Keuzes maken: De samenhang tussen Self Complexity, Self Concept Clarity en het maken van keuzes voor producten
Werkstuk Master Sociale Psychologie Begeleidster: Daphne Wiersema Naam: Dorien Suntjens Studentennummer: 0349305
1
Abstract Belk (1988) stelt dat bezittingen een verlengstuk zijn van het zelf. Dit onderzoek gaat over het gemak waarmee keuzes voor producten worden genomen, die in meer of mindere mate identiteit uitdrukken. De samenhang tussen Self Concept Clarity en de reactietijd en moeilijkheid van keuzes wordt onderzocht en ook de samenhang tussen Self Complexity en de reactietijd en moeilijkheid van keuzes. Verwacht wordt, dat een hoge mate van Self Concept Clarity en een lage mate van Self Complexity samenhangt met een snellere reactietijd en minder moeilijkheid. Het blijkt dat Self Concept Clarity samenhangt met het langzamer maken van keuzes die belangrijk zijn voor het uitdrukken van identiteit in plaats van sneller, zoals werd verwacht. Ook hangt Self Concept Clarity samen met het makkelijker vinden van het maken van keuzes, wat in lijn is met de verwachtingen. Self Complexity blijkt niet samen te hangen met de reactietijd en de moeilijkheid van het maken van keuzes voor producten.
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding
p. 5
1.1 Keuzes en bezittingen
p. 5
1.2 Zelf als eenheid
p. 6
1.3 Zelf als opgebouwd uit losse identiteiten
p. 6
1.4 Sociale Identiteit en het zelf
p. 7
1.5 Structuur van het zelf: Self Complexity
p. 8
1.6 Structuur én Inhoud van het zelf
p. 10
1.7 Inhoud van het zelf: Self Concept Clarity
p. 10
1.8 Zelf activatie manipulatie
p. 12
1.9 Design
p. 13
2. Methhode
p. 14
2.1 Proefpersonen
p. 14
2.2 Design en overzicht
p. 14
2.3 Procedure
p. 14
2.4 Meetinstrumenten
p. 16
2.4.1 Onafhankelijke variabelen:
p. 16
2.4.2 Afhankelijke variabelen:
p. 17
3. Resultaten
p. 18
3.1 Proefpersonen
p. 18
3.2 Transformatie RT
p. 18
3.3 Descriptieve Informatie Onafhankelijke Variabelen
p. 19
3.4 Manipulatiecheck
p. 21
3.5 Analyses Hypothese Toetsing
p. 21
3.5.1
Self Concept Clarity
p. 21
3.5.2
Self Esteem
p. 23
3.5.3
Overlapscore Karaktereigenschappen
p. 24
3.5.4
Aantal rollen
p. 25
3
4. Conclusie Resultaten
p. 26
5. Discussie
p. 27
5.1 Manipulatie
p. 27
5.2 Verklaringen en aanbevelingen
p. 27
6. Literatuurlijst
p. 32
7. Bijlagen
p. 35
7.1 Bijlage R formule voor uitrekenen Overlapscore
p.35
7.2 Bijlage Woordenlijst Self Complexity
p. 36
7.3 Bijlage Self Complexity vragenlijst
p.38
7.4
Bijlage onderzoekscategorien
p.42
7.5
Voorbeeld Keuzetaak
p.43
7.6
Manipukatie
p.44
4
1. Inleiding
1.1 Keuzes en bezittingen Keuzes horen bij het leven van alledag, maar ze kunnen soms zorgen voor veel twijfel. Getwijfeld wordt er in de supermarkt, waar een grote diversiteit aan producten aangeboden wordt. Ook wordt getwijfeld in een kledingzaak waar de keuze moet worden gemaakt voor een broek. Dit bezorgt menigeen de nodige kopzorgen, want welke past het beste? Met passen wordt niet slechts de pasvorm bedoeld, maar bovenal de match tussen de koper en het product. Deze match sluit aan bij de visie van Belk (1988) over bezittingen. Hij stelde dat bezittingen verlengstukken van het zelf zijn. Dit is in lijn met hetgeen Tuan (1980, aangehaald in Belk 1988) suggereerde, “Ons fragiele zelfbeeld heeft ondersteuning nodig, en dit is wat we verkrijgen door het bezitten van dingen, omdat voor een groot gedeelte wij zijn wat we hebben.” Voor sommige zaken kan gekozen worden en voor andere niet. Gekozen kan worden voor bepaalde producten in de supermarkt of voor een specifieke baan. Zaken waar weinig tot geen invloed op uit te oefenen is, zijn bijvoorbeeld huidskleur of familie. Toch zijn beide categorieën verlengstukken van het zelf. Sommige zaken zijn belangrijker als verlengstuk van het zelf dan andere. Prelinger (1959) heeft onderzoek gedaan in hoeverre verschillende ‘soorten’ bezittingen een verlengstuk zijn van het zelf. Hij liet proefpersonen items indelen op een continuüm dat liep van ‘zelf’ tot ‘niet zelf’. Op deze manier kon een indeling worden gemaakt van 8 verschillende categorieën in relatie tot het zelf. In volgorde van meest tot minst betrekking op het zelf waren, 1. lichaamsdelen ( huid, haar), 2. psychologische en interne processen (het geweten, angst), 3. persoonlijke karakteristieken en attributen (leeftijd, beroep), 4. bezittingen en producten (horloge, shampoo), 5. abstracte ideeën (normen en waarden), 6. andere mensen (familie, vrienden), 7. objecten in de nabije omgeving (vuil op handen, meubels in deze kamer), 8. verre objecten (de aangrenzende ruimte, de maan). Dit zijn verschillende soorten bezittingen die invloed uitoefenen op de uiting van identiteit. In dit onderzoek zal gefocust worden op ‘bezittingen en producten’ als uiting van identiteit om meer inzicht te krijgen in consumentengedrag. Met de hedendaagse consumptiemaatschappij is een veelheid aan bezittingen onlosmakelijk verbonden. Aan kleding kan soms duidelijk worden afgelezen tot welke subgroep iemand behoort of wat iemand belangrijk vindt. Ook bezittingen en de inrichting van een huis zeggen iets over persoonlijkheid Gosling, Ko, Mannarelli, & Morris (2002). Daarnaast bleken mensen persoonlijkheid van anderen op basis van bezittingen, intuïtief goed te kunnen inschatten. Persoonlijkheid in dit onderzoek bestaat uit de mate waarin een persoon extravert, instemmend (agreable), consciëntieus, emotioneel stabiel en open werd gevonden. De nadruk in
5
dit onderzoek ligt dus op een aantal specifieke karaktereigenschappen die persoonlijkheid vormen. Het lijkt erop dat de beweringen van Belk en Tuan over bezittingen als verlengstuk van het zelf, worden ondersteund door de bevindingen van Gosling et al. (2002). Toch wordt in dit onderzoek het onderzoek van Gosling et al. (2002) en door Belk niet duidelijk geformuleerd wat ‘het zelf’ is. Ook wordt de link tussen het zelf en het keuzeproces voor producten niet gelegd. Hoewel zeer relevant voor de commerciële branche is geen relevant onderzoek gedaan naar de samenhang tussen het keuzeproces voor producten en het zelf. Een verklaring voor het uitblijven van evident onderzoek op dit gebied zou kunnen zijn dat niet duidelijk is wat het zelf is en hoe het is opgebouwd. Er bestaan dus verschillende visies betreffende ‘het zelf’ naast elkaar. Enerzijds wordt het zelf gezien als eenheid en anderzijds als bestaande uit opgedeelde identiteiten. 1.2 Zelf als eenheid Sommige visies op het zelf, zien ‘het zelf’ als een eenheid. Belk (1988) zegt dat mensen producten uitkiezen die in zekere zin congruent zijn aan het zelfgevoel. Het zelf wordt door hem voorgesteld als een eenheid, in plaats van een geheel wat opgebouwd is uit verschillende facetten die het zelf construeren. Volgens Kihstrom en Cantor (1984; in Holland, Verplanken, Knippenberg & Dijksterhuis, jaartal?) zijn al deze zelfgerelateerde aspecten, zoals karaktereigenschappen, op zichzelf verbonden met een kernrepresentatie van het zelf. Rollen en karaktereigenschappen zijn een uiting van deze onderliggende globale identiteit of kern-zelf. Volgens deze visie zouden producten worden gekozen op basis van het bestaande globale zelfbeeld. Dit idee van eenheid van het zelf, gaat volgens andere onderzoeken voorbij aan meer specifieke delen van persoonlijkheid of identiteit. 1.3 Zelf als opgebouwd uit losse identiteiten Contrasterend aan de visie van een globale identiteit of kernidentiteit is de visie die van een opgebouwde identiteit uitgaat. Verschillende rollen en karaktereigenschappen vormen losse identiteiten, die samen een persoon vormen. Deze losse identiteiten zijn niet onderhevig aan een globale identiteit maar kunnen wel in grote mate op elkaar lijken zodat ze een coherent geheel vormen. Shavelson en Bolus (1982) vonden bewijs voor het bestaan van een opgedeelde identiteit. In hun onderzoek toonden zij aan dat er een sterker verband was tussen gedrag en een relevante subidentiteit dan tussen gedrag en de globale identiteit. Ze vonden dat presteren tijdens de Engelse les het meest verband hield met het ‘Engelse les zelfschema’, daarna met hun ‘academische zelfschema’ en als laatste met hun ‘globale zelfschema’. Om deze bevindingen naar de consumptiesector te kunnen generaliseren, hebben Kleine, Schultz Kleine en Kernan (1993) onderzoek gedaan naar de relatie tussen het schema van specifieke sociale identiteiten
6
van een persoon en het schema van corresponderende identiteitgerelateerde bezittingen. Ook werd de relatie tussen het schema van het globale zelf en het schema van identiteitgerelateerde bezittingen bekeken. Proefpersonen beoordeelden hun globale zelfschema, hun persoonlijke schema waarbij een specifieke identiteit (atleet) in gedachte moest worden genomen en tot slot het schema van bezittingen behorende bij de specifieke identiteit (atleet). De beoordeling van de verschillende schema’s kon op een 7-puntschaal worden aangegeven. Beoordeeld werd in hoeverre ze actief-inactief, agressief-passief, geaggiteerd-kalm, snel-langzaam, rusteloos-rustig, levendig-stil, gespannen-relaxed waren. Uit dit onderzoek bleek een sterke relatie tussen een specifieke sociale identiteit en corresponderende identiteit gerelateerde bezittingen, welke niet gevonden werd tussen het globale zelf en bezittingen. Dit bevestigt dat individuen hun bezittingen zien door de ogen van een bijbehorende specifieke identiteit en niet door de ogen van hun globale identiteit. Het lijkt erop dat specifieke subidentiteiten structuur geven aan en een belangrijke rol spelen bij het maken van keuzes. Daarom zal dit nader onderzocht worden in het huidige onderzoek. Het ‘zelf’ zal op een structurele manier in kaart worden gebracht, zodat meer duidelijkheid kan worden geschept over de relatie tussen het zelf en consumentengedrag. In bovenstaande onderzoeken van Shavelson en Bolus (1982) en Kleine et al. (1993) wordt ingegaan op subidentiteiten, zoals het ‘academische zelf’ of ‘atleet’. Dit zijn voorbeelden van sociale rollen. Sociale rollen zijn een belangrijk onderdeel van de structuur van het zelf. De Social Identity Theory heeft een visie op de structuur van het opgedeelde zelf, waarin sociale rollen, maar daarnaast ook karaktereigenschappen verdeeld over deze rollen, een grote rol spelen. 1.4 Sociale Identiteit en het zelf Volgens de Social Identity Theory (Tajfel en Turner, 1979) kan het individu niet los worden gezien van haar sociale omgeving. Tevens kan deze theorie toegepast worden op consumentengedrag (Kleine et al., 1993) wat interessant is voor dit onderzoek. Wanneer iemand een keuze maakt voor een situatie of product, zal dit volgens deze theorie voor het grootste gedeelte samenhangen met de sociale omgeving die de rol beïnvloedt. Als student, moeder of sporter is er een verschil in behoefte aan producten. Keuzes voor producten aan de hand van de Social Identity Theory houden verband met de structuur en opgedeelde identiteit van personen. Aan de hand van deze Social Identity Theory kunnen bezittingen van mensen gezien worden rondom hun sociale identiteiten. Sociale identiteiten zijn opgebouwd uit sociale rollen (zoals student, moeder, sporter) en bij deze rollen horen verschillende karaktereigenschappen (eerlijkheid, spontaniteit). (zie Figuur 1) Kleine et al (1993)
7
Figuur 1: Schematische weergave opbouw identiteit volgens Young (1991) Individu
Sociale identiteiten
Sociale rollen
Karaktereigenschappen
Volgens Young (1991) zijn sociale rollen omschrijvingen van gedragingen die worden verwacht binnen een bepaalde positie in de maatschappij, bijvoorbeeld een student. Sociale rollen drukken dus de sociale identiteit van het individu uit. Samenvattend kan gezegd worden dat de Social Identity Theory zich richt op de sociale natuur van de mens en deze kan toegepast worden op de relatie met en de keuze voor producten. Tevens gaat deze theorie uit van een opgedeelde identiteit, in de vorm van identiteiten, sociale rollen en karaktereigenschappen. 1.5 Structuur van het zelf: Self Complexity Deze structuur en opbouw zoals beschreven in de Sociale Identity Theory, lijkt erg op Linville’s (1985, 1987) model van Self Complexity. Het verschil is echter, dat Linville een meetmethode heeft ontwikkeld die daadwerkelijk de structuur van ‘het zelf’ in kaart kan brengen. Een ander verschil is dat Linville zich alleen maar richt op de complexiteit van de structuur van het zelf, terwijl dit binnen de Social Identity Theory slechts een klein onderdeel is. De meetmethode van Linville stelt dat het zelf opgebouwd is uit verschillende cognitieve categorieën, ook wel zelfaspecten genoemd. Deze zelfaspecten bestaan uit (sociale) rollen en bijbehorende karaktereigenschappen, net als in de Social Identity Theory (1979). De mate van Self Complexity wordt in Linville’s meetmethode omschreven als het aantal sociale rollen wat nodig is om een zo duidelijk mogelijk beeld van het zelf te schetsen en de mate van overlap tussen karaktereigenschappen. Een groter aantal sociale rollen betekent dat iemand op veel sociale vlakken actief is, wat duidt op meer complexiteit. Ten tweede is er meer complexiteit, wanneer er minder overlap is in karaktereigenschappen tussen de sociale rollen. Overlap is het aantal karaktereigenschappen wat overeenkomt tussen de verschillende sociale rollen. Iemand is meer complex, wanneer bijvoorbeeld bepaalde karaktereigenschappen die een persoon omschrijven als werknemer, in grote mate verschillen van karaktereigenschappen die iemand omschrijven als vriendin, die weer verschillen karaktereigenschappen die toebehoren aan iemand als dochter, enz.
8
Linville en andere onderzoekers die Self Complexity hebben onderzocht, maakten gebruik van de H statistiek (Scott, 1969, aangehaald in Rafaeli-Mor, Gotlib & Revelle, 1998), als uitdrukking van de mate van Self Complexity. Deze maat omvat de twee componenten die Self Complexity vormen, namelijk het aantal rollen en overlap van karaktereigenschappen behorende bij deze verschillende rollen. Deze twee losse componenten komen overigens terug in de Social Identity Theory. De H-statistiek is echter weinig consistent, betrouwbaarheid en valide gebleken (o.a. Niedenthal, Setterlund, & Wherry, 1992, Dixon & Baumeister, 1991, Kalthoff & Neimeyer, 1993, studie 1, Koenig, 1989, Herschberger, 1990, aangehaald in RafaeliMor, Gotlib en Revelle, 1998). Rafaeli-Mor et al. (1998) vonden in hun onderzoek dat de twee losse componenten, ‘aantal rollen’ en ‘overlap tussen karaktereigenschappen’ onafhankelijke effecten bleken te hebben, zodat het samenvoegen tot 1 maat onbetrouwbaar bleek. Ook benadert het behandelen van de losse componenten beter de visie over een opgedeelde identiteit volgens de Social Identity Theory, waarbij sociale rollen en karaktereigenschappen ook los van elkaar bekeken worden. In dit onderzoek zullen daarom deze twee componenten van Self Complexity los van elkaar onderzocht, gemeten en benaderd worden. Hierdoor kan de structuur en opbouw van het zelf onderzocht worden en in verband worden gebracht met keuzes voor producten. Er is veel onderzoek gedaan naar psychologisch welbevinden en sociale aanpassing in relatie met Self Complexity (o.a. Linville, 1987, Niedenthal et al., 1992, Jordan and Cole, 1996, en Woolfolk, Novalany, Gara, Allen & Polino, 1995). In de literatuur is weinig bekend over wat de invloed is van Self Complexity op het maken van keuzes. In dit onderzoek zal bekeken worden wat de samenhang is tussen Self Complexity en het maken van keuzes. Wanneer een keuze wordt gemaakt, wordt het ‘zelf’ aangesproken om te bepalen welke optie het beste past bij het individu en de situatie. Het belang van opgedeelde identiteit bij keuzes maken blijkt uit de eerder besproken onderzoeken van Shavelson en Bolus (1982) en Kleine et al. (1993). Afhankelijk van de sociale omgeving (Tajfel en Turner, 1979) zullen 1 of meerdere rollen worden aangesproken. Wanneer de structuur van het zelf complexer is (meer rollen en minder overlap in karaktereigenschappen) zal er een grotere verwarring ontstaan bij het
maken
van
keuzes.
Meer
verschillende
rollen
en
bovenal
verschillende
karaktereigenschappen tussen die rollen zullen conflicteren met elkaar. Door een complexere structuur zullen meer tegenstellingen tussen rollen en karaktereigenschappen leiden tot meer twijfel. Bepaalde producten of bezittingen zijn belangrijker voor het uitdragen van identiteit dan andere, sommige keuzes zijn zelfrelevanter dan andere keuzes. Verwacht wordt dat keuzes voor bezittingen die belangrijk zijn voor het uitdragen van identiteit (zelfrelevante keuzes) moeilijker
9
te maken zijn dan keuzes die minder belangrijk zijn voor het uitdragen van identiteit (niet zelfrelevante keuzes). Daarnaast wordt een samenhang verwacht tussen de mate van zelfcomplexiteit en moeilijkheid van de keuze voor producten die in meer of mindere mate belangrijk zijn voor het uitdragen van identiteit. Hoe complexer de structuur van het zelf, hoe moeilijker een keuze wordt gemaakt. Wanneer een keuze echter belangrijk is voor de uiting van identiteit zal een hoge mate van Self Complexity zorgen dat de keuze maken nog moeilijker gevonden wordt en er zal meer twijfel optreden dan wanneer een keuze minder belangrijk is voor het uiten van identiteit. 1.6 Structuur én Inhoud van het zelf De meest recente onderzoeken over “het zelf’ in de psychologie maken een onderscheid tussen de inhoud van het zelfconcept en de structuur of de opbouw van het zelfconcept (Altrocchi, 1999; in Campbell, Assanand en Paula, 2003; Campbell, Trapnell, Heine, Katz, Lavallee & Lehman., 1996). De structuur van het zelf concept refereert naar hoe het zelf is opgebouwd, uit welke componenten het bestaat en hoe de organisatie hiervan is. Dit gedeelte van het ‘zelf’ is net besproken en wordt in dit onderzoek geoperationaliseerd met Self Complexity. De inhoud van het zelfconcept refereert aan iemands zelfkennis en zelfbeeld. Vragen die gesteld worden om achter die inhoud van het zelfconcept te komen zijn “Wie ben ik?” of “Hoe voel ik me (over mezelf)?”. De mate waarin het zelfconcept stabiel, helder, consistent en duidelijk gedefinieerd is, wordt Self Concept Clarity genoemd (Campbell, 1990, Campbell et al., 1996). Hierbij hoort dus ook kennis over de structuur en de complexiteit van het zelf. Mensen met een weloverwogen en duidelijk gearticuleerd zelfbeeld, hoeven niet in overeenstemming te zijn met bijvoorbeeld observaties van anderen. Toch leidt slechts het subjectieve gevoel te weten wie het zelf is, tot meer Self Concept Clarity. In het kader van keuzes als verlengstuk van het zelf lijken dit belangrijke componenten om gedrag van mensen te verklaren. 1.7 Inhoud van het zelf: Self Concept Clarity Wanneer iemand geen helder beeld heeft over zichzelf, zal dit het vertrouwen ondermijnen om in te schatten welke situatie er bij het zelfbeeld past, want wanneer niet duidelijk is ‘wie’ het zelf is, zal het moeilijker zijn ‘wat’ het zelf nodig heeft en wil. Indien voor een persoon duidelijk is hoe hij of zij in elkaar zit en dit op een heldere, coherente manier kan verwoorden, lijkt dit keuzes maken te beïnvloeden. Verwacht wordt dat een hoge mate van Self Concept Clarity het maken van keuzes voor producten makkelijker maakt en dat er minder twijfel op zal treden. Het belang van Self Concept Clarity bij een keuzeprobleem is reeds bevestigd (Setterlund en Niedenthal, 1993), maar twijfel en moeilijkheid van de keuzes zijn
10
buiten beschouwing gelaten. Een keuzestrategie waarbij het zelf als gids dient is onderzocht in relatie tot Self Concept Clarity. Deze strategie wordt prototype-matching genoemd (Niedenthal et al., 1985) en stelt dat een voorstelling maken van een typisch persoon in een bepaalde situatie erg belangrijk is bij het maken van keuzes. Wanneer iemand een product koopt, een studie kiest, voor een bedrijf gaat werken of een woning uitkiest zullen individuen zich eerst een typisch persoon voorstellen, die een bepaald product koopt, een specifieke studie kiest, voor dergelijk bedrijf gaat werken, of een zelfde soort woning kiest. Daarna vergelijkt het individu de belangrijkste karaktertrekken van zo’n prototypisch persoon met zijn/haar eigen karaktertrekken. Wanneer iemand bijvoorbeeld kiest op welke politieke partij te stemmen, zal de persoon in kwestie een typische VVD-er (rijk, rechts, belang van economie) vergelijken met een typische GroenLinks-er (middenklasse, links, belang van milieu). Degene die kiest zal dan de karaktertrekken van de prototypische persoon vergelijken met de karaktertrekken van hem of haarzelf. Op basis van de meeste en belangrijkste overeenkomsten zal een keuze gemaakt worden. Setterlund en Niedenthal (1993) meetten Self Concept Clarity, maar ook namen ze een vragenlijst af met 60 verschillende karaktereigenschappen. Proefpersonen konden op een 7punt-schaal aangeven hoe goed deze karaktereigenschap hen beschreef, waarbij 1 helemaal niet zelfbeschrijvend was en 7 helemaal wel zelfbeschrijvend. De prototype-matching keuzetaak werd op een ander moment afgenomen. Proefpersonen konden kiezen uit 5 verschillende auto’s en restaurants. Tijdens een pilotstudie schreef een andere groep proefpersonen prototypische karaktereigenschappen toe aan mensen die voor een bepaalde auto of restaurant kiezen. Hieruit kwam een profiel van elke auto of restaurant voort, dat werd gekoppeld aan de keuze van de proefpersonen bij wie de prototype-matching keuzetaak werd afgenomen. Onderzocht werd in hoeverre
de
karaktereigenschappen
van
het
prototype
overeenkwamen
met
de
karaktereigenschappen van de proefpersonen. Uit het onderzoek van Setterlund en Niedenthal (1993) bleek Self Concept Clarity de belangrijkste factor voor het gebruik van prototype matching. Mensen met een hoge mate van Self Concept Clarity kozen een auto die of een restaurant dat paste bij hun eigen karaktereigenschappen. Een duidelijk en helder geformuleerd zelfbeeld bleek belangrijk om keuzes te maken die consistent waren aan hen zelf. In het huidige onderzoek zal niet onderzocht worden wat de invloed is van Self Concept Clarity op prototype matching. Wel zal de samenhang tussen Self Concept Clarity en de twijfel en moeilijkheid worden onderzocht. De snelheid van de keuze wordt gezien als objectieve maat die twijfel en moeilijkheid van keuzes weergeeft. Het beoordelen van de moeilijkheid van de keuzes door de proefpersonen is een subjectieve meting. In dit onderzoek staan keuzes voor producten die een verlengstuk zijn van het zelf centraal. In het onderzoek van Setterlund en
11
Niedenthal (1993) kon slechts gekozen worden tussen verschillende auto’s en restaurants en werd niet ingegaan hoe belangrijk deze keuzes waren voor het uitdrukken van identiteit. In dit onderzoek zal een onderscheid gemaakt worden tussen keuzes die in meer en mindere mate van belang zijn voor het uitdrukken van identiteit (zelfrelevant - niet zelfrelevant). Wanneer een keuze belangrijk is voor de uiting van identiteit zal een hoge mate van Self Concept Clarity de keuze makkelijker maken en er zal minder twijfel optreden dan wanneer een keuze minder belangrijk is voor het uiten van identiteit. Na het meten van zowel de Structuur als de Inhoud van het zelf zal in dit onderzoek onderzocht worden wat de samenhang is tussen deze persoonlijke verschillen en het maken van keuzes. Hierdoor ontstaat de centrale vraag waarop in dit onderzoek getracht wordt een antwoord te vinden; “Wat is de samenhang tussen Self Complexity (SC), Self Concept Clarity (SCC) en het maken van zelfrelevante en niet zelfrelevante keuzes?”. Samenvattend zullen de hypotheses horende bij deze vraagstelling worden genoemd. De eerste hypothese heeft betrekking op de structuur van het zelf. Verwacht wordt dat een grotere mate van Self Complexity samenhangt met het langzamer maken en het moeilijker vinden van het maken van keuzes, met een sterkere samenhang voor zelfrelevante dan niet-zelfrelevante keuzes. De tweede hypothese heeft betrekking op de inhoud van het zelf. Verwacht wordt dat een lage mate van Self Concept Clarity zal samenhangen met het langzamer maken en het moeilijker vinden van het maken van keuzes, met een sterkere negatieve samenhang voor zelfrelevante keuzes dan niet-zelfrelevante keuzes. 1.8 Zelf activatie manipulatie Dit onderzoek heeft betrekking op zowel de structuur als de inhoud van het zelf. Interessant is nu te onderzoeken wat de invloed van zelfbewustzijn is op het maken van keuzes. Wanneer geprimed wordt met het globale zelf, de zelfbewustzijn activatie, zullen alle verschillende sociale rollen en karaktereigenschappen worden aangesproken. Ook zal iemand door een dergelijke prime uit een bepaalde subidentiteit worden gehaald, waar deze op dat moment in zit (student, vriendin, dochter). Wanneer een persoon dus erg complex is, wordt verwacht dat hierdoor zelfconcept verwarring kan ontstaan en dat dit invloed heeft op het maken van keuzes. Bij een lage mate van Self Complexity wordt verwacht dat een zelf activatie geen effecten heeft, omdat weinig zelfconcept verwarring zal ontstaan. Ook wordt verwacht dat mensen met een lage mate van Self Concept Clarity, minder snel en minder makkelijk keuzes maken, na een globale zelfactivatie prime. Mensen die niet goed weten wie ze zijn en die geconfronteerd worden met niet zelfrelevante, maar vooral zelfrelevante keuzes, zullen veel zelfconcept verwarring ondervinden. Deze prime met het globale zelf zal namelijk alle verschillende sociale rollen en karaktereigenschappen aanspreken, maar aangezien daar weinig
12
helderheid en duidelijkheid over is, zal een grotere verwarring ontstaan. Hierdoor zullen keuzes minder snel en minder makkelijk worden gemaakt. Belangrijke (zelfrelevante) keuzes, die centraler zijn voor sommige rollen of karaktereigenschappen zullen meer verwarring oproepen bij een lage mate van Self Concept Clarity. Bij een hoge mate van Self Concept Clarity wordt verwacht dat een dergelijke verwarring niet zal ontstaan, omdat weinig zelfconcept verwarring zal optreden bij een globale zelf activatie. Samenvattend is een tweetal hypotheses betreffende de zelfactivatie manipulatie te stellen. Ten eerste wordt verwacht dat een lage mate van Self Concept Clarity samenhangt met langzamer maken van keuzes en het moeilijker vinden om de keuze te maken, met een sterkere samenhang tussen zelfrelevante dan niet zelfrelevante keuzes, wanneer geconfronteerd wordt met een globale zelf prime. De tweede hypothese omtrent de manipulatie stelt, dat een hoge mate van Self Complexity (weinig overlap in karaktereigenschappen en veel rollen) samenhangt met langzamer maken van keuzes en het moeilijker vinden om de keuze te maken, met een sterkere samenhang tussen zelfrelevante dan niet zelfrelevante keuzes, wanneer geprimed wordt met een globale zelf. 1.9 Design De proefpersonen in het huidige onderzoek zullen op twee verschillende momenten getest worden. De eerste keer zullen Self Complexity en Self Concept Clarity worden gemeten. Ook wordt aan de proefpersonen 38 categorieën voorgelegd, die worden beoordeeld in mate van relevantie voor het uitdrukken van identiteit. De tweede week worden proefpersonen eerst gemanipuleerd, met ofwel de zelf-activatie dan wel de neutrale manipulatie. Hierna wordt de keuzetaak afgenomen. Per proefpersoon een aparte keuzetaak ontwikkeld, met de 10 minst en 10 meest belangrijke categorieën om identiteit uit te drukken. Voor het aanmaken van deze keuzetaak waren twee verschillende testmomenten noodzakelijk. Ook was dit noodzakelijk om de zelfbeoordeling van Self Complexity en Self Concept Clarity niet te laten interfereren met de manipulatie en keuzetaak.
13
2. Methode
2.1 Proefpersonen In totaal participeerden 68 proefpersonen in het onderzoek. Bij 5 personen werd de data van de keuzetaak niet goed weggeschreven. Daardoor zijn deze proefpersonen uit de analyses geschrapt. Bij de eerste 4 proefpersonen die werden getest in week 2, bleken niet alle keuzemogelijkheden goed geprogrammeerd te zijn. Hierdoor is een aantal keuzes veranderd in missing values, bij twee proefpersonen is dat 10% van de data, bij één proefpersoon 12,5 % en bij nog een proefpersoon 15% van de totale data. De proefpersonen waren allemaal vrouwelijk en eerstejaars Psychologie studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Als beloning voor deelname aan dit onderzoek kregen zij 2 proefpersoonpunten, deze punten worden verzameld om het propedeusejaar te behalen. De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen was 20.97 (SD = 3.88). In dit onderzoek was er een manipulatie waardoor twee condities ontstonden tussen proefpersonen, namelijk de Self Prime (30 proefpersonen) en XYZ Prime (33 proefpersonen).
2.2 Design en overzicht Elke proefpersoon zat in totaal in drie verschillende condities. Alle proefperpsonen zaten in twee condities betreffende de keuzetaak. Deze taak bestond uit 20 zelfrelevante keuzes (ZR) en 20 niet- zelfrelevante keuzes (NZR), die de twee condities vormen. Uitleg over de keuzetaak is te lezen bij de procedure sectie van week 2. De derde conditie waar proefpersonen onderverdeeld werden betreft de manipulatie. Om de hypotheses omtrent de manipulatie te operationaliseren werden de proefpersonen random verdeeld over twee verschillende condities, de Self Prime óf de XYZ Prime. Uitleg over deze manipulatie is te lezen bij de procedure sectie van week twee. Proefpersonen werden random verdeeld over de verschillende condities. Het onderzoek werd gepresenteerd met de titel “Sneller Shoppen”, bestaande uit een pré-test die afgenomen werd in week één en een post-test die afgenomen werd in week twee. Er zat dus ongeveer een week tussen de pré-test en de post-test.
2.3 Procedure
Week één De proefpersonen werd geïnstrueerd plaats te nemen achter een computer, elk in een aparte kamer. In totaal waren er vijf computers aanwezig, verdeeld over 5 verschillende ruimtes. Tegelijkertijd konden er vijf proefpersonen deelnemen aan het onderzoek. Na een korte instructie startte het onderzoek.
14
Ten eerste werd er een schriftelijke taak voorgelegd om de eerste onafhankelijke factor Self Complexity (SC) te meten. De proefpersonen lazen de instructie (zie appendix nr. ?) en vulden de lijsten in. Na het afronden van deze taak werd gevraagd om de ingevulde formulieren samen te voegen met de instructie en omgekeerd op tafel te leggen. Aan de proefpersonen werd gevraagd om de deur van hun kamer open te zetten, waarop de proefleider verdere instructies zou verschaffen en de volgende taken op de computer op zou starten. Het vervolg van het onderzoek bestond uit op Authorware geprogrammeerde computertaken. Met de eerste computertaak werd de tweede onafhankelijk factor Self Concept Clarity (SCC) gemeten. De laatste factor die gemeten werd op de computer, was Self Esteem (SE)1. Tot slot werd een vragenlijst met 38 categorieën afgenomen op de computer. De proefpersonen konden per categorie aangeven in welke mate deze belangrijk was voor het uitdragen van identiteit, zodat voor iedereen een persoonlijke rangordening ontstond. Deze rangordening van categorieën komt terug in de tweede week van het onderzoek. In de tweede week van het onderzoek worden de 10 minst en de 10 meest belangrijke categorieën gebruikt in de keuzetaak. Na afronding van alle taken, werd een vervolgafspraak gemaakt met de proefpersoon voor de post-test de week erna. De pré-test duurde in totaal ongeveer 45 minuten.
Week twee De proefpersonen werden wederom kort geïnstrueerd en namen plaats achter één van de vier computers, elk in een aparte kamer. Tegelijkertijd konden er vier proefpersonen worden getest. Alle proefpersonen begonnen met het lezen van de manipulatie. Om de manipulatie niet te laten interfereren met de meting van de onafhankelijk variabelen, is er gekozen voor twee verschillende toetsmomenten. De proefpersonen omcirkelden de persoonlijke voornaamwoorden of XYZ, afhankelijk van de conditie. Wanneer ze klaar waren werd de taak gecontroleerd door de proefleidster en deze startte op de computer de manipulatiecheck. De manipulatiecheck en de rest van het onderzoek bestonden uit met Authorware geprogrammeerde computertaken. Na het invullen van de persoonlijke voornaamwoorden in het verhaaltje van de manipulatiecheck, startte na een korte instructie de keuzetaak. Deze keuzetaak is gebaseerd op een taak in week 1, waarbij de proefpersonen konden aangeven welke categorieën belangrijk of minder belangrijk waren voor het uitdragen van hun identiteit. Voor elke proefpersoon werd tussen de twee toetsmomenten in, een persoonlijk bestand aangemaakt met de 10 minst en 10 meest belangrijke keuzes. Hierdoor was het tevens noodzakelijk om op twee verschillende 1 Deze factor zal nader worden toegelicht onder het kopje ‘meetinstrumenten, onafhankelijke variabelen’ van de methoden sectie.
15
tijdstippen te testen, aangezien de post-test voor iedere proefpersoon aangepast diende te worden. Na het eindigen van de computertaken controleerde de proefleidster de computer en sloot voor elke proefpersoon hun persoonlijke bestand af. De post-test duurde ongeveer 40 minuten. Als beloning kregen de proefpersonen na afloop van het onderzoek twee proefpersoonpunten.
2.4 Meetinstrumenten 2.4.1 Onafhankelijke variabelen:
Self Complexity (SC)
Werd gemeten met een test gebaseerd op de test van Linville (1987, zie
bijlage nr. 7.3) Net als bij de meetmethode van Linville werd aan de proefpersonen gevraagd om sociale rollen op te schrijven, op een manier die een zo compleet mogelijk beeld geeft van henzelf. Vervolgens werd aan de proefpersonen gevraagd om per rol op te schrijven welke karaktereigenschappen hierbij horen, op een manier die een zo compleet mogelijk beeld geeft van elke rol. Proefpersonen konden gebruik maken van kaartjes waarop de karaktereigenschappen beschreven stonden, waardoor ze een visuele ondersteuning hadden. Linville (1987) maakte gebruik van een lijst met 33 karaktereigenschappen. In het huidige onderzoek is echter gebruik gemaakt van een lijst van Rottermund (Rottermund en Meiniger, 2004) met 52 karaktereigenschappen. Gekozen is voor de lijst van Rottermund, omdat het aantal positieve en negatieve karaktertrekken gelijkwaardiger verdeeld is dan in de lijst van Linville (1987), waar meer positieve dan negatieve karaktereigenschappen beschreven werden. Voor een overzicht van deze meetmethode (zie bijlage nr. 7.2). Self Complexity wordt hier genoemd als één maat, maar zoals in de inleiding al beschreven werd is deze maat niet altijd betrouwbaar gebleken. In dit onderzoek wordt grotendeels dezelfde meetmethode van Self Complexity gebruikt als in de onderzoeken van oa. Linville (1987) en Rottermund (2004), maar de twee componenten die samen Self Complexity vormen werden apart meegenomen in de analyses om de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten (Rafaeli-Mor et al., 1998). Deze twee componenten zijn het aantal rollen (AR) en de overlap (OL) tussen karaktereigenschappen.
Self Concept Clarity (SCC)
Werd gemeten met een 12-item vragenlijst van Campbell
(1996). Een voorbeeld van een item is, “ Mijn gedachten over mijzelf zijn vaak met elkaar in conflict” . De antwoordmogelijkheden werden gegeven op een 7-punts schaal en varieerden van “helemaal niet op mij van toepassing” (1) tot “helemaal wel op mij van toepassing” (7). Na omscoring duidt een hogere score op een hogere SCC.
16
Extra meting Self Esteem
In onderzoeken van o.a. Campbell (1990), Campbell et al.
(1996), Setterlund en Niedenthal (1993) werd een sterke positieve correlatie gevonden tussen Self Concept Clarity en Self Esteem. Het hebben van een duidelijk zelfconcept lijkt samen te hangen met een hoge mate van zelfvertrouwen. In lijn met Self Concept Clarity lijkt het waarschijnlijk dat binnen het huidige onderzoek een hoge mate van Self Esteem zal samenhangen met het sneller maken van keuzes en het minder moeilijk vinden van het maken van keuzes. Hierdoor is het interessant te bekijken hoe de samenhang tussen Self Esteem en keuzes maken is. Self Esteem (SE) werd gemeten met een 10-item lijst van Rosenberg (1965). Een voorbeelditem is, ‘Ik wou dat ik meer respect voor mijzelf had”. De antwoordmogelijkheden werden gegeven op een 7-punt-schaal en varieerden van “helemaal niet op mij van toepassing” (1) tot “helemaal wel op mij van toepassing” (7). Een hogere score betekent een hogere mate van SE.
Voormeting keuzetaak
Alle proefpersonen kregen 38 categorieën te zien op hun
computer met de vraag hoe belangrijk deze categorie is om identiteit uit te drukken (zie bijlage nr. 7.4). Een voorbeeldvraag is: “ Hoe belangrijk is kleding om je identiteit uit te drukken?”. Voorbeelden van andere categorieën zijn internetprovider, wc-papier en goede doelen. Deze categorieën zijn in meer en mindere mate van belang om identiteit uit te drukken, wat eerder bleek uit een pilotstudie. Aan de proefpersonen werd per categorie gevraagd hoe belangrijk deze is om identiteit uit te drukken. Dit konden ze aanklikken op een lijnstuk waarbij het linkeruiteinde nul was en “helemaal niet belangrijk” en het rechteruiteinde 100 en “helemaal wel belangrijk”. Deze voormeting werd gebruikt om voor elke proefpersoon afzonderlijk een keuzetaak aan te maken die afgenomen werd in de tweede week van het onderzoek. Aan de hand van de voormeting kon bij deze keuzetaak per proefpersoon een onderscheid worden gemaakt tussen de 10 meest en 10 minst zelfrelevante categorieën om identiteit uit te drukken. 2.4.2 Afhankelijke variabelen:
Keuzetaak
Eerst zal de operationalisatie van de keuzes en bijbehorende reactietijden
worden toegelicht. De proefpersonen kregen telkens twee plaatjes te zien, een plaatje links en een plaatje rechts op het computerscherm. Deze twee plaatjes horen beide bij dezelfde categorie, bijvoorbeeld kleding. Gekozen werd tussen de twee plaatjes op het scherm. Per categorie werden er twee keuzes gemaakt, waarbij gekozen kon worden tussen twee plaatjes, een dichotmome keuze (2 x 2 plaatjes). De proefpersonen konden het linker of rechter plaatje kiezen door op bijbehorende knopjes (z en /) op het toetsenbord te drukken.
17
De proefpersonen kregen 10 categorieën (20 keuzes) aangeboden die als meest belangrijk uit de pré-test kwamen en 10 categorieën (20 keuzes) die als minst belangrijk uit de pré-test kwamen. Dit zijn in totaal 40 keuzes die in een random volgorde werden aangeboden. De proefpersonen werd geïnstrueerd om niet al te lang over de keuze na te denken en op hun gevoel en eerste ingeving af te gaan (voor de gehele keuzetaak en instructie zie bijlage nr. 7.5). Hen werd niet verteld dat de aangeboden categorieën verband hielden met de pré-test. Reactietijd en de keuze die gemaakt wordt zijn de meetbare (afhankelijke) factoren in deze keuzetaak. Deze reactietijd werd voor elke keuze weggeschreven, in totaal 40 keuzes per proefpersoon. De manipulatie was een kort verhaaltje van
Manipulatie en manipulatiecheck
ongeveer een half A-4tje (Stapel & Koomen, 2001). Proefpersonen werd gevraagd alle erin voorkomende persoonlijke voornaamwoorden te omcirkelen (zie bijlage nr. 7.6). Het verhaaltje verschilde per conditie. In de zelf-activatie waren dit de woorden ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’. In de andere (neutrale) conditie stonden er geen persoonlijke voornaamwoorden in het verhaal, maar de letters ‘XYZ’, ‘ABC’, ‘zich’ of ‘zijn’, op de plekken waar normaal een persoonlijk voornaamwoord zou staan. Dit is de ‘XYZ prime’ conditie. Om te controleren of de manipulatie het zelfbewustzijn vergrootte in de zelf-activatie conditie en niet in de XYZ prime conditie, kregen de proefpersonen een verhaal in een onbekende taal, Wezwe, te lezen (Stapel & Banton; 2004). In feite was het een onbestaande taal. In dit verhaal konden de proefpersonen op 20 lege plekken in deze tekst Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden invullen. Verwacht werd, dat proefpersonen in de zelf-activatie conditie meer ‘ik’, ‘mij’ of ‘mijn’ zouden invullen dan in de XYZ prime conditie. Zie voor een compleet overzicht van zowel de manipulatie als de manipulatiecheck de appendix nr. 7.7.
3. Resultaten
3.1 Proefpersonen In dit onderzoek zijn in totaal 63 proefpersonen meegenomen in de analyses. Alle toetsen zijn tweezijdig getoetst bij een ρ van .05.
3.2 Transformatie Reactietijd Na een controle op de normale verdeling met een Kolmogorov-Smirnov normaliteitstoets op de totale gemiddelde reactietijd blijkt een asymmetrische verdeling (notatie??) = .140. De scheefheid 2.644 (SD = .302) en de gepiektheid 12.248 (SD = .595) bevestigen dat er geen sprake is van een normale verdeling.
18
Zoals gebruikelijk bij het analyseren, werden de ruwe reactietijden onderworpen aan een transformatie 1 / gemiddelde reactietijd + 1, (Ratcliff, 1993). Door het toepassen van deze transformatie is reactietijd wel normaal verdeeld. De Kolmogorov-Smirnov Normaliteitstoets wijst nu op een normale verdeling ?? = .969. Na de transformatie is de scheefheid .085 (SD = .302) en gepiektheid .729 (SD = .595), wat de normale verdeling bevestigt.
3.3 Descriptieve Informatie Onafhankelijke Variabelen:
SCC:
De items 6 en 11 van de SCC vragenlijst werden omgescoord (totaal 12 items). De
betrouwbaarheid bleek goed (α = .848). De gemiddelde SCC score was 4.458 (SD = 0.955) en de range van de gemiddelde score van SCC was 3.92 met een minimum van 2.42 en een maximum van 6.33.
SC:
Self Complexity bestaat uit twee maten, de overlapscore (OL) en het aantal rollen (AR).
De overlapscore is de overlap tussen de verschillende karaktereigenschappen verdeeld over de verschillende rollen. De overlapscore is met het computerprogramma R berekend. De OL-score is gebaseerd op de volgende formule: OL = ( ∑i ( ∑j Cij ) / Ti ) / n * ( n – 1 ). In deze formule is C het aantal gemeenschappelijke karaktereigenschappen in 2 dezelfde rollen. T is het totaal aantal karaktereigenschappen in een bepaalde rol. n is het totale aantal rollen van een bepaalde persoon en i en j variëren van 1 tot n. (Zie appendix voor de R-code). OL is een score die kan variëren tussen 0 en 1 waarbij een hogere score staat voor een grotere mate van overlap (minder complex). De range van de OL score was 0.63 met een minimum van 0.22 en een maximum van 0.85. De gemiddelde OL-score was 0.521 (SD = .134). De range van de AR score was 16 met een minimum van 3 en een maximum van 19. De gemiddelde AR score was 9.17 (SD = 3.081).
SE:
De helft van de items van de SE-vragenlijst (totaal 10 items) werd omgescoord. De
betrouwbaarheid is goed (α = .908). De range van de gemiddelde score van SE was 4 met een minimum van 3 en een maximum van 7. De gemiddelde SE score was 5.551 (SD = 1.004). Interessant is de samenhang tussen de
Samenhang SCC en SC (OL en AR) en SE:
onafhankelijke variabelen SCC, SC en SE. In eerdere onderzoeken van onder andere Campbell (1990), Campbell et al. (1996) en Setterlund & Niedenthal (1993) blijken de variabelen SCC en SE sterk met elkaar te correleren. Er blijkt een discriminante validiteit, zodat gesproken kan worden van twee verschillende en onafhankelijke constructen. In dit onderzoek zal dit wederom
19
onderzocht worden, alvorens naar de samenhang met de reactietijden en moeilijkheid van de keuzes wordt gekeken. Aangezien SC is opgesplitst in OL en AR zullen deze variabelen apart van elkaar bekeken worden. Tevens wordt er binnen SC gekeken naar de samenhang tussen de twee componenten OL en AR. Ten eerste zal er gekeken worden naar de samenhang tussen SCC en SC en daarna tussen SCC en SE. Aangezien SC is opgesplitst zal eerst de factor OL en vervolgens de tweede factor AR bekeken worden. Er is een significante correlatie (r = .264, p = .04) tussen SCC en OL, wat betekent dat bij meer SCC, meer OL (minder SC) zal zijn. Gezegd kan worden dat een duidelijker zelfbeeld positief samenhangt met meer overlap in karaktereigenschappen (minder complex). Nu wordt de samenhang tussen SCC en AR, de andere factor van SC beschreven. In tegenstelling tot de significante samenhang tussen SCC en OL, is er tussen SCC en AR geen significante samenhang gevonden (r = .163, p = .201). Een duidelijk zelfbeeld hangt in tegenstelling tot de overlapscore niet samen met de tweede factor van Self Complexity het aantal rollen. De laatste variabele waarvan de samenhang met SCC wordt beschreven is SE. De sterke correlatie die uit eerder onderzoek is gebleken (Campbell, 1990; Campbell et al., 1996; en Setterlund & Niedenthal, 1993) wordt bevestigd in het huidige onderzoek. Een sterke significante positieve samenhang (r = .510, p < 0.001) tussen SCC en SE is gevonden. Een duidelijker zelfbeeld hangt positief samen met een hogere mate van Self Esteem. Tussen de twee factoren waaruit SC bestaat, OL en AR, is geen significante samenhang gevonden (r = .069, p = .60). Beide factoren die samen SC vormen hangen dus niet significant met elkaar samen en zijn dus zogezegd onafhankelijke predictoren van Self Complexity. Het is gebleken dat SE sterk samenhangt met SCC. Nu zal worden gekeken hoe SE samenhangt met de twee factoren die SC vormen, OL en AR. De eerste factor van SC, OL correleert marginaal significant (r = .244, p = .59) met SE. Een hoge mate van Self Esteem heeft een positieve marginaal significante relatie met de mate van overlap van karaktereigenschappen. Tussen de tweede factor van SC, AR en SE is geen significante correlatie (r = .112, p = .381). Een hogere mate van Self Esteem hangt niet samen met het aantal rollen van een persoon. In lijn met voorgaande onderzoeken is gebleken dat SC en SE erg sterk met elkaar correleren en dat deze twee constructen waarschijnlijk grotendeels hetzelfde meten. Wat opvallend is, is het verschil tussen beide factoren wanneer gekeken wordt naar de correlaties
20
met OL, waarbij SE en OL wel en SCC en OL slechts marginaal significant met elkaar correleren. Hoewel SCC en SE dus sterk met elkaar correleren wordt de discriminante validiteit die in eerdere onderzoeken al aangetoond werd (Campbell, 1990; Campbell et al., 1996; en Setterlund & Niedenthal, 1993) wederom bevestigd.
3.4 Manipulatiecheck De manipulatiecheck is gedaan over 63 proefpersonen, bij 5 proefpersonen was de data niet goed weggeschreven, omdat de keuzetaak niet was opgeslagen. Na het berekenen van de Zwaarden kon gekeken worden naar uitbijters en de normale verdeling. Er was één extreme uitbijter (Z-waarde > 3), die niet is meegenomen in de analyses. Om te kijken of de manipulatie toch een verschil tussen beide condities heeft veroorzaakt is een Independent Samples t-test uitgevoerd. De resultaten lieten zien dat geen significante verschillen waren tussen beide condities, hoewel de gemiddelden misschien anders suggereren. Er werden meer self-woorden in de zelf-conditie (M = 7.258, SD = 3.568) opgeschreven dan in de XYZ-conditie (M = 5.546, SD = 2.611), maar het verschil was niet significant. De manipulatie is dus niet gelukt, waardoor conditie bij de analyses verder buiten beschouwing wordt gelaten en zal een aantal hypotheses niet worden getoetst.
ZR en NZR keuzes:
Om een eventueel verschil in reactietijd tussen ZR en NZR te toetsen is
er een paired t-test uitgevoerd. Er blijkt een significant verschil te zijn tussen de twee condities t (62) = -3.549, p < .001. Er wordt langzamer gereageerd op ZR-keuzes (M= 2.073) dan op NZRkeuzes (1.669).
3.5 Analyses Hypothese Toetsing In de analyses zullen de vier factoren SCC, SE, OL en AR (die samen SC vormen) aan bod komen. Voor het overzicht zullen de drie factoren en hun samenhang met keuzes afzonderlijk van elkaar beschreven worden. Ten eerste zullen de predictor SCC en SE aan bod komen. Ten tweede zullen de factoren die SC vormen, OL en AR aan bod komen. De samenhang tussen deze factoren met de rt van de keuzes worden beschreven. 3.5.1
Self Concept Clarity
Samenhang Self Concept Clarity en de reactietijd van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) Ten eerste wordt er gekeken naar de samenhang tussen SCC en de reactietijden van de twee verschillende keuzemogelijkheden afzonderlijk van elkaar. Beginnend met de samenhang
21
tussen de predictor SCC en de reactietijden van de ZR keuzes. Vervolgens komt de samenhang tussen SCC en de reactietijden van NZR keuzes aan bod. ZR keuzes en NZR keuzes kunnen niet met elkaar in 1 analyse worden meegenomen aangezien het twee verschillende afhankelijke variabelen zijn. Wel kan gekeken worden naar de richting en de sterkte van de verschillende correlaties, zodat vergeleken kan worden tussen ZR en NZR keuzes. Tussen SCC en de rt van ZR keuzes en NZR keuzes wordt een negatieve samenhang verwacht. Verwacht wordt dat een hoge mate van SCC samenhangt met een kortere reactietijd van keuzes, met een sterkere samenhang tussen SCC en de rt van ZR keuzes dan tussen SCC en de rt van NZR keuzes. Ten eerste is er gekeken naar de samenhang tussen SCC en ZR keuzes. Er blijkt een significante positieve samenhang te zijn (r = -.250, p = .048). Doordat reactietijden zijn getransformeerd, is de samenhang namelijk precies tegenovergesteld aan de ‘werkelijke reactietijden’. Bij een grotere SCC wordt minder snel gereageerd op ZR keuzes, wat precies tegenovergesteld is aan de verwachting, waar juist een snellere reactietijd werd verwacht. Ten tweede is er gekeken naar de samenhang tussen SCC en NZR keuzes. In tegenstelling tot ZR keuzes blijkt er geen significante samenhang te zijn (r = -.163, p = .202). Bij NZR keuzes wordt niet significant langzamer gereageerd bij een hogere SCC. Wederom is een positieve samenhang gevonden wat tegengesteld is aan de verwachtingen, waarbij een negatieve samenhang word verondersteld. De mate van SCC, is geen belangrijke predictor gebleken voor de rt bij het maken van NZR keuzes. De voorspelling dat een hogere SCC significant negatief samenhangt met zowel ZR en NZR keuzes, met een sterker effect op ZR keuzes komt niet uit. De significante positieve samenhang die gevonden is tussen SCC en ZR keuzes is precies tegenovergesteld aan de verwachting waarbij een negatieve samenhang werd verondersteld. Op zelfrelevante keuzes wordt langzamer gereageerd dan sneller bij een hogere mate van SCC. Er is geen samenhang gevonden tussen SCC en de rt van NZR keuzes.
Samenhang Self Concept Clarity en de moeilijkheid van het maken van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) De samenhang tussen SCC en de moeilijkheid van ZR en de moeilijkheid van NZR keuzes zal wederom los van elkaar geanalyseerd worden met een bivariate correlatie. Verwacht wordt dat er een negatieve samenhang zal zijn tussen SCC en de moeilijkheid van het maken van keuzes, met een sterkere negatieve samenhang tussen SCC en de moeilijkheid van het maken van ZR keuzes dan tussen SCC en de moeilijkheid van het maken van NZR keuzes. Deze hypothese wordt bevestigd. Tussen SCC en de moeilijkheid van het maken van ZR keuzes blijkt een significante negatieve samenhang (r = -.342, p = .014). Ook tussen SCC en de moeilijkheid van het maken van NZR keuzes is een negatieve significante samenhang gevonden
22
(r = -.322, p = .021), deze samenhang is minder sterk dan de samenhang tussen SCC en ZR keuzes, wat in lijn is met de hypothese. Dit betekent dat een hoge mate van Self Concept Clarity samenhangt met het minder moeilijk vinden van het maken keuzes, en er is nog een sterkere samenhang tussen Self Concept Clarity en zelfrelevante keuzes dan niet zelfrelevante keuzes.
Exploratief: Interactie-effect Self Concept Clarity, Zelfrelevante keuzes en Niet Zelfrelevante keuzes Als laatste is er exploratief gekeken naar de verschilscore (Δrt) van ZR en NZR keuzes (rtZR-rtNZR). Hierdoor kunnen ZR en NZR samen worden meegenomen in de analyses als verschilscore. Er kan met behulp van een lineaire regressie onderzocht worden of er een interactie-effect is tussen de predictor SCC en de verschilscore. Deze verschilscore zegt iets over of er een langere of juist een kortere reactietijd is bij ZR of bij NZR keuzes. Deze verschilscore kan niet de rt van de ZR en NZR keuzes los van elkaar vergelijken. Er is geen significante samenhang gevonden tussen SCC en de verschilscore. Dit betekent dat de mate van SCC niet van invloed is op keuzes maken wanneer ZR en NZR met elkaar zijn gecombineerd en dat er geen interactie-effect is tussen SCC, ZR en NZR keuzes. 3.5.2
Self Esteem
Samenhang Self Esteem en de reactietijd van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) Over Self Esteem zijn geen hypotheses vastgesteld. Omdat deze factor sterk blijkt samen te hangen met SCC wordt deze meegenomen in de analyses, om eventuele overeenkomsten en verschillen te bekijken betreffende de samenhang met keuzes maken. Er zal gekeken worden naar de samenhang tussen SE en de rt van ZR keuzes en SE en de rt van NZR keuzes, om er achter te komen of er een significant negatieve correlatie is tussen SE en de rt en de moeilijkheid van het maken van keuzes. Na het uitvoeren van de bivariate correlaties blijkt dat er geen significante samenhang is tussen SE en de reactietijd en moeilijkheid van het maken van ZR en NZR keuzes. Dit is interessant, omdat er wél tussen SCC en rt ZR keuzes een significante samenhang is, ook al is deze samenhang in tegengestelde richting met de hypotheses. Ook is er een significante negatieve samenhang tussen SCC en de moeilijkheid van de keuzes, die niet gevonden wordt tussen SE en de moeilijkheid van het maken van de keuzes. Aangezien de samenhang tussen SE en SCC erg groot is, zou verwacht worden dat er soortgelijke correlaties zouden zijn tussen deze factoren en de rt en de moeilijkheid van de keuzes. Dit is echter niet het geval.
23
3.5.3
Overlapscore Karaktereigenschappen
Samenhang Overlapscore van Karaktereigenschappen (Self Complexity) en de reactietijd van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) De twee factoren OL en AR vormen samen SC. Deze factoren en hun samenhang met de rt van de keuzes zullen apart van elkaar worden besproken. Ze kunnen niet met elkaar in 1 analyse worden meegenomen aangezien het twee losse constructen zijn, waarover afzonderlijke bivariate correlaties worden uitgevoerd. Eerst komt OL aan bod. Tussen OL en ZR keuzes en OL en NZR keuzes wordt een significante negatieve samenhang verwacht. Eerst is gekeken naar de samenhang tussen OL en ZR keuzes. Er blijkt geen significante samenhang te zijn (r = -.149, p = .252). Bij een grotere OL wordt niet langzamer gereageerd op ZR keuzes, wat niet in lijn is met de verwachtingen. Ten tweede is er gekeken naar de samenhang tussen OL en NZR keuzes. Ook hier blijkt geen significante samenhang (r = -.173, p = .183). Bij een grotere OL wordt niet langzamer gereageerd op NZR keuzes. Door de bovenstaande analyses kan geconcludeerd worden dat de verwachtingen niet uitkomen, OL hangt niet significant samen met de rt van ZR en NZR keuzes. Hierdoor kan gezegd worden dat de verwachting betreffende de samenhang tussen OL en de reactietijd van keuzes maken niet uitkomt.
Samenhang Overlapscore van Karaktereigenschappen (Self Complexity) en de moeilijkheid van het maken van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) De samenhang tussen OL en de moeilijkheid van het maken van ZR en NZR keuzes wordt geanalyseerd aan de hand van bivariate correlaties. Negatieve correlaties worden verwacht tussen OL moeilijkheid van ZR en NZR keuzes, met een sterkere negatieve samenhang tussen OL en ZR dan tussen OL en NZR keuzes. Ten eerste zal de samenhang tussen OL en de moeilijkheid van het maken van ZR keuzes worden bekeken. Tussen deze factoren blijkt geen significante samenhang (r = -.158, p = .273). Ook tussen OL en de moeilijkheid van het maken van NZR keuzes is geen significante samenhang gevonden (r = .018, p = .903). Dit betekent dat de mate van overlap in karaktereigenschappen niet samenhangt met het moeilijk vinden van het maken van zelfrelevante en niet zelfrelevante keuzes.
24
Exploratief: Interactie-effect Overlapscore van Karaktereigenschappen, Zelfrelevante keuzes en Niet Zelfrelevante keuzes Als laatste is een eventueel interactie-effect tussen OL en ZR en NZR getoetst, door gebruik te maken van de verschilscore. Wederom wordt de verschilscore (Δrt) van de keuzes (rtZR-rtNZR) gebruikt als maat om zowel de rt van ZR en NZR samen mee te nemen in de analyses, al kunnen ZR en NZR niet apart met elkaar kunnen worden vergeleken. Er is geen significante samenhang gevonden tussen OL en de verschilscore ( r = .013, p = .922). Dit betekent dat de mate van OL (SC) niet van invloed is op keuzes maken wanneer ZR en NZR met elkaar zijn gecombineerd en dat er dus geen interactie-effect is tussen OL, ZR en NZR keuzes. 3.5.4
Aantal rollen
Samenhang Aantal Rollen (Self Complexity) en de reactietijd van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) AR vormt samen met OL Self Complexity. OL is hierboven behandeld en er is gebleken uit de analyses dat er geen significante samenhang is tussen deze factor en de rt van ZR en NZR. Nu zal de samenhang tussen AR en de rt van ZR en NZR worden bekeken, om de verwachtingen omtrent deze variabele te toetsen. Verwacht wordt dat er een positieve correlatie is tussen AR en de rt van ZR en NZR, met een sterkere samenhang tussen AR en de rt van ZR dan NZR keuzes. Deze verwachting is geanalyseerd met behulp van bivariate correlaties. Eerst is gekeken naar de samenhang tussen AR en de rt van ZR keuzes. Er blijkt geen significante samenhang te zijn (r = -.171, p = .179) Bij een lager aantal rollen wordt niet sneller gereageerd op ZR keuzes, wat niet in lijn is met de verwachtingen. Ten tweede is er gekeken naar de samenhang tussen AR en NZR keuzes. Ook hier blijkt geen significante samenhang (r = .012, p = .926). Bij een lager aantal rollen wordt er niet sneller gereageerd op NZR keuzes. Door het toepassen van bivariate correlaties kan de samenhang tussen AR en de rt van de ZR en NZR keuzes worden bekeken. In strijd met de verwachtingen is geen significante samenhang gevonden tussen AR en rt ZR of rt NZR keuzes.
Samenhang Aantal Rollen (Self Complexity) en de moeilijkheid van het maken van keuzes (zelfrelevant en niet zelfrelevant) De verwachting dat een groter aantal rollen positief samenhangt met de moeilijkheid van het maken van keuzes, met een sterkere samenhang tussen AR en de moeilijkheid van het
25
maken van ZR dan NZR keuzes, wordt getoetst. Er is geen significante samenhang gevonden tussen AR en de moeilijkheid van het maken van ZR keuzes (r = -.143, p = .315). Ook is er geen samenhang gevonden tussen AR en de moeilijkheid van het maken van NZR keuzes (r = .052, p = .717). Het aantal rollen hangt dus niet samen met het moeilijk vinden van het maken van zelfrelevante of niet zelfrelevante keuzes.
Exploratief: Interactie-effect Overlapscore van Karaktereigenschappen, Zelfrelevante keuzes en Niet Zelfrelevante keuzes Als laatste is gekeken naar de samenhang tussen AR en de verschilscore (D) van rt ZR en rt NZR keuzes (rtZR-rtNZR). Een eventueel interactie-effect kan bekeken worden. Er werd een marginaal significante samenhang gevonden tussen AR en de verschilscore (r = -.238, p = .060). Dit betekent dat de mate van AR (SC) marginaal van invloed is op keuzes maken wanneer ZR en NZR met elkaar zijn gecombineerd. Wat betekent dit?
4. Conclusie Resultaten In dit onderzoek is gekeken naar zowel de inhoud en structuur van het ‘zelf’ in relatie tot keuzes maken. De eerste hypothese stelde dat meer Self Concept Clarity zou samenhangen met het sneller maken van keuzes en het makkelijker vinden om deze keuzes te maken. Een sterkere samenhang tussen Self Concept Clarity en zelfrelevante keuzes werd verwacht, dan tussen Self Concept Clarity en niet-zelfrelevante keuzes. Dit onderzoek laat zien dat zelfrelevante keuzes juist langzamer werden gemaakt bij een hoge mate van Self Concept Clarity in plaats van sneller zoals werd verwacht. Dit betekent dat hoe duidelijker het zelfbeeld, hoe langzamer zelfrelevante keuzes werden gemaakt. Niet-zelfrelevante keuzes werden ook niet sneller gemaakt door een duidelijker zelfbeeld, zoals werd verwacht. Net als bij zelfrelevante keuzes werd juist langzamer gereageerd, maar bij niet-zelfrelevante keuzes was deze samenhang niet significant. Wel werd er in lijn met de verwachtingen een significante samenhang gevonden tussen Self Concept Clarity en het moeilijk bevinden van het maken van zowel zelfrelevante als niet-zelfrelevante keuzes. Geheel in lijn met de verwachting werd een sterkere samenhang gevonden tussen Self Concept Clarity en zelfrelevante keuzes, dan tussen Self Concept Clarity en niet-zelfrelevante keuzes. Tot De tweede hypothese stelde dat een hoge mate van Self Complexity leidt tot het langzamer maken van keuzes en het moeilijker vinden deze keuzes te maken, met een sterkere samenhang met zelfrelevante dan niet-zelfrelevante keuzes. Tussen de eerste factor van Self Complexity, OL (overlap karaktereigenschappen), en de snelheid en moeilijkheid van het
26
maken van zelfrelevante en niet-zelfrelevante keuzes werd geen significante samenhang gevonden, wat niet in lijn is met de verwachting. Ook voor de andere factor van Self Complexity, AR, werd in strijd met de verwachtingen geen samenhang gevonden met de snelheid en de moeilijkheid van het maken van zelfrelevante en niet-zelfrelevante keuzes. Een kleiner aantal rollen hangt niet samen met het sneller maken of het makkelijker vinden van het maken van zelfrelevante en nietzelfrelevante keuzes.
5. Discussie
5.1 Manipulatie Getracht werd in dit onderzoek de invloed van een verhoogd zelfbewustzijn op het maken van zelfrelevante en niet-zelfrelevante keuzes te onderzoeken. Dit verhoogde zelfbewustzijn is geprobeerd te bereiken door de zelfactivatie manipulatie toe te passen. (Stapel en Koomen, 2001). Na de manipulatiecheck (Stapel en Tesser, 2001) bleek dat de manipulatie niet gelukt was. Deze zelfactivatie manipulatie is toegepast in eerder onderzoek (Stapel en Koomen, 2001) en is betrouwbaar en valide gebleken. In dit onderzoek bleek de manipulatie echter niet de beoogde verschillen tussen de twee condities te bewerkstelligen. Misschien zijn andere vormen van zelfactivatie, als priming (Holland et al.,?), of een spiegel (Macrea, Bodenhausen & Milne, 1998) effectievere methoden om het zelfbewustzijn te vergroten. Wellicht kan een combinatie van zelf-activatie methoden zorgen dat de effecten versterkt worden en is dit voor vervolgonderzoek een goede optie. Pilotstudies zouden hier uitsluitsel over kunnen geven.
5.2 Verklaringen en aanbevelingen Een interessante bevinding in dit onderzoek is de samenhang tussen Self Concept Clarity en de reactietijd van de keuze en de moeilijkheid. Aangenomen werd dat reactietijd de twijfel betreffende een keuze aangeeft, als objectieve indicator voor de moeilijkheid van de keuze. Een kortere reactietijd duidt op minder twijfel, dus indirect op het makkelijker vinden van het maken van een keuze. De veronderstelling was dat een duidelijk beeld betreffende het zelf, een hoge mate van Self Concept Clarity, dit effect zou versterken bij het maken van keuzes die in grote mate belangrijk zijn voor het uitdragen van identiteit. Nu is gebleken dat een duidelijker zelfbeeld significant samenhangt met langzamer reageren op deze keuzes die erg belangrijk zijn voor het uitdragen van identiteit. Dit is precies tegenovergesteld aan de verwachtingen. Een alternatieve verklaring hiervoor zou kunnen zijn, dat een langere reactietijd niet duidt op twijfel, maar op een intensievere informatieverwerking. Een verklaring voor de gevonden correlatie zou kunnen zijn, dat deze mensen met een duidelijk
27
zelfbeeld een beter onderscheid kunnen maken tussen wat wel en niet belangrijk is voor de uiting van hun identiteit. Vooral bij belangrijke keuzes kan het zijn dat langer en intensiever informatie wordt verwerkt, aangezien hierover een weloverwogen en passende beslissing wordt nagestreefd. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat mensen met een duidelijk zelfbeeld beter kunnen onderscheiden wanneer oplettendheid en nauwkeurigheid geboden is. Hierdoor wordt de reactietijd van de keuze langer bij zelfrelevante keuzes. Wanneer deze veronderstelling betreffende een betere informatieverwerking bij een hoge mate van Self Concept Clarity klopt (vooral bij zelfrelevante keuzes), is het interessant in vervolgonderzoek tevredenheid betreffende keuzes te meten. In lijn hiermee, zou meer Self Concept Clarity tot betere en grondigere informatieverwerking leiden en daardoor ook tot een grotere tevredenheid. Niet alleen tevredenheid zou een indicator kunnen zijn voor een intensievere en betere informatieverwerking. Een andere reden waarom niet gecontroleerd kan worden in dit onderzoek of een langere keuzetijd betere en efficiëntere informatieverwerking impliceert, is dat geen match is onderzocht tussen de keuze en de persoon die kiest. Een betere match tussen een persoon en het product kan ook een gevolg zijn van een betere en intensievere informatieverwerking. Prototype Matching (Setterlund en Niedenthal, 1993) zou een manier kunnen zijn om dit te onderzoeken. Hierdoor kan meer duidelijkheid ontstaan over de verklaringen voor reactietijden en over de samenhang tussen factoren die een rol spelen bij het maken van keuzes. Niet alleen tevredenheid over de keuze of een prototype match zouden indicatoren kunnen zijn van grondigere en efficiëntere informatieverwerking. In vervolgonderzoek zou een geheugen of herinneringstaak afgenomen kunnen worden betreffende de gekozen producten. Het zou kunnen dat een efficiëntere informatieverwerking samenhangt met een betere herinnering van het gekozen product en het product waartegen het gekozen product is afgezet. De verhouding tussen Self Concept Clarity en Self Esteem kan ook verder onderzocht worden. Campbell (1996) en Setterlund en Niedenthal (1993) toonden aan dat deze twee constructen erg met elkaar samenhangen. Ook is de correlatie tussen deze twee constructen in dit onderzoek erg hoog. Een discriminante validiteit hebben en dus iets anders meten is wederom gebleken, aangezien Self Concept Clarity wel samenhing met zowel reactietijd als moeilijkheid van de keuzes en Self Esteem niet. Het hebben van een duidelijk zelfbeeld heeft dus in dit onderzoek een grotere samenhang met het maken van keuzes dan het hebben van zelfvertrouwen. Toch lijkt het aannemelijk dat net als weinig Self Concept Clarity ook weinig Self Esteem samenhangt met twijfelen en moeilijkheid over keuzes. Meer onderzoek is nodig om deze verbanden duidelijker te krijgen. Wanneer iemand een onduidelijk zelfbeeld heeft of onzeker is zou dit kunnen leiden tot meer stress. Stress kan ook effecten hebben op de reactietijd en de moeilijkheid van keuzes. Door het meten van de Galvanic Skin Response en de hartslag kan onderzocht worden of er een
28
interactie is tussen Self Esteem, Self Concept Clarity, Self Complexity en een Stressreactie. Ook kan een vragenlijst afgenomen worden afgenomen. Door stress ook te onderzoek kan worden onderzocht of deze factor een belangrijke rol speelt bij de gevonden resultaten. Wat betreft de keuzetaak is niet geheel duidelijk in hoeverre deze een ‘echte’ keuze benadert. Wanneer daadwerkelijk voor een product gekozen wordt heeft dit als consequentie dat dit product gebruikt en uitgedragen wordt. Hiervoor zijn vaak specifieke beweegredenen. In deze keuzetaak zaten geen consequenties aan de keuzes, wanneer voor een bepaald kledingstuk gekozen werd hoefde de proefpersoon dit niet daadwerkelijk aan te trekken. Ook werd geen investering (geld of werkzaamheden) geleverd. Hierdoor stonden de keuzes waarschijnlijk verder van de proefpersonen af, waardoor op een andere manier dan in het dagelijks leven beslissingen werden genomen. Voor vervolgonderzoek is het interessant om een investering en een consequentie te verbinden aan de keuze. Ook kan de rol van merken nader onderzocht worden. Merken stralen namelijk vaak een duidelijke identiteit uit. Dit zou onderzocht kunnen worden door in de keuzetaak de focus te leggen op de merken van de twee verschillende keuzemogelijkheden. Het zou kunnen dat mensen die een duidelijk zelfbeeld hebben en minder complex zijn weten welke merken passen bij henzelf. Zij kunnen dan een betere match maken tussen de identiteit van een bepaald merk en hun eigen identiteit. Om andere factoren die van invloed kunnen zijn op de keuze uit te sluiten, kunnen telkens twee producten aangeboden worden die veel op elkaar lijken en hetzelfde bieden, maar waarin alleen het merk het verschil uitmaakt. Een voorbeeld hiervan is twee fotocamera’s, die dezelfde kleur, grootte, optimale zoom en aantal pixels hebben, maar waarin slechts het merk het verschil uitmaakt. Interessant is te onderzoeken of Self Concept Clarity en Self Complexity samenhangen met merkgevoeligheid of een tendens voor bepaalde merken. De huidige keuzetaak betrof telkens twee keuzes. In werkelijkheid wordt vaak gekampt met een veelheid aan keuzes. In vervolgonderzoek kan worden nagegaan wat de samenhang is tussen Self Concept Clarity en Self Complexity en het aanbieden van meerdere keuzemogelijkheden ten opzichte van weinig keuzemogelijkheden. Er zou gevarieerd kunnen worden in het aantal keuzemogelijkheden wat wordt aangeboden, van twee tot bijvoorbeeld tien mogelijkheden. In een supermarkt of kledingzaak is dit ook vaak het geval, zodat de werkelijkheid beter benaderd kan worden. Waarschijnlijk zullen meerdere keuzemogelijkheden leiden tot een langere reactietijd en grotere moeilijkheid. Interessant is om de interactie-effecten tussen de hoeveelheid aan keuzes, de invloed van het zelf, de moeilijkheid en reactietijd te bekijken. Meer keuzes zullen over het algemeen leiden tot een langere reactietijd, maar het blijft interessant te onderzoeken wat de effecten van een Self Concept Clarity en Self Complexity zijn op de reactietijd bij verschillende hoeveelheden aan keuzes.
29
In deze keuzetaak wordt uitgegaan van bepaalde categorieën van aspecten die in meer of mindere mate van belang zijn voor het uitdragen van identiteit. Deze categorieën en bijbehorende plaatjes zijn uitgekozen aan de hand van een pilotstudie. De plaatjes zijn uitgekozen op basis van de moeilijkheid van de keuze. Gekozen is voor een keuze die niet te makkelijk en niet te moeilijk is. Dit is bereikt door plaatjes van producten tegenover elkaar aan te bieden die beide geen extreme, conflicterende identiteit, stijl of boodschap uitdragen. In deze keuzetaak werd bij de categorie kleding bijvoorbeeld gevarieerd in de kleur van een truitje; neutraal of fel. Interessant is om keuzemogelijkheden aan te bieden die lijnrecht tegenover elkaar staan en die overduidelijk een bepaalde identiteit, boodschap of stijl uitdragen. Men zou proefpersonen bijvoorbeeld kunnen laten kiezen tussen een sjiek colbert of een sportieve jack. Op deze manier worden proefpersonen gedwongen om meer extreme standpunten voor het uiten van een bepaalde identiteit aan te nemen. Meer spreiding in moeilijkheid bij de verschillende categorieën van de keuzetaak zou interessant zijn voor vervolgonderzoek. De categorieën van de keuzetaak betreffen nu bezittingen en producten, wat interessant is voor de consumentenpsychologie. Keuzes betreffende andere categorieën van bezittingen van Prelinger (1959) zouden ook onderzocht kunnen worden, zoals beroepskeuze, studiekeuze of keuze voor vrienden is nog veel te ontdekken. Aangezien studiekeuze of beroepskeuze over het algemeen nog erg belangrijk gevonden wordt, treden wellicht sterkere effecten op. Onderzoek betreffende studiekeuze onder bijvoorbeeld middelbare scholieren zou zeer interessant kunnen zijn. Meer inzicht over de verhoudingen van structuur en inhoud van het ‘zelf’ op deze verschillende keuzecategorieën is een zeer interessant onderzoeksgebied voor de toekomst. De relatie tussen Self Concept Clarity en Self Complexity (overlapscore en aantal rollen) is onderzocht. Het bleek dat er wel een significante samenhang was tussen Self Concept Clarity en de overlapscore, maar niet tussen Self Concept Clarity en het aantal rollen. Dit zou betekenen dat het hebben van een duidelijk zelfbeeld samenhangt met een grote overlap in karaktereigenschappen. De samenhang tussen deze factoren is eerder onderzocht (Bigler, Neimeyer, & Brown, 2001, Campbell, 1990, Campbell et al., 1991) en gebleken is uit deze onderzoeken dat Self Concept Clarity niet refereert aan een laag aantal rollen of veel overlap van karaktereigenschappen, maar meer aan het duidelijk weten te benoemen en een helder beeld hiervan hebben. De bevindingen in het huidige onderzoek zijn dus niet in lijn met bevindingen uit eerdere onderzoeken. Daarom is het interessant om hierover meer duidelijkheid te krijgen aan de hand van vervolgonderzoek. Verder zijn de resultaten in dit onderzoek correlationeel, wat een samenhang tussen factoren weergeeft. In dit onderzoek wordt het verband gelegd tussen het ‘zelf’ en het maken van keuzes voor producten en de uitkomsten laten zien dat er een duidelijke samenhang is. Dit onderzoek en deze bevindingen geven hopelijk een aanzet tot uitgebreider onderzoek met meer extreme groepen proefpersonen in mate van Self Concept Clarity en Self Complexity. De
30
keuzetaak zou kunnen worden aangepast, zodat er een grotere spreiding is tussen de moeilijkheid van zelfrelevante en niet-zelfrelevante keuzes. Pilotstudies zouden meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de moeilijkheid van de verschillende keuzes. Ook denkstijl is interessant voor vervolgonderzoek. Dijksterhuis & van Olden (2006) hebben onderzoek gedaan naar de werking van het onderbewustzijn, intuïtief en verstandelijk keuzes maken en heeft aangetoond dat het onderbewuste of intuïtie belangrijk is bij het maken van keuzes. Het bleek dat mensen die een onbewuste keuze maakten, tevredener waren met hun keuzes dan mensen die bewust een keuze maakten. Een ander onderzoek van Dijksterhuis, Bos, Nordgren en van Baaren (2006) toonde aan dat belangrijke keuzes, zoals de keuzes voor een auto of een huis, beter gemaakt kunnen worden door het onderbewuste. Kleinere keuzes daarentegen, zoals keuzes voor handdoeken of ovenhandschoenen, kunnen beter gemaakt worden aan de hand van bewuste keuzeprocessen. Interessant is dus te onderzoeken wat denkstijlen en denkprocessen voor een invloed hebben op het maken van keuzes die in meer of mindere mate relevant zijn voor het uitdrukken van identiteit. Ook zou de samenhang tussen Self Concept Clarity, Self Complexity en de verschillende denk- en keuzestrategieën onderzocht kunnen worden.
31
6. Literatuurlijst
-
Altrocchi, J. (1999). Individual differences in pluralism in self-structure. In J. Rowan, & M. Cooper (Eds.), The plural self: Multiplicity in everyday life (pp. 168-182). London: Sage Publications.
-
Belk, R. W., (1988). Possessions and the Extended Self. The journal of Consumer Research, 139-168.
-
Campbell, J. (1990). Self-esteem and clarity of the self-concept. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 538-549.
-
Campbell, J. D., Trapnell, P. D., Heine, S. J., Katz, I. M., Lavallee, L. F., & Lehman, D. R. (1996). Self-Concept Clarity: Measurement, Personality Correlates, and Cultural Boundaries. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 141-156.
-
Campbell, J. D., Assanand, S., Di Paula, A. (2003). The structure of the Self Concept and Its Relation to Psychological Adjustment. Journal of Personality, 115-139.
-
Dijksterhuis, A., Bos, M.W., Nordgren, L.F., van Baaren, R.B. (2006). On Making the Right Choice: The Deliberation-Without –Attention Effect. Science, 311, 1005-1007.
-
Dijksterhuis, A., van Olden, Z. (2006). On the benefits of thinking unconciously: Unconcious Thought can increase post-choice satisfaction. Elsevier, 627-631.
-
Gosling, S.D., Ko, S.J., Mannarelli, T., Morris, M.E. (2002). A Room With a Cue: Personality Judgements Based on Offices and Bedrooms. American Psychological Association, 82(3), 379-398.
-
Holland, R., Verplanken, B., van Knippenberg, A., Dijksterhuis, A. Centraliteit van attitudes als sterkte van de associatie tussen attitudes en het zelf
-
Jordan, A., & Cole, D. A. (1996). Relation of depressive symptoms to the structure of self-knowledge in childhood. Journal of Abnormal Psychology, 105, 530-540.
-
Kleine, R. E., Schultz Kleine, S., Kernan, J.B. (1993). Mundane Consumption and the Self: A Social-Identity Perspective. Journal of Consumer Psychology, 2(3), 209-235.
32
-
Linvile, P. W. (1985). Self-complexity and affective extremity: Don’t put all of your eggs in one cognitive basket. Social Cognition, 3, 94-120.
-
Linville, P.W. (1987). Self-complexity as a cognitive buffer against stress-related illness and depression. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 663-676.
-
Niedenthal, P. M., Setterlund, M.B., & Wherry, M. B. (1992). Possible self-complexity and affective reactions to goal-relevant evaluation. Journal of personality and Social Psychology, 63, 5-16.
-
Niedenthal, P. M., Cantor N., & Kihlstrom, J. F. (1985). Self to prototype matching: A strategy for social decision-making. Journal of Personality and Social Psychology, 48, 575-584.
-
Prelinger, E., (1959). Extension and Structure of the Self. Journal of Psychology, 47, 13-23.
-
Rafaeli-Mor, E., Gotlib, I. H., Revelle W. (1999). The meaning and measurement of self-complexity. Personality and Individual Differences, 27, 341-356.
-
Setterlund, M. B., & Niedenthal, P.M. (1993). “Who Am I? Why Am I Here?”. SelfEsteem, Self-Clarity, and Prototype Matching. Journal of Personality and Social Pscyhology, 65, 769-780.
-
Shavelson, R. J., & Bolus, R. (1982). Self-concept: The interplay of theory and methods. Journal of Educational Psychology, 74, 3-17.
-
Stapel D.A., & Koomen, W. (2001). I, we and the effects of others on me: How selfconstrual moderates social comparison effects. Journal of Personality and Social Psychology, 80, 766-781.
-
Tajfel, H. & Turner, J. (1979).
-
Woolfolk, R. L., Novalany, J., Gara, M.A., Allen, L. A., & Polino, M. (1995). Selfcomplexity, self-evaluation, ans depression: An examination of form and content within the self-schema. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 1108-1120.
-
Rothermund, K., Meiniger C., (2004). Stress-Buffering Effects of Self-Complexity: Reduced Affective Spillover or Self-Regulatory Processes? Self and Identity, 3, 263-281.
33
-
Young, M. N. (1991). Disposition of possessions during role transitions. Advances in consumer research, 18, 33-39.
34
7. Bijlagen
7.1
Bijlage R formule voor uitrekenen Overlapscore
voorbeeld data a=c(1,2,3,4) b=c(1,3,4,5) c=c(2,3,5) # maak list voor 1 persoon pers=list(a,b,c) # functie voor de breuken breuk=function(x,y) { length(na.omit(match(x,y)))/length(match(x,y)) } #OL functie OL=function(x) { mat=matrix(,length(x),length(x)) for(i in 1:length(x)) { for(j in 1:length(x)) { if(i!=j) { mat[i,j]=breuk(x[[i]],x[[j]]) } } } sum(apply(mat,1,function(x) sum(na.omit(x))))/(length(pers)* (length(pers)-1)) } #Uitvoeren van de OL functie op de data. OL(pers)
35
7.2
Bijlage Woordenlijst Self Complexity
Woordenlijst: 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 2 1 2 1 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 1 2 1
unabhaengig abhaengig grosszuegig geizig sozial egoistisch tolerant intolerant verantwortungsvoll unzuverlässig spontan gehemmt hartnäckig sprunghaft konzentriert ablenkbar fair unfair belastbar labil ausgeglichen launisch fähig inkompetent einfühlsam oberflächlich kreativ einfallslos planlos selbstsicher unsicher gutaussehend durchsetzungsfähig nachgiebig/fügsam geschickt ungeschickt klug dumm flexibel unflexibel geduldig ungeduldig unkompliziert schwierig gelassen ängstlich zielstrebig aktiv passiv fleißig
onafhankelijk afhankelijk ruimdenkend (grootmoedig) gierig sociaal egoïstisch tolerant intolerant verantwoordelijk onbetrouwbaar spontaan geremd koppig (doorzetten) wispelturig aandachtig (geconcentreerd) snel afgeleid eerlijk oneerlijk belastbaar labiel evenwichtig humeurig (nukkig) kundig (bekwaam) incompetent inlevend/empathisch oppervlakkig creatief fantasieloos planloos/doelloos zelfverzekerd onzeker verzorgd (uiterlijk) doorzettend toegeeflijk handig onhandig wijs/verstandig dom, suf flexibel onflexibel geduldig ongeduldig ongecompliseert moeilijk/lastig kalm/beheerst angstig doelbewust actief passief vlijtig
36
51 52
2 faul 2 unattraktiv
lui onaantrekkelijk
37
7.3
Bijlage Self Complexity vragenlijst
Rollen en Karaktereigenschappen, Zo meteen ga je een taak doen waarbij je een overzicht gaat maken van jezelf. Dit ga je doen aan de hand van rollen/zelf attributen en karaktereigenschappen. Ieder mens heeft bepaalde rollen en een aantal voorbeelden hiervan is; student, dochter, vriendin, medewerker, sporter enz. Het aantal rollen kan bij iedereen verschillen. Jij gaat zo meteen opschrijven welke rollen jij hebt, op een manier die een zo compleet mogelijk beeld schetst van jouw persoonlijkheid. Bij elke rol passen bepaalde karaktereigenschappen en dit kan variëren per rol. Je gaat zo meteen kijken welke karaktereigenschappen bij elke verschillende rol past. Uiteindelijk krijg je een overzicht van jezelf, namelijk de rollen die je hebt met bijbehorende karaktereigenschappen.
38
Rollen Studentnummer:……………………………… Eerst ga je zo veel mogelijk rollen opschrijven, zodat er een zo compleet mogelijk beeld wordt geschetst van jou. 1…………………………………………………………. 2…………………………………………………………. 3…………………………………………………………. 4…………………………………………………………. 5…………………………………………………………. 6…………………………………………………………. 7…………………………………………………………. 8…………………………………………………………. 9…………………………………………………………. 10…………………………………………………………. 11…………………………………………………………. 12…………………………………………………………. 13…………………………………………………………. 14…………………………………………………………. 15…………………………………………………………. 16…………………………………………………………. 17…………………………………………………………. 18…………………………………………………………. 19…………………………………………………………. 20………………………………………………………….
39
1. Karaktereigenschappen Voor je ligt een lijst met 33 karaktereigenschappen en een stapel kaartjes waar deze ook opstaan. Deze kaartjes kun je gebruiken om een overzicht te maken (voor jezelf) welke karaktereigenschappen er horen bij elke rol. Als je het voor jezelf neerlegt, is dit overzichtelijk en kun dingen aanpassen alvorens je het opschrijft. Je gaat zo meteen per rol beschrijven welke karaktereigenschappen passen bij deze rol om een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van deze rol. Je doet dit dus door het lijstje met rollen wat je net hebt gemaakt erbij te nemen en per rol op te schrijven welke eigenschappen hierbij horen. Elke rol wordt op een apart blaadje uitgewerkt. Als je gedurende de taak er achter komt dat je een rol vergeten bent, kun je deze alsnog invullen.
40
Rol Nr.:……….. Karakter-eigenschappen binnen deze rol: Je kunt de nummers van de karaktereigenschap opschrijven die op de lijst staan. 1……………………………………………….. 2……………………………………………….. 3……………………………………………….. 4……………………………………………….. 5……………………………………………….. 6……………………………………………….. 7……………………………………………….. 8……………………………………………….. 9……………………………………………….. 10……………………………………………….. 11……………………………………………….. 12……………………………………………….. 13……………………………………………….. 14……………………………………………….. 15……………………………………………….. 16……………………………………………….. 17……………………………………………….. 18……………………………………………….. 19……………………………………………….. 20……………………………………………….. 21……………………………………………….. 22……………………………………………….. 23……………………………………………….. 24……………………………………………….. 25……………………………………………….. 26……………………………………………….. 27……………………………………………….. 28……………………………………………….. 29………………………………………………... 30………………………………………………... 31………………………………………………...
41
7.4
Bijlage onderzoekscategorien
1. Krant die je leest 2. Tijdschriften die je koopt 3. Sieraden die je draagt 4. Kledingstijl 5. Wat je doet in je vrije tijd 6. De plek waar je woont 7. Interieurstijl 8. Soort boeken die je leest 9. Vakantiebestemming 10. Mobiele telefoon 11. Digitale camera 12. Televisie toestel 13. Telefoon provider 13. Soort sap wat je drinkt 15. De sport die je beoefent 16. de Mp3-speler die je hebt of zou willen hebben 17. de supermarkt waar je boodschappen doet 18. je (Bij)Baan 19. Wasmachine 20. het soort plek waar je uitgaat 21. De politieke partij waar je op stem 22. de Sokken en panty's die je draagt 23. het kledingmerk dat je (vaak) draagt 24. de internetprovider die je hebt of zou willen hebben 25. het drankje dat je drinkt in het cafe 26. je kunstvoorkeur 27. De pen waar je mee schrijft 28. het koffiemerk dat je drinkt 29. de televisiezender waar je naar kijkt 30. het muziekgenre waar je naar luistert 31. het taartje dat je bestelt 32. de theesoort die je drinkt 33. het goede doel dat je steunt of zou willen steunen 34. de soort WC-papier 35. de bank waar je je financien beheert of graag zou willen beheren 36. de zorgverzekering die je kiest 37. het soort maaltijd dat je bereid 38. de radiozender waar je naar luistert
42
7.5 Voorbeeld Keuzetaak
Krant
43
7.6 Manipukatie
OPDRACHT TEKSPW-4
Lees de onderstaande tekst aandachtig door en omcirkel alle PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN die je kunt vinden. Deze voornaamwoorden kunnen enkelvoudig (bijv. ik, jij, hij, zij, mij, mijn, jouw, zijn, haar etc.) of meervoudig (bijv. wij, zij, jullie, hun, hen) zijn. Het is de bedoeling dat je snel, maar efficiënt werkt.
Ik houd van de stad. Voor mij is de stad een plek om van te genieten. Mijn hart gaat sneller kloppen als ik het historische centrum nader. Ik probeer altijd zo veel mogelijk te doen en ik doe mijn best om elke nieuwe ervaring goed in me op te nemen. Ik kijk goed uit mijn ogen en geef mijn oren de kost. Mijn discussies vullen de cafés en ranzige snackbars, mijn gefluister de clubs en donkere stegen. Ik wil alles zien en zie steeds meer. Ik bestudeer de etalages. Overal waar ik ga, zie ik mezelf weerspiegeld in het glas van honderden woningen, winkels, cafés, en restaurants. Als de avond valt, stap ik een restaurant binnen en geniet ik van de heerlijkste gerechten. Ik drink wat en ik praat wat met vrienden. De stad is van mij. Ik hoor thuis in deze stad, mijn stad.
44