Kamerbrief inzake bijdrage ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Emancipatienota 06-11-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris voor Europese Zaken, de bijdrage aan van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de kabinetsnota over het emancipatiebeleid 2008-2011 “Meer kansen voor vrouwen” (Kamerstuk 30420, nr. 50). De minister van Buitenlandse Zaken, Drs. M.J.M. Verhagen
Ministerie van Buitenlandse Zaken Verankering van emancipatie in beleid en uitvoering “There can be no development, and no lasting peace on the planet, if women continue to be relegated to subservient and often dangerous and back-breaking roles in society”. 1 Tussen duurzame vrede en veiligheid, verminderde armoede, meer maatschappelijke rechtvaardigheid en verbeterde democratische verhoudingen, en meer zeggenschap en participatiegraad van vrouwen in samenlevingen bestaat een duidelijke samenhang. Helaas is er wereldwijd nog steeds sprake van systematische discriminatie van meisjes en vrouwen. Meisjesbesnijdenis, vrouwenhandel, kindhuwelijken, systematische verkrachting, bruidsverbranding en seksespecifieke abortus zijn uitwassen van in veel landen endogene sekseongelijkheid. Deze gaat in essentie over macht. Als gevolg daarvan is de vrouwenrechtenagenda sterk gepolitiseerd. Diepgewortelde overtuigingen en rolpatronen moeten veranderen om de doelstelling van seksegelijkheid te realiseren. Een dergelijk transformatieproces veronderstelt krachtige politieke wil en ferm politiek geïnspireerd optreden. Beide ontbreken op veel plaatsen in de wereld. Waar politieke wil bestaat, wordt deze vaak nog onvoldoende omgezet in daden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt aan de rechten en kansen van meisjes en vrouwen vanuit twee invalshoeken: 1. Het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ruim 50% van de wereldbevolking bestaat uit meisjes en vrouwen. Uit alle onderzoeken blijkt dat deze helft van de wereldbevolking in veel landen systematisch minder rechten en kansen heeft dan jongens en mannen. In ontwikkelingslanden vormen vrouwen 70% van de armste mensen. Alle reden dus om hard aan de vrouwenrechtenagenda te trekken. Formele aanknopingspunten zijn onder meer het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) en het Kinderrechtenverdrag, resoluties in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (waar Nederland sinds 1997 elk jaar een resolutie over geweld tegen vrouwen indient), maar ook de actieprogramma’s die voortgekomen zijn uit de Wereldvrouwenconferenties sinds 1975, laatstelijk in 1995 in Bejing, en de Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling in Caïro, 1994. 2. Effectiviteit en kwaliteit van de Nederlandse hulpinspanningen. Zonder op een adequate manier rekening te houden met de verschillende posities en rollen van mannen en vrouwen in samenlevingen en zonder het beleid en de inzet van middelen daarop af te stemmen, zijn interventies suboptimaal. Buitenlandse Zaken heeft daarbij de realisatie van de vijf volgende randvoorwaarden als uitgangspunt genomen. a) Commitment politieke en ambtelijke top Buitenlandse Zaken verbindt aan de deze randvoorwaarde actief leiderschap, een nieuwe inhoudelijke ambitie, concrete resultaten en heldere verantwoordelijkheden. Nederland gaat een extra inspanning leveren om de ongelijke sekseverhoudingen zo snel mogelijk te helpen doorbreken. Over 4 jaar moet ons land een ‘effectief, innovatief en inspirerend land’ zijn waar het gaat om de inzet en resultaten op het verbeteren van rechten en kansen van vrouwen wereldwijd. In het interdepartementale krachtenveld wil BZ, in nauwe afstemming met OCW, ervoor zorgen dat ook in de dossiers van andere 1
Uit: rapport van de VN Task Force on Education and Gender Equality, “Taking action: achieving gender equality and empowering women” (2005).
1
departementen richting derde landen emancipatie adequaat wordt meegenomen. De ambitie is realistisch: Nederland heeft van oudsher een uitstekende naam waar het gaat om de bevordering van vrouwenrechten in internationaal verband en wordt gezien als een ‘honest broker’, een land zonder dubbele agenda’s. De tot nog toe gevolgde aanpak om ‘gender’ in het buitenlandbeleid te ‘mainstreamen’ blijkt onvoldoende aan te slaan en heeft niet tot systematische uitvoering geleid. ‘Mainstreaming’, het uitgangspunt dat iedereen de ‘gender’ dimensie altijd en overal mee moet nemen, blijkt in het buitenlandbeleid niet goed te werken. In plaats van een resultante van gerichte inzet op gelijke rechten en kansen van meisjes en vrouwen is ‘mainstreaming’ tezeer verworden tot een doel op zichzelf. Wat het ministerie van Buitenlandse Zaken betreft, komt de nadruk de komende jaren op resultáten te liggen. De praktijk is zodanig complex dat er ruimte moet zijn voor maatwerk: in het ene geval betekent dat bijvoorbeeld brede verankering van het m/v perspectief, in een volgend geval de financiering van specifieke maatschappelijke organisaties of het organiseren van publieke discussies over een thema, in weer een ander geval consistente lobby vanuit de ambassade bij overheid en parlement. Beleid is één, uitvoering is twee. Uit de resultaten van internationale inspanningen tot op heden is gebleken dat een inhaalslag op een zevental prioritaire subthema’s noodzakelijk is: 1) secundair onderwijs voor meisjes; 2) seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; 3) tijdsbesparende infrastructuur voor vrouwen; 4) goed geregeld eigendoms – en erfrecht; 5) formele werkgelegenheid en gelijke kansen op de arbeidsmarkt; 6) deelname en vertegenwoordiging in politiek en bestuur en 7) de aanpak van geweld tegen vrouwen. Omdat deze agenda sterk is gepolitiseerd, verbindt de politieke en ambtelijke top zich aan een pro-actieve, resultaatgerichte inzet binnen het geïntegreerde buitenlandbeleid. In een plan van aanpak zullen per DG de beoogde concrete en meetbare resultaten worden opgenomen. In rapportages over deze beleidsterreinen zal Buitenlandse Zaken in de toekomst expliciet vermelden op welke manier is bijgedragen aan gelijke rechten en kansen van meisjes en vrouwen. Hierbij gaat het om een indruk van de relevantie van de inzet van Nederland op de rechten en kansen van vrouwen en meisjes. De ambitie en resultaten vormen overigens niet een verantwoordelijkheid voor Buitenlandse Zaken alléén, maar voor de hele Rijksoverheid. Voor goede resultaten en een consistente inzet is het daarom belangrijk de samenhang in het buitenlandbeleid te optimaliseren. Buitenlandse Zaken en OCW hebben afgesproken deze actief te bewaken, resp. in derde landen en de Europese Unie. In goede samenwerking met de collega-departementen, zoals Defensie waar het betreft vrouwen, vrede en veiligheid, zal er sprake zijn van een gemeenschappelijke inzet waarbij ieder departement - ook in internationaal verband - haar eigen bijdrage aan de genoemde ambitie kan leveren. b) Vastleggen van verantwoordelijkheden Om de gewenste resultaten te bereiken is politiek en ambtelijk zichtbare en tastbare steun en een resultaat- en handelingsgerichte aanpak nodig. Zowel resultaten als verantwoordelijkheden worden duidelijk vastgelegd. De komende jaren zal een aantal concrete resultaten worden geformuleerd die een bijdrage moeten leveren aan het realiseren van de vrouwenrechtenagenda. Deze nieuwe werkwijze maakt DG’s en dossierhouders verantwoordelijk voor het behalen van resultaten die gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes bevorderen. Vervolgens komen er tweejaarlijkse resultatenrapportages aan de Tweede Kamer over de bijdrage die Nederland levert aan de rechten en kansen van meisjes en vrouwen. Ook de inspanningen van andere departementen in internationaal verband zullen in een dergelijke rapportage zichtbaar moeten worden. Er zal eveneens nader
2
onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om via gender-markers, die in het managementinformatie systeem Piramide zijn opgenomen, beter zicht te krijgen op de bijdragen die uitgaven leveren op gender doelstellingen (Gender-responsive budgeting). c) Beschikbaarheid van genderdeskundigheid Op dit moment zijn kennis en expertise over vrouwenrechten en de invloed van de ongelijkwaardige positie van meisjes en vrouwen op allerlei terreinen onvoldoende breed in de organisatie verspreid. Het departement gaat inzetten op verandering van deze situatie. Het aspect gender zal in reguliere opleidingen en trainingen sterker aan de orde komen ter verbreding van de kennis en expertise. In de nieuwe praktijkgeoriënteerde trainingsbenadering van Buitenlandse Zaken zal veel aandacht worden besteed aan het praktisch ondersteunen van medewerkers bij het invulling geven aan de doelstellingen op emancipatieterrein in het geïntegreerde buitenlandbeleid. De afdeling die zich bezighoudt met emancipatie in beleid zal op een zodanige manier functioneren, dat deze een veelvoud aan dossierhouders van advies kan dienen bij het realiseren van de politieke en ambtelijke ambities. Daarmee functioneert de afdeling BZ-breed als expertisecentrum emancipatiezaken. d) Inzet van instrumenten De inzet van specifieke middelen en instrumenten om de genoemde ambitie te kunnen realiseren, wordt verhoogd. Dat betreft zowel financiële als niet-financiële inzet. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking stelt vanaf 2008 substantiële extra bedragen ter beschikking om gericht te kunnen bijdragen aan de realisatie van MDG3. Daarbij zal een specifieke inzet zijn gericht op de bestrijding van geweld tegen vrouwen, formele werkgelegenheid, voortgezet onderwijs voor meisjes en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (srgr), naast de implementatie van VN VR 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid. De resultaten onder MDG3 (rechten en kansen voor vrouwen) blijven achter bij de doelen die gesteld zijn voor 2015. Zonder substantiële verbeteringen van de positie van vrouwen in de wereld wordt niet alleen MDG3 maar worden ook de andere MDG’s niet gehaald. Extra inspanningen zijn meer dan ooit gerechtvaardigd. De intensivering betekent een stijgende lijn van Nederlandse gerichte investeringen voor MDG3 tijdens deze kabinetsperiode. Daarnaast is de niet-financiële inzet – politieke dialoog, inzet van de mensenrechten-ambassadeur, het indienen van resoluties over geweld tegen vrouwen in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, lobbyactiviteiten e.d. - voor een zo gepolitiseerd thema minstens even belangrijk en staan vrouwenrechten als mensenrechtenprobleem eveneens centraal. Waar het financiële middelen betreft, zijn er voor mensenrechten en vrede en veiligheid verschillende specifieke fondsen waaruit geput kan worden, zoals de Mensenrechtenfaciliteit, het Stabiliteitsfonds en het MATRA-programma. In het kader van ontwikkelingssamenwerking, waar de mensenrechten- en ontwikkelingscomponent elkaar versterken, in het bijzonder in (post)conflictgebieden, zal de bijdrage aan MDG3 een van de criteria vormen bij de besteding van middelen voor het bilaterale en multilaterale kanaal. Daarnaast wordt via het Mede Financiering Stelsel (MFS) ingezet op de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden. Bij de beoordeling van de activiteiten van de organisaties die uit het MFS subsidie ontvangen, zal door de betrokken organisaties geinventariseerd worden welke resultaten er zijn bereikt ten aanzien van de bevordering van gelijke rechten en kansen.
3
e) Expliciet emancipatiebeleid met duidelijke doelstellingen Het commitment van Buitenlandse Zaken blijkt uit het feit dat dit departement prioriteit legt op emancipatiezaken binnen de grote beleidsterreinen op buitenlandspolitiek gebied: mensenrechten, ontwikkelingssamenwerking en vrede en veiligheid, ook in hun onderlinge verband. Daarnaast zal het thema vrouwenrechten ook hoger op de Nederlandse Europese agenda komen. De bevordering van rechten en kansen van meisjes en vrouwen is integraal onderdeel van de portefeuille van de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur. Het mensenrechtenbeleid richt zich onder andere op de rechten en kansen van meisjes en vrouwen, waaronder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten alsmede geweld tegen vrouwen. Regionaal zal speciale aandacht worden besteed aan de positie van vrouwen en meisjes in het Midden-Oosten en de Golfregio. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft inmiddels MDG3 (werken aan gelijke rechten en kansen voor meisjes en vrouwen), en MDG5 (een einde maken aan moedersterfte), eveneens een sterk gendergerelateerde MDG, tot beleidsprioriteiten van het ontwikkelingsbeleid voor de komende jaren gemaakt. Samen met maatschappelijke organisaties is besloten tot de oprichting van een virtueel ‘MDG3 fonds’, dat de brede inzet op dit thema bundelt en een aansporing biedt om in dit MDG te investeren en nieuwe, additionele resultaten te behalen. In het kader van vrede en veiligheid wordt gewerkt aan een Nationaal Actieplan 1325. Hierbij verwijst ‘1325’ naar VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid. Een dergelijk nationaal actieplan kan niet anders dan in nauwe samenwerking met andere departementen, in het bijzonder Defensie en BZK, en een breed scala aan maatschappelijke organisaties tot stand worden gebracht. Hiertoe is in het kader van Project 2015 een specifiek Akkoord van Schokland opgesteld. Ten behoeve van een meer prominente opstelling in Europees verband zal de Staatssecretaris voor Europese Zaken een analyse maken van alle belangrijke Europadossiers voor de komende periode, om te zien waar en op welke wijze Nederland een bijdrage kan leveren aan gelijke rechten en kansen in de Europese context. Werken aan rechten en kansen van vrouwen doen we niet alleen, maar samen. Met overheden van landen, met andere donoren, met multilaterale organisaties zoals de EU en de VN, met maatschappelijke organisaties en met zoveel mogelijk mensen in de landen zelf, vrouwen en mannen. De verdragen en afspraken over de rechten van vrouwen en meisjes (kinderen) zijn vrijwel universeel ondertekend. Nederland is goed gepositioneerd om verschillende relevante actoren bij elkaar te brengen en te zoeken naar samenwerking en synergie. Zowel internationaal als nationaal concentreren we ons op de (betere) uitvoering van beleid. Resultaatgerichtheid betekent ook het zoeken naar effectieve, soms innovatieve methoden, bijvoorbeeld aansluiting bij traditie, cultuur en religie om de doelstellingen te bereiken. Én resultaatgerichtheid betekent de juiste strategie, middelen en instrumenten zoeken bij specifieke resultaten zowel financieel als niet-financieel. Een maatgesneden aanpak dus. Personeelsbeleid In het kader van het algemene personeelsbeleid van BZ zelf zijn er vier instrumenten die in dit verband ingezet kunnen worden. De eerste is een brede inbedding van het begrip ‘gender’ in het opleidingen-en trainingsprogramma van BZ. Hiermee wordt vooral een bewustwording en vergroting van de kennis bereikt. De inzet is om de trainingen zoveel mogelijk te laten aansluiten bij concrete werkzaamheden van medewerkers teneinde de operationele meerwaarde te optimaliseren.
4
Een ander instrument zijn onder meer strategische detacheringen bij relevante derde organisaties. Waar het gaat om de vrouwen in topposities bij Buitenlandse Zaken, een tweede poot van het Emancipatiebeleid, bestaat een effectief instrument uit maatregelen die genomen kunnen worden in het kader van de nieuwe nota Loopbaanbeleid. In het kader daarvan wordt nu tijdens de jaarlijkse overplaatsingsrondes (in de schalen tot en met 14) bij BZ zodanig gestuurd dat het percentage vrouwen dat (bij gelijke geschiktheid) wordt bevorderd twee maal hoger is dan dat van de mannelijke medewerkers. Daarmee ontstaat een kweekvijver van vrouwelijk talent waaruit wij kunnen putten voor managementfuncties bij BZ. Ook bij die selectie voor het Management Development Traject (van schaal 13 naar schaal 14) worden in principe allereerst de vrouwen die door de selectie komen daadwerkelijk in managementposities geplaatst (een aantal mannen moet vaak wachten op een daadwerkelijke plaatsing in een management positie). Tenslotte is nu voor wat betreft de topfuncties (16 en hoger) het principe verlaten dat als een medewerker een ambassadeursfunctie of directeurfunctie bekleedt de vervolgfunctie automatisch ook rond dat niveau ligt. De daarmee vrijkomende ruimte wordt steeds zo veel mogelijk (bij gelijke geschiktheid) met vrouwen bezet. Er hoeven geen extra maatregelen genomen te worden voor de werving van nieuwe medewerkers. De afgelopen jaren worden al relatief meer vrouwen dan mannen geworven. Wel is gebleken dat vrouwen in díe leeftijdscategorie die bij Buitenlandse Zaken belangrijk is voor de verdere loopbaan - vanaf midden dertig - een nadeel hebben ten opzichte van hun mannelijke collega’s, omdat Nederlandse vrouwen tegenwoordig hun eerste kind medio dertig krijgen. Bij plaatsing op posten in het buitenland speelt zowel de partnerproblematiek als de balans werk en zorg voor veel jonge vrouwelijke medewerkers een belangrijke rol bij de persoonlijke loopbaanplanning. Inmiddels is onder meer een maatregel getroffen om parttime werken op posten mogelijk te maken, teneinde deze keuzes te vergemakkelijken. De integere inzet om afgesproken rijksbrede doelstellingen te realiseren wordt voortgezet.
5