbeeld steeds vaker hoog opgeleid zijn. Uit de interviews blijkt ook hoe hecht de band met Turkije is, men voelt zich emotioneel nog steeds nauw verbonden met de streek of de plaats van herkomst en natuurlijk met de familie die er is blijven wonen. Vele ouderen kiezen er voor om de zomermaanden in Turkije bij familie te verblijven en gedurende het winter halfjaar in Nederland te wonen en daarmee van het beste van beide culturen te profiteren. Laten we wensen dat de razendsnelle economische ontwikkeling die Turkije momenteel doormaakt de basis vormt voor een voortzetting van de warme contacten tussen onze beide landen. Herman Aarts Projectleider Volkscultuur HCO
6 | Inleiding
De Republiek Turkije is in 1923 gesticht door Mustafa Kemal (Atatürk) als opvolger van het eeuwenoude Ottomaanse Rijk dat Istanbul als hoofdstad kende. De voorlopers van de Osmanen waren de uit Centraal Azië afkomstige Seldjoeken. Turkije ligt voor een klein deel in Europa, maar grotendeels in Azië Het land is ruim zestien keer zo groot als Nederland en telt zo’n tachtig miljoen inwoners. Ankara is de hoofdstad van het land. Behalve Turken wonen er Koerden en andere minderheidsgroepen. In 1928 heeft Turkije de staatsgodsdienst afgeschaft. Vanwege het seculiere karakter van de staat is er geen verwijzing in de grondwet naar de islam opgenomen. De islamitische instellingen bleven echter wel aan de staat verbonden middels het presidium voor godsdienstzaken (Diyanet). Onder de huidige premier Erdoğan, vervult de islam een nadrukkelijke rol in de Turkse samenleving. Turkije hoort sinds tien jaar tot de snelst groeiende economieën van de wereld, met een gemiddelde groei van zeven procent per jaar. Structurele hervormingen en een succesvol macro-economisch beleid leidden tot deze voorspoedige ontwikkeling. Turkije is lid van de NAVO, lid van de G20, de twintig belangrijkste economieën van de wereld, en onderhandelt vanaf 2005 over toetreding tot de Europese Unie.
Turkije | 7
Kemal Altay Erzincan 1938
We treffen hem aan wandelend met zijn stok in zijn straat. Hij wacht op ons. Ondanks zijn grote gestalte en ondanks zijn problemen met lopen is hij een actief persoon, ‘ik loop blind en mank’ zegt hij. Lopen doet hem goed. Omdat hij geen hobby’s heeft weet hij zijn vrije tijd niet goed te gebruiken, zegt hij als we met de lift naar zijn woning gaan. Hij weet goed dat mensen ontmoeten en lezen heel belangrijk is. De ene helft van het jaar is hij in Turkije, de Kemal Altay en echtgenote Hatay andere helft is hij hier en dat bevalt hem goed. Hij is iemand die niet houdt van klagen en die positief aankijkt tegen het leven. Hij komt uit een dorp waar men leeft van veeteelt. Hij wilde daar weg omdat de winters er lang waren en ze dan door de sneeuw afgesloten waren van de buitenwereld. Hij woont al tweeëndertig jaar in Nederland en heeft vier kinderen. ‘Ik ben naar Nederland gekomen in de negende maand van 1970. Toen ik in 1965 voor het eerst solliciteerde bij het arbeidsbureau in Erzincan wist ik niet dat het lot mij in Nederland zou brengen. Het had ook Duitsland kunnen zijn, de meeste arbeiders gingen daarheen, of naar Oostenrijk, Zwitserland of Frankrijk. Het was een loterij. Onze leefsituatie in Turkije was niet zo slecht volgens de opvattingen van die tijd. We hadden een paar lapjes grond van mijn vader geërfd, waarop we groente verbouwden. We hadden vijftig schapen en een stuk of wat stuks grootvee. Wat kan je meer verwachten in een dorp? De winters duurden erg lang bij ons. Vijf, zes maanden moesten we de dieren binnen houden en voer geven. Dat is zwaar werk. Het is heel zwaar om vijftig schapen en andere dieren op stal te houden en te voeren. Als de winter erg lang duurde raakte het voer op. Van onze buren of andere dorpelingen moesten we dan voer bijkopen. Dat kostte veel geld. We leefden van de verkoop van de lammeren. In de zomer maakten we kaas die we in het najaar verkochten. Onze kaas, die gemaakt wordt in een dierenhuid, is beroemd. Zo leefden we van de opbrengst van de lammeren en de kaas.’
8 | Turkse Zwollenaren
Kemal Altay was, op zijn militaire diensttijd na, nooit buiten zijn streek geweest. Het vreemdeling zijn had hij alleen als soldaat ervaren. Hij verliet zijn geboortestreek niet uit noodzaak om zijn brood te verdienen. Er waren toen veel kennissen uit zijn dorp en stad die als arbeider naar Europa gingen. Een stuk of tien, twaalf dorpsgenoten wilden dat proberen en schreven zich in bij het arbeidsbureau. Vijf jaar later pas lukte het en kwamen de papieren. ‘We werden bij elkaar gebracht in de Inönü basisschool in Erzincan. Daar waren tientallen, misschien wel meer dan honderd mensen. Allemaal van mijn leeftijd, twintigers en dertigers, dorpsjongens die have en goed verlieten. Die dag van de keuring zou een keerpunt zijn in ons leven. Twee artsen en een fabrieksvertegenwoordiger uit Nederland onderzochten ons. İnanç Kutluer vertaalde voor ons. We waren naakt als bij onze geboorte. We schaamden ons en waren verlegen. Van tot top teen werden we onderzocht. We kregen een gezondheidsverklaring. Dezelfde controle werd vier dagen later in Ankara nog eens uitgevoerd. Daar waren twee Turkse en twee Nederlandse artsen die ons helemaal onderzochten. Er was geen probleem, we bleken helemaal gezond. We waren zo blij als schoolkinderen die over waren gegaan. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe verdrietig twee mannen, die niet goedgekeurd waren, hun schouders lieten hangen. We kregen honderd lira toegestopt. Vijf dagen daarna werden we verwacht, dan zouden we op het vliegveld Esenboğa op het vliegtuig stappen. Zonder tijd te verliezen keerden we terug naar Erzincan om afscheid te nemen van vrouw en kinderen. Met een klein koffertje, vol verwachtingen, maar ook gespannen gingen we opnieuw naar Ankara. Een nacht verbleven we in het hotel dat men ons aanwees. Onze groep bestond uit mensen die in Nederland in een kippenfabriek zouden werken. We wisten dus wat voor werk ons te wachten stond. Ik vond het fijn dat er in onze groep nog drie mannen uit mijn dorp waren. De volgende dag vertrokken we met een enorm vliegtuig van de KLM naar Nederland. Wat zou het nieuwe leven voor ons in petto hebben? Het vliegtuig landde eerst in Rome. We begrepen dat daar ook gastarbeiders die in Nederland zouden werken instapten.’ Toen Kemal Altay naar Nederland ging was hij getrouwd en had hij vier kinderen. Dat er uit zijn dorp nog tien, twaalf mensen naar Europa gingen gaf hem vertrouwen. Al zijn schapen had hij verkocht. De opbrengst gaf hij aan zijn familie, het meeste geld kreeg hij niet eens. Zijn vrouw Hatay stond zowel achter de beslissing van haar man om naar Europa te gaan, als achter zijn beslissing om de schapen te verkopen, ze had het hem zelfs voorgesteld. Ze was ook niet bang om met vier kinderen alleen achter te blijven in
Kemal Altay | 9
het dorp. ‘In het dorp helpt en steunt iedereen elkaar, dat weet ik’. zegt ze. ‘Bovendien zijn er tientallen vrouwen in het dorp in dezelfde situatie.’ ‘Om acht uur ’s avonds landden we in Amsterdam. Op het vliegveld ontmoeten we İnanç Kutluer en zijn vrouw en een functionaris waarvan ik begreep dat het de personeelschef van het bedrijf was. Zij handelden de formaliteiten af en we gingen meteen een bus in. Het was jammer dat we de omgeving niet goed konden zien. Het Nederland waar we zo benieuwd naar waren zagen we niet, want het was donker. De bus bracht ons, na een paar keer gestopt te zijn om mensen eruit te laten, naar Kampen. We bleven over met vijfentwintig tot dertig personen. We gingen naar de Oudestraat. Ons pension stond in deze straat en er woonden al Turkse arbeiders die voor ons waren aangekomen. Zij waren eerst naar Oostenrijk gegaan maar om de een of andere reden waren ze naar Nederland gekomen of gehaald. Met ongeveer honderd mensen woonden we in dat pension. In elke kamer waren we met twee of drie man. Ze gaven ons een voorschot van veertig gulden. Met mijn dorpsgenoten Ismail Dağ, Süleyman Deniz en Haydar Karadağ verbleef ik in dezelfde kamer. Het eerste wat we de volgende dag deden was in Kampen rondkijken om Nederland bij daglicht te zien. De stad kwam ons wat klein voor, klein maar leuk, de lage huizen die op elkaar leken, de grachten, de smalle straatjes. Met die veertig gulden kochten we wat kleding: een broek met jasje en een wit overhemd. We hadden niet veel kleding van huis meegenomen. Toen kwam de grote dag: we gingen werken, bij Friki in Wezep. Meteen bij binnenkomst kwam ons een scherpe, vieze geur tegemoet. We wenden snel aan die lucht, we klaagden niet. Zoals we ook niet klaagden over het pension, we wenden snel aan ons nieuwe leven. Ze gaven me werk aan de band. Mijn werk bestond uit het verwijderen van de lever van de kippen. Het was me nooit te veel. In die tijd werden er per dag honderdduizend kippen geslacht en twintigduizend daarvan gingen door mijn handen. Ik was jong en sterk. Ik deed mijn werk met plezier. Ik heb dat werk precies twintig jaar gedaan. Twintig jaar zonder onderbreking heb ik de levers uit de kippen gehaald. Als ik eens ziek was konden twee mensen het werk nog niet aan dat ik alleen deed, het aantal kippen dat ik verwerkte haalden ze niet. Per week kregen we honderdvierentwintig gulden, daarvan ging veertig gulden naar het pension. Over het pension gesproken, er schiet me iets te binnen. Ons eten werd gemaakt door Turkse koks, in de tijd dat we er woonden waren er drie koks. Het eten was goed. Zo hadden we na het werk geen omkijken naar het eten. In het pension leefden we meestal rustig samen, soms was er irritatie. Op een keer was er een meningsverschil over het vasten, maar dat werd al snel
10 | Kemal Altay
vergeten. Toen iedereen elkaar wat beter leerde kennen, namen de irritaties af. We werkten hard, maar spaarden niet veel. In die tijd was alles veel goedkoper, maar toch hielden we geen geld over. Wat we verdienden stuurden we naar huis, hoe moesten we dan sparen?’ Friki werkte met contracten om de arbeiders aan zich te binden. Friki betaalde zelfs de vliegtickets voor de zomervakantie. Natuurlijk werd dat later weer van het salaris afgetrokken. In die tijd was het niet zo moeilijk als nu om werk te vinden. Er waren veel arbeiders die overstapten naar fabrieken die beter betaalden of waar de arbeidsvoorwaarden beter waren. Zo verruilde ook Kemal Altay Friki voor korte tijd voor een textielfabriek in Twente. Maar hij had het niet naar de zin en keerde al snel terug naar de kippenfabriek. Hij miste zijn vrienden, zijn werk en zijn stad. ‘In juli 1974 haalde ik mijn vrouw en kinderen hiernaartoe. Alleen zijn is moeilijk. Ook voor mijn gezin was het moeilijk. Zij konden hier komen, of ik zou teruggaan. Tenslotte heb ik hen gehaald. Ik had in Zwolle in de Westerveldstraat een kleine woning gevonden. Een oud huis met een gaskachel. Er was een kleine keuken, geen bad en het toilet was buiten. We betaalden eenendertig gulden huur per maand. We woonden daar een poosje, daarna in de Pieter Steynstraat, de Palestrinalaan en tenslotte in dit kleine appartement. Voor ons tweeën is het hier groot genoeg. De kinderen groeiden op, er waren geen problemen. Mijn vrouw heeft ook twaalf jaar in dezelfde fabriek gewerkt. We gingen samen naar het werk. Met de trein naar Wezep en vandaar lopend naar de fabriek. Hatay en ik werkten op dezelfde afdeling, naast elkaar.’ Hatay mengt zich in het gesprek. ‘Naast mij werkte een Nederlands meisje met een lichte handicap. Ik sprak geen Nederlands maar we begrepen elkaar een beetje. Ze hield veel van mij. We hoorden dat ze was omgekomen bij een verkeersongeval. Ik was heel, heel verdrietig. Haar moeder heeft ons uitgenodigd voor de begrafenis. Natuurlijk zijn we gegaan. Haar moeder die ik voor het eerst zag omhelsde me “mijn dochter hield veel van je, ze mocht je graag, dank je wel” zei ze. Ik wist niet of ik blij moest zijn of verdrietig. Ik omhelsde die vrouw stevig.’ Kemal Altay neemt weer het woord. ‘De Nederlanders zijn goede, behulpzame mensen, ze staan steeds aan de kant van het goede. Ook al begrijpen we elkaar maar voor twintig procent, we kunnen voor honderd procent met elkaar opschieten. Ik heb eens tegen mijn chef gezegd: “Hoewel we moslims en christenen zijn, kunnen we het toch goed met elkaar vinden.” Hij werd boos. “dat zeg je niet goed”, zei hij, “het mensdom is begonnen met Adam en Eva, in die tijd waren we allemaal broers. Discriminatie komt
Kemal Altay | 11
van onruststokers. Als er bloed gegeven moet worden aan een zieke, wordt er dan gekeken of het bloed van een christen of een moslim is?” Hij heeft gelijk, daar wordt niet op gelet. Eigenlijk ben ik het wel met hem eens.
Şerif Taşdan
Op een dag ben ik naar een kerkdienst geweest. Ik weet nog dat het een katholieke kerk was. Ik was benieuwd naar de kerk en de dienst. Man en vrouw zaten naast elkaar, iedereen was gekleed in nette kleren. Dat vond ik erg mooi. Wat zij deden deed ik ook. Met boeken in hun handen, wiegend naar links en rechts, zongen ze psalmen. Daarna werd er iets te eten uitgedeeld. Sommige dingen leken op wat Alevieten doen in de cem. Bij de cem wordt er bijvoorbeeld ook eten uitgedeeld, mannen en vrouwen zijn samen in één ruimte, ze bidden samen en doen de semah (religieuze dans). Het geloof is belangrijk voor mij. Ik probeer op dit moment de bijbel (hij laat het boek zien) te lezen en te begrijpen. Ik hou ook van de christelijke heiligen zoals Maria, Jezus en Mozes, ik respecteer ze. Volgens mij is democratie het cement van de Alevieten. Tolerantie en gelijkheid zijn belangrijk voor de Alevieten. Het mens-zijn komt op de eerste plaats. De Alevieten hadden eerst geen cem-huizen of verenigingen. Wij zeiden zelfs niet dat we Alevieten waren. De mensen voelden een leegte van binnen. De laatste jaren worden er verenigingen en cem-huizen opgericht en wordt die leegte langzaam gevuld. Ik heb geen rol gespeeld bij die ontwikkelingen, maar ik ondersteun ze en denk mee. Misschien kunnen nu de Alevitische rituelen zoals de cem, de vasten en Asure beter georganiseerd worden. Ik vind het erg belangrijk dat mensen hun eigen cultuur kunnen voortzetten.
De ramen van de woonkamer van het nieuwe appartement aan de Klooienberglaan, waar Şerif Taşdan en zijn vrouw sinds een jaar wonen, bieden een weids uitzicht over het Zwarte Water. Voor het raam staan rijen plastic bekertjes met piepkleine tomaten- en paprikaplantjes. Over een paar weken zullen ze gepoot worden in de volkstuin van het echtpaar. In september 1971 kwam Şerif naar Nederland om te gaan werken bij Friki. In 1973 haalde hij zijn vrouw Sabriye en drie kinderen op. De oudste dochter trouwde dat jaar en bleef in Turkije. Het gezin ging in de Westerveldstraat wonen, later huurde het een flat aan de Assendorperdijk. In Nederland werd nog een vijfde kind geboren. Zijn vrouw heeft nooit buitenshuis gewerkt.
Ik heb er geen spijt van dat ik naar Nederland ben gekomen. Dat was goed zowel voor ons als voor de kinderen. Goed bekeken heeft Nederland ons en onze kinderen niet veranderd. Ik ben dezelfde persoon gebleven, ik ben niet veranderd. Mijn kleinkinderen zijn wat Nederlandser, hun Turks is niet zo goed. Dat zij zo, volgens mij doen ze het goed. Ze zoeken ons regelmatig op, dat is belangrijk. We hebben genoeg geld om rond te komen, we hebben te eten en te drinken, elk jaar gaan we naar Turkije, wat wil je nog meer. We blijven daar niet langer dan zes maanden. We missen onze kleinkinderen, onze buren en dit land. Er zijn twintig gezinnen in dit appartementengebouw, met iedereen kunnen we het goed vinden. Als we naar Turkije gaan geven we de sleutel aan de buren. Onze buren zijn goede mensen. Het grootste deel van onze tijd is voorbij, er rest nog weinig. De ouderdom is gekomen, het werk is gedaan. Voor de toekomst heb ik geen verwachtingen, als we gezond zijn is dat genoeg.’
12| Kemal Altay
Erzincan, 1940
Şerif Taşdan
Şerif werkte in verschillende fabrieken. In 1992 begon hij voor zichzelf, hij opende samen met zijn dochter een bakkerij aan de Molenweg. Al na korte tijd verkocht hij de zaak omdat hij te weinig verstand bleek te hebben van het bakkersvak. Şerif Taşdan is een van de grondleggers van de Ulu moskee. Van 1976 tot 1980 was hij voorzitter, in de jaren negentig werd hij opnieuw in die functie gekozen. Şerif heeft alleen lagere school. Ook zijn kinderen hebben geen voortgezette opleiding. De kleinkinderen hebben wel doorgeleerd, één werkt op een bank, een ander is vliegtuigtechnicus. Voor hen heeft Şerif een plakboek gemaakt met foto’s en verhalen uit zijn leven. In dat boek zit ook een certificaat van een computercursus die hij onlangs heeft gevolgd. Hij is van mening dat je nooit te oud bent om te leren. ‘Ik ben naar Nederland gekomen om economische redenen. In Turkije zat ik in de handel, ik verkocht schoenen. De zaken gingen op een bepaald moment minder goed. Ik had vrienden die in Nederland en Duitsland werkten, zij hadden geld. Dat wilde ik ook. Ik heb mijn winkel verkocht en ben naar Nederland gegaan om een beetje geld te verdienen. Mijn vader was daar heel verdrietig om. Ook ik vond het heel moeilijk om weg te gaan en mijn vrouw, mijn kinderen, mijn vader en stiefmoeder achter te laten want ik had nog nooit in een vreemd land gewerkt. Maar het was nodig om
Şerif Taşdan | 13
economische redenen. Ik wilde mijn kinderen een goede toekomst geven. In onze cultuur dragen de ouders de kosten wanneer hun kinderen gaan trouwen. Dat kost veel geld. Tot op de dag van vandaag zijn we hier gebleven. Nu beleef ik de moeilijkste periode van mijn leven. We zijn een half jaar in Turkije en een half jaar hier. Als we in Turkije zijn bellen de kleinkinderen iedere keer op: wanneer komen jullie weer? Hier in Nederland is er niemand meer van mijn leeftijd, niemand die mij begrijpt, het zijn allemaal jonge mensen. Mijn oude vrienden zijn overleden of naar Turkije getrokken. Ik heb hier weinig te doen. Steeds thuis zitten is niets voor mij. Daarom heb ik een volkstuin gehuurd. Een hobby, daar ontspan ik van. Mijn gezondheid is ook niet heel goed, mijn bloeddruk is hoog en ik heb last van mijn hoofd. Ik kwam naar Nederland met een jaarcontract van Friki. Het werk was wel zwaar. Ik stond achter de lopende band en haalde de lever uit de kippen. Maar er werd niet gediscrimineerd. Ze gaven iedereen het werk dat hij aankon en keken niet of je Turk, Nederlander of Pakistan was of dat je zwart werkte. Op een gegeven moment was ik wel een beetje boos. Ik had me in mijn vinger gesneden en daar werd geen aandacht aan besteed. Maar ik had getekend voor een jaar en dat jaar moest ik afmaken. Daarna heb ik drie jaar bij een plasticfabriek in Kampen gewerkt. Toen weer een jaar bij Friki en daarna heb ik zeventien jaar bij de vleesfabriek van Meesters in Wijhe gewerkt. Mijn zoon is daar later chef geworden en ik werd assistent-ploegleider. De Nederlanders vroegen: “waarom hebben jullie een buitenlander aangesteld als chef?” De leiding zei: “degenen die het beste dit werk kunnen doen, laten we het doen, het maakt niet uit waar iemand vandaan komt”. Ik vind de Nederlandse cultuur prettig. In een trein bijvoorbeeld is iedereen heel rustig, men praat zacht of leest een boek. Er zijn hier veel dingen die het leven comfortabel maken. Zo zou het in alle landen moeten zijn. Het is in Nederland gemakkelijker om kinderen op te voeden dan in Turkije want er zijn meer mogelijkheden voor studie. Er zijn geen belemmeringen want de overheid financiert. Ik wilde dat mijn kinderen de acht uur per dag die ze vrij waren goed besteedden. Ik had een programma voor de kinderen gemaakt: een uur tv kijken, een uur buitenspelen, een uur praten met elkaar. In huis was het verboden om Nederlands te spreken. Dat leerden ze al op school. Goed Turks praten is belangrijk, dan hebben ze geen tolk nodig als ze naar Turkije gaan. Als ouders moet je tijd maken voor de kinderen. Hoe kun je je kinderen hun eigen cultuur leren als vader en moeder allebei werken? Helaas zijn er gezinnen waar de ouders geen tijd hebben voor de kinderen. In het begin was het moeilijk voor mij in Nederland vanwege de taal. Een vriend van me woonde in Twello en ik moest naar hem toe. Ik ging met de trein. In Deventer stapte ik uit en vroeg naar het adres. Het was het eerste jaar dat ik hier was en ik kende geen
14 | Şerif Taşdan
Nederlands. Dus heb ik het in het Turks gevraagd. Een Nederlandse man probeerde het uit te leggen, hij praatte en praatte, maar ik begreep hem niet. Hij maakte me duidelijk dat ik moest wachten. Hij heeft zijn auto opgehaald, liet me instappen en bracht me naar het adres van mijn vriend. Dat ben ik nooit vergeten. Ik heb het iedereen in Turkije verteld. Een beetje bang was ik wel, ik kende de man immers niet, waar zou hij me naartoe brengen? Er had van alles kunnen Şerif met familie gebeuren, nietwaar? Ik had de man om zijn adres willen vragen om hem later met een cadeautje of zo te kunnen bedanken, maar ik kon zelfs geen dankjewel zeggen in het Nederlands. Er zijn ook mensen die niet groeten en de andere kant opkijken als ze me tegenkomen. In het trappenhuis hier en ook wel op de volkstuin. Op het werk gebeurde dat soms ook. Ik pakte een keer een collega bij de arm en zei: “we werken hier samen onder één dak, we zijn buren.” “Je hebt gelijk”, zei die collega, “sorry”. Over de dokters in Nederland ben ik niet zo tevreden. Ik was een keer in de moskee toen mijn bloeddruk heel erg opliep. Ik ben toen meteen naar de dokter gegaan. Ik kon een afspraak maken voor de volgende dag. De volgende dag zou ik wel dood kunnen zijn. Ik had op dat moment een hoge bloeddruk, waarom werd die niet gemeten? Ik ben toen naar het ziekenhuis gegaan om daar mijn bloeddruk te laten meten. Nu heb ik zelf een bloeddrukmeter gekocht. Ik wilde ook naar het ziekenhuis om mijn hoofd te laten onderzoeken, maar ik kreeg geen verwijzing. De dokter zegt altijd: alles is in orde. Ik kwam in Nederland vlak voordat de ramadan zou beginnen. In ons pension in Kampen woonden vijfentachtig mannen, vijfendertig van hen waren van plan te vasten. Ik heb hun namen opgeschreven en ben met die lijst naar de personeelschef van Friki gegaan. Ik heb geregeld dat er voor het eten zou worden gezorgd bij het verbreken van de vasten en voor zonsopgang. Met twintig man hebben we uiteindelijk de hele maand gevast. Wij kregen voor het suikerfeest aan het eind van de ramadan van de fabriek een pakje cadeau met daarin snoepgoed en chocola. Ook werden we met een busje naar Deventer gebracht waar we konden bidden in een kerkzaal.
Şerif Taşdan | 15
Nadat ik bij Friki weg ben gegaan hebben we in 1973 hier in Zwolle een Islamcomité opgericht. De gemeente heeft ons een plek gegeven. In de Oranjeschool op de Eekwal waar nu de Mediamarkt staat, kregen we een ruimte toegewezen. We moesten deze met drie groepen moslims gebruiken, met de Surinamers, de Marokkanen en de Turken. De Surinamers spraken Nederlands, dat verstonden wij niet en zij verstonden ons niet. Dat was lastig, daarom zijn we uit elkaar gegaan. Wij hebben toen de Turkse Islamitische Vereniging opgericht. In 1978 hebben we een pand in Assendorp kunnen kopen voor onze eigen moskee. Ik heb iedereen lid van de vereniging gemaakt en geld ingezameld. Later is er een vrouwen- en een jeugdafdeling bij gekomen. In het begin hadden we geen imam. Twee mannen, Ekici en Küçükev, die hier ook als arbeiders waren gekomen, waren in Turkije imam geweest. Zij gingen voor in het gebed en lazen de koran. Ik ben naar de gemeente gegaan om subsidie voor de moskee te vragen. De ambtenaar, meneer Tersteeg, zei: “we geven alleen voor culturele activiteiten, de koran onderwijzen aan kinderen is geen culturele activiteit.” “Maar we verspreiden ook de Nederlandse en Turkse cultuur”, zei ik. We organiseerden culturele avonden, gaven taalles en later ook computerles. Voor de jongerenvereniging heb ik bij de gemeente vijfendertigduizend De dochter van Şerif in Erzincan na de gulden subsidie gekregen. aardbeving van 1992 Daarmee kochten we meubilair, een televisie en een videorecorder. Ook heb ik het Julianafonds aangeschreven en heb nog eens hetzelfde bedrag gekregen. We wilden activiteiten organiseren om de jongeren binnen te halen. Zij kwamen niet naar de moskee. We hebben ze gevraagd wat ze wilden. Ze wilden graag iets met sport. Er was in Zwolle al een Turkse voetbalclub genaamd 19 mei (de nationale sportdag), maar die club was niet meer actief vanwege financiële problemen. In overleg met de gemeente hebben wij in 1987 Ulu Spor kunnen oprichten. De naam paste bij Ulu moskee (Ulu betekent machtig, groot). Ik ben ook voorzitter geweest van de sportclub. We kregen subsidie en al het eerste jaar zijn we kampioen geworden. De club heeft nu verschillende teams. Door de
16 | Şerif Taşdan
sport konden we de jongeren bereiken en zorgen dat ze op het goede pad bleven. De jongeren van toen bidden nu ook en ze gaan op bedevaart. Zoals je ziet op deze foto’s hebben we veel gedaan samen met Nederlanders. Met christenen en joden werkten we samen. Dat is nog steeds zo. Op feestdagen hebben we bijvoorbeeld gezamenlijke maaltijden. We leven hier in Nederland dus we moeten ook de Nederlandse cultuur leren kennen, dat is heel belangrijk In die tijd deed de Diyanet ( het Turkse presidium voor godsdienstzaken) nog niets voor ons. Zij kwamen pas ergens in de jaren tachtig. Jarenlang was ik lid van de Federatie van Turks- Nederlands Islamitische Culturele Verenigingen in Utrecht. Samen konden we dingen regelen. Op een gegeven moment stuurde de Diyanet ons imams uit Turkije. Wij moesten voor hen per maand duizend Deutsche Mark betalen en ook nog voor hun woonruimte zorgen. Dat was heel moeilijk op te brengen. Met de Federatie zijn we toen naar Turkije gegaan. “We hebben voor de moskee gezorgd, zorgen jullie nu voor de imams,” zeiden we. De imam wordt nu door de Diyanet betaald. In Zwolle hebben we samen met de andere moslims gezorgd voor de islamitische begraafplaats op de Kranenburg. Degenen die niet in Turkije begraven kunnen of willen worden, kunnen hier begraven worden.’ In 1987 besloot de Tweede Kamer de oproep tot gebed vanuit moskeeën toe te staan en gelijk te stellen aan klokgelui. In 1990 heeft Şerif in zijn hoedanigheid van voorzitter een verzoek bij de gemeente ingediend om op vrijdag op te mogen roepen tot het gebed. Enkele buurtbewoners kwamen in actie en riepen de buurt op massaal bezwaar aan te tekenen tegen de geluidsversterking. ‘Ik ben naar de gemeente gegaan en heb hen uitgelegd dat ik respect heb voor alle religies. Dat in mijn land ook kerken zijn en dat ik geen last heb van de klokken op zondag. Wat hebben jullie weinig geduld, heb ik gezegd. Maar één keer per week op vrijdagmiddag drie minuten onze oproep tot gebed is al te veel. Het was moeilijk om dit de gemeente goed uit te leggen. Ik heb er een tolk bijgehaald, maar die wist te weinig van de religie om het duidelijk te kunnen maken. We hebben helaas nooit de ezan kunnen houden. Eigenlijk hadden we er wel recht op, maar het is nooit gebeurd. Mij is wel eens gezegd dat ik veel wil. Ik vind dat ik niet veel vraag, alleen maar dat waar ik recht op heb.’ Şerif Taşdan is drie keer op bedevaart naar Mekka geweest. De tweede keer was hij door de Diyanet aangesteld als reisleider voor de Nederlandse Turken. Toen het westen van Turkije in 2000 getroffen werd door een aardbeving, heeft hij zich ook ingezet voor hulp aan de slachtoffers. Er werd een inzamelingsactie in Zwolle gehouden en met het geld werd voedsel gekocht, een deel werd besteed aan een
Şerif Taşdan | 17
gezondheidscentrum. Şerifs geboorteplaats Erzincan was in 1992 ook al getroffen door een aardbeving. Het huis van Şerifs oudste dochter is daarbij verwoest.
Nuri Bakaryıldız Kayseri 1942
‘Ik ben heel tevreden over mijn komst naar Nederland. Hier heb ik iets kunnen betekenen wat ik in Turkije niet had kunnen doen. Daar was ik niet zo actief, ik was jong en ik was de hele dag druk met mijn schoenenzaak. Hier had ik vrije tijd en die heb ik altijd goed gebruikt. Een dag heeft vierentwintig uur. Je slaapt acht uur, je werkt acht uur, dan blijft er nog acht uur over. In het café zat ik nooit. Ik heb steeds gekeken hoe ik kon helpen en wat ik kon doen voor de gemeenschap. Geld verdienen stond voor mij niet op de voorgrond. Ik ging naar bijeenkomsten en vergaderingen om ideeën uit te wisselen. Ik heb mezelf geleerd om in het openbaar te spreken. Iemand zei eens tegen me: ze zouden jou minister van Buitenlandse Zaken moeten maken. Je bent zo goed in het voeren van de dialoog. Ik heb respect voor alle godsdiensten. Een mens is een mens, ik zie geen verschil. Als je je voor de gemeenschap inzet moet je geen onderscheid maken. Als je iedereen als gelijke behandelt, houdt iedereen van je, dan heb je succes. Er zijn in Zwolle ook Alevieten. Ik respecteer hen ook. Ik zal ook nooit tegen iemand zeggen: waarom bid je niet? Bidden doe je voor jezelf, alleen aan Allah ben je verantwoording schuldig.’
Gasten die bij de familie Bakaryıldız op bezoek komen worden vriendelijk verzocht de schoenen uit te trekken. Ze hoeven niet op kousenvoeten de kamer binnen te gaan want ze krijgen een paar pantoffels aangereikt; een Turkse traditie die door de familie in ere wordt gehouden. Nuri leidt de gast voorkomend naar binnen en verzekert zich ervan dat deze comfortabel zit. Met zijn vrouw Müzeyyen woont hij in een ruime bungalow in het Aapark in Zwolle. Nuri was een van de eerste gastarbeiders Nuri Bakaryildiz met echtgenote die naar Zwolle kwam en hij werd een Müzeyyen en zoon Ilker succesvol zakenman. Zijn naam is een begrip in de stad. Wekelijks adverteerde hij met zijn autowasstraat in de “Peperbus”. De autobezitter wiens kenteken op de foto stond kon een gratis wasbeurt voor zijn auto krijgen. Het was één van de vele ideeën die Nuri hielp zijn zaken goed te laten draaien. Service en klantvriendelijkheid deden de rest. ‘Al jong was ik bezig met kopen en verkopen. Ik ben opgegroeid in Ankara. Toen ik zes jaar was ging mijn vader voor zaken terug naar mijn geboorteplaats Kayseri. Hij bleef een hele poos weg. In die tijd waren zelf geknoopte tapijten aan de muur in de mode, wij hadden die ook. Op een gegeven moment merkte ik dat er steeds tapijten verdwenen. Mijn moeder verkocht ze om aan geld te komen. Oh, dacht ik, zo kun je dus geld verdienen. Ik ben in een kraampje op de markt gaan werken. Zes jaar oud was ik en ik moest op sinaasappelkistjes staan om bij de weegschaal te kunnen. In Turkije was het normaal dat jonge kinderen werkten, je werd heel anders volwassen dan hier. Ik heb naast school altijd gewerkt. Mijn cijfers waren maar net voldoende omdat ik nooit tijd had om huiswerk te maken. Met mijn boeken onder de arm ging ik zo van school naar het werk. Het geld dat ik verdiende was voor mijn moeder. Mijn vader kwam niet terug, hij bleek overleden te zijn in Kayseri. Ik heb mijn moeder altijd financieel geholpen. Toen ze hertrouwde en haar man ziek werd,
18 | Şerif Taşdan
Nuri Bakaryıldız | 19
onderhield ik hem ook. Ook ander familieleden steunde ik. Een neefje heeft later op mijn kosten aan de universiteit Twente gestudeerd en is ingenieur geworden. Na de middelbare school, een soort MTS, werd ik taxichauffeur. Je moest daarvoor een technische opleiding hebben want professionele chauffeurs moesten zelf hun auto kunnen repareren. Dat was noodzaak, de auto’s waren oud, de jongste taxi was toch zeker vijf jaar. Het was mijn ideaal om een groot taxibedrijf op te zetten naar Amerikaans voorbeeld, met van die yellow cars. Ik ben gek op Amerikaanse auto’s. Een Chevrolet bouwjaar 1956 vind ik het mooiste, aan dat type heb ik veel goede herinneringen. Op 8 maart 1965 kwam ik naar Nederland. Je kunt wel zeggen dat ik bezeten was van geld verdienen. Ik wilde een auto kopen en dan terug naar Turkije. Eerst werkte ik in een machinefabriek in Hengelo, later kwam ik in Wapenveld bij de papierfabriek terecht. Het werk beviel niet. Het was eentonig en saai en ik was niet gewend aan afgesloten ruimtes, in Turkije was ik altijd buiten. Het loon in de papierfabriek was wel erg goed. In de drieploegendienst verdiende ik honderd tweeënvijftig gulden netto per week. Ik had spijt dat ik naar Nederland gekomen was. Ik kende de taal niet en miste kennis van de cultuur. Eén van de dingen die ik vreemd vond hier waren vrouwen op de fiets. Dat waren we in Turkije niet gewend. De hekelende, satirische grapjes die mensen tegen me maakten vond ik verschrikkelijk. Iemand vroeg me: “hebben jullie eigenlijk ook auto’s in Turkije?” Ik zei: “nee, we hebben geen auto’s, we rijden op kamelen, als je deh zegt, loopt hij, als je chus zegt, stopt hij”. Drie dagen later zei die
man: “jullie hebben wel auto’s”. Hoe kan zo iemand zo’n vraag stellen? Een man met een hoge functie nog wel Hij was betrokken bij de bouw van de grote brug over de IJssel. Om te pesten was het, dat voelde ik. Een andere keer vroeg iemand me in een bar: “wat zeggen jullie tegen een lantaarnpaal”? “Elektrik direGi”, antwoordde In de winkel van de benzinepomp ik. O, zei hij, “wij zeggen niets tegen een lantaarnpaal.” Als je zulke grapjes maakt tegen iemand die de taal niet goed kent, win je altijd. Het is vernederend en het zorgt voor afstand. In Turkije zou je nooit zulke dingen zeggen tegen een gast. Gastvrijheid is heel belangrijk voor ons, als je in een dorp bent en je hebt honger, dan geeft men je brood. In die tijd was ik ook geïrriteerd door een ander kwestie. Ik werkte bij een betonfabriek en ik had een idee ontwikkeld om een machine te verbeteren waardoor het werk in de drieploegendienst met vierentwintig man personeel minder kon worden gedaan. Ik had een perspectieftekening op A5 gemaakt. Technisch tekenen was het enige vak waarin ik op school goede cijfers had gehaald omdat je er geen huiswerk voor hoefde te doen. Het idee werd gebruikt maar ik heb er niks voor gekregen. Boos ben ik uit Nederland naar Londen vertrokken. Ik ging als bordenwasser en als ober werken, tot ik ruzie kreeg met de bazin van het restaurant omdat ik zei dat Londen vies was en Nederland schoner. Kennissen in Zwolle vroegen ook of ik terug wilde komen. Dat heb ik gedaan en toen is mijn derde leven begonnen.’ In Zwolle werkte Nuri voor verschillende bazen en bedrijven. Hij was betrokken bij de oprichting van het Turks Cultureel Centrum, deed de meest uiteenlopende cursussen en verbeterde zijn Nederlands. Toen hij net in Nederland was leerde hij veel van de kinderen die in zijn straat speelden. Later gebruikte hij woordenboeken. Omdat er geen Turks-Nederlandse woordenboek bestond, moest hij een woord eerst opzoeken in een Turks-Engels en daarna in een Engels-Nederlands woordenboek. Zijn woordenschat groeide. Maar om de grammatica onder de knie te krijgen was er meer nodig. De tweeëntachtig jarige katholieke Zuster Laurence, die hij via via had leren kennen, leerde hem hoe de zinsopbouw in elkaar zat en hoe hij gebruik kon maken van ‘t Kofschip. Nuri wilde graag eigen baas worden, onafhankelijk zijn en uiteindelijk lukte hem dat ook. Op 30 april 1974 opende hij zijn eigen benzinepompstation aan de Heinoseweg.
Nuri met klanten bij de pomp aan de Heinoseweg 20 | Nuri Bakaryıldız
Nuri Bakaryıldız | 21
‘Ik had als bediende gewerkt bij de pomp aan de Diezerpoortenplas en later ben ik tot bedrijfsleider opgeklommen bij een benzinepomp aan de Brink. Ik had daar de omzet flink omhoog gebracht en daarom gunde de oliemaatschappij mij een eigen pomp. Ze gaven me een renteloze lening. In 1982 opende ik ook een autowasstraat, een paar jaar later kwamen er pompen bij in Kampen en wasstraten in andere plaatsen. Eerlijkheid vind ik belangrijk bij het zaken doen, ik heb nog nooit iemand bedrogen. Ik hou wel van geld verdienen, maar hebberig ben ik niet. Ik denk sociaal en vind dat anderen ook mee moeten kunnen doen. Verschillende jongens die bij mij werkten heb ik op weg geholpen met het opzetten van een eigen zaak. In de jaren negentig heb ik mijn bedrijven verkocht. Mijn gezondheid was niet goed, ik had maag- en hartproblemen en ik vond het ook niet meer lonend. Te veel administratie, te veel uren werken, maar vooral: de problemen met het personeel. Als baas heb je niks te vertellen. Het personeel wordt heel erg beschermd en soms is dat ten onrechte. Ik had een Nederlandse jongen in dienst die aan de pomp werkte. Als hij dienst had gehad, was er regelmatig een tekort van honderd gulden. Na drie keer sprak ik hem erop aan. Hij gaf toe dat hij problemen had thuis. Ik vond dat hij niet in orde was en dat hij daarom niet goed kon functioneren en stuurde hem met ziekteverlof. Daar was ik voor verzekerd. De volgende dag had ik een brief in de bus van zijn advocaat. Ik zou hem ten onrechte hebben ontslagen. Ik vind dat onrechtvaardig. Jongens die net uit Turkije komen accepteren makkelijker dat jij de baas bent. Maar na een paar jaar zijn zij ook anders.’ Na de verkoop van zijn bedrijven deed Nuri vier jaar niets. Hij genoot van de mooie reizen die hij samen met zijn vrouw maakte naar Noord Afrika en naar Europese landen. In 1971 was hij getrouwd met de twaalf jaar jongere Múzeyyen uit Giresun aan de Zwarte Zee. ‘Voor mijn trouwen had ik wel Nederlandse vriendinnen gehad. Er was sprake van cultuurverschillen, bijvoorbeeld op het gebied van geld. Ze wilden het inkomen beheren en ik zou zakgeld krijgen. In zulke dingen botste het. Ik wilde trouwen met een vrouw uit Turkije. De zus van Müzeyyen is de vrouw van mijn broer, zij gaf mij het advies om met Müzeyyen te trouwen. Ik had haar wel eens ontmoet maar toen zat ze nog op de lagere school. Ik naar Giresun om haar te zien. In negen dagen heb ik haar gezien, haar hand gevraagd en de bruiloft georganiseerd. Sneller kan haast niet. Ze droeg een hoofddoek, dat moest van haar vader. Ik ben niet gewend aan vrouwen met een hoofddoek. Kijk, daar hangt de foto van mijn moeder, zij droeg er ook geen. Müzeyyen deed de hoofddoek buiten af en bij de deur van haar ouderlijk huis deed ze hem weer op voor haar vader. In Nederland heeft ze zelfs nog een minirok gedragen.’
22 | Nuri Bakaryıldız
In Zwolle gingen Nuri en zijn jonge vrouw in een flat aan de Beethovenlaan wonen. Müzeyyen zegt dat het voor haar in het begin heel moeilijk was, ze was eenzaam. Later hielp ze haar man regelmatig in de winkel bij de pomp. Müzeyyens worsteling met de Nederlandse taal inspireerde haar man tot het schrijven van een boek met de titel “Verbeter uw Nederlands”. Nuri’s leerboekje is officieel goedgekeurd door de universiteit van Leiden. Nuri hoopt dat er binnenkort weer een boek van hem zal verschijnen: zijn in het Nederlands geschreven autobiografie van driehonderdzesenzestig pagina’s waar hij de afgelopen vier jaar aan gewerkt heeft. “Nuri de Turk”, zal het waarschijnlijk gaan heten, met in de ondertitel het woord: “succes”. Het schrijven van zijn autobiografie is een van de projecten die hij aanpakte na de verkoop van zijn bedrijven. Want hij is geen man om niets te doen, dan slaat de verveling toe. Hij pakte ook nieuwe zakelijke projecten op. Zo is hij bezig geweest met de verkoop van een compleet vuilverwerkingssysteem aan Turkije. Het is hem niet gelukt, men vond het product te prijzig en er was geduchte concurrentie. Maar er speelde volgens Nuri ook nog iets anders mee, ‘de manier van zakendoen in Turkije is anders en ik was dat ontgroeid. Hier is men een Pietje precies, alles moet op tijd, daar is men royaal met de tijd. In zaken ben ik toch meer Nederlander dan Turk. Privé is het fifty-fifty. Bij Turken ben ik Turk, bij Nederlanders Nederlander.’ Nuri’s zoon Ilker ( geboren in 1989) trad in de voetsporen van zijn vader met de keus voor een studie International Business Mangement in Groningen. Ilker, die bij het gesprek is komen zitten, beantwoordt de vraag of zijn vader hem daarin heeft gestimuleerd negatief. ‘Mijn vader wilde dat ik watermanagement zou doen, maar ik wilde de handel in. Dat wilde ik al van jongs af aan en ik vind dat je moet doen wat je leuk vindt.’ Nuri: ‘Mij was watermanagement geadviseerd omdat daar toekomst in zit, het grootste deel van de wereld bestaat uit water.’ Ilker ziet het als een voordeel dat hij twee culturen van dichtbij kent. ‘Mijn vader heeft me de Turkse normen en waarden meegegeven, maar ik ben in Nederland opgegroeid. Daardoor zie ik twee denkwijzen, twee manieren om handel te drijven. In de handel is oog hebben voor cultuur heel belangrijk, dat zorgt ervoor dat je de mensen op een goede manier kunt aanspreken. Kleine dingen maken of je succesvol kunt zijn. Als je elkaar niet begrijpt kun je geen zaken doen.’ Nuri ziet dat de generatie van zijn zoon vernederlandst is. ‘Ze hebben betere banen dan hun vaders, ze kennen de taal en de cultuur. Discriminatie is er nog steeds, maar die is nu meer gecamoufleerd. Er blijft altijd een verschil, maar dat is geen probleem. We leven kort, wat heb je aan onrust? De wereld heb je geleend van je kinderen. De mooiste spot die ik op de Nederlandse tv zag dateert van een tijdje geleden. Een zwart en een wit kindje spelen samen met als motto: “als je samen kunt spelen, kun je ook samen leven.” Daar kan ik me helemaal in vinden’.
Nuri Bakaryıldız | 23
Gastarbeiders In de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond er in Nederland in verschillende bedrijfstakken een groot tekort aan ongeschoolde arbeidskrachten. De snelle economische ontwikkeling na de Tweede Wereldoorlog had de vraag naar arbeidskrachten sterk doen stijgen. Het bedrijfsleven, dat in Nederland niet genoeg personeel kon vinden, richtte de blik op landen met een overschot aan jonge mannen. In eerste instantie werden mensen geworven in Zuid Europa, daarna zocht men naar goedkope en tijdelijke arbeidskrachten in islamitische landen als Turkije en Marokko. In 1964 sloot Nederland een wervingsovereenkomsten met Turkije. De eerste gastarbeiders kwamen uit de grote steden van Turkije, latere migranten kwamen vaak uit Anatolië en het gebied van de Zwarte Zee. In Turkije waren veel kleine boeren en landarbeiders in de jaren vijftig van de vorige eeuw hun middelen van bestaan kwijtgeraakt en naar de grote steden getrokken. Velen verdienden er slechts een karige boterham met tijdelijk werk of als handelaar. Gastarbeid in Europa bood een welkome mogelijkheid om aan de armoede te ontsnappen. De mannen kwamen aanvankelijk alleen langs officiële weg, op uitnodiging van bedrijven, naar Nederland, maar al snel bemiddelden Turkse werknemers zelf ook wanneer er nieuwe arbeidskrachten nodig waren. Familieleden en dorpsgenoten konden zo delen in de mogelijkheden die Nederland bood. De meeste Turkse arbeiders kwamen om zo snel mogelijk en zo veel mogelijk geld te verdienen. Niet alleen om het gezin en de familie in Turkije te onderhouden, maar ook om hun droom om ooit een eigen zaak, winkel of bedrijf te bezitten in het vaderland te kunnen realiseren. Veel Turken waren bereid sneller en langer te werken dan wettelijk was toegestaan. Een aantal gastarbeiders, met name van de allereerste lichting, keerde daadwerkelijk terug naar Turkije, maar de meesten vestigden zich voorgoed in Nederland.
zijn gezin naar Nederland te laten overkomen. Ook hun echtgenotes drongen daar vaak op aan, ze hadden al te lang in hun eentje het gezin draaiend moeten zien te houden; de mannen moesten hun plichten als echtgenoot en vader weer op zich nemen. Toen duidelijk werd dat de Turkse gemeenschap in Nederland zou blijven, werden allerlei organisaties op maatschappelijk, cultureel, politiek en religieus terrein opgericht. De Nederlandse overheid financierde een deel van hen. Veel mensen hebben de keus om zich definitief in Nederland te vestigen niet bewust gemaakt. Steeds leefde op de achtergrond het idee: ooit gaan we terug. De Turkse gastarbeiders die zich vanaf de jaren zestig in Zwolle vestigden werkten aanvankelijk vooral bij kippenslachterij Friki in Wezep en bij Van Gelder Papierfabriek in Wapenveld. De steenfabriek in Windesheim wierf zelf mensen in Turkije. De directeur van de fabriek wilde dat later niet meer, hij vond het mensonterend om mensen uit te zoeken op basis van hun lichamelijke kracht. Velen van hen kwamen uit het oosten van Turkije (Erzincan, Erzurum en Gaziantep). Aan het werk bij Friki
In 1973 maakte de oliecrisis een eind aan de vraag naar ongeschoolde arbeiders. De gastarbeiders begonnen overbodig te worden, maar teruggestuurd werden ze niet. Voor nieuwe migranten werden de grenzen wel gesloten. De meeste mannen wilden hun rechten in Nederland niet opgeven voor een onzeker bestaan in Turkije. De politieke en economische situatie in Turkije was in die jaren ronduit slecht. Het sparen in Nederland was ook minder gemakkelijk gegaan dan verwacht en het ontbrak de meeste mannen nog steeds aan voldoende middelen om een eigen zaak op te zetten. Het wonen in pensions was ook niet ideaal. Daarom koos vrijwel iedereen ervoor om
24 | Gastarbeiders
Gastarbeiders | 25
Semra Schuurman-Örsçek Izmir 1943
Semra Schuurman was de eerste Turkse vrouw die in Zwolle kwam wonen. Ze was niet gekomen om te werken, ze kwam vanwege de liefde. Met haar schouderlange blonde haar, witte broek en lichte make-up oogt ze jonger dan haar kalenderleeftijd. Ze woont met haar man in de buurt van de Agnietenplas in Zwolle. In de woonkamer staan veel foto’s van kinderen en familie, aan de wand enkele zelfgeschilderde stillevens, op de televisie is een Turks muziekprogramma te zien. Semra is een bekende persoon voor veel Turkse Zwollenaren. Samen met haar Nederlandse man Gerard, die een administratiekantoor had, stond ze klaar om landgenoten die om hulp vroegen te helpen. Sinds ze zestien jaar geleden ziek werd, doet ze het wat kalmer aan, maar haar mooie grote tuin onderhoudt ze nog zelf. Achterin, naast een kleine moestuin, staat een hok met het konijntje van haar kleinzoon op wie ze past. Semra’s dochter studeerde Turks aan de universiteit van Leiden en werkt momenteel in Ankara als sociaal attaché. Ze woont daar nu met haar Turkse man en twee kinderen. Haar zoon heeft een eigen zaak. Semra praat graag, ze zegt het zelf ook. Vooral maatschappelijke onderwerpen houden haar bezig: de situatie in het MiddenOosten, de positie van de moslims in Nederland. Ze volgt de ontwikkelingen kritisch. Semra Schuurman
‘Mijn broer was in 1964 voor een Franse firma naar Nederland gekomen om een gasleiding aan te leggen bij Dalfsen. De Turkse jongens gingen vaak naar café Piet. Daar ontmoette mijn broer de familie Schuurman. Hij kreeg verkering met hun dochter. Wij Turken zijn trots op ons land en willen het graag laten zien. Dus nodigde mijn broer zijn schoonfamilie uit om ons in Turkije te bezoeken. Mijn schoonzus kwam samen met haar broer en zus. Mijn man was die broer. Volgens hem werd hij meteen verliefd op me. Op 17 maart 1966 zijn we getrouwd en op 13 april zijn we samen met de trein naar Nederland gegaan. In München moesten we overstappen. In onze coupe zat een man met een houten koffer. Ik denk dat hij naar het Westen reisde om werk te zoeken. Zijn koffer ging open, hij had daarin brood, kaas en misschien ook olijven, dat weet ik niet meer precies. Hij bood mij eerst iets aan. Die man, zo vol hoop, ik zie hem nog voor me.
26 | Semra Schuurman-Örsçek
Wat zou er van hem terecht gekomen zijn? Ach, misschien is hij wel heel blij en gelukkig geworden. Toen ik die gastarbeiders zag in de trein vroeg ik me af of het zo slecht ging met Turkije dat we naar het buitenland moesten voor werk. Je kunt zeggen wat je wilt van Erdogan, maar nu hebben ze het in Turkije ook goed.’ Semra is opgegroeid in het kosmopolitische Izmir. Haar ouders waren moslims uit Thessaloniki in Griekenland die naar Turkije waren verhuisd. Haar vader had, in de woorden van Semra, een Ottomaanse opvoeding gehad. Hij was een heer. Volgens Semra had hij veel respect voor haar moeder, ook omdat zij de koran uit haar hoofd kende. Hij bezat zelf niet die vaardigheid. Semra’s vader was aannemer van beroep, het gezin had het goed. Haar vader stierf al op jonge leeftijd en haar oudste broer nam de vaderrol op zich. Semra vond hem conservatiever dan haar vader. Van hem mocht ze niet studeren nadat ze het lise (algemene middelbare school) had afgerond. Trouwen met een Nederlander mocht ze wel. Haar broers hadden vertrouwen in Gerard Schuurman. Semra’s leven had zich tot dan grotendeels thuis afgespeeld, op een reisje naar Istanbul na was ze nooit ergens anders geweest. ‘Soms dacht ik: waar ben ik aan begonnen? Het leek wel of ik in een droom terecht was gekomen. Nederland was niet zoals ik me had voorgesteld. Ik dacht dat hier alles mogelijk was, maar dat was niet zo. Europa was niet het Europa zoals ik het me had voorgesteld. Het was mijn grote wens om te studeren. Maar in Zwolle was geen universiteit en ik kende de taal niet. Dat ging dus niet. Later heb ik de MAVO nog wel gedaan. Ik moest ook vechten voor mezelf. Een buurmeisje ging trouwen en haar moeder zei tegen me: “Leuk hè, in een witte jurk. Dat hebben jullie in Turkije niet.” Ik meteen naar huis om mijn trouwfoto, met mij in witte bruidsjurk, te halen. Je werd gezien als iemand uit een derdewereldland, maar ik kwam uit Izmir, een stad met internationale allure. Wij volgden bijvoorbeeld de mode op de voet. Maar als Turkse migrant moest je je plaats weten en niet te veel zeggen. Je moest luisteren.’ Semra vertelt dat ze zich vaak geraakt voelt door de manier waarop er over Turken en moslims geschreven en gesproken wordt in de media. Discriminatie maakt haar boos. Onlangs maakte ze mee dat ze niet geholpen werd in een bekend Zwols café omdat haar schoonzuster een hoofddoek droeg. Men vond dat geen passende kledij. Semra heeft er melding van gemaakt. In de jaren zestig toen Semra naar Nederland kwam was er sprake van woningnood. Semra’s man kon geen huurhuis vinden en kocht een woning op de Pierik. ‘Maar dat huis was nog niet beschikbaar, zo woonden we een half jaar bij mijn schoonouders in de Celebesstraat. Later op de Pierik woonden we samen met mijn broer en zijn vrouw. Wij woonden op de begane grond en zij op de eerste etage. Op de overloop hadden
Semra Schuurman-Örsçek | 27
we een keukentje voor hen gemaakt. De douche moesten we delen. Die had mijn man er nog zelf in gemaakt. In veel huizen was helemaal geen douche. Ik had geen wasmachine en ging altijd de was doen bij mijn schoonouders. Ik ging te voet naar hen toe. Op een keer zag ik Turkse vrouwen bij het zwembad op de Turfmarkt. Ik sprak ze aan, want ik wilde graag in contact komen met landgenoten. Ik moest toch wat te doen hebben. Die vrouwen woonden helemaal in Epe. In het zwembad kon je toen douchen als je dat thuis niet kon. Iemand vertelde me dat er een Turks gezin in Nijverdal woonde dat daar in de textielindustrie werkte. Wij daar naartoe. Het bleek te gaan om een echtpaar zonder kinderen met wie we bevriend raakten. Ook op de markt kwamen we regelmatig Turken tegen die bij de papierfabriek in Wapenveld werkten. Zo leerden we steeds meer mensen kennen. Ik begon soms voor hen te tolken. Zelf heb ik min of meer spelenderwijs Nederlands geleerd. Op een gegeven moment wilde ik op cursus maar daar konden ze me niet helpen. Mijn woordenschat was wel groot, maar ze vonden dat ik krom praatte. Met mijn kinderen sprak ik ook Nederlands. Vroeger kreeg je het advies van de school om dat te doen zodat de kinderen geen taalachterstand zouden oplopen. Maar mijn kinderen hebben daardoor bepaalde dingen verkeerd geleerd. In het begin waren er bijna geen vrouwen, ik zat dus altijd tussen de mannen. Mijn broer vond dat maar niks. “Als je zo gek bent op Turken, waarom ben je dan naar Nederland gekomen?” vroeg hij me op een keer. Mijn man hielp ook. Hij schreef bijvoorbeeld brieven aan allerlei Nederlandse instanties. De mannen lieten me de brieven zien van hun vrouwen uit Turkije. “We zitten hier met de kinderen, wanneer kom je ons ophalen?” schreven ze. Om hun vrouw over te kunnen laten komen moesten ze een huis hebben. Ik ging met hen mee naar de woningbouwvereniging om te tolken. Als hun gezin hier was ging ik er naartoe. Soms kon ik hen aan spullen helpen die Nederlandse kennissen over hadden. Iedereen die hulp nodig had wist ons te vinden. Ik werd regelmatig gebeld door het ziekenhuis met de vraag of ik kon komen wanneer ze Turkse patiënten hadden die de taal niet spraken. Ook voor de vrouwen tolkte ik vaak. Op het consultatiebureau was een speciaal spreekuur voor Turkse vrouwen waar ik als tolk optrad. Op een keer belde een man mij op. Zijn vrouw moest bevallen en volgens hem wilde de vroedvrouw niet komen. Ik ernaartoe. Ondertussen was er ook iemand van de woningbouwvereniging gekomen. Die Turkse man bleek steeds het verkeerde telefoonnummer gebeld te hebben. Hij had niet het nummer van de vroedvrouw gedraaid, maar dat van de woningbouwvereniging. Die hadden iemand gestuurd om te kijken wat er aan de hand was, zo vaak had hij gebeld.’ Omstreeks 1980 begon de Turkse gemeenschap in Zwolle
28 | Semra Schuurman-Örsçek
Op het consultatiebureau, Straussplein zich te organiseren. De Stichting Buitenlandse Werknemers uit Deventer had daarbij een voortrekkersrol. Er werd een Turks Comité Buitenlandse Werknemers gevormd en Semra werd door de Turkse Zwollenaren tot voorzitter gekozen. Een bijzondere keuze waar niet iedereen zich in kon vinden. Sommige mannen vonden dat een vrouw geen voorzitter kon zijn. Semra besloot af te treden om tweedracht te voorkomen. De Deventer Stichting kwam met een oplossing, er werd een vrouwencomité opgericht en daarvan kon Semra wel voorzitter zijn. Na enige tijd legde Semra ook die functie neer. Om de betrokkenheid van de vrouwen van de gastarbeiders te vergroten leek het haar verstandiger dat iemand voorzitter werd die beter aansloot bij de groep. Het Turks Comité organiseerde cursussen voor de vrouwen. Er waren lessen Nederlands, alfabetisering en naailessen. De cursussen vonden plaats in het Trefcentrum in de Diezerpoort aan de Holtenbroekerweg. Via Nederlandse vrouwenverenigingen werden Nederlandse vrijwilligers geworven om taallessen te verzorgen. Een deel van deze vrouwen was politiek actief, sommigen voor de PvdA, maar er waren ook VVD’ers bij. Semra had geprobeerd om de Turkse vrouwen te overtuigen van het nut van Nederlandse taallessen. Ze dacht dat de vrouwen wel begrepen dat ze de taal moesten leren zodat ze zichzelf zouden kunnen redden. Maar op de eerste les kwam er bijna niemand. Dus ging Semra de vrouwen opzoeken. De een zei dat ze niet kon omdat ze bezoek had “dan neem je die maar mee”, was Semra’s oplossing. Een ander was ziek, “heb je een afspraak bij de dokter gemaakt?” vroeg Semra. “Nee? dan kun je wel hier komen”. Ik chanteerde ze een beetje door te zeggen dat ik niet meer zou helpen als ze niet kwamen, maar het werkte wel.’
Semra Schuurman-Örsçek | 29
Volgens Semra waren in het begin alle Zwolse Turken één. Het maakte niet uit of iemand soenniet was of aleviet, Turk of Koerd. Op bruiloften werd de hele gemeenschap uitgenodigd. Pas later, toen er steeds meer mensen kwamen, had men elkaar niet meer nodig en ging men zich richten op de eigen groep. Semra was zelf soennitisch, maar dat speelde geen rol in de contacten. Haar positie in de Turkse gemeenschap was een bijzondere. ‘Ik werd vaak meer als man dan als vrouw behandeld. Op een keer was ik samen met mijn man en nog een echtpaar uitgenodigd bij een Turks gezin. Ik was de enige vrouw aan tafel. Ik ging de keuken in om te kijken waar de anderen bleven. Tot mijn verbazing zag ik de vrouwen op de grond zitten eten. Ik voelde me wat gekwetst omdat ze mij niet hadden gevraagd. De vrouwen vonden dat ze mij niet in de keuken konden laten zitten. In hun ogen hoorde ik meer bij de mannengemeenschap.’ Naailes in het Trefcentrum Semra deed er alles aan om de contacten tussen Nederlandse en Turkse vrouwen te stimuleren. Dat vond ze belangrijk voor de integratie. De Nederlandse vrouwen leerden hun cursisten niet alleen de taal, maar ze vertelden ook over Nederlandse gewoonten. Er werd Sinterklaas gevierd zodat de mensen begrepen wat het feest inhield. Ook waren er Nederlanders die de klompendans demonstreerden. Tijdens de lessen nam vaak iemand een Nederlands gerecht mee. Op de laatste bijeenkomst van het seizoen kookten de Turkse vrouwen. Het liep prima, aldus Semra. ‘Maar toen bedacht men dat er geprofessionaliseerd moest worden. Toen kwam er ineens zo’n vrouw de vrijwilligers vertellen hoe ze met Turken moesten omgaan. Terwijl ze elkaar al jarenlang kenden.’ Volgens Semra liep Zwolle voorop als het om cursussen ging en om de contacten met Nederlanders. Dat merkte ze wanneer ze landelijke bijeenkomsten in Utrecht bezocht. Volgens haar kwam dat doordat de groep in Zwolle relatief klein was. Ze herinnert zich nog levendig dat Turkse kinderen meededen aan de activiteiten en de optocht toen in 1980 gevierd werd dat Zwolle zevenhonderdvijftig jaar stadsrechten had. De contacten met de gemeente waren goed. Maandelijks vergaderde het Turks Comité met mensen van het welzijnswerk, de woningstichting en de vreemdelingenpolitie in het gebouw van de welzijnsinstelling in de Koestraat. De lijnen waren kort. Problemen konden snel worden opgelost. Huisvesting was een belangrijk aandachtspunt. Een jongere die trouwde met een partner uit Turkije had woonruimte nodig om een verblijfsvergunning te krijgen. De gemeente Zwolle accepteerde daarbij ook de ouderlijke woning als passende woonruimte voor het jonge stel, mits die groot genoeg was. Niet overal waren de gemeenten zo gemakkelijk, aldus Semra.
30 | Semra Schuurman-Örsçek
Als het nodig was kwam Semra op voor de vrouwen. Vrouwen zeiden soms tegen een agressieve man: ik zal het aan Semra abla (oudere zus) vertellen. ‘Een vrouw die na de vakantie door haar man was achtergelaten in Turkije belde mij op. Ze kon geen kant op want haar man had haar paspoort meegenomen naar Nederland. Ik naar het huis van die man. Hij was niet thuis, ik heb een brief door de bus gedaan waarin ik schreef: haar paspoort breng je naar mij. Als je het niet doet ga ik naar de politie. Achteraf denk ik, ik leek zelf de politie wel. Maar hij heeft het paspoort toch naar mij gebracht. Een andere keer kwam er een echtpaar bij ons op bezoek. De vrouw had twee bont en blauwe ogen. Ze wees naar haar man: “dat heeft hij gedaan”. Mijn man stond toen op en ging voor hem staan en zei “Wat ben jij een kleine man, als je wilt vechten, doe het dan met een man. Zo’n zwakke vrouw sla je niet.” Die man heeft het nooit weer gedaan.’ Volgens Semra deden zich niet zo vaak dat soort problemen voor, over het algemeen waren de mannen van de eerste generatie niet gewelddadig. Wat wel vaak voorkwam waren buitenechtelijke relaties. ‘Mannen die getrouwd waren met een vrouw in Turkije gingen hier met een Nederlandse vriendin bij vrienden op bezoek. Dat vond ik niet kunnen. Ik heb meteen gezegd: mooie Turkse cultuur hebben jullie’. Soms voelt Semra spijt dat ze naar Nederland is gekomen. Niet vanwege haar gezin, in de huiselijke sfeer is ze gelukkig. Maar ze maakt zich zorgen om de toekomst. ‘Mensen vragen me wel eens: ze zullen ons er toch niet uitzetten? Ik heb altijd gezegd: nee, dat doen ze niet. Maar tegenwoordig weet ik het niet meer. Ik woon hier al vijfenveertig jaar en ik hou van Nederland. Maar men geeft ons het gevoel dat dit ons land niet is. Dan vraag je je wel eens af wat je hier eigenlijk doet. Maar terug kan ik niet. Voor mij is Turkije een vreemd land geworden’.
Semra Schuurman-Örsçek | 31
Ahmet Binici Nazilli 1944
Ahmet Binici was in Zwolle betrokken bij het Turks Cultureel Centrum, bij Ulu Spor, het tijdschrift Tanım en een aantal stichtingen. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de oprichting en ontwikkeling van diverse organisaties. We ontmoeten Ahmet in het wijkcentrum Holtenbroek. ‘Ik heb de middelbare school niet helemaal afgemaakt. Dat wijt ik aan de problemen thuis, de hardheid van mijn leraren en mijn voorliefde voor het voetbal. Toen ik zestien, zeventien jaar was ben ik begonnen met werken bij Sümerbank (een grote Turkse onderneming) en met trainen voor het voetbalelftal van Sümerbank. Van mijn Ahmet Binici eerste maandloon betaalde ik de hypotheek van de winkel van mijn vader en kocht ik wat spullen voor het huis. Ik deed dat zonder dat mijn vader er van wist. Mijn vader was erg boos toen hij dat ontdekte en hij joeg me het huis uit. Tot ik in militaire dienst moest verbleef ik in een andere stad in een pension voor arbeiders. Nadat ik uit dienst kwam ben ik eerst hetzelfde werk gaan doen, later heb ik mijn werk opgezegd en ben professioneel gaan voetballen bij Nazillispor en Muğlaspor. Ik was inmiddels zesentwintig jaar en ik begreep dat ik niet altijd door kon gaan met voetballen. Ik heb me ingeschreven bij het arbeidsbureau om in Nederland te gaan werken. Daar zocht men mensen om in de textiel te werken.’ Er kwam een positief antwoord van het arbeidsbureau. Hij werd opgeroepen om een test te doen op het gebied van textiel en werkvaardigheden. Daarna werd hij voor een medische keuring naar Ankara gestuurd. Ahmet ontmoette daar andere arbeiders die naar het buitenland zouden gaan. Zonder naar Nazilli terug te keren vertrok hij met de KLM vanaf vliegveld Esenboğa naar Nederland. ‘In Amsterdam werden we met een autobus van het vliegveld afgehaald, er was een tolk uit Adana en ook de personeels- chef van het bedrijf was er bij. Het was avond en mijn hart maakte een sprongetje toen ik langs de weg verlichtte voetbalvelden zag en mensen die op de groene velden trainden. Kon ik daar maar bij zijn, kon ik daar maar voetballen dacht ik bij mezelf. Bij elk verlicht veld dat ik zag hoopte ik dat het onze plaats van bestemming was, maar iedere keer gingen we verder. Was onze bestemming een dorp, een stad? Het
32 | Ahmet Binici
is vast een achtergebleven gebied waar niet zulke groene, verlichtte sportvelden zijn, dacht ik. Tenslotte kwamen we in Almelo bij een oud pension, een vroegere fabriek, waar we ons settelden. Het pension hoorde bij de Twentse Textielfabriek. We zaten met acht man op een kamer. Ons eten werd gemaakt door een Turkse kok. Het bad, het toilet en de keuken gebruikten we gezamenlijk. Het leek wel een ziekenhuis, een steenkoud gebouw. In het pension woonden allemaal Turken en ook in de fabriek werkten veel Turkse arbeiders. De fabriek bood ons een contract aan van een jaar met een proeftijd van twee maanden. Ik werkte daar een jaar braaf en zonder klagen. Maar ik hield niet van het werk en ook niet van de werksfeer. Hoe kon ik er ook van houden, het was een ongezonde omgeving, stoffig werk en we kregen weinig betaald. We verdienden afhankelijk van de ploeg waarin we werkten: in de ochtendploeg was het vijftig, de middagploeg vijfenzeventig en de nachtploeg honderdtien gulden per week. Elke woensdag kregen we ons geld. Op donderdag overspoelden we het postkantoor om het geld naar onze familie in Turkije te sturen. Bijna geen van de Turken had een rijbewijs, daarom kocht iedereen een bromfiets, een mobilette. Het leek wel alsof we een gemotoriseerde eenheid waren. Die winter nam ik twee autorijlessen, maar ik ging er niet mee door omdat ik het te duur vond. Ik wist een betere manier. Ik kocht voor honderdvijfentwintig gulden een oude auto om mezelf te leren autorijden. Met horten en stoten leerde ik rijden. Tenslotte kreeg ik er plezier in. Op een zondag kwamen er vrienden uit Rijssen, we kropen met zijn allen in mijn wagentje om naar Amsterdam te gaan. Vrolijk gingen we de snelweg op, midden op de drukke weg ging de kabel van het gaspedaal kapot. Met moeite losten we het probleem op en gingen opnieuw op weg. Toen gingen alle lampen van de auto uit en even later hield de politie ons aan, zonder rijbewijs en zonder paspoort! Die politiemannen waren goede mensen, ze werden niet boos en vernederden ons niet. Ze sleepten onze auto naar Barneveld en namen ons in hun eigen auto mee naar Amsterdam. Een maand later kreeg ik een boete van honderdvijftig gulden. Eigenlijk was het geen boete, het waren de kosten van de vernietiging van de auto. Voor mij was het ook leergeld.’ Direct nadat zijn contract bij de Twentse Textielfabriek was afgelopen ging Ahmet Binici naar Van Gelder Papierfabriek in Wapenveld. Ahmets voetbalvrienden in Almelo werkten daar en vroegen hem bij hen te komen. Net als zijn vrienden ging hij wonen in het pension in de Wilhelminastraat in Zwolle. Beheerder Ahmet Bilkoç gaf hem een kamer met twee rustige mannen met wie hij het goed zou kunnen vinden. Lang is hij
Ahmet Binici | 33
niet in het pension gebleven, hij had andere plannen. Hij huurde een woning in de Frans Halsstraat voor tachtig gulden per maand. ‘Ik richtte het huis in met tweedehands meubels. Al werkte ik in de ploegendienst, toch voetbalde ik ook bij ZAC. Natuurlijk kon ik daar niet lang mee doorgaan. Ik haalde mijn rijbewijs en kocht meteen een Opel Record. Ik had mijn rijbewijs nog maar achttien dagen toen ik met vakantie naar Turkije ging. Ik had een huis, een baan, een auto, wat bleef er nog te wensen over? Ik wilde trouwen, maar wist niet met wie, er was niemand om mee te trouwen. In de streek waar ik vandaan kwam gingen we op zoek naar een mogelijke bruid. Op een paar plaatsen ontmoeten we een meisje, maar ik vond geen van de meisjes leuk. Tenslotte stelde mijn zus een meisje voor. Ze was de dochter van de buurman. We gingen erheen, ik zag het meisje, vond haar leuk, we praatten met elkaar, konden het met elkaar vinden en zo geschiedde. Na een korte verloving van zes weken trouwden we en vertrokken we naar Nederland. Ik was alleen weggegaan en ik kwam als deel van een stel terug. Binnen twee jaar kregen we een dochter en een zoon. In 1975 verhuisden we naar de Albert Cuypstraat, vanaf die dag wonen we daar, nu al weer zesendertig jaar. Omdat het zo dicht bij de stad is zijn we er blijven wonen. We geven weinig om luxe en mijn vrouw heeft het er naar haar zin.‘ In de jaren zeventig hield de stichting IJssel Vecht Delta zich bezig met de sociale en culturele behoeften van migranten. Het was een gemeentelijke instelling. Om de Turken te kunnen vertegenwoordigen naar de gemeente, de werkgevers en andere organisaties werd het Turks Cultureel Centrum opgericht. ‘Ik zat ook in die organisatie en droeg verschillende ideeën aan. Elke maand was er een vergadering met een comité van de gemeente waar we onze problemen konden voorleggen. In die tijd waren onze zorgen en problemen heel anders dan tegenwoordig. Elke zondag kwam er iemand met een projector uit Enschede en dan werd er een Turkse film vertoond. Daar kwamen heel wat mensen op af. In die tijd hadden we nog geen video en er waren geen Turkse televisiekanalen. Voor het gebed op de feestdagen haalden we een hoca uit Kampen en later uit Almelo. We hebben zelfs nog werk gezocht voor een hoca die zich in Zwolle vestigde. In het begin deden we het gebed in de onderste ruimte van het Trefcentrum.’ Binici zette zijn voetballiefde voort in Zwolle. Met een groep vrienden uit de buurt bleef hij voetballen. Ze kregen het idee om een voetbalclub te vormen. Het voorstel werd positief ontvangen door zowel het Turks Cultureel Centrum als door de gemeentelijke commissie. Ze kregen een startbijdrage van drieëntwintighonderd gulden. Binici ging samen met Cevat Özdemir naar een sportzaak en kocht alles wat nodig was voor een
34 | Ahmet Binici
voetbalclub. De club kreeg de naam “19 mei” en ze werden ingeschreven in de amateurcompetitie. Enige tijd later scheidde de voetbalclub zich af van het Turks Cultureel Centrum. Later werd Binici vrijwilliger en bestuurder bij Ulu Spor. ‘Ik hou er niet van om niets te doen te hebben en geen doel te hebben. Bezig zijn, iets voor elkaar krijgen is goed. Fotografie is mijn hobby, ik heb een groot dia-archief. Thuis heb ik een donkere kamer waar ik mijn negatieven afdruk. Tijdens bijeenkomsten en op bijzondere dagen was ik altijd de fotograaf, ik heb zelfs voor een tijdschrift gewerkt. Nu doe ik het niet veel meer. We brachten in Zwolle een tijdschrift uit getiteld Umut (hoop). We schreven over onderwerpen die interessant waren voor de mensen hier. Dat was geen gemakkelijk werk. Er waren toen nog geen computers zoals nu. Na Umut brachten we het tijdschrift Tanım uit, dat een wat bredere opzet had. Het bleef langer bestaan en had meer inhoud. Naast nieuws en informatie brachten we ook cultuur, kunst en literatuur. Ik typte stukken, was fotograaf en samen met de eindredactie deed ik de eindopmaak. Het kostte veel tijd, maar we deden het met plezier. Het is een mooie herinnering. Ik weet niet goed of ik blij moet zijn dat ik naar Nederland ben gekomen. Ik zeg soms tegen mezelf dat het goed is dat ik hier woon. Ik kon niet doorgaan als voetballer in mijn vaderland en Sümerbank bestaat niet meer. Maar soms bekruipen me andere gedachten. Ik voel me als een droog blad in de wind. Net als ik zijn mijn voorouders door de wind van hot naar her geblazen. Mijn voorvaderen zijn in de Osmaanse tijd van Karaman naar Kosovo verbannen. Mijn opa is in Kosovo geboren, mijn vader in Istanbul. Mijn vader heeft zich in Nazilli gevestigd en daar ben ik geboren. Ik ben naar Nederland gemigreerd, mijn kinderen zijn hier geboren. Waar kom ik eigenlijk vandaan? Ik ben Turk, Nederlander, een wereldburger. Maar dat is niet wat pijn doet. Het doet mij verdriet dat ik niet bij mijn familie ben, waar vind ik mijn ooms, mijn neven? In Karaman, in Kosovo, in Istanbul of in Nazilli? Het is een leven in ballingschap, ik zie mezelf als een economische balling. We kunnen niet terug, en dat is niet alleen vanwege onze kinderen en kleinkinderen. Ook Turkije vindt het fijn dat we in Europa wonen en wil niet dat we terug komen. Wat Nederland wil begrijp ik niet goed. Terug? Blijven? In de zomer zijn we in Turkije, in de winter in Zwolle. Als je het van een afstand bekijkt lijkt het een mooi leven, maar dat is in feite niet zo. Dat heen en weer gaan heeft niet mijn voorkeur. We zijn net trekvogels, we trekken niet voor ons plezier, het zijn de omstandigheden die ons daartoe dwingen. We zijn eigenlijk vreemden in twee landen.’
Ahmet Binici | 35
Islam Vrijwel alle gastarbeiders die vanuit Turkije naar Nederland kwamen waren moslim. Moslims geloven in één God, Allah. Hij wordt gezien als de schepper van de hemelen en de aarde en van alles wat zich er tussen bevindt. De betekenis van het Arabische woord islam is totale overgave aan Allah. Volgens moslims is de islam de vervolmaking van alle religies. Het Jodendom en het Christendom worden gezien als eerdere manifestaties van de ene ware religie, het monotheïsme van de islam. Vooor de moslims is Jezus niet de zoon van God, maar een profeet. Voor hen is Mohammed de laatste en belangrijkste profeet, hij is de gezant van God. Mohammed leefde van 570 tot 632 in het huidige Saoedi-Arabië en kreeg openbaringen van Allah, die later opgetekend werden in de koran. Naast de koran zijn de overleveringen en verhalen over de profeet Mohammed een belangrijke bron van religieuze kennis. Gelovigen dienen te leven volgens de vijf zuilen van de islam. Deze bestaan uit de geloofsbelijdenis, het gebed dat vijf keer per dag verricht moet worden, het geven van liefdadigheidsbelasting, vasten in de maand Ramadan en het volbrengen van de bedevaart naar Mekka. Daarnaast zijn er tal van regels en voorschriften die vrijwel elk gebied van het leven beslaan. Vrijdag is voor moslims de belangrijkste dag van de week, ze komen dan bijeen in de moskee om samen het gebed te verrichten en te luisteren naar een preek.
Een alevitische cem in Zwolle Binnen de islam zijn er twee richtingen: de soennieten en de sjiieten. De meerderheid van de moslims (vijfentachtig procent) is soenniet. Sjiieten, aanhangers van Mohammeds schoonzoon Ali, wonen vooral in Iran en Irak. De twee stromingen verschillen vooral van mening over de manier waarop vorm moet worden gegeven aan het leiderschap binnen de gemeenschap. Turkse Nederlanders zijn overwegend soennitisch. Maar een grote minderheid, een kwart tot een derde, is Aleviet. Zij worden gerekend tot de sjiieten. Behalve islamitische en christelijke elementen, zijn er elementen uit het sjamanisme (natuurgodsdienst) terug te vinden in het Alevtisme. Alevieten leven niet volgens de gebruikelijke islamitische regels. Ze vasten niet tijdens de Ramadan maar op andere dagen, ook gaan ze niet naar de moskee, maar houden op gezette tijden religieuze bijeenkomsten die cem worden genoemd. In hun humanistische filosofie staat de mens centraal.
De Zwolse soennitische Turken zijn verenigd in de Ulu moskee. De Alevieten hebben de Turks Alevitische Culturele Vereniging Zwolle opgericht. Er zijn ook veel Turkse Zwollenaren die niet aangesloten zijn bij een religieuze vereniging. Vrijdaggebed in de Ulu moskee in Holtenbroek 36 | Islam
Islam | 37
Azize Bilkoç-Cayan Istanbul 1947
Azize Bilkoç kwam in 1966 naar Nederland, negentien jaar oud en nog maar drie dagen getrouwd. Azize groeide op in de Istanbulse wijk Şişli. Haar vader was oorspronkelijk afkomstig uit het Zwarte Zee gebied waar hij een winkel in verf en behang had. Haar moeder was ambtenaar. Zelf leerde ze voor naaister. Ze komt uit een soennitische familie. Azize woont al jaren in de wijk Assendorp in Zwolle. In haar woonkamer is van de drukte op straat niets te merken. Het is een oase van rust, grote ramen kijken uit op een kleine tuin. Sinds Azize’s man tien jaar geleden overleed, woont ze alleen. Zijn foto hangt op een prominente plaats aan de muur. Azize heeft altijd dichtbij de binnenstad gewoond. Eerst in de Veerallee, waar ze samen met haar man een pension beheerde, later in een groot huis aan de Van Karnebeekstraat. Ze Azize Bilkoç vindt het prettig dat de winkels en het ziekenhuis dichtbij zijn. Haar gezondheid laat te wensen over, daarom is ze al lang niet meer actief in het vrijwilligerswerk. Vroeger was dat anders. Zo was ze jarenlang voorzitter van de vrouwenvereniging van het Trefcentrum en zat ze in verschillende provinciale overleggroepen. Ahmed, haar man, was ook actief. Hij was onder andere oprichter van het Nederlands-Turkse Contactcentrum in Zwolle. ‘Vroeger stapte ik overal op af, ik was heel vlot. Als jong meisje probeerde ik al wat te regelen als er een probleem was. Mijn ouders hadden in Turkije een huis met vijf verdiepingen, de bovenste was er zonder toestemming opgezet. Toen ik op een dag thuiskwam waren mijn ouders helemaal in paniek. De bovenste verdieping moest van de gemeente afgebroken worden, de werklui stonden al klaar. Ik vroeg hen een uurtje te wachten. De vader van mijn vriendin was burgemeester, ik ging naar hem toe om hulp te vragen. Ga maar lekker naar huis zei hij, er gebeurt niks. Toen ik thuis kwam waren de werklui weg. Wat heb je gedaan vroeg mijn vader, praten met de burgemeester? Ben je gek geworden? Nu ben ik een heel andere Azize. Ik durf niet meer zoveel. Misschien komt het door de medicijnen die ik slik voor epilepsie, ik weet het niet. 38 | Azize Bilkoç-Cayan
Ahmed, mijn man, was geboren in Erzincan en deed zijn dienstplicht in Istanbul. In de weekenden ging hij op bezoek bij familieleden van hem, die tegenover ons woonden. Ik werd verliefd, hij was een leuke, charmante man. Dat hij Alevitisch was wist ik niet toen ik met hem trouwde, het was nooit een probleem. We hebben het goed gehad samen. We gingen graag uit naar restaurants en één keer per maand nam hij me mee naar de disco. We hebben ook een heel mooie reis naar Oostenrijk gemaakt’ Ahmed Bilkoç was in 1963 naar België gegaan om daar te werken. Later kwam hij in Nederland terecht, bij Van Gelder Papierfabriek in Wapenveld. ‘Ik vond het wel grappig om naar het buitenland te gaan, maar het viel me tegen dat ik op het platteland terecht kwam. De eerste maand woonden we in Wapenveld, daarna verhuisden we naar Heerde. We woonden daar in een zomerhuisje. Wanneer dat in de zomer verhuurd werd trokken we bij onze huisbaas in. We hadden een goed contact met hem, nog steeds zien we elkaar. In die tijd waren er in Nederland maar weinig vrouwen die zich opmaakten. Wanneer ik me mooi maakte voordat mijn man thuis kwam, vroeg mijn huisbaas “is dat nou nodig?” De eerste weken in Nederland was ik heel eenzaam en alleen. De enige Turk die ik sprak was mijn man. Ik probeerde met Turkse vrouwen in contact te komen, maar die waren allemaal aan het werk. Ze werkten bij een textielatelier in Heerde. Alleen is ook maar niks, dus ben ik ook gaan werken. Puur vanwege de eenzaamheid, zo had ik tenminste contact met anderen. In dat naaiatelier maakten we rokken, alleen maar rokken. Mijn collega’s en ik waren allemaal in dezelfde tijd getrouwd en we hadden nog geen kinderen. Het was leuk en gezellig. Na een jaar werd mijn zoon geboren en ben ik gestopt met werken. Een jaar later ben ik begonnen in de fabriek van Friki. Ik had mijn zoon van elf maanden in de vakantie bij mijn ouders in Istanbul achtergelaten. Dat vond ik heel moeilijk. Wanneer ik naar mijn werk ging en zag dat een vrouw luiers aan de waslijn ophing, moest ik altijd huilen. In 1969 kocht Van Gelder Papierfabriek het pand Wilhelminastraat 12 in Zwolle om er een pension van te maken. Er had eerst een hotel in gezeten. Door de woningnood kon men in Heerde en Wapenveld steeds moeilijker woonruimte vinden voor de Turkse arbeiders. Maar wie moest de beheerder van het pension worden? ‘Iedereen zei: laat Ahmed en zijn vrouw de zaak beheren, die kennen de taal. Dat klopte, ik heb inderdaad heel gauw Nederlands geleerd. Mijn man en ik tolkten wel voor landgenoten en ik droeg geen hoofddoek, dat vond men gemakkelijk in de contacten. Een tolk kwam bij ons thuis om te praten. Ik heb niet meteen ja gezegd. Ik was verschrikkelijk bang om als vrouw alleen tussen allemaal mannen te zitten. Er kan niets gebeuren zei de tolk en als er toch iets gebeurt dan krijgen jullie een huis van Van Gelder. Die had eigen huizen. Voor mij was het vooral belangrijk dat mijn zoon weer bij ons kon komen wonen. Daarom heb ik tenslotte ingestemd. Azize Bilkoç-Cayan | 39
Kinderdagverblijf met rechts de zoon van Azize De mensen uit de buurt hadden in het begin moeite met het pension, maar dat was snel over. Bij de opening kwamen ze met bloemen. Eens in de zoveel tijd nodigden we de buren uit om wat te komen drinken. Het was echt gezellig. Onze zoon had vriendjes in de straat, er was geen kind dat niet bij ons mocht komen spelen van zijn ouders. De mannen gaven de kinderen uit de buurt wel eens snoep. Een jong kind stikte bijna in zo’n snoepje en de ouders kwamen boos bij ons “geef de kinderen nooit weer snoep”. Ik schrok dar erg van. Grappig was trouwens dat wij en de overburen de enigen waren die toen een auto hadden. Wij hadden in het pension een eigen woonkamer en slaapkamer en een aparte douche en toilet. Koken kon ik in de gemeenschappelijke keuken. Maar dat vond ik niet prettig en we hebben een kookhoekje in de kamer gemaakt. In het pension waren tweeëntwintig kamers. Sommigen waren voor twee en andere voor vier personen. Ze sliepen in van die stapelbedden. Eén kamer hielden we vrij voor het geval er iemand ziek werd. Helemaal vol zaten we trouwens niet. Er woonden steeds zo’n dertig tot veertig mannen. Ze waren afkomstig uit alle gebieden van Turkije. Gekke dingen gebeurden er nooit. Geen alcohol of drugs, er was nooit ruzie. De mannen hebben zich keurig gedragen. Het was eigenlijk allemaal heel rustig. Vroeger waren de mensen netter, nu kan je niemand meer vertrouwen. Mijn man was nooit jaloers met al die mannen, daar was trouwens ook geen aanleiding voor. Mijn man en ik hielden samen de boel schoon. We zorgden voor schone handdoeken en beddengoed, maar de mannen moesten zelf de bedden opmaken. Op maandag stofzuigden we de kamers. Iedereen kookte zelf, de afwas deden we in de machine. Het was hard werken. Er waren vier trappen en die moesten we vaak op en af, want dan was er geen zeep meer of er was iets anders nodig. Er was een telefoon met een klokje waar
40 | Azize Bilkoç-Cayan
de mannen gebruik van konden maken. Iemand van de papierfabriek kwam elke week controleren hoeveel er was gebeld. Als er problemen waren kwam men vaak bij mijn man, maar ook mij vroegen ze soms “wat moet ik doen yenge?” (zus) Het was een mooie tijd, ik heb er geen spijt van.’ Na vier jaar werd het pension opgeheven. Steeds meer mannen lieten hun gezinnen overkomen. Azize en haar man hielpen de mensen met het zoeken naar tweedehands meubels. Zelf gingen ze in een groot huis aan het eind van de Van Karnebeekstraat wonen. De kinderen gingen naar de Parkschool, een wat elitaire school in die tijd, maar ze konden goed aansluiting vinden. In 1971 haalde Azize haar rijbewijs. Veel plezier had ze er niet van, want ze kreeg toen ze zwanger was van haar jongste zoon hevige epileptische aanvallen. Dankzij de medicijnen die ze nu heeft, heeft ze minder last van toevallen, maar autorijden is er niet meer bij. Ahmed vond een baan als buschauffeur. Van Gelder had hem nog gevraagd om weer in de fabriek te komen werken, maar dat wilde hij niet. Azize verdiende wat geld met naaiwerk op bestelling. Azize en haar gezin gingen elk jaar zo’n vier weken op vakantie naar Turkije. ‘Het was gebruikelijk dat we de voorraad kolen voor de winter voor mijn schoonmoeder in Erzincan betaalden. Mijn ouders stuurde ik geen geld, die hadden dat niet nodig.’ Begin jaren zeventig nam Ahmed het initiatief tot het opzetten van een Turks-Nederlands Contactcentrum. Als voorzitter van de Turkse Vrouwenvereniging was Azize betrokken bij de oprichting van Yuva, een kinderdagverblijf voor Turkse kinderen aan het begin van de Van Karnebeekstraat. Er was behoefte aan goede opvang omdat veel vrouwen werkten. Azize tolkte soms ook voor landgenoten. Ze vond dat niet altijd prettig. Wanneer er een nare boodschap overgebracht moest worden dan kreeg zij als boodschapper soms de schuld. Zelf kreeg ze ook te maken met een akelige gebeurtenis.‘ Op een ochtend was mijn man om zes uur weggegaan en ik lag nog even op de bank te slapen. Er is toen kortsluiting ontstaan. Een elektriciteitssnoer onder de poot van de bank waarop ik lag was versleten en er ontstond brand. De kinderen renden naar buiten. Ik maakte me zorgen om onze hond, maar gelukkig was hij ook al buiten. Ik heb twee weken in het ziekenhuis gelegen, niet vanwege verwondingen, maar omdat ik helemaal in de war was. Daarna zijn we hier komen wonen.’ Azize heeft nog maar weinig contacten in de Turkse gemeenschap sinds haar man overleed. ‘Hij is lang ziek geweest en ik heb hem verzorgd. Hij heeft steeds gezegd dat
Azize Bilkoç-Cayan | 41
hij gecremeerd wilde worden. Dan zei ik: hou toch op, cremeren past niet in ons geloof. Ik weet niet waarom hij dat wilde. Maar hij bleef volhouden en ik heb tenslotte beloofd dat ik hem zou laten cremeren. De Turkse gemeenschap zei me dat ik het niet moest doen, maar ik ben mijn belofte na gekomen. Veel mensen hebben me dat kwalijk genomen.’ Azize is elk jaar van mei tot september in Turkije. Haar ouders hadden op een uur rijden van hun huis een zomerhuisje aan zee. Azize gaat er nog steeds heel graag naar toe. Dan ziet ze ook haar familie. ‘Wanneer ik in Istanbul was gebleven had ik misschien een betere positie gehad dan hier. Mijn zussen hebben het financieel beter dan ik en ze hebben zich goed ontwikkeld. Allebei hebben ze een computer. Die kan ik ook wel kopen maar ik zie er het nut niet zo van in. Voor hen ben ik een plattelandsmeisje, zo noemen ze me ook. Toch ben ik blij dat in ik Nederland gewoond heb. Na al die jaren voel ik me Nederlander. Ik ben hier gewoon gewend en ik voel me niks minder dan een ander.’
Gülşen Tanoğlu-Kara Erzurum 1949
Gülşen Tanoğlu is vrijwilligster bij de Stichting Turkse Ouderen in Zwolle. Elke woensdagmiddag begeleidt ze een groep vrouwen die bij elkaar komt in het verzorgingscentrum Fermate. Tien jaar geleden, toen haar gezin haar minder nodig had, is ze dat vrijwilligerswerk gaan doen. Ze is ook actief in het bestuur van de Alevitische vereniging in Zwolle. Op een winderige dag aan het eind van september is er niemand van haar groep gekomen. Veel ouderen blijven tot oktober of november in Turkije. Wanneer het daar te koud wordt en als ze hun familie en kennissen gaan missen, komen ze naar Nederland terug. Dan zal ook de groep van Gülşen weer bestaan uit zo’n twintig vrouwen die samenkomen om te praten en koffie te Gülşen Tanoğlu drinken. Soms worden informatiebijeenkomsten over uiteenlopende onderwerpen georganiseerd. De groep gaat ook samen op reis. Ze hebben reisjes gemaakt naar het Turkse Antalya, maar ook zijn ze naar Londen en Parijs geweest. Samen met hun mannen worden er uitstapjes in Nederland gemaakt, zoals naar de Keukenhof en naar Scheveningen. Gülşen is goed bekend in verzorgingshuis Fermate. Als ze hoort dat ‘haar’ ruimte vandaag niet beschikbaar is, stapt ze er gelijk op af. Ze kan zich goed redden met de Nederlandse taal. Zelf is ze niet tevreden over haar niveau, ze heeft de werkwoorden nooit goed leren gebruiken, zegt ze. Gülşen is als gastarbeidster naar Nederland gekomen. Dat is heel bijzonder, want de meeste Turkse vrouwen van haar generatie kwamen als echtgenote van een gastarbeider. Gülşen groeide op in Ankara. ‘Toen ik vier maanden oud was zijn we vanuit Oost Turkije naar Ankara verhuisd. Ik heb daar op het lyceum gezeten, maar ik mocht daarna van mijn vader niet werken. Op een dag in 1971 ging ik met mijn nichtje een boodschap doen in de stad. Het arbeidsbureau zat naast de winkel waar we moesten zijn. Mijn nichtje zei: “kom, laten we ons inschrijven, we zien wel of het wat wordt”. Zij wilde graag naar Duitsland om te werken, maar ik was daar helemaal niet in geïnteresseerd.
Azize met echtgenoot en kinderen 42 | Azize Bilkoç-Cayan
Gülşen Tanoğlu-Kara | 43
bij een Nederlandse vrouw die getrouwd was met een Turkse man. Ze hadden drie kinderen. Het was een goed ingericht huis van drie verdiepingen. In een grote slaapkamer sliepen zes van ons meisjes, in een kleine vier. We hadden ook nog een kleine zitkamer. We hoefden helemaal niets te doen, het eten werd klaargemaakt door de huisbaas. In de week werkten we en op zaterdag gingen we winkelen in de stad. Het was net alsof we op kostschool zaten.
Turkse vrouwengroep op vakantie Ik deed voor de grap mee. Op het bureau hebben we allerlei formuleren ingevuld. Een week later kreeg ik bericht, of ik in Nederland wilde werken. Wat? Waar? Ik was in shock. De hele familie was in shock. Ik kom uit een grote familie maar niemand was nog naar Europa gegaan om te werken. Ik wist niets van Nederland. Ik zocht het land op in de atlas. Zo klein? Thuis zeiden ze eerst: nee, ga maar niet. Later zeiden ze dat ik wel kon gaan. Ja, nee, ja, nee, zo ging het mezelf ook. ’s Avonds wilde ik niet gaan, ’s morgens wilde ik wel. Je hoeft niet te gaan, zeiden mijn ouders. De week nadat ik de brief had ontvangen, kreeg ik allerlei medische onderzoeken, bloeddruk, ogen, tanden alles werd gecontroleerd. Toen alles goed was werd mijn paspoort klaargemaakt. Toen kon ik eigenlijk niet meer terug. Ik weet niet waarom ik ging. Het trok, ja misschien was het het lot. Het leven is een loterij. Mijn nichtje was niet uitgekozen, maar ze was niet jaloers. Een half jaar later ging ze naar Oostenrijk om te werken. Ik was samen met negen andere jonge vrouwen gekozen uit zo’n zeventig sollicitanten. Ze hadden vrouwen gezocht die ervaring hadden met naaiwerk. Ik had daarvoor een certificaat. We waren allemaal vrijgezel, tenminste op papier. Ik was de jongste en de enige Aleviet. Dat was geen probleem. In die tijd hielden we ons niet met dat soort dingen bezig. Zo hoorde ik pas in Nederland voor het eerst iets over Koerden. Met het vliegtuig vertrokken we naar Nederland. We werden met twee auto’s van de luchthaven opgehaald door de personeelschef van het bedrijf en een tolk. Ze hadden ons verteld dat we in een bontfabriek zouden gaan werken. Dat leek ons wel wat. We zagen het al helemaal voor ons, de een wilde graag een hoedje van bont, de ander een jas. We zouden in Vianen gaan werken en in Utrecht gaan wonen. We kwamen in een pension 44 | Gülşen Tanoğlu-Kara
De fabriek waar we werkten, dat is ook een mooi verhaal. Een bontfabriek hadden ze gezegd. Het bleek een lederwarenfabriek te zijn, maar ze produceerden niet voor mensen maar voor honden. Riemen en halsbanden, van die dingen. We maakten ook zadels en tuig voor ezels en paarden. Of we teleurgesteld waren? Nee hoor, een fabriek is een fabriek. Maar het was er niet gezellig. Het was klein, er werkten zo’n vijfentwintig mensen en het werk was saai. We zaten de hele dag achter de naaimachine. We gebruikten gebarentaal om iets duidelijk te maken. Als ik de kans had gehad was ik meteen de eerste week al terug gegaan naar huis. Ik had heimwee en miste mijn familie erg. Dat is nog steeds zo, dat gaat niet over. Eenzaamheid is moeilijk, dag en nacht heb ik gehuild en gepiekerd. Toen ik in Nederland aankwam woog ik drieënvijftig kilo, vier maanden later nog maar achtenveertig. Telefonisch contact was moeilijk. Mijn ouders hadden wel telefoon maar het duurde soms een paar dagen voor je verbinding kreeg. We schreven brieven, ik wachtte elke week vol spanning op de post. Eén keer per jaar ging ik op vakantie naar huis. Je kon alleen met KLM of Turkish Airlines vliegen, andere maatschappijen waren er niet. De tickets waren duur, het was een moeilijke en tegelijkertijd ook een mooie tijd. Sommige van de tien meisjes gingen terug naar Turkije, andere trouwden of gingen elders aan het werk. De een na de ander vertrok, tot ik alleen overbleef. Ik zat hier vastgelijmd leek het wel. Na een jaar bij Ploeg Lederwaren ging ik bij Philips in Hilversum werken, daar deed ik kwaliteitscontroles. Ik verhuisde naar een ander pension, weer bij Turkse mensen. Ze pasten niet op me of zo, ik paste op mezelf. Mijn familie vertrouwde mij, anders hadden ze me niet laten gaan. Mijn land vertrouwde mij en ik mocht dat vertrouwen niet beschamen. Het was net alsof mijn ouders toekeken. Ik was streng voor mezelf, na acht uur ‘s avonds kwam ik nooit buiten, mijn huis was mijn veilige plekje. Soms keek ik wat naar de zwart-wit tv of ik handwerkte. Ik ging alleen om met de meisjes uit onze groep, niet met anderen. Met mannen kwam ik helemaal niet in contact buiten het werk. Bij Philips werkten wel mannen, ze zorgden een beetje voor me, net als een vader of een broer. In april 1978, ik was toen negenentwintig jaar, ging ik in Zwolle naar een bruiloft van verre familie. Een man zag me daar. Onze families kwamen oorspronkelijk uit dezelfde Gülşen Tanoğlu-Kara | 45
streek in Oost Turkije. Hij belde me later op om te vragen of ik met hem wilde trouwen. Ik zei: dat kan ik niet beslissen, dat moet je aan mijn ouders vragen. Die zomer ging ik met vakantie naar Ankara. Op 10 juli kwam hij ons daar bezoeken. Mijn ouders vonden het goed, de volgende dag zijn we verloofd en op 30 juli zijn we getrouwd. Zo ben ik in twintig dagen getrouwd, zomaar, zonder verkering of zo. Weer het lot. Ik dacht er niet bij na. Maar het is goed gegaan. In onze familie mochten we zelf bepalen met wie we wilden trouwen. Mijn ouders legden geen druk op ons om al jong te trouwen. Toch zijn al mijn broers en zussen getrouwd via een koppelaar. Ik ook, Semra Schuurman had tegen mijn man gezegd: vraag haar maar, dat is een leuk meisje. Mijn man was zevenendertig jaar en werkte bij de papierfabriek van Van Gelder in Wapenveld. We gingen in Zwolle wonen. Het was moeilijk voor mij om te wennen. Zwolle was toen een soort dorp, nu is het wat groter geworden. Ik kon hier bij Philips aan de slag.
Turkse Zwollenaren
We waren druk met het opknappen van ons huis, een kleine onbewoonbaar verklaarde woning aan de Molendwarsstraat. We hadden in die buurt veel contacten. Na de geboorte van onze tweede dochter ben ik met werken gestopt. We kregen nog een derde kind, zij is heel speciaal. Waarom? Ze heeft het syndroom van Down. We zijn heel veel samen, ze is mijn handtasje zeg ik altijd. Ik heb haar nooit verborgen, maar altijd meegenomen. Het is een heel lief, enthousiast meisje dat goed kan opschieten met iedereen. Ze is kunstenares, ze maakt heel mooie dingen bij Frion. Ik ben God dankbaar dat Hij me dit meisje heeft gegeven. Het is Zijn cadeau aan mij zodat ik niet alleen hoef te zijn. Maar het is ook jammer, omdat ze niet zelfstandig kan wonen en altijd afhankelijk is van anderen. Onze dochters heb ik net zo opgevoed als ikzelf ben opgevoed. Het is belangrijk om hen te steunen en niet te streng te zijn. Als er problemen zijn moet je die samen proberen op te lossen, je moet ze niet geheim houden. Een goede opleiding is belangrijk. Niet achter de machine maar achter de computer, zeiden we altijd, dan kun je goed verdienen en goed leven.
De arbeidsparticipatie van Turkse mannen, maar vooral van Turkse vrouwen is laag. Tegelijkertijd is ook de werkloosheid en het percentage bijstandsontvangers onder hen lager dan dat van de andere groepen van niet-westerse komaf, zoals Antillianen en Marokkanen. Turken starten in vergelijking met de andere groepen vaker een eigen bedrijf. Er zijn in Zwolle talrijke cafetaria’s, pizzeria’s en kebabzaken met een Turkse eigenaar, maar ook kapsalons, levensmiddelenzaken, garages, autowasstraten, telecomwinkels en glasbedrijven.
De oudste twee kinderen hebben gestudeerd in Utrecht. Ze mochten er op kamers wonen, we vertrouwden hen. De een heeft criminologie en strafrecht gestudeerd en werkt bij de rechtbank, de andere studeerde economie en rechten en werkt bij een bank. Zij is getrouwd met een Nederlandse man. Dat is bijzonder want Turkse jongens trouwen wel met Nederlandse meisjes, maar andersom zie je niet zo veel. Als het wel gebeurt wordt er vaak een beetje stiekem over gedaan. Dat hebben wij niet gedaan, we hebben een mooie bruiloft gevierd. In april verwachten ze hun eerste kind.
In Zwolle wonen in vergelijking met het landelijke gemiddelde relatief weinig nietwesterse allochtonen. Zwolle is nooit een industriestad is geweest en er hebben zich relatief weinig gastarbeiders gevestigd. De grootste groep inwoners van Zwolle van niet-westerse komaf heeft een Turkse achtergrond. Op 1 januari 2010 vormden de Turkse Zwollenaren twee procent van de Zwolse bevolking. De verwachting is dat hun aantal tot 2024 met zes procent zal toenemen. Het zal daarbij vooral gaan om natuurlijke groei door geboortes. Er zijn in deze groep naar verhouding weinig alleenstaanden en veel huishoudens met kinderen.
Van de Turkse Zwollenaren woont veertig procent in een koopwoning. In de Zwolse wijken Holtenbroek en Dieze-West wonen de meeste Zwollenaren met een Turkse achtergrond. Het gemiddelde opleidingsniveau van de Turkse Zwollenaren is laag, Turkse leerlingen zijn ondervertegenwoordigd in het HAVO en VWO. Kinderen van Turkse komaf hebben vaak moeite met lezen. Een mogelijke oorzaak is dat er thuis vaak Turks wordt gesproken. Behoud van de eigen taal vindt men erg belangrijk. Ook hecht men aan de eigen cultuur, een relatief hoog percentage vindt dat er onvoldoende ruimte is om de eigen levensstijl, geloof en levensovertuiging te behouden. Er zijn veel contacten met de eigen groep en men is vaak lid van een allochtone vereniging of organisatie. Turkse Zwollenaren geven aan altijd te stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen, vaker dan Antillianen en Marokkanen. (Bron: Integratiemonitor 2009, gemeente Zwolle)
Ik ben tevreden met mijn leven in Nederland. Spijt dat ik naar Nederland ben gekomen heb ik niet. Ik heb een leuk, gelukkig gezin en een mooi huis, een twee onder één kap woning in Holtenbroek. Wij hebben goed geleefd. We zijn ook Nederlands geworden.’ 46 | Gülşen Tanoğlu-Kara
Turkse Zwollenaren | 47
Elif Ceylan
Denizli 1953  Elif Ceylan noemt zichzelf een traditionele vrouw. Ze werkte nooit buitenshuis, altijd was ze thuis bij de kinderen. Inmiddels zijn haar zoon en dochter de twintig gepasseerd, maar ze wonen nog thuis en betekenen veel voor Elif. Na de lagere school in Turkije volgde Elif een naaicursus. Nog steeds handwerkt ze graag, trots laat ze het fijn gehaakte sierrandje zien dat net af is. Elif Ceylan woont, sinds ze in 1988 door haar huwelijk naar Nederland kwam, in haar woning in de Tulpstraat. Ze heeft een goed contact met de buren. Met een jong Turks echtpaar dat naast haar woonde maakte ze enkele jaren geleden de bedevaart naar Mekka. Het geloof is heel belangrijk voor haar, het geeft haar kracht. Dochter Ayse’s en zoon Mohammed studeren aan een HBO instelling. Ayse’s heeft voor de richting Elif Ceylan maatschappelijk werk gekozen. Ze vindt dat haar moeder haar veel vrijheid geeft. Zo mag ze uitgaan met vriendinnen en een relatie is geen probleem, mits het serieus is. Ayse’s is heel zorgzaam voor haar moeder, ze rijdt haar met de auto naar de winkel of naar kennissen en begeleidt haar naar de dokter als dat nodig is. Terwijl haar moeder vertelt over haar leven dat niet altijd over rozen is gegaan, schenkt haar dochter thee. Nu en dan licht ze haar moeders woorden toe. ‘Als jong meisje ging ik niet veel naar buiten. Als je een boodschap ging doen of naar de bron liep waren er altijd wel jongens en mannen die praatjes tegen je hadden. Je moest oppassen voor roddels en geklets. Ik handwerkte veel en ik knoopte tapijten. We waren thuis met vijf meisjes, ik was de oudste. Mijn vader verdiende de kost als vrachtrijder. Hij hield veel van ons en was heel beschermend. Toen ik zeventien was trouwde ik. Ik kwam in huis bij mijn schoonouders. Het was een druk huishouden met acht jonge kinderen. Omdat ik de eerste schoondochter was moest ik veel werk in huis
48 | Elif Ceylan
doen. Mijn schoonfamilie had het niet breed en mijn vader hielp hen met werk. Mijn man was ook chauffeur en bleef soms maanden weg. Toen mijn vader zag dat het niet goed ging met mij in dat huis heeft hij mij daar weggehaald. We waren toen een half jaar getrouwd. Ik kwam weer bij mijn ouders wonen als vrijgezel meisje. Mijn zussen verloofden zich en trouwden de een na de ander. Mijn vader gaf zus nummer vier aan een neef van ons; die jongen was als een zoon voor hem. We woonden dichtbij elkaar, we aten samen, deden samen boodschappen, we waren als één gezin. Omdat mijn zwager al familie was hoefde ik niet verlegen te zijn. Het was niet onfatsoenlijk, niemand zou er iets van zeggen. Mijn jongste zus was heel mooi, ze was lang en had bruine ogen. Ze trouwde met een jongen die ze had leren kennen op de Imam Hatip school (middelbare school op islamitische basis). Hij was verre familie van ons. Zijn vader werkte als arbeider in Duitsland en die jongen ging daar later eveneens werken. Ze zijn verloofd en een paar jaar later getrouwd. Mijn zus is toen ook naar Duitsland gegaan. Ze heeft haar schooldiploma nog wel gehaald. Al mijn zussen waren dus getrouwd, alleen ik was nog thuis. Vlak na de geboorte van dochter Mijn leven verstreek en ik maakte Ayse’s in 1989 in de Tulpstraat me zorgen hoe de rest van mijn leven er uit zou zien. De schoonmoeder van mijn jongste zus, die in Duitsland woonde, sprak over mij met een vriendin die een vrouw zocht voor een alleenstaande kennis . “Ze is leuk” zei ze, “het is een goed meisje, jaren geleden was ze een half jaar getrouwd, maar of ze weer wil trouwen? Haar vader en moeder willen haar niet weggeven, ze zijn bang dat het niet goed zal gaan. Maar ze is jong, haar leven kan toch niet zo voorbijgaan?” Het ene woord leidde tot het andere en ze kwamen op bezoek om mijn hand te vragen. Eerst wilde ik niet, ik was verlegen en schaamde me, maar ik verzamelde moed en we zijn getrouwd. Ik was toen vijfendertig jaar, hij vijfenveertig. Hij was gescheiden en werkte in Nederland, in Kampen bij een plasticfabriek. Zijn ex-vrouw en dochter woonden weer in Turkije. Over de reden van zijn scheiding was hij terughoudend. Dat er ook een
Elif Ceylan | 49
Nederlandse vriendin was geweest met wie hij acht jaar in dit huis had samengewoond, vertelde hij niet. Ik wilde wel naar Nederland, ik dacht dat het leven hier gemakkelijker was wat werk en geld betreft. Mijn jongste zus had het naar haar zin in Duitsland. Ik vond het hier ook leuk, ik heb altijd van Nederland gehouden. Hier is geen onrecht, niemand maakt hier onderscheid tussen iemand die gestudeerd heeft en iemand die niet heeft doorgeleerd. Ik maakte me zorgen of ik nog wel een kind zou kunnen krijgen. Ik was immers al wat ouder. Met mijn buurmeisje, Hanife -Kahvecioğlu als tolk, ging ik naar de huisarts. Die stuurde me meteen door naar het ziekenhuis. Na mijn volgende menstruatie moest ik terugkomen voor onderzoek. Maar die menstruatie kwam maar niet. Ik weer met Hanife naar de dokter, “je bent zwanger”, zei hij. Uit dankbaarheid en vreugde heb ik voor Hanife een paar oorbellen gekocht. Ik was zo blij. Iedereen in de buurt had het erover: Elif is zwanger. Ayse werd geboren en amper veertig dagen later was ik alweer zwanger, van Mohammed. Ayse kon nog maar net staan toen Mohammed geboren werd. Mijn man was erg blij met zijn zoon. Toen de kinderen een paar jaar oud waren gingen we met de auto op vakantie naar Turkije. Op een dag hadden we wat onenigheid en mijn man ging er vandoor met mijn paspoort. Zo bleef ik alleen achter in Turkije met twee kleine kinderen. We hadden huwelijksproblemen. Tijdens mijn eerste zwangerschap was mijn man ziek geworden. Hij had al van kinds af aan een chronisch longziekte, dat was moeilijk. Soms had hij losse handen, de buren hebben de politie wel eens gebeld. Ik zelf niet, de mensen zouden er schande van kunnen spreken. Mijn man had psychische problemen maar hij was gek op de kinderen, hen sloeg hij nooit, hij deed alles voor hen. Ik was bang voor praatjes, voor mijn eer. Daarom vroeg ik niemand om hulp of bemiddeling. Op een dag was ik met de kinderen in het dorp waar de broer van mijn man woonde. Hij zag de kinderen daar spelen. Mijn zwager heeft mijn man toen een brief geschreven, dat hij aan zijn kinderen moest denken en dat hij moest zorgen dat zij konden leren. Wat zou er van hen terechtkomen in Turkije? Toen mijn man die brief las heeft hij mij gebeld. We mochten weer naar Nederland komen. Ik zei hem dat hij moest opschieten omdat mijn verblijfsvergunning voor Nederland bijna was verlopen. Een week later vertrokken we vanuit Izmir met het vliegtuig naar Nederland. Mijn ouders waarschuwden me: “ga niet, die man kun je niet vertrouwen, blijf toch hier. Blijkbaar wil hij de kinderen niet, wij zullen je wel helpen.” Mijn moeder vroeg zich af waar ik van zou moeten leven als hij me weer in de steek zou laten. “Dan zal de overheid wel voor me zorgen”, antwoordde ik.
50 | Elif Ceylan
Elif (links op de foto) op Nederlandse taalles bij het IJsselcollege In Turkije kon ik geen kant op. Met twee jonge kinderen bij mijn ouders wonen viel niet mee. De kinderen waren soms lastig. Ayse was ziek, ze had de waterpokken en ik kon niet met haar naar de dokter want dat was te duur. Waar moest ik met de kinderen heen als ik zou gaan werken? Ze zouden ook niet kunnen studeren. En ik, wat moest ik daar? Ik was nog jong, men zou over me kletsen, mijn eer betwijfelen. Nee, ik wilde koste wat kost weer terug naar Nederland. Daar waren mogelijkheden voor de kinderen. Alles had ik er voor over, daar was mijn huis. Terug in Nederland begon ik met taalles op het IJsselcollege. Ik kon nog geen brood kopen, ik wist niets. Altijd had ik hulp nodig. Tweeënhalf jaar zat ik op school, de kinderen zaten op de crèche. Toen durfde ik naar de markt, een kilo tomaten of appels kon ik nu zelf kopen. Ik kreeg zelfvertrouwen. Ik ging ook op fietsles. De kinderen bracht ik op de fiets naar zwemles. Nu fiets ik niet meer, ik heb een keer een ongeluk gehad en daardoor ben ik bang geworden. Naar Turkije wilde ik niet meer, ik was bang dat mijn man ons daar misschien weer zou achterlaten. Ik had maar weinig geld om van te leven. Omdat mijn man ziek was hadden we minder inkomsten. Er waren schulden bij de bank. Hij gaf ook geld aan zijn familie in Turkije, dat werd verwacht, hij leefde immers in Europa. Ik maakte mijn kleren
Elif Ceylan | 51
zelf, ik bakte zelf brood, soms verdiende ik wat geld door kleren voor de buren of mijn medecursisten op het IJsselcollege te maken, kledingstukken die ze hier niet konden kopen. De vijf of tien gulden die ik daarmee verdiende pakte mijn man vaak ook nog af. Twee jaar nadat we teruggekomen waren uit Turkije is mijn man vertrokken. Zomaar, zonder iets te zeggen. Waar hij naar toe ging? Ik wist het niet.’ Volgens dochter Ayse kon haar vader zich niet binden “Hij liep weg voor de verantwoordelijkheid van een gezin, hij hield van het vrije leven. Uitgaan, eten in restaurants, mijn vader deed dat graag. Maar mijn moeder was dat niet gewend, zij is opgevoed met het idee dat vrouwen thuis horen te zijn bij de kinderen. Hij was ook een moeilijk persoon.” Elif vervolgt: ‘Nadat hij was weggegaan hadden we nog wel contact. Hij haalde de kinderen in het weekend op. Ik maakte soms eten voor hem, daar hield hij van. Wanneer de kinderen jarig waren kwam hij ook. De ene keer ging het goed, de volgende keer waren er weer problemen. Kom maar niet meer, zei ik, dat is voor mij ook beter. Problemen, problemen, zo leefden wij. Op een gegeven moment wilde ik niet meer dat hij de kinderen zag.’ Ayse vult aan; “ze was bang dat mijn vader ons mee naar Turkije zou nemen, ze voelde zich machteloos. Ze kende de taal niet goed, wist niet wat haar rechten en plichten waren, ze vond het heel eng. Ze wist niet hoe ze tegen hem op kon.” Er volgde een moeilijke periode. Elif en haar man stonden tegenover elkaar. Hij beschuldigde haar ervan dat ze een ander had, in werkelijkheid had hij zelf een vriendin. Elif voelde zich verraden, op een gegeven moment stortte ze in. Dat haar gezondheid nu te wensen overlaat, wijt ze aan de stress uit die tijd. Uiteindelijk werd haar man ernstig ziek en twaalf jaar geleden stierf hij. ‘Hij is hier gestorven, maar in Turkije begraven. Dat kon omdat ik al die jaren de overlijdensverzekering voor hem had betaald. Als we in Turkije zijn bezoeken we altijd zijn graf. Ik lees de koran voor hem en bid voor hem, ik vergeef hem. Het was nooit mijn bedoeling om te scheiden. Ik ben een Turkse vrouw ik wilde mijn man niet kwijt, vanwege mijn eer en vanwege de kinderen. Hij was een knappe man maar hij was niet verstandig. Moge Allah hem vergeven. Achteraf heb ik geen spijt dat ik met hem getrouwd ben. Ik leef hier goed, dankzij hem heb ik twee rozen van kinderen. Allah heeft het zo gewild. Ik ben dankbaar. Ik hoop dat ik nog een poosje door mag leven zoals ik nu doe. Ik zou graag mijn kinderen laten trouwen en als er kleinkinderen komen, dan hoop ik dat ik me nuttig kan maken. Ik wil ook graag weer eens naar Turkije om mijn moeder te zien. We zijn gek op elkaar, we bellen dagelijks.’
52 | Elif Ceylan
Hava Teğmen-Dirim Kayseri 1957
In de knusse woonkamer van Hava Teğmen en haar man Sahin valt het bed voor het raam meteen op. Sahin rust daar soms op, hij is hart- en longpatiënt en heeft meerdere malen per dag extra zuurstof nodig. Hava laat een kussen zien dat op het bed ligt, ze heeft het sloop nog voor haar uitzet geborduurd met een rozenmotief in een heel fijn steekje. Hava Dirim groeide op in Turkije en kwam in 1969 naar Nederland. Op papier was ze toen elf, maar in werkelijkheid nog maar negen jaar. Haar vader was sinds 1965 hier, hij werkte bij Van Gelder Papierfabriek in Wapenveld. Het grote gezin met negen kinderen, waarvan er twee op jonge leeftijd overleden, huurde een ruim, oud huis in Heerde. Hava werkte al jong in wasserijen in Heerde. Toen ze Hava Teğmen-Dirim zeventien jaar geleden ziek werd moest ze stoppen met werken en verhuisden ze van Heerde naar Zwolle; dat was gemakkelijker in verband met ziekenhuisbezoek. Hava en Sahin hebben twee volwassen dochters, de oudste is huisvrouw, de jongste politieagente. Hava’s ouders zijn ook van Heerde naar Zwolle verhuisd toen ze meer zorg nodig hadden. Ze wonen in zorginstelling de Havezate, dicht bij Hava die ze om de dag bezoekt. Haar vader noemt haar zijn rechterhand. ‘Toen ik op mijn negende naar Nederland kwam was mijn jeugd voorbij. In Turkije zat ik op school en had ik tijd om te spelen, in Nederland was dat allemaal afgelopen. Na de verhuizing naar Nederland gingen mijn broer en ik in Heerde naar de lagere school. De derde ochtend zei ik tegen mijn moeder “ik ga niet meer naar school.” Ik was een groot, wat grof meisje en zat in de klas tussen allemaal kleine kinderen. De juf was heel mager, ik was haast nog groter dan zij, ik voelde me daar niet prettig bij. Mijn moeder was in paniek, wat moeten we tegen papa zeggen? De volgende dag kwam de juf samen met iemand van de gemeente bij ons thuis. Ik sloot me op in mijn kamer. Mijn vader werd boos, schopte tegen de deur maar ik deed niet open. Ze hebben mij de slaapkamer niet
Hava Teğmen-Dirim | 53
uitgekregen. Later kwamen ze weer, de politie kwam, maar ik weigerde naar school te gaan. Of mijn vader een boete heeft gehad omdat ik leerplichtig was, weet ik niet. Gazi Yıldırım uit Zwolle was familie van ons. Hij kwam met een paar collega’s van mijn vader bij ons langs om te zeggen dat ze een wasserij wisten waar ze werk hadden voor mijn zus. Een week of twee later haalde ik haar samen met mijn vader van het werk op. “Is dat je dochter?” vroegen ze bij de wasserij, “zij kan hier ook wel aan het werk.” Het was eigenlijk als grapje bedoeld, maar ik mocht het wel proberen. Mijn zus was twaalf en ik negen, maar ik was groter dan zij. Na de eerste week kreeg ik een envelop met 15 gulden. Ik was zo blij. Ik gaf het geld aan mijn vader. Hij was ook blij want alles was duur. In de wasserij begreep ik niets, geen Hava Teğmen met haar schooljuf in Turkije woord. Maar, dat was zo leuk, elke dag leerden we een nieuw woord: lakens, slopen, brood, koekjes... woord voor woord net als op school. Het was wel zwaar werk: vieze was sorteren zoals operatielakens uit het ziekenhuis en linnengoed uit hotels, theedoeken in de mangel insteken, wasgoed uitkloppen. Ik kon heel recht lakens stapelen, wel vijfenzeventig stuks kon ik op de arm nemen en in de container plaatsen. Dat kon lang niet iedereen. Er werkten in het begin allemaal Nederlandse vrouwen, sommigen waren ook heel jong. Joke was dertien en kreeg al een baby. Een van de meisjes gooide iedere keer was in mijn gezicht. Een beetje pesten was het. Toen ze me expres liet struikelen werd ik heel boos. Mijn broek was kapot gegaan en ik had maar twee broeken. We droegen en wasten ze om de dag. Wat moest ik thuis zeggen? Ik greep het meisje vast en snauwde in het Turks: “waarom doe je zo?” Toen ik haar los liet, viel ze met haar hoofd tegen de muur en kreeg een bloedneus. Ik moest naar kantoor komen. “Heb je au”, vroegen ze me? Ik had wel au, maar mijn broek was kapot, dat was het ergste. Ik kon niet in het
54 | Hava Teğmen-Dirim
Nederlands uitleggen hoe het was gegaan en dat ik eerst gepest was, maar twee collega’s namen het gelukkig voor me op. Het meisje moest ook komen, we moesten het goed maken en elkaar een hand geven. De wasserij was eigendom van het echtpaar Bagerman. Hun kinderen werkten ook in het bedrijf. Een van de dochters nam me mee naar hun huis dat tegenover de wasserij stond om mijn broek te maken. Beschuit met aardbeien kreeg ik van haar, heerlijk vond ik dat. Vrijdags moest ik weer op kantoor komen. Ik kreeg vijftien gulden extra. Niemand vertellen zei mevrouw Bagerman en ze maakte een gebaar langs haar lippen: mondje dicht. Ik was heel blij met dat geld. Ik geef het niet aan papa zei ik tegen mijn zus. Ik leerde fietsen en viel en daardoor was mijn andere broek ook kapot. Ik maakte lapjes op de knieën. Toen mijn collega’s dat zagen moesten ze heel erg lachen. Mijn zusje en ik wilden wat kleding kopen in de winkel met het geld dat we extra hadden gekregen. Van mijn vader mochten we niet alleen het dorp in. Mijn moeder had een smoesje verzonnen voor mijn vader dat we zout waren halen. We moesten veel stiekem doen vroeger, dat was jammer. We hadden een bh nodig; mijn zus en ik hadden er maar één die we om de beurt droegen. Dat was een probleem want zij was veel dunner dan ik en haar kleren pasten mij niet. Maar in de winkel konden we niet uitleggen wat we wilden. We hebben geen kleren gekocht, maar we zagen kerstballetjes en toen hebben we die gekocht. Mijn zus, broer en ik hadden een plan gemaakt: we wilden een kerstboom kopen en versieren, dat zou een verrassing zijn voor mijn vader. Ik kocht slingers en we haakten balletjes. Voor ons huis was een kerstbomenkwekerij, daar hebben we een boom uitgezocht. Toen mijn vader op zijn werk was, hebben we de boom opgezet. We waren zo blij. We zaten gezellig bij de kerstboom toen mijn vader binnen kwam. “Wat is dit? Weten jullie niet dat we moslim zijn? Wij hebben geen kerstboom.” Hij pakte de boom onderaan vast en smeet hem aan de kant. Mijn zus huilen, mijn broer en ik renden naar boven. Twee weken waren we bezig geweest met de voorbereiding en nu was alles kapot. We waren zo triest, we durfden niet naar beneden. Mijn moeder kreeg de schuld, mijn vader vond dat zij het goede voorbeeld had moeten geven. Ik heb een heel lieve moeder, ze zegt nooit iets terug tegen mijn vader. Bij haar voelden we ons ook vrijer. Die avond hadden we het koud. We namen altijd een fles met warm water mee naar bed als kruik, maar die avond kregen we die niet van mijn vader. Later toen ik zelf kinderen had, heb ik wel een kerstboom genomen. Kinderen vinden dat zo gezellig, mijn broer ging vaak met een smoesje bij de buren kijken naar hun kerstboom. Voor de kinderen deden we ook aan Sinterklaas mee.
Hava Teğmen-Dirim | 55
Mijn ouders hadden moeite om rond te komen. Tickets naar Turkije waren duur en we woonden in een groot, duur huurhuis. De huisbaas verhoogde de huur steeds en haalde, als we niet betaalden, spullen weg. Op een dag kwam er een man ons huis binnen. Hij liep door naar de keuken, we begrepen er niets van. Hij sloot het gas en de elektriciteit af en schreef op een briefje wat we moesten betalen voordat het weer aangesloten zou worden. Dat we belasting moesten betalen voor een televisie wisten we niet. Verzekeringen hadden we niet. Mijn zus was op een keer zonder kijken de straat opgerend. Ze had niets, maar er waren drie auto’s op elkaar geknald. De politie kwam bij ons thuis en moesten we ons verzekeren. Later kregen we een goedkoper huis via de gemeente. Dat scheelde wel in de kosten. Het maatschappelijk werk zorgde dat we huursubsidie kregen, want we hadden niets.
zaten we allemaal onder de vlooienbeten, onze armen, benen, gezicht, overal waren we gebeten. Oma wilde ook haar druivenveld zien. De buurman van de overkant gaf ons zijn ezel mee. Ik liep op hakken, die gingen stuk. De buurman wilde ze maken. Zijn zoon Sahin was thuisgekomen uit de stad. Hij was blond, met snor, pet op, heel knap. Hij kijkt me zo aan, knipoogt, ik knipoog terug.
Ik herinner me dat mijn zus en ik een keer met een meisje van het werk mee naar huis gingen. Ze woonden op een grote, oude boerderij. Een gezin van veertien kinderen was het. Ze liet ons zien waar ze sliepen, in een kast. Dat vonden we erg. Vergeleken met hen hadden wij het nog royaal. Ze had oudere broers die me heel raar aankeken. Toen ze me de boerderij liet zien volgden ze ons steeds. We vonden dat eng en zijn nooit weer geweest. Voor mijn jongste broer en zus was ik een tweede moeder. Ik ging met hen naar school en bezocht de ouderavonden. Zij hebben wel doorgeleerd. Mijn zus werkt bij de IND en spreekt zeven talen. s ‘Avonds hielp ik mijn moeder in huis. We hadden altijd erg veel gasten. Boodschappen deed ik ook, op de fiets. Mijn moeder kwam zelden buiten, ik regelde alles.
‘s Middags gingen we terug naar de stad om eens goed te douchen. Na twee weken zijn we naar Nederland vertrokken, een paar dagen later is oma overleden. Wij zijn weer naar Turkije gegaan voor de begrafenis. Mijn vader gaf de buurman ons adres in Nederland. Al snel stuurde hij een brief. Mijn vader Hava bij de kerstboom liet hem op tafel liggen en toen heb ik hem stiekem gelezen. “Ik vind je dochter zo knap”, stond erin, “ik wil dat ze met mijn zoon trouwt.” Sahin was in militaire dienst en zijn adres stond ook in de brief. Ik heb hem stiekem een kaartje gestuurd. Als adres had ik wasserij Van Klaveren opgegeven. Een poosje later belde mijn cheffin me op, of ik wilde overwerken. Ik naar haar toe. Je hoeft helemaal niet over te werken zei ze, er is een brief voor je. Zo begonnen we elkaar te schrijven, we stuurden elkaar ook foto’s.
In 1974 kregen we een telegram waarin stond dat de moeder van mijn vader erg ziek was. Mijn vader was verdrietig en wilde naar Turkije. Ik hield veel van mijn oma en ik wilde met mijn vader mee. Dat kon niet vond mijn vader. Iedereen zou denken dat hij naar Turkije ging om mij te laten trouwen. “Ik ga toch”, zei ik. Wel-niet, wel-niet, zo ging het maar door. Ik werkte toen bij de wasserij van Van Klaveren, daar kon ik meer verdienen dan bij Bagerman en ik was er ook verzekerd. Achteraf bleek dat ik al die jaren bij Bagerman zwart had gewerkt. Bij Van Klaveren waren ze heel aardig voor me, net familie. Ik kreeg van hen twee weken vakantie en geld voor mijn ticket. “Papa, jij hoeft het niet te betalen”, zei ik en ik legde de bankbiljetten op tafel. Wij gingen samen naar Turkije. Oma was erg ziek, maar ze wilde nog graag een laatste keer haar dorp zien. Er werd een taxi geregeld en met zijn vieren, mijn tante was ook mee, zijn we vertrokken. Het huis van oma stond al jaren leeg. Oma wilde er een nachtje slapen. Het was binnen heel vies, overal zaten beestjes. Het echtpaar aan de overkant was verre familie en ze nodigden ons uit om bij hen te komen slapen. “Nee”, zei oma, “we blijven hier”. Toen gaven ze ons schone matrassen en dekens en gingen we slapen. ’s Morgens
56 | Hava Teğmen-Dirim
Elke week kwam er wel visite om mij een aanzoek te doen, uit Apeldoorn, Amsterdam. Er was ook een Nederlandse jongen die met me wilde trouwen. Ik wist dat dat niet mogelijk was. Dan had ik echt grote problemen gekregen. Voor een neef in Duitsland kwamen ze bijna elke week vragen om mijn hand, ik zei nee, nee, nee. Na een jaar begonnen ze me onder druk te zetten. Op een zaterdag mocht ik met mijn neef naar de kermis, mijn broertje en zusje waren er ook bij. Uitgaan mocht anders nooit. Ik heb hem gezegd dat ik verliefd was op iemand anders. Ik wist ook dat zijn moeder mij niet als vrouw voor haar zoon wilde. Omdat ik als kind mijn buik ernstig verbrand had, was ze bang dat ik geen kinderen kon krijgen. Mijn neef zei: “goed, als je niet wilt dan blijven we gewoon neef en nicht”.
Hava Teğmen-Dirim | 57
Toen we dat jaar weer op vakantie in Turkije waren vroegen de vader en moeder van Sahin om mijn hand. Mijn vader wilde niet, Sahin had geen werk en hij zou drinken. Mijn moeder durfde niets te zeggen. Ruzie, ruzie. Ik was boos en sloot me op in mijn kamer. Tenslotte zijn Sahin en ik toch verloofd. Ik twijfelde eerlijk gezegd wel even toen ik hem weer zag. Hij was net uit dienst, had van dat heel korte haar. Maar ik had hem foto’s van mezelf gestuurd, ik kon niet meer terug. Mijn vader heeft later nog geprobeerd om van de verloving af te komen, maar in 1977 zijn we toch getrouwd in Turkije. Sahin mocht pas een jaar na ons huwelijk naar Nederland komen, zo waren de regels toen. Ik had een jaar voor ons trouwen in Heerde een huis gehuurd en dat heb ik helemaal alleen ingericht. Ik bleek meteen na de bruiloft zwanger te zijn. Dat verborg ik, Sahin was niet hier en ik schaamde me. Ik droeg een korset, zelfs mijn moeder had niets door. Met mijn cheffin ging ik naar de huisarts. “Mag ik even kijken” vroeg hij. “Moet dat” zei ik. Het korset moest uit. De dokter pakte een schaar, knipte het korset doormidden en gooide het in de prullenbak. “Er zit een kindje daarbinnen”, zei hij, een korset mag niet. Ik was niet blij dat ik zwanger was omdat mijn man er niet was en omdat ik me schaamde. Een week voor de bevalling was Sahin in Nederland. Hij was als toerist via Duitsland gekomen. Omdat hij meteen werk gevonden had bij Friki, mocht hij blijven. Later werkte hij tweeënhalf jaar bij de aluminiumfabriek in Vaassen en daarna bij Van Gelder Papierfabriek. Ik heb altijd in wasserijen gewerkt. Na Van Klaveren ging ik werken bij wasserij Snel waar ik zeventien en een half jaar cheffin was. Toen ben ik ziek geworden, ik kreeg ernstige epilepsieaanvallen en heb bijna twee jaar in verschillende ziekenhuizen gelegen. Ze hebben geprobeerd om me met elektrische schokken te genezen maar er was weinig aan te doen. Gelukkig kon ik terug naar huis en hoefde ik niet naar een verpleeghuis omdat Sahin aanbood om voor me te zorgen, als ik tenminste en beetje naar hem zou luisteren. Toen hebben we dit huis in Holtenbroek gekocht. Met mij gaat het nu redelijk, in het epilepsiecentrum heb ik geleerd om met mijn ziekte om te gaan. Ik moet wel veel rusten. Negen jaar geleden werd mijn man ernstig ziek, eerst zijn hart, later zijn longen. Soms denk je wel eens: we hebben altijd zo hard gewerkt en nu dit. Maar we zijn blij dat we nog thuis zijn en we genieten van onze twee kleinkinderen. We leven bij de dag. In 1994 hebben we twee graven in Turkije gekocht. Mijn man wil daar namelijk begraven worden. We zijn hier met een houten koffer gekomen en we zullen ook in een houten koffer vertrekken.’
58 | Hava Teğmen-Dirim
Cuma Eser Çorum, 1961
Cuma woont met zijn vrouw Hatem in een ruim eigen huis aan de rand van de Zwolse wijk Stadshagen. Cuma trouwde op jonge leeftijd met zijn nicht uit Turkije. Zij werkt al tweeëntwintig jaar als schoonmaakster, hij is al tweeëndertig jaar in dienst van Stork . Het echtpaar heeft twee kinderen, hun zoon is getrouwd en woont dichtbij met vrouw en kind, hun dochter woont en werkt in Groningen. In de woonkamer is een Turks hoekje ingericht met handgemaakte Turkse kussens en kleedjes waar Cuma vaak de saz (een Cuma Eser en zijn echtgenote Hatem Turks snaarinstrument) bespeelt. Volgens Cuma kunnen veel Turkse mannen in de muziek emoties kwijt die ze anders niet kunnen uiten. Hijzelf praat ook wel over zijn gevoel. Hij vindt het geweldig om herinneringen op te halen, hij heeft ze ook opgeschreven. Cuma heeft veel vrijwilligerswerk gedaan. Zo was hij vijf jaar voorzitter van de Alevitische vereniging. Hij heeft zich sterk gemaakt voor een eigen ruimte zodat de Alevieten in Zwolle zich beter kunnen profileren. Met de hulp van de gemeente Zwolle kon er een ruimte aan de Radewijnsstraat worden gehuurd. “Ik ben in een klein dorpje in Turkije, genaamd Karasar, geboren. Toen ik drie jaar was ging mijn vader naar Nederland als gastarbeider. Rond mijn zevende jaar, mijn exacte geboortedatum is niet bekend, zijn mijn moeder, mijn drie broers en zus verhuisd naar de stad Merzifon om mijn broers daar verder te laten leren. Maar heel vreemd en heel dom, ze hebben mij in het dorp achtergelaten. Waarom? Niemand weet het. Een jaar leefde ik als een wees in het huis van mijn opa en oom. Dat heeft echt een grote impact op mij gehad. Het heeft mijn kindertijd gekleurd. In het weekend ging ik naar Merzifon dat dertig kilometer verder lag en op maandag ging ik weer terug naar het dorp. Ik miste mijn moeder, broers en zus zo, en ik moest zoveel huilen dat mijn opa mij na een jaar ook naar Merzifon heeft gebracht om daar naar school te gaan.
Cuma Eser | 59
Op 15 mei 1974, toen ik dertien jaar oud was, kwam ik door gezinshereniging naar Nederland en sindsdien woon ik in Zwolle. Ik wist totaal niet wat ik van Nederland mocht verwachten. Toen ik op Schiphol aankwam was dat een cultuurschok. Wat bijvoorbeeld indruk op mij maakte waren mannen met lang blond haar. Ik behoorde tot de eerste Turkse jongeren in de stad. De eerste maanden kon ik niet samen met mijn drie broers naar school omdat het nog niet duidelijk was in welke klas we hoorden te zitten. We speelden wat op het grasveldje in de buurt om ons te vermaken.
Familie Eser In het dorp spraken we een eigen streektaal, een dialect. Wij zeiden bijvoorbeeld anna (moeder) in het Turks zegt men anne. Als de buren in Merzifon mij anna hoorden zeggen kreeg ik commentaar. Dus ging ik mijn taal veranderen. ‘s Zomers gingen we terug naar het dorp om het land te bebouwen en voor de dieren te zorgen. Als ik daar dan anne riep, kreeg ik te horen: je bent een stadskind geworden. Ik werd ermee geplaagd en raakte ervan in de war.
Enkele maanden na mijn aankomst in Nederland is mijn moeder op haar achtendertigste jaar plotseling overleden. Samen met mijn vier broers en zus van achttien, zaten we ineens bij een man die we totaal niet kenden, onze vader. Een man die tien jaar als vrijgezel had gewoond moest nu ineens de verantwoordelijkheid nemen voor zijn kinderen en dat was zwaar voor hem. Hij probeerde wel een vader voor ons te zijn, hij deed lief, maar er was geen band. Dat waren hele zwarte dagen, we wisten namelijk niet hoe we ons moesten gedragen. Ik sprak geen woord Nederlands. Wel kwamen de Turkse buren zo nu en dan op bezoek, maar ook met hen was er geen band, omdat ook zij net als alle anderen vreemden voor ons waren. Naast het grote verlies van mijn moeder heb ik samen met mijn broers en zus veel meegemaakt in Nederland. Een van de grootste problemen was de taal. Er was toentertijd nog geen mogelijkheid om een Nederlandse taalcursus te volgen, waardoor het moeilijk voor ons was om ons te mengen in de gemeenschap.
In de zomervakanties kwam mijn vader ons opzoeken, hij was toen een vreemde voor mij. In die tijd was het niet gepast om als ouder in het bijzijn van de grootouders veel aandacht te schenken aan kleine kinderen. We leefden ook nog eens met veel kinderen in hetzelfde huis, waardoor het voor mijn vader des te moeilijker was zijn aandacht te verdelen. Hij was vooral bezig met zaken als een tractor en met stukken land kopen voor zijn broers. Ik voelde geen persoonlijke warmte. In die tijd was mijn opa eigenlijk onze vader.
Ik heb in Nederland eerst de basisschool gedaan. Op een dag kwam Hasan Gülşen, als tolk en sociaal werker naar ons toe. Hij besloot dat mijn oudste broer naar de HAVO zou gaan, omdat hij in Turkije op het lyceum zat. Mijn andere broer en ik gingen naar de basisschool groep vijf, omdat wij de Nederlandse taal onvoldoende beheersten. Op school kregen we geen taalles, we moesten in het woordenboek zelf maar woorden opzoeken. We leerden wat Nederlands, maar niet veel meer.
Mijn vader werkte van 1965 tot 1973 in Deventer bij Thomassen en Drijver, daarna vond hij werk bij Philips in Zwolle. Hij heeft een huis voor ons aan de Beethovenlaan in Zwolle geregeld. In maart 1974 kwam er een telefoontje van mijn vader met de boodschap dat hij ons naar Nederland wilde halen. Dit moest snel gebeuren. Wat ik niet uit mijn geheugen kan wissen, is de besnijdenis van mijn broer en mij. We waren nog niet besneden terwijl dat al lang gebeurd had moeten zijn. Met spoed werd er een geheim adres gevonden waar wij beiden zijn besneden. Traditioneel hoort hier een uitgebreid feest bij, maar helaas ging dat voor ons niet door wegens de afwezigheid van onze vader.
Daarna hebben ze me naar de LEAO (Lager Economisch en Administratief Onderwijs) gestuurd. Eén van de leraren kwam elke ochtend om zeven uur naar school om mij bijles grammatica te geven. Wat mij nog goed is bijgebleven op de LEAO zijn de kooklessen. Heel vaak moesten we varkensvlees bakken. Ik probeerde met mijn gebrekkig Nederlands de docenten en de directeur te vertellen dat ik geen varkens-vlees mocht eten. Ik weet nog heel goed dat de directeur toen tegen de docent zei: “Maak voor hem een uitzondering en laat hem maar een boterham eten”. Maar die vrouwelijke docent was zo bot en accepteerde dat niet. Ik moest van haar elke les voor straf de klas uit en kreeg uiteindelijk een vier voor koken. Omdat ik geen varkensvlees wilde eten.
60 | Cuma Eser
Cuma Eser | 61
Ook had ik onvoldoendes voor Engels en Duits, logisch voor iemand die de Nederlandse taal nog niet eens beheerste. Met wat extra bijles ging wiskunde en handenarbeid wel goed, ik was daarin zelfs de beste. Met vier onvoldoendes bleef ik zitten. Ik moest uiteindelijk naar de LTS (Lagere Technische School). Voor mijn vader was geld belangrijker dan de studie van zijn kinderen. Hij wou namelijk in Turkije een appartementencomplex kopen. Na school moest ik van hem bij cafetaria Kaya aan de Assendorperstraat werken. Mijn ene broer werkte bij snackbar Sahara op de Melkmarkt en de andere in het Turkse Trefcentrum. Ik had inmiddels ook verkering met een Nederlands meisje. Ik had geen tijd om huiswerk te maken. Toch heb ik het twee jaar volgehouden. Toen merkte ik dat dit niet werkte. “Pap,” heb ik gezegd: “ik heb geen zin meer in school.” Mijn vader zei: “als je niet wil studeren ga dan maar solliciteren bij Union in Nieuwleusen.” Zo gezegd, zo gedaan. Op mijn zestiende ben ik daar gaan werken. Dat jaar gingen we ook naar Turkije op vakantie. Daar heeft mijn vader de leeftijden van mij en mijn broers met drie jaar laten verhogen. Ineens was ik negentien jaar. Waarom? Omdat mijn vader een appartement in Turkije wilde kopen. Hij heeft op onze naam een hypotheek genomen van ongeveer tachtig duizend gulden. Op mijn zestiende had ik dus al een hypotheek van twintigduizend gulden. Na de vakantie begon ik bij Union te werken. Ik verdiende ongeveer twaalfhonderd gulden per maand en kreeg vijftig gulden zakgeld van mijn vader. Je wist niet beter, bij de meeste mensen was dat zo. Ik heb maar een half jaar bij Union gewerkt. Omdat ik last van mijn schouder kreeg ben ik ander werk gaan zoeken. Via een collega heb ik in december 1979 bij Stork Ventilatoren in Zwolle gesolliciteerd. De personeelschef vroeg me of ik verstand van elektro had. Ik zei ja, omdat ik bij de fietsfabriek dynamo’s en achterlichten van fietsen monteerde. Dat was toch ook licht? Zoveel wist ik ervan, niks had ik geleerd. Maar ik kon wel aan de slag. Bij de montageafdeling moest ik keihard werken. Na een half jaar ging ik naar de afdeling luchtbehandeling. Mijn chef Gerrit Otten zei: “Cuma, hoe oud ben je werkelijk?” “Zestien,” zei ik, “maar op papier negentien”. Hij zei: “hoe lang denk je dat je het hier kunt volhouden? Je hoort op school, je moet naar school.” Ik wilde niet, maar hij zei: “ik maak nu een afspraak met de streekschool, je gaat terug.” Mijn vader wou geld, mijn chef wou mij opleiden. Voor mijn gevoel was mijn chef mijn vader. Ik ging twee Met vakantie in Istanbul
62 | Cuma Eser
avonden per week naar de streekschool in Hardenberg. Mijn chef heeft op het werk een praktijkstage voor me gecreëerd. Hijzelf was mijn leermeester. Nu lukte het tot mijn verbazing wel met leren. Ik heb mijn diploma elektro in twee jaar gehaald. Toen heb ik de smaak te pakken gekregen en wilde ik verder leren. Dankzij de vele scholingsmogelijkheden bij het bedrijf ga ik elke dag nog steeds met plezier naar mijn werk. In mijn vrije tijd speelde ik met vier vrienden in een Turkse band. We traden vaak op in bars en op bruiloften. Ik verdiende wat extra en gaf dat niet aan mijn vader. Ik ging een beetje het verkeerde pad op. Zo toerden wij op de bromfiets of met de auto van mijn kameraden heel Nederland door, zomer of winter, het maakte ons allemaal niets uit. Anders dan bier dronk ik niet, muziek was mijn hobby. Ik kwam vaak pas om vier uur ‘s morgens thuis. Mijn vader lette daar niet op. Het werd thuis steeds drukker en drukker. Mijn vader was namelijk hertrouwd en had er een dochtertje bij gekregen. Op mijn zeventiende moest ik even bij mijn vader komen en hij zei tegen mijn broer en mij: “ik ga jullie dit jaar uithuwelijken. Ik schrijf een brief aan mijn broer en de broer van jullie moeder en ik ga jullie aan hun dochters uithuwelijken.” “Mij best,” zei ik. Wij hadden niks te vertellen. Als vader zei: dit is zwart, dan was het geen paars. Op dat moment had ik al een tijdje verkering met een Nederlands meisje, maar ik stond er niet bij stil. Ze kwam heel vaak bij ons thuis. Ik vraag me nu af waarom niemand tegen me heeft gezegd: jongen waar ben je nou mee bezig? Je bent nu verloofd, je moet ophouden met dat meisje. Mijn nicht Hatem en ik zijn op 8 augustus 1979 verloofd en op papier getrouwd. Een jaar later, op 10 juli 1980 zijn we naar Turkije gegaan om de bruiloft van mijn broer en mij tegelijk te vieren. Wij zijn met onze vrouwen naar Zwolle gekomen waar we met zijn allen bij mijn vader gingen wonen. Een paar dagen na ons huwelijk belde mijn vriendin. Zij wist nog nergens van. Ik moest haar helaas teleurstellen met de boodschap: “meid, ik ben getrouwd.” Ze is toen zo kwaad geworden dat ze de volgende dag de ramen van het huis van mijn zus heeft ingegooid. Ze gaf haar en mijn vader namelijk de schuld. Hoewel ik getrouwd was, bleef ik mijn leven leiden zoals ik dat gewend was, ik ging vaak uit en kwam dan midden in de nacht thuis. Mijn vrouw Hatem stelde mij toen voor de volgende keuze: “Jij of ik. Als je voor jezelf kiest, stuur me dan maar terug naar Turkije,” Dit zette mij aan het denken. Ik had een vrouw cadeau gekregen, alsof het een stuk speelgoed was. Maar dat was natuurlijk niet zo, ik moest de verantwoordelijkheid voor mijn gezin nemen. Ik kende dat niet, had geen voorbeeld en was me daarvan in het begin van mijn huwelijk niet eens bewust, omdat mijn vader altijd alles voor ons deed of kocht. Dat was de cultuur.
Cuma Eser | 63
Mijn vader is in 1984 definitief teruggegaan naar Turkije. Samen met mijn stiefmoeder en mijn twee halfzusjes. Hij heeft de allermooiste meubels gekocht en meegenomen naar Turkije. Voor ons heeft hij de aller gekste, aller slechtste en aller oudste spullen achtergelaten. Het huis was uitgewoond. Ik ben naar de woningbouwvereniging gegaan voor een ander huis. Ik moest tweeduizend gulden schadevergoeding betalen. De rekening heb ik naar mijn vader laten sturen. Met pijn en moeite hebben we een appartementje aan de Anthonie Heinsiusstraat gekregen. Het was een moeilijke periode. Door het geduld van Hatem en de goede steun van mijn jongste broer Seref, die bij ons inwoonde, hebben we onze levensstandaard kunnen verbeteren.’ De jaren daarop heb ik gewerkt en geïnvesteerd in een mooie toekomst voor mijn kinderen. Ik heb God altijd om kracht gevraagd om een goede vader te worden. Niet zoals ik het zelf had meegemaakt. Mijn vader was meer bezig met gedoe met zijn Trouwfoto Cuma en Hatem Eser broers en het kopen van land. Ik wilde de liefste vader van de wereld worden en mijn leven voor mijn kinderen geven. Ik heb met mijn kinderen mee gestudeerd, meegezongen, meegehuild en meegelachen. Mijn dochter had op de basisschool weinig zelfvertrouwen. Daarom ging ik in de medezeggenschapsraad en mijn vrouw ging de kinderen helpen in de schooltuin. Zo wilden wij haar steunen en laten voelen dat we bij haar waren.
decaan gaf ze aan dat ze naar het VWO wilde om vervolgens de universiteit te doen. Haar decaan antwoordde “Dat is een dure opleiding, je ouders zijn allochtoon, zij zouden dat niet kunnen betalen.” Mijn dochter kwam droevig thuis. Toen ik hoorde wat de decaan had gezegd, werd de woning kleiner en kleiner. De volgende dag ben ik naar de decaan gegaan. “De leerkracht moet de capaciteit van de kinderen verhogen, niet verlagen. Heb je enig idee wat voor bezittingen ik heb? Kun je geloven dat ik bereid ben mijn woning te verkopen voor de studie van mijn dochter?” De decaan zei dat zij het zo niet bedoeld had. Dat mijn dochter weinig zelfvertrouwen had, en dat ze bang was dat het haar niet zou lukken. Deze opmerking van de decaan heeft ons zo’n kick gegeven, je kunt het niet geloven. Mijn dochter wil nog steeds naar die vrouw terug om haar diploma’s te laten zien. Binnen vier jaar heeft ze op de Hogeschool Windesheim haar diploma verpleegkunde gehaald, daarna wilde ze psychologie studeren. We zijn naar Groningen gegaan, hebben de school bekeken, de treinregeling bekeken en ze is meteen begonnen. Binnen vier jaar is ze afgestudeerd. Het heeft een paar centjes gekost, maar het is gelukt. Ze had gelijk een vaste baan bij de Ambulante Forensische Psychiatrie in Groningen en vervolgens heeft ze ook nog haar post-master GZ-opleiding afgerond. We mogen trots zijn, toch?’ Er zijn in mijn leven perioden geweest waarin ik heel vrolijk was en heel hard heb gelachen, maar ook tijden waarin er veel gehuild is en we veel ziekte hebben meegemaakt. Ik ben veel dierbare familie en kennissen kwijtgeraakt. Ik moest afstand nemen van mijn geboorteland en het huis waar ik geboren ben, maar desondanks heb ik mijn moed en humor al die jaren bewaard. Ik ben een levensgenieter en probeer elk moment goed te benutten. Ik hecht veel waarde aan familie en vrienden. Sinds 7 november 2011 ben ik ook nog eens de gelukkigste opa van het jaar. Een prachtig prinsesje heeft ons leven al wonderbaarlijk veranderd. Mijn motto is: wat ik ook doe, waar ik ook ben, ik probeer gelukkig te zijn.’
Gebeurtenissen uit de schoolperiode van mijn dochter zijn me goed bijgebleven. Na de basisschool ging ze eerst naar de MAVO, daarna naar de HAVO. In een gesprek met haar
64 | Cuma Eser
Cuma Eser | 65
Turkse verenigingen en organisaties in Zwolle In 1970 werd een begin gemaakt met de organisatie van de gastarbeiders door de oprichting van de Commissie Buitenlandse Werknemers Zwolle. In 1973 kwam er een Turks Cultureel Centrum, dat gehuisvest was in het gebouw van het Bijzonder Opbouwwerk Zwolle (BOZ) aan de Diezerenk. In dit centrum, dat bekend kwam te staan als het Trefcentrum, konden de Turkse inwoners van Zwolle elkaar vijf avonden per week ontmoeten. Gedurende enige tijd hield ook een Turkse arts er spreekuur. Hij fungeerde als intermediair tussen de Turkse patiënten en de Nederlandse artsen en gezondheidsinstellingen. Voor de vrouwen waren er naaicursussen, zij richtten net als de jongeren ook een eigen vereniging op. Er was ook een Commissie Religieuze Activiteiten en een Beheer Commissie. De bestuursleden van de verschillende commissies werden gekozen uit de gemeenschap. Er was grote belangstelling voor de bestuursfuncties en tijdens de verkiezingen was er sprake van een ware concurrentiestrijd. Vanuit het Trefcentrum werden twee tijdschriften uitgebracht met nieuws en informatie, Tanım en Umut. In het Trefcentrum werden informatieavonden georganiseerd over zaken als integratie, arbeidsmarkt en onderwijs. Hoe belangrijk de functie van het centrum was blijkt uit de bezoekersaantallen die soms opliepen tot zeshonderd personen per dag. In 2000. Nadat het gebouw aan de Diezerenk gesloopt werd, vond het Trefcentrum onderdak bij Ecomuze in een voormalig schoolgebouw aan de Radewijnsstraat. Momenteel is het vooral een ontmoetingsplaats voor mannen.
De Turkse alevieten hebben zich in 1993 georganiseerd in de Alevitische Culturele Vereniging. Sinds 2005 huren ze ruimte in het gebouw aan de Radewijnsstraat waarin ook het Trefcentrum gehuisvest is. De Alevieten krijgen geen steun vanuit Turkije omdat ze niet worden erkend als religieuze stroming. Ze zijn voor het organiseren van activiteiten aangewezen op subsidie van de gemeente en bijdragen van de gemeenschap. De activiteiten van de vereniging zijn voor het grootste deel cultureel van aard. Eén keer per jaar wordt een cem (religieuze dienst) georganiseerd. Tijdens de alevitische vastenperiode zijn er religieuze bijeenkomsten. Ook de alevieten hebben een jongeren- en een vrouwencomité. De Ulu moskee en de alevitische vereniging vervullen een belangrijke rol bij de uitvaart, wanneer iemand uit hun gemeenschap overlijdt. De Turkse Zwollenaren hebben een eigen voetbalclub, FC Uluspor. Deze bestaat sinds 1987 en is de voortzetting van de in 1974 opgerichte club 19 mayis (19 mei, de Turkse nationale sportdag). Uluspor werd opgericht door bestuursleden van de jongerenvereniging van de Ulu moskee met als doel om de Turkse jongeren van straat te houden. Momenteel zijn er vier teams actief. Het clubgebouw aan de Luttekeweg is een plaats van ontmoeting voor veel Turkse (soennitische en alevitische) mannen. Tenslotte is er de Stichting Turkse Ouderen Zwolle. Deze behartigt de belangen van alle Turkse ouderen, ongeacht sekse of achtergrond en organiseert informatiebijeenkomsten en uitstapjes. Men komt bij elkaar in woonzorgcentrum Fermate.
In 1973 werd de Turks Islamitische Culturele Vereniging Zwolle opgericht. Er was aanvankelijk geen speciale gebedsruimte voor moslims. Diensten werden soms gehouden in een ruimte van het Trefcentrum waar traditionele imams uit de gastarbeider gemeenschap voorgingen in gebed. De gemeente stelde de moslims later een ruimte beschikbaar in de voormalige Oranjeschool aan de Eekwal. Deze was bestemd voor de Turken, Marokkanen en Surinamers. In 1978 kochten de Turkse moslims een eigen pand aan het Assendorperplein en stichtten de Ulu moskee. In 2011 verhuisde de moskee naar een voormalig schoolgebouw in de Gombertstraat. Bij de moskee zijn ook de Turks-Islamitische Culturele Vrouwenvereniging en de Turks Islamitische Culturele Jongerenvereniging aangesloten. Het Turkse Presidium van Godsdienstzaken (Diyanet) stuurt een imam uit Turkije als voorganger.
66 | Turkse verenigingen en organisaties in Zwolle
Turkse verenigingen en organisaties in Zwolle | 67
Hanife Aydin-Kahvecioğlu Yazıkaya, Erzincan 1970
Hanife Aydın heeft een druk leven. Met drie dochters van vier, negen en veertien jaar leeft ze volgens een strakke planning. Hanife woont in een ruime woning in de Zwolse wijk Stadshagen. Haar jongste dochter zit in de woonkamer op de eerste etage aan haar eigen tafeltje te eten, terwijl haar moeder nog snel een huishoudelijk klusje afmaakt. Samen met haar man had Hanife tot voor kort een reisbureau aan huis. Momenteel is ze op zoek naar werk. Ze wil onderzoeken of een baan in de uitzendbranche iets voor haar is. Hanife was actief in verschillende organisaties, ze was onder meer voorzitter van de TurksIslamitische Vrouwenvereniging.
Hanife laat een foto zien van haar familie poserend voor het huis. Haar moeder en oma zijn traditioneel gekleed in een sluier, haar vader draagt een modern pak. In Hanifes dorp droegen de vrouwen wollen omslagdoeken tot op de grond als ze naar buiten gingen. Hanife vindt het vreselijk dat die doeken zelfs in de zomer om moesten. Tegenwoordig dragen de vrouwen in haar geboortedorp meestal een lange jas.’ Haar vader liet haar moeder en de vier kinderen overkomen toen Hanife vijf jaar oud was. ‘Mijn vader werkte toen bij Friki. Van zijn acht broers en zussen is hij de enige die naar Europa is vertrokken. Hij verdiende geld voor ons gezin, maar ook voor zijn broers en zussen, voor wie hij zich als oudste zoon verantwoordelijk voelde. Toen we net in Nederland waren trokken we eerst voor een korte tijd in bij vrienden van mijn vader, later kregen we een flatje in Holtenbroek. Op een dag stond een jong stel te zoenen in ons portiek. Zoiets zag je nooit in ons Turkse dorp. Ik vond het wel interessant en ging er bij staan om het eens goed te bekijken. Ik werd weggestuurd. Dat begreep ik niet. Ze deden het toch in het openbaar? Waarom mocht ik dan niet kijken? Mijn moeder kon niet aarden in Nederland, ze was eenzaam. Het ging niet goed met haar gezondheid, ze viel steeds flauw. Na een jaar is mijn moeder met de kinderen teruggegaan naar Turkije. Ik had hier al op school gezeten en nu ging ik in Turkije naar
‘Turkije is mijn moederland, in alles. Hoe klein ik ook was toen ik er wegging, de verbondenheid met het land is niet in woorden uit te drukken. Wanneer ik mijn eigen bergen zie, mijn eigen Hanife Aydin aarde ruik, ben ik thuis. Mensen van de aarde zijn we. We liepen op blote voeten, speelden met poppetjes van aarde, dronken water uit bronnen, plukten bloemen en trokken op met de schapen. We waren één met de natuur. In mijn geboortedorp staan zo’n vijfhonderd huizen, er zijn een paar winkeltjes en dat is het wel zo’n beetje. Het is een zeer achtergebleven gebied. De huizen zijn van leem, stromend water en elektriciteit zijn er niet. In bepaalde opzichten heeft het dorp zich wel ontwikkeld, maar in andere niet. Men heeft er nu zonnepanelen, maar bestrating is er bijvoorbeeld nog steeds niet. Het dorp is leeggestroomd, er wonen nauwelijks nog jongeren. De dorpelingen die zijn gebleven komen alleen in de zomer naar het dorp om te zaaien en te oogsten. Ze leven vooral van het verbouwen van graan. In de koude winters verblijven ze bij hun kinderen in de stad. Mijn geboortehuis staat er nog wel, maar het is helemaal vervallen. Een jaar of zes geleden ben ik er voor het laatst geweest.’ Hanife (rechtsvoor) in het dorp Yazikaya met ouders en grootouders 68 | Hanife - Kahvecioğlu
Hanife - Kahvecioğlu | 69
school. Moeilijk vond ik dat wisselen niet, voor mij was het een avontuur. Na een jaar gingen we toch weer terug naar Nederland. Ik denk omdat mijn moeder bij haar man wilde zijn. Ze was nog erg jong toen, misschien vier en twintig. Ze droeg de kleren uit het dorp meteen al niet meer. Ze had meestal een lange gebloemde rok aan. We gingen in de Tulpstraat wonen. Daar woonden meer Turkse gezinnen in die tijd. De kinderen gingen naar de Bartjensschool. Ik begreep niets van wat er op school gebeurde. Als de juf voorlas dacht ik: waar heeft ze het over? Af en toe ving ik een woord op maar ik kon geen verbanden leggen. Extra aandacht voor de ontwikkeling van de Nederlandse taal van de Turkse kinderen was er niet. Ik leed daar niet onder, als kind besef je dat niet. Ik was ook verlegen. Als de juf zei, armen over elkaar, dan deed ik dat meteen. Maar ik wilde wel graag weten waar het verhaal over ging. Na een jaar of zo kende ik de taal. Het boekje waaruit de juf voorlas was Pluk van de Petteflet, weet ik nog.’ Toen de moeder van Hanife terug was in Nederland ging ze ook aan het werk. Eerst in een steenfabriek, later bij koekjesfabriek Boom. Ze draaide dagdiensten. Hanife’s oudste zus, die maar een jaar ouder is dan zijzelf, nam zo jong als ze was al taken van hun moeder op zich. ‘Ze nam ons mee uit school en maakte tussen de middag macaroni voor ons klaar. Acht, negen jaar was ze toen. Ze had een krukje nodig om bij het gasfornuis te kunnen. Na school speelden we op straat. We gingen ook naar de kinderboerderij in Park de Weezenlanden. Karin van Assen, een Nederlands meisje, was mijn hartsvriendin. Ze woonde op de Assendorperstraat. Soms logeerde ze bij ons en ik, heel incidenteel, ook bij haar. Bij hun in de tuin stond een hondenkennel met boxers. Ik was heel bang voor honden, maar door de dieren samen met mijn vriendin uit te laten ben ik daaroverheen gekomen. Op een middag, we waren toen negen of tien jaar, hebben we alle drankjes uit de huisbar geprobeerd. Brandewijn, Grand Marnier… we spuugden het snel weer uit. Alleen Grand Marnier vond ik wel lekker. Mijn vriendinnetje en ik waren ook verliefd op dezelfde jongen. Dat vonden we niet bezwaarlijk. Hij vond ons trouwens maar niks. Ik was een wildebras. Huiswerk maken kan ik me niet herinneren. De lagereschooltijd is een beetje aan me voorbijgegaan. Ik kreeg het advies naar het LHNO (Lager Huishoud en Nijverheids Onderwijs) te gaan. De huishoudschool op de Assendorperdijk, dat was wat mijn ouders voor mij wilden. Lekker dichtbij huis, dat vonden ze prettig. Ik wilde dat absoluut niet. Het was een schrikbeeld voor me om op mijn zestiende van school te moeten om in een vleesfabriek te gaan werken. Zo ging dat bij de meeste Turkse meisjes. Ik vond dat een vreselijk vooruitzicht. Voor het eerst van mijn leven kreeg ik grote ruzie met mijn vader. Die keek daar zo van op dat hij het goed vond dat ik naar de
70 | Hanife - Kahvecioğlu
LEAO ging. In het schakeljaar haalde ik zulke goede cijfers dat ik naar de MAVO kon. Ik was het enige Turkse meisje in de groep. Ik denk dat Turkse kinderen vaak te laag ingeschat werden en worden. Het is misschien niet kwaad bedoeld van de leerkrachten, maar bewust of onbewust denkt men: die komt uit een minderheidsgroep en een hogere opleiding zal wel niet lukken. Ik moet zeggen dat ik wel en lagere startpositie had omdat ik de begeleiding van mijn ouders miste, omdat zij de taal niet kenden. Maar je intelligentie wordt er niet meer of minder van, die doet wel zijn werk. Alleen jammer dat het je een jaar of drie, vier extra kost.’ De broer van Hanife ging naar de LTS, nu is hij ICT’ er. Na de MTS deed hij de HTS. Hanife wilde, nadat ze de MEAO had afgerond, verder naar de HEAO, maar werd uitgeloot. Om thuis financieel bij te springen besloot ze eerst een jaartje te gaan werken. Van verder studeren is toen niets meer gekomen. Erg jammer vindt ze dat. Ze ging bij Xenos werken waar ze het tot filiaalchef bracht. Na de geboorte van haar eerste kind koos ze voor een parttime baan bij modehuis Vögele. Nadat ze een tweede dochter had gekregen nam ze ontslag en hielp haar man in de zaak. Hanife’s ouders waren naast hun werk sociaal heel actief. Haar vader was betrokken bij de oprichting van de moskee aan het Assendorperplein. Haar moeder was actief op school. ‘Mijn vader was strenger dan mijn moeder. Met hem had ik wel strijd. Ik mocht bijvoorbeeld niet mee op schoolreisjes, zeker niet als die meerdere dagen duurden. Ik was daar zo verdrietig over dat ik wel eens een hele dag in de kast heb zitten huilen. Het was zo’n inbouwkast, weet ik nog. Ik werd opgevoed volgens de normen van die tijd en de meeste Turkse pappa’s vonden het niet goed dat hun dochter op schoolreis ging. Ze hadden zoiets van: we moeten onze dochters beschermen. Het is wel karaktervormend wanneer niet alles kan. Hoe ik dat bedoel? Ik mocht bijvoorbeeld op de middelbare school niet mee naar Berlijn om achter de muur te kijken. Toen was ik toch al zo’n achttien of negentien jaar. Ik nam me voor om geld te gaan verdienen zodat ik later kon gaan reizen. Voor de muur was ik te laat, maar ik ben wel op reis gegaan. Naar Parijs bijvoorbeeld, zo mooi vind ik dat. Dit jaar zijn we naar ZuidFrankrijk geweest, naar de Ardèche. Prachtig was dat. Ik ben altijd nieuwsgierig geweest naar de wereld.’ Hanife denkt dat ze die nieuwsgierigheid van haar vader heeft. Hij reist graag, afgelopen zomer ging hij met haar broer naar Noorwegen omdat hij graag de middernachtzon wilde zien. Hanifes vader bemoeide zich weinig met de opvoeding of met school, maar nam wel de religieuze vorming van de kinderen op zich. Waar de meeste kinderen de vijf dagelijkse gebeden van de imam in de moskee leren, leerde
Hanife - Kahvecioğlu | 71
moeite hebben met een allochtoon, dan zijn het wel hun klanten. Dat zal voorlopig ook niet minder worden denk ik. Zolang er recessie is zijn figuurtjes als Wilders in opmars.’ Integratie, tolerantie en discriminatie zijn onderwerpen die Hanife bezighouden. Ze was dan ook zes jaar lang vicevoorzitter van de Integratieraad, dat is een in 2004 opgerichte commissie die als taak heeft om het college van Burgemeester en Wethouders van Zwolle gevraagd en ongevraagd advies te geven over multiculturele onderwerpen.
Onderweg naar Turkije met het hele gezin Hanife ze van haar vader. Hij schreef ze voor haar op een briefje. Op zaterdag en zondag ging ze overigens wel naar de koran les in de moskee. Het geloof is belangrijk voor Hanife, al voelt ze zich geen traditionele moslim. Ze bidt niet vijf keer per dag, maar ze vast wel en geeft ook de verplichte aalmoezen. ‘Het geloof in Allah is iets tussen Hem en mij. Daarin hoeft een ander zich niet te mengen. Ik weet dat het belangrijk is voor mezelf. Mijn kinderen probeer ik ook met het geloof op te voeden, ik stuur ze in lichte mate. De oudste heb ik, toen ze twaalf was, een paar weken naar een zomerschool van de Turkse Süleymanci’s in Arnhem gestuurd. Ze moest ‘s morgens vroeg opstaan voor het gebed, vijf keer per dag bidden, godsdienstles volgen, het was wel zwaar voor haar. Maar ze vond het ook interessant. Ze heeft heel veel geleerd over de islam. De middelste dochter wil niet naar koran les en dan hoeft het ook niet van mij want dan heeft het geen zin. Ik wil haar niet pushen. Ik voed mijn dochters vrijer op dan ik zelf ben opgevoed. Ze mogen naar de stad, zich opmaken, ze gaan naar sport en naar muziekles. Er zijn geen harde regels. Respect voor ouderen vind ik wel belangrijk en grove taal wil ik niet horen. Als ze er aan toe zijn mogen ze ook een vriendje. Je moet je kop niet in het zand steken. Het is absurd om te denken dat ze geen vriendjes zouden hebben. Maar er zijn wel grenzen’. Hanife noemt zichzelf feministisch. Onafhankelijk zijn en op eigen benen kunnen staan vindt ze belangrijk voor vrouwen, in het bijzonder voor allochtone vrouwen. ‘Zij hebben toch een achterstandspositie. Je vindt bijvoorbeeld minder gemakkelijk een baan als je een exotische achternaam hebt. Dat hoor ik van zoveel mensen. Als werkgevers zelf al geen
72 | Hanife - Kahvecioğlu
‘Na 11 september liepen de gemoederen hoog op. Ik hoorde dat hier in Zwolle een vrouw met een hoofddoek aangevallen was. Dat moeten we niet hebben, dacht ik. Als ik behulpzaam kan zijn bij het kweken van wederzijdse begrip en een betere communicatie, dan doe ik dat graag. Ik heb de afgelopen jaren gemerkt dat de wederzijdse tolerantie is afgenomen. Ik zie dat de westerse samenleving zich niet alleen negatiever opstelt ten opzichte van allochtonen, maar ze uit dat ook duidelijker. Een multiculturele samenleving is niet tegen te houden, culturen mengen zich, dat is overal zo, ook in Turkije. Als je je afzijdig houdt krijg je dat anderen zich ook star gaan opstellen. Ik pieker vaak over de toekomst. Ik ben diep teleurgesteld in de Nederlandse samenleving, Ik begrijp niet dat men het goed vindt dat de PVV gedoogpartner van de regering is. Vooral het CDA neem ik dat kwalijk. Ik had verwacht dat een partij op religieuze basis een menselijker keuze zou maken. Hiermee hebben ze voor mij hun gezicht verloren.’ Mede door de ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving denkt Hanife vaak aan terugkeer naar Turkije. ‘In Turkije zou het ook niet gemakkelijk voor me zijn, dat weet ik. Ik zou moeite hebben met de mentaliteit van de mensen. Ik ben direct en zakelijk, gewend aan openheid. In Turkije is de werkhouding heel anders. Men neemt meer de tijd. Ik denk dat ik in Turkije was opgegroeid tot een ander mens. Iemand zoals mijn neven en nichten, een dorpsvrouw. Door gemis aan onderwijs had ik, denk ik, niet veel bereikt.’
Hanife - Kahvecioğlu | 73
Ali Arslan
heb ik van mijn ouders geleerd, open te staan en niet direct een mening klaar te hebben. Wie goed doet goed ontmoet, daar geloof ik in.
Tunceli 1971
In een herenhuis aan de Burgemeester van Royensingel zetelt het advocatenkantoor Arslan en Terwee. Meester Ali Arslan is samen met zijn broer Veli een van de oprichters. Aanvankelijk legde het kantoor zich toe op het ondernemingsrecht, maar inmiddels zijn er verschillende rechtsgebieden aan toegevoegd. Vanuit Ali’s werkkamer kijkt je uit op de stadsgracht. Aan de muur hangt een aquarel van zijn geboortedorp, gemaakt door een aangetrouwde nicht. Ali wijst aan in welk van de huizen hij is geboren, waar zijn opa woonde en zijn oom. Iedereen in het dorp was familie. Het dorp bezoeken gaat niet meer, het is tot verboden gebied verklaard door de Turkse overheid omdat de Koerdische Arbeiderspartij PKK er actief is. In 1975 kwam Ali met zijn moeder en zijn twee jaar jongere broertje Veli naar Nederland. Zijn vader was enkele dagen voor Ali’s geboorte naar Nederland vertrokken en had een woning voor zijn gezin gevonden in de Pieter Ali Arslan Steynstraat in Zwolle. ‘De douche, dat is het eerste wat ik me van Nederland herinner. Water dat van boven kwam, dat vond ik zo vreemd. Mijn moeder had het moeilijk in het begin, ze miste haar kinderen want mijn twee oudere broers en mijn vijf zussen waren in Turkije gebleven. Een half jaar na ons kwam mijn oudste zus van achttien om mijn moeder te helpen, later volgden de anderen. In 1980 was iedereen hier. Mijn oudste zussen trouwden en gingen meteen op zichzelf wonen. Het was krap met zoveel mensen in een huis met drie slaapkamers. In het begin hadden mijn broertje en ik niet het gevoel dat mijn vader onze vader was, we noemden hem de oom met de bril. Onze jongste oom in het dorp zagen we als onze vader, hij zorgde voor ons en gaf ons aandacht. Mijn vader wist al snel: we gaan niet terug naar Turkije, we blijven hier. Hij stond relatief open voor andere culturen. Dat
74 | Ali Arslan
Ik weet nog dat we de eerste kerst vierden bij Nederlandse buren, een gezin in onze flat waarvan de man buschauffeur was. Een versierde boom in huis, dat vonden wij heel vreemd. In onze straat woonden geen Turkse gezinnen. Mijn vader kreeg wel eens te horen van andere Turken die in het oude deel van Dieze woonden: waarom kom je niet hier wonen, hier is het veel goedkoper. Maar hij wilde graag een mooie woning. Doordat we in zo’n Nederlandse buurt woonden hadden we heel snel Nederlandse vriendjes, zoals Maarten, Ronny en Eduard, een Indonesische jongen. Ik heb me ook nooit gediscrimineerd gevoeld. Ik ben het vast wel geweest maar ik heb het nooit zo gevoeld. Ik kon goed leren. Op de basisschool had ik de op één na hoogste score op de CITO toets. De leraar stelde voor dat ik naar de LEAO zou gaan. Het werd de MAVO op het Thorbecke College. Als snel bleek dat ik wel naar de HAVO kon, alleen Frans was een probleem. Op de HAVO zou ik dat vak pas na drie jaar kunnen laten vallen. En ik zat in een heel leuke klas. Dus ben ik op de MAVO gebleven. Daarna ging ik alsnog naar de HAVO. Ik hoefde er weinig voor te doen. Huiswerk herinner ik me niet. Dat kon ook niet, we sliepen in een stapelbed, er was geen ruimte voor een bureau in onze kamer. De woonkamer was geen optie met negen andere huisgenoten. Mijn vader vond studeren belangrijk, maar hij bemoeide zich niet met school. Als je maar overging, dan was het goed. Beslissingen over school namen we zelf. Daarom kan ik nu heel goed beslissingen nemen en durf ik risico te lopen. Ik schreef mijn eigen briefjes voor school: Ali was ziek. Mijn vader tekende die. Wij waren echt pioniers. De derde generatie heeft het veel beter, ze hebben een eigen kamer, een computer, hun ouders kunnen hen begeleiden, die weten hoe het werkt. Maar wat doen ze ermee? Ze hebben vaak moeite om een stageplek te vinden, dat is waar. Maar je moet zelf de verantwoordelijkheid nemen. Geef een ander niet de schuld is mijn motto. Je moet een netwerk opbouwen en dat doe je bijvoorbeeld door te sporten bij een Nederlandse club. Een keer in de twee jaar gingen we met de auto naar Turkije. Met zijn negenen, tienen, soms elf man in een Ford Transit bus. Mijn vader nam nooit oude spullen mee zoals anderen dat deden. We hadden niks op onze imperiaal. We vertrokken altijd op vrijdag om vier uur. Mijn broertje Veli begon te eten zodra we in de auto zaten. Ik was altijd verschrikkelijk wagenziek en kon geen hap door mijn keel krijgen. Ik was een paar kilo
Ali Arslan | 75
lichter als we in ons dorp aankwamen. Het enige dat ik at was een appel die we onderweg kochten bij een benzinestation. Het voedsel dat we bij ons hadden rook vreemd door de reis, ik kon niet tegen de geur. Bij Arnhem kwamen we gewoonlijk in de file terecht; in die tijd lag daar nog een tweebaansweg. In Oostenrijk en Joegoslavië pauzeerden we steeds op dezelfde plekken. Joegoslavië was verschrikkelijk, de mensen stonden gewoon te wachten om je een poot uit te draaien. Bij de tankstations en bij de grens hielden ze je aan. In Bulgarije was het net zo. De Duitse Turken reden in mooiere auto’s dan wij. Zo’n snelle BMW haalde ons in en even later zag je hem tegen de vangrail. Ik heb veel ongelukken gezien onderweg. Het was vrij rustig in de auto, mijn vader was zeer streng. Als hij naar je keek wist je voldoende, hij hoefde niks te zeggen. In drie dagen waren we in Turkije. Bij de Turkse grens bij Edirne moest je door water rijden. Waarom dat was weet ik niet, net alsof het zand van het ene land niet in het andere terecht mocht komen. In Edirne begon de ellende van wachten, wachten, wachten. De douaniers deden niks, ze deden de grens niet eerder open, niks. Als auto’s werden doorzocht moest iedereen wachten. De mensen hielpen elkaar met in- en uitpakken zodat het wat sneller ging. Mijn vader had een truc: hij legde honderd gulden op de paspoorten, dat hielp. Een pakje Marlboro uit Nederland deed het ook altijd goed. Verschrikkelijk corrupt, ja. In Turkije moesten we dan nog twee dagen reizen naar Tunceli. Verschrikkelijk warm was het onderweg in de bus. In het dorp hielp je gewoon mee. Je had geen bijzondere positie of zo. Soms ging je ’s morgens om zes uur met je neefjes op pad om de schapen te laten grazen. Er was geen elektra of stromend water, niks, maar de sfeer was goed. Mijn vader was voor hij naar Nederland kwam muhtar (dorpshoofd) geweest. Hij had verschillende malen dorpsgenoten geholpen om naar het buitenland te gaan. Zelf kon hij al twee keer naar Duitsland en een keer naar Oostenrijk of Zwitserland, maar mijn opa wilde dat niet. Uiteindelijk is hij toch gegaan en het is Nederland geworden. Hij ging werken bij Friki. Daarvoor had hij al langere tijd in Ankara en Istanbul gewerkt. Eén keer was hij twee jaar weggeweest. In de dorpen rondom onze nederzetting, in een straal van dertig kilometer, woonde de familie. Men verbouwde graan en daarvoor was ruimte nodig. Mijn opa heeft ons dorp gevestigd. Jarenlang heeft hij een proces gevoerd tegen mensen die claimden dat de grond van hen was. Mijn opa heeft na dertig, veertig jaar uiteindelijk gewonnen. Die strijd is heel belangrijk geweest voor mijn familie. Wij zijn Zaza, een Koerdisch volk en behoren tot de clan van de Arelan. Van onze clan zeggen ze dat we hoorns hebben, omdat we vechters zijn, eigenwijs en koppig. Ook ik ben zo. In ons gebied is bijna
76 | Ali Arslan
iedereen Aleviet, iedereen in Turkije weet dat. Als je ergens in een taxi zit, is de eerste vraag: waar kom je vandaan? Als je zegt Tunceli, dan zijn er twee reacties mogelijk: of men is uitbundig en blijkt zo iemand zelf ook Aleviet te zijn, of men is stil.’ Na de HAVO ging Ali naar de Hogere Laboratoriumschool in Deventer. Naast zijn studie werkte hij hard om geld te verdienen bij horecazaken in Zwolle als restaurant Kohinoor en The Irish Inn. Hij houdt van hard werken en besteedde ook veel tijd aan sporten. Door een vriendje was hij aan karate gaan doen. Meer dan twintig jaar heeft hij de sport op een behoorlijk niveau beoefend bij sportschool Mossel Boot. Ook zijn broer Veli deed aan karate. De broers trokken en trekken veel samen op. ‘Veli en ik hebben samen rechten gestudeerd aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Eigenlijk wilde hij economie doen, maar ik heb hem overgehaald om rechten te gaan studeren. Op de laboratoriumschool had ik voor het eerst lessen recht gehad en dat vond ik mooi. Je had toen op de televisie series met Spong en Moskovitz, dat speelde ook mee. Op een dag kwamen in de pauze een paar Turkse meisjes naar me toe, of ik bij hen kwam zitten. Er was een Turkse studentenvereniging en daar kon ik ook bij. Voor mij hoefde dat niet, ik zat liever bij mijn klasgenoten. Maar je bent toch ook Turk, werd dan gezegd. Moet ik daarom dan bij hun clubje komen? Ik heb niks met Turkije, ik heb geen favoriete voetbalclub, geen zangeres, niks. Ik hoef ook geen Turkse advocaat te zijn, ik ben een Nederlandse advocaat van Turkse komaf. Ik doe niet veel met Turkse cliënten. Onze tarieven zijn voor de meeste van hen niet betaalbaar. Nederlandse vrienden begrijpen dat ze mij moeten betalen, Turken niet, die denken dat ze gratis advies kunnen krijgen. De meesten zijn kleine ondernemers, die op een wat rommelige manier zaken doen. Zelfs bij sommige jongeren zie je dat. Veel van hen richten zich op Turkije en ze nemen de manier van doen dan ook over. In Turkije heb je trouwens als advocaat niet zo veel status. Technische beroepen zijn vele malen belangrijker. Na de studie ben ik gaan solliciteren. Dat lukte niet zo goed omdat ik eerlijk zei dat ik graag een eigen kantoor wilde. Maar daar is veel geld voor nodig, bij mijn vader kon ik daarvoor niet terecht. We moesten dus geld zien te verdienen. Via een vriend zijn Veli en ik toen in de beddenhandel terechtgekomen. We hebben nu zelf een goedlopende beddenzaak, in Woerden. Als het te gemakkelijk gaat dan waardeer je het niet. Ik doe veel familiezaken en ik zie dat er vaak spanningen zijn tussen vaders en zonen. Ik heb niet die ballast van een vader die veel heeft bereikt. In 2004 hebben we dit kantoor geopend. Voor mij was het logisch dat ik in Zwolle zou blijven. Ik ben geen type dat continu nieuwe dingen moet ontdekken. Zwolle is precies
Ali Arslan | 77
groot genoeg en hier ken je de mensen. Bovendien woont mijn familie hier, in totaal wel zo’n veertig Arslans, en ik ben een echt familiemens. Als ik Arslan op de gevel van ons kantoor zie staan ben ik trots. Een goede naam hebben, dat is belangrijk. De naam Arslan moet ergens voor staan. Mijn vrouw heb ik ontmoet via een collega bij restaurant Kohinoor of India waar ik werkte. Ik werd hartelijk ontvangen in haar familie. Haar oma, die Indische is, vertoonde hetzelfde gedrag als mijn opa en oma. Je moest mee-eten en zij bepaalde hoeveel je at. Als ze vond: drie lepels, dan moest je drie lepels eten. Mijn vrouw past ook goed in mijn familie, ze helpt in de keuken, ze doet mee.’ Ali heeft een dochter van zes en een zoon van vier. Hij laat een filmpje zien van zijn dochtertje, Robien Fatma Alwine Arslan heet ze voluit, die samen met zijn oudste zus op traditionele manier brood bakt. ‘Ze zijn gek op dat brood, dan bellen ze mijn ouders en dan vragen ze om nene brood (oma brood). Er komt een moment dat ik ze wil uitleggen wat mijn cultuur is, ik wil ze meenemen naar mijn dorp, maar daarvoor zijn ze nu nog te klein. Want ik ben een Zwollenaar en vond het altijd heel fijn om de Peperbus weer te zien als we terugkwamen uit Turkije, maar er is één plek die misschien meer waarde heeft en dat is daar, mijn geboortedorp’
Hasan Taşkıran Malatya 1972
Half acht ’s avonds in Stadshagen. Hasan’s oudste dochter van acht jaar gluurt door het raam naar buiten. Ze mocht nog even opblijven om te zien wie haar vader komt interviewen. Haar zusjes van vijf en twee liggen al in bed. Moeder Ayşe brengt ook de oudste naar bed en gaat dan een uurtje sporten. Zij is de dochter van een gastarbeider en is geboren en getogen in Zwolle. Hasan kwam naar Nederland om haar. Hij had een bedrijf in Istanbul en was helemaal niet van plan naar Nederland te verhuizen maar Ayşe kon in Turkije niet goed aarden. Hasan gaat regelmatig naar Turkije om zijn familie te zien, enkele weken geleden was hij er nog met zijn oudste dochter. ‘Istanbul is voor mij de mooiste stad van de wereld. Al mijn familie, mijn vrienden en Hasan Taşkıran en zijn gezin kennissen wonen daar. Ik zou er graag weer gaan wonen. Op mijn twaalfde ben ik met mijn ouders, broers en zussen van Malatya in het oosten van Turkije naar Istanbul verhuisd. Mijn vader was imam in dienst van de Diyanet. In Istanbul heb ik de middelbare school afgerond. In Turkije zijn de schoolvakanties heel lang. Ik werkte dan in het textielbedrijf van mijn oudste broer. Nadat ik mijn diploma had gehaald moest ik eerst in militaire dienst. Ik had het vrij gemakkelijk want ik was chauffeur van een kolonel in Ankara. Na mijn dienstplicht ben ik in de elektronicawinkel van een kennis van mijn broer gaan werken in het centrum van Istanbul, in de wijk Eminönü. Mijn oudste broer was inmiddels naar Zwitserland vertrokken en samen met twee andere broers heb ik zijn textielbedrijf toen overgenomen. Ik was nog jong, tweeëntwintig pas, en ik was manager in het atelier. Er werkten daar tien mensen. Textiel is een belangrijk exportproduct van Turkije. We maakten overhemden, T-shirts, dameskleding ook.
78 | Ali Arslan
Hasan Taşkıran | 79
Het bedrijf groeide, in 1998 hadden we vijftig werknemers. We produceerden via Turkse tussenbedrijven voornamelijk voor Duitsland. Later zag ik hier de Hema, toen dacht ik: o ja, daar hebben we ook wel eens wat voor gedaan. Ik werkte hard, minimaal twaalf uur per dag. Op zaterdag was ik ook een uur of zes, zeven op de zaak. Het bedrijf was dicht bij mijn huis, ook op zondag, als ik niks te doen had, ging ik er vaak nog even naar toe om wat te regelen. Soms ging ik uit met een groep vrienden van school of uit mijn buurt. We gingen naar cafés en restaurants. Ik had geld, een auto, ik heb toen echt een goede tijd gehad. Mijn vader was inmiddels met pensioen en samen met mijn moeder was hij het grootste deel van de tijd in Malatya. Wij, mijn drie broers en zus, waren dan alleen thuis. Mijn zus had ook een eigen zaak, een winkel met bruidskleding. We aten in het bedrijf, of als mijn zus vroeg thuis was maakte zij wat klaar. We hadden veel vrijheid, we
vrouwen hier rustig, de mannen minder. Dat Ayşe en ik elkaar schreven en in de vakanties afspraken wisten onze families de eerste jaren niet, wij Turken zijn niet zo open in die dingen. In 1997 ben ik met mijn ouders naar haar ouders toegegaan om haar hand te vragen. Ze zeiden niet meteen ja. Ze waren een beetje bang en wilden mij en mijn familie eerst goed leren kennen. Bij ons is het niet zo dat je ouders meteen okay zeggen als je verliefd bent. In 1999 zijn we getrouwd en zijn we in het appartement van haar ouders getrokken. Ik had er nooit aan gedacht om in Nederland te gaan wonen. Ik had een eigen zaak, ik hield van Istanbul en mijn leven daar. Veel mensen die met iemand uit Nederland trouwen willen graag in Nederland wonen, maar dat geldt niet voor mij. Toen mijn moeder zei: “je gaat ook naar het buitenland net als je broer,” dacht ik: nooit. Maar het is wel gebeurd. Ayşe wilde niet echt naar Istanbul verhuizen, ze had een baan in Zwolle, ze werkte bij een bruidskledingzaak en haar familie woonde daar. Ze deed het voor mij. Ze moest wennen en haar weg zien te vinden in Istanbul. Haar Turks was redelijk, maar niet goed genoeg om in een groot bedrijf te gaan werken. Ze hielp mijn zus een beetje in haar winkel. Turkse mensen die in Nederland geboren zijn, zijn een beetje bang in Turkije, heb ik gemerkt. Ze kennen de regels niet, ze weten niet hoe de dingen geregeld zijn. In Turkije is meer agressie. Hier zie je nooit mensen ruzie maken, daar zie je het elke dag op straat en soms wordt daarbij lichamelijk geweld gebruikt. Dat komt ook door de stress, er is veel meer onzekerheid dan hier, mensen moeten maar zien hoe ze rond moeten komen. De mensen zijn sneller oud. Hier heb je vakanties, weekends, rusttijd, je hebt meer rechten. Met die lange Turkse werkdagen zou ik nu ook moeite hebben, denk ik. En dan het verkeer. Toen ik twee weken geleden in Istanbul was, wilde ik mijn zus bezoeken aan de Aziatische kant. Tweeënhalf uur heb ik erover gedaan, terwijl het, als je door kunt rijden, misschien maar twintig minuten duurt. Ik vind het echt jammer voor de mensen daar, lange dagen werken en daarna nog zo’n tijd in de file moeten staan.
Hasan als kind in Turkije konden alles doen. Maar slechte dingen heb ik nooit gedaan, ik heb zelfs nooit alcohol gedronken. Misschien omdat ik gelovig ben, misschien omdat ik goede vrienden had. Ik was net een week uit militaire dienst toen ik Ayşe leerde kennen, het was in augustus 1993. Haar ouders hadden een appartement op de derde verdieping in het gebouw tegenover ons. Ik zag haar op het balkon en vond haar meteen leuk. Zij is rustig, rustiger dan de meisjes uit Turkije vind ik. Zij is niet snel kwaad. Ik vind trouwens veel
80 | Hasan Taşkıran
Een poosje na ons huwelijk ging Ayşe naar Nederland om haar familie te zien. Toen is het plan ontstaan om in Zwolle een zaak te beginnen in bruidsmode, ze zou het samen met haar zus gaan doen. Wat vind je ervan vroeg ze mij, wil je naar Nederland komen? Ik had toen stress vanwege mijn werk, de zaken gingen minder goed. Ook de aardbeving, die we niet lang daarvoor hadden gehad, had invloed. In een paar weken tijd heb ik toen besloten om naar Nederland te gaan. Dat was de grootste fout van mijn leven. Ik heb daar niet goed over nagedacht. Ik besefte niet dat ik niet naar een andere
Hasan Taşkıran | 81
stad zou gaan, maar een ander land. Drie maanden na mijn besluit had ik al spijt. Maar terugdraaien ging niet meer, ik had mijn zaak verkocht en Ayşe was in Nederland al begonnen met haar winkel. Ze had een lening van de bank gekregen, je kan niet zomaar alles platleggen. Het duurde een jaar voor ik mijn visum kreeg en al die tijd hebben we elkaar niet gezien. Het was een moeilijke tijd. Op 6 november 2001 kwam ik hier met het vliegtuig. Het was de eerste keer dat ik vloog, ik was zelfs nog nooit in het buitenland geweest, 11 september was nog maar kort geleden, ik was een beetje bang. Geen woord Nederlands kende ik, verwachtingen had ik niet. Het was alsof ik weer een kind was, alles moest ik leren. Je bent niemand. Ik merk dat de Turken hier graag praten over spullen: hun fiets, auto, scooter, hun vakantie. Sommigen komen uit het dorp, ze waren arm. Hier hebben ze het geld gezien en soms zijn ze daardoor een beetje hun eigen weg kwijtgeraakt. Het is voor mij moeilijk om in Nederland echte vrienden te vinden. Ik ken veel mensen, maar ik heb maar een paar vrienden.
Ayşe is inmiddels thuis gekomen. “Hasan fleurt helemaal op in Turkije”, zegt ze. ‘we hebben het vaak over terugkeer, maar ik weet niet of ik dat wel zou willen. Toen we daar woonden had ik het gevoel dat ik mezelf niet kon zijn. Ik moest me steeds aanpassen en overal op letten, zowel in de wijk als bij mijn schoonouders, daar moest ik een hoofddoek dragen. Ik ondernam wel van alles, zo zat ik bijvoorbeeld op computerles. Als de omstandigheden anders geweest waren, had ik misschien wel kunnen aarden. Istanbul is toch een leuke stad. Maar nu met de kinderen is het weer moeilijker. Maar als ik leuk werk zou hebben, dan zou het misschien kunnen.” Ayşe werkt tegenwoordig als receptioniste bij Achmea. Ze is na vijf jaar gestopt met haar bruidszaak omdat de huur van het pand te hoog werd en ze het niet prettig vond om veel alleen te moeten doen, haar zus had ook nog een andere baan. Destijds in Istanbul vond Ayşe Hasan een beetje star. “Hij kijkt nu vanuit een ander perspectief, hij is ruimdenkender geworden.” Volgens Hasan komt dat niet door zijn leven in Nederland: ‘je wordt ouder, je krijgt kinderen, daardoor verander je.’
Je hebt hier twee opties als je mensen wilt ontmoeten: voetbal of de moskee. Meer is er niet. Ik heb een paar jaar gevoetbald bij de Turkse club Ulu Spor. Soms gingen we met de jongens naar een Turks restaurant. Op dat moment is het wel leuk, maar ik was het snel weer vergeten. Dat vond ik een beetje raar, hoe komt dat? Sinds een paar maanden ben ik penningmeester van de Ulu moskee. Dat bevalt me wel. Ik ben ook graag thuis, als ik moe ben van het werk en van de kinderen vind ik het heerlijk om in mijn eentje wat tv te kijken. Toen ik hier kwam heb ik eerst Nederlands geleerd op de Taalschool van het Deltion College. Ik had recht op negenhonderd uur cursus, dat is een jaar, maar ik heb nog een half jaar extra gedaan. Naast school ben ik bij TNT gaan werken als postsorteerder. Als je werkt, leer je veel, je moet dan wel praten. Daarna heb ik tweeënhalf jaar gewerkt bij een aluminiumfabriek in Harderwijk. Ik zou daar als eerste werknemer in twaalf jaar een vast contract krijgen, maar toen kwam de crisis in 2008 en moest ik vertrekken. Nu ben ik uitzendkracht bij Abbott, de melkpoederfabriek in Zwolle. Ik wilde iets gaan doen met textiel. Ik heb een paar keer op de Blauwvingermarkt gestaan, met goede merkkleding, maar het sloeg niet aan. Eerlijk gezegd heb ik er niet zo’n zin meer in. Ik wil hier niet oud worden. Je leeft maar één keer, dus je moet goed, gezellig leven. Ik zou ook graag willen dat de kinderen in Turkije opgroeien. ‘
82 | Hasan Taşkıran
Hasan en vrienden in Istanbul
Hasan Taşkıran | 83
Hasan Gülşen Maatschappelijk werker
Hasan Gülşen was als maatschappelijk werker en opbouwwerker van 1973 tot en met 1983 werkzaam in Zwolle. De Turkse en Marokkaanse gastarbeiders en hun gezinnen waren zijn belangrijkste doelgroep. Hij hielp hen op allerlei manieren hun weg te vinden in Nederland. Gülşen was in dienst van de Stichting Buitenlandse Werknemers IJsselstreek (SBWIJ) te Deventer. De ontwikkeling en vorming van lokale netwerken van migranten, de zogenoemde zelforganisaties, was één van de belangrijkste taken van Hasan Gülşen. De zelforganisaties fungeerden als belangenbehartiger en overlegorgaan voor de gemeente en andere instellingen. Ook organiseerden ze activiteiten voor hun achterban. De belangrijkste partner waarmee Gülşen samenwerkte was de Commissie Buitenlandse Werknemers Zwolle. Deze commissie was in 1970 opgezet op initiatief van de stichting Het Refter. Dat zij een sturende rol in Zwolle kon vervullen is volgens Gülşen vooral te danken aan de heer Wilmink, beleidsmedewerker bij Het Refter. Hij wist veel Zwolse instellingen te betrekken. Hasan Gülşen hield wekelijks spreekuur in het gebouw van het Bijzondere Opbouwwerk Zwolle (BOZ) waar mensen terecht konden met de meest uiteenlopende hulpvragen.
Ook in Zwolle waren de tegenstellingen voelbaar. Kopstukken van zowel extreem links als extreem rechts waren actief in de stad, aldus Hasan Gülşen. De verhoudingen in de gemeenschap raakten ernstig verstoord toen een jonge linkse activist uit Zwolle tijdens een manifestatie in Nijmegen werd doodgeschoten. Het zou een daad van extreem rechts zijn. Dat bleek later onjuist, het motief lag in de privésfeer. ‘In zo’n situatie is het geen gemakkelijke klus om je, als uit de gemeenschap afkomstige hulpverlener, te handhaven,’ aldus Hasan Gülşen, ‘je wordt als snel geassocieerd met een van de doelgroepen. Ten onrechte.’ Volgens hem is het omgaan met diversiteit in de gemeenschap veranderd in de loop van de jaren. ‘Er is nu sprake van dialoog tussen de verschillende groeperingen. De diverse etnisch en religieus georiënteerde zelforganisaties werken nu samen als het gaat om gemeenschappelijke belangen.’ Vanaf 1984 tot zijn pensionering in 1998 was Hasan Gülşen beleidsmedewerker van het Steunpunt Minderheden Overijssel. In die functie ondersteunde hij vooral op afstand. Sinds zijn pensionering zet hij zich als vrijwilliger in voor de lokale netwerken van Turkse ouderen, waaronder die in Zwolle.
Volgens Gülşen was de huisvesting in de jaren zeventig een groot probleem voor de nieuwkomers. Malafide tussenpersonen verhuurden onbewoonbaar verklaarde woningen aan gastarbeiders die door de gezinshereniging dringend woonruimte nodig hadden. Gülşen heeft dit probleem, samen met de Commissie Buitenlandse Werknemers Zwolle, bij de gemeente en de woningcorporaties aangekaart en de praktijken werd een halt toegeroepen. In 1977 werd de individuele hulpverlening aan de buitenlandse werknemers overgedragen aan de stichting IJsselvecht. Eind jaren zeventig tot begin jaren tachtig viel het Hasan Gülşen soms zwaar om zijn werk goed uit te voeren. In deze periode liepen in Turkije de tegenstellingen tussen linkse en rechtse politieke groeperingen op. Vecht- en moordpartijen waren aan de orde van de dag. De spanning sloeg ook over naar Nederland. Tot medio jaren zeventig was het taboe om te spreken over de diversiteit in godsdienst en etniciteit binnen de Turkse gemeenschap. Dat veranderde door de ontwikkelingen in Turkije. Ineens werd het van belang of je Koerd of Turk was, soenniet of aleviet.
Kadertraining voor Turken in Heino 84 | Hasan Gülşen
Hasan Gülşen | 85
Semra Adıgüzel Zwolle 1987
Semra trouwde tweeënhalf jaar geleden. Maar ze gebruikt nog steeds voornamelijk haar eigen achternaam. Toen ze bij de tandarts werd opgeroepen als mevrouw Erdem had ze niet door dat zij bedoeld werd. Zij is psychologe. Semra’s opa kwam als gastarbeider naar Zwolle, haar vader was naast zijn werk, in de productie en schoonmaak, jarenlang voorzitter van de Ulu moskee in Zwolle. In haar modern en strak ingerichte huis in Holtenbroek serveert Semra Turks fruit van de Hema bij een glas kruidenthee. ‘Toen ik naar de brugklas van het Carolus Clusius College ging merkte ik pas dat ik tot een minderheidsgroep behoorde. Dat was een schok. Ik heb het niet leuk gehad daar. Na Semra Adıgüzel een jaar ben ik naar het Thorbecke College overgestapt, dat ging beter. We woonden in Dieze West en ik ging daar naar de basisschool, een hele multiculturele school met veel allochtonen. Kim en Karin, een Turks meisje en Elsoe, een meisje uit Eritrea, waren mijn vriendinnetjes. We deden samen mee aan dingen als de playbackshow. Elsoe is nog steeds een van mijn beste vriendinnen. Aan het eind van de basisschool kreeg ik een HAVO/ VWO advies. We kozen voor het Carolus Clusius, een christelijke scholengemeenschap, omdat het zo’n goede school is. Mijn moeder die daar schoonmaakster was zei dat ook. Op mijn twaalfde zou ik de hoofddoek gaan dragen, dus het leek me een goed idee om daar gelijk op de open dag al mee te beginnen. Dan zouden ze me op school niet anders kennen. Ik was een van de weinige allochtonen en dan ook nog het enige meisje met een hoofddoek. Er werd over me gefluisterd en gegiecheld. Dat gaf me een slecht gevoel. “Wat voor school is dit” vroeg ik me af. Als ik door de gangen liep werd er soms “hé Fatima” naar me geroepen. Ik riep dan “hé Klaas” terug. Ik ben niet op mijn mondje gevallen.
86 | Semra Adıgüzel
Ik ben ook iemand die goed kan luisteren Op de middelbare school wist ik al dat ik mensen wilde helpen. Juf of psycholoog wilde ik worden. Ik wist dat mijn moeder het niet zou accepteren als ik naar de PABO zou gaan. Omdat ik het VWO deed, moest ik van haar naar de universiteit. Mijn moeder is een grote steun voor mij. Zij heeft zelf alleen basisschool, maar ze is heel leergierig en ze heeft het altijd als een gemis ervaren dat ze niet kon doorleren. Ze is een sterke vrouw die voor zichzelf opkomt, zij heeft thuis de broek aan. Mijn moeder is ambitieus en perfectionistisch, mijn vader is gemakkelijker. Wanneer wij met een slecht rapport thuiskwamen was ze soms echt boos. Mijn zus heeft de PABO gedaan, mijn broertje MBO. Hij denkt er ook over om door te studeren. Volgend jaar wil hij rechten gaan studeren op het HBO. De hoofddoek dragen, dat hoorde erbij, dat wist ik van mijn zus. Eigenlijk wilde ik het zelf ook. Anders was dat wel een punt geweest. Mijn ouders hebben eigenlijk geluk gehad dat ik geen rebel was. Dat komt ook door de opvoeding die je van huis hebt meegekregen. Ik ben best wel conservatief opgevoed, maar ook wel vrij, er is een goede balans tussen conservatief en liberaal vind ik. Het vertrouwen was er, ik hoefde nooit te vragen of ik ergens heen mocht, ik ging gewoon. Het tweede jaar op het Thorbecke ging minder goed. Ik hoefde niet perse achten of negens te halen, een zes was goed genoeg, maar ik wilde wel overgaan. Soms moest ik er hard voor werken. Na mijn examen ben ik psychologie gaan studeren aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ik vind Rotterdam een leuke stad, multicultureel en gezellig. Ik hou van drukte en levendigheid. Utrecht was mijn tweede keuze, maar ik werd ingeloot voor Rotterdam. Ik was achttien en wilde graag uit huis, maar op kamers wilde ik niet. Ik had gehoord dat een Turks-islamitische organisatie, de Nurcu’s, in Rotterdam pensions hadden voor meisjes en jongens die studeerden. Deze organisatie hecht veel waarde aan onderwijs. Ze boden een woning aan voor vijf meiden. Religieuze bijeenkomsten waren verplicht. In elke woning was er een meisje hoofdverantwoordelijke. Het probleem was dat je maar een keer in de drie weken naar huis mocht. Ik had zo’n heimwee, ik had nooit gedacht dat ik mijn ouders zo zou missen. Ik belde de eerste paar weken drie keer per dag en huilde zo veel dat het niet gezond was. De andere meiden zaten al langer in het internaat, de meesten woonden ook in Rotterdam en konden zo even naar hun ouders gaan. Ik had maar een paar dagen per week les en ik kon verder nergens naar toe. Ik wilde ook niet steeds op mijn kamer zitten. Ik besloot dat ik daar niet wilde blijven.
Semra Adıgüzel | 87
Mijn vader had kennissen in Schiedam, via hen kwamen we in contact met een oude opa en oma die een kamer over hadden. Daar ben ik gaan wonen. Dat was een verlichting, ik kon nu naar huis wanneer ik wilde, soms bleef ik maar een paar nachten in Schiedam. De opa en oma waren niet streng, ik ging soms ook met hen mee op bezoek bij andere mensen. In Rotterdam viel ik met mijn hoofddoek niet op, het is daar veel multicultureler dan hier. Bij de vakgroep psychologie van de Erasmus Universiteit werkte men met het systeem van praktijk gestuurd en probleem gestuurd onderwijs. Je werkte in tutor groepjes, alle informatie moest je zelf opzoeken. Maar één keer per week was er college. Dat werkte niet zo goed voor mij. Ik heb mijn propedeuse daar wel gehaald, maar in het tweede jaar slaagde ik niet voor alle vakken. Dat betekende dat ik het hele jaar over zou moeten doen, zo werkte het systeem. Aan het begin van het derde jaar ben ik naar de Universiteit van Leiden overgestapt. Het onderwijs is er traditioneler en dat ging beter. Ook daar viel ik met mijn hoofddoek niet op, er waren veel studenten uit andere landen via uitwisselingsprogramma’s.’ Semra studeerde in vijf jaar af. Ze liep stage in de psychiatrische polikliniek Avicenna in Apeldoorn. Na haar studie kon ze daar ook aan het werk. Ze werkt er nu tweeënhalf jaar als basispsycholoog. Met haar vierentwintig jaar is ze de jongste. ‘Een stageplek vinden is lastig, je hebt een netwerk nodig. Via via is het gelukt. Ik wilde liever in de buurt van Zwolle werken. Het is leuk om in een grote stad te studeren, maar ik woon liever hier. Het is hier rustiger en dat heb je soms ook nodig. Zwolle vind ik best leuk, ik ben hier opgegroeid en heb hier mijn familie en vrienden. In mijn werk heb ik veel met Turkse mensen te maken, zowel van de eerste, tweede als derde generatie. We spreken vooral Turks. Het is de taal waarin ik ben opgevoed. Als ik zenuwachtig ben is mijn Nederlands minder goed en ik kom er niet altijd uit met gezegdes. Ook de derde generatie kiest voor ons en dat heeft niet te maken met een taalbarrière. Het komt omdat ze zich bij ons meer begrepen voelen. Bij relatieproblemen bijvoorbeeld wordt in Nederland snel gedacht aan scheiden. Maar bij Turkse mensen is dat nog steeds een taboe. Cliënten komen met allerlei klachten: veel depressies, angst, paniek, post traumatische stress en andere stoornissen. Dat zijn pijnklachten zonder lichamelijke oorzaak. Bij vrouwen spelen vaak partnerrelatieproblemen, bij mannen werkloosheid. Heimwee zien we minder, ook problemen met de schoonfamilie nemen af, zij bemoeien zich tegenwoordig minder met een stel. Voor mannen is de stap naar de hulpverlening wat groter. Wanneer ik de partner uit wil nodigen voor een gesprek bijvoorbeeld, moet ik veel vaker achter een man aan dan
88 | Semra Adıgüzel
achter een vrouw. Er is niks met mij, krijg ik dan te horen. Een beetje macho. Sommige cliënten voelen zich soms ongemakkelijk als ze zien dat ik een hoofddoek draag. “Ik lees ook de koran hoor” krijg ik dan soms te horen. Dat vind ik wel grappig. In mijn werk speelt mijn geloof soms een rol. Wanneer ik merk dat een cliënt energie uit het geloof kan halen, dan maak ik dat bespreekbaar. Moslims geloven dat dit leven een soort examen is. We zullen in het hiernamaals beloond of gestraft worden voor de manier waarop we met onze problemen omgaan. Misschien zijn problemen daardoor gemakkelijker te accepteren. Als je een probleem kunt oplossen moet je dat doen, maar er zijn soms problemen waar we niks aan kunnen doen. Piekeren en je afvragen: “waarom ik” helpt niet. Je moet geduld hebben. Iedereen heeft met problemen te maken, soms grote, soms kleine. Ikzelf ook. Ik zal een voorbeeld geven. Ik heb rijden op de snelweg altijd een beetje eng gevonden, maar toen ik in Apeldoorn ging werken moest ik wel met de auto. Op de snelweg heb ik een ongeluk veroorzaakt: ik was van achteren tegen een vrachtwagen aangebotst. Na de aanrijding had ik een bepaalde angst met autorijden. Ik was zenuwachtig, gespannen. Het werd steeds erger, ik zat tegen de paniek aan. Hier moet ik vanaf, dacht ik. Exposure is het middel om angst aan te pakken, het betekent dat je de angst juist opzoekt. Ik ben alleen met de auto naar Rotterdam gegaan en dat heeft me zo geholpen. Tijdens de rit was het heel eng, maar daarna had ik zelfvertrouwen. Toen ik begon met mijn stage had ik soms hoofdpijn. Je moet veel aandacht geven aan cliënten en dat vergt veel energie. Ik ben een nuchter persoon en ik word steeds nuchterder heb ik gemerkt, soms een beetje te nuchter. Daar maak ik me wat zorgen om, maar collega’s hebben dat ook. Vaak heb ik het gevoel dat ik niet voldoende weet. Je moet je altijd blijven ontwikkelen. Ik zou graag de GZ-opleiding volgen, maar daarvoor moet je eerst voldoende werkervaring opdoen.’ Semra heeft tijdens een extra stage met autochtonen gewerkt. Bij een derdelijns instelling waar veel cliënten met een persoonlijkheidsstoornis behandeld werden, deed ze diagnostiek.. Ze vond het werk erg leuk. Haar leidinggevende was ook tevreden en stelde haar voor om te solliciteren als er een vacature zou komen. Als het haar de mogelijkheid biedt om de GZ-opleiding te gaan doen, wil ze het overwegen. ‘Misschien is het ook wel beter dat ik niet alleen met Turken werk, je woont toch in Nederland.’ Semra trouwde met een Turks-Nederlandse man. Dat heeft als voordeel dat er geen botsing van culturen is, vindt ze, en met hem zou ze terecht kunnen in Turkije. Wonen in Istanbul trekt haar erg aan.
Semra Adıgüzel | 89
‘Ik was wel eens verliefd geweest, maar ik had daar niets mee gedaan. Altijd had ik de islam in mijn achterhoofd en vriendjes hebben, dat past daar niet bij. Ik wilde één persoon in mijn leven bij wie ik zal blijven tot mijn dood. Mijn man kende mij uit de jongerenvereniging van de moskee. Hij organiseerde activiteiten voor de jongens, ik voor de meisjes. Soms hadden we gezamenlijke besprekingen. Hij vond mij steeds leuker, dat heeft hij me ook gezegd. Zijn moeder en zijn zus dragen geen hoofddoek, maar hij wilde juist een vrouw met hoofddoek. Ik heb hem een beetje geobserveerd. Wat voor jongen is het? Uit wat voor familie komt hij? Ik wilde hem eerst beter leren kennen. Als je eenmaal wat voor iemand voelt, is het moeilijk om nog controle te hebben. Mijn gevoel en verstand gingen gelijk op. Zijn karakter trok me aan, hij respecteert me zeer. Hij is heel behulpzaam, ook voor mijn ouders. Hij heeft MBO gedaan en werkt nu tijdelijk als pakketbezorger. Voor mijn moeder was het een issue dat hij niet hoogopgeleid is. Voor mij hoeft een gestudeerde man niet perse, maar ik zou het wel leuk vinden als hij weer zou gaan studeren. Hij heeft nu vaak tijdelijk werk en met de crisis zie je dat de laagopgeleiden er het snelst uit moeten. Mijn man is een harde werker, dat vind ik ook belangrijk. Thuis heb ik de broek aan, zegt ze met een lach, mijn man geeft dat ook toe. Ik ben nogal mondig, altijd geweest, ook tegenover mijn vader. Ik stap altijd zelf naar hem toe en ik merk dat mijn vader dat ook waardeert.’
Engin Dağ Zwolle, 1989
Engin woont met zijn ouders, broertje en zusje in de Zwolse wijk Stadshagen. Engin heeft verschillende opleidingen geprobeerd. Nu doet hij commerciële economie bij het Deltion College in Zwolle en die opleiding bevalt hem goed. Binnenkort begint hij met zijn stage bij een groothandel. Op deze vrijdagmiddag is het rustig in huis. Engins vader is op zijn werk, hij is magazijnmedewerker, zijn broertje van dertien en zijn zus van zeventien zijn naar school. Ook zijn moeder is afwezig. Engins vader kwam naar Nederland toen hij elf was, als zoon van een gastarbeider. Hij ging nooit meer naar school. Zijn moeder groeide op in Turkije en kwam door haar huwelijk naar Nederland. Over een half jaar kan Engin klaar zijn met school. Hij zou graag een vaste baan op kantoor willen en later een mooi huisje en een auto.
Engin Dağ
‘School is niet echt leuk, maar wel nodig. Zonder diploma kom je nergens. Ik heb bij Scania en TNT gewerkt. Dan zit je daar en dan denk je: ik kan toch wel wat beters dan dit. Voor mijn opleiding heb ik ook stage gelopen bij een schildersbedrijf. Ik moest klachten afhandelen, mensen bellen, dat vond ik wel leuk. In de praktijk leer ik meer dan op school. Soms snap ik iets niet op papier, maar dan kom ik het tegen in de praktijk en dan denk ik: dus dit is het. Na de middelbare school, het Thomas a Kempis College, ben ik de opleiding voor beveiliger gaan doen. Maar ik heb het niet afgemaakt, ik heb er met de pet naar gegooid. Laks gedrag zeg maar. Ik was al bijna klaar met de opleiding toen ik met de politie in aanraking kwam. Als beveiliger mag je geen strafblad hebben, dat besefte ik toen niet. Dom hè? En het was niet eens mijn probleem. Een vriend had ruzie met een andere jongen en ik wilde voor hem opkomen. Ik kreeg een taakstraf van tachtig uur.
90 | Semra Adıgüzel
Engin Dağ | 91
In een groep vechten telt namelijk zwaar. In hoger beroep werd het dertig uur. De officier van justitie begreep me wel, hij zag dat ik spijt had. Daarna ben ik twee jaar niet naar school geweest, ik wist niet wat ik wilde. Toen ben ik de opleiding SPW maar gaan doen. Na drie maanden moest ik stage lopen: op peuters passen. Dat was echt niks voor mij. Mijn zusje doet nu de opleiding Verzorging, zij vindt het wel leuk.
Later heb ik nog een half jaar verkering gehad met een ander Nederlands meisje. Nederlandse meisjes zijn open en niet achterbaks. Als ze iets met iemand hebben gehad dan zeggen ze dat ook. Bij Turkse meisjes is dat anders, die doen soms moeilijk. Maar ik merk dat ik, nu ik ouder wordt, meer naar Turkse meisjes trek. Zij begrijpen je beter. Maar ervaring met hen heb ik nog niet.
In de puberteit was ik soms lastig en opstandig. Mijn vader is nooit super streng voor me, hij is zelf ook jong geweest. Mijn moeder is veel strenger, van haar mocht ik niks. Als ik uitging was ze altijd bang. Ze is erg bezorgd. Nu laat ze me wel wat meer los. Mijn ouders hebben veel met me gepraat over school en zo. Wat ze zelf hebben meegemaakt en dat ze niet naar school konden. Het broertje van mijn vader moest van mijn opa automonteur worden, nu is hij hoogleraar economie. Mijn opa wist gewoon niet dat je zo’n hoog niveau kon halen. Mijn vader werkte op zijn zestiende al fulltime bij Friki. Toen hij achttien was trouwde hij met mijn moeder. Ze woonden bij mijn opa en oma in, op een flatje in Dieze, daar ben ik ook geboren. In de weekenden was mijn oom er ook. Het was best wel druk bij ons thuis. In 2001 zijn we naar dit huis verhuisd.
Ik heb veel vrienden: uit Marokko, Irak, Afghanistan, er zijn Molukkers bij en Nederlanders. Ik maak geen onderscheid. Ik ken ze uit de buurt, van de jongerencentra of van voetbal. Ik heb tien jaar op voetbal gezeten, bij CSV en Be Quick. Met vrienden hebben we een eigen elftal opgericht, elke zondag spelen we in de Aalanden. Een vriend heeft een koeriersbedrijf, een ander doet HBO, weer een ander werkt in de fabriek. Mijn beste vrienden ken ik van jongs af aan. Ze wonen allemaal hier in Stadshagen. Twee minuten van hier woont mijn neef, ik ga veel met hem om.
Mijn situatie is niet te vergelijken met die van mijn vader vroeger. Hij mocht niet uitgaan, niet naar school, moest geld aan zijn vader geven. Ik kom niks te kort, ik heb een eigen tv, playstation, een laptop. Vroeger kreeg ik ook geld als ik uitging. Nu wil ik dat niet meer. Mijn ouders hebben me vaak gewaarschuwd om geen slechte dingen te doen. Ik luisterde niet altijd meteen naar wat mijn vader zei, maar later deed ik bepaalde dingen dan toch niet meer. Mijn vader heeft me altijd geholpen met mijn huiswerk. Terwijl hij moe van zijn werk kwam, hielp hij me, elke dag. Mijn moeder kon me niet helpen omdat ze niet goed is in Nederlands. Mijn broertje is anders dan ik, hij is slimmer. Ik wil voor hem een goed voorbeeld zijn. Ik voel me verantwoordelijk voor hem en mijn zusje, ja. Op een gegeven moment had ik een Nederlandse vriendin. Drieënhalf jaar hebben we verkering gehad. Zij woonde in een dorpje, sommige mensen daar hadden nog nooit een Turkse man gezien. Ze denken dat je moeder een hoofddoek draagt, dat je vader een baard heeft en dat je huis vol ligt met Turkse tapijten. Niet dat ik dat erg vind, ze weten er gewoon niet zoveel over. In het begin was haar familie tegen onze relatie, als buitenlander moet je je meer bewijzen. Toen haar ouders me beter leerden kennen mochten ze me heel graag. Ik sliep daar vaak en ging met hen uit eten. Na het eerste jaar begonnen de meningsverschillen met mijn vriendin. Kleine ruzies die meestal nergens over gingen. Soms had het met cultuur te maken. Je moet je een beetje aanpassen aan elkaar, toch? Dat lukte niet altijd, we zijn langzaam uit elkaar gegroeid.
92 | Engin Dağ
Ik voel me wel aangetrokken tot de Turkse televisie en tot Turks eten., Het geloof interesseert me ook, we zijn Aleviet, maar ik ben niet actief bij de Alevitische vereniging. Ik heb er wel veel over gelezen. Met het gezin gaan we één keer per twee jaar naar Turkije. Eerst lekker genieten aan de kust en dan naar de familie in Erzincan. In het dorp zit je tussen de schapen, dat is wel leuk, het is heel anders. Het water is schoon, het komt zo uit de bergen, in een riviertje maak je je eigen zwembad en je gaat lekker barbecueën. Voor vakantie is dat leuk, maar ik zou er niet willen wonen. Vier weken is zat. De mensen daar zijn veel meer met elkaar bezig dan hier. In Nederland is iedereen meer op zichzelf, soms groei je dan uit elkaar. Je kunt daar ook niet anders, je moet het met elkaar zien te redden. Je zit in een dorp, je kan niet vluchten, waar moet je naartoe? Het dorp verandert wel. Toen ik een jaar of twaalf was zag iedereen in het dorp er netjes uit, ze hadden geen matjes, de jongens droegen geen oorbellen. Twee jaar geleden zag ik er iemand met een tattoo, een ringbaard en oorbellen. Eerst dacht ik dat het iemand uit Duitsland of Nederland was, maar hij kwam gewoon uit het dorp. Dat is wel raar. Zelf ga je zo netjes mogelijk en dan zie je dat. Vroeger deed ik mijn oorbel uit als ik naar het dorp ging, maar nu niet meer. Ik heb zelf ook een tattoo, op mijn schouder staat de voorletter van mijn moeder. Ik heb haar dat niet verteld, pas na een half jaar zag ze het toevallig. Ze vond het niet leuk, nee. Ach, dan heb je een paar dagen gezeur en dat is het dan. Op mijn andere schouder wil ik de voorletter van mijn vader laten zetten. Hij heeft met dit soort dingen minder moeite, dat komt omdat hij hier is opgegroeid. Ergens is hij meer Nederlands dan ik. Hij eet bijvoorbeeld zonder problemen brood met ham.
Engin Dağ | 93
Zwolle is wel een beetje klein. Als er hier een Turk komt wonen, weet ik het meteen. Een beetje een roddelstad is het ook wel, je komt altijd dezelfde mensen tegen. Maar uiteindelijk ben ik hier gewend, ik zit hier goed. Als ik het bordje Zwolle of het gebouw van de ABN-AMRO zie, voel ik dat ik thuis ben. De mensen zeggen hier op straat nog hoi tegen elkaar. Soms vragen ze me: “ben je Nederlander of Turk?” Dat is een beetje een rare vraag toch? Als ze in Turkije iets slechts over Nederland zeggen dan ben ik boos, dan kom ik op voor Nederland. Met voetbal ben ik voor Turkije, maar ook voor Nederland. Toen Nederland bijna won met het WK waren niet alleen de Nederlanders blij, maar wij ook. Maar toen zei iemand: “wat moet jij nou, jij bent een buitenlander.” Toen dacht ik: laat ook maar zitten. Hoe kan ik me Nederlander voelen als ze me als Turk zien? Toch heb ik me nooit gediscrimineerd gevoeld. Ik vind Nederlanders gemakkelijk, open. Als je zegt dat je bier drinkt, dan mogen ze je in één keer.’
Peter Mul
Amsterdam 1940 Politieman bij de vreemdelingendienst Peter Mul werkte jarenlang als politieman bij de Zwolse vreemdelingendienst. Het verlengen van de werk- en verblijfsvergunningen van de Turkse gastarbeiders was een van zijn taken. Omdat men daarvoor eens per jaar naar het politiebureau aan het Groot Weezenland moest komen kende hij alle Turkse Zwollenaren van de eerste generatie persoonlijk. Meteen nadat hij in 1966 de politieschool had afgemaakt kwam Peter Mul naar Zwolle. Hij werkte enkele jaren als agent en rechercheur en werd toen aangesteld bij de Vreemdelingenpolitie. Zelf had hij daar niets in te zeggen, het werd voor hem beslist. Mul had zijn chef nog gewaarschuwd dat hij geen talenwonder was. “We zijn in Nederland, dus ze praten maar Nederlands” was de reactie. Peter Mul bleek goed overweg te kunnen met de Turkse Zwollenaren. Ook privé had hij contacten met hen. Zo maakte hij zijn eerste reis naar Turkije samen met de Turkse Zwollenaar Allahdin Peter Mul Yıldırım. Toen hij in 1999 met pensioen ging bood Hüseyin Torunlar hem een feest aan in ‘t Heem in Hattem, compleet met buikdanseres. Met enkele Turkse mannen en vrouwen die hij leerde kennen als politieman heeft hij nog steeds contact. De papierfabriek van Van Gelder in Wapenveld was een belangrijke werkgever voor de gastarbeiders uit Turkije. De meeste Turkse mannen die bij de papierfabriek werkten woonden in de beginjaren in Wapenveld of in Heerde. Later kocht het bedrijf een pension in de Veerallee dat werd beheerd door de familie Bilkoç. ‘Een collega en ik gingen elke donderdag naar het pension om nieuwe werknemers in te schrijven. Wij konden de mannen eerst niet uit elkaar houden, we dachten dat het allemaal broers waren. Later werd dat anders, toen kon ik zo zien of iemand Turks of Marokkaans was.
94 | Engin Dağ
Peter Mul | 95
In het begin kregen we in het pension altijd thee. “We zijn niet ziek”, zeiden we dan. Later gaf men ons koffie. “Zijn er nog nieuwen?” vroegen we. Dan kwam meneer Selles van de papierfabriek met een tolk en de nieuwen. Dan begon het spel. Als Nederlander ben je vrij direct. “Ben je getrouwd?” vroeg ik. Vervolgens werd er eindeloos heen en weer gepraat. Waar hebben ze het toch over, vroegen we ons af. De tolk bleek eerst uit te leggen waarom we dat allemaal wilden weten. Het waren aardige mensen, ze hadden wel gevoel voor humor en we hebben veel gelachen. Sommigen waren diep ongelukkig, dat kon je zien. Ze kwamen uit een agrarische omgeving en waren niet gewend aan het werken in een fabriek. In het begin vertelden ze niet veel over hun problemen, maar als ze je vertrouwden dan kreeg je meer te horen. Er was weinig criminaliteit in de gemeenschap. In mijn tijd zelfs minder dan onder Nederlanders.’ Peter Mul en zijn collega vonden het vreemd dat wel driekwart van de mannen was geboren op één januari of op één juni. ‘We snapten er niks van, hoe was het mogelijk dat er zoveel op juist die data geboren waren. Bleek dat ze in de bergen woonden en pas later, wanneer hun ouders in de stad waren, aangifte deden van geboortes. De exacte datum wisten ze dan niet meer.’ Veel van de Zwolse gastarbeiders hadden eerst in de textielfabrieken in Twente gewerkt. Omdat ze bij Van Gelder Papierfabriek een paar gulden meer konden verdienen kwamen ze na afloop van hun contract naar Zwolle. Normaal gesproken stond de werkgever die de gastarbeiders geworven had garant voor de terugreis. Maar als iemand van baan was veranderd, dan moest men zelf garant staan. Een enkele reis Turkije kostte toen een gulden of tweehonderd, aldus Peter Mul. ‘Dat geld moesten wij innen en op een rekening stortten. Het was toen een heel bedrag, niemand had dat. Bij het verlengen van de verblijfsvergunning betaalde men steeds een deel. Toen de regeling was afgeschaft heeft dat garantiegeld nog jaren vastgestaan. Aan het eind van de jaren tachtig is het pas terugbetaald.’ Vanaf het midden van de jaren zeventig kwamen steeds meer Turkse gezinnen in Zwolle wonen. Dat bracht nieuw werk mee voor de vreemdelingendienst. ‘We maakten soms toestanden mee op het bureau. Dan stond er ineens een man met zijn vrouw en vijf kinderen voor wie niets geregeld was op het bureau. Ik herinner me ook een man die was getrouwd met twee vrouwen. Alleen de eerste vrouw kon een verblijfsvergunning krijgen. De ander kwam als toerist. Toen haar visum verliep wilde ze niet terug zonder haar kinderen. Maar die stonden op naam van de eerste vrouw. We hebben wat kunnen regelen met de ambassade. Die waren wel gemakkelijk in die dingen. Veel problemen werden in een gemoedelijke sfeer opgelost.’
96 | Peter Mul
Veel gezinnen gingen in de Schildersbuurt achter de Rembrandtlaan wonen, in straten als de Frans Halsstraat en de Ruysdaelstraat. Het waren wat verouderde woningen zonder douche. De Nederlanders die daar woonden trokken naar nieuwe wijken zoals Holtenbroek en de Aalanden. De woningen moesten eigenlijk gerenoveerd worden, Nederlanders wilden liever een moderne woning. Maar de Turken wilden er wel in, want als ze woonruimte hadden konden de mannen hun gezin over laten komen. Die huizen waren voor een groot deel eigendom van de vader van de televisiepresentator Willem Duys. Makelaardij Bramer verhuurde die woningen. De zoon van Bramer zat bij de reservepolitie en zo konden Mul en zijn collega’s soms wat regelen. Het werk dat Peter Mul deed bij de vreemdelingenpolitie leek soms wel maatschappelijk werk. ‘De korpschef stimuleerde dat, hij wilde geen gezeur. Ik heb dat mooi gevonden, de contacten met allerlei mensen. Ik vond het fijn om wat voor hen te kunnen regelen. Je zou kunnen zeggen dat we preventief werkten. Soms voelde ik me ook wel opgelaten. Zo vroegen ze me vaak om te komen wanneer er verkiezingen waren voor het bestuur van het Trefcentrum. Ik moest dan controleren of iedereen wel mocht stemmen en of er geen Turken uit andere plaatsen meestemden. In de moskee vroegen ze me ook bij verkiezingen. Iedereen zat op de grond maar voor mij werd een stoel neergezet. Ongemakkelijk voelde ik me dan. Ze waren niet erg gewend aan organisaties, dat merkte ik. Soms was er onenigheid. Een voorzitter bedacht dan van alles, er werd wat besloten, maar sommigen waren het daar niet mee eens en dan kreeg je ruzie. Wel slim vond ik het dat ze vanaf het begin goede contacten hadden met de gemeente. Naar buiten toe was men één, ondanks de onderlinge verschillen. Samen waren ze sterker, zo hebben ze veel kunnen regelen. Dat er verschillende groepen waren, daar kwam ik pas later achter. Je had de meer religieuzen van de moskee en de mensen van het Trefcentrum die vaak Aleviet waren. Zelf wisten ze meteen of iemand links of rechts was. Als hij niet uit dezelfde club kwam dan deugde hij niet. Een keer had een Turk wat gestolen, in een winkel of zo. Ik wilde Semra Schuurman bellen om te tolken. Maar die man wilde dat niet. Ze zou te rechts zijn of juist te links. Later sprak ik haar daarover. Ze begon te lachen: “vorige week ben ik nog met die man mee geweest om een koelkast te kopen”. De reden dat hij een andere tolk wilde was dat hij zich schaamde tegenover haar. Semra Schuurman heb ik leren kennen toen er een keer wat was met een Turks meisje. Semra zou tolken. Wij naar de familie. Toen we onze schoenen hadden uitgedaan en op de bank waren gaan zitten kwam de vrouw des huizes met een fles eau de cologne. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Semra zei: je moet het op je handen doen en dan door je haar. Daar ben ik maar niet aan begonnen. We hebben daar eerst een half uur, drie
Peter Mul | 97
kwartier zitten leuten. Dat gaat tegen je natuur in als Nederlander. Maar dat gaat vanzelf, je gaat daarin mee. Ik heb zelf nog eens een Turks meisje in huis gehad. Babalik noemde ze me, pleegvader. In die tijd was er in Twente een Blijf van mijn lijf huis, speciaal voor Turkse vrouwen. Wij probeerden zelf vrouwen op te vangen als er problemen waren. Ook om ze tegen zichzelf te beschermen. Een jong meisje krijgt snel een etiket opgeplakt. Op een vrijdag belde een collega met de boodschap dat een Turks meisje van huis weggelopen was. Moeilijk, moeilijk, zus en zo. Ik heb Semra gebeld “Semra, we hebben een probleem”. Normaal kon zo’n meisje bij haar terecht, maar die dag kon dat niet. Er was een feest en er zouden veel mensen bij haar komen die zich zouden afvragen wat dat meisje daar deed. Naar het Blijf van mijn lijf huis kon ze ook niet, omdat er geen garantie was voor de betaling. Ik vroeg Semra: “als ik haar nou meeneem, wat gebeurt er dan?” Volgens Semra was dat geen probleem. Mijn chef zei eerst: “je bent niet goed wijs.” Toen: “denk je dat je er goed aan doet? Ja? Dan sta ik achter je.” De volgende dag kwam haar vader met een Turkse maatschappelijk werker naar het bureau. Waar zijn dochter was. Ze is op een goede plek zei ik en ze komt wel weer thuis. De maatschappelijk werker vertaalde het en de vader gaf me een hand, helemaal gelukkig. De maatschappelijk werker had verteld dat ze bij mij was. Kennelijk had ik status in de ogen van die vader en kon hij aan anderen verkopen dat ze bij mij was. Op woensdag brachten we het meisje naar huis terug. Semra ging mee, die vertrouwde ik meer dan die maatschappelijk werker. We kwamen bij de woning, de deur gaat open, het meisje kust de hand van haar vader en verdwijnt in de slaapkamer. Wij uitgebreid aan de koffie en de thee. We moeten praten, zei ik. Maar dat hoefde niet meer. Het was al klaar op het moment dat ze de hand van haar vader had gekust. Wat was nou het probleem geweest? Het meisje had op het terras van Talamini gezeten en een Turkse buurman had haar daar gezien. Haar vader vond dat niet erg, maar die buurman wel. Hij had beweerd dat hij een slechte vader was omdat hij het goed vond dat ze daar zat. Om zo’n, in mijn ogen, kleinigheid durfde dat meisje niet meer naar huis.
slapen vannacht bij jou. Dan regel ik tickets en kunnen ze morgen het land uit.” Die man wilde dat eerst niet. “Je kunt toch niet maken dat die vrouw met die kinderen de cel in gaat?” zei ik. Toen ging hij akkoord. Omdat meneer Mul het vroeg, zei hij. De bemoeienissen van Peter Mul met de Turkse gemeenschap leidden een keer tot een klacht uit onverwachte hoek. Een dominee beweerde dat Peter Mul zou hebben geprobeerd om een van zijn kerkgangers tot de islam te bekeren. ‘Semra belde me toen er een Turks meisje uit Steenwijk weggelopen was met een Nederlandse jongen uit Zwolle. Ze verwachtte dat ze wel bij mij zouden komen. Dat meisje en haar ouders kwamen aan het bureau om te praten. Het meisje wilde niet naar huis, dat kon ik ook moeilijk afdwingen. Een dag of vier later belde de moeder van de jongen dat het meisje weg moest. Ik heb haar toen naar haar ouders teruggebracht. Met Semra en de jongen zijn we daar naartoe gegaan om te praten. Die jongen wilde met dat meisje trouwen. Weet je dat wel zeker? vroeg haar vader: het is nogal een moeilijk meisje. En wil je dan ook islamiet worden? Ja, hij wist het zeker en hij zou islamiet worden. Toen we terugreden naar Zwolle vroeg hij wat dat inhield, islamiet worden. Toen hij had begrepen dat hij dan ook besneden moest worden hoefde het voor hem niet meer. Ze zijn uiteindelijk wel getrouwd. Haar vader kwam niet op de bruiloft en toen kon de moeder ook niet gaan. Ze belde mij, ze wilde weten hoe haar dochter eruitzag. Mijn vrouw is toen naar de bruiloft geweest. Later deed het verhaal de ronde: Mul zou iemand tot de islam hebben willen bekeren.’
Ik was ook een keer bij een soort volksgericht in een bovenwoning. De maatschappelijk werker belde me dat er problemen waren. Een Turkse man had zijn vrouw en kinderen over laten komen, maar het had zo lang geduurd dat zij in Turkije een scharrel had gehad. Die minnaar kwam haar achterna. Trammelant natuurlijk. Buren en kennissen kwamen om te beraden wat er moest gebeuren. Alle mannen zaten bij elkaar in de woonkamer, de vrouwen jammerden in de slaapkamer. Men besloot dat de vrouw en haar kinderen het land uit moesten. Geen minuut langer mochten ze daar nog blijven. Maar waar moesten ze naar toe? Ik zei tegen een van de mannen, een aardige vent: “ze
98 | Peter Mul
Peter Mul | 99
Colofon: Köklenmek Wortelen
Drie generaties Turkse Zwollenaren vertellen
Uitgave:
Historisch Centrum Overijssel, Zwolle, 2012
Interviews: Informatieve teksten: Eindredactie:
Bea Mol Herman Aarts en Bea Mol Herman Aarts
Portretfoto’s: Omslagfoto: Overige foto’s:
Bea Mol Hans Westerink fotografie Zwolle Particuliere collecties
Vormgeving: Druk: Oplage:
Yvonne Derksen Netzo druk Zwolle 500 exemplaren
Met dank voor hun vertrouwen en openheid: Alle geïnterviewden Met dank voor zijn bijdrage en hulp: Kazim Cumert Met dank voor ondersteuning en advies: - Sükriye Aslan, Alevitische Culturele Vereniging - Mustafa Marangoz, Travers - Halise Tasdan, Turks-Islamitische Culturele Vrouwenvereniging Deze uitgave werd mogelijk door een subsidie van de gemeente Zwolle
100 | Colofon