ASSIMILATIE VAN
VOOROORLOGSE IMMIGRANTEN
DRIE GENERATIES POLEN SLOVENEN ITALIANEN IN HEERLEN
A~
Mini Staé
25
qs ASSIMILATIE VAN VOOROORLOGSE IMMIGRANTEN
drie generaties Polen Slovenen Italianen in Heerlen
Paul Brassé Willem van Schelven
;J Ministerie van Cultuur, Recreatie en MaatschappefiTk Werk Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1980
1103
IV ~/
10
85579 INT. INSTITUUT SOC. GESCHIEDENIS
~
' AA Rf 1981 MSTERDAM
III
INHOUDSOPGAVE
pagina VOORWOORD I
INHOUDSOPGAVE
III
INLEIDING 1
Hoofdstuk I PROBLEMEN, ONDERZOEKSMETHODEN EN ONDERZOCHTE GROEPERINGEN 1. 2. 3. 4. 5.
Probleemstellingen Definitie van assimilatie Onderdelen van de definitie De onderzochte groeperingen Onderzoeksmethodes
a. b.
c.
Interviews Census Literatuurstudie en archiefonderzoek
5 5 5 6 9 12
12 13 19
Samenvatting 20
Hoofdstuk II GESCHIEDENIS VAN DE POOLSE, SLOVEENSE EN ITALIAANSE IMMIGRATIE IN ZUID-LIMBURG 1.
Sociale en ekonomiese verhoudingen in de Zuid-Limburgse samenleving a. b.
2. 3.
Buitenlandse arbeiders in Limburg, 1900-1930 Poolse, sloveense en italiaanse immigratie in Zuid-Limburg, 1900-1930 a. b. c.
4.
Het mijnbedrijf De katholieke kerk &n Zuid- Limburg : pogingen om een samenleving te beheersen
De poolse immigratie &n Limburg tot 1931 De sloveense immigratie in Limburg tot 1931 De italiaanse immigratie in Limburg tot 1931
De ekonomiese krisis van 1929 - gevolgen voor de Polen, Slovenen en Italianen _
a. b.
c.
De poolse gemeenschap na de kri sis De sloveense gemeenschap na de krisis De italiaanse gemeenschap na de krisis
21
21 21 24
27 30
34 45 52
62 65
76 86
IV
Hoofdstuk III ASSIMILATIE VAN IMMIGRANTEN
105
1. 2.
106 113
Sociaal-ekonomies nivo Sociaal-kultureel nivo a. b. c.
3. 4. 5.
Beheersing van de nederlandse -taal Lidmaatschap van nederlandse verenigingen Keuze van de huwelijkspartner
Juridies nivo Nederlander zijn en zich Nederlander voelen Konklusies
114 117 121 125 132 139
Hoofdstuk IV FAKTOREN DIE VAN INVLOED WAREN OP DE AKSEPTATIE VAN DE IMMIGRANTEN DOOR DE LIMBURGSE SAMENLEVING EN OP DE ASSIMILATIE VAN DE TWEEDE GENERATIE
141
A.
INTERNE FAKTOREN; KENMERKEN VAN IMMIGRANTEN
142
1. 2. 3. 4.
Kulturele en uiterlijke kenmerken Socio-ekonomiese kenmerken Verwachtingen met betrekking tot terugkeer Ethni ese verenigingen (zelforganisaties)
142 145 149 153
B.
EXTERNE FAKTOREN
159
5. 6.
Beleid van de mijnen en de ekonomiese krisis van 1929 Beleid van de overheid
160 169
a. b. c. d. e.
7.
Toela-ting en verblijf Uitzettingsbeleid : overheid versus m~Jnen Steunverlening en werklozenuitkering Naturalisatie Onderwijs aan buitenlanders
De kerk en de vreemdelingen in Zuid-Limburg a. b.
Woningbouw Zielzorg
169 174 175 178 180 184 184 189
8. 9.
De vakbonden en de buitenlandse mijnwerkers Oorlog en wederopbouw
194 202
C.
KONKLUSIES
208
v
Hoofdstuk V ASSIMILATIEKANSEN VAN NAOORLOGSE IMMIGRANTEN: TURKEN, MAROKKANEN EN ITALIANEN
213
1.
216
Kenmerken van de immigrantengroeperingen a. b. c. d.
2. 3.
Socio- ekonomiese kenmerken Kulturele en uiterlijke verschillen Terugkeerverwachting Ethniese verenigingen (zelforganisatiesJ
Ekonomiese kontekst Overheidsbeleid ten aanzien van immigranten
a. b. c. d.
Toelatings - en uitzettingsbeleid Welzijnsbeleid Onderwijsbeleid Huisvestingsbeleid
Konklusies
216 218 220 222 22 3 224 224 225 225 226 227
SAMENVATTING
231
SUMMARY
235
GERAADPLEEGDE LITERATUUR EN BRONNEN
Bijlage I
VRAGENLIJST GEBRUIKT BIJ DE "CENSUS"
Bijlage II
BUITENLANDSE ARBEIDERS WERKZAAM IN DE LIMBURGSE MIJNEN, 1907-1949
Bijlage III
OPGAVE VAN POOLSE, ITALIAANSE EN SLOVEENSE ARBEIDERS BIJ DE ON-MIJNEN VAN 1923-1939
Bij lage IV
OVERZICHT VAN DE NU NOG BESTAANDE POOLSE VERENIGINGEN IN LIMBURG
Bijlage V
STATUTEN VAN R.K. BOND VAN POOLSE VERENIGINGEN IN NEDERLAND
Bijlage VI
OVERZICHT BESTAANDE SLOVEENSE VERENIGINGEN
Bijlage VII
VERGELIJKING BEROEPSPOSITIE MANNELIJKE EN VROUWELIJKE RESPONDENTEN
Bijlage VIII
DE AANTREKKINGSKRACHT VAN ETHNIESE VERENIGINGEN OP DE IMMIGRANTEN
239
I
VOORWOORD
Het is niet voor niets, dat voorwoorden van onderzoeksverslagen meestal 'dankwoorden' " zijn, dankwoorden aan al die honderden mensen die bijgedragen hebben aan de totstandkoming van het onderzoek. Ook wij beginnen dit verslag van ons onderzoek met een woord van dank aan al die Polen, Slovenen en Italianen, die in vaak urenlange gesprekken openhartig over zichzelf en hun verleden verteld hebben. Hun levensgeschiedenissen vormen de basis van dit onderzoek. We danken ook de besturen van de verenigingen, die ons bereidwillig informatie verschaften, en ons méér dan eens uitnodigden op feesten en jubilea, waarvan er verschillenden tijdens de duur van het onderzoek gevierd werden. Verder dank aan alle Polen, Slovenen en Italianen, die meegewerkt hebben aan de census, welke in mei 1979 gehouden werd. Wij kunnen niemand met name noemen, zonder anderen tekort te doen. Wij verontschuldigen ons bij voorbaat dat we in dit rapport spreken over Polen, Slovenen en Italianen en over immigranten. Deze namen lagen voor de hand om de verschillende kategorieën mensen uit het onderzoek aan te duiden, maar - zoals ons zelf al snel duidelijk werd - op de eerste plaats zijn deze mensen Limburgers en Heerlenaren. Dit onderzoek haalt zaken naar voren uit de achtergrond van de onderzochten die voor de meesten van hen, en zeker voor de kinderen en kleinkinderen van de vroegere immigranten, geen enkele rol meer spelen. Aan de basis van het onderzoek lag een voorstel van de Limburgse Immigratie Stichting om een onderzoek te verrichten naar de tweede en derde generatie immigranten in Zuid-Limburg. Een dergelijk onderzoek zou het beleid van de stichtingen voor buitenlanders moeten ondersteunen. Het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk subsidiëerde het onderzoek na positief advies ontvangen te hebben van de Advies Commissie Onderzoek Culturele Minderheden (ACOM). De begeleidingskommissie die onder andere vanuit de AC OM en CRM werd samengesteld bestond uit: Dr F. Bovenkerk, Drs J. Lucassen, Dhr C. Marinelli, Drs R. Penninx, Dhr A. Sluysmans (LIS) en Dr H. Verwey-Jonker. Hun stimulerende en waardevolle bijdragen hebben het nut van een begeleidingskommissie ten volle bewezen. In de personen van de heren Ahsmann en Sluysmans danken we alle medewerkers van de Limburgse Immigratie Stichting voor hun ondersteunende en bemiddelende rol in verschillende fasen van het onderzoek. Een woord van dank is ook op zijn plaats aan de heren Mertens en Wagemans van de afdeling bevolking van de gemeente Heerlen, alsmede aan Dhr Grond van de Gemeentelijke Dienst voor Onderzoek te Heerlen, die zo bereidwillig hun medewerking verleenden. Pater Dieteren ofm en Drs L. Kreukels van het Sociaal Historisch Centrum te Maastricht zijn we erkentelijk voor hun waardevolle adviezen op histories gebied.
11
Wij danken ook de informanten die eertijds sleutelfunkties vervulden bij de Oranje Nassau mijnen, de vakbonden, de kerk en de poolse en italiaanse school. De studenten kulturele antropologie, dieinhet eerste jaar van hun studie veldervaring opdeden in Heerlen, danken we voor hun medewerking aan de census. Zonder Marjolein Peters, die de computer van de universiteit van Utrecht wist te bedienen, zouden we alle censusgegevens met de hand hebben moeten verwerken. En tot slot dank aan Hans Schoenmakers, Dries Keetelaar en Leonie van der Valk, die niet schroomden om het eindrapport onder vuur te nemen, waardoor dit rapport aan kwaliteit gewonnen heeft.
Utrecht, mei 1980
1
INLEIDING
Dit onderzoek tracht ' een antwoord te geven op de vraag of de poolse, italiaanse en sloveense immigranten in de mijnstreek in Zuid-Limburg geassimileerd genoemd kunnen worden, en op de vraag welke de faktoren zijn 'geweest die invloed hebben uitgeoefend op het aanpassings- en absorptieproces. In Nederland bestaat geen sterke traditie op het gebied van assimilatie- of integratieonderzoek,l zeker in vergelijking met landen als Australië en de Verenigde Staten, die al veel langer met het verschijnsel immigratie op grotere schaal te maken hebben. De essentie van de meeste onderzoeken naar integratie of assimilatie van vreemdelingen bestaat over het algemeen hierin, dat eerst kriteria worden opgesteld waaraan de immigranten minimaal moeten voldoen om geïntegreerd dan wel geassimileerd genoemd te kunnen worden. Vervolgens worden dan de resultaten van een onder de immigranten gehouden survey aan deze kriteria getoetst. Voor de beoordeling van de vraag of de term assimilatie op de door ons bestudeerde immigranten van toepassing is, hebben ook wij gebruik gemaakt van kriteria waaraan de immigranten moeten voldoen. Als maatgevend beschouwden wij daarbij niet zozeer de scores van de afzonderlijke individuen, als wel van de groepering als geheel. Over de kriteria zelf kan men van mening verschillen. Zo stellen wij in de hoofdstukken I en 111 bijvoorbeeld dat het beheersen van de poolse, italiaanse of sloveense taal door de immigranten niet inhoudt dat zij niet geassimileerd zijn. En ook lidmaatschap van een poolse, italiaanse of sloveense vereniging, waarvan er nog verschillende zijn in de mijnstreek, hoeft o.i. geen belemmering voor assimilatie te zijn. De vraagstelling naar het al dan niet geassimileerd z1Jn van immigranten en hun nakomelingen heeft het nadeel van een nogal statiese beantwoording, die niet strookt met onze opvatting dat assimilatie niet noodzakelijkerwijze op immigratie hoeft te volgen. Omdat een analyse in retrospektief van het integratieproces zelf echter niet goed uitvoerbaar was, hebben we naast bovengenoemde vraagstelling veel aandacht besteed aan onderzoek naar de faktoren die in dat proces van betekenis geweest zijn. Daarmee raken we ook aan de vraag naar het belang van een onderzoek als het onderhavige. Dat belang is meerledig: we zullen trachten aan te geven welke faktoren van doorslaggevende invloed zijn geweest op de assimilatie van de drie groeperingen en welke weinig invloed uitgeoefend hebben. In de tweede plaats willen we nagaan of de assimilatie-bevorderende faktoren dezelfde rol spe-
,;é) Zover
ons bekend is het oudste assimilatie-onderzoek in Nederland van de hand van Verwey-Jonker en Brackel, daterend van 1957: "The assimilation and integration of Pre- and Postwar refugees in the Netherlands".
J~cÁI'-
I
I
-fo (' !ä(jlfW,l.--< (
2
len bij de integratie van immigranten die ná de oorlog gekomen zijn. Tenslotte hopen we middels dit onderzoek de dimensies te kunnen laten zien van de problemen waarmee de huidige immigranten en de hen ontvangende samenleving te maken hebben en nog krijgen: welke zijn blijvend, welke van voorbijgaande aard? In verband met dat laatste nogmaals een punt waar we al eerder aan raakten, namelijk dat wij het niet als vanzelfsprekend aannemen dat immigranten na verloop van tijd opgaan in onze samenleving , en daarbij hun hele - kulturele - erfgoed kwijtraken. De suggestie dat wij wél van een dergelijke vanzelfsprekendheid uitgaan zou gewekt kunnen worden door het geven van een beschrijving van wat er gebeur d is met eerdere generaties immigranten in Nederland. Vooralsnog echter gee ft de situatie met betrekking tot de naoorlogse immigranten er allerminst aanleiding toe te verwachten dat deze groeperingen binnen enkele decennia geassimileerd zullen zijn. En uitgaande van het konsept dat onze samenleving niet beantwoordt aan het beeld van een sociale, ekonomie se en kulturele eenheidsworst, maar een 'pluriforme', 'gelede' of 'klasse'-maatschappij is, lijken ideeën over een 'multi-kulturele' benadering van het minderheden'probleem' dan ook méér werkelijkheidszin te hebben dan de hoop op het volledig opgaan van deze immigranten in onze samenleving. Deze hoop is des te kleiner gezien de huidige stand van de ekonomie en de positie van de buitenlanders op de arbeidsmarkt. Het is van belang zich te realiseren, dat de immigrantenbevolking die wij onderzochten, een selektie vormt van al die mensen die zich inder~ ij d in Limburg vestigden. De meesten van hen z~jn weer weggetrokken , uit eigen beweging of gedwongen. En zoals we in hoofdstuk IV z ullen zien, heeft dit selektieproces ervoor gezorgd, dat de overblijvenden een aantal eigenschappen bezaten, die hun aanpassing aan de samenleving bevorderden. Voor assimilatie zijn twee partijen nodig, en idealiter behelst een onderzoek daarnaar dan ook twee velden: dat van de akseptatie van de nieuwkomers door de ontvangende samenleving, en dat van de aanpassing van die nieuwkomers aan die samenleving. Het laatstgenoemde terrein hebben we tamelijk uitputtend onderzocht. Ten aanzien van het eerste echter moeten we stellen, dat we niet zoals bij de immigranten en hun nakomelingen 66k een groot aantal autochtonen hebben kunnen interviewen. Binnen het toegemeten tijdsbestek was dit onmogelijk, en bovendien zou er ook een aantal praktiese problemen opgelost moeten worden, zoals de vraag hoe een representatieve selektie te maken van die autochtonen die 20 tot 50 jaar terug op verschillende terreinen te maken hebben gehad met deze immigranten. Waar het de houding van de samenleving tegenover de nieuwkomers betreft hebben we slechts de institutionele kaders zoals vakbond, kerk, mijn, en dergelijke bekeken. De opvattingen en houding van de individuele Limburger hebben we slechts indirekt - uit kranten, uit de verhalen van de allochtonen over hen - onderzocht. De beschrijving van het verenigingsleven van de immigranten heeft in dit onderzoek nogal veel aandacht gekregen, een aandacht die onterecht is als men kijkt naar het belang van de verenigingen voor de integratie van hun leden in de samenleving.
-----
3
Om andere redenen is die aandacht wél gerechtvaardigd . De verenigingen waren de konkretiseringen van het gemeenschappelijk denken en handelen van (een deel van) de immigranten maar beïnvloedden door hun bestaan ook dit denken en handelen. Bovendien is veel van de immigratiegeschiedenis bewaard gebleven als ges c hiedenis v an de verenigingen , · ofschoon v ee l schri ft elijke informatiebronnen in de laatste were l doorlog verloren zijn gegaan. Tenslotte bood onderzoek naar alle nog bestaande ethniese verenigingen in heel Zuid-Limburg ons de mogelijkheid na te gaan of een aantal bevindingen met be trekking tot immigranten in Heerlen 66k golden voor immigranten buiten Heerlen. Alvorens tenslotte een overzicht te geven van de inhoud en indeling van het rapport eerst een enkele opmerking over de gevolgde methode van onderzoek, die inhoud en indeling mede heeft bepaald. Aanvankelijk lag het in onze bedoeling het materiaal te verzamelen middels een groot aantal uitgebreide interviews met leden van de eerste, tweede en derde generatie. Echter al na korte tijd bleek dat de leden van de derde generatie ons ter zake weinig informatie meer konden eeven. Zij wisten vaak nog maar net dat hun grootouders zo'n halve eeuw geleden naar Limburg waren gekomen. De nadruk kwam daardoor geleidelijk meer te liggen op de leden van de tweede en eerste generatie. Omdat een groot aantal van hen niet (meer) in verenigingen van Polen, Italianen en Slovenen zit of daar konnekties mee heeft, liepen we het gevaar, dat een deel van de onderzoeksgroep buiten beschouwing zou blijven wanneer we via via, met een sneeuwbalmethode, aan het gewenste aantal respondenten probeerden te komen. Met medewerking van de gemeente Heerlen hebben we daarom onder de poolse, italiaanse en sloveens~ immigranten en hun nakomelingen een beperkt bevolkingsonderzoek georganiseerd. Met de gegevens daaruit konden we een voorlopige typologie van elk van de drie immigrantengroeperingen maken, welke typologie we gebruikten bij de keuze van de respondenten voor de uitgebreide interviews. Deze tweeledigheid kwa methode loopt deels parallel met de tweeledigheid in onze vraagstelling, enerzijds 6f er sprake is van assimilatie, anderzijds welke faktoren de assimilatie beïnvloed hebben. Bij de indeling van het rapport is van een min of meer gescheiden presentatie van de antwoorden op deze vragen uitgegaan. De indeling ziet er dan als volgt uit: In Hoofdstuk I komen de probleemstelling, definities, onderzoeksmethode en keuze van de plaats van onderzoek aan de orde. Hoofdstuk II geeft een histories overzicht van de sociaal-ekonomiese verhoudingen in Zuid-Limburg vóór en ten tijde van de immigratie: de ontwikkling van de mijnindustrie wordt kort beschreven alsmede de rol van mijn en kerk in de samenleving. In het tweede deel van dit hoofdstuk beschrijven we de immigratie van Polen, Italianen en Slovenen in Zuid-Limburg en bekijken in vogelvlucht hoe het de drie groeperingen daarna is vergaan. Histories gezien beslaat Hoofdstuk 11 de periode vanaf de eeuwwisseling tot nu toe. Het hoofdstuk leunt voor wat betreft het eerste deel voornamelijk op literatuur en archiefmateriaal en voor wat betreft het tweede deel hoofdzakelijk op het materiaal uit de interviews. Het belangrijkste materiaal voor Hoofdstuk III werd geleverd door
4
het hierboven besproken bevolkingsonderzoek. We kijken op de drie nivo's - sociaal - ekonomies, sociaal-kultureel en juridies - naar de vraag 'zijn de immigranten en hun nakomelingen geassimileerd of niet?'. Het antwoord dat we op die vraag kunnen geven is hooguit indikatief, niet alleen vanwege de toch beperkte omvang van het bevolkingsonderzoek (dat we voortaan 'census' zullen noemen), maar ook omdat een aantal aanvankelijk geplande vergelijkingen tussen de onderzoeksgroep en de bevolking van Heerlen tenslotte niet mogelijk bleek. In HoofdStuk IV proberen we te analyseren welke de belangrijkste faktoren waren die van invloed zijn geweest op de assimilatie. We maken daarbij een onderscheid in interne en externe faktoren: dat wil zeggen faktoren die méér met de (aard en eigenschappen van de) immigranten(groeperingen) samenhangen, en faktoren die méér in verband staan met de maatschappelijke omstandigheden van dat moment. Tot het eerste rekenen we zaken als taal, kultuur, terugkeerverwachtingen en zelforganisaties van de immigranten, tot het tweede zaken als de vraag in hoeverre, en zo ja welk beleid er door de verschillende instanties is gevoerd, de ekonomiese krisis in de jaren dertig, de oorlog 1940-1945 en de daarop volgende konjunkturele opgang. Het materiaal voor dit hoofdstuk vormden de interviews en histories materiaal uit verschillende archieven. Hoewel de gebruikte hoofdstukindeling het nadeel met zich meebracht dat in Hoofdstuk IV een aantal zaken uit Hoofdstuk II nogmaals aan de orde moest komen, bleek het toch de best mogelijke indeling, gegeven de vraagstelling. In Hoofdstuk V bezien we of, en in hoeverre de omstandigheden en voorwaarden waaronder assimilatie van de onderzoeksgroep plaats had, ook voor naoorlogse immigranten gelden c.q. gegolden hebben. Daartoe trekken we, waar mogelijk, een vergelijking met een drietal onderzoeken die zijn gehouden onder in Nederland verblijven~e Marokkanen, Turken en Italianen.
5
Hoofdstuk I PROBLEEMSTELLINGEN, GROEPERINGEN
1.
ONDERZOEKSMETHODES EN ONDERZOCHTE
PROBLEEMSTELLINGEN
Dit onderzoek behandelt de volgende probleemstellingen: a) Zijn de in Heerlen wonende vooroorlogse immigranten van poolse, italiaanse en sloveense afkomst en hun nakomelingen geassimileerd? Vormen ze op enigerlei w1Jze een nog te onderscheiden groepering (minderheid) binnen de Heerlense bevolking? (Zie Hoofdstuk 111) b) Indien er sprake is van assimilatie van deze groeperingen, welke zijn dan de belangrijkste faktoren geweest, die de assimilatie bevorderd hebben; met andere woorden, welke faktoren hebben minderheidsvorming binnen de limburgse samenleving verhinderd? (Zie Hoofdstuk IV) c) In hoeverre hebben deze faktoren geldingskracht voor immigranten die na de oorlog naar Nederland kwamen, met name Italianen, Turken en Marokkanen. (Zie Hoofdstuk V)
2.
DEFINITIE VAN ASSIMILATIE
Een groepering immigranten noemen we geassimileerd, wanneer de leden ervan de ontvangende samenleving als de hunne beschouwen, volwaardig er in participeren, en door die samenleving niet als leden van een 'out-group' beschouwd en behandeld worden. Deze definitie sluit aan bij die, welke J. Zubrzycki hanteerde in zijn studie over de assimilatie van naoorlogse poolse immigranten in Groot-Brittannië (1956: 775). Assimilatie vatten we op als het resultaat van de processen van aanpassing (van de zijde van de individuele migranten) en absorptie (van de zijde van de samenleving). De term integratie verwijst naar deze processen, die elkaar wederzijds beïnvloeden,l maar die ook afhankelijk zijn van andere maatschappelijke processen. Aanpassing en absorptie leiden niet automaties tot assimilatie; immers de ontwikkeling van deze processen kan geblokkeerd worden, waarna - in termen van Van Amersfoort - 'minderheidsvorming' optreedt (1974: 50). Assimilatie is dus niet het onvermijdelijk eindresultaat van processen, welke zich ontwikkelen vanaf het moment dat immigranten zich in een gegeven land vestigen. De definitie somt de voorwaarden op, waaraan een groepering moet voldoen, willen we haar geassimileerd noemen. Voldoet de groepering niet aan deze voorwaarden, dan kunnen we alleen vaststellen,
Zie hiervoor Van Amersfoort (1974: 42, 48), die overigens aan de term integratie een andere betekenis toekent.
6
dat ze niet, of niet helemaal geassimileerd is. Wij zien af van een indeling in fasen van integratie of assimilatie, zoals die wordt toegepast in studies van Beda Claes, Clémens e.a. en Zubrzycki.1 Zij onderscheiden een konfliktfase, een aanpassingsfase en een akkommodatie- of assimilatiefase. 2 Aan de hand van metingen van immigrantengroeperingen wordt bepaald in welke fase zij zich bevinden. Voor de door ons onderzochte groeperingen is een dergelijke fasering weinig vruchtbaar, gezien de lange tijd dat deze immigranten zich in ons land bevinden. Onze vraag is of zij geassimileerd zijn of niet . Het is n iet o v e rbodig om vast te stellen, dat wij in dit onderzoek zoeken naar sociologiese verbanden en sociologiese uitspraken doen; dat wil zeggen onze focus is niet het individu, maar de groep. Assimilatie is niet opgevat als het resultaat van een wisselwerking tussen individu en samenleving, maar tussen groep en ontvangende samenleving.
3.
ONDERDELEN VAN DE DEFINITIE
Hieronder willen we - door puntsgewijs de elementen van de assimilatiedefinitie te evalueren - onze theoretiese premissen expliciteren. In Hoofdstuk 111 zullen we een en ander verder uitwerken. a) Op de eerste plaats stellen we, dat voor assimilatie twee groepen nod ig z i jn, zowel de immigranten als de samenleving waarin zij zich v e stigden. Van de ene groep wordt verwacht dat zij zich aanpast aan die samenleving, van de ander dat zij de immigranten opneemt en niet als buitenstaanders beschouwt (waarbij het duidelijk moge zijn dat hiermee nog géén uitspraak is gedaan over de mate van 'tegemoetkoming' van elk van beide partijen). Binnen een samenleving onderscheiden we twee nivo's: een institutioneel en een informeel. Onder het eerste vallen onder andere de overheidsinstellingen, de vakbonden en bedrijven, de kerk, de school; dáár wordt een eventueel beleid ten aanzien van de immigranten geformuleerd en in de praktijk gebracht. Het tweede nivo wordt gevormd door de individuele leden van de samenleving, voor zover ze niet institutioneel met elkaar in kontakt komen of indirekt met elkaar te maken hebben. Onder hen vindt meningsvorming plaats ten aanzien van de immigranten, en zij spreiden een bepaald gedrag ten toon tegenover de nieuwkomers. Beide nivo's, institutioneel en informeel, beïnvloeden elkaar en R. Clémens, e.a. L'assimilation culturelle des immigrants en Belgique, Luik 1953. P. Beda Claes, De sociale integratie van de Italiaanse en Poolse immigranten in Belgisch Limburg, Hasselt, 1962. J. Zubrzycki,1956: Polish Immigrants in Britain, Den Haag, 1956. 2
Deze begrippen die hier ter illustratie worden gebruikt zullen we niet nader verklaren. We verwijzen naar de literatuur waarin ze ter sprake komen.
7
bepalen same n de absorptiebereidheid van de samenleving. De 'samenleving' vatten we overigens ni e t op als homogeen, mocht die suggestie gewekt worden. We hebben echter geen analyse kunnen ontwikkelen welke uitgaat van de maatschappelijke tegens t ellingen binnen de s amenleving. Een d e rgelijke analyse z ou eerder thu i shoren in een theoretieSe studie. b) Een twe ede aspekt, en een voorwaarde voor a ssimilatie is de identifikatie van de immigranten met de samenlev ing waarin ze z ich bevinden . Willen ze geassimileerd genoemd worden , dan moeten zij zich Nederlander voelen , Nederland als hun vaderland zien en nederlands als hun moedertaal. Weliswaar is het mogelijk , dat ze zich daarnaast ook nog Pool, Italiaan of Joegoslaaf voelen en het eventueel volgens hun papieren ook zijn, maar dat komt dan op de tweede plaats . Zo ze in het verleden al een ambivalente houding tegenover Nederland gehad hebben, dan heeft die plaats gemaakt voor de overtuiging dat dit hun nieuwe vaderland is. Een belangrijk kriterium van deze identifikatie met de samenleving is dat de leden van deze groeperingen hun huwelijkspartner niet meer in eigen kring zoeken en vinden. Identifikatie met de ontvangende samenleving betekent niet noodzakelijkerwijze, dat de migranten alle gewoontes opgegeven hebben, die behoren bij hun oorspronkelijke kultuur, wél dat zij zich in hun normen- en waardenpatroon aanpassen aan dat van de nieuwe samenleving . Elke samenleving kent zijn variaties in de normen en waarden. Daarbinnen wordt afwijking geduld, buiten het toegestane kontinuüm riskeert men afwijzing. Onze stelling is dat identifikatie met de waarden- en normenpatronen van de nieuwe samenleving niet verhindert dat de immigranten op ondergeschikte punten zich van de autochtonen blijven onderscheiden. Bijvoorbeeld door lidmaatschap van ethniese verenigingen, door kennis van een tweede taal, door voorkeur voor bepaalde gerechten. Wij beschouwen deze kenmerken als sekundair, om redenen waarop we onder 'd' nog zullen terugkomen. Ook een ander mogelijk kriterium van assimilatie hebben we niet opgenomen, namelijk het verlies van de gr oepsidentiteit . Ook hier volgen we Zubrzy c ki(1956: 75), die van mening is, dat een kenmerk v an assimilatie kan zijn, dat de groepsidentiteit van de immigranten onderling verloren is gegaan. Groepsidentiteit definiëren wij als het verschijnsel, dat mensen die volgens een objektief kriterium tot een bepaalde groep gerekend kunnen worden, zichzelf ook beschouwen als leden van die groep en zich ermee identificeren, óók als andere leden van die groep niet ter plaatse zijn . Toch zijn wij van mening dat - wil er sprake zijn van assimilatie - de groepsidentiteit een ondergeschikte rol moet spelen en zij het besef Nederlander te zijn niet mag aantasten. c) ' Volwaar dig par tici per en ' betekent, dat de immigranten niet alleen de weg ~eten in de samenleving, maar ook in alle opzichten deelnemen aan die samenleving. Voorwaarde voor volledig participeren in de nederlandse samenleving is beheersing van de nederlandse taal. Met het aanleggen van kriteria voor 'volledig participeren' is voorzichtigheid geboden. Immers er bestaat niet zoiets als de gemiddelde Nederlan-
8
der, een 'Daan Doors nee', waarop de immig rant moet lijken , om volwaard ig te kunnen partic iperen . We zijn het eens met Van Amers foort' s kritie k op Eisen stadt, wanne er hij stelt dat er sprake is van een hinde rlijke simpl ifikat ie, wanne er men er van uitgaa t dat bij volled ige assim ilatie de migra ntengr oeperi ng aan alle institution ele sferen op gelijk e wijze deelne emt als de hele bevolk ing. Dit omdat men daarme e implic iet de samen leving opvat als homog een , terwi jl wij "in feite binnen iedere samen leving region ale, religieuze , ekonom iese en social e subeen heden (zien) , die zich van gener atie op gener atie onders cheide n van het gemid delde" (Van Amers foort, 1974: 48) . Nieman d zal echter willen ontken nen dat degene n die tot deze eenhed en behore n, geen lid zijn van de samen leving . Als tweede belan grijk kriter ium voor volwa ardige partic ipatie nemen we de deelna me van de immig ranten aan het nederl andse veren igingsl even . d) Het laatst e facet van de defin itie houdt in, dat de immigrante ngroe pering niet (meer) als ' out- gr oup ' bescho uwd en behandeld wordt door de ontvan gende samen leving . Immig ranten worden (event ueel) als 'out-g roup' behan deld, gediskrimin eerd, omdat de autoch tone bevolk ing hen ziet als een bedre iging, als meded ingers naar schaar se goede ren, zoals werk, woningen, scholi ng, welzij nsvoo rzieni ngen en social e verzek eringe n. Het feit dat immig ranten er anders uitzie n en/of zich anders gedragen , maakt diskri miner end gedrag alleen maar gemak kelijk er . Elias en Scotso n 1 hebben rassen verhou dingen geana lyseer d als een uitbre iding van, maar niet als kwali tatief versch illend van de relati e tussen 'geves tigden en buiten staand ers' . "Het feit dat leden van de 2 groepe n er fysiek anders uitzie n ..... dient enkel en alleen tot herken ningst eken waardo or de leden van de groep buiten staand ers als zodani g gemak kelijk herken baar zijn en waarmee de gevest igden - buiten staand ers relati e wordt bekrac htigd" (p. 22). Diskri minat ie van immig ranten vindt plaats op versch illend e gebieden , maar het meest fundam enteel voor wat betre ft hun kansen op assim ilatie is de achte rstell ing die zij onderv inden op ekonomies terrei n. De lage social e status die daarme e gepaar d gaat werkt achte rstell ing op andere gebied en van het maats chapp elijk leven in de hand. Wij gaan ervan uit dat immig ranten niet (me er) als 'out-g roup' behand eld worden , wanne er hun positi e op de arbeid smark t niet noeme nswaar dig afwijk t van die van de nederl andse bevolk ing, dat wil zeggen wanne er de immig ranten niet (lange r) buiten geslot en worden van bepaal de beroep en en funkti es .
Elias / Scotso n, De gevest igden en de buiten staand ers, Utrech t 1976.
9
4.
DE ONDERZOCHTE GROEPERINGEN
De keuze voor Polen, Slovenen 1 en Italianen werd ingegeven door het simpele feit dat de vertegenwoordigers van deze groeperingen in voldoende getale aanwezig zijn. Dit in tegenstelling tot andere vooroorlogse immigranten zoals Russen, Tsjechen en Roemenen. De Duitsers die het grootste aantal immigranten in Zuid-Limburg vormden, kwamen niet in aanmerking voor dit onderzoek, omdat ze zowel geografies als kultureel dichtbij de Limburgers staan en stonden. Hetzelfde geldt voor de Belgen.
KEUZE VOOR HEERLEN Aanvankelijk lag het in onze bedoeling een niet te grote gemeente als onderzoeksterrein te nemen. De daar wonende leden van de drie groeperingen zouden worden opgespoord middels analyse van het bevolkingsregister, middels ledenlijsten van verenigingen en via de 'sneeuwbalmethode' . Maar om aan een voldoende aantal respondenten te komen moesten we een gemeente kiezen, waarvan tevoren vaststond, dat de aantallen daar wonende leden van de groeperingen groot genoeg zouden zijn. Aan die voorwaarde bleek eigenlijk alleen de gemeente Heerlen te voldoen. Heerlen bood nog andere voordelen: de gemeente beslaat met haar verschillende woonkernen een groot deel van de oostelijke mijnstreek; de wijken en buurten, waaruit Heerlen is samengesteld, kennen grote verschillen in sociaal-ekonomiese opbouw: in het noorden van de gemeente treft men een aantal oude mijnkolonies en oude arbeidersbuurten, in het centrum en zuiden overwegen gemengde buurten en villawijken. De kombinatie van deze twee kenmerken was een redelijke garanti e dat we in Heerlen van all e kategorieën immigrante n e n hu n nakomelingen vertegenwoordigers zouden vinden. Plaatselijke konsentraties en migratie binnen de regio , vaak ook een gevolg van stij ging of daling op de ekonomiese ladder , zouden in een van de kleinere gemeenten wellicht kunnen leiden to t vertekening. In Heerlen was het risiko van vertekening veel kleiner door d e ruime schakering van in sociaal-ekonomies opzich t verschillende wijken en buurten , die bovendien een groot en vrij centraal deel vormen van de agglomeratie van de oostelijke mijnstreek. Een ander voordeel da t Heerlen bood , was dat he t éé n van de twee gemeenten in dez e regio was ,2 die haa r bevolkingsregister op computerband heeft staan, hetgeen de mogelijkheid opende een groot
De Joegoslaven in de mijnstreek z1Jn voornamelijk Slovenen. De weinige Kroaten en Serven onder de Joegoslaven hebben nooit eigen verenigingen gehad. In dit onderzoek spreken we slechts over Slovenen. 2 De andere is Kerkrade; deze stad komt niet in aanmerking, omdat de drie nationaliteiten er niet in voldoende mate vertegenwoordigd zijn.
~-
HEERLEN ICIOUL
.... ru
,6ä
j,
1925
G[MUNT[LUK[
HEUllUI
OHOUIZ()(lCtN[,SOI(N S f
A ) _ 65
.- _
._---_._- - -- - -
- -.-
~
----
HEERLEN .eh •• t in met.,. ~__ .~~~o
1978
10
deel van het anders noodzakelijke handwerk bij de samenstelling van de populatie achterwege te laten.
SAMENSTELLING VAN DE POPULATIE Het moge duidelijk zijn, dat het opsporen van vooroorlogse immigranten en , hun nakomelingen niet eenvoudig is. De computer van de gemeente kon wel een lijst verschaffen met namen van Polen, Italianen en Slovenen, maar daarop kwanen zowel vóór- als naoorlogse immigranten voor, en bovendien alleen maar degenen, die niet genaturaliseerd zijn. Ook de verenigingen van Polen en Slovenen konden ons niet verder helpen, omdat zij slechts een gering deel van de bedoelde personen als lid hebben. De italiaanse vereniging bood op dit punt betere perspektieven, vanwege de beperkte omvang van deze groepering . Wij bedachten de volgende wel tijdrovende, maar redelijk betrouwbare manier om een populatie samen te stellen van Polen, Italianen en Slovenen en hun nakomelingen, voldoende groot om een afspiegeling te vormen van de hele populatie. Van het gekomputeriseerde bevolkingsbestand van Heerlen werden twee uitdraaien gemaakt: a) Eén uitdraai van alle inwoners van Heerlen, die op 1-1-1979 in het bezit waren van de poolse, italiaanse of joegoslaviese nationaliteit; gerangschikt naar nationaliteit. Daarmee beschikten we nog niet over de namen van mensen, die inmiddels genaturaliseerd waren. Daarom een tweede uitdraai, waarin b) alle inwoners van Heerlen, van welke nationaliteit dan ook, waarvan de familienaam begint met de letters: b - c - k - m - p of s. Deze letters zijn de meest voorkomende beginletters van poolse , italiaanse en sloveense familienamen , zoal s ons medegedeeld werd door vertegenwoordigers van de drie groeperingen. De computer kon ook gegevens verschaffen over de geboortedatum en geboorteplaats, nationaliteit en datum van vestigin g. Uit de twee computerlijsten konden we op de volgende wijze een bestand samenstellen van de vooroorlogs e Polen, Italianen en Sl ovenen , alsmede van hun nakomelingen 1. Van d e twééde (letter)uitdraa j streepten we alle name n weg, die oo k voorkwamen op de eerste (' nationaliteiten')lijst . 2. Uit d e tweede lijst selekteerden we via naamanalyse all e genaturaliseerde Polen, Italianen en Joegoslaven . 3. Van de beide uitdraaien werden aan de hand van gegeven s over geboortedatum en -plaats en datum van vestiging in Heerle r de naoorlogse immigranten weggestreept . Fouten die we in deze procedure maakten konden rechtgeze t worde n door raadpleging van informanten uit de drie groepen. De uiteindelijke proef op de som was de konfrontatie met de mensen zelf. Degenen die ten onrechte tot de immigranten gerekend werden, lieten niet na ons daarvan op de hoogte te stellen. Daaronder bevonden zich enkele families van italiaanse afkomst, die reeds sinds
---- - -
-
-
-
-
-
11
midden vorige eeuw of nog langer in Nederland woonden; mensen van oostenrijkse of hongaarse afkomst, die we voor Slovenen gehouden hadden, en enkele families met pools klinkende namen, die zich op duitse afkomst beriepen . Ons uiteindelijk bestand bestaat uit twee gedeelten: op de letterlijst komen de namen voor van 412 Polen, 146 Slovenen en 95 Italianen; op de nationaliteiten-lijst de namen van 390 Polen , 112 Slovenen en 81 Italianen. De lijsten zijn niet exklusief; een gedeelte van deze namen komt op beide lijsten voor, namelijk die welke begonnen met de 6 letters en welke nog niet genaturaliseerd zijn. Staat de bovenbeschreven werkwijze garant voor een betrouwbare steekproef onder vooroorlogse immigranten en hun nakomelingen in Heerlen? Twee kategorieën immigranten zijn niet op deze manier te achterhalen en hebben we dus niet in het bestand opgenomen: kinderen uit gemengde huwelijken, waarvan de vrouw van buitenlandse afkomst is en de man Nederlander, of enige andere nationaliteit bezit. In de eerste generatie waren er maar zeer weinig vrouwen die huwbaar waren, omdat ze als echtgenote van een immigrant hierheen kwamen . Veel dochters van deze eerste generatie huwden wel met Nederlanders en 'niet-landgenoten'. Haar kinderen hebben niet langer een poolse, italiaanse of sloveense naam en komen niet in ons bestand voor; tenzij ze nog bij hun ouders wonen, omdat ze dan op de lijst vermeld staan onder de namen van hun ouders; immigranten, die (bij naturalisatie) hun familienaam dusdanig lieten veranderen, dat hun ethniese afkomst niet meer uit de naam af te lezen is. Het kan hier slechts om enkelingen gaan. Terwijl informanten van met name poolse zijde dit enkele keren ter sprake brachten, kon een analyse van enkele jaarffangen van het Staatsblad niet één zo'n geval aan het licht brengen .
, BEREKENING VAN HET TOTAAL AANTAL VOOROORLOGSE POOLSE, ITALIAANSE EN SLOVEENSE IMMIGRANTEN EN HUN NAKOMELINGEN IN DE GEMEENTE HEERLEN Omdat we de beschikking hadden over twee volledige lijsten waren we in staat via een verhoudingsberekening een schatting te maken van het totale aantal poolse, italiaanse en slov e ense immigranten en hun nakomelingen dat aan h et begin van 1979 in He e rlen woonde. Ne me n we d e ber e kening van he t aantal Polen als voorbeeld: Op de '6-letterlijst' treffen we de namen aan van 412 Polen. De vraag is dan hoeveel Polen er zouden zijn als we over een 24-letterlijst beschikten. We kunnen niet het getal van 412 met 4 vermenigvuldigen, omdat de 6 gekozen letters relatief vaker voorkomen dan de anderen. De 'nationaliteitenlijst' is wel volledig en laat een getal zien van 390. Polen dus wier achternaam met een willekeurige letter begint. Wanneer we uit deze lijst het aantal Polen selekteren wier familienaam begint met een van de 6 genoemde letters, dat zijn er 185, dan moet dit aantal zich verhouden tot het totaal
12
aantal Polen op deze lijst (390), als de 412 Polen op de 6-letterlijst tot alle Polen in Heerlen. Dus 185 : 390 = 412 : x . x = 868. Dezelfde berekening uitgevoerd voor de Slovenen en Italianen lev e rt de volgende schattingen op: Slovenen (49 112 131 x) 300 Italianen (10: 81 = 95 : x) 192 Deze be reke ningen ZlJn gebaseerd op het bevolkingsbestand van 1 januari 1979 . De 'aanverwanten', dat wil zeggen degenen die met Po l e n, It a lianen of Slovenen gehuwd zijn, maar niet van poolse, sloveens e of italiaanse afkomst zijn, of in dat geval pas na de twe ede wereldoorlog naar Nederland gekomen, zijn niet in deze cijfers inbegrepen. We schatten dus, dat er tussen de 1.300 en 1.400 inwoners van Heerlen tot een van de drie groeperingen behoort, dat wil zeggen nog net geen 2% van de Heerlense bevolking. l
5.
ONDERZOEKSMETHODES
Om het histories en sociologies materiaal te verzamelen, dat voor de beantwoording van de onderzoeksvragen nodig is, maakten we van drie methodes gebruik: uit v oerige interviews met leden van de drie groeperingen en met neder l andse sleutelinformanten; een c ensus, met een beperkte, gestruktureerde vragenlijst; literatuur- en archiefonderzoek. Deze wat ongebruikelijke kombinatie van methodieken voldeed goed. De geschiedenis van de immigranten kon zowel via life-histories van respondenten, als via literatuur- en archief onderzoek gerekonstrueerd worden. Gegevens over de huidige positie van de immigranten (en hun nakomelingen) verkregen we zowel uit de interviews als uit de census. Voordat de laatste georganiseerd werd, hadden wij al een aantal interviews achter de rug, hetgeen de kwaliteit van de vragenlijst ten goede kwam. Omgekeerd konden bepaalde uitkomsten van de census beter geïnterpreteerd worden door middel van interviews, die we nadien nog afgenomen hebben.
a.
Interviews
Met 60 mensen, 20 uit elk van de drie groeperingen, voerden we - soms zeer langdurige - gesprekken over een aantal onderwerpen, zoals de omstandigheden vóór het vertrek naar Nederland, reden van komst, arbeidsgeschiedenis, woonomstandigheden, kontakten met Nederlanders en nederlandse instellingen, verenigingen, krisis en oorlog, terugkeerideaal, opvoeding van de kinderen, naturalisatie, relaties met naoorlogse immigranten/landgenoten, kontakten met
1
De gemeente Heerlen heeft een kleine 70.000 inwoners.
--
- -~--
13
land van herkomst. Voor een deel werden de onderwerpen, die ter sprake kwamen bepaald door de welwillendheid van de respondenten, alsmede hun kennis van zaken, voor een ander deel door onze behoefte aan opheldering van aspekten, die ons nog niet duidelijk waren. Op verschillende manïeren selekteerden we de mensen, waarmee wij een interview wilden hebben. In de fase dat we nog geen bestand van immigranten voorhanden hadden, voerden we gesprekken met enkele personen, wier naam we via de Limburgse Immigratie Stichting kregen. Toen we een bestand hadden samengesteld, kozen we daar willekeurig een aantal mensen uit, met dien verstande dat onze voorkeur uitging naar leden van de tweede en eerste generatie immigranten, omdat die uit eigen ervaring konden putten bij het bespreken van de voornoemde onderwerpen. Tijdens de laatste maanden van de materiaalverzameling kozen we ook voor respondenten, die volgens opgave van anderen veel wisten over bepaalde onderwerpen. De reakties van de mensen op ons verzoek om een gesprek liepen erg uiteen. Het aantal weigeringen was klein: 2 bij de Slovenen, 7 bij de Polen en 1 bij de Italianen. Op de redenen van weigering zullen we bij de bespreking van de census nader ingaan. Sommige geïnterviewden wisten of wilden zo weinig (te) vertellen, dat we na drie kwartier weer buiten stonden. Meestentijds echter duurden de interviews drie tot vier uur en een enkele keer zelfs zeven uur. Karakteristieken van de geïnterviewden: in de helft van de gevallen waren de respondenten mannen, in 20 van de 60 gevallen namen zowel man als vrouw aan het gesprek deel, en in 10 gevallen was de respondent een vrouw. Voor het 'mannenoverschot,l waren verschillende redenen: wanneer we oudere mensen bezochten vroegen we de man te spreken, én omdat deze over het algemeen gemakkelijker een gesprek toestond dan hun vrouw, én omdat de mannen relatief meer informatie hadden over de onderwerpen die we ter sprake brachten. Vaak bleef de vrouw bij het gesprek aanwezig en nam er aan deel. Verder: wanneer we door mensen naar anderen verwezen waren, betrof het vooral mannen; zij waren het die in de verenigingen hadden gezeten en daar een leidende rol hadden gespeeld. Het is mogelijk, dat dit overwicht aan mannen onder de respondenten én het feit dat de onderzoekers zelf mannen zijn, geleid heeft tot een onvoldoende aandacht voor de specifieke positie van de immigrantenvrouwen en hun rol in het integratieproces. De verhouding tussen de respondenten die gehuwd waren met landgenoten, en die welke gehuwd waren met Nederlanders of anderen (niet-landgenoten) was ongeveer gelijk. Iets minder dan de helft van de geïnterviewden behoorde tot de eerste generatie, de rest tot de tweede generatie. Eén respondent behoorde tot de derde generatie. Overigens waren bij verschillende gesprekken ook leden van de derde generatie aanwezig, die af en toe ook deelnamen aan het gesprek. 9 poolse respondenten waren nog lid van een poolse vereniging, 10
Voor de Italianen gold dit in mindere mate. De verdeling mannen/vrouwen onder de respondenten was daar ongeveer fiftyfifty.
--
14
sloveense respondenten van een sloveense vereniging. Deze cijfers zijn niet representatief, omdat het zoeken naar personen, die veel informatie hadden, ons bracht bij 'verenigingsmensen' . Bij de Italianen is niet echt sprake (geweest) van lidmaatschap van de italiaanse vereniging. In het italiaanse gemeenschapshuis wordt wel een en ander voor vooroorlogse immigranten georganiseerd, maar men richt zich ook voor een belangrijk deel op italiaanse immigranten, die ná de oorlog naar Limburg gekomen zijn. Naast de interviews met immigranten en hun (klein)kinderen hebben we ook gesprekken gevoerd met een tiental Nederlanders, die ons over onderdelen van de immigratiegeschiedenis konden inlichten. Daaronder bevonden zich een vroegere hoofdingenieur van de Oranje Nassau mijnen in Heerlen, vakbondsleiders van de katholieke en socialistiese vakbond, een vroegere pastoor van Heerlerheide, iemand uit het verzet, en mensen die verbonden zijn geweest aan de italiaanse en poolse school.
b.
Census
Van 20 tot 23 mei organiseerden we met de hulp van 15 eerste jaars anthropologiestudenten van de universiteit van Utrecht een 'census' (beperkt survey) met het doel om over een klein aantal onderwerpen gegevens te verkrijgen van een groot aantal tot de immigrantengroeperingen behorende inwoners van Heerlen. Deze census was aan het begin van het onderzoek niet voorzien. Zij werd ingelast om een meer omvattend beeld van de immigranten te verkrijgen dan mogelijk was via een beperkt aantal interviews. Bovendien bleek er door de onderzoeksdienst van de gemeente Heerlen een 'Sociogram,l voorbereid te worden, op grond waarvan de immigrantenbevolking vergeleken zou kunnen worden met de bevolking van Heerlen. Voor deze vergelijking waren echter gegevens nodig over een groter aantal immigranten.
VOORBEREIDING De grootte van de steekproef werd mede bepaald door het aantal studenten dat vrijwillig en onbetaald wilde meewerken. Uitgaande van 15 interviewers en 3 dagen om de interviews af te nemen, planden we interviews met 100 poolse, 35 italiaanse en 35 sloveense respondenten. De namen kozen we willekeurig (aselekt) uit de letterlijst. Aan alle geselekteerde respondenten werd een week vóór d e te houden census een aankondigingsbrief gestuurd, waarin een verzoek om medewerking en een uitleg over het doel van het onderzoe k. De interviewers werden zondagmiddag en -avond geïnstruee rd over de vragenlijst en zij ontvingen basisinformatie over het onde rwerp. Het Sociogram is een deels demografiese, deels sociologiese beschrijving van de gemeente Heerlen. Het wordt ééns in de 4 à 5 jaar uitgegeven door de Gemeentelijke Dienst voor Onderzoek te Heerlen .
---~
~
-~--
-
15
De vragenZijst omvatte 44 voorgekodeerde vragen over de volgende gebieden: gezinssituatie sociaal-ekonomiese positie sociaal-kulturele positie juridiese positie (Vergelijk ook Bijlage I) De vragen over sociaal-ekonomiese en -kulturele positie moesten ook beantwoord worden voor de kinderen van de respondenten.
UITVOERING De studenten bezochten in drie dagen de geplande 170 adressen. De derde dag echter bleek dat we het gestelde doel: interviews met 100 Polen , 35 Italianen en 35 Slovenen niet gehaald hadden. Voor het geval, dat er mensen niet thuis zouden zijn, zouden weigeren of niet tot de drie populaties zouden blijken te behoren, hadden we reserveadressen achter de hand, maar het bezoeken en bij afwezigheid nogmaals bezoeken van respondenten bleek tijdrovender dan we gedacht hadden. In totaal werd op 211 adressen aangebeld, op een aantal adressen zelfs op verschillende tijdstippen. Maar in slechts 136 gevallen kwamen de interviewers binnen. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de respons.
TabeZ 1
Responsverdeling onder voor de census geselekteerde respondenten van italiaanse, sloveense en poolse afkomst Polen
Italianen
Slovenen Totaal
100
35
35
Polen
Italianen
Slovenen Totaal
76
25
35
136
9
13
1
23
respondenten die een interview weigerden
16
4
3
23
respondenten die niet thuis waren
14
6
9
29
115
48
48
211
geplande interviews
ge houden interviews respondenten die niet tot de populatie bleken te be horen ( 'missers' )
Totaal van afgelegde bezoeken
170
16
Onder de 'misse rs' bevond en zich 13 'Italia ne n" , mensen wier familie reeds zolang in Nederl and woont, dat zijzel f tot de vijfde of zelfs achtst e gener atie behore n . Bij de 9 Polen betrof het met name naoorl ogse Polen, wier namen ondank s kontro le met behulp van vooro orlogs e immig ranten in ons bestan d waren geblev en. De census f ungee rde indire kt als een laatst e kontro le van dit bestan d . Wanne er we de weige ringen in percen tages uitdru kken, genome n ove r het totaal van de afgele gde bezoek en, zonder 'misse rs' en 'niet thuis ' , krijge n we de volgen de cijfer s: Polen 17% Italia nen 14% Joegos laven 8% De weige ringen van poolse zijde kwamen voora l van leden van de eerste gener atie en specif ieker nog van weduw en. De verkla ring moeten we zoeken in het feit dat er veel Polen zijn, die ofscho on hun ouders of grooto uders in wat nu Polen heet gebore n zijn, geen affin iteit met dit land hebben en liever als Duitse r dan als Pool te boek willen staan. In het volgen de hoofds tuk zullen we nader op dit geg e ven ingaan . Ter illust ratie volgt hier de reakti e van een poolse weduw e, zoals de interv iewer , die een gespre k met haar wilde, die besch reef:
"Ze leek erg nerveus ~ een beetje bang. Zei voor tdur end dat het haar niets intere sseerd e . Ze had nooit iets van Polen gehoor d . De Limbu rgse Immig ratie Sticht ing had ook nooit intere sse getoon d . Ze zei dat ze toch niets wist . Als uitvluch t gebru ikte ze het feit dat ze bezoek had . Op mijn vraag of ik een van de volgen de dagen terug zou mogen komen reagee rde ze negat ief." Het vrij hoge percenta~e weige ringen bij de Italia nen heeft veel te maken met de terugh ouden dheid in italia anse kring om gekonfronte erd te worden met de v66ro orlogs e period e: veel Italia nen zijn toen lid gewee st - vaak niet 'vrijw illig' - van de fascis ties getint e italia anse vereni ging. Het percen tage weige ringen onder de Sloven en was lager dan bij de andere twee groepe ringen . Dat stemt overee n met de obser vaties , dat de Sloven en opener durven uit te komen voor hun afkom st dan de beide andere groepe n. Weige ringen kwamen niet alleen bij leden van de eerste gener atie voor. De opgaaf van redene n om te weiger en kan variër en van 'ik heb geen intere sse' tot 'ik weet niets ', en soms werd verwez en naar famili eleden die ons meer zouden kunnen vertel len. Begri jpelijk zijn weige ringen van degene n, wier voorou ders al rond de eeuww isselin g naar Limbu rg kwame n, en die zelf moeite hebben zichze lf te bescho uwen als nakom elinge n van immig ranten . In dit verban d verme lden we nog, dat het onders cheid tussen 'misse r' en 'weige ring' niet altijd gemak kelijk te maken is. Wat te denken van de italia anse vrouw, die zo'n 65 jaar gelede n in Aken gebore n werd? De interv iewer besch reef de ontmo eting met haar als volgt:
"Blijk baar schaamde zij zich~ omdat de buurvroUl;) e r bij stond. Ze voelde zich zo nederlands ~ dat ze per se niet wilde antwoo rden. Ondanks argum enten van mijn kant."
17
We deelden haar in bij de weigeraars. Er waren te weinig gegev e ns om te beslissen dat ze niet tot onze populatie z ou behoren en zijzelf li e t dat nergens uit blijken . Gelukkig was het meestal eenvoudiger om het onderscheid tussen ' miss e r' en ' weigeri ng ' te kunne n make n; eenint~rpretatieprobleeem dat zich voordoe t wanneer niet te kontroleren is op welk tijdstip de eers te generatie naar ons land kwam. Ov erigens schijnt het percentag e weigeringen bij dit soor t onde rzoeken mee stal hoog te zijn. Zo kwalificeert P.D. Chimbos (1972: 236) in zijn studie over aanpassing van nederlandse, griekse en slowaakse immigranten in Canada percentages weigeringen van r e spektievelijk 16,3; 12,7 en 19,3 als !Ia comparative1y small percentage". Onder de kategorie 'niet thuis' vielen ook de mensen die inmiddels in een ziekenhuis waren opgenomen. Wanneer de kans bestond dat mensen, die niet thuis aangetroffen werden, op een later tijdstip wel thuis zouden zijn, werd een tweede bezoek afgelegd. Een aantal uit deze kategorie bleek met vakantie te zijn.
RESULTATEN: aantallen en kategorieën geinterviewden ~ en waarder ing van res ultaten van de census De op de vragenlijst ingevulde gegevens werden gekodeerd en overgezet op ponskaarten. Computerverwerking van de gegevens verdiende de voorkeur, want daardoor konden korrelaties tussen kategor1een gegevens veel sneller en betrouwbaarder uitgevoerd worden. De bespreking van de computerresultaten is gereserveerd voor Hoofdstuk lIl. Hieronder bespreken we een aantal achtergronden die het lezen en interpreteren van de gegevens vergemakkelijken. We hebben de geïnterviewden ingedeeld in 'Hoofd-' en ' Bijrespondenten '. De 'Hoofdrespondenten' zijn degenen die benaderd werden voor een interview, alsmede de man of vrouw van de geïnterviewde. De 'Bijrespondenten' zijn de kinderen van de respondenten. Door , ook bepaalde gegevens over de kinderen van de respondenten te verzamelen, vergrootten we met een kunstgreep het aantal responderiten. De kinderen werden alleen opgenomen, wanneer ze 14 jaar of ouder waren. De beantwoording van vragen over jongere kinderen zou onvolledig of zelfs onmogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld vragen over opleiding, beroep, lidmaatschap van verenigingen. Bovendien gaat het Sociogram van de gemeente Heerlen in een aantal tellingen uit van personen van 14 jaar en ouder. Aangezien we dit Sociogram als vergelijkingsmateriaal gebruikten, moesten de kategorieën die vergeleken werden ook gelijk zijn. We verzamelden gegevens over 258 hoofdrespondenten en 235 bijrespondenten. 105 van deze bijrespondenten hadden inmiddels een woonplaats buiten de gemeente Heerlen. Deze kategorie blijft buiten beschouwing wanneer we de immigranten met de Heerlenaren vergelijken. 101 van de 258 hoofdrespondenten behoren niet tot de poolse, sloveense of italiaanse groepering, maar zijn met leden ervan gehuwd. 81 van hen zijn van nederlandse afkomst; 9 van hen zijn wel Pool, Italiaan of Sloveen, maar eerst na de tweede wereldoorlog naar Nederland gekomen;
18
11 z1Jn van een andere natio nalite it. Een bijzon dere katego rie wordt gevorm d door de hoofdr espond enten, die in de laatst e decenn ia gestor ven zijn: in totaal 26. 24 daarvan behoor den tot de eerste gener atie en 2 tot de tweede gener atie. Omdat zich onder de respon denten weduw en en weduw naars bevond en, kregen we ook inform atie - en voor een deel releva nte - over hun overle den echtg eno(o )t(e), met name gegeve ns over afkom st, opleiding, beroep , lidmaa tschap van vereni gingen (die wij overig ens niet gebru ikten in de verge lijkin g met de Heerle nse bevolk ing). Waren deze respon denten reeds z6 lang overle den, dat bepaa lde vragen niet te beantw oorden waren, dan kregen die vragen bij de verwe rking de kode 'Niet van toepas sing' . Wanne er we van alle respon denten diegen en wegla ten, die niet tot de immig ranten groepe ringen in de strikt e zin van het woord behoo rden, namel ijk de aangeh uwden , dan hielde n we 392 hoofd- en bijres ponde nten over. Die zijn als volgt over de gener aties en groepe ringen verdee ld :
Tabel 2
Verde ling van de poolse , italia anse en slovee nse respon denten naar gener atie en afkom st Polen
Italia nen Sloven en
Totaa l per gener atie
gener atie 1
27
9
14
50
12,8%
gener atie 2
94
30
52
176
44,9%
gener atie 3
103
26
37
166
42,3%
Totaa l Polen, Italia nen en Sloven en
224 (57,1% )
392
100,0%
65 (16,6% )
103 (26,3% )
De enkele respon denten , die tot de vierde gener atie behoo rden, bracht en we onder bij de derde gener atie, omdat een zeer kleine katego rie van vierde gener atie geen verwe rking en aparte konklu sies toelaa t. De
s exever deling was bijna gelijk : 197 mannen en 195 vrouwe n.
Wanne er de lee f ti j dsopbo uw van de respon denten vergel eken werd met die van de Heerle nse bevolk ing dan bleken er versch illen te bestaa n . (Zie Tabel 3) Relat ief bleken er minde r leden van de onderz ochte groepe n tot de kateg orie 15-19 en 20-24 jarige n te behore n, en méér tot de middenka tegori e 25-54 en de katego rie 65 en ouder. Waar dit aanle iding kan geven tot vertek ening zullen we op deze leeftij dsopb ouw terugk omen .
19
Tabe l ;,
Vergelijking van de leeftijdsopbouw van Heerlenaren en respondenten van 15 jaar en ouder
Inwoners van Heerlen
25-54 jaar
55-64 jaar
65 jaar en ouder
15-19 jaar
20-24 jaar
6.681 (12,1%)
6.144 (11,1%)
27.024 (48,8%)
7.935 (14,3%)
7.607 (13, %)
20 7,6%)
26 9,8%)
138 (52,3%)
37 (14,0%)
43 (16,3%)
(Totaal 55.391)1 Geïnterviewden in Heerlen wonend (Totaal 264)
Aan het einde van dit gedeelte over de census gaan we in op de betrouwbaarheid van de verkregen gegevens. Door een te korte voorbereiding van de interviewers zijn de antwoordformulieren van verschillende mensen gedeeltelijk onjuist, en gedeeltelijk niet ingevuld. Het gevolg is, dat de kategorie 'geen antwoord' bij de verschillende vragen sterk kan variëren in grootte. Doordat we aan de respondenten ook gegevens vroegen over hun kinderen, is te voorzien, dat de betrouwbaarheid van sommige gegevens over de kinderen te wensen over laat. Met name merkten we dit op bij de vragen naar de verenigingen waar de kinderen lid van zijn (geweest). Bij de bespreking van de gegevens in Hoofdstuk 111 zullen we hiermee rekening houden.
c.
Literatuurstudie en archiefonderzoek
N6ch over de tweede en derde generatie, n6ch over de Polen, Slovenen en Italianen of andere buitenlanders in Zuid-Limburg is veel gepubliceerd, R. Dieteren (ofm) schreef in 1962 een boek ~ over migratie in d~ mijnstreek tussen 1900 en 1935, waarin weliswaar veel en bruIKbaar ciJfermateriaal over de immigranten is opgenomen, maar nauwelijks andere informatie over de door ons onderzochte groeperingen. Daarnaast vonden we enkele studies van nog oudere datum over de inte~ratie van Polen en Italianen in België. Ook hierin werd veel cijfermateriaal verwerkt, maar deze werken hebben het onoverkomelijk nadeel, dat zowel v66r- als naoorlogse immigranten onderzocht werden, zonder dat daarmee bij de presentatie van de gegevens voldoende rekening werd gehouden. Literatuur over de geschiedenis van Zuid-Limburg was en is in voldoende mate aanwezig, ook al variëert de kwaliteit van deze studies.
1 Sociogram van de gemeente Heerlen, 1978. (Komt in 1980 uit.)
~~
/
20
We kregen toestem ming de archie ven van de Oranje Nassau mijnen te raadpl egen. Drie van de vier ON-mi jnen waren gelege n in Heerle n, en een groot deel van de geïnte rviewd e mannen heeft in één van deze mijnen gewerk t . Raadp legen van deze bronne n was niet alleen belan grijk om nog onbeke nde gegeve ns op het spoor te komen, maar ook om ons een beeld te kunnen vormen over het mijnb edrijf . Als zodan ig bleek het een goede aanvu lling op de interv iews en de sekunda ire bronne n. We kreg en evenee ns toestem ming voor raadpl eging van de DSM-a rchieve n, waarin ook de archie ven van de staats mijne n opgeno men zijn . Maar omdat deze archie ven ongeor dend bleken te zijn en onze tijd t e beperk t was om op goed geluk te gaan 'grave n', moeste n we van raadpl eging afzien . Een gevolg daarva n kan zijn, dat eventu ele versc hillen tussen staats - en partik uliere mijnen in ons onderzoe k te weinig gepro fileerd zijn . In de archie ven van de gemee nte Heerle n, tenslo tte, hebben we gezocht naar aanwi jzinge n omtren t een gemee ntelijk beleid ten aanzi e n van vreem deling en, immig ranten .
SAMENV ATTING In dit hoofds tuk hebben we aangeg even wat we onder assim ilatie versta an en wanne er immig ranten geassi mileer d genoem d kunnen worden . De belan grijks te kriter ia daarvo or zijn een niet van de plaats elijke bevolk ing afwijk ende positi e op arbeid smark t, keuze van nederl andse huwel ijkspa rtners , lidmaa tschap van nederl andse vereni gingen en behee rsing van de nederl andse taal. Dat de immigrante n zich ook Neder lander moeten voelen is een subje ktief kriterium . In Hoofd stuk 111 zullen we aan de hand van de result aten van de census en de interv iews nagaan of de poolse , italia anse en slove e nse migran ten in Heerle n, die vóór de oorlog naar de mijnstreek kwamen , zowel als hun kinder en en kleink indere n geassi mileerd genoem d kunnen worden . Verde r hebben we in dit hoofds tuk een verant woord ing gegeve n van de method es van onderz oek die we toegep ast hebben : census , interviews en bronne nonde rzoek. In het volgen de hoofds tuk zullen we kennis maken met de achter gronde n e n gesch iedeni s van de drie onderz ochte groepe ringen .
-=::....
..
--
-
21
Hoofdstuk II GESCHIEDENIS VAN DE POOLSE, IMMIGRATIE IN ZUID-LIMBURG
SLOVEENSE EN
ITALIAANSE
In dit hoofdstuk geven we allereerst een schets van de
1.
SOCIALE EN EKONOMIESE VERHOUDINGEN IN DE ZUID-LIMBURGSE SAMENLEVING
tussen 1900 en 1930, de periode dat grote groepen buitenlanders hun weg naar de mijnstreek vonden. l Deze periode wordt gekenmerkt door twee ontwikkelingen die met elkaar ver band houden. Enerzijds is daar de snelle industrialisatie van Zuid-Oost Limburg, die de bestaande op landbouw gebaseerde samenleving radikaal wijzigde, anderzijds is er de vanouds aanwezige katholieke kerk, die gelijke tred trachtte te houden met de maatschappelijke veranderingen en die de emancipatie van de opkomende arbeidersklasse in eigen banen trachtte te leiden.
a.
Het mijnbedrijf
Wanneer we Maastricht buiten beschouwing laten, dan was Zuid-Limburg rond de eeuwwisseling agraries gebied. Veranderingen hadden zich echter al aangediend. De landbouwkrisis van 1878 had geleid tot opdeling van grotere bedrijven in kleinere. De pachters van deze bedrijfjes waren handwerklieden, kleine boeren en arbeiders, die zelfstandig de grond bewerkten. Bovendien had de krisis ertoe geleid dat in toenemende mate bouwland vervangen werd door grasland, en dit aksent op veeteelt verslechterde de werkgelegenheid in de landbouw nog meer, aangezien veeteelt minder arbeidsintensief was. Terwijl de Volkstelling van 1889 had aangetoond dat 47% van de mannelijke beroepsbevolking in Limburg werkzaam was in de landbouw, bedroeg dit percentage in 1909 41%. In de Oude Mijnstreek 2 werkte toen nog maar 25% in de landbouw (Philips, 1956: 62). 21 jaar later (1930) bleek nog slechts 7% van de mannelijke beroepsbevolking in de Oude Mijnstreek zijn brood te verdienen in de landbouw. Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van de doktoraal-skriptie van P. Brassé, getiteld "Beheersing van een samenleving. 4 Beheersingsstrategieën van de katholieke kerk in Zuid-Limburg, 1900-1930". 2
De mijnstreek wordt onderscheiden in een Oude en Nieuwe Mijnstreek. Met de Oude Mijnstreek wordt bedoeld het gebied rond de centra Heerlen, Kerkrade, Hoensbroek en Brunssum, waar de oudste mijnen gelegen waren. De Nieuwe Mijnstreek is gesitueerd rond Geleen en Sittard. (Dieteren, 1951: 19)
22
De motor van deze snelle indus triële ontwik keling was de mijnin dustri e. Kwam de kolenw inning in de vorige eeuw nog volled ig op rekeni ng van de sinds eeuwen bestaa nde mijnen in Kerkra de die sinds de franse bezett ing de Doman iale Mijnen werden genoem d, in de period e van de eeuww isselin g tot de eerste wereld oorlog werden 6 nieuwe mijnen in produ ktie genom en, 4 partik uliere en 2 staats mijnen .
Tabel 4
De limbur gse kolenm ijnen in produ ktie vóór de eerste wereld oorlog
Naam
Plaats
Produ ktief sinds
Doman iale Mijn Oranje Nassau I Willem Sophia Laura Staats mijn Wilhel mina Oranje Nassau 11 Staats mijn Emma
Kerkra de Heerle n Spekh olzerh eide Eygels hoven Terwi nselen Schae sberg Treebe ek
eeuwen 1899 1902 1905 1906 1906 1913
(Pover , 1970: 23)
I
De partik uliere mijnen waren gehee l of gedee ltelijk in handen van buiten landse kapita algroe pen uit Duitsl and, Frank rijk en België . Van Hoogs traten en Kentge ns (1976: 21) spreke n van een drievo udige overh eersin g door het buiten lands kapita al in die tijd: "Op de eerste plaats werden de limbur gse kolen gedolv en door ondern emingen met buiten lands kapita al; vervol gens waren deze door ondern emingen met buiten lands kapita al gedolv en steenk olen bestem d voor de buiten landse markt .... Tensl otte werd de nederl andse markt behee rst door buiten landse steenk oolim porteu rs, waarva n de Steenkolen Hande ls Veren iging (SHV) de zaakwa arneme r was." Deze buiten landse overh eersin g was ook mogel ijk omdat de nederlandse kapita albez itters geen brood zagen in de mijnen , en zij liever hun geld in de hande l staken . De overhe id echter zag vroegtijdig het belang in van een nederl andse kolen indus trie. Eind vorige eeuw stroom den veel aanvra gen voor konse ssies van partikuli ere ondern eminge n binnen bij de overhe id. Met het oog op het veilig stelle n van de nederl andse belang en in de mijnin dustrie werd in 1899 een staatsk ommis sie ingest eld, die moest onderzoeken hoe de aangev raagde konse ssies verdee ld moeste n worden . Het daarop volgen d wetsa rtikel , dat in 1901 in het parlem ent werd aangen omen en dat nog een stap verder ging dan het advies van de komm issie, kende aan de overhe id de explo itatier echte n van de na toeken ning van de konse ssies overge bleven kolenv elden toe. Voor de explo itatie van deze kolenv elden werden bij dezelf de wet de Neder landse Staats mijne n opger icht. In 1911 en 1912 werden aanvullen de wetten uitgev aardig d, die nog groter e delen van het steenk olenve ld aan de staats mijne n toewez en. Maar tot aan de eerste wereld oorlog zou het overw icht van het buiten lands kapita al in de kolenw inning gehand haafd blijve n .
1. Staats",ijn .. Mal.ln~ 1 Staahmijn "Emma"
J. Staatsmij n "Hendrik" ~Ut\ Oranje Nassau IV 5 MIJ''' O~nle. l{as~\,j lil 6. Mijn Oranje. }Jassa\,j I 7. Mijn Oranje. Nassau I1 6. Smhmijn .. Wilh eJmilla" 9. Mijn "Laul"d"
4-
10. \'v1Un .. Julia," 11. Mijn "Wille.m·S'ophia" 1'1 . Ooma."iale N Uil
Schinntn
Nutt.
Cedie.rca.
23
Door de stijgende vraag naar kolen en door ontwikkelingen in de mijnbouwtechniek nam de kolenwinning snel grote vormen aan. De produktie verviervoudigde in 10 jaar tijd: in 1900 produceerden de limburgse mijnen 300.000 ton steenkool, in 1910 1.292.289 ton (Tummers, 1974 : 12). Maar zelfs daarmee werd nog maar in een vijfde van de nederl ind se behoefte aan steen1{ool -V öo iZl~liet ....-:~ro otste deel v ~de benodigdè ko i"e n - kwäm -ult DUitsland . -Het sluiten v an de grenzen met Duitsland tij ens ee é rs e wereldoorlog leidde tot een groeiende behoefte aan li~burgse kolen . In toenemende mate werd gëbru f k - gemaakf v-án- perS1ûëfit ï3û-afbouwhamer, van benzinelokomot ieven ondergronds en van schudgoten. In 1917 kwamen 2 nieuwe mijnen in produktie: de Oranje Nassau mijn 111 in Heerlerheide en de Staatsmijn Hendrik in Brunssum. In 5 jaar tijd werd de steenkoolproduktie bijna verdubbeld : van 1 , 8 miljoen ton in 1913 tot 3,4 miljoen ton in 1918 (Brugmans, 1961 : 441) . In de eerste jaren na de oorlog hadden de limburgse kolen een gunstige exportpositie vergeleken met het buitenland, voornamelijk als gevolg van de oorlogsschade aan de franse mijnen en de herstelbetalingen van duitse zijde . Maar de steenkoolproduktie steeg weinig in deze jaren. Na 1920 nam de konkurrentie op de wereldkolenmarkt opnieuw toe en tot 1930 bleef de kolenprijs op deze markt dalen, behoudens enkele periodieke uitzonderingen. Door techniese vernieuwingen en produktiviteitsverbeteringen kon het rendement van de mijnen hoog blijven. Opnieuw werden enkele mijnen in produktie genomen: in 1925 de Staatsmijn Maurits (Geleen), in 1929 de Oranje Nassau IV (Heerlerheide) en de Julia (Eygelshoven). In 1930 produceerden de gezamenlijke mijnen 12,2 miljoen ton, tegen 3,9 miljoen ton in 1920. Het aanzien van de mijnstreek was veranderd: in plaats van dorpen en gehuchten waren steden ontstaan, met talloze woninggroepen voor de mijnwerkers. De weide- en bouwgronden hadden moeten wijken voor kolenwasserijen, spoorlijnen en steenbergen, naast de kerktorens verhieven zich nu de schacht- en koeltorens en schoorstenen. Het ekonomies en maatschappelijk leven had niet minder radikale veranderingen ondergaan. Tussen 1923 en 1930 behoorde ongeveer 45% van de bevolking in 24 mijngemeenten tot de mijnarbeidersbevolking, dat wil zeggen mijnwerkers en hun naaste familieleden, die rechtstreeks van de mijn afhankelijk waren (Dieteren, 1959: 22). De mijnindustrie was veruit de belangrijkste werkgever geworden, maar ze was méér dan alleen de werkverschafster voor tienduizenden arbeiders en beambten en nog eens indirekt voor duizenden arbeiders van toeleveringsbedrijven. De mijnbedrijven zorgden ook voor huisvesting van hun arbeiders, voor ziekenhuizen, voor subsidies aan kerken en talloze verenigingen, organisaties en instellingen. Zij wisten hun invloed te doen gelden in de gemeenteraden, beschikten over een eigen politiemacht met vergaande bevoegdheden op eigen terrein. Voor de mijnwerkersbevolking was de mijn de 'alma mater': voor wonen, gezondheid, verwarming, voor inkopen en natuurlijk voor werk, steeds was er 'de koel,l. De
1
De 'kuil', de limburgse term voor de mijn.
24
toekomst van Zuid-Limburg hing af van de mijnen, Wanneer het de mijnen slecht ging voelde de bevolking dat aan den lijve. De krisisjaren zouden dat maar al te duidelijk maken.
b.
J
De katholieke ker k i n Zui d-Limbur g : pogingen om een samenleving te beheersen
De katholieke kerk, wier positie in Limburg in de voorbije eeuwen nauwelijks bedreigd was, zag zich gekonfronteerd met geheel nieuwe en voor haar bedreigende maatschappelijke verschijnselen, zoals fabrieksarbeid en een groeiend proletariaat. De eerste maal dat dit gebeurde was in Maastricht, een stad die in de tweede helft van de vorige eeuw tot een belangrijk industrieel centrum ui tgroeide. Daar was een industrieproletariaat ontstaan, waarvan de woon- en werkomstandigheden voortdurend verslechterden. De parlementaire enquête van 1887 naar de toestanden in fabrieken en werkplaatsen had een groot aantal wantoestanden in Maastricht aan het licht gebracht. Grote delen van het Maastrichtse proletariaat ervoeren aan den lijve, dat de kerk niet hun zijde koos, maar de zijde van de bezitters en heersers, ook al trachtten dezen dit te kamoefleren met vele vormen van liefdadigheid. De kerk vervreemdde zich van een deel van de arbeidersklasse. Niet in de laatste plaats door de botte opstelling van de kerk tegenover de noden en problemen van het proletariaat, kreeg de wél op deze problemen inspelende socialistiese beweging in Maastricht veel aanhang. l Het zou jaren duren, voordat de kerk weer voldoende aantrekkingskracht op de Maastrichtse arbeiders kon uitoefenen om de invloed van de socialisten terug te dringen. De mijnstreek werd de tweede plaats in Zuid-Limburg waar de geestelijkheid gekonfronteerd werd met industrialisatie en haar gevolgen. Ook hier reageerde zij aanvankelijk negatief. Ze moest konstateren, dat met het aantal vreemdelingen ook het aantal niet-katholieken toenam : in de Oostelijke Mijnstreek was het percentage niet-katholieken omhoog gevlogen van 0,7 in 1899 tot 3,9 in 1909, tot 13,5 in 1920 (Dieteren 1959: 49). De geestelijkheid begreep niet dat er een nieuwe klasse aan het ontstaan was en wist weinig anders te doen, dan de schuld van dit alles bij de mijnindustrie te leggen. Enkelen, vooral de wat jongere geestelijken , zagen in de ideeën van de ji n 1891 verschenen encycliek Rerum Novarum een uitweg voor de impasse waarin de kerk tegenover de industriële samenleving ~~e te ger en. Deze groep vernieuwers, die ook geleidel I jk de hogere geestelijkheid uit het bisdom voor hun ideeën en plannen wist te winnen, wenste de industriële ontwikkeling waaraan de mijnstreek begonnen was niet als een ramp op te vatten, maar als een uitdaging aan de kerk, die staande in die veranderende samenleving moest pogen haar te kerstenen; en daarbij was de hulp van
Zie voor dit onderwerp: J. Perry, Socialisme in Maastricht 1884-1894. In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, mei 1975, nr 1: 72-146.
25
leken onmisbaar. Poe Is, die in 1910 naar Wel ten (vlak bij Heerlen) was gekomen om als zielzorger onder de mijnwerkers te werken, en die de belangrijkste vertegenwoordiger van deze nieuwe stroming was, schreef twee jaar later een artikel in de Nieuwe Kerkraadsche Courant, dat als een werkprogramma voor de geestelijkheid opgevat kon worden. Hij zette uiteen "wat thans door de katholieke Limburgers gedaan moet worden , wil Limburg "Ons Limburg" blijven: 1. Houden wat we hebben; ons nog katholieke volk katholiek houden. 2. De opgroeiende jeugd voor ons winnen. 3. Trachten zoveel mogelijk goede elementen uit den vreemde hierheen te trekken. 4. De slechte elementen weren of onschadelijk maken. ~ Ons eigen volk leren concurreren met de vreemdelingen, die hier een betrekking of goed betaald werk komen zoeken. 6. Krachtige katholieke organisatie der verschillende standen, om het geloof te verlevendigen en sociale ontwikkeling te brengen. 7. Sterke vakorganisaties van arbeiders en middenstanders. 8. Nieuwe sociale instellingen tijdig in het leven roepen. 9. Katholieke kiesverenigingen 3 die in een machtige bond samenwerken aan de politieke ontwikkeling van ons volk. 10. De kathoLieke pers dient krachtiger gesteund te worden, ook door vele 'deftige' Limburgse families, die nog liberale kranten lezen. 11. Wij moeten oneindig meer de invloed van de katholieke vrouw benutten. 12. Kruisverbonden zijn bijna overal, in heel ons mijndistrict, zo nodig als brood." (uit Colsen, 1955: 496) Uit PoeIs' 12 programmapunten voor een katholiek Limburg is een viertal strategieën te destilleren: De eerste strategie had tot doel om de bevolking vertrouwd te maken met de nieuwe geloofs- en maatschappijvisie. De middelen daartoe waren kursussen, ontwikkelingsavonden, studieweken en retraites. Daarnaast moest de katholieke pers hetzelfde doel dienen, en er werd een beweging opgericht die, zo was de bedoeling, in alle parochies propaga"eda voerde: de 'credo-pugno beweging'. De tweede strategie hield in dat de bevolking georganiseerd moest worden in bestaande en op te richten katholieke organisaties en verenigingen, welke door de geestelijkheid begeleid en gekontroleerd werden. De aktieve deelname van de bevolking aan katholieke veren igingen zou de invloe den van liberale en socialistiese zijde moeten beperken. De belangrijkste organisaties, die in dit kader werden opgericht, waren de standsorganisaties en de vakorganisaties . Ook de buitenlanders zouden de vruchten plukken van deze organisatiestrategie. De derde strategie was een verdeel- en heersstrategie. De aanwezigheid van grote aantallen niet-Limburgers en vooral de aktiviteiten van de socialisten onder hen werden beschouwd als een voortdurende bedreiging van het streven van de kerk naar een
26
ma atsc hap pij op chr iste lijk e gro nds lag . Om hun inv loe d op de lim bur gse bev olk ing te neu tra lise ren mo este n zij afg esc hild erd wor den als deg ene n die een bed reig ing war en voo r de kat hol iek e ker k, het fun dam ent van de sam enl evi ng en onv erv als t lim bur gs kul tuu rgo ed : de nie t-li mb urg se (zo wel ned erla nds e als bui ten lan dse - voo ral dui tse -) soc ial iste n teg eno ver de kat hol iek e Lim bur ger s. i De kat hol iek e bui ten lan der s gin g ~en gel eid eli jk zie n al ~_ bon dge not en in dez e str ijd . De vie pdë stra~egie hie ld in, dat voo rko men moe st wor den , dat er een ste del ijk pro let ari aat zou ont sta an, zoa ls in Ma ast rich t. Wan t als de erv arin gen de gee ste lijk hei d iét s gel eer d had den , was h e t dat ver ona c htz ami ng van d e ma teri ële nod en van de bev olk ing kon leid en tot mee r bel ang ste llin g voo r gro epe ring en of lev ens b e sch ouw l.ng en, waa r ffie ër -"aa nda cht aan dez e pro ble men wer d geg eve n. De aan dac ht van- f{at hoï :lek e zf} de voo r dez e pro blem en wer d- gè""konkre tise erd in ini tia tie ven tot opr ich tin g van koö per atie s, spa aren ver zek eri ngs ins tell ing en, van kru isv ere nig ing en, die de gezon dhe id van de arb eid end e bev olk ing mo este n bew ake n. Maa r het ras paa rd uit dez e sta l was de zor g voo r hui sve s t ing . De mij nst ree k kam pte van af het beg in van haa r ont wik kel ing met een gro ot wo nin gte kor t. In de eer ste tie n jaa r van dez e eeu w wer den 700 arb eid ers wo nin gen geb ouw d doo r de mij non der nem ing en, ter wij l in dez elfd e per iod e de bev olk ing in de mij nst ree k geg roe id was met 22. 390 men sen (Di ete ren , 195 1: 21) . Het gev olg was een nijp end wo nin gte kor t. In de mij nce ntr a wer d elk e kam er, elk bed ver huu rd, vaa k aan mee rde re per son en teg eli jk, die bij toe rbe urt slie pen . He le gez inn en war en op één kam er geh uis ves t. De opl oss in g van de ker k bes ton d in het bou wen van gro te hoe vee lhed en ruim e een gez insw oni ngë n, vOO rzIë ïï"Va n eentuiÏ Ï,- ën váÏi ge""":::' zellenhuizen~~ die plà ats bod en aan de ong ëhu wde mij nar bei der s. In Hoo fds tuk IV zul len we op dez e str ate gie nad er ing aan . In de loo p van de jar en '20 beg onn en dez e stra teg ieë n hun vru chten af te wer pen : de ker k kre eg gel eid eli jk gre ep op de lim bur gse arb eid ers kla sse . Een ind ika tie daa rvo or vor men naa st een eno rme gro ei van het kat hol iek e ver eni gin gs- en org ani sat iele ven - bij voo rbe eld de uit sla gen van de geh eim e ver kie zin gen voo r het AMF. 1 Elk e dri e jaa r kon den de mij nwe rke rs hun stem uitb ren gen op de kan did ate n, die doo r de vak bon den ges teld wer den . Ofs cho on de socia lis tie se vak bon d kwa led ena ant al bij na voo rtdu ren d de min der e was gew ees t van de kat hol iek e vak bon d, ver gaa rde n haa r kan did ate n bij dez e ver kie zin gen de mee ste stem men . In 192 2: ong eve er 70% , in 192 5 ± 62% (W öltg ens , 196 6: 25) . Eer st in 192 8 kon de kat holiek e bon d dez e sup rem atie van de soc ial iste n ong eda an mak en, die nu nog (al tijd ) 48% (in 193 8 41%) van de stem men kre gen (W öltg ens , 196 6: 37) . De kat hol iek en bes cho uwd en dit als een doo rbr aak .
Het Alg eme en Mij nwe rke rs Fon ds, waa raa n all e mij nwe rke rs ver pli cht bijd roe gen , en dat de zie kte kos ten ver zek erin g en pen sio env oor zie nin gen reg eld e.
27
2.
BUITENLANDSE ARBEIDERS IN LIMBURG, 1900-1930
Voor een beschrijving van de mijnwerkersimmigratie delen we de eerste drie decennia van deze eeuw in in drie perioden . 1 De eerste periode begon met de groei van de mijnindustrie en duurde tot de eerste ' wereldoorlog . Toen de eerste schachten geboord waren en men arbeiders zocht die de kolen naar boven moesten brengen, waren te wein i g Limburgers bereid om af te dalen, ondanks het feit dat voor mijnwerk hogere lonen betaald werden dan in de landbouw gebruike l ijk was. Dat had niet zozeer te maken met de terughoudendheid van de bevolking ten opzichte van dit gevaarlijk en ongezond werk. Immers al langere tijd trok een aantal Limburgers naar Duitsland om in de mijnen van het Roergebied te werken. 2 Deze waren echter niet geneigd in eigen land aan de slag te gaan, omdat de (sociale) voorzieningen in Duitsland beter waren. Het tekort aan met name geschoolde mijnwerkers noopte de mijndirekties om in het buitenland naar arbeiders te zoeken. De staatsmijnen mochten aanvankelijk geen buitenlandse arbeiders aannemen, maar dit was niet helemaal vol te houden, vooral toen de staatsmijn Maurits (1925) begon te produceren. Vooral vanuit Duitsland (Roergebied) en België dienden zich mijnwerkers aan, die elders ontslagen waren of die hier een betere beloning en behandeling verwachtten. "Deze mensen waren vervuld met haat tegen de werkgevers, uiterst argwanend en sterk gefrustreerd" (Otto Hue,3 aangehaald bij Dieteren, ON-Post: 19), hetgeen te begrijpen is, wanneer men weet hoe hard en meedogenloos de 'kolenbaronnen' - vooral in het Roergebied - hun arbeiders behandelden. De direkties van de limburgse mijnen waren blij met elke mijnwerker die ze konden krijgen. De meesten bleven echter niet lang:- rn---r9T lJvoor ee wer ëÏi Goor- arre mlJnen . OOïiïlJnwer ers aangenomen en 5.846 ontslagen, terwijl ze gemiddeld 7.816 mijnwerkers in dienst hadden (Dieteren, 1959: 36). De aanwezigheid van deze weinig stabiele mijnwerkersbevolking bevorderde de waardering van de Limburgers voor het mijnwerkersberoep allerminst. Integendeel, de bevolking associeerde het ongezonde werk onder de grond met vreemdelingen, die samentrokken in de snel groeiende mijndorpen, al snel beoordeeld als poelen van verderf. Toen de eerste cijfers over de aantallen mijnwerkers bekend werden « in 1907, er zijn dan 5 mijnen in produktie) bleek 20,1% van de in totaal 4.694 mijnwerkers vreemdeling te zlJn (zie Bijl age- II). Dat" waren dan 7'70 DUl tsers, 83 Belgen en- 5IOóstènrijkers. Onder de Oostenrijkers moet zich een aantal Slovenen bevonden hebben, aangezien Slovenië tot en met de eerste wereldoorlog onder de Donau-
Hierin volgen we Dieteren (ON-Post: 19), echter niet wat de invulling van deze periodes betreft. 2
Brepohl (1948: 243) berekende dat er in 1893 1.334 nederlandse (waaronder limburgse) arbeiders bij de duitse mijnen in het Roergebied in dienst waren. In 1903 was het aantal gestegen tot 2.885 en in 1907 tot 3.744. Otto Hue was duits historikus en sociaal-demokraat.
vvvJé, '~ ~
vv ,1.
~~"""""'J
!-?e-I"
~
?
28
monarchie viel. De Polen, die in deze tijd ook al in Limburg waren, moeten gezocht worden onder de Duitsers (want Duitsland bezette tot 1918 een deel van Polen) en Oostenrijkers (omdat de Donaumonarchie het zuidelijk deel van Polen bezet hield). 12 mijnwerkers behoorden tot de kategorie 'overige nationaliteiten'. De eerste wereldoorlog vormde de "tweede periode in de immigratiegeschiedenis. Doordat de grenzen gesloten werden en veel Duitsers naar hun land terugkeerden, werd het nederlandse aandeel in de mijnwerkersbevolking versterkt, alhoewel naarmate de oorlogshandelingen duurden weer grotere groepen buitenlanders kwamen, zoals belgiese geïnterneerden en deserteurs uit het duitse leger.
Tabel 5
Buitenlandse mijnwerkers in de limburgse mijnindustrie (1912-1918) in verhouding tot de totale bezetting Totaal aanaantal mijnwerkers
Vreemdelingen (inklusief Duitsers) abs.
perc.
Duitsers
1912
9.228
2.036
22,5
1.531
1913
10.728
2.567
24
1.876
1914
10.429
1.997
19,1
1.098
1915
11.718
2.598
22,2
873
1916
14.300
3.321
23,2
1.226
1917
17.676
4.178
23,6
1.533
1918
20.196
3.196
15,8
1.670
Bron: Jaarverslagen van de Hoofdingenieur der Steenkolenmijnen! Het aantal mijnwerkers verdubbelde tijden~ de oorlogsjaren, en de nieuwe mijnwerkers waren voornamelijk Limburgers. Door de aanleg van nieuwe spoorwegen konden ook arbeiders, die niet in de onmiddellijke omgeving van de mijncentra woonden mijnwerker worden. In 1918, het jaar dat het percentage buitenlanders onder de mijnwerkers terugliep, doordat velen terugkeerden naar hun vaderland, was 55,8% van de mijnwerkers uit Limburg afkomstig (Dieteren, 1962: 70). De periode vanaf 1918 tot aan de ekonomie se krisis van 1929 vormt de derde en laatste periode in de immigratiegeschiedenis van de vooroorlogse immigranten. De tekorten aan arbeidskrachten, ont-
De Hoofdingenieur van de Steenkolenmijnen bracht jaarlijks cijfers bijeen over alle mijnen in Limburg. Daar waar we cijfers vermelden over één bepaalde mijn, zullen we dat duidelijk aangeven.
29
staan door terugkeer van buitenlanders na de wapenstilstand, werden opgevangen door werving onder nederlandse arbeiders in Duitsland. Begin .jaren '20 kwamen grote aantallen duitse mijnwerkers naar de mlJnstreek, dle inë1ien land door de e onomlese krisis niet vOL oen e e -uitenlandse arbei-ders beza ove~rg70: ~69 . Deze - zogenaamde ezwaar om hier onderbetaald werk te verrichten, omdat ze harde guldens in hun loonzakje kregen. De vakbonden beschouwden deze pendelaars als loondrukkers en tekenden protest aan. Maar de mijndirekties waren er nauwelijks in geïnteresseerd waar de mijnwerkers vandaan kwamen, wanneer het maar goede mijnwerkers waren. Aangezien de overheid tot midden jaren '20 probeerde om het aantal buitenlandse arbeiders beperkt te houden, waren de staatsmijnen wat selektiever in hun personeelsbeleid, maar toen de vraag naar arbeidskrachten i~ 1924 groter werd dan het aanbod moest men hiervan afzien. Wervingskampagnes in Nederland hadden niet veel nieuwe mijnwerkers opgeleverd. Tussen 1924 en 1926 werden werklozen uit Drente en Groningen gedwongen in de mijnen te werken, een ervaring, die noch de werkgevers noch de arbeiders beviel. De buitenlandse mijnwerkers die zich aandienden waren onvoldoende in aantal om aan de vraag te kunnen voldoen. Daarop organiseerden de mijnen wervingskampagnes in Oost-Europe~e landen en wierven 3.000 arbelders ln Polen, Oostenrijk, Tsjechoslowakije, oegos avre4ënlRongariJe~ ~ percentage buitenlanders onder de miJnwerkers nam na een inzinking in de jaren 1923-1924 gestadig toe tot het topjaar 1930. (Zie Tabel 6) Maar deze buitenlanders waren niet te vergelijken met de instabiele bevolking van v66r de eerste wereldoorlog. Een van de redenen om mijnwerkers in hun vaderland te werven, was de overtuiging dat zij minder 'ontworteld' waren, dan degenen die al in vele mijnen in verschillende landen gewerkt hadden. 'De Mijnwerker' (vakbondsblad van de katholieke mijnwerkersbond) schreef in 1930: "Voor wat de Polen betreft gaf men de onsystematiese werving op, om over te gaan tot het hierheen halen van Polen uit Polen, nietgederacineerde mensen, goede vaklui tevens uit het sileziese mijngebied. Deze proeven leidden tot beter resultaat. Iets later en in mindere mate ging men er toe over Slovenen aan te werven. Ook hier gaf men de voorkeur a an mensen, die nog niet in andere kolenbekkens geweest waren , die nog niet hun raseigenschappen verloren hadden." (De Mijnwerker, 5-4-1930). Voordat we ingaan op de gevolgen die de ekonomie se krisis had op de vreemdelingen in de mijnstreek, zullen we eerst aandacht be-
Binnen 6 maanden was een kwart van hen weer teruggekeerd, binnen 1! jaar de helft (Van de Munkhof e.a., 1978: 89). Een verklaring daarvoor kan zijn, dat degenen die ginds geworven waren, die als het ware overgehaald waren om op kosten van de mijn naar Limburg te reizen sneller besloten om na tegenvallende ervaringen terug te keren dan landgenoten die op eigen gelegenheid en risiko hierheen kwamen.
30
Tabel 6
Verloop van de personeelssterkte bij de limburgse mijnen naar de nationaliteit der werknemers
Nederlanders
Buitenlanders
aantal
percentage
1919
19.230
83,6
3.765
16,4
1922
21.132
76,7
6.406
23,3
1924
24.933
81,8
5.559
18,2
1925
24.827
79,3
6.495
20,7
1926
25.406
76,2
7.944
23,8
1928
25.315
73
9.366
27
1930
25.535
68,1
11.969
31,9
1931
26.083
68,7
11. 863
31,3
aantal
percentage
(Jaarverslagen van de Hoofdingenieur der Steenkolenmijnen) steden aan de immigratie van de Polen, Slovenen en Italianen afzonderlijk.
3.
POOLSE, SLOVEENSE EN ITALIAANSE IAmIGRATIE IN ZUID-LIMBURG, 1900-1930
INLEIDING Enkele algemene opmerkingen over de immigratie naar Limburg zijn hier op hun plaats. De redenen waarom deze vreemdelingen hun land verlieten waren vooral van ekonomiese aard. Door de ongelijkmatige ontwikkeling van de ekonomieën van de verschillende Europese landen ontstond een trek van arbeidskrachten van Oost naar West en van Zuid naar Noord. Vooral gebieden waar de landbouw de groeiende bevolking geen werk meer kon bieden, zorgden voor een uittocht van mensen. Alleen uit Posen, een provincie in Polen die vó6r de eerste wereldoorlog in handen was van Duitsland, zijn nogal wat mensen vertrokken om politieke redenen, vanwege de germaniseringspolitiek van de bezetters. Wanneer de emigratie uit een gebied eenmaal op gang was gekomen en er een migratietraditie was ontstaan, kwam het voor dat mensen om heel andere dan ekonomie se redenen hun vaderland verlieten, bijvoorbeeld vanwege het avontuur of vanwege liefdesverdriet:l
c. is geboren boven Ljubljana~ waar zijn ouders een boerenbedrijf hadden van meer dan 100 ha. Dat hij niet in het De kursief getypte tekstgedeeltes die inspringen betreffen delen uit interviews.
31
boer enbedrijf terecht kwam lag aan he t feit~ dat hij overhoop lag met zijn ouders. Op het platteland zat men t e springen om arbeidskrachten~ maar na zijn militair e di enst ging hij werken in een steenkolenmijn . De reden waarom hij na zeven jaar weg wilde uit het land was liefdesverdriet . Toen een vriend in Zuid- Limburg hem een brief stuurde met een werkvergunning voor de ON- III 1 besloot hij te vertrekken. Het kostte hem nog enige moeite om zijn papieren als houwer los te krijgen van zijn baas ginds ~ omdat die hem liefst naar de mijnschool gestuurd had. In 1929 kwam hij in Limburg aan . Aanvanke l ijk had hij het erg moeilijk: hij had zijn vrienden ginds gelaten, de zeden waren hier anders en het werk in de mijnen was zwaarder: de pijlers in de mijn in Joegoslavië waren veel hoger~ en de temperatuur was er veel dragelijker; bovendien werd je hier opgejaagd door de opzichters . Steeds heeft hij gedacht om terug te keren . Na een jaar nam hij twee maanden verlof, pakte zijn spullen en vertrok naar Joegoslavië~ met de bedoeling niet meer ter ug te keren . Maar de mensen daar zeiden : die gaat terug, die heeft het veel te goed ginds . Toen besloot hij om toch weer naar Nederland te gaan . Hij kwam ginds nog zijn vroegere hoofdopzichter tegen~ die hem gelijksoortig werk aanbood~ maar hij was te t r ots. Hij zou ze laten zien~ dat hij het rooien kon en hij zwoer zichzelf~ dat hij de eerste vijf jaar niet meer naar Joegoslavië zou teruggaan . I n tegenstelling tot midden en eind jaren '20, toen de mijnwerk ers aktief geworven werden in hun vaderland en rechtstreeks naar de mi jnstreek werden overgebracht, samen met hun gezin, stonden de eerste decennia vooral in het teken van ongerichte migratie. Op goed geluk verlieten de migranten hun land en trokken naar de industriecentra van het Roergebied, Lotharingen, Pas de Calais ( Noord-Frankrijk) en Zuid-Limburg . Zij leken op nomaden, die wegtrokken wanneer het hen niet beviel of wanneer ze ontslagen werden. Het nieuwe reisdoel kwam meestal door toeval t ot stand: door ve r h a len van ' lotgenoten' over de situatie elders, door briev en v an familiel e den of vrienden di e opriepen zich bij hen te voegen , d o o r de dreigi ng v an krisis en oorlog. Wanneer het een gezi n bet r of ging de vade r mees t al vooruit , probeerde op de nieuwe p l aats we r k t e v i nden e n een voorlopig onde rdak bij familieleden of landgenoten o f in een pension . Als hij na verloop van tijd een woning had ge v onden l i et hij zijn gezin overkomen. Het volgende uitvoer i g e verhaal van een sloveense immigrant kan niet gelden als een typi es voorbeeld van een immigratiegeschiedenis, maar laat wel wat zien van de omzwervingen en de problemen waar immigranten uit die 'nomadenperiode' mee gekonfronteerd werden.
"Mijn ouder s war en boe ren~ die woonden i n de buur t van Ljubljana . I k wer d geboren in 1 9 01 ~ en toen ik 5 jaar was ~ t r okken we naar Trifael~ een mijnstadje . Zowel mijn vade r De Oranje Nassau 111 in Heerlerheide, was sinds 1917 in produktie.
32
als moeder vonden daar wer k in de plaatselijke m&Jn; die had geen schachben~ maar horizontale gangen die de berg ingingen. Mijn moeder was een Van de vele vrouwen die werkten om de lege gangen met stenen te vullen. Ikzelf ging in deze stad naar de school; dat was een sloveense school~ waar enige uren per week duitse les werd gegeven . Maar ik moest ook op mijn zusje passen~ zodat ik niet regelmatig de school kon bezoeken. In 1909 ging mijn vader naar Castrop in Duitsland~ waar hij meer kon verdienen dan in Joegoslavië . Een jaar later liet hij op kosten van de mijn zijn gezin overkomen: inmiddels had hij twee zonen en een dochter. Ik kwam in Castrop op een duitse school . Ik had eerst problemen met de taal~ maar na twee jaar was ik de beste van de klas . In 1911 verongelukte mijn vader in de mijn . Mijn moeder was in verwachting~ zij kreeg 95 mark per maand uitkering~ hetgeen niet veel was Voor het gezin. Ikzelf had na het ongeluk van mijn vader gezworen nooit de mijn in te gaan~ maar toen ik met Pasen 1915 de school verliet was er geen andere mogelijkheid om geld te verdienen. Toen ik vroeg of ik mijnwerker kon worden~ was ik pas 13~ jaar . Hoewel ik nog te jong was heeft men mij bij uitzondering aangenomen en bovengronds aangesteld. Een jaar later vroeg ik om ondergronds te mogen gaan~ en ook dit werd bij uitzondering toegestaan~ hoewel ik geen pijlerwerk mocht doen. Terwij l ik bovengronds na 12 uur werken 1 mark verdiende kreeg ik nu na 8 uur werk ~ mark en extra broodbonnen. Maar door de oorlog werd de situatie steeds slechter . In juni 1917 probeerde ik met mijn moeder en een landgenote die al in Holland was geweest de grens over te komen om te verkennen hoe het hier was. Maar we verdWaalden~ werden opgepakt en uiteindelijk teruggestuurd. Mijn moeder wilde toen terug naar Joegoslavië. We bezochten de konsul. Die wilde wel voor een gratis terugreis Voor mijn moeder zorgen~ maar niet Voor mij~ omdat ik zelf verdiende . Mijn moeder vroeg toen een pas aan voor Holland~ en dat werd haar toegezegd. 15 december ontvingen we de gevraagde pas . De konsul van Nederland verstrekte een visum: dat was een stempel in het paspoort goed Voor een 'eeuwig durend verblijf in Nederland'. We verkochten de meube ZB en andere bezi ttingen~ namen het beddegoed mee en probeerden per trein via de kortste weg naar Nieuwenhagen te reizen~ waar die sloveense vrouw woonde die met ons de grens had wi llen passeren. Maar in Herzogenrath werden we niet doorgelaten~ omdat in het paspoort Elten was aangegeven als de plaats waar we de nederlandse grens moesten passeren. De volgende dag reisden we naar Elten en vandaar naar Nijmegen~ waar twee uur gestopt werd. Koek en worst was in Nederland niet op de bon~ maar in Duitsland wel; daarvan hebben we toen flink gegeten. Daarna ging het per trein verder naar Schaesberg van waar we te voet naar Nieuwenhagen liepen. De moeder van de sloveense vrouw~ een weduwe~ kon ons geen onderdak weigere~.
33
De volgende dag z~Jn we te voet naar de markt in Heerlen gegaan om inkopen te doen~ maar op de terugweg werden we bij een kontrole aangehouden. Oostelijk van Heerlen was grensgebied waar kontroles waren op het smokkelen. Alles hebben ze ons toen afgenomen~ en het heeft ons de nodige moeite gekost· het de volgende dag terug te krijgen. Kerstmis stond voor de deur. Het katholieke geloof zei me niets meer na alles wat ik meegemaakt had. Mijn moeder was niet erg praktiserend~ maar ze ging wel naar de nachtmis~ in de hoop wat troost te vinden voor alle ellende die ze doormaakte. Toen ze thuis kwam huilde ze en zei~ dat ze terugwilde naar Joegoslavië. "ZuY'Ück? Niemals!" heb ik toen gezegd. Elke dag waren we op stap~ zochten landgenoten op~ die ons wat toestopten of ons weer doorstuurden. Pas in januari vond ik op de mijn in Schaesberg werk~ dankzij een duitse hoofdopzichter. Toen ben ik naar de woningopzichter van de mijn gegaan en vroeg om een woning. Hij adviseerde me in de kolonie navraag te doen of er nog iemand een kamer over had. Dus begon ik samen met mijn moeder op nr . 1 te vragen. De mensen stuurden ons tenslotte naar een duitse deserteur~ die met zijn vrouw in een huis woonde. Ik had het niet zo op deserteurs begrepen~ maar wat kon ik anders doen dan aankloppen. Die man zag het als een plicht ons te helpen en maakte een kamer vrij. Toen konden we ons bij de gemeente melden voor voedselbonnen. Daarmee waren we uit de ergste nood. Aanvankelijk verdiende ik bovengronds als handlanger bij isolatiewerk aan een ketel f 1~10. Mijn moeder kreeg nog f40~- rente per maand uit Duitsland. We kochten wat oude meube ls en we voe lden ons de koning te rijk. Na enkele maanden kon ik ondergronds gaan werken als schlepper~ waarmee ik f 2~10 ging verdienen. Maar tussen de verhuurders en ons boterde het niet zo goed . Toen ik een Sloveen trof~ die bij de Emma werkte en nog een kamer vrij had~ vertrokken we daarheen . Op de Emma werd ik aangenomen voor f 2~?O per dag . Mijn moeder aardde echter niet~ er waren onenigheden met die Sloveen~ en zij wilde naar Beersdal waar Slovenen woonden . Toen zijn we daarheen gegaan; ik werd aangenomen bij de ON- III voor f 2~10 en we konden een woning krijgen in het kamp dat de belgiese geinterneerden na de oorlog verlaten hadden . Ik was liever op de Emma gebleven~ maar nu hadden we tenminste een eigen woning." Hieronder zullen we de immigratiegeschiedenis van de Polen, Italianen en Slovenen afzonderlijk behandelen. Omdat de migratiepatronen van de drie groeperingen te zeer onderling verschillen, lopen de periodisering en de indeling in paragrafen niet overal parallel, met name waar het de Italianen betreft.
34
a.
De poolse immi gr atie in Limbur g tot 1931
Het aantal poolse immig ranten , dat naar Neder land kwam, was slech ts een frakti e van het totaal aantal Polen, dat hun land verlie t. Het huidig e Polen werd vóór de eerste wereld oorlog bezet door drie grootm achten : het Ooste lijk deel ('Cong res-Po len') door Ruslan d, het Zuide lijk deel Galici ë door Ooste nrijk en de provin cies Posen, Oost en West Pruise n, Pomme ren en Silezi ë door Duitsland. Uit 'Cong res-Po len' emigre erden tussen 1871 en 1914 1.250. 000 Polen, meest al landlo ze landar beider s. 50.000 van hen gingen naar West-E uropa, de rest naar Ruslan d of naar het Ameri kaanse kontinent (Zubrz ycki, 1956: 16). Uit Galic ië, een provin cie die vergel eken met de andere poolse gebied en veel autono mie kreeg, maar waar de ekonom iese situat ie slech ter was dan in de rest van het latere Polen, vertro kken de meeste n evenee ns naar het nieuwe kontin ent: USA, Canada en Brazilië. Pruisi es Polen was het welva rendst e deel. De 1.210. 000 Polen, die tussen 1872 en 1913 van hieru it emigre erden, deden dat niet om strikt ekonom iese redene n, maar vanweg e de anti-p oolse maatre gelen, die de duitse overhe id in het kader van haar germa niserin gspoliti ek trof. De onteig ening van grond ten bate van duitse kolonisten behoor de ook tot deze maatre gelen. Volgen s Zubrzy cki waren degene n die emigre erden zich sterk bewus t van de politi eke oorzaken, die aan hun vertre k ten erond slag lagen (1956: 20). Naast dez e perma nente emigr atie uit Polen beston d er nog een aanzienli jke s e izoenm igratie , vooral naar West- Duitsl and. De emigr atie uit Polen bleef ook aanhou den na 1918, toen Polen opnieu w een zelfst andig e staat werd. In totaal vertro kken tussen / 1919 en 1938 1.485. 600 Polen om zich elders te vestig en, terwi jl -n~g eens 348.20 0 vertro en om se1zoen~eid te verriëh~en. Het hoogte punt van de emigr atie vormde n de Jaren 1926 1~30. F'rank r1jk, dat ook aktief in PoleIl wierf,-W äSinet e angriJ ste estè~mrngs land van deze emigr atie. Opval lend was dat de landar beiden de bevolkin g niet langer meer het hoofd bestan ddeel van de emigra nten vormde (Zubrz ycki, 1956: 27,28 ).
\)
Wanne er en uit welke eebied en kwamen de poolse immig ranten naar Limbu rg? 4 fasen zijn te onders cheide n in de poolse migra tie naar Limbu rg. l Fase 1: 1907-1 910. In deze fase betrof het enerz ijds in Duitsl and werken de Polen, die uit politi eke overw eginge n Duitsl and ontvluch tten, ander zijds kontra ktarbe iders uit Ruslan d en Ooste nrijk, die na een jaar in Duitsl and gewerk t te hebben terug moeste n, maar een verbl ijf in Neder land prefer eerden . Deze Polen kwamen - volgen s het genoem de intern e stuk (zie noot 1) - te werken in de Doman iale mijn te Kerkra de en de Laura mijn te Eygels hoven . Veel 1
De gebru ikte period iserin g is afkom stig uit een intern stuk van de RK Bond van Poolse Veren iginge n in Neder land, en komt groten deels overee n met die welke Dieter en gebru ikte (zie p.28).
r-
~~
-- -
.--~~
--
--
-
-
~-----~~
--
-
--
-
---
I
}
cr
I
I
...
I
lfl
~
Lf)
,
/
--- -
,"
:J
I
I
•
,I
WA~SCHAlj
.- I
I
•
\
\ \
p
•
\
0\
\
" ,,
U,D"t.
L
E
,,
.
I \
, ~......
f.rAillWlCE,' ;
- - - - - ... / -
.-,'.
X~AI("4
T
S
---
a ALl eli
) Ec../-tO_
hl.\iclige
\al"\d~~e~c;. "On Pole~
vooR
Poler'l Veç,..lee\d e"" doe
de e.e~sl:e vJelte.lol oORlo~ Cl.o.sseY'l O~hIClV'\oI. R~sIQv\oI
DOI"l~'-' -
1""1 Ol"l 19 r-c I,
ie
35
zullen het er niet geweest zijn. De tabel met de geboorteplaatsen van de mijnwerkers, die tussen 1900 en 1918 in dienst waren van de Domaniale Mijnen (Gommers, 1977, tabel 14, Bijlage) toont, dat er in 1908 twee mijnwerkers waren, die noch in Nederland, noch in Belgi ë of Duitsland geboren waren. In 1909 waren het er tien, in 1910 achtentwintig. In de jaren daarna echter, dus vallend buiten de periodisering, gehanteerd in poolse kring, stijgt dit aantal snel. In 1911: 105, in 1912: 224, om daarna weer terug t e lopen tot 168 in 1913. De tweede fase beslaat de vier oorlogsjaren. Tijdens de eerste wereldoorlog waren de grenzen gesloten, maar een aantal Polen, die niet in het duitse leger wilden vechten, kwam illegaal de grens over. Velen van hen v onden werk in de limburgse mi j nen en vestigden zich tussen Kerkrade en Waubach.
De vader van P. s een vurig patriot~ was spoorman op een lokaal spoor in de buurt van Posen . Toen de grond hem te heet onder de voeten werd~ vertrok hij in 1906 met zijn gezin naar het Roergebied. Zijn zoon werd in 1916 voor militaire dienst opgeroepen en wer d opgeleid tot pionier . Toen hij in 1917 in frontdienst moest~ bedacht hij~ dat "Fünf Minuten feige bes ser ist als ein ganzes Leben tod "~ en hij deser teer de tijdens het tweedaags verlof voorafgaand aan de fr ontdiens t . In Aalten bij Winterswijk stak hij met behulp van een gids en met medewerking van de gr enswacht - ook Polen van origine - de grens over . Er bestond volgens P. een redelijk goede organis atie om deserterende poolse 'Duitsers' en vluchtende russiese en belgiese krijgsgevangenen~ die in het Roergebied te werk waren gesteld~ de nederlands -duitse grens over te brengen . Na door de nederlandse militaire autoriteiten van papieren te zijn voorzien~ reisde hij naar een adres in Hoensbroek ~ waar een zwager woonde van zijn vluchtgenoot . Aanvankelijk kon hij geen werk vinden . De Oranje Nassau mijner. namen geen deserteurs aan . Tenslotte vond hij werk in de Domaniale mijn te Kerkrade . J . werd in 1913 in het Roergebied geboren . Bij de nadering
van de oorlog nam zijn moeder hem mee naar Polen . Zijn vader werd ingelijfd bij het duitse leger . Toen zijn legergroep op weg was naar Frankrijk en in de buurt was van Kerkrade~ gingen enkelen~ waaronder zijn vader~ de grens over om spek te gaan halen. Eenmaal in Nederland deserteerden ze. J . 's vader werkte korte tijd bij de Domaniale mijn en nam toen zijn beroep van metselaar weer op. Toen zijn zoon inmiddels 14 jaar was geworden liet hij hem naar Limburg komen . t 919 is het eerste jaar, dat de Po ~ als a~arte groep in ~der landse statistieken vermeld worden. Volgens de opgave van de hOOfdingenieur waren in 1919 105 poolse mijnwerkers inges c hreven op een totaal van 3.765 buitenlanders (waarvan 2.626 Duitsers) (Jaarverslag Hoofdingenieur der Steenkolenmijnen, 1929 : 21).
36
Daarb ij moet bedach t worden , dat het om mensen gaat, die als onderdan en van de nieuwe staat Polen bescho uwd wenste n te worden , en dat degene n van poolse afkom st, die Duitse r wilden blijve n of staten loos waren , niet in dat cijfer opgeno men zijn. yolgen s de in 1920 gehoud en volks tellin g woonde n er 934 Polen in h7 el Limbu rg, waarva n 533 mannen en 401 vrouwe n. Uit het aantal vrouwe n blijkt aat een groot dee ~van de immig ranten met hun vrouw en eventu eel kinder en de grens over kwam. Overig ens kregen volgen s de nederl andse wet de nederl andse vrouwe n, die huwden met buiten lander s, de natio nalite it van hun man, maar uit onze gegevens kunnen we niet afleid en dat in die jaren veel nederl andse vrouwe n met Polen gehuwd waren.
Derde fase: tussen 1921 en 1926 kwamen opnieu w poolse immig ranten naar Limbu rg, maar nu niet alleen meer vanuit Duitsl and. De oorzaken van deze immig ratie waren zowel politi ek als ekonom ies. De immig ratie uit Duitsl and had aanva nkelij k een politi ek karak ter . Op grond van de verdra gen van Versa ilIes was bepaa ld, dat de Polen in Duitsl and twee jaar de tijd zouden hebben om te optere n voor de duitse of poolse natio nalite it. In dat laatst e geval moeste n zij vóór 1 janua ri 1923 Duitsl and verlat en hebben . Een deel van de Polen is terugg ekeerd naar POlen ,l maar een ander deel, dat de poolse natio nalite it prefer eerde, maar terugk eer naar het geplun derde Polen weinig aanlok kelijk vond, trok naar België , Frank rijk of Neder land. Brepo hl geeft een voorb eeld van Polen , die op de mijn König Ludwig in Reckli nghau sen (Roerg ebied) werkte n . In verban d met de optie vertro kken 208 Polen van deze m1Jn naar hun 'nieuw e' vaderl and Polen, 472 zochte n hun heil in Frank rijk en 1 1 in Hollan d (1948: 144). De vader van S . werkte als steenh ouwer in een duitse ~Jn. Toen de Polen moeste n kiezen voor Duitsl and of Polen~ koos zijn vader voor Polen. Hij stuurd e zijn gezin naar Polen terug en kwam zelf de grens over naar Neder land om nog enkele jaren geld te verdie nen en dan ook naar Polen terug te keren . Elk jaar bezoc hten de ouders elkaar~ de ene keer kwam moeder naar Lirriburg en het volgen d jaar bezoc ht vader Polen. In 1925 liet hij zijn gezin defin itief naar Limbu rg komen . F. 's ouders leerde n elkaar kennen in Westfa len. Zij trouwden en kregen vier kinder en. In 1920 keerde n zij naar Polen terug~ omdat ze voor de poolse natio nalite it gekoze n hadden; zij vestig den zich bij de ouders van de vrouw . Zijn vader kon geen goede baan vinden~ en toen de franse mijnen in 1922 arbeid ers in Polen wierven~ gaf hij zich op 1
Volgen s Wehle r (1918: 443) keerde n tussen de 100.00 0 en 200.00 0 Polen terug naar Polen, waarva n een aantal later opnieu w emigreerd e. De trek naar Frank rijk was volgen s hem bevord erd do~r de aanwe zighei d van franse bezett ingstr oepen in het Roerg ebied, waard oor de anti-d uitse propag anda in de poolse krante n gestimuleer d zou zijn.
(
37
en vertrok hetze~fde jaar naar Frankrijk. Hij wi~de z~Jn gezin ~aten overkomen~ maar door po~itieke omstandigheden ~ukte dat maar steeds niet. Hij schreef op een advertentie van de mijn Ju~ia~ in 1924 geopend~ omdat hij dacht dat het gemakke~ijker was om zijn gezin naar Limburg te laten overkomen. Hij werd aangenomen~ maar moest nog wachten~ voordat de produktie zover op gang was gekomen~ dat men meer mijnwerkers kon p~aatsen. Vanaf 1924 woonde hij in een kosthuis, vier jaar later kwam zijn gezin naar Limburg. Er was een tweede reden om in het begin van de jaren '20 Duitsland te verlaten: de ekonomiese krisis, die hard·toesloeg en die ook tot Duitser genaturaliseerde Polen tot emigratie dreef. Opnieuw was Frankrijk de hoofdbestemming, maar ook Nederland kreeg zijn deel. De Oranje Nassau mijnen namen het grootste deel van hen aan en de meesten vonden onderdak in Heerlen en omgeving. Be halve langs deze di rekte weg van het Roergebied naar Limbu rg kwamen ook Polen hierheen, die eerst naar Frankrijk getrokken waren en verv o lgen s naar Limburg.
Mevrouw T. werd geboren in Wanne (RoergebiedJ tijdens de eerste wereldoor~og. Haar moeder was van poolse afkomst, maar was nog nooit in Polen geweest. Haar vader was in Polen geboren, maar na 9 maanden met zijn ouders naar het Roergebied gekomen. Daar vervulde hij ook zijn dienstplicht en hij vocht in de oorlog 14- 18 voor de Duitsers. Hij voe~de zich ook Duitser. Polen had voor hen afgedaan . Begin jaren ' 20, toen het in Duitsland zeer s~echt ging , wilden ze met drie families naar Nederland komen . Hun meubels waren al vooruitgestuurd en de mannen waren al medies gekeurd voor de mijn . Maar op hun reis hierheen kwamen ze niet verder dan Düsse~dorf, omdat de nederlandse overheid geen toestemming gaf om het ~and binnen te komen . Men stuurde hen door naar Frankrijk~ naar de Elzas. Maar daar was helemaa~ niets voor hen: het was midden winter, hun meubels waren in Nederland en er waren geen huizen . Ze werden ondergebracht in een paardenstal van een kazerne . Door toedoen van haar vader konden vier gezinnen zich installeren in de kelder. Later werd de kazerne omgebouwd en kregen ze hun meubels weer terug . Haar vader wilde weer terug naar Duits~and, maar dat bleek onmoge~ijk . Hij b~eek iets getekend te hebben, waardoor hij te kennen had gegeven dat hij Pool wilde zijn . Rond 1928 vertrok vader naar Limburg, vond werk bij de staatsmijn Hendrik en liet toen zijn vrouw en kind overkomen . In de krisis werden ze gedwongen naar Po~en te gaan, waar ze nooit naar toe hadden gewild . Hun dochter bleef achter . S . werd geboren in Posen rond de eeuwwisseling . Toen hij
16 was - de oor~og was inmidde~s uitgebroken - moest hij in dienst Van het duitse leger, maar door in de mijnen te gaan werken kon hij zich aan de dienstplicht onttrekken . Met een vriend vertrok hij naar Recklinghausen . Daar begon hij als s~eper in de mijn, werd leer~ing-houwer en behaal-
38
de iens loUe Z'l-J n hOUhJer sdi p lama . I nmidde ls was hij ge iroUhJd met een vrouw~ ook van poolse afk omst~ maar in het Roer'gebied gebor en . In de jaren ' 20 wer d he-t moei lijk om in het levensonderhoud van zijn gezin te voor'zien . Via vr-ienden~ die al in Limburg werkte n~ kwam hij op het idee naar' Limbur g te gaan . Hij voorzag zich van een poolse pas en een neder lands visum en kwam i n 1926 -hierheen . Zijn vrienden maakten hem hier- wegwijs; hij vond werk bij de ON- I TI. Na enke le maanden in een kas thuis gewoond te hebben~ lie t hij zijn gezin overkomen . De mijn betaalde de kor; te ll en die werden ge leide lijk op zijn loon inuehouden . In 1926 we rkt e n 555 poolse arbeiders in de limburgse mijnen (Jaarverslage n Hoofdingenieur, 1926: 13). Drie jaar later, in 1929, bleken er 1.301 poolse mijnwerkers werkzaam te zijn bij de limburgse mijnen (JaarvêrsTàge-nllooIdînge-n-ieur, 1929: -1A). n deze -:ieY'de en aatstë Fase van -aè pöó1.se 1mmïgra Eie (19261931) verdubbelde het aantal poolse mijnwerkers. Dit was hoofdzakelijk te d a nk e n aan wervi~ van poolse mijnwerkers in de provincies Posen en SITezië door de staatsmijnen. Met speciale treine n werde n zij naar Nederland v e rvoerd en de meesten kwamen te wone n in en rond Brunssum, Hoensbroek en Lutterade (Geleen). Ook de Oranj e Nassau mijnen hadden interesse voor poolse mijnwe rkers, getuige een brief van de honorair konsul van Polen in Heerlen aan de direktie van de Oranje Nassau mijnen, gedateerd 25-6-1929. In een begeleidend schrijven bij een voorstel voor een arbeidskontrakt, op basis waarvan de mijnwerkers hier aangesteld zouden worden, schrijft de honorair konsul: "Indien Uwe Directie bereid is op de basis van dit contract de Poolsche arbeiders in dienst t e nemen, zal ik voor die maatregelen zorg dragen, welke er toe zullen leiden, dat de arbeiders geconcentreerd worden op plaatsen in Silezië, waar Uwe gevolmachtigden hen kunnen aanwerven." (Oranj e Nassau-archief, IX.J.9). Het bijgevoegde kon t raktvoorstel be paalde onder andere dat de poolse arbeiders bij ondertekening 12 maanden gegarandeerd werk zouden h e bben; dat hen, net als de nederlandse mijnwerkers, goede huisvesting gegeven zou worden en dat de maatschappij niet alleen de reiskosten, pasvisa, gen e eskundig onderzoek en voeding gedurende de reis zou betalen, maar na een jaar ook de kosten van één enkele reis naar de plaats van herkomst. Of de ON-mijnen op dit kontraktvoorstel zijn ingegaan is niet duidelijk. Wel is zeke r dat het aantal poolse arbeiders in dienst bij de ON-mijnen in 1929 toenam met 123. 1 Raedts , voorhe en hoofdingenieur van de Oranje Nassau mijnen, verklaarde in een persoonlijk interview, dat de ON-mijnen wel arbeiders
1
Zie Bijlage 111.
39
wierven via koppelbazen en advertenties, maar niet via georganiseerde wervingsakties in het buitenland . 1 In deze laatste fase werd het aantal Polen in Limburg meer dan verdubbeld: volgens de cijfers van de volkstelling van 1930 woonden er 4.074 Polen in Limburg, waarvan 2.244 mannen en 1.830 vrouwen. 1.209 van deze Polen woonden in de gemeente Heerlen (Dieteren, 1951: 44).
rc~ ~1
Verreweg de meeste poolse immigranten die we benaderden, kwamen ] oorspronkelijk uit de provincies Posen en Silezië; slechts enkeu~r?~ v len kwamen uit Galicië en russies Polen . Meerderen van hen hebben ~ ~~<-/j Polen nooit gezien , omdat ze in het Roergebied geboren werden. ~
MIJNWERKERSBEROEP De poolse immigranten die geen mijnwerker waren, werden hier mijnwerker. De ongeschoolden begonnen als sleper, de laagst betaalde funktie ondergronds. 2 Na enkele jaren werden ze houwer.
P. werkte in Polen bij een firma~ die stempels (stutten) maakte voor buitenlandse mijnondernemingen . In 1926 kwam een vriend Van hem voor vakantie terug in Polen en maakte hem enthousiast om in Limburg te gaan werken . Met nog enkele kollega's schreef hij een brief naar de direktie van de ON-mijnen~ een kliënt van de firma waarvoor hij werkte . De ON schreef terug dat zij konden komen~ maar op eigen risiko: als de keuringsarts hen zou afkeuren moesten ze weer terug. De reiskosten kwamen op hun rekening ~ maar gelukkig werden ze aangenomen . In 1929 begon hij op de ONIII als sleper. Vervolgens werkte hij negen jaar als machinist en begon toen als houwer. Tot 1940 was daarvoor geen diploma nodig. Maar weinig Polen werden als bovengronds arbeider aangesteld. Van de 547 poolse mijnwerkers in 1926 werkten er 8 bovengronds (AMFjaarverslag 1926: 13). Dat aantal nam weliswaar toe, waars chijnlijk door overplaatsing van mijnwerkers, die ten gevolge van on-
In het archief van de ON-mijnen (IX.J.9) bevindt zich een pamflet, gesteld in de poolse en duitse taal, dat arbeiders oproept te gaan werken in de ON-mi jnen. Als voo rwaarden voor aanstelling worden genoemd, dat de kandidaten medies onderzocht zijn, geen bril dragen, jonger zijn dan 40 en moeten kunnen overleggen: een geboortebewijs, een bewijs van goed gedrag en een getuigschrift over hun arbeid tot nu toe verricht. 2
De funktieverdeling ondergronds was als volgt:
arbeide r s
opzichters
sleper hulphouwer houwer posthouwer of voorman meesterhouwer (Fahrhauer)
hulpopzichter opzichter (Steiger) meesteropzichter (Fahrsteiger) hoofdopzichter (Obersteiger)
40
geluk of ziekte niet langer ondergronds aangesteld konden blijven, maar de verhouding tussen boven- en ondergronders bleef erg ongelijk. In 1930 werkten er op een totaal van 1 . 212 poolse mijnwerkers 45 bovengronds (AMF-jaarverslag 1930: 14). Dit gold in dezelfde mate voor alle buitenlandse mijnwerkers. Bij de Nederlanders lag de verhouding gunstiger. In 1930 werkten 9.589 Nederlanders bovengronds en 15.946 ondergronds (AMF-jaarve rs lag 1930: 14). De e erst e generatie Polen oefende bijna zonder uit zondering het mijnwe r kersvak uit. Sommigen slaagden erin na een aantal jaren een zaakje te beginnen.
De vader van J . (zie p . 35) nam~ eenmaal in Nede rland~ z~Jn beroep Van metselaar weer op: hij vond werk bij een aannemer . Na een tijd begon hij een café ~ dat hij na zijn werk dreef. Toen dat goed begon te lopen gaf hij zijn baan op en wijdde zich geheel aan zijn zaak. Achtereenvolgens heeft hij 5 café 's gehad .
HUISVESTING Zoals we gezien hebben, waren er door toedoen van de kerk en de mijnen kolonies (woninggroepen) gebouwd voor de gehuwde mijnwerke r s, en gezellenhuizen voor de ongehuwden. De Polen , die in de jaren '20 immigreerden v onden in deze kolonies onderdak. Vóór die tijd was men aangewezen op kosthuizen en kamerverhuur van partikulieren . De kolonies varieerden in kwaliteit en grootte van de huizen. Ofschoon het wonen in kolonies het voordeel had, dat daar nog meer landgenoten woonden, was dat voor sommigen ook een reden om de kolonie te mijden. Althans, wanneer dat mogelijk was, want de lokale overheid en de mijnen wilden dat de gebouwde koloniehuizen ook bewoond werden. Zo vertelt een poolse vrouw:
"Mijn vader kwam in 1927 naar Limburg. Hij vond werk in de bouwnijve rheid~ maar dat moest hij opgeven~ toen er genoeg Limburgers waren~ die dat werk konden doen . Toen bleef de mijn over . In 1929 liet hij mijn moeder en mij naar Limburg komen . Hij wilde in geen geval in de kolonie wonen~ die massaliteit verafschuwde hij. Hij slaagde er in een partikuliere woning te bemachtigen~ waar ook kostgangers opgevangen werden. Na de krisis~ toen grote delen van de kolonie leeg stonden~ kreeg hij geen vergunning meer voor wonen in een privé-huis~ en zo werd hij gedWongen in een koloniewoning te trekken."
TERUGKEERPLANNEN "Terugkeerplannen hadden de meeste Polen vóór de oorlog nog wel" aldus een Pool van de eerste generatie. "We leefden hier erg sober en zuinig, en konden dan van het spaargeld in Polen wat land met een huisje kopen, omdat het daar door de inflatie relatief
41
goedkoop was. Het was een vorm van oudedags-verzekering". Velen kochten met het hier verdiende geld een stuk grond of een huis in Polen of hadden hun spaargeld op een bank in Polen gezet:
S . heeft gespaard om naar Polen terug te keren en daar een huisje te kopen . Hij vertelt dat er veel Polen waren~ die hun spaargeld opstuurden naar een poolse bank ~ want elke gulden was daar f 3 ~ 50 waard . Ze lfs in de krisis kon je nog sparen; het leven was hier niet duur In Hoofdstuk IV zullen we uitvoeriger ingaan op het feit waarom een deel van de poolse immigranten nooit teruggekeerd is naar hun vaderland.
POOLSE SCHOOL Ook uit het feit, dat er een tijd lang een poolse school bestaan heeft, valt af te leiden, dat een aantal Polen binnen afzienbare tijd terug wilde gaan. In Brunssum, waar door de wervingen van de staatsmijnen eind jaren '20 veel Polen terecht waren gekomen, werd in 1929 met geld van de poolse overheid een school voor kinderen van poolse immigranten geopend. Het is niet bekend wie het initiatief tot oprichting van deze school genomen heeft. Ook andere bijzonderheden over deze school konden we niet achterhalen, alleen dat poolse onderwijzers in het Pools les gaven in alle vakken, en dat er enkele uren per week Nederlands onderwezen werd. Er waren 7 klassen verdeeld over 4 lokalen. In 1933 wilde de poolse overheid geen geld meer beschikbaar stellen voor deze school, waarschijnlijk ten gevolge van de ekonomiese krisis in eigen land. Onder de poolse immigranten was overigens nog genoeg belangstelling voor een dergelijke school. De aalmoezenier van de Polen, pater Hoffmann, die op verzoek van de bisschop van Roermond eind van de jaren '20 de zielzorg over de poolse immigranten op zich genomen had, slaagde er in toestemming te krijgen van de nederlandse autoriteiten om de school voort te zetten als een nederlandse school, maar voor poolse leerlingen. De 'Stanislaus Kostka'-school werd een afdeling van de katholieke lagere school en kreeg 4 nederlandse leerkrachten. Eén poolse onderwijzer bleef aan de school verbonden om de kinderen na schooltijd lessen in poolse taal en geschiedenis te geven. Deze 'nederlandse' school startte op 1-9-1933 met 180 leerlingen; aanvankelijk alleen poolse leerlingen, maar volgens enkele van deze leerlingen werden er later ook nederlandse leerlingen op geplaatst, die elders moeilijk te handhaven waren. 1 Poolse onderwijzers~a ven ook taallessen in verschillende andere plaatsen, waar koncentraties van poolse immigranten woonden, zoals in Hoensbroek.
P. bezocht indertijd deze lessen. "De eerste onderwijzer was Janic; die gaf op woensdagmiddag een of twee uur les aan poolse kinderen in Hoensbroek. Ik bewaarde thuis de landkaart van Polen en bracht die elke woensdag mee naar de les ." Dit wordt overigens ontkend door het toenmalig hoofd der school, van wie de informatie over de school afkomstig is.
42
POOLSE VERENIGINGEN l De Polen kunnen terugzien op een rijke geschiedenis, ook waar het het verenigingsleven betreft. Nauwelijks waren er poolse immigranten in Limburg of de eerste verenigingen werden opgericht. Daarbij kon men bouwen op de ervaringen die men had opgedaan in het Roergebied, waar een bloeiend verenigingsleven van Polen bestond. In 1910 kwam een aantal poolse mijnwerkers in Heerlen bij elkaar en richtte de- eerste veren1gl.ng- op: "JedÏlöi;ctr ~entrercty2--getreten. - î8lj is meer bekend onder de naam van de schutspatroon: ~.~el~rtus. Dit was een mannenvereniging én een Kêrkë~-ïJKe - veretlrgl~g. Alleen mannën-konden lid- ;orden, maar de avonden o:r-Iëësten die georganiseerd werden, waren ook bedoeld voor vrouwen en kinderen. Twee jaar later werd een dergelijke vereniging ook in Kerkrade opgericht, St. Stanislaus Kostka genaamd. In 1915 werd de eerste sokol-vereniging 3 opgericht in Hoensbroek, in de jaren daarna volgden dergelijke verenigingen in Heerlen, Schaesberg en Brunssum . Deze verenigingen die ook in Polen en Duitsland 4 bestonden, waren aanvankelijk bedoeld als paramilitaire organisaties, die na het bevechten van de onafhankelijkheid van Polen de kern zouden Q• vormen van een nieuw pools leger. Deze als turnverenigingen of gymnastiek verenigingen opgezette verenigingen bleven ook na de onafhankelijkheid van Polen in het buitenland voortbestaan en vormden in Limburg een belangrijk onderdeel van het poolse vereniJ gingsleven. Tussen deze sokol-verenigingen werden wedstrijden gel! \ organiseerd, zelfs tot in België toe. Na de tweede wereldoorlog werden deze gymnastiekverenigingen niet opnieuw opgezet. ~VJO ~I~~ Korte tijd bestonden er in Kerkrade en Hoensbroek ook afdelingen ~ I~'/\.Y .JJ van een poolse vakbond s die haar Centrale in Bochum (Duitsland)
A
-1(
}
è~fJ~"1rl':;/",\t
\ Deze paragraaf is grotendeels gebaseerd op het reeds genoemde ongepubliceerde stuk van de RK Bond van Poolse Verenigingen . In Bijlage IV worden alle nog bestaande poolse verenigingen geïnventariseerd. 2
We houden vast aan de toen gangbare spelling van de poolse taal . De l wordt uitgesproken als een w. Sokol betekent adelaar.
4
Vóór de eerste wereldoorlog bestonden in het Roergebi ed 128 sokol-verenigingen, die 4.700 Polen georganiseerd hadden. Volgens Wehler (1966: 446) zijn de sokol-verenigingen als voorhoede in een toekomstige onafhankelijkheidsst ri jd door zowel Polen als Duitsers overschat.
5
Deze vakbond was in 1902 in Bochum opgericht. Aanvankelijk slechts voor mijnwerkers en hoogovenarbeiders; na 1904 ook opengesteld voor andere poolse arbeiders. In 1907 telde de bond 47.926 leden (Wehier, 1966: 447). Twee jaar later fuseerde de bond met de westduitse vakbond.
--
-
-
-
---
--~--
43
had, en daar ongeveer 100.000 leden telde. In 1917 werd ook een politieke partij opgezet, de Nationale Partij;l eveneens een teken van het sterk nationaal bewustzijn onder de poolse immigranten. Met de onafhankelijkheid van Polen verdwenen deze vakbond en politieke partij van het toneel: de organisaties werden omgezet in een komitee van samenwerking: 'De verenigde Polen in Heerlen'. Na 1925, toen de mijnen rechtstreeks in Polen wierven en h et aantal Polen in Limburg snel toenam, bloeide het verenigingsleven sterk op. In een groot aantal plaatsen waar Polen woonden, werden verenigingen gevormd: muziekverenigingen (4), zang-, dans- en toneelverenigingen (6), vrouwenverenigingen (4) en een eigen verkennersbeweging. De struktuur was meestal zo, dat een algemene vereniging - toendertijd Barbaravereniging of Adelbertvereniging genaamd - opgericht werd, waarna de leden dan eventueel een toneelklub of dansgroep oprichtten.
In Brunssum werd op 4-10-1925 in hotel de Zwaan de vereniging 'Elkanders Hulp' opgericht. In 1929 nam het aantal Polen in deze mijnstad snel toe . De vereniging groeide en richtte andere verenigingen op: een zangveren~g~ng, een toneelvereniging , een gymnastiekvereniging (Soko~), een muziekvereniging en een Schoolraad (in verband met de poolse school die in Brunssum gevestigd was) . Om de aktiviteiten van deze verenigingen te koärdineren kwam er in Brunssum een komitee van poolse verenigingen. Nadat op het eerste kongres van de Wereldbond van Polen, waar af gevaardigden van poolse emigranten uit een groot aantal landen bijeen waren gekomen, besloten was om in elk land een overkoepelende organisatie in het leven te roepen, werd in aanslui ti ng daarop in Nederland de Bond van Poolse Verenigingen (1929) opgericht. In het oprichtingsjaar had deze bond al 15 verenigingen onder haar vleugels met ongeveer 900 leden, bijna allen in Zuid- p ~ . {Limburg. In het topj aar 1932 waren 23 verenigingen aaug.e.s.:loten, )J'~L ? ;...../~~ ~e-a~~ in-Limburg wonende Polen georganiseerd was. 2 ~ r~ De verenigingen hadden een bestuur, statuten en een vaandel. . Er h--,t- Or r~ lP werden avonden georganiseerd voor de leden en hun gezinnen, pool- ~~"I-"7 I< se nationale feestdagen en kerkelijke feesten werden gevierd . Van- ,J.t....,e. ç'V1~.f af 1925 waren er plannen om een Pools Huis te b ouwen, maar ten gevolge van de ekonomiese krisis werd dit plan pas gerea~iseerd ~ O~ ~ é' vl in 1937: het Pools Huis kwam te staan op de grens tussen Brunssum ' ) t.-o ' ~ J en Heerlen. .. In 1928 werd pater Hoffmann door de bisschop van Roermond, mgr. lP v ... ~~~ Schrijnen, aangesteld om de zielzorg onder de Polen in Zuid-LimV burg ter hand te nemen. Van oorsprong was hij Duitser en hij sprak ook slechts gebrekki g Pools . Hij bewees een goed organisator te zijn. Hij was medeverantwoordelijk voor de oprichting van
!
Het is onduidelijk of de Nationale Partij een initiatief van de immigranten in Limburg is geweest. Wehler noemt deze naam nergens in zijn studie over de Polen in het Roergebied.
~ Daarmee
was deze overkoepelende bond een van de best georganiseerde bonden behorende tot de Wereldbond. /
I
-r (
44
een aantal reeds genoem de vereni gingen , gaf godsd ienstl es aan de poolse schoo lkinde ren, deed huisbe zoek, las elke zondag op een andere plaats missen voor de poolse immig ranten , en vormde met de onder wijzer Blaszc zyk de redak tie van het poolse maand blad 'Po l ak W Holan dji' (Pool in Hollan d), dat als onder titel droeg ' maand elijkse uitgav e voor de poolse kolon ie in Neder lands Limbu rg,. l In 1937 werd dit blad voortg ezet als 'Polak W Holan dji i Belgj i'. De aalmo ezenie r en onderw ijzers stonde n in hoog aanzie n en hadden e e n belan grijke stem in het pools vereni gingsl even. Zij waren de enige 'intel lektu elen' onder de immig ranten . De voorz itters van de vereni gingen waren gewone mijnw erkers , waarva n sommig en zichzelf wat ontwik keld hadden . Hun funkti e brach t ook aanzie n met zich mee. w .~ tweede gener atie : "Het was een erefun ktie . Om voor zitter te worden wilde je wel een r ondje geven in het caf é . Na de oorlog was dat al verand erd. Bij de stemmingen kon je toen grapje s horen~ zoals : 'als jullie mij niet kiezen geef ik een rondje '. De voorz itters volgde n elkaar toen ook snelle r op dan vóór de oorlog . "
Zang, toneel en dans waren de belan grijks te onderd elen van de bloeie nde poolse kultuu r. Daarn aast beston den er naaikr ansjes voor vrouwe n, verken nersgr oepen , turn- of gymna stiekv erenig ingen , 8 leesbi blioth eken met poolse boeken , alsmed e 22 vereni gingen van reli gieuze aard: Broed erscha ppen van de Levend e Rozen krans (Anale c ta, 1931: 67). Voor de funkti es die deze vereni gingen geha, hebben en eve ntuee l n6g hebben verwi jzen we naar Hoofd stuk IV.
Naast dit blad, dat in 1929 was opger icht en dat gratis verspreid werd onder 500 Polen (dat was in 1931), werd ook "De Katholie ke Gids' uitgeg even. Verde r waren voor de Polen twee verschill ende poolse krante n besch ikbaar , die in Frank rijk werden uitgeg even, namel ijk "Wiaru s Polsk i" en "Narod owiec" . De laatst e wordt nog steeds uitgeg even. Exemp laren van "Polak W Holan dji" zijp ergens te raadpl egen.
r
-IJ A
\ ('\
---
~({\J.Av \r/-\ \/'"
I
U~.~
. /
Uv,
-
~-
---------
-
DUITSLAND I1UNC.t\t:N
WEN~
"AtZ~U"4
o
OOSTEN~Yk'
::z
~
J
ct:
dj
lil
I-
HONGAR~E ~l2ANO
,,
, I
I
I
\
I
,
. ,.-" TR~NTE
I
1 \ r~\ v
/'
.-
j
,
--.J
• HArisolt
I3flu~~
.
celje
,J
',,_/
A
Vlcelll'zA
1
~ENFUAT ~
I
.
MILAAN
, .....
..
A L
T"'~viso
E'
PADOVI\
E
•
~~r&6
N
o Q..}
r-
~
J OEGOSlAVIÈ
eOLoá~ ~.":.! • ';
------
...........
hl.lÎ di~ IOl'\d'9 reIlZ e", vOor-malige '3re.,,~ Do., al.4 - ,
'.
I\'\onarchie (-1<;)141
,bl'ae..,ç - joe~sla"iesl!. ~ç ~S~e", d~ We.~c.looRl0"3'~"
45
., r b.
De sloveense immigr atie
~n
Limburg tot 1931
;Bijna alle Zuid-Slaven, die tussen 1900 en 1930 naar Limburg kwamen, waren Slovenen. De enkele Kroaten en Serven, of personen uit nog andere streken van het huidige Joegoslavië,l die ook naar ons land gekomen waren, iaten we buiten beschouwing. Slovenië behoorde vóór het jaar 1918 tot de Oostenrijks-Hongaarse Donaumonarchie . Na de eerste wereldoorlog kwam het gebied bij het toen opgerichte Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen. 2 Een deel van Slovenië, namelijk Karinthië, kwam bij Oostenrijk, terwijl ook Italië sloveens grondgebied kreeg toegewezen. Had de agrariese hervorming van 1848 al geleid tot het ontstaan van een massa landloze boeren, die voor een deel emigreerden met name naar Amerika, 3 de agrariese wet van 1919, die een einde maakte aan het grootgrondbezit viel evenmin gunstig uit voor de boerenbevolking. Zo waren de landeigenaren bijvoorbeeld niet meer bereid om trekdieren en werk t uigen aan de (vroegere) pachters uit te lenen. Opnieuw emigreerden duizenden van het sloveense platteland . De sloveense immigranten in Limburg kwamen hoofdzakelijk u it twee gebieden : de streek rond Ljubljana en de streek rond Celj e , dat oostelijk van Ljubljana ligt. Zij kwamen - net als de poolse i mmigranten - in verschillende perioden naar de mijnstreek, ofwel v ia Duits l and, Frankrijk of België, ofwel rechtstreeks. Van de mensen die antwoord gaven op de vraag of ze rechtstreeks vanu i t Joegoslav ië hierheen gekomen waren of na een verblijf in andere landen, zei iets mi n der dan de helft, dat ze rechtstreeks hi e rheen gekomen waren. Deze mensen k wamen v oora l tegen het einde v an
1
Een Sloveen v e rte l de, dat er vóór de t weede werel doorlog twee k eer gro e pen Kroaten naar Limburg zijn gek ome n. Ve len van hen zouden later z ijn t erugge g a a n, omd at ze ruoe il ijkheden hadde n me t de taal en omdat z e l andar beider waren. Vo l gens deze informant l ee f den d e Kro a t en erg ge scheiden v an de Slovenen. Een andere inf ormant meende da t e r i n 1930 i n Kroat i ë geworve n was.
"Uit Joegoslavië kon je niet vertrekken~ wanneer je geen werkvergunning kon tonen. Een Kroaat die hier op de mijn werkte ~ had enkele van die vergunningen meegenomen naar Joegoslavië en daar een aantal vervalsingen van gemaakt. Die verkocht hij aan mensen die naar Nederland wilden komen . Zo is er een keer een groep van 100 Kroaten aangekomen met vervalste vergunningen. Die kregen hier natuurlijk geen werk~ want de mijnen zeiden~ dat ze zoveel vergunningen nooit verstrekt hadden. Toen zijn di e Kroaten verder gereisd naar België~ waar ze wel werk konden krijgen ." 2
Dit kon inkri j k bestond tot 1929, toen koning Alexander het omvormde tot het Koninkrijk Joegoslavië. Eekman schat het aantal emigranten dat tussen 1890 en 1900 S l o venië verl i et op 150.000 (1954: 27).
46
de jaren '20, gedee ltelijk geworv en door de mijnen , gedee ltelijk uit eigen beweg ing. Vier period es zijn te onders cheide n in de slovee nse immig ratie in Limbu rg. De meeste mensen die we geïnte rviewd hebben , kwamen tussen 1925 en 1930. Omdat we te weinig histor ies mater iaal hebben over die jaren zullen we méér gebrui k maken van de verhal en die Sloven en ons vertel den.
PERI ODE 1: 1900-1 914 Limbu rg zag de eerste Sloven en rond 1905 binnen komen . Deze 'Oostenrij kers' hadden gewerk t in de indus trie in het Roerg ebied en probee rden nu hun geluk in de limbur gse mijnin dustri e. Uit officiële bevol kings cijfer s valt weinig af te leiden voor wat betre ft de aantal len Sloven en. Hoeve el Sloven en tot de 57 Ooste nrijke rs behoo rden, die in 1907 mijnw erker waren in de limbur gse mijnen is ondui delijk (Jaarv erslag Hoofd ingeni eur, 1907). De volks tellin g van 1909 verme ldt een aantal van 220 mannen en 135 vrouwe n met de oosten rijkse natio nalite it en wonend in de provin cie Limbu rg. In 1913 werkte n al 435 oosten rijkse mijnw erkers in deze provin cie. In slovee nse kring wordt gespro ken van 50 slovee nse gezinn en, die zich vóór de eerste wereld oorlog hier geves tigd hadden . Het enige aankn opings punt, dat we met betrek king tot deze groep immig ranten hebben , is het feit dat er in die tijd al een Slove ens-O ostenr ijkse Barba ravere niging beston d.
PERIODE 2: 1914-1 918 De eerste wereld oorlog brach t nieuwe groepe n Sloven en hierhe en, immig ranten die wegvl uchtte n uit het oorlog voeren de Duitsl and, naar het neutra le Neder land. Zie het verha al op p.31-3 3.
PERIODE 3: 1921-1 926 In het midden van de jaren '20 kwamen van meerd ere kanten Slovenen (nu Joego slaven wat hun natio nalite it betref t) ons land binnen, zowel uit Duitsl and, waar een ekonom iese krisis heers te, als vanui t België en Frank rijk.
S., een Slovee n van de tweede gener atie: "Mijn vader werd gebore n in de buurt van Ce lje uit boeren ouder s. Omdat het boerd erijtje te klein was werkte hij als houwer in een bruink oolmi jn. Tijden s de eerste wereld oorlog vocht hij in het oosten rijkse leger aan het oostfr ont, werd gevang en genomen en zat drie jaar in Ruslan d gevang en. In 1923 ging hij naar Frank rijk, waar hij als houwer in een mijn werkte . Hij liet ook zijn vrouw overko men. Omdat er teveel gedron ken werd wilde hij weer snel weg. Mijn moeder ging weer terug naar Joego slavië en vader kwam in 1925 naar Brunssum, waar hij werd aangenomen op de Hendr ik.
-
-
-----~-------
47
Twee jaar woonde hij in een kosthuis~ toen kon hij een koloniewoning krijgen en liet dus mijn moeder overkomen." G.~ eerste generatie: "Oorspronkelijk kwamen we uit Untersteiermark ~ dat nog bij Oostenrijk behoorde. In 1913 had mijn vader zijn gezin meegenomen naar Duitsland~ waar hij in de mijn ging werken . Een jaar later werd hij opgeroepen voor militaire dienst in het oostenrijkse leger en drie jaar later sneuvelde hij aan het russiese front in Galicië. Ikzelf werd naar het italiaanse front gestuurd. Na de wapenstilstand in 1918 keerde ik terug naar Untersteiermark~ dat nu tot Joegoslavië behoorde . Van die politieke toestand begreep ik niets . Een maand later ben ik teruggegaan naar Duitsland~ naar Kamp-Lintfort waar ik in de mijn ging werken. In 1922 kwam de krisis~ dat was een slechte tijd. Kennissen uit Lotharingen die ons kwamen opzoeken~ zeiden dat het bij hun beter was. Dat deed me besluiten ook naar Lotharingen te gaan. Toen ik daar acht maanden was~ brak er een politieke staking uit . Op de vergadering van de stakers voerden oude officieren van het duitse leger het woord~ en dat beviel me helemaal niet . Ik zei tegen mijn kameraden: ik ga naar de mijn en haal mijn papieren. Het was niet gemakkelijk om werk te vinden~ omdat we geen kontrakt wilden tekenen . Uiteindelijk werden we aangenomen in een mijn bij Lens (Lille) . Later kwam mijn moeder met de kinderen . In Lens bleef ik vier jaar. Toen werd een regeling ingevoerd~ dat de buitenlanders in Frankrijk weliswaar niet voor de identiteitspapieren hoefden te betalen~ maar ze moesten wel elk jaar 350 franc betalen~ wilden de identiteitspapieren hun geldigheid behouden. Dat was veel geld in die tijd . Alle 1~ miljoen buitenlanders in Frankrijk hebben zich daartegen verzet. Veel mijnwerkers vertrokken naar elders . De mijningenieurs protesteerden in Parijs. Ze vertelden tegen de mijnwerkers ~ dat de regeling ongedaan gemaakt zou worden~ maar dat ze nog even geduld moesten hebben. Ik geloofde ze niet en ben toen met mijn familie naar Winterslag in België vertrokken . Daar kwam ik onder Wal lonen te werken. Ik pikte het niet dat ze meer betaald kregen dan ik . Toen schreef ik naar de ON- III en werd aangenomen . In 1926 kwam ik naar Limburg . Mijn familie kwam later.
PERIODE 4: 1927- 1931 De me este sloveense immigranten kwamen na 1927 en voor het grootste deel kwamen zij rechtstreeks uit Joegoslavi ë , waar de mijnen g e wo r ven hadden.
"Mijn vader bezat een stukje grond in Joegoslavië en daarnaast werkte hij nog in de mijn . Toen er mijnwerkers ontslagen moesten worden~ kwam mijn vader als eerste daarvoor in aanmerking~ omdat hij nog een lapje grond had . Eind 1927
48
kwam hij met z~Jn gezin naar Limbur g en hi j werd aangenomen bij de s taatsmi jn Hendrik . " "Ik werd in 1900 in de buurt van Ljub ljana geboren . Mijn ouders waren boeren3 ze kregen elf kinderen. Toen ik op mijn veertiende de school verlie~3 werkte ik eerst op de boe rde ri j 3 vond toen werk bij de PTT. Nadat ik mijn militaire dienst gedaan had kon ik ~e~Agkomen bij de PTT . In 1927 moest de direktie personeel on~slaan: de ploeg waartoe ik behoorde 3 moest lucifershoutjes trekken en ik heb de kortste getrokken . Eerst wilde ik naar Canada; ik had al van alles geregeld3 maar mijn moeder was er tegen . In ons dorp waren op een gegeven moment zeven mannen3 allen met een paspoort3 die allemaal wilden emigreren. In het café zaten we ~e praten over het land waar we naar toe zouden gaan. Iemand opperde naar Holland te gaan 3 naar Rotterdam . Ik vroeg toen waar de meeste emigranten in Holland terecht kwamen . Dat was Limburg 3 en toen besloten we naar Limburg te gaan 3 ofschoon we daar verder niemand kenden . Eerst probeerden we het bij de ON-IV3 die net in aanbouw was . Daar zei men ons te wachten . Toen probeerden we het bij de ON- I en werden aangenomen . " De cijfers van inwoners aantallen v an de gemeente He e rlen t onen de snelle groei van de sloveense bev o lkin g i n de mi jns t re ek: en d at kor r espondeert met de toename van het aande el van de Sl ovenen o n der de mijnwerkers .
Tabel 7 Inwoners van He e r l en Mijnwe rkers me t joegomet joegoslaviese slavies e nationali teit, l nationaliteit werkzaam bij de limbu r g se mijnen 2 - per 31/ 12 - per 31 /1 2 1925
149
1926
172
290
1927
1 81
508
1928
231
73 5
1929
822
1.184
1930
806
1 . 155
1931
799
1 . 087
(ge en opga ve )
Gemeentearchief Heerlen, kollektie Janssen . 2
Jaarverslag Hoofdingenieur.
--~----
49
Volgens schattingen van de Slovenen zelf, bevonden de mees te Slovenen zich in 1929 in Limburg, namelijk 4.000,1 die verspreid woonden over 29 parochies, met name in Heerlerheide, Brunssum, Geleen en Hoensbroek. De mijnen waren veruit de belangrijkste werkverschaffers voor deze immigranten. Niet alle Slovenen waren gekwalificeerd voor het mijnwerk, ofschoon bijna allen in deze industrietak kwamen te werken. De ongeschoolden moesten als sleper beginnen, maar diegenen , die getuigschriften konden overleggen, mochten als houwer beginnen. Enkelen van hen brachten het in de loop der tijd tot meesterhouwer en zelfs opzichter. Zoals aan alle vreemdelingen boden de mijnwerkerskolonies ook aan de Slovenen o~derdak.
TERUGKEERPLANNEN Het aantal sloveense immigranten, dat hierheen was gekomen met de vooropgezette bedoeling om hier te blijven, was maar gering. Meestal ve rtrok men uit Joegoslavië met het plan om na een aantal jaren met het gespaarde geld wat grond te kopen en een boerderijtje te beginnen, een niet ongebruikelijk motief bij arbeidsmigratie. Maar, volgens een al evenmin zeldzaam patroon, er kwam van deze plannen niet veel terecht, zoals we elders uitvoeriger zullen zien. K. ~ eerste generatie : "Vóór de oorlog had ik nog wel plannen om terug te keren naar Joegoslavië . Ik had al een stukje grond gekocht~ een halve morgen 1 groot~ en samen met de 1~ morgen~ die mijn vrouw aan een erfenis had overgehouden~ zou dat een goede start geweest zijn . Ik had wat var kens kunnen houden en ginds opnieuw in de mijn kunnen werken. Maar ja~ m1-Jn vrouw was hier zo goed gewend~ en daar ginds was armoe troef. Toen kwam de oorlog nog "
D .~ tweede generatie: "Oorspronke lijk was het de bedoe ling van m1-Jn ouders om acht tot tien jaar hier te blijven~ te sparen en geld op te sturen naar hun ouders . Met de vererving was het indertijd in Slovenië zó~ dat degene van de kinderen die het best voor zijn ouders zorgde ~ ook het leeuwendeel van de erfenis kreeg . Maar de oorlog was er tussen gekomen~ vader was al niet zo jong meer en had wat aan zijn longen~ m1-Jn zus was getrouwd en ikze I f wi lde ook niet terug. "
Selic, De Onzen in Limburg, 1934 (brochure in de sloveense taal). Deze brochure was gebaseerd op de jaarverslagen van het AMF. In 1929 was 1 / 3 van de sloveense mijnwerkers vrijgezel. Het aantal niet-mijnwerkers tussen 1929 en 1931 was 100, drie jaar later nog maar 50. 2
Een bepaalde landmaat, iets minder dan een hektare.
50
VERENIGINGEN Levend temidden van de Limburgers en talloze mensen van nog andere nationaliteit - de mijnstreek was werkelijk internationaal zochten de sloveense immigranten elkaar op. Dat ze uit dezelfde streek kwamen of soms uit hetzelfde dorp, en het gegeven, dat de meesten ook terug wilden als de tijd daarvoor rijp was, droeg ertoe bij, dat de immigranten ook formele strukturen schiepen om elkaar te ontmoeten, in de vorm van verenigingen. De eerste vereniging die het licht zag, was de al eerder genoemde Oostenrijks-Sloveense vereniging, die al v66r de eerste wereldoorlog bestond, maar rond 1925 weer grotendeels ter ziele was. Tussen 1926 en 1929 ontstonden in zeven plaatsen in de mijnstreek sloveense verenigingen: in Heerlen, Brunssum, Geleen, Eygelshoven, Spekholzerheide, Chêvremont en Hoensbroek. Het doel van deze verenigingen was het bevorderen van het geestelijk welzijn, het nationaal (i.c. sloveense) bewustzijn en het behartigen van de sociale belangen van de leden (Drenovec, 1979: 9). Dergelijke mijnwerkersverenigingen, genoemd naar de patrones van de mijnwerkers St. Barbara, bestonden ook in Duitsland. Al gauw werden door de leden van deze verenigingen nieuwe verenigingen of klubs opgericht, die meer een ontspanningsfunktie hadden. Bijvoorbeeld zang-, muziek- en toneelverenigingen en dansgroepen. Zo beschikte de St. Barbaravereniging in Geleen in haar beste dagen bijvoorbeeld over een symphonieorkest, een gemengd koor, een citerklub en een dansgroep. Zangkoren bestonden in alle plaatsen, hetgeen een bewijs is voor het gezegde dat de drie belangrijkste bevolkingsgroepen in Joegoslavië typeert: 'met één Serf heb je een leger, twee Kroaten, dat zijn drie politieke partijen, en met drie Slovenen heb je een kwartet' Deze kulturele verenigingen waren onderdeel van de Barbaraverenigingen, maar soms groeiden ze uit tot zelfstandige verenigingen, met eigen vaandel, statuten en een eigen bestuur. Een voorbeeld daarvan is het nu nog bestaande sloveense zangkoor ZVON. Opgezet door de aalmoezenier als een kerkkoortje, ressorteerde het onder de Barbaravereniging van Heerlerheide, maar enkele jaren na de oprichting werd het zelfstandig. Over ledenaantallen van deze katholieke verenigingen in die jaren is ons niets bekend. Sinds 1928 bestond er een organisatie, waarin alle sloveense Barbaraverenigingen vertegenwoordigd waren: het Verbond van St. Barbaraverenigingen in Limburg, ook wel ZVEZA genaamd. Deze Bond werkte samen met de RK Werkliedenvereniging, de standsorganisatie voor de katholieke arbeiders. Van deze samenwerking getuigen de statuten van de ZVEZA: "De vereniging is van hetzelfde karakter als de RK Werkliedenvereniging, waarmee eendrachtig wordt samengewerkt". Aan de oprichting van deze verenigingen hebben sloveense priesters bijgedragen. In 1926 bezocht een sloveense missionaris zijn landgenoten in Limburg en op zijn initiatief ontstond de Barbaravereniging in Brunssum. Een jaar later kwam de sekretaris van de
-
-
----
51
Beschavingsbond 1 in Ljubljana, de eerwaarde heer Vinko Zor, naar de mijnstreek en bracht zijn landgenoten bij elkaar. Op die bijeenkomst maakten de Slovenen de wens kenbaar om een eigen priester en konsul te krijgen. 2 De Slovenen beschikten reeds over een zielzorger, maa r dat was geen Sloveen. De pater franciscaan Theotimus van Velzen (18951952) was door zijn overste al in 1924 belast met de zielzorg onder sloveense immigranten. 3 Om Sloveens te leren bracht hij een half jaar in Joegoslavië door . In 1930 kregen de Slovenen daarenboven een landgenoot als zielzorger: de wereldheer Drago Oberzan. 4 Tot die tijd was hij zielzorger voor de Slovenen in België en nu breidde hij zijn werkgebied uit naar nederlands Limburg. De Analecta van het bisdom Roermond uit 1931 vermelden, dat deze priester elke zondag op twee plaatsen een mis las voor zijn landgenoten, en t s middags "houdt hij onderrichting telkens in eene der 6 Barbaraverenigingen". 5 Vanaf 1931 redigeerde hij een maandblad, Rafaël geheten, dat in Heerlen werd uitgegeven in de sloveense taal. Enkele jaren later fuseerde di t blad met een maandblad voor sloveense immigranten, dat in Maribor (Slovenië) werd uitgegeven onder de nieuwe naam "Izseljenski Vestnik Rafael" (De emigrantenboodschapper Rafael) . In september 1929 werd begonnen met sloveense lessen aan kinderen van immigranten. De sloveense onderwijzeres Maria Azman onderwees het Sloveens in elf verschillende plaatsen in de mijnstreek aan in totaal 329 kinderen (Limburgs Dagblad, 2-12-1953). In Geleen bijvoorbeeld gaf zij twee maal in de week les aan 54 leerlingen, die na schooltijd bijeen kwamen in een schoolgebouw aldaar (Jubileumgids 50 jaar Barbaravereniging Geleen, p.13). De Slovenen beschikten noch in deze periode, noch later over een eigen lokaal of gebouw. De bijeenkomsten werden gehouden in cafélokalen, waarvan er enkelen eigendom van Slovenen waren, of in lokalen van de RK Werkliedenvereniging. Naast de genoemde katholieke sloveense verenigingen bestond er ook een socialisties georiënteerde vereniging met de naam Podporno Drubtvo Jednota (Ondersteuningsvereniging Eenheid). Deze moet rond Met de Beschavingsbond is waarschijnlijk bedoeld de Prosvetna ZVEZA, die nog altijd bestaat en bedoeld was voor alle Slovenen, zowel in als buiten Slovenië. Daarnaast was in 1903 opgericht de organisatie Rafaeleova Bruzba, die zich richtte op de sloveense emigranten en onder andere de sloveense kultuur stimuleerde. 2 Limburgs Dagblad, 2-12-1953. Pater Theotimbehoordetot het klooster aan de Sittarderweg, zie p. 189. 4
We hebben niet kunnen achterhalen via welke kanalen deze priester werd gehaald. Bestond er een instantie in Slovenië, die priesters uitzond of heeft de bisschop van Roermond een verzoek in die richting gedaan?
5 Analecta bisdom Roermond, 1931: 70.
52
1928 zijn opgericht en in haar bloeitijd zo'n 50 leden geteld hebben, afkomstig uit verschillende dorpen en steden in de mijnstreek. Ten overvloede was er nog een kommunistiese vereniging (of organisatie), waarover de immigrant e n ons weinig anders konden vertellen dan dat zij - in tegenstelling tot de socialis t en - in het geheim opereerde, hetgeen waarschijnlijk dan ook de reden was, dat er zo weinig over bekend is. In het Sociaal Histories Centrum bevindt zich een exemplaar van een blad, geschreven in het Sloveens, uitgegeven in november 1932 als nummer 6, onder de naam 'De Sloveense Arbeiders- en Boerenrepubliek' .1 Naar alle waarschijnlijkheid was dit een produkt van deze kommunistiese vereniging.
c.
De italiaanse immigratie in Limburg tot 1931
Het eerste dat opvalt wanneer we de immigratiegeschiedenissen van de door ons geïnterviewde leden van de eerste generatie op een rijtje zetten, zijn de enorme omzwervingen die de meesten hebben gemaakt, alvorens tenslotte in Limburg te blijven hangen. Maar ook voor wie niet zo lang onderweg waren: er zijn er maar weinigen geweest die rechtstreeks naar Limburg gekomen zijn. Het gebied waar men vandaan kwam, ligt in het noordoosten van Italië, en wordt grofweg begrensd door de volgende plaatsen: Gorizia (vóór de eerste wereldoorlog het oostenrijkse Goertz) aan de italiaans-joegoslaviese grens, aan de noordzijde Cortina d'Ampezzo en Bolzano, aan de zuidzijde Vicenza, Padova en de kust van de
Dokument 27669, Sociaal Histories Centrum in Maastricht. Boven de titel staat: 'Proletariërs aller landen verenigt u' . Op de eerste pagina wordt verslag gedaan van het XII Plenum van het E.K.K.I., waarmee bedoeld wordt het Executie f Komitée van de Kommunistiese Internationale. Dan volgt een analyse van de politieke toestand in de wereld, gevolgd door een weergave van de situatie in Slovenië. Eén van de leuzen die in het artikel staan luidt: "Noch autonomie, noch een Federaal Joegoslavi ë , wi j wens e n e e n Sloveense arbeiders- en boerenrepubliek" . Verderop een beschouwing over de "Manoeuvre s van de Groot-Servische Dictatuur", een stuk over de slechte positi e van de boeren in Slovenië, dat gelardeerd is met cijfermate riaal ; een oproep voor kollekte voor de slachtoffers van de reaktie. Berichten over landgenoten in België (Azincourt,Cornières), waarvan velen zich zouden hebben aangesloten bij het Rode Strijdfront (Rdeêi borbeni fronti), en over Slovenen in Brunssum: een oproep aan vrouwen, ondert e kend met 'een mijnwerkersvrouw' om "eindelijk de misleiding van de katholieke tijdschriften en organen te doorzien". Overigens is het eerste deel van dit geschrift - over de toestand in de wereld en in Slovenië - waarschijnlijk uit een ander blad overgenomen, aangezien de stijl ervan sterk verschilt van het laatste deel, namelijk dat over de berichten uit België en Nederland.
~
---------
53
Golf van Venezie. Uit het kustgebied rond Triëst en van het schiereiland Istrië trok een wat kleiner aantal mensen, en in het algemeen wat later dan de bovengenoemde groep, naar Noordwest Europa. In het navolgende zullen we eerst ingaan op de migratie van de eerstgenoemde groep uit de driehoek Goertz - Bolzano Padova; op de Istrian.i zullen we verderop nog terugkomen. De migratie vanuit Noord-Italië was altijd al aanzienlijk, maar het is - en we spreken dan over de periode van vóór de eerste wereldoorlog - steeds voor een groot deel tijdelijke migratie geweest, met hoge percentages terugkeerders. 1 Dat gold zowel voor de migratie naar de rest van Europa als naar de beide Amerika's. V66r de eerste wereldoorlog was de gemiddelde verblijfsduur van italiaanse emigranten in de landen aan de andere kant van de Atlantiese Oceaan slechts 3 à 4 jaar. Slechts ongeveer 7% van de emigranten bleef in 'normale tijden' (Cosmo laat oorlogsperiodes en dergelijke buiten beschouwing) voor een periode van langer dan 10 jaar; in de periode van 1920-1925 steeg dit percentage scherp, tot 21 á 28% van het totaal. 2 Waren het voor de emigratie naar de VS de immi~ratiewetten van 1929 en 1924 die de stroom Italianen sterk afremden, na 1925 was het de fascistiese regering in Italië zelf die de emigratie aan banden legde (Beda Claes, 1962: 62 e . v . ). Beda Claes geeft als hoogtepunt van de naoorlogse emigratie uit Italië het jaar 1923: 270.219 emigranten. Daarna liep de emigratie geleidelijk terug om in 1932 vrijwel op te houden. 3 De emigratie uit Noord-Oost Italië begon als seizoenmigratie. Dat zien we weerspiegeld in de verhalen die de leden van de eerste en tweede generatie ons vertelden over hun ouders en over zichzelf. Zo gingen uit Friuli altijd al veel mensen naar Oostenrijk als metselaars en brikkenbakkers:
Mevrouw L .~ een Italiaanse van de tweede generatie ~ vertelde dat de familie van moederskant altijd al een traditie van migratie had gekend; de mannen trokken van Pasen tot Allerheiligen~ wanneer de bergpassen open waren ~ weg om elders hun ambacht uit te oefenen . Men werkte in de grotere steden van Oostenrijk, bijvoorbeeld in de bouw, en op de heen- en terugweg was men marskramer.
Cf. : Cosmo, . G. ,"Italian emigration movements up to 1940". In: "Emigrant workers returning to their home countries", 1967: 207. G. Falchi ("Governmental attitudes to migration", in: idem, p. 215) merkt op dat "ever since its (= Italy's) unification as a sovereign State in 1860 , tens of millions of Italians have emigrated. Sooner or later, about half of the emigrants have come back home to their native country. Roughly speaking, one able-bodied Italian in four has looked abroad at one time or another." 2
Cosmo, G.: idem, p.208. ibid. Overigens viel dat hoogtepunt niet samen met de periode waarin de meeste Italianen Zuid-Limburg binnenkwamen. Dat was van 1924-1931.
54
Ook hoorden we van een informant dat er bij hem uit de streek veel mensen op kontr akt in Zuid Amerika gingen werken ; de zomermaanden in Italië, wanneer daar veel werk op het land was, de win te rmaanden in Argentinië, wanneer het daar zomer , en oogst tijd was. 1 Na de eerste werel doorlog en de ineenstorting van de Donaumonarchi e ging men zijn geluk in de industriegebieden in Noord- West Europa beproeven, hetgee n inhield dat men ook langer van huis was. Aanvankelijk waren het nog steeds alleen de mannen die wegtrokken, later veranderde ook dat .
Mevrouw L., die hiervoor al aan het woord was : Haar vader had al vier broers in de VS , en ging daar zelf ook heen . Zijn vrouw bleef achter. Na 2~ jaar kwam hij echter terug, waarna het gezin naar Frankrijk emigreerde . Vader vond werk als metselaar, eerst in Laon, later in de buurt van Pari js. Haar grootouders voegden zich na enige tijd ook bij hen . De familie bleef in Frankrijk van 1924 tot 1931, toen de ekonomiese situatie er slecht begon te worden . Kennissen die in Limburg woonden lieten hun weten dáárheen te komen, en haar vader ging weer als eerste . Hij vond werk bij de mijn en liet drie maanden later ook zijn gezin en zijn schoonouders overkomen . De redenen voor emigratie die de respondenten ons gaven waren eko nomiese; de half-agrariese situatie waarin men leefde bood geen toekomstperspektief, "het was te veel om bij dood te gaan, maar te weinig om van te leven". Men had een klein lapje grond, een koe, wat pluimvee; probeerde daarnaast wat geld te verdienen als boerenkne cht, of als losarbeider bij de aanleg van wegen en spoorwegen, in de steengroeven, in de bouw. Vaak ging het echter maar om baantjes van een paar maanden, waarna men weer werkloos was. Sommige emigranten probeerden hun situatie te verbeteren door met het verdiende geld meer grond te kopen, maar meestal mislukte dat, en trok men opnieuw weg:
De grootouders van moeders kant v~n mevrouw S ., een Italiaanse van de tweede generatie, hadden ook een beetje grond . Ze waren naar Frankrijk getrokken, en hadden daar een klein boerderijtje gehad, om met het daarmee verdiende geld later terug te kunnen keren. Dat lukte ook; ze kochten een stuk grond in Italië, maar het bleek toch niet genoeg om ervan te kunnen leven . Daarna trokken ze met de kinderen naar Duitsland, naar Wuppertal. Voor veel Italianen, en dat geldt zeker voor diegenen die al vóór of vlak na de oorlog uit ItJlië wegtrokken, was het Roergebied
Vergelijk ook Falchi, G.: "Governmental attitudes to migration", in: Emigrant workers returning etc. (p.215), die deze seizoentrek naar Argentinië noemt als voorbeeld van de grote mobiliteit die altijd kenmerkend is geweest voor de italiaanse arbeidsmigratie, evenals het gemak waarmee men weer terugkeerde.
55
het reisdoel. l Velen van hen vonden daar werk op de mijnen; specifieker, in het steenwerk in de mijnen, dat wil zeggen niet bij de eigenlijke kolenwinning, maar bij het uitdiepen van de schachten en de galerijen, de horizontale gangen die het ondergrondse wegenstelsel vormden. "Waar schachten gegraven moeten worden duiken ze op als geoefende steenhouwers. Waren ze zojuist nog bi j de bouw van de SimpIon of de Brenner, ~eteen daarna zijn ze aan de Roer om de schacht de diepte in te brengen." (Brepohl, 1948: 114). Een hieronder te geven migratiegeschiedenis is exemplaries voor wat veel Italianen die eerst naar Duitsland waren gegaan, meemaakten voordat ze tenslotte in Limburg kwamen: de eerste wereldoorlog en de gedwongen terugkeer naar Italië, de valutakrisis in Duitsland in 1921- 1922, de trek als gevolg daarvan naar België of Frankrijk, en tenslotte de ekonomiese krisis die zich eerder in Frankrijk en België deed gevoelen dan in de limburgse mijnen; het waren evenzovele dwingende redenen voo r de me n sen om hun bi eze n weer te pakken e n verder te trekken.
De heer B. werd geboren in een dorp niet al te ver van Belluno, in het jaar 1902. Zijn vader was metselaar. Het gezin ging in 1908 naar Duitsland, waar vader als stoker werk vond op een mijn in Hattingen, in het Roergebied . Op zijn dertiende jaar ging B. ook naar de mijn, waar hij ondergronds met de paarden werkte die de kolenkarren trokken. Het vanwege de grote behoefte aan kolen tijdens de oorlog steeds verder opgevoerde tempo in de mijn leverde hem een ongeluk op, één van de paarden trapte zijn voet stuk. Doordat verbandmiddelen en medicijnen ontbraken (dat was allemaal aan het oorlogsfrontJ zat hij met een zwaar ontstoken voet, toen zij net als alle Italianen gedwongen werden Duitsland te verlaten, omdat Italië in de oorlog aan de andere kant stond . Met militaire treinen werden ze op transport gesteld. In Milaan aangekomen ging B. meteen voor drie maanden het ziekenhuis in. Weer terug in het dorp was er echter geen werk. Een kameraad van hem wist een steengroeve in Lüdenscheid, in het Sauerland, en daar gingen ze na de oorlog met vijf man heen . Het beviel echter niet. Daarop weer naar de mijn waar vader en hij voorheen gewerkt hadden, en waar ze via een kennis van zijn vader, een Fahrsteiger (opzichter) , houwer konden worden in het steenwerk . Tot 1922 is hij daar gebleven; toen werd de inflatie echter zó erg, dat de mijn zelf het geld ging drukken om de lonen uit te betalen . Omdat ze niet konden leven van het loon, waren ze uit protest ondergronds onder werktijd gaan zitten kaarten . Van zijn laatste geld kocht B. een nieuwe fiets , reed erop naar Keulen om de papieren in orde te maken en kwam vandaar via Aken naar België . In Verviers vond hij na een poosje werk als metselaar, en hij Althans, waar het de Italianen betreft die tenslotte in Limburg terechtkwamen. Otto Hue (1913: 559) beschrijft, dat toendertijd met name ook in Elzas-Lotharingen veel Italianen waren, bijvoorbee l d in 1910: 27.434 .
56
woonde in bij een Italiaan die er een ijsco zaak had. Na drie jaar ook daar weer weg~ omdat er niet veel meer te verdienen was~ en naar Luik~ in een mijn~ waar hij weer in het steenwerk terechtkwam~ als houwer~ galerijen drijven . Het was vuil werk~ en bij de vaststelling van de akkoorden werd niet redelijk te werk gegaan . Na 1~ jaar is hij weggegaan ~ nadat hij daarover ruzie had gekregen; Voor harde en zachter steen werd dezelfde norm aangelegd kwa tempo . Een kennis wist een adres van een nederlandse mijn~ de Emma . B. reed op de fiets naar Nederland~ vroeg in Maas tricht de weg aan de postbode~ en kwam op de Emma~ waar hij als schlepper moest beginnen~ maar wel Voor een redelijk loon. Hij is op de Emma gebleven~ werd al gauw houwer~ en later schachthouwer. Een minderheid van de respondenten kwam naar Limburg via Frankrijk en België zonder het tussenstation Duitsland . Het tijdstip van vertrek uit Italië lag wat later dan van de eerste groep, maar ook onder hen vonden we niemand die rechtstreeks naar Limburg kwam. De arbeidsomstandigheden in d~ franse, en vooral in de belgiese mijnen, waren slecht, aldus meerdere mensen die er gewerkt hadden:
"Het waren vieze ouwe mijntjes." "Ik heb 3~ jaar in drie verschillende m'l-Jnen bij Charleroi gewerkt~ maar de omstandigheden waren er slecht . Ik ben er weggelopen omdat iedereen daar na tien jaar kapot ging . Hier was ook wel stof~ maar vee l minder . " "De omstandigheden in België waren erbarmelijk; hele dunne kolenlagen~ pijlers van maar 70 centimeter hoog~ soms tot 55° schuin ." Toen de ekonomie se wereldkrisis aan het einde van de jaren '20 al merkbaar begon te worden in de franse en belgiese mijnen, nog vóórdat de limburgse mijnen - die moderner en efficiënter war en _ daar de-gëven :gë"n van ondervonden, was dat een ontwikkeling die ook de kompels niet ontging. Bijna iedereen had in die tijd wel een dorpsgenoot, vriend, neef of oom in Thionville, Charleroi of Hoensbroek zitten, en de neven in Frankrijk en België hoorden dan al ~nel van oom in Hoensbroek dat het loon daar niet minder was geworden, dat daar in de mijnen nog werk genoeg was. "In Nederland regende het dollars", en dus trok men daarheen. De laatste kategorie immigranten die naar Limburg kwam om hier in de mijnen te werken was ook de groep die het laatst kwam, in 1930 en 1931, vlak voordat de krisis ook in de mijnen in Limburg toesloeg" Feitelijk rring het om twee groepen: mensen uit wat thans de grensstreek tussen Italië en Joegoslavië is, het gebied rond Gorizia (vóór 1918 Goertz) en het achterland van Triëst, en mensen van het schiereiland Istrië . Be i de gebieden hoorden vóór de eerste
~
-
--
57
wereldoorlog bij de Donaumonarchie, ná die oorlog bij It a lië. l Voor alle bewoners van deze gebieden betekende het een enorme omschakeling dat ze voortaan Italianen waren. De mensen uit de grensstreek spraken Sloveens, een klein beetje Duits, maar kregen na 1918 de italiaanse pas, moesten Italiaans gaan spreken. Voor de Istriani gold hetzelfde; zij spraken v66r de eerste wereldoorlog Istriaans en een beetje Kroaties, en moesten na 1918 Italiaans gaan spreken, welke taal voor hun nog onbekender was dan voor de mensen uit de grensstreek, die immers dichter bij het italiaanse taalgebied woonden.
BEROEP Vrijwel zonder uitzondering waren de Italianen die in Limburg in de mijnen kwamen werken mensen met ervaring in het vak. De meesten hadden die ervaring opgedaan in de kolenmijnen van Duitsland, Frankrijk en België. De Istriani, die als laatsten en re ~h t streeks naar Limburg kwamen , hadden veelal mijnwerkerse rvaring in hun geboortestreek opgedaan. Bij Labin (Albona) op Istrië bevond zich een aantal kolenmijnen:
"Er waren daar drie mijnen~ met voornamelijk magerkool. Maar na 1929 was het niks meer gedaan daar~ door áe krisis.
In 1930 zijn we toen met vier man naar Frankrijk gegaan~ maar daar lukte het ook niet meer. In BeLgië weL~ maar daar was het erg slecht . Omdat we gehoord hadden van kameraden in Limburg dat het dáár misschien wel zou lukken~ zijn we daarheen gegaan~ naar de ON-III . We waren nog ,et op tij d~ kort daarna begonnen ook hier de onts lage o . " De meeste immigranten konden bij aankomst hier dan ook me een als houwer beginnen, aan het koolfront dan wel in het st ee nw ~r k. Maar ook diegenen die eerst weer als sleper beginnen moes t en ~aren altijd na een aantal maanden houwer, was het niet door bevo ~ dering, dan'wel door naar een andere mijn te gaan. De mensen die a fkomstig waren uit de grensstreek (Gorizia) hadden niet eerder in ~ijne n gewerkt voor ze naar Limburg kwamen. In vergelijking met de andere groepen buitenlanders waren er niet veel Italianen in Limburg. Over de periode v66r de eerste wereldoorlog hebben we geen gegevens. In de verslagen van de Hoofdingenieur vinden we dat er in 1907 naast 770 Duitsers, 8~ Belgen en 57 Oostenrijkers nog 12 mensen van andere nationaliteiten in de mijnen werken. In 1914 was dat laatste cijfer 20. Voor het jaar 1919 zijn de cijfers wel naar nationaliteit uitgesplitst, er werkten toen 39 Italianen bij de mijnen (tegen 2.626 Duitsers, en 3.765 niet-Nederlanders in totaal). (Zie Bijlage 11) Vanaf 1922 hebben we de mogelijkheid de aantallen italiaanse mijnwerkers in dienst bij de gezamenlijke steenkolenmi ' ne~ te vergelijken met alle in Heerlen wonende Italianen.
Na de láátste wereldoorlog kwamen Istrië en het achterland van Triëst weer bij Joegoslavië.
-
58
Tabel 8
Italianen werkzaam bij de gezamenlijke steenkolenmijnen (tussen haakj e s het totaal aantal vreemdelingen bij de mijnen) 1 en Italianen wonend in Heerlen,2 steeds per 31-12 Italianen werkzaam bij de gezamenlijke steenkolenmijnen
,.-
Italianen wonend in Heerlen
1921
43
(
6.050)
90
1922
59
(
6.406)
86
1923
74
(
6.447)
83
1924
83
(
5.559)
48 3
1925
140
6.495)
108
1926
168
7.944)
122
1927
210
9.151)
125
1928
207
9.366)
131
1929
227
(11.705)
225
1930
216
(11.969)
224
1931
259
(11. 863)
235
Een apart e groep onder de italiaanse immigranten in Zuid-Limburg vormden de terrazzieri of terrazzo-werkers." Aanvankelijk ging het slechts om een paar man, die zich aan het einde van de eerste wereldoorlog vanuit Amsterdam in Heerlen vestigden, omdat er veel werk was bij de bouw van de mijnen, maar ook van overheidsgebouwen, kerken, kloosters, etc. (men herinnere zich de snelle bevolkingsgroei in de mijnstreek!). Langzamerhand breidden de zaken zich steeds verder uit, en de benodigde arbeidskrachten kwamen zonder uitzondering uit een paar dorpen in Friuli, halverwe~ tussen Belluno en Udine. Verschillenden van die werknemers begonnen na een aantal jaren zelf een bedrijfje, samen met één of meer familieleden, en wanneer de zaken goed gingen en er geen neven meer voorhanden waren om in de uitbreiding van het personeel te voo~zien, dan werden er andere dorpsgenoten van ginds gehaald, meest jonge en ongetrouwde mannen. Naast terrazzo-bedrijven (er is er een tiental geweest in ZuidLimburg, een deel ervan bestaat nog in een of andere vorm) zijn Verslagen van de hoofdingenieur over de verschillende jaren. 2 Uit: Kollektie Th. Janssen, Gemeentearchief Heerlen. Voor ons onverklaarbaar laag opeens; mogelijk een verschrijving van 98. " Terrazzo-werk is het maken van zogenaamde 'granito' aanrechten, vloeren, trappen; ook tegelzetten en aanverwante metselwerkzaamheden, vooral bij keukens, sanitair en dergelijke vallen binnen het arbeidsterrein.
-----
-
--
59
er ook Italiane n geweest die z ich buiten die branche als zelfstandi ge ve stigden . Van slecht s e en paar v an hen kunnen we me t zekerheid zeggen dat ze eerst mijnwerker zijn gewe e st. Voor de hele oost e lijke mijnstre ek hebben we samen met de responde nten e e n lijst met ongeveer twinti g n amen k unnen rekons true re n v an zelfstandigen, die m'e est winkels met levensmiddelen , st offen , en dergelijke e x ploiteerden, of café's, en een enkele ijszaak.
HUISVESTING De woonsituatie van beide bovengenoemde groeperingen verschilde: de mijnwerkers woonden in de buurt van de mijnen, in de kolonies in Heerlen Noord . Ze waren daartoe niet zelden gedwongen door de mijnen :
Mevrouw P., een Italiaanse van de tweede generatie , vertelde dat haar vader als eerste naar Limburg kwam, en dat hij, hoewel de krisis voor de deur stond, werk vond bij de mijn . Dat was in juni , en in oktober liet hij zijn gezin overkomen . Eer st was hij in de kost geweest bij iemand die kwam uit een dorp dicht bij het hunne in Italië . Toen zijn vr ouw en kind waren gekomen woonden ze eerst een paar maanden met zijn drieën op één kamertje , bij een ander gezin in huis , maar daarna kr egen ze ver derop in de straat drie kamers . Dat was te pr efereren boven een woning in de kolonie , omdat de huur voor die huizen erg hoog was . De meesten wilden op de goedkopere kamers blijven wonen, maar de mijnen verplichtten hun werknemers vaak om in de kolonie te gaan wonen . Zelf was hun dat in 1934 ook overkomen . De terrazzo-werkers, die naar schatting 1 / 4 tot 1 / 5 van de italiaanse beroepsbevolking in de gemeente Heerlen vormden, woonden, zoals dat door de bevolking ter plaatse wordt aangeduid, in 'Heerlen', dat wil ze~genniet in een van de kolonies in het noordelijk deel van de gemeente, maar in het deel dat ten zuiden van de spoorlijn ligt.
VERHOUDINGEN BINNEN DE ITALIAANSE GEMEENSCHAP De terrazzieri en de mijnwerkers vormden tamelijk onderscheiden groepen binnen de italiaanse gemeenschap. De meeste mijnwerkers waren gekomen als gehuwd man, die vrouwen kinderen pas lieten overkomen (uit Duitsland, Frankrijk of België) als ze hier 'kwartier' hadden gemaakt, een periode die variëerde van een paar maanden tot z~lden méér dan twee jaar . De mijnwerkers trokken meer met elkaar op, dan met hun landgenoten/ terrazzieri. Dezen waren over het algemeen als vrijgezel hierheen gekomen, trouwden vaker met nederlandse meisjes, gingen vaker terug naar Italië voor 'vakantie', dat wil zeggen meestal in de winterperiode, omdat er bij vorst niet gewerkt kon worden. Het feit dat zij in sociaal opzicht een wat andere groep vormden, is minder een gevolg van de geografiese scheiding in Heerlen, dan wel van het feit dat zij uit hetzelfde kleine gebied in Italië
60
kwamen en voor een aanzi enlijk deel ook famili e van elkaar waren.
"De terraz zo-wer kers zijn altijd een stel op zich gebleven"~ vertel de ons één van de zéér weinig e Italia nen die noch in de mijn~ noch in het terraz zo- werk heeft gezete n . "Zowel de bazen als de knech ts voelde n zich wat beter dan de mijnwerkers ~ trokke n meer met elkaar op~ gingen vaak samen naar het café en derge lijke. " Daarb ij moet ook niet uit het oog verlor en worden dat zowel de bazen als een groot deel van de knech ts hier al als vaklui naar toe kwame n, en hier in tegen stellin g tot hun landge noten- kompe ls een 'exklu sief' beroep uitoef enden , waarvo or zelfs sommig e machi nes en gereed schapp en uit Italië gehaal d moeste n worden omdat ze hier niet te krijge n waren. Dat de 'terra zzo-ba zen' de top vormden van de hiërar chie binnen de italia anse gemeen schap wordt bijvoorb eeld geïllu streer d door de volgen de uitspr aak van een Italiaans e van de tweede gener atie, dochte r van een mijnw erker:
"Wij als gewoon volk keken op tegen mensen als .... (volgt een aanta l namen van eigena ars van terrazzo-bedrijven) ~ dat waren de zaken lieden onder ons ." (Dat die gevoel ens van stand sversc hil weder zijds waren~ bleek ook later tijden s het interview~ toen mevrouw C vertelde over het bezoek~ na de oorlog~ van één van de italiaans e onder wijzer s die voor de oorlog les gaven op de italia anse schoo L) Met die onder wijzer hadden ze nog steeds konta kt . Die was nu profes sor bij de Unesco in Lybië~ maar als hij bij een van zijn vele reizen in de buurt van Limburg was~ kwam hij altijd bij een aanta l mensen even langs. "En toen K . (naam van een van de eigena ars van een terraz zo-be drijf) nog leefde~ reed die hem altijd met de wagen naar de versc hillende adress en . De onder wijzer ging dan bij iedere en even een babbe ltje maken~ kon met iedere en goed overweg~ maar K. bleef altijd in de auto zitten ~ die verwaa rdigde zich niet bij de mensen binnen te gaan." De eigena ar van het groots te terraz zo-be drijf was tevens ~ italiaans e vice-k onsul. Die kombi natie van funkti es maakte hem tot een macht ig man, voora l gezien de goede kontak ten die hij volgen s versch illend e respon denten had met de gemee ntelijk e autor iteiten , de ~olitie, mijnd irekti es, archit ekten , etc. Dat stelde hem in staat zich op doeltr effend e wijze de konku rrenti e van het lijf te houden bij het verwer ven van opdra chten. In de loop van de tijd had een aantal van zijn vroege re person eelsled en zich zelfst andig gevest igd, en dat was de versta ndhou ding met hun vroege re baas niet ten goede gekom en, getuig e de verhal en over de konku rrenti eslagen die er gewoed hebben . En niet alleen bij het binnen halen van opdrac hten was de vice-k onsul door zijn kontak ten in het voord eel. De verlen ging van paspo orten, de kontak ten met de politie met betrek king tot de verbli jfspap ieren, het waren allen zaken, die via het vice-k onsula at liepen . Deze konsu laire taken versch aften hem een effici ënt kontro lemidd el over de arbeid smark t van terraz zo-we rkers, mensen die hier vaak nog maar kort waren, de nederl andse taal nauwe lijks behee rsten en zich voor alle 'of-
61
ficiële' zaken tot het vice-konsulaat moesten wenden. De italiaanse mijnwerkers ondervonden vooralsnog minder druk vanuit het vicekonsulaat, maar dat zou later veranderen. Al eerder zagen we, dat er nog twee wat kleinere groepen immigranten in Zuid-Limburg "waren, die als gevolg van wijzigingen in de landsgrenzen in 1918 het italiaans paspoort hadden gekregen. Dat paspoort betekende echter nog niet dat zij zich meteen Italiaan gingen voelen, ofschoon de italiaanse overheid onder Mussolini hen dacht te helpen door hun sloveense of kroatiese namen te 'veritaliaansen ' . Aan de ene kant waren er de mensen uit de grensstreek met Joegoslavië, uit de streek rond Gorizia, die hier in Limburg meer affiniteit hadden met de Slovenen dan met de Italianen. Aan de andere kant stonden de Istriani, die zich evenmin Italiaan voelden en die zich, geholpen door een eigen dialekt l nogal sterk op hun eigen groep richtten. De italiaanse gemeenschap van vóór de tweede wereldoorlog was klein. De meeste mensen kenden elkaar en er waren veel gezamenlijke aktiviteiten. De door sommigen gegeven typering: "we waren één grote familie" gaat echter te ver, gelet op hetgeen we hierboven beschreven hebben.
TERUGKEERPLANNEN Het is opvallend dat maar heel weinig Italianen serieuze plannen hadden om terug te keren.
Het echtpaar G.~ eerste generatie : Aan terugkeer hadden ze eigenlijk nooit meer gedacht; hoewel het hier tijdens de krisis niet geweldig was~ was het altijd nog beter dan elders . De bond betaalde altijd nog wat als er maar drie dagen per week gewerkt kon worden~ daar hoefde je ergens anders niet om te komen. De heer R .~ eerste generatie~ heeft nooit meer aan terugkeer gedacht : "Ik ben gék op dat stukje Dolomieten daar" (sprekend over zijn geboortedorp~ waar hij nog steeds een stuk grond heeft)~ "maar het bronsgroen eikenhout heb ik méér te verdanken ." Er zijn op di t punt echter verschillen binnen de italiaanse gemeenschap. Degenen die hier al vroeg naar toe kwamen, meestal na enkele eerdere migratiepogingen, of na verblijf in een aantal andere landen, hebben minder terugkeerplannen gekoesterd dan degenen die later kwamen, onder wie de Istriani en de mensen uit de buurt van Gorizia. De eersten hebben veel minder binding gehad met hun vaderland dan de laatsten. Verschillende malen spraken we met leden van de tweede generatie die al niet meer in Italië waren geboren, die vroeger met hun ouders, thuis, naast het Ita-
1
Het Istriaans is een dialekt dat verwant is aan het Kroaties.
62
liaans al een andere taal spraken, meestal Duits. Het ontbreekt ons aan gegevens over aantallen Italianen die hun terugkeerplannen ge ë ffektueerd hebben.
HET ITALIAANSE VERENIGINGSLEVEN Van verenigingen, zoals de Polen en Slovenen die gekend hebben, met als belangrijke doelstelling het verlenen van bijstand aan de leden, en met een ledenbestand, statuten en een gekozen bestuur i~bij de Italian~n geen sprake geweest. Oorzaken daarvan waren waarschijnlijk enerzijds de kleine omvang van de italiaanse gemeenschap, waardoor vrijwel iedereen elkaar kende en er veel onderlinge hulp bestond; anderzijds de machtspositie van de italiaanse vice-konsul, een geacht zakenman in Heerlen. De kombinatie van zakenman en vice-konsul maakte hem tot de onbetwistbare leider binnen de gemeenschap. Deze positie heeft hij ook nooit hoeven delen met een italiaanse aalmoezenier, aangezien de Italianen in Limburg vóór de tweede wereldoorlog geen eigen zielzorger gehad hebben. l Wanneer je als Italiaan problemen had op 'officieel' gebied, kon je terecht bij de vice-konsul, die niet alleen het Italiaans maar door zijn lang verblijf in Nederland ook het Nederlands beheerste. Van zelforganisatie is bij de Italianen dus geen sprake geweest. Onder zelforganisatie hebben wij in dit geval niet begrepen de "Fasci Italiani all'Estero", dat wil zeggen de italiaanse fascisten in het buitenland, die ook in Heerlen een afdeling hadden. De oprichti ng s datum daarvan hebben we niet kunnen achterhalen; waarschijnlijk lag die nog vóór de ekonomiese krisis van 1929, maar in die begi nf ase zijn er maar weinig Italianen lid geweest. Men zag niet graag dat buitenlanders zich met politiek bezig hielden, en het kon een reden zijn om ontslagen te worden, zeker tijdens de krisis. Verderop zullen we zien hoe aan het einde van de jaren dertig meer Italianen zich bij de Fasci aansloten.
4.
DE EKONOMIESE KRISIS VAN 1929 - gevolgen voor de Polen, Slovenen en Italianen -
De ~ere1dkrisis van 1929 werkte pas eind 1931 door in de nederlandse mijnindustrie. De produktie van kolen bleef echter hoog: de partikuliere mijnen hadden in 1936 aan het einde van de krisis de produktie moeten beperken met 24%, terwijl de staatsmijnen hun produktie opgevoerd hadden met 10% (Philips, 1956: 207). En dat met aanzienlijk minder arbeiders: in 1931 hadden de gezamenlijke mijnen in Limburg nog 37.946 arbeiders in dienst, tegen 28.736 in 1935 (Jaarverslagen Hoofdingenieur, 1936).
Uit de verhalen blijkt dat er wel van tijd tot tijd een speciale mis voor hen werd opgedragen, maar door nederlandse geestelijken. "Maar die hollandse aalmoezenier liet zich niet eens op begrafenissen zien", aldus een van de Italianen.
63
Het akkoord, dat de opzichters met de mijnwerkers afsloten, gekoppeld aan de dreiging van ontslag wanneer men onvoldoende kolen produceerde, joeg het tempo op en wakkerde de konkurrentie tuss e n mijnwerkers onderling aan. De buitenlanders onder hen was er nóg mee r aan gelegen om niet ontslagen te worden, omdat ze in dat geval Limburg moesten verlaten. \
De heer S ., Pool : "Mijn vader was een boom van een vent . Hij was hOUiJ.)er op de mijn . Wanneer zijn koempels een stuk kool van vier meter eruit hadden gehaald, dan haalde mijn vader er een van vijf uit. En als zij ook een stuk van vijf meter eruit wisten te halen, dan haalde mijn vader er zes meter uit . Dat was de manier om niet ontslagen te worden : zorgen dat je het meest produceerde . De zwakkeren vielen af. "
Bij de ontslagen kregen de buitenlanders de zwaarste klappen. Vormden zij in 1931 nog 32% van alle mijnwerkers, in 1936 nog maar zo'n 14%. De Du ~ tsers kregen het het zwaarst te verduren; daaronder bevonden zich veel pendelaars. Maar ook de Polen, J~e~ goslaven en Italianen werden in aantal ruim gehalveerd .
----J
Tabel 9
Aantallen mijnwerkers in de jaren 1931-1936, ondergronds én bovengronds, verdeeld naar nationaliteit (per 31/12) Nederlanders
Vreemdelingen
Duitsers Polen
Joegoslaven
Italianen
1931
26 . 083
11.863
7.359
1.197
1.087
259
1932
25.462
9.708
6.031
1.018
770
216
1933
25.028
7.743
4.867
796
533
180
1934
24.214
5.693
3.391
690
410
151
1935
24.172
4.564
2.534
581
349
136
1936
25.301
3.987
2.091
478
301
115
Uit Jaarverslagen Hoofdingenieur, 1936: bijlage VIII
en~
Ontslag betekende voor de vreemdelingen, dat ze weliswaar nog kele weken een uitkering uit de werklozenkas konden krijgen, wan- \~. neer ze althans lid waren van een vakbond, maar dat ze daarna gedwongen waren Nederland te verlaten, omdat ze geen nieuwe baan -J
I
64
konden krijgen. Met hun gezin reisden ze op kosten van de mijnen l terug naar hun vaderland, of ze probeerden in een ander land werk te vinden.
Een Pool van de eerste generatie: "De Polen, die tijdens de krisis ontslagen werden kregen verhuiskisten aan huis bezorgd. Wagens van de staatsmijnen brachten deze later naar het station in Aken. De poolse gezinnen werden in taxis naar Aken gebracht en daar, voorzien van een treinkaartje, snoepjes en een sigaar, op de trein naar Polen gezet." Nóg iemand van de eerste generatie Polen: "Werd je ontslagen in de krisis tijd, dan kreeg je nog 4-6 weken steun van de vakbond. De mijn organiseerde transporten naar Aken, die tevoren werden aangekondigd, en waarVoor je je kon melden." Sloveen, eerste generatie: "Werd je ontslagen en was je lid van de bond, dan kreeg je drie maanden steun en daarna moest je vertrekken, want je mocht nergens anders buiten het mijnbedrijf aangenomen worden. Veel mensen kochten in die tijd op afbetaling, bijvoorbeeld meubels. Waren ze nog maar amper ontslagen, dan stonden de winkeliers op de stoep en eisten hun geld op. Als je niet kon betalen, namen ze de meubels of datgene wat je bij hen gekocht had mee, en dan was je ook nog het geld dat je al betaald had kwijt. Ik heb een vermoeden, dat de mijnen de winkeliers waarschuwden, wanneer ze iemand ontsloegen. "
De staatsmijnen verklaarden zich in een schrijven aan de poolse vice-konsul van der Kroon bereid om arbeiders "die wij door Uwe bemiddeling uit Polen betrekken en die te enigertijd ontslagen worden ten gevolge van inkrimping van het bedrijf of buiten hun schuld werkloos zouden worden ten gevolge van een werkstaking in de gelegenheid te stellen naar Polen terug te keren door hen een nader vast te stellen vergoeding voor reiskosten uit te keren .... " (Archief.O.N.LX.J.9) Mogelijkerwijze maakte deze regeling deel uit van de wervingsovereenkomst tussen de staatsmijnen en de poolse overheid. De ON-mijnen hadden een soortgelijke regeling vanaf 1929. In andere gevallen werd steeds opnieuw beslist of een tegemoetkoming aan de reiskosten werd betaald; dat bleek ook afhankelijk van de prestaties die de ontslagenen geleverd hadden.
65
Toen de krisis voorbij was werden geen arbeiders meer ontslagen . De immigrantengemeenschappen waren toen echter al danig uitgedund.
a.
De poolse gemeenschap na de krisis
Op 1.1.1936 woonden in de gemeente Heerlen 978 men~~_ m~t de poolse nationalitei~, terwijl er vier jaar tevoren nog 1 . 244 ge woond hadden. In dat jaar 1936 en de jaren die daarop volgden liep hun aantal nog verder terug. De poolse school, waar in 1933 nog 180 leerlingen onderwijs kregen, had vijf jaar later nog 80 leerlingen over. De poolse verenigingen hadden veel leden verloren en ook bestuursleden bleven voor ontslag niet bewaard. Zo vertelde een van de Polen: "In die tijd moesten we vaker een nieuw bestuurslid kiezen, omdat bestuursleden ontslagen waren en waren vertrokken." We hebben geen aanwijzingen, dat sommige verenigingen wegens een te gering ledenaantal opgeheven moesten worden. Het verenigingsleven kwam niet stil te liggen; dat blijkt onder andere uit het feit, dat in 1937 het plan verwezenlijkt werd, dat men in 1925 al had willen uitvoeren, namelijk de bouw van een Pools Huis. Met steun van de Direktie der Staatsmijnen en door de inzet van de Polen zelf werd dat gemeenschapshuis in Brunssum gebouwd. Ook is bekend dat er in 1935 en 1936 onder de poolse immigranten geldinzamelingen werden georganiseerd voor hulp aan weduwen en wezen en voor ondersteuning van de poolse handelsvloot. Dit laatste hangt samen met de oprichting van een poolse zeeliedenvereniging in Züid-Limburg. Volgens informatië van een vroegér Jrïa van deze veren1ging hádden de poolse en nederlandse regeringen een verdrag gesloten, waarin bepaald werd, dat Neder land tegen levering van haring een vissersopleiding zou geven aan een aantal Polen. De aalmoezenier van de Polen, pater Hoffmann en de vice-konsul Mr. van der Kroon 2 die in Heerlen woonden, zorgden ervoor dat ook Polen uit Zuid-Limburg, die hier geen werk konden vinden, die opleiding konden volgen.
S ., tweede generatie : "Wanneer na de krisis in een gezin zes zonen waren, dan konden de eerste drie misschien nog werk krijgen bij de mijn, maar de andere drie moesten elders aan het werk zien te komen . Ik heb ook geprobeerd bij de mijn werk te krijgen, maar ik had geen ' kruiwagen '. Als je vierde in een Aan de vestigings- en ver trek cijfers van de gemeente Heerlen is te zien, dat er in de periode 1931-1935 en 1936-1940 voor het eerst sinds lange tijd méér vertrekkenden waren dan komenden. Het hoogste cijfer voor vertrek viel echter in de periode 1926-1930, namelijk 32.395. In de periode daarna (1931-1935) was het nog slechts (!) 24.740. (Kollektie Th. Janssen, Gemeentearchief Heerlen). 2
1
Mr. van der Kroon was al vice-konsul in de tijd dat de s taatsmijnen in Polen wierven (1927-1928). Na de oorlog was hij honorair-konsul.
~
66
gezin was , dan moest je een kruiwagen hebben, bijvoorbeeld de pastoor die een goed woordje kon doen bij de direktie . Ik behoorde tot de eer ste groep van Polen uit Limburg~ die in 1937 naar Scheveningen ging voor een opleiding tot visser . We waren met zo 'n veertig man . Van mei tot november/december voeren we op zee ~ en de wintermaanden brachten we door in Zuid- Limburg . Voor ons werd een zeemans - vereniging opgericht : een poolse kapitein gaf daar een zeemanskursus . De leden van deze vereniging hebben ook veel geholpen bij de bouw van het Poolse Huis, aangezien ze in de wintermaanden genoeg tijd hadden ."
DE OORLOG 1940- 1945 Ee n van de redenen , dat Polen kort voor de oorlog ons land verliete n, was de dreiging van het opkomend fascisme in Duitsland. In de mijnstree k woonden veel Duitsers die met de nazi-beweging in hun vaderland sympathiseerden en dat ook lieten me rke n tegenove r bijvoorbe e ld de Polen. Het duitse volk had al eeuwen neergekeken op het poolse buurv olk, en de ideologie van het nazidom versterkte deze gevoelens alleen maar. Een poolse e x -mijnwerker daarover:
"De verhouding tussen Limburgers en Polen was neutraal of goed. Waartussen zij slecht was ~ was tussen de Polen en de Duitsers . Ik heb vaak ruzie gehad met de Hitler jugend . Als ik naar het Poolse Huis ging~ omdat ik daar bij de verkenners was ~ dan moest ik via Versiliënbosch . Op de Heerenweg~ daar hing om het vierde huis het hakenkruis . De kinderen van die Duitsers spogen me in het gezicht wanneer ik in mijn verkenner suni f orm langs kwam ." Het bericht dat de duitse legers Polen waren binnen gevallen was een schok voor de poolse immigranten. Toen de poolse ambassadeurs in West-Europa een beroep deden op hun geëmigreerde landgenoten om zich teweer te stellen en zich aan te sluiten bij de poolse legeronderdelen die in Frankrijk werden gevormd, gaven verschillenden in Limburg gevolg aan deze oproep en vertrokken naar Frankrijk. S .~ t weede gene r ati e : "De Polen ~ die een opleiding tot visser kregen en uit Polen zelf afkomstig war en, konden ni et meer terug naar hun land en gingen naar Fr ankr ijk, om zich bi j het poolse leger aan te melden . Onze f amilie ging ook naar Frankrijk . Toen ik ver t r ok was i k zes ti en. I k meldde me bij de franse ambass ade , maar omdat ik te jong was kon i k niet bi j het lege r, en er bleef me nie ts ande rs ov er dan i n de mi j nen bij Pas de Calai s t e gaan werken. "
Sommige Polen, die soortgelijke plannen hadden, werden verrast door de inval van de Duitsers in ons land.
'7k herinner me nog goed het beri cht op de r adio dat Duits land Polen was binnen gevallen en dat er duizenden doden waren ge vallen. Dat maakte ontze ttend veel indruk op de
67
Polen hier. Een aantal trok naar Fr ankrijk om te vechten in het poolse leger. Wilde je ginds een huis krijgen , dan moest je eerst drie maanden in de franse mijnen werken . Dat was ik ook Van plan en daarna zou ik bij het poolse leger gaan . Ik had hier alles al geregeld, alle papieren waren in orde . Ik hoefde nog maar één sjiech 1 op de mijn te werken . En laten toen net de Duitsers binnenvallen. Toen heb ik alles verbrand wat ik aan papieren had." "Mijn ouders waren al naar Frankrijk . Mijn man en ik waren in onderhandeling met de konsul , toen de Duitsers binnenvielen ." De duitse inval betekende het einde van de poolse verenigingen. De bezetters hieven ze op en namen de vaandels en eventueel andere eigendommen in beslag . Veel Polen en verenigingsbesturen namen zelf het initiatief om notulen, adreslijsten en dergelijke te verbranden of te begraven. Van de poolse school werd een duitse gemaakt, en het Poolse Huis kreeg een andere bestemming. Godsdienstplechtighede n vormden de e nige gelegenheid voor de Polen om bijeen te komen . De mijnwerkers waren nog het meest veilig, omdat de bezetters het aantal mijnwerkers zo hoog mogelijk wilden houden, ten einde de produktie niet in gevaar te brengen. Wel oefende men druk uit op poolse mijnwerkers om lid te worden van de Schutztruppen. De leden daarvan moesten buiten werktijd in uniform met geweren oefenen om bij een vijandelijke aanval de mijnen te verdedigen. De Polen die in Duitsland waren geboren kregen het het hardst te verduren. Een Pool uit de tweede generatie:
"Toen de Duitsers mensen nodig hadden, ontdekten ze, dat wij in Duitsland geboren waren . Vanuit de Ortskommandantur in Maastricht ontvingen we verschillende keren oproepen om te verschijnen, maar die gooiden we in het vuur. Toen kwam een politieagent dè oproep persoonlijk overhandi gen; dat was in januari 1944 . Daarop besloten we onder te duiken . Ondanks valse per soonsbewijzen werden twee van ons gezin opgepakt : die hebben in Duitsland tot aan de bevrijdi ng gevangen gezeten ." Een Nederlandse , met een Pool getr ouwd: "Ze zeiden tegen mijn man dat hij een Volksduitser was , omdat zijn moeder in Duitsland was gebor en . Toen ze tegen het ei nde van de oor log alle mannen opriepen om tankgrachten te graven is hij ondergedoken ." B., ee r ste gene r atie : "In het begi n van de oorlog kwamen Polen bij me om t e vr agen of ik ni et wilde dienen voor Polen . Ook de Dui tsers kwamen ac hter me aan, omdat ik in Dui t s land gebor en ben. Toen ben ik enke le maanden onder gedoken . II
1
Van het duitse "Schicht": werktijd, dienst.
----
68
P .~ ee r ste gener ati e : '7k wer d opgeroepen om te gaan wer ke n in Dui ts land~ maar omdat ik bij de brandWeer Van Heer len kon komen lieten ze mij met rust ."
Polen, die met de Duitsers sympathiseerden, hadden waarschijnlijk de duitse nationaliteit en waren in Duitsland geboren.
"Verschillende Polen hebben zich t i jdens de oor log bij de NSB aangesloten. Dat waren met name die Polen~ die in Duitsland war en opgegr oeid. Kor t voor de bevri j ding hebben die geli j k me t de Duitsers het land ver lat en." "De Duitsers liet en weten~ dat de Polen Volksdeutschen moesten wor den; ve l en hebben dit gedaan en moesten toen in dienst . Hun vr ouwen kr egen ex t r a di s tributiekaarten. Aan het einde van de oor log zi jn de ze gezinnen met de Duitsers meegetrokken . " De meerderheid van de Polen vergaf het de Duitsers niet, dat ze opnieuw hun vaderland bezet hadden en konden geen sympathie voor de bezetters opbrengen, ondanks distributiebonnen en ondanks de mogelijkheid hun positie te verbeteren. De poolse immigranten hadden als enige groep onder de vreemdelingen in Limburg een ondergrondse organisatie opgezet, POWN 1 geheten, welke ten doel had onderduikers, vluchtelingen uit Duitsland en piloten, met name van poolse afkomst veilig over de grens te krijgen. De POWN schijnt onafhankelijk van nederlandse verzetsorganisaties gewerkt 2 te hebben, en was internationaal georganiseerd.
F., een poolse vrouw van de tweede generatie : "Mijn vader was fel anti- duits en kwam daar ook voor uit. Hij zat in het verzet~ verborg poolse krijgsgevangenen op zolder . Toen een kontaktpersoon opgepakt werd moesten we voor een tijd onderduiken bij een boer~ waar mijn vader na het werk in de mijn nog ging werken . " Was de krisistijd al een onzekere tijd voor de bui t enlanders, de oorlog was dat des te meer. Het parool was vier jaar lang : ni e t opvall e n en je mond houden. Toch hebben ook buitenlanders deelge nomen aan de mijnwerkersstaking in 1943, een spontane staking, die me t harde middelen werd neergeslagen.
"De oorlog ben ik gelukkig goed doorgekomen . Ik werd wel in funktie teruggezet~ omdat ik ondergrondS een onvoorzichtige opmerking over Hitler gemaakt had tegenover een koempel~ die lid Van de NSB bleek te zijn . Maar door bemiddeling van Ir . Raedts en een duitse opzichter kon ik mijn baan houden . Tijdens de oorlog hebben we extra prestaties geleEen afkorting van: Polska Organizacja Walki Niepod leglosc i owy (= poolse organisatie die vecht voor onafhankelijkheid). 2
Een centrale figuur uit het Heerlens verzet had nooit van deze organisatie gehoord. De POWN bleef na de oorlog als vereniging een tijdlang voortbestaan en beschikte toen zelfs over een eigen vaandel.
-
-
-~
69
ver d . Om de veer tien dagen moesten we ook 's zondags werwaar voor we dan wel wor st en tabak kregen . Ik was ook bij de staking; maar toen die onwettig wer d ver klaard ben ik di e zelfde nacht weer aan het wer k gegaan ." ken~
ONENIGHEID BINNEN DE POOLSE GEMEENSCHAP In de jaren na de bevrijdi ng werd de poolse gemeenschap door twee zaken in beslag genomen: 1. de gewijzigde politieke situatie in hun vaderland; 2. de komst van nieuwe poolse immigranten naar Zuid-Limburg.
ad 1. Nadat de russiese legers Polen bevrijd hadden, kwam in dat land een regering van kommunistiese signatuur aan de macht. In Londen bevond zich echter een poolse regering in ballingschap. Deze situatie leidde niet alleen tot verwarring in de internationale politiek, maar ook tot verwarring en onenigheid binnen de poolse gemeenschap in Limburg . Aan de ene kant stond de groep immigranten, die naar mate de politieke situatie zich bestendigde, realisten genoemd konden worden. Daartoe behoorden de Polen die kontakt wensten met hun vaderland, omdat hun familie daar woonde en j of omdat ze daar bezittingen hadden. Ze moesten indirekt - namelijk door paspoort of visum aan te vragen - de nieuwe regering in Polen wel erkenne n om het land binnen te komen.
Zoals ons verteld wordt door mevrouw N .~ een Poolse van de tweede generatie; haar vader werd gerekend tot de 'WarchauPolen ' . Hij had nog een geldige poolse pas~ omdat hij zijn vaderland in 1939 nog had bezocht . In 1948 ging hij als eerste uit de streek een bezoek brengen aan Polen: zijn vader was zwaar ziek ginds en zijn zuster was invalide geworden . Bovendien was hij erfgenaam en moest verschillende zaken regelen; de nieuwe machthebbers hadden veel van hun land gekonfiskeerd. Door zijn broer als pachter aan te stellen~ hoefde de familie minder land af te staan . Maar door die reis werd hij beschouwd als een kommunist~ door die mensen die hun paspoort hadden ingeleverd~ die aan de kant van de Londense regering stonden . De interne twisten gingen erg ver~ men stuurde elkaar zelfs de politie op het dank: mevrouw N. zelf kreeg op haar werk bezoek van de recherche ~ die haar achtergronden naging. Een naoorlogse immigrant: "Ik heb nog vee l fami Zie in Polen wonen~ en m'i-Jn vrouw en ik waren bij de eersten~ die na de oorlog een visum aanvroegen en naar Polen reisden . Dat heeft bij de Polen die achter de Londense regering stonden kwaad bloed gezet . Die betichtten ons van kommunisme ." Deze mensen groepeerden zich voornamelijk rond de Poolse Bond, een vereniging, die al sinds 1923 bestond, in die tijd de kontakten met de ambassade onderhield, en die na de oorlog kontakt had
· 70
met d e regering in Warschau. Lange t ijd bl e e f z e de enige verenig i n g , die met Polen relaties onderhield . l "Deze regering was doo r de mee ste landen erkend, ook door Nederland. Waarom zoud en wij een uitzondering maken?", aldus een bestuurslid van de Po o l s e Bond. '1
t \
Aa n d e ande pe kant stond d e kwa a antal grootste g roep b inn en d e p oo l s e gemeensc h a p. Zij e rkende de pools e r egering in ball ingschap en zag a f van kontakten met Polen, omdat he t aanvrage n van een p aspoo rt of v i sum een e rk e nning van de rege ri ng in P ol e n i n hield . Velen van hen leverde n hun paspoort i n en werden volgens de nede rlands e we t staatlozen. Uit gezonderd de g enoemde Poolse Bond e n e en poo ls e vrouwe n ve r e ni g ing s c h a a rden a l le b e staande pools e vere nigingen zich in dit k amp, ook de overkoepelende o r g anisati e , de RK Bond van Poo l s e Verenigingen. Daarmee was de split s ing in de g e meenschap een feit, een splitsing die tot voor enkele jaren geduurd heeft. Tot slot waren er de Polen, die na de oorlog weer lid wilden wor-
den van een poolse vereniging, maar daarvan afzagen, toen de eerste bijeenkomsten uitliepen op felle politieke diskussies over de vraag welke regering erkend moest worden.
G. was aanwezig bij de (he r ) oprichtingsver gadering van de s ckol::- vel?(3'1.1:g1;ng na de oorZog . Op die vergadering ontstond hef t ige onenigheid over de vraag wel ke Van de twee regeringen steun ver diende . G. zag het toen ni et meer zitten. Als buite nlander wilde hi j niets met poli t i ek te maken hebben . Lange tijd is hij geen lid meer geweest van een poolse vey·eniging . De soko±- vere nigin~en werden overigens niet meer opgericht, gedeeltelijk va nwege de onderlinge onenigheid, gedeeltelijk vanwege een te gering ledenaantal. De verschillende poolse verenigingen in één plaats fuseerden, zoals de verenigingen in Hoensbroek. Voor de oorlog bestond hier een Barbaravereniging, een sokolvereniging en een vrouwenvereniging . Toen men in 1945 tot heroprichting wilde overgaan, kwam men tot de slotsom dat "de afzonderlijke verenigingen geen levensvatbaarheid meer hadden en men besloot tot samenvoeging van de drie verenigingen".2 Uit deze fusie ontstond de 'Verenigde Polen in Hoensbroek'.
I
ad ,2 . De komst van nieuwe groepen Polen in de eerste jaren na de tweede wereldoorlog droeg verder bij aan de problemen, waar de poolse gemeenschap mee te maken had. Zij kwamen naar Limburg op basis van twee verschillende wervingen van met name de mijnen. de ene groep was geworven onder de soldaten van de eerste poolse pantserdivisie, welke Breda bevrijd had, en onder soldaten Er heeft na de oorlog een tijd lang ook een vrouwenbond bestaan, die de afwijkende opstelling van de Poolse Bond tegenover het vaderland deelde. Zij heeft echter de periode van onenigheid en konkurrentie tussen de verenigingen niet overleefd. 2 Uit de feestgids, uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van deze vereniging, gevierd op 1-9-1979.
71
van het tweede poolse legerk orps in Engela nd. Eind 1946 en in de loop van 1947 kwamen zij naar Limbu rg, maar velen z ijn na korte tijd weer vertro kken. de andere groep werd in Duitsl and geworv en. Velen van hen war en als jongen s van 14-15 jaar door de Duitse rs gedep orteer d uit Polen, en tewerk gestel d in Duitsl and of Ooste nrijk . Andere n hadden met de partis anen meege vochte n of hadden gedien d in he t l eger van genera al Ander s. 1 Zij waren onderg ebrach t in wach t k ompagnie ën van het amerik aanse leger , maakte n de e l uit van de Polish Guard s. Wervi ngskom missie s, die niet alleen de mijnen , maar ook andere indus trieën verteg enwoo rdigde n wierve n in 1947 en 1948 in de legerp laatse n en kampen in Duitsl and rond de 5.000 mannen ; naast Polen en Joego slaven , Balten , Esten , Honga ren, etc.
Een naoor logse immigr ant: kwam een wervin gskom itee uit Hollan d naar in een kamp zat . Die kommi ssie beston d uit zeven man~ waar onder doktor en en personeelchefs ~ zowel van de mijnen als van Philip s . Ze hadden affich es opgeha gen waarop stond: 'Als iemand de wapens wil neer leggen ennaan zijn toekomst wil denken ~ dan kan hij in Nede r land gaan werken '. We kregen f i lms te zien met mooie mei s jes ~ tulpen en natuu rlijk talloz e fietse n. Bijna alle aanwe zigen~ dat waren zo ' n 500 man~ hebben zich toen opgege ven ." 2
'~n augus tus 1947 Bamberg ~ waar ik
Het betrof voorna melijk ongesc hoolde arbeid skrach ten, waarva n de meeste n door de mijnen werden aangen omen, op basis van een kontrakt van 3.000 sjiech ten. 3 Velen van de nieuwe Polen beviel het werk in de mijnen allerm inst. Vijf jaar oorlog en ongere geld leven hadden niet erg bijged ragen aan de arbeid sdisci pline en boven dien bleken de levens omsta ndigheden in het amerik aanse leger beter dan in Limbu rg. Van de pOlj n die uit Duitsl and kwame n, was na een half jaar al weer de helft vertro kken : illega al, omdat ze hun kontra ktverp lichtin gen niet waren nageko men. Onder gebrac ht in gezell enhuiz en leefde n de overig en tamel ijk geisolee rd van de limbur gse bevolk ing. Ze kenden de taal niet ,
1
2
In 1941 verlee nde de Sovje t-rege ring amnes tie aan 1! miljoe n Polen, die naar de Sovje t Unie waren gedep orteer d. Uit deze mensen werden zes divisi es samen gestel d, die onder leidin g kwamen te staan van genera al Ander s. Via Iran kwamen de divisi es terech t in het Midden Oosten , waar zij onderd eel gingen uitmaken van het britse leger. Later werden ze gereor ganise erd als het tweede poolse legerk orps, dat deelna m aan de italia anse veldto cht. De meeste n van hen kwamen uit Oost-P olen. (Zie Zubrz ycki, 1956: 54-57) Van amerik aanse zijde had men al aanged rongen op emigr atie. Echte r, de gedach te die leefde onder de Polen, dat het amerikaanse leger binnen drie maande n Polen zou hebben bevrij d, droeg er toe bij, dat een verbl ijf in Neder land de voorke ur verdie nde boven emigr atie naar bijvoo rbeeld Canada of Austr alië. Zie noot pag. 67.
72
spraken meestal ook geen Duits. In de m1Jnen kwamen ze in aparte pijlers te werken, vaak onder leiding van een landgenoot, die al vele jaren in Limburg woonde. Wanneer ze uitgingen, trokken ze hun zwarte uniformen aan, die ze in Duitsland gedragen hadden en waaraan ze elkaar herkenden. Vaak kwam het tot vechtpartijen in de café's of op straat. De politie en journalisten van plaatselijke bladen hadden hun handen vol aan hen!
Een vooroorlogse landgenoot: "Naoorlogse Polen lieten zich niets zeggen~ die sloegen van zich af. Die waren niet gewend aan het woord Polakken en als ze iemand in een café dat hoorden zeggen~ dan werd er geknokt ." Een naoorlogse immigrant beschreef het Heerlen van na de oorlog als "het Chicago van de Polen". Men sprak van een 'zwarte invasie', doelend op de kleur van de uniformen die de uit Duitsland gekomen Polen droegen. Maar ook Brunssum heeft haar handen vol gehad aan deze groepen. Was de publieke opinie aanvankelijk nog gunstig gestemd geweest ten opzichte van deze groep vreemdelingen, die niet meer naar hun vaderland terug konden keren en hier bij de kolenproduktie kwamen helpen, dat sloeg al snel om, en enkele jaren lang konden deze Polen weinig goeds meer doen.
Een poolse vrouw Van de tweede generatie: "De saamhorigheid~ die er in de oorlog was geweest tussen Limburgers en Polen verdween weer na de oorlog. Toen kregen de Polakken weer overal de schuld van. Was er ergens een knokpartij geweest tussen Nederlanders ~ dan werd gezegd dat de Polen weer gevochten hadden. " Hoe reageerden hun landgenoten die al langer hier woonden op hun komst en verblijf? Naar hun eigen zeggen werden de naoorlogse Polen door hun landgenoten goed opgevangen. Ze werden uitgenodigd om bij mensen thuis te komen eten en hen werd gevraagd lid te worden van poolse verenigingen. Toch moeten de oudere immigranten niet zo gelukkig zijn geweest met de faam, die hun landgenoten in Zuid-Limburg verspreidden.
Een poolse vrouw van de tweede generatie ~ gehuwd met een naoorlogse Pool : '~ ls meisje kon je geen Pools spreken op straat~ want dan kwamen die Polen met bosjes achter je aan. Maar je schaamde je bovendien Voor je eigen taal~ want door de manier waarop die Polen zich gedroegen kregen alle Polen een slechte naam ."
(
Eén eigenschap kreeg wel de waardering van de vooroorlogse immigranten: namelijk dat zij niet over zich heen lieten lopen. Omdat men ze hier hard nodig had en ze bovendien de vluchtelingenstatus hadden, waardoor ze niet zomaar het land konden worden uitgezet, was hun positie veel sterker dan die van de vooroorlogse Polen geweest was. Dat de nieu d±ngen niet 6verstroomden van dankbaarheid en onderdanigheid, maar voor hun afkomst en rechten opkwamen
73
en zelfs het stakingswapen niet uit de weg gingen 1 deed hun oudere landgenoten goed. Geleidelijk aan kwam aan deze nogal stormachtige periode een einde . Velen van de immigranten keerden terug naar Duitsland of Engeland of emigreerden naar elders. Degenen die hier bleven maakten kennis met poolse, maar vooral nederlandse vrouwen en werden vaak in poolse verenigingen opgenomen.
Een naoor logse i mmi gr ant : "Mee r dan de helf t van de Polen van na de oor log is geen l i d gewor den van een verenigi ng . Dat komt omdat e r nogal veel met neder landse vrouwen zi j n getr ouwd J die hun man de keus li e t en: 'Ik of Polen '." Zij waren allen fel gekant tegen de machthebbers in Polen. Daarin werden ze gesteund en gesterkt door pater Dambek, sinds 1949 aalmoezenier voor de Polen, zelf oudstrijder en fel anti-kommunist. Zij kozen dan ook voor die verenigingen, die aan de Londense kant stonden. Naarmate de jaren verstreken kregen de naoorlogse immigranten de overhand in deze verenigingen en namen ze ook bestuursfunkties over. In 1954 richtten verschillende van hen een eigen vereniging op: de P.S.L. (Poolse Volkspartij), die deel uitmaakt van een partij, welke al in 1914 was opgericht. In Nederland telde zij op een bepaald ogenblik 10 afdelingen. Zij heeft haar eigen landelijke organisatie en is niet aangesloten bij de RK Bond van Poolse Verenigingen. Naast deze P.S.L. bestaan er nog afdelingen van de S.P.K., een organisatie van poolse oudstrijders , die ook internationaal georganiseerd is en net zoals de P.S . L . fel gekant is tegen de reger ing in Warschau. De tegenstellingen tussen de pro-Londen en pro-Warschau Polen werden uitgevochten t ot i n d e plaatselijke en regionale per s. I n 1960 nog werd een bezoek van de poolse ambassadeur aan landge noten in Zuid-Limburg door de media beschouwd als e e n poging om de katholieke Polen in het kommunisties kamp te kri jgen. Een stukje uit een artikel in de Nieuwe Limburger (17-9-1960) geeft iets weer van de sfeer in di e tijd :
"HET POOLSE CONSULAAT ONDERNEEMT VANAVOND PROPAGANDASTUNT; ZICHZELF RESPECTERENDE POLEN BLIJVEN THUIS . De tweede secretaris van het Poolse (communistische) consulaat in Den Haag ... blijft de rust maar verstoren onder de overgrote meerderheid der katholieke Polen in ons land . Hij heeft ze nu weer schriftelijk uitgenodigd voor een Op 25 april 1951 staakten 70 poolse mijnwerkers, die ondergebracht waren in he t gezellenhuis Beerenbosch. Aanleiding vormden klachten over het e ten, maar de arbeidsomstandigheden speelden een belangrijker rol. De politie omsingelde het gezellenhuis. Op de vierde dag van de staking kregen de Polen overplaatsing naar de ON-lIl aangeboden, waarmee ze akkoord gingen. De kranten waren opgelucht dat er geen kommunisten achter de staking zaten.
~
74
bijeenkomst~ welke vanavo nd om acht uur begin t in café J . Moors el aan de Sittar derwe g 145 hier ter stede ... . Wij nemen aan dat de vrije katho lieke Polen~ die van wanten weten~ de uitnod iging van regiem -secre taris Korna cki gelate n hebben voor wat zij is - een propa ganda stunt . Zichz elf respec terend e Polen houden zich intuss en verre Van derge lijke bijeenkomsten~ welke maar één doel hebben : de vrije Polen in ons land te binden aan het Gomoelka systeem en ... daarin willen zij niet trappe n . /1
De Pools e Bond kreeg het zwaar te verdur en; en de ervari ngen van die jare n spelen nog steeds door in de verhou ding tussen de Polen. Het aan de macht komen van Gomoe lka in 1957, waardo or Pol e n openingen probee rde te maken naar het Westen , en de dood van pater Dambek in 1959 gaf de immig ranten mogel ijkhed en om hun kontak ten met hun vaderl and te verste rken. In 1952- '53 waren al busrei zen naar Polen georg anisee rd, en wel door de Poolse Bond. Later zijn ook van de andere zijde derge lijke reizen georg anisee rd. Eind jaren '50 werden ook de eerste naoorl ogse immig ranten lid van de Poolse Bond .
DE TEGENSTELLINGEN OVERBRUGD Het feit dat na zoveel jaren de politi eke situat ie in Polen zich niet drasti es gewijz igd had, maakte ook de tegens tander s van de Warsc hau-re gering realis tieser : om einde lijk hun famili e te kunnen bezoek en vroege n ze visa aan en doorbr aken daarme e de door henze lf af gek ondigd e boyco t. Wat gold voor de indivi duele Polen gold nog niet voor hun vereni gingen . Deze vermed en kontak ten met verteg enwoo rdiger s van de poolse regeri ng en met de Poolse Bond. Wanne er de ambas sadeur naar Limbu rg kwam om spreek uur te houden voor hen die inlich tingen wilden of een visum wilden aanvra gen, dan was hij gedwon gen een zaaltj e af te huren of genoeg en te nemen met de huiska mer van een hem welge zind iemand . Eerst sinds een jaar of drie zijn de relati es met de ambass ade derma te verbeterd, dat de ambas sadeur spreek uur mag houden in het Poolse Huis te Brunss um. De Poolse Bond en de zang- en dansgr oep Syrena , die door de Poolse Bond in 1957 werd opger icht, zijn sinds drie jaar aange sloten bij de Bond van Poolse Veren iginge n in Neder land. Zij nemen deel aan de vergad eringe n van deze organ isatie , waarin nu alle vooro orlogs e vereni gingen verteg enwoo rdigd zijn. Het beste bewijs voor de verand erde betrek kingen met Polen is het feit, dat het poolse koor Wesoly Tulacz het afgelo pen jaar deelna m aan een festiv al in Polen, waar tienta llen koren uit de gehele wereld , samen gestel d uit emigra nten en hun nakom elinge n, aanwe zig waren. Maar de nieuwe banden zijn nog teer, evena ls de relati es tussen
75
de vroegere opponenten binnen de poolse gemeenschap. 1 Op avonden, die door de Poolse Bond georganiseerd worden, komen voornamelijk eigen leden; dezen laten zich echter ook nauwelijks zien op avon den, die door andere verenigingen georganiseerd worden.
HET POOLSE VERENI GI NGSLEVEN NU De RK Bond van Poolse Verenigingen vertegenwoordigt momenteel elf verenigingen met een gezamenlijk ledenaantal van 480 . Echter, e e n aantal Polen is lid van twee of zelfs drie verenigingen , en het getal van 480 is dan ook geflatteerd. Bijvoorbeeld de meeste aktieve leden van de Adelbertvereniging in Heerlen zijn ook lid van het zangkoor. Een gedetailleerd overzicht van de verenigingen is te vinden in Bijlage IV. Momenteel bloeit het verenigingsleven: het enthousiasme is groot en zo ook het ledenaantal. 2 Het is mogelijk, dat dit enthousiasme gestimuleerd wordt door het feit, dat verschillende verenigingen de afgelopen jaren hun 50-jarig jubileum gevierd hebben, hetgeen aanleiding is voor extra inzet. Maar ook uit de opgaaf van ledenaantallen blijkt, dat de inzinking die sommige verenigingen in de jaren '50 en begin jaren '60 hadden, overwonnen is. Weso~y Tu~acz bijvoorbeeld had in die jaren de beschikking over slechts 16 zangers. Tegenwoordig heeft zij 122 leden en 44 zangers. De kulturele verenigingen floreren het best: het zangkoor en de dansverenigingen, die ook buiten eigen kring uitvoeringen geven , hebben de jongste leden en kunnen het gemakkelijkst aan nieuwe leden komen. De Adelbertvereniging daarentegen, die nog maar 20
Een punt van onenigheid tussen de Poolse Bond en de andere verenigingen, dat symbolies . genoemd mag worden, is het kroontje boven de adelaar die op het poolse wapen staat afgebeeld. In de loop van de poolse geschiedenis heeft deze kroon op de adelaar een belangrijke symboliese betekenis gekregen. De tegenstanders van de poolse regering houden vast aan het poolse wapen, zoals dat vóór 1939 in zwang was: de adelaar mét een kroontje. De Poolse Bond prefereerde in navolging van de huidige regering de adelaar zonder kroon. De volgende anekdote laat zien hoe belangrijk een dergelijk symbool kon worden: Aan een pools feest in Brunssum wilden ook winkeliers hun medewerking verlenen. Een bakker in de hoofdstraat sprak een Pool aan, en vroeg hem wat hij moest doen. Moest hij op de taart waarop hij de poolse adelaar wilde afbeelden een kroontje maken of niet? De Pool adviseerde hem er geen te maken, dan kon hij - mocht dat nodig zijn - er nog altijd eentje bijmaken. De poolse ambassade schonk aan de RK Bond van Poolse Verenigingen een wandkleed, waarop de poolse adelaar, maar zonder kroon. De Bond van Polen heeft op haar nieuw briefpapier niet langer de adelaar afgebeeld, hetgeen ook een bijdrage aan de oplossing van dit probleem is. 2
Zie Bijlage IV.
76
leden telt, welke bovendien allen ouder z~Jn dan 50 jaar, heeft haar belangrijkste taken reeds in het verleden vervuld. Aangezien zij de oudste poolse vereniging is, wordt 'voor de eer het vaandel hoog gehouden'. De christelijke vereniging in Eygelshoven is op sterven na dood. Wanneer deze mannenverenigingen niet de naoorlogse immigranten tot lid hadden weten te maken, waren ze waarschijnlijk reeds opgeheven. Overigens vormen de naoorlogse Polen de meerderheid in bijna alle verenigingen. Nederlanders kunnen alleen dan lid worden, wanneer ze gehuwd zijn met iemand van poolse afkomst.
De RK Bond van Poolse Verenigingen, de overkoepelende organisatie, is de stuwende kracht in het verenigingsleven. Door haar toedoen worden sommige verenigingen nog op de been gehouden en zij heeft ook het nodige bijgedragen aan het te boven komen van onenigheden tussen de verschillende verenigingen. Degenen die we vroegen naar de toekomst van de poolse verenigingen waren niet erg optimisties. Men erkende, dat de jeugd geen interesse heeft voor het poolse verenigingsleven, behalve dan in beperkte mate voor de dansgroep. Begrijpelijk ook: "Wat de meeste Polen samen houdt, zijn de herinneringen aan vroeger", zegt een bestuurslid. "De jeugd zegt dat niets." De jeugd voelt zich ook niet thuis onder de ouderen in de vereniging. Er is sprake van een generatiekloof. Daarom zal de poolse dansgroep ook wel het langst bestaan. Sommigen waren wat optimistieser over de toekomst, maar dat lijkt vooralsnog meer op wens dan op werkelijkheid gebaseerd. De Polen in Limburg hebben nog steeds de beschikking over een eigen aalmoezenier, die regelmatig missen leest en huisbezoek aflegt. De belangrijkste aktiviteiten in de poolse gemeenschap zijn de kerst- en paasvieringen en de vieringen van pOOlse nationale feestdagen. Ook dit laatste was een bron van onenigheid, aangezien de nationale feestdagen in het huidige Polen niet dezelfde zijn als in het Polen van vóór de tweede wereldoorlog. Verder organiseren de verenigingen dans- en kienavonden, uitstapjes, een jaarlijkse processie naar een kerk in Hoensbroek, waar een beeld staat van de zwarte madonna van Chestochowa, ziekenbezoek en op een enkele plaats het 'ouwe wievebal', een typiese karnavalsavond.
b.
, De sloveense gemeenschap na de krisis
Ten gevolge van de krisis was het aantal sloveense mijnwerkers gedecimeerd. Van de 1.155, die in 1930 in de limburgse mijnen werkzaam waren, waren er eind 1936 nog 301 over. Toen woonden er nog 458 Slovenen in de gemeente Heerlen, terwijl er in 1930 806 l gewoond hadden. De Slovenen zelf schatten, dat na de krisis het aantal Slovenen in Limburg met de helft was teruggebracht, van 4.000 tot 2.000. De meesten die het land verlieten gingen terug naar Joegoslavië, maar sommigen probeerden het elders. Een aantal van hen vertrok naar de Sovjet Unie, en het is aan te nemen dat
1
Kollektie Th. Janssen, gemeentearchief Heerlen.
77
het hier om mensen gaat die sympathiseerden met deze socialistiese staat in opbouw. De aalmoezenier Oberzan keerde in 1935 naar Joegoslavië terug. Zijn taak werd overgenomen door zijn kollega uit België en door een jezuïet, die in Valkenburg studeerde; beiden waren Slovenen (Drenovec, 1979: 28). Daarnaast was pater Theotim beschikbaar. Het verenigingsleven werd niet alleen beïnvloed door het teruglopen van de ledenaantallen, waardoor sommige verenigingen werden opgeheven, zoals het symphonieorkest uit Geleen. Van grote invloed was ook het nationaal-socialisme, dat op veel Slovenen aantrekkingskracht uitoefende. Slovenië had eeuwenlang deel uitgemaakt van het Habsburgse Rijk. De korte ervaring die de Slovenen hadden als onderdanen van het centralistiese Serviese koninkrijk sterkte hen in de overtuiging dat zij van hun zuiderburen niet veel meer dan diktatuur te verwachten hadden. Daarom oefende de Groot-Duitse gedachte - zoals die leefde binnen het nationaal-socialisme - grote aantrekkingskracht op hen uit. Onder Oostenrijk hadden ze het minder slecht gehad, zo redeneerden velen. Bestuursleden van verschillende Barbaraverenigingen staken hun sympathieen met de nationaal-socialisten niet onder stoelen of banken. De dreiging van het fascisme was eind jaren '30 dusdanig sterk en haar overwinning scheen zo nabij, dat de leden die het niet eens waren met deze politieke instelling van de verschillende bestuursleden, niet durfden in te grijpen. Weinig is bekend over de verhouding binnen de sloveense gemeenschap in die tijd; pater Theotim sprak zich uit tegen de fascisten, maar het lijkt erop dat hij niet voldoende greep had op de groepering om de nationaal-socialistiese tendenzen tegen te houden. Er is een opgave over het ledenbestand verenigingen in de maand april 1939: De Barbaravereniging in Heerlerheide Chèvremont Brunssum Hoensbroek Lutterade Eygelshoven Nieuwenhagen
van de katholieke Barbara48 leden 24 26 28 31 16 20 193 1
De socialistiese (en kommunistiese) verenigingen zlJn waarschijnlijk het hardst getroffen door de krisis. Een Sloveen vertelde, dat vee l leden tijdens de krisisjaren ontslagen zijn en hij vermoedde, dat dit mede het gevolg was van bemoeienissen van de katholieke geestelijkheid bij de mijndirekties. Een andere was van mening dat de namen van 'rooie' Slovenen door de sloveense aalmoezenier doorgegeven werden aan instanties in Joegoslavië, waardoor deze mensen bij terugkeer de nodige problemen ondervonden hebben.
Bij deze cijfers moet men bedenken, dat alleen mannen als lid ingeschreven waren bij deze verenigingen.
78
Dat e r in het algeme en g esproken v an katholieke zi jde h a rd opgetred e n is t e g e n sociali sten in Limburg st aa t vast, e n d at z al binne n de slove e nse g e meenschap niet anders gewee s~ zij n . Door gebre k aan voldoende materiaal hierover moeten we ons te v rede n stellen met bovenstaande summiere aanwijzingen, di e o ve rigens v a n responden te n afkomstig zijn , die in k a tholieke veren i gi n gen z itt en of ge z e t e n hebben .
DE OORLOG 1940- 1945 Een v an d e maatregelen van de bezettingsmacht was de ophef fing v an d e sl o v e ense verenigingen . 1 Van besturen van verschillende St. Barbaraverenigingen kregen de Duitsers alle medewerking. Het bestuur van de St. Barbaravereniging in Heerlerheide droe g de hele inv e ntaris van de vereniging aan hen over, inklusi ef vaandel, lede nlijsten en kas. In Geleen e n Brunssum sloten v eel Slovenen zich aan bij de Duitsers of bij duits georiënteerde organisaties. In Geleen zouden volgens een informant slechts drie of vier families geweigerd hebben deze stap te doen. De overlopers vormden geen eenduidige groep. De meesten waren geen o ve rtuigde aanhangers van het fascisme, maar waren bezweken onder de druk , die de Duitsers op hen uitoefenden . Alle e n de sterksten konden die druk weerst a an, di e 66k kwam van overgelopen landgenoten , die tot voor kort nóg met hen in de verenigingen hadden ge z eten. S.~ eerste generatie : "In 1941 moesten alle onderdanen van het vroegere duitse rijk zich melden bij de duitse instanties : zondagmorgen~ hotel de Zwaan in Sittard . Ik meldde me met mijn zoon en zestig ander en . Een SS- officier hield een toespraak en legde ons een getypt formulier voor~ waarop stond~ .dat ondergetekende vr ijwillig toetr ad tot het Nederlands Legioen of de Waffen- SS . Degene die niet akkoor d ging moest wel het formulier invullen~ maar het niet ondertekenen~ en aan de achterkant moest hij schrijven : Nein . 'Met die mensen weten we wel raad '~ zei die officier . Ik ben naar de officier gegaan en heb gezegd: ' Wij (mijn Zoon en ik dan ) zijn Joegoslaven en we wensen als zodanig behandeld te worden . ' Aangezien ik nog een joegoslavies paspoort bezat kon ik dat laten zien~ en toen hij wat gekalmeerd was gaf hij me de raad achterop het formulier te schrijven 'Joegoslaaf '. Aan de deur zat iemand~ die al treinkaar tjes uitschreef Voor degenen die het formulier hadden ondertekend. Van de zestig man hebben er zich zeker vijftig gemeld~ uit angst ."
De joegoslaviese Veren1g1ngen werden officieel verboden na de duitse inval in Joegoslavië in 1941. De Slovenen mochten wel duitse verenigingen oprichten, maar daar schijnt geen gebruik van gemaakt te zijn (Drenovec, 1979: 14).
79
Sloveen 3 eerste generatie: "Ik was niet bang voor de Duitsers 3 maar voor de Slovenen. Een kameraad3 waarmee ik in het zangkoor had gezeten 3 was sekretaris van het Duitse Huis. Twee maal heeft hij mij opgeroepen en mij gevraagd om mij ook aan te sluiten. Maar ik heb gezegd: 'Nee 3 dat doe ik niet. Ik ben Hollander . ' Velen zijn wel overgelopen . Op zondagmorgen moesten die met duitse uniformen aan marcheren en leren schieten op een terrein bij Heksenberg . " Iemand Van de tweede generatie : "Mijn vader moest op een kantoor van de Duitsers in Maastricht komen. Ze vertelden hem3 dat Joegoslavië niet meer bestond en dat hij beter Duitser kon worden. Mijn vader heeft toen gezegd: 'Wenn kein Jugoslawien mehr ist 3 bin ich noch Jugoslawe!' Hij heeft toen wel een schop onder zijn kont gekregen 3 maar is verder met rust gelaten ." Sloveen 3 tweede generatie: "Veel Slovenen zijn in de oorlog met de omgekeerde jas gaan lopen. Ze gingen dan bij de Schutztruppen. Die liepen dan daar met hun mooie pakkie en dan kon je zo zien: Oh 3 jij zit er bij3 en jij3 en jij óók. Veel hebben zich de duitse pas gepakt 3 en dan kreeg je tomaten 3 en appelsienen 3 en andere lekkere dingen. Ze probeerden je te dwingen. Zelf moest ik me ook een keer melden bij de Duitsers. Ik kwam daar op een kantoor en zo'n blaffer vroeg me: 'Was bisst Du?' En ik zei: 'Jugoslawe'. 'Juqoslawien besteht nicht3 ist Deutschland3 muss Deutscher werden. ' Waarop ik zei: 'Nichts mit zu machen 3 hier geboren 3 Schule gegangen 3 wo mein Brot ist 3 ist mein Vaterland. ' En ik kon weer gaan . Later heb ik nog eens een oproep gekregen 3 maar ik ben niet gegaan. De helft van de Slovenen is toch wel met de Pruusj teruggegaan 3 voor de Amerikanen uit 3 en de meesten van hen ook weer terug naar Joegoslavië." De onzekerheid en angst van degenen die weigerden de stap naar de Duitsers te zetten was tijdens de oorlog erg groot.
Een Sloveen van de eerste generatie: "Tijdens de oorlog werd veel minder geproduceerd . De hoofdopzichter was dat ook opgevallen en hij liet me bij zich komen. Ik was toen sjüttelbaas 1 en ik moest vertellen hoe het kwam dat er zo weinig kolen gemaakt werden . Ik zei: 'Die mensen krijgen niet meer wat ze vroeger kregen3 ze hebben niet genoeg te eten ... '. 'Quatsch'3 zei die opzichter en hij heeft me toen gewaarschuwd. Drie maanden lang heb ik de ziekenkaart genomen: Van de zenuwen . Er was nog een andere oorzaak: de Duitsers beschouwden me als Oostenrijker en drie maal ben ik opgeroepen om in het Duitse Huis te verschijnen . Ik ben niet gegaan3 maar de spanningen zijn me toen wel de baas geworden . Na drie maanden ging ik terug naar de mijn3 maar ik wilde geen sjüttelbaas meer zijn ."
I
I
In sommige m1Jnen werd 'sjüttelbaas' (schudgootmeester) gebruikt in plaats van posthouwer. Deze had de leiding over de arbeiders in een pijler.
80
Sloveense vrouw Van eerste generatie: '~ Zs je bij de Duitsers ging~ bij de partij of naar de duits e school~ dan kon j e extra bonnen krijgen. Dat hebben we niet gedaan; maar we hebben hem wel geknepen. Je wist niet hoe lang de oorlog zou duren~ en je had de hele tijd angst~ komen ze je halen of niet." Een klein aantal komen tijdens de om repetities te voor de Slovenen ontmoeten .
(15-20) Slovenen uit Heerlerheide bleef bijeen oorlogsjaren en had toestemming van de bezetters houden voor een sloveens kerkkoor. Ook de missen waren ogenblikken, waarop zij elkaar nog konden
In de buurt van Kerkrade werd in 1942 de 'Rode Kruis' vereniging opgericht, een verboden vereniging, die steun wilde verlenen aan de partisanen van Tito. De leden van deze groep behoorden tot verschillende Barbaraverenigingen. Verschillenden van hen bleken ook in het nederlands verzet gezeten te hebben. Toen het einde van de oorlog in zicht kwam, vertrok een groot aantal 'foute' Slovenen richting Duitsland en Joegoslavië, zodat volgens schattingen van Slovenen zelf nog de helft (rond de duizend) overbleef. Op 1-1-1940 telde de gemeente Heerlen 428 Joegoslaven onder haar inwoners; vijf jaar later waren het er nog 273. G .~ eers t e generatie: "Toen de oorlog was afgelopen~ moesten de Slovenen bij de politie komen. Daar werden de namen voorgelezen van alle Slovenen~ die zich bij de Duitsers hadden aangemeld. Van een aantal wisten we het al~ maar van sommigen niet . Een deel Van hen was al vertrokken met de Duitsers ~ de anderen werden bestraft: ze hebben een tijd in een interneringskamp gezeten of ze kregen tien jaar afgetrokken van hun pensioenrechten. " 1
NAOORLOGSE PERIODE Het besef dat er nog al wat Slovenen aan de 'verkeerde kant' gestaan hadden en met name bestuursleden van Barbaraverenigingen, droeg er toe bij, dat deze verenigingen niet meteen opnieuw werden opgericht. De Barbaravereniging uit Geleen kwam december 1946 wee r voor het eerst bijeen. De vereniging uit Heerlerheide, die fuseerde met die van Brunssum, pas in 1951. Andere aktiviteiten kwamen wel s nel van de grond, zoals het organiseren van avonden en repetities van het zangkoor ZVON, dat zich tijdens de oorlog had moeten beperken tot het zingen van kerkelijke liederen. Het gedenkboek van ZVON vermeldt, dat dit zang-
1
Waarschijnlijk berust de uitspraak over aftrek van pensioenrechten op een misverstand. Meteen na de oorlog werden de pensioenrechten van de mijnwerkers aanzienlijk verbeterd. Voor degenen die na de bevrijding ontslagen werden of zelf ontslag namen en niet meer terugkeerden, bleef de oude regeling van kracht. Dit kan de schijn gewekt hebben dat hun penSioenrechten werden ingehouden.
81
koor al in 1945 deelnam met een eigen wagen aan de bevrijdingsoptocht in Heerlerheide ter gelegenheid van de bevrijding van Europa. De Slovenen in Limburg kwamen voor hetzelfde dilemma te staan als de poolse immigranten. In Joegoslavië waren door de oorlog de machtsverhoudingen gewijzigd. De in 1941 voor de Duitsers gevluchte regering van koning Peter maakte vanuit Londen aanspraak op het land, dat door de partisanenlegers onder leiding van Tito bevrijd was en in 1945 tot een republiek was uitgeroepen. Voor de Slovenen in Limburg betekende erkenning van de regering in ballingschap zoveel als afzien van kontakten met Joegoslavië, terwijl aanvragen voor visum en paspoort uitgelegd werden als erkenning van de regering in Joegoslavië. l Er ontstonden twee richtingen binnen de sloveense gemeenschap, die echter niet zo onverzoenlijk stonden ten opzichte van elkaar als die binnen de poolse groepering. Aan de ene kant de kleinste groep, welke zich centreerde rond de vereniging 'Rode Kruis'. Zij sympathiseerde met de nieuwe machthebbers in Joegoslavië, onderhield ook goede kontakten met het joegoslavies gezantschap in Nederland en orcaniseerde inzamelingen voor haar landgenoten ginds. In 1946/47 werd deze vereniging omgezet in een nieuwe vereniging met de naam: Vrije Joegoslaven. Ook deze vereniging kreeg vanaf het begin het adjektief 'kommunisties' aangemeten, hetgeen in die tijd een zware beschuldiging was. Aan de andere kant trof men de mensen aan in en rond de St. Barbaravere nigingen, die verreweg de grootste groep vormden. Zij hadden de nodige bezwaren tegen de nieuwe regering, maar wilden vóór alles de mogelijkheid om naar Joegoslavië te gaan (voor bezoek of om er te blijven) open houden. Deze pragmatiese opstelling is er waarschijnlijk ook de reden van geweest dat bijna niemand ondanks aandringen van de nieuwe aalmoezenier Babnik, bij wijze van protest het joegoslavies paspoort inleverde en de vluchtelingenstatus aannam. Een uniek gegeven voor de· sloveense immigranten was, dat een aantal van hen in 1947 terugkeerde naar Joegoslavië. Dit regmigratieprojekt was opgezet en werd gestimuleerd vanuit Joegoslavië. Hoofdpersonen waren drie Slovenen, in Limburg woonachtig, die - na een verblijf van zes weken in Joegoslavië - hier hun landgenoten trachtten te werven om terug te keren naar hun vaderland. 283 immigranten hebben aan deze oproep gevolg gegeven. Daaronder bevonden zich mensen die grote bewondering hadden voor Tito en
In 1953 schrijft de Volkskrant over dit dil emma in de anti-kommunistiese bewoordingen, welke toen gangbaar waren: "Daar de in Limburg wonende Slovenen het gezantschap nodig hebben om de vereiste papieren te krijgen voor familiebezoek in Zuid-Slavië en velen bovendien bezittingen hebben in het vaderland, duchten zij gevaar van represailles, wanneer zij weigeren hun principiële verenigingen te laten gelijkschakelen." (Dit naar aanleiding van plannen van Joegoslaviese zijde om te komen tot één sloveense vereniging in Limburg; wvs/pb). "De katholieken van Limburg zullen niet dulden, dat temidden van hen een burcht van titoïstisch communisme gebouwd wordt." (Volkskrant, 23-10-1953)
82
het nieuwe Joegoslavi ë, als ook personen, die bang waren dat ze alsnog ons land werden uitgezet vanwege hun opstelling in de oorlog. Een speciale trein bracht hen naar Slovenië.
M .~ tweede generatie ~ behoort tot een gezin~ dat in 1947
naar Joegoslavië teruggegaan is : "Vader wilde eigenlijk het meest~ hij wilde aUijd al terug . Hij had gespaard en gindS grond gekocht~ en zijn vrouw en de kinderen moesten gewoon mee, hoewe l die er niet zo erg voor voelden . Vanuit het joegoslavies konsulaat werd reklame gemaakt . Die kwamen naar Heerlerheide en praatten daar over terugkeer; er werden allerlei smoesjes verkocht, om het land op te bouwen en zo. Vader is daar ingetrapt, hij was een paar jaar Voor zijn pensioen, maar wilde ginds heen~ de mijn uit; hij had ook stoflongen. Het is me niet meegevallen, ik heb het allerminst leuk ge vonden gindS : ik kende nog geen Sloveens en moest keihard werken. Ook mijn ouders is het bitter tegengevallen . Nu achteraf begrijp ik veel méér van de situatie waarin het land toen verkeerde ." (Het hele gezin is in de loop Van de jaren '50 Joegoslavië uitgevlucht . ) Onder de achtergeblevenen deden verhalen de ronde over mensen die terugkeerden naar Joegoslavië, maar later spijt kregen van hun beslissing; een beslissing die bovendien tot stand zou z1Jn gekomen, doord at de propagandisten gesuggereerd zouden hebben, dat deze r e is ce laatste mogelijkheid zou zijn naar Joegoslavië terug te gaan . Als gevolg van deze remigratie werd het aantal Slovenen in de mijnstreek nog verder teruggebracht; tot zo'n 700 mensen. Het duurde enkele jaren voordat het verenigingsleven weer opbloeide. Van de acht Barbaraverenigingen werden er na de oorlog vijf heropgericht: in Geleen, Hoensbroek, Eygelshoven en Heerlerheide, welke laatste fuseerde met Brunssum. De sloveense aalmoezenier Babnik bleek een groot stimulator. l Na zijn komst in 1951 droeg hij het zijne bij aan de (her)oprichting van verschillende verenigingen. Hij organiseerde sloveense avonden en openluchtfeesten, gaf een blad uit, liet een sloveense danslerares naar Limburg komen, die haar landgenoten hier de traditionele dansen onderwees. Op basis hiervan werd in 1953 de 'Sloveense Folkloristiese Groep' opgericht, een dansgroep die nog steeds bestaat. Babnik was een kontroversieel figuur. 2 De joegoslaviese overheid beschuldigde hem van kollaboratie met de Duitsers tijdens de oorlog, en de gezant in Nederland zou hem behandeld willen zien als Pater Theotim van Velzen stierf in 1952. 2
Hij was in 1945 uit Slovenië naar Oost-Tirol gevlucht en kwam zes jaar later naar Limburg. Hoogstwaarschijnlijk was zijn komst meer toevallig, dan dat zij door kerkelijke autoriteiten gepland was. Eenmaal hier werd hij de nieuwe aalmoezenier van de Slovenen.