Een verklaring van de in het secundair onderwijs bereikte eindpositie vanuit de gezinscontext, met bijzondere aandacht voor de eventuele rol van een echtscheiding van de ouders
K. Geluykens & J. Van Damme
Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma ‘Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek’
2003
LOA-rapport nr. 11
Voor meer informatie omtrent deze publicatie: Steunpunt LOA, Unit Onderwijsloopbanen Auteur(s): K. Geluykens & J. Van Damme Adres:
Dekenstraat 2, 3000 Leuven
Tel.:
+32 16 32 57 58 of +32 16 32 57 47
Fax.:
+32 16 32 58 59
E-mail:
[email protected]
Website: http://www.steunpuntloopbanen.be
Copyright (2002)
Steunpunt LOA p/a E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No material may be made public without an explicit reference to the source.
Een verklaring van de in het secundair onderwijs bereikte eindpositie vanuit de gezinscontext, met bijzondere aandacht voor de eventuele rol van een echtscheiding van de ouders Katrien Geluykens en Jan Van Damme Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -Evaluatie KULeuven en Steunpunt LOA1
1. Inleiding In het kader van een grootschalig longitudinaal onderzoek op initiatief van de Vlaamse Minister van Onderwijs volgden we meer dan 6 000 jongeren gedurende ongeveer tien jaar. Dit onderzoek, dat bekend staat als het LOSO-project (Longitudinaal Onderzoek Secundair Onderwijs) startte in september 1990, toen de jongeren het secundair onderwijs aanvatten. Het was vooral gericht op het beschrijven en verklaren van de schoolloopbaan, waarbij in het bijzonder de invloed van het schoolmilieu centraal stond. Omdat bij de start informatie ingewonnen werd bij de ouders en omdat ook in een latere fase aan de jongeren gevraagd werd of er veranderingen in het gezin plaatshadden, kunnen we nagaan of er aanwijzingen zijn dat de schoolloopbaan samenhangt met de gezinssituatie, en met name met het al dan niet geconfronteerd zijn met een echtscheiding van de ouders. In deze bijdrage richten we ons vooral op de loopbaan doorheen het secundair onderwijs als geheel, en meer specifiek bekijken we de eindpositie die men bereikt: het al dan niet behalen van een diploma, in een bepaalde onderwijsvorm, zonder of met vertraging. Bij het bepalen van de bereikte eindpositie in het secundair onderwijs baseren we ons op de positie van de leerlingen een goede zes jaar na de start in het secundair onderwijs. De normaalvorderende leerlingen bevinden zich dan in het eerste jaar hoger onderwijs, in het zevende leerjaar van het secundair onderwijs of op de arbeidsmarkt (waarbij ze hetzij aan het werk zijn, hetzij op zoek zijn naar werk). Allereerst brengen we de bereikte eindpositie in verband met de variabele ‘echtscheiding ouders’. Nadien proberen we de bereikte eindpositie te verklaren in termen van een geheel van variabelen, waarbij we toch vooral geïnteresseerd zijn in de verklarende waarde van gezinsvariabelen, zoals - naast de eventuele echtscheiding van de ouders van de jongere – bijvoorbeeld ook de onderwijsgerichtheid van de ouders. (De onderwijsgerichtheid van de ouders geeft aan in welke mate de ouders hun kind op school opvolgen naar het oordeel van de leerkracht basisonderwijs en van de leerkrachten van de eerste graad.)2 Een centrale onderzoeksvraag is dus: verschilt die eindpositie naargelang de jongere al dan niet een 1
Een gedeelte van de analyses waarover we rapporteren werd uitgevoerd in het kader van het Steunpunt Loopbanen doorheen het onderwijs naar de arbeidsmarkt, opgericht door de Vlaamse Overheid. 2 Met dank aan Marie-Christine Opdenakker die deze variabele beschikbaar stelde (Opdenakker, 2003). 1
echtscheiding van zijn of haar ouders heeft meegemaakt? Daarbij maken we onderscheid tussen echtscheidingen die gesitueerd zijn in de periode vooraleer het kind start in het secundair onderwijs, en echtscheidingen tijdens het secundair onderwijs.
2. De bereikte eindpositie in het voltijds secundair onderwijs We vormen groepen op basis van de eindpositie in het voltijds secundair onderwijs, waarbij we het deeltijds onderwijs aanvankelijk buiten beschouwing laten. Bij deze indeling vertrekken we van de laatstgevolgde onderwijsvorm in het voltijds secundair onderwijs, ASO, TSO of KSO en BSO. Binnen elke onderwijsvorm wordt een onderscheid gemaakt tussen normaalvorderende leerlingen, leerlingen die met één jaar vertraging en leerlingen die met meerdere jaren vertraging het zesde leerjaar secundair onderwijs afwerken. Er wordt ook een subcategorie onderscheiden van leerlingen die het zesde leerjaar voltijds secundair onderwijs niet met succes afwerken; dit zijn leerlingen die het voltijds secundair onderwijs voor of na het einde van de leerplicht zonder succes verlaten hebben, leerlingen die in de loop van het secundair onderwijs overschakelden naar het buitengewoon secundair onderwijs en leerlingen die in de loop van het secundair onderwijs overleden zijn. De leerlingen die overschakelen naar deeltijds secundair onderwijs behoren dus ook tot deze categorie. Bij deze indeling wordt dus geen rekening gehouden met het zevende leerjaar of de vierde graad secundair onderwijs. In Tabel 1 en in Tabel 2 worden de eindposities per onderwijsvorm en per geslacht gegeven in aantallen en in percentages3. Uit die tabellen blijkt dat we zicht hebben op de eindpositie van meer dan 98% van de aanvangsgroep. Behalve voor de totale groep geven we in de tabellen ook de eindposities van jongens en meisjes afzonderlijk. De verschillen tussen beide geslachtsgroepen zijn soms erg groot. Zo werkt 67.1% van de meisjes het voltijds secundair onderwijs succesvol af in zes jaar, tegenover slechts 47.9% van de jongens. Tabel 3 geeft aan hoeveel van de 1045 leerlingen die het zesde leerjaar in het gewoon voltijds secundair onderwijs niet succesvol afwerken, wel met succes een leercontract beëindigen of slagen in de derde graad van het deeltijds BSO. Om te slagen in de derde graad van deeltijds BSO, moeten de leerlingen een studie- en/of kwalificatiegetuigschrift behalen. Het behalen van een ‘attest van verworven bekwaamheden’ wordt niet als slagen beschouwd. Ook wordt in de tabel aangegeven hoeveel van de leerlingen die geen leercontract behalen of niet slagen in de derde graad van het deeltijds BSO, wel slagen in de tweede graad van het deeltijds BSO. Uit Tabel 3 kunnen we afleiden dat ongeveer 23% van de leerlingen die het zesde leerjaar in het gewoon voltijds secundair onderwijs niet succesvol afwerken, alsnog slagen in het deeltijds secundair onderwijs.
3
We danken Binke Van Kerckhoven en Viki Leysen voor het beschikbaar stellen van die gegevens. 2
Tabel 1. Eindposities van de LOSO-cohorte in het gewoon voltijds secundair onderwijs voor de gehele groep en per geslacht, in aantallen Eindpositie SO (N) 6 ASO
Jongens
Totaal
920
2269 1171
1920
na 7 jaar
139
147
286
32
31
63
920
802
1722
na 6 jaar
446
526
na 7 jaar
316
213
529
na 8 jaar of meer
158
63
221
Totaal
662
604
972
1266
na 6 jaar
361
425
na 7 jaar
209
140
349
92
39
131
na 8 jaar of meer Totaal
Geen succes voltijds SO
1349 749
6 TSO/KSO Totaal
SO voltijds
Totaal
na 6 jaar na 8 jaar of meer
6 BSO
Meisjes
2502
Totaal
2755
e
5257
1556
2122
3678
664
500
1164
282
133
689
VIZO/3 graad DBSO geslaagd
786
356
415 1045
175
69
244
e
Niet geslaagd VIZO/3 graad 1 DBSO en restgroep
514
287
801
Overleden
6
7
13
Onbekend
50
46
96
N PROEFGROEP 3247 3164 6411 1 De restgroep bevat leerlingen die voor het einde van de leerplicht het voltijds SO verlaten hebben of overgeschakeld zijn naar deeltijds secundair onderwijs en dit niet succesvol afgewerkt hebben, leerlingen die na het einde van de leerplicht het voltijds SO verlaten hebben zonder succesvol het zesde leerjaar afgewerkt te hebben en leerlingen die in de loop van het SO overschakelden naar het BuSO.
3
Tabel 2. Eindposities van de LOSO-cohorte in het gewoon voltijds secundair onderwijs voor de gehele groep en per geslacht, in percentages Eindpositie SO (%) 6ASO
Jongens
Totaal
28.3
SO voltijds
35.4
23.1
37.0
na 7 jaar
4.3
4.7
4.5
na 8 jaar of meer
1.0
1.0
1.0
28.3
25.4
30.0
26.9
na 6 jaar
13.7
16.6
na 7 jaar
9.7
6.7
8.3
na 8 jaar of meer
4.9
2.0
3.5
Totaal
20.4
19.1
15.2
19.8
na 6 jaar
11.1
13.4
na 7 jaar
6.4
4.4
5.4
na 8 jaar of meer
2.8
1.2
2.0
Totaal
77.1
87.1
12.3
82.0
na 6 jaar
47.9
67.1
57.4
na 7 jaar
20.4
15.8
18.2
8.7
4.2
na 8 jaar of meer Geen succes volt SO
42.6
Totaal
na 6 jaar
6TSO/KSO Totaal
6BSO
Meisjes
Totaal
21.2 e
VIZO/3 graad DBSO geslaagd
11.3 5.4
6.5 16.3
2.2
3.8
e
Niet geslaagd VIZO/3 graad DBSO 1 en restgroep
15.8
9.1
12.5
Overleden
0.2
0.2
0.2
Onbekend
1.5
1.5
1.5
% PROEFGROEP 100.0 100.0 100.0 1 De restgroep bevat leerlingen die voor het einde van de leerplicht het voltijds SO verlaten hebben of overgeschakeld zijn naar deeltijds secundair onderwijs en dit niet succesvol afgewerkt hebben, leerlingen die na het einde van de leerplicht het voltijds SO verlaten hebben zonder succesvol het zesde leerjaar afgewerkt te hebben en leerlingen die in de loop van het SO overschakelden naar het BuSO.
4
Tabel 3. Doorstroming van de leerlingen die het zesde leerjaar van het gewoon voltijds secundair onderwijs niet succesvol afgewerkt hebben, in aantallen en percentages Eindpositie
Jongens
VIZO geslaagd
e
%
Totaal
%
23.2
64
18.0
224
21.4
15
2.2
5
1.4
20
1.9
175
25.4
69
19.4
244
23.3
40
5.8
21
5.9
61
5.8
e
2 gr. DBSO geslaagd (kwalificatie- of studiegetuigschrift) VIZO onbekend
Meisjes
160
e
3 gr. DBSO geslaagd (kwalificatiegetuigschrift) Totaal geslaagden VIZO/3 gr. DBSO
%
1
12
1.7
8
2.2
20
1.9
e
12
1.7
11
3.1
23
2.2
e
7
1.0
3
0.8
10
1.0
e
33
4.8
8
2.2
41
3.9
e
2 gr. DBSO attest verworven bekwaamheden
25
3.6
14
3.9
39
3.7
VIZO niet geslaagd of stopgezet
3 gr. DBSO onbekend 3 gr. DBSO attest verworven bekwaamheden 2 gr. DBSO onbekend
23
3.3
10
2.8
33
3.2
e
1
0.1
1
0.3
2
0.2
e
3
0.4
2
0.6
5
0.5
116
16.8
57
16.0
173
16.6
358
52.0
209
58.7
567
54.3
3 gr. DBSO stopgezet 2 gr. DBSO stopgezet Totaal niet geslaagd VIZO/DBSO Restgroep
2
Totaal 689 100.0 356 100.0 1045 100.0 1 Onbekend staat voor onbekend of het getuigschrift behaald werd. 2 De restgroep bevat leerlingen die voor het einde van de leerplicht het voltijds SO verlaten hebben of overgeschakeld zijn naar deeltijds secundair onderwijs en dit niet succesvol afgewerkt hebben, leerlingen die na het einde van de leerplicht het voltijds SO verlaten hebben zonder succesvol het zesde leerjaar afgewerkt te hebben en leerlingen die in de loop van het SO overschakelden naar het BuSO.
3. Subgroepen en aantallen: een samenvattend overzicht De subgroepen waarvoor de samenhang met enkele variabelen zal worden nagegaan zijn de normaalvorderenden, diegenen die met één jaar vertraging het voltijds secundair onderwijs afwerken, diegenen die met twee of meer jaren vertraging het voltijds secundair onderwijs afwerken en de leerlingen die het voltijds secundair onderwijs niet met succes in het zesde leerjaar afwerken. In totaal gaat het hier om 6302 leerlingen. Uit Tabel 4 en Grafiek 1 blijkt dat ongeveer 16% van de leerlingen het zesde leerjaar voltijds secundair onderwijs niet met succes afwerkten; binnen deze groep eindigt 10.5% in BSO en 5% in TSO/KSO. Tabel 4. Aantallen in subgroepen naargelang van de eindpositie in het voltijds secundair onderwijs ASO Normaalvorderend 1j vertraging 2 of meer jaren vertraging Geen succes voltijds
1
TSO/KSO
N
%
1920 286
BSO
N
%
29.9
972
4.5
529
63
1.0
36
0.6
Onbekend N
Totaal
N
%
%
N
%
15.2
786
12.3
3678
57.4
8.3
349
5.4
1164
18.2
221
3.4
131
2.0
415
6.5
318
5.0
672
10.5
16.3
19
0.3
1045
Overleden
13
0.2
13
0.2
Onbekend
96
1.5
96
1.5
Totaal 2305 36.0 2040 26.9 1938 30.2 128 2.0 6411 100.0 1 Hier baseren we ons op de laatste loopbaanpositie in voltijds SO, al dan niet met succes. Leerlingen uit het eerste leerjaar werden ondergebracht bij onbekend, leerlingen uit de A-stroom van het 2e leerjaar bij TSO en leerlingen uit de B-stroom van het 2e leerjaar bij BSO.
5
Grafiek 1. Percentage leerlingen in de totale proefgroep naargelang van de eindpositie in het voltijds secundair onderwijs 30 25 20
normaalvorderend
15
1j. vertraging >=2 j. vertraging
10
geen succes voltijds
5 0
ASO
TSO/KSO
BSO
In Grafiek 1 wordt aangegeven welk percentage van de 6400 leerlingen succes behaalt in het zesde leerjaar van een bepaalde onderwijsvorm (ASO of Algemeen, TSO/KSO of Technisch/Kunst en BSO of Beroepssecundair onderwijs) zonder of met vertraging, of eventueel het gewoon secundair onderwijs verlaat zonder de eindmeet te bereiken. Dit zijn de eindposities waaraan we aandacht zullen besteden in de volgende punten.
4. Enkelvoudige samenhang van loopbaankenmerken met gezinsvariabelen We richten ons eerst op de samenhang tussen de eindpositie en de echtscheiding van de ouders, waarbij we ook rekening houden met het moment van de echtscheiding. Daarna komt de samenhang tussen de eindpositie en de onderwijsgerichtheid van de ouders aan bod. Tot slot bekijken we nog de samenhang tussen de echtscheiding en enkele andere loopbaankenmerken, nl. het zittenblijven en de overgangen tussen leerjaren.
6
4.1 Samenhang eindpositie secundair onderwijs en echtscheiding ouders Tabel 5. Eindposities van leerlingen met gescheiden ouders in het secundair onderwijs per geslacht, in aantallen Eindpositie SO 6 ASO
Jongens
Totaal
63
96
12
13
25
6
5
11
77
78
159
155
na 6 jaar
34
39
na 7 jaar
27
32
59
na 8 jaar of meer
16
7
23
Totaal
Geen succes voltijds SO
195
na 7 jaar 6 TSO/KSO Totaal
SO voltijds
Totaal
114
na 6 jaar na 8 jaar of meer
6 BSO
Meisjes
81
94
73
73
166
na 6 jaar
49
52
na 7 jaar
30
16
46
na 8 jaar of meer
15
5
19
252
265
517 174
Totaal
101
109
65
Overleden
0
0
0
Onbekend
10
12
22
371
342
713
N
We vergelijken de doorstroming van leerlingen met gescheiden ouders doorheen het secundair onderwijs (zie Tabel 5 en 6) met de doorstroming in de totale onderzoeksgroep (zie Tabel 1 en 2). We beschikken over de informatie van 713 proefgroepleerlingen wiens ouders gescheiden zijn. Het percentage leerlingen dat met succes het voltijds secundair onderwijs beëindigt is lager in de groep met gescheiden ouders dan in de gehele groep (72.5% t.o.v. 82%). Het percentage jongeren dat met succes afstudeert in het ASO ligt lager in de groep met gescheiden ouders (27.3% t.o.v 35.4% in de gehele groep), net zoals het percentage jongeren afstuderend in het TSO/KSO (21.7% t. o. v. 26.9% in de gehele groep). Het percentage leerlingen dat afstudeert in het BSO ligt iets hoger in de groep met gescheiden ouders (23.3% t.o.v. 19.8% in de gehele groep). Verder is het percentage jongeren zonder succes in voltijds secundair onderwijs hoger in de groep met gescheiden ouders (24.4% t.o.v. 16.3% in de gehele groep).
7
Tabel 6. Eindposities van leerlingen met gescheiden ouders in het secundair onderwijs per geslacht, in percentages Eindpositie SO 6 ASO
Jongens
Totaal
21.8
33.3
27.3
17.0
28.1
na 7 jaar
3.2
3.8
3.5
na 8 jaar of meer
1.6
1.5
1.5
20.8
22.8
22.3
21.7
na 6 jaar
9.2
11.4
na 7 jaar
7.3
9.4
8.3
na 8 jaar of meer
4.3
2.0
3.2
Totaal
25.3
SO voltijds
Totaal
na 6 jaar
6 TSO/KSO Totaal
6 BSO
Meisjes
10.2
21.3
23.3
na 6 jaar
13.2
15.2
na 7 jaar
8.1
4.7
6.5
na 8 jaar of meer
4.0
1.5
2.7
67.9
77.5
72.5
Totaal
Geen succes voltijds SO
14.2
29.4
19.0
24.4
Overleden
0.0
0.0
0.0
Onbekend
2.7
3.5
3.1
100.0
100.0
100.0
%
In Tabel 7 en Grafiek 2 wordt de samenhang tussen de echtscheiding van ouders met de mate van succes in voltijds secundair onderwijs op een andere manier voorgesteld. We bekijken binnen elke eindpositie, van hoeveel procent van de leerlingen de ouders gescheiden zijn. Het percentage jongeren met gescheiden ouders is lager bij de normaalvorderenden dan bij de leerlingen die met één of meer jaar vertraging afstuderen in het secundair onderwijs. Dit geldt ook binnen de verschillende onderwijsvormen, zij het dat in het BSO het verschil zeer klein is. Het percentage jongeren met gescheiden ouders is het hoogst in de subgroep die geen succes behaalt in het voltijds secundair onderwijs. Het percentage jongeren met gescheiden ouders varieert van 9% bij de normaalvorderende ASO leerlingen tot 30.6% in de groep leerlingen die geen succes behaalt in voltijds secundair onderwijs en eindigt in TSO/KSO. Omgekeerd varieert het percentage jongeren van wie de ouders niet gescheiden zijn van 91% in de groep normaalvorderende ASO-leerlingen tot 69.4% in de groep leerlingen die zonder succes het voltijds TSO/KSO verlaat. Tabel 7. Percentage leerlingen met gescheiden ouders (1) en uit intact gezin (2) per eindpositie in het voltijds secundair onderwijs, ook beschikbaarheid (%) ASO 1 Normaalvorderend
1
2
TSO/KSO %
1
2
BSO %
1
2
Totaal %
1
2
%
9.0
91.0
91.6
10.1
89.9
74.4
16.8
83.2
76.5
10.8
89.2
83.8
1j vertraging
13.2
86.8
66.4
17.3
82.7
64.7
17.6
82.4
75.1
16.4
83.6
68.2
2 of meer jaren vertraging
18.6
81.4
93.7
12.3
87.7
84.6
18.4
81.6
79.4
15.2
84.8
84.3
Geen succes voltijds
26.9
73.1
72.2
30.6
69.4
58.5
28.6
71.4
56.1
29.2
70.8
57.4
Totaal 9.9 90.1 88.2 14.7 85.3 83.5 20.4 79.6 69.3 14.3 85.7 78.0 1 Deze percentages werden berekend op het totaal aantal leerlingen met al dan niet gescheiden ouders (onbekenden werden buiten beschouwing gelaten) binnen een bepaalde eindpositie.
8
Grafiek 2. Percentage leerlingen met gescheiden ouders per eindpositie in het voltijds secundair onderwijs 35 30 25
Normaalvorderenden
20
1 jaar vertraging
15
>= 2 jaar vertraging
10
Geen succes voltijds
5 0
ASO
TSO/KSO
BSO
4.2 Samenhang met tijdstip van echtscheiding: vóór of tijdens het secundair onderwijs Om zicht te krijgen op de samenhang tussen het moment van de echtscheiding van de ouders en de schoolloopbaan, inspecteren we eerst de informatie over het tijdstip van de echtscheiding. De informatie over het al dan niet gescheiden zijn van de ouders is gebaseerd op verschillende vragenlijsten. Wanneer de scheiding plaatsvond tijdens het secundair onderwijs, beschikken we in de meeste gevallen over het leerjaar waarin de jongere op dat moment zat. Wanneer de scheiding van de ouders gebeurde tijdens het lager onderwijs of na het afsluiten van het secundair onderwijs, hebben we geen preciezere informatie over het tijdstip. In Tabel 8 worden de aantallen jongeren gegeven naargelang van het tijdstip van de echtscheiding. We beschikken over informatie over het tijdstip van de echtscheiding voor 653 leerlingen (voor 38 anderen weten we niets over de periode waarin de echtscheiding plaatsvond). Binnen deze groep van 653 leerlingen zijn bij 70% de ouders gescheiden vóór het secundair onderwijs, bij 28.2% tijdens en bij 1.8% na het secundair onderwijs. Tabel 8. Verdeling van jongeren met gescheiden ouders naargelang van het tijdstip van de echtscheiding Tijdstip echtscheiding
N
Vóór lager onderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs
Categorie
205
1
1
1
252 1
41
2
27
3
32
4
27
5
27
6
30
Tot.
184
Na secundair onderwijs
12
Onbekend
38
2
Totaal 691 1 Binnen deze categorie werden 43 leerlingen opgenomen van wie we enkel de informatie hebben dat de echtscheiding plaatsvond vóór het einde van het eerste jaar secundair onderwijs.
9
Uit Tabel 9 blijkt dat ongeveer 31% van de leerlingen wiens ouders gescheiden zijn vóór de aanvang van het secundair onderwijs, geen succes behaalt in het voltijds secundair onderwijs en dat nog eens ongeveer 8% van hen twee of meer jaren vertraging heeft in het secundair onderwijs. Van de groep leerlingen wiens ouders gescheiden zijn tijdens het secundair onderwijs, behaalt 13% geen succes in voltijds secundair onderwijs en loopt ongeveer 7% twee of meer jaren vertraging op. Tabel 9. Aantal en percentages van jongeren met gescheiden ouders volgens tijdstip van de echtscheiding per eindpositie in het voltijds secundair onderwijs Vóór secundair onderwijs N
rij%
Tijdens secundair onderwijs
Kolom %
N
rij%
kolom%
Na secundair onderwijs N
rij%
kolom%
Totaal N
%
%
Normaalvord.
199
65.2
43.5
106
34.8
57.6
0
0.0
0.0
305
100.0
46.7
1j vertraging
80
65.6
17.5
41
33.6
22.3
1
0.8
8.3
122
100.0
18.7
≥ 2 jaren vertraging
37
71.2
8.1
13
25.0
7.1
2
3.8
16.7
52
100.0
8.0
Geen succes voltijds
141
81.0
30.9
24
13.8
13.0
9
5.2
75.0
174
100.0
26.6
Totaal
457
70.0
100.0
184
28.2
100.0
12
1.8
100.0
653
100.0
100.0
We stellen vast dat voor de meerderheid van de leerlingen met gescheiden ouders, het tijdstip van de echtscheiding vóór de aanvang van het secundair onderwijs lag, ook als rekening gehouden wordt met het verschil in tijdsduur van die twee periodes. Dit geldt nog meer bij diegenen die geen succes behalen in voltijds secundair onderwijs, dan bij diegenen die met twee of meer jaar vertraging succesvol eindigen in secundair onderwijs, enz. Van de leerlingen wiens ouders vóór het secundair onderwijs gescheiden zijn, is 56.5% in het secundair onderwijs niet normaalvorderend. Van de leerlingen wiens ouders tijdens het secundair onderwijs gescheiden zijn, is de meerderheid wel normaalvorderend en is 42.4% niet normaalvorderend. Het tijdstip van echtscheiding houdt verband met de mate van succes (normaalvorderend, 1 jaar vertraging, 2 of meer jaren vertraging, succes in deeltijds SO en geen succes in deeltijds secundair onderwijs), maar ook met de eindonderwijsvorm (ASO, TSO/KSO of BSO) en met de gecombineerde eindpositie (zie Tabel 12). Hieronder worden deze variabelen toegelicht: de mate van succes (normaalvorderend succes behalen, met 1 jaar vertraging succes behalen, met 2 of meer jaren vertraging succes behalen, succes behalen in deeltijds secundair onderwijs en geen succes behalen in deeltijds secundair onderwijs), de eindonderwijsvorm (ASO, TSO/KSO en BSO), de gecombineerde eindpositie, waarbij beide voorgaande indelingen gecombineerd werden. Voor de constructie van die laatstvermelde variabele werden de eindposities in het secundair onderwijs (dus de laatste onderwijsvorm in het voltijds secundair onderwijs gecombineerd met de mate van succes) met elkaar vergeleken wat betreft het gemiddelde prestatieniveau voor Nederlands en wiskunde dat de leerlingen bij de aanvang van het secundair onderwijs behaalden (zie Tabel 10). Op basis daarvan onderscheiden we acht geordende categorieën, in de eerste plaats bestaande uit zes groepen die significant ven elkaar verschillen, namelijk (1) normaalvorderend succes behalen in het ASO, (2) met één jaar vertraging succes behalen in het ASO, (3) normaalvorderend succes behalen in TSO/KSO, (4) met twee of meer jaren vertraging succes behalen in TSO/KSO en geen succes behalen in voltijds secundair onderwijs na TSO/KSO, (5) al dan niet met vertraging succes behalen in BSO en (6) geen succes behalen in voltijds BSO. Daarnaast zijn er nog twee groepen die niet significant van sommige andere groepen verschillen, bestaande uit (1) diegenen die met twee of meer jaar vertraging succes behalen in ASO en diegenen die vanuit ASO naar deeltijds 10
secundair onderwijs overgaan en daar geen succes behalen en (2) diegenen die met één jaar vertraging succes behalen in TSO/KSO. Die laatstvermelde groepen kenden we een tussenliggende code toe, zoals blijkt uit Tabel 11. Tabel 10. Gemiddelde, standaarddeviatie van de aanvangsprestaties Nederlands en Wiskunde per eindpositie ASO Normaalvord.
TSO/KSO
BSO
Totaal
Gem.
SD
N
Gem.
SD
N
Gem.
SD
Gem.
SD
N
1.35
1.17
1878
0.04
1.05
951
-1.60
1.20
704
N
0.41
1.62
3533 1117
1 jaar vertraging
0.43
1.15
281
-0.21
1.13
518
-1.43
1.28
318
-0.11
1.72
>= 2 j vertraging
0.10
1.26
61
-0.32
1.21
214
-1.35
1.29
122
-0.57
1.35
397
Succes deeltijds
-0.34
0.84
9
-0.49
1.03
91
-2.13
1.28
115
-1.38
1.44
217
Gn succ. deelt.
0.20
1.24
25
-0.46
1.15
218
-2.39
1.46
415
-1.67
1.67
667
Totaal
1.18
1.23
2254
-0.14
1.11
1992
-1.78
1.35
1674
-0.10
1.71
5920
Tabel 11. Homogene groepen van eindposities op basis van gemiddelde scores op de aanvangstoetsen Nederlands en wiskunde, met weglating van groepen waarbij N<70 (ANOVA met post-hoc Tukey-toets, α < .05)1 OV ASO
Succes Normaalvorderend 1 jaar vertraging Gn succ deelt & >= 2j vertr
TSO/KSO
1878
1
281
2
86
2.5
2.5
Normaalvorderend
951
3
1 jaar vertraging
518
3.5
>= 2 jaar vertraging
214
4
Geen succes deeltijds
218
4
91
4
Succes deeltijds BSO
N
3.5
>= 2 jaar vertraging
122
5
1 jaar vertraging
318
5
Normaalvorderend
704
5
Succes deeltijds
115
6
Geen succes deeltijds 415 6 1 De gemiddelden van 6 groepen verschillen significant van elkaar. We gaven hen de waarden van 1 tot en met 6. Twee kleine subgroepen (twee jaar vertraging en geen succes in deeltijds) werden samengevoegd en beschouwd als groep 2.5. De groep leerlingen met 1 jaar vertraging in TSO/KSO behaalt een gemiddelde score die niet significant verschilt van groep 3 en groep 4. Deze beschouwen we dan ook als groep 3.5. Diegenen met 2 of meer jaar vertraging in ASO en geen succes in deeltijds ASO vormen samen groep 2.5, deze groep verschilt dus niet significant van groep 2 en groep 3.
Het verband tussen eindpositie en echtscheiding werd nagegaan door de Spearman correlatiecoëfficiënt te berekenen tussen de verschillende afhankelijke variabelen en het tijdstip van echtscheiding, waarbij de categorieën gehanteerd werden uit Tabel 9 (de groep leerlingen wiens ouders gescheiden zijn na het secundair onderwijs werd hier omwille van het lage aantal buiten beschouwing gelaten). Leerlingen wiens ouders scheiden vóór het secundair onderwijs zijn minder succesvol, eindigen meer in BSO en minder in ASO en eindigen vaker zonder succes in voltijds SO en met zeer veel vertraging in BSO of in TSO/KSO en minder als normaalvorderende of met één jaar vertraging in ASO of in TSO/KSO. Eén en ander wordt duidelijk uit de vergelijking van Grafiek 3 en Grafiek 4 en uit Tabel 13, waarbij er uiteraard moet rekening gehouden worden met het feit dat er meer dan tweemaal meer echtscheidingen plaatshadden vóór dan tijdens het secundair onderwijs. De schaal van Grafiek 3 en Grafiek 4 verschilt dan ook.
11
Tabel 12. Enkelvoudige correlaties tussen het tijdstip van echtscheiding en de eindpositie in secundair onderwijs (638≤N≤641) Afhankelijke variabelen Predictoren
Mate van succes
Eind OV
Gecombineerde eindpositie
0.17*
0.20*
0.22*
Tijdstip echtscheiding * Significant op 0.01-niveau.
Tabel 13. Procentuele verdeling van jongeren met ouders gescheiden vóór het secundair onderwijs en met ouders gescheiden tijdens secundair onderwijs per eindpositie in het voltijds secundair onderwijs ASO
TSO/KSO
BSO
1
%tijdensSO
%voorSO
%tijdensSO
%voorSO
Normaalvorderend
5.0
3.6
6.6
3.1
12.1
4.8
1j vertraging
6.8
6.3
10.7
7.2
13.6
3.6
11.1
5.9
9.4
3.0
14.3
5.6
24
5
24.6
7.9
25.3
4.3
%voorSO
2 of meer jaren vertraging Geen succes 1 voltijds
%tijdensSO
Totaal 5.9 4.1 10.2 4.6 16.3 4.5 1 Deze percentages werden berekend op het totaal aantal leerlingen met al dan niet gescheiden ouders (onbekenden werden buiten beschouwing gelaten) binnen een bepaalde eindpositie.
Grafiek 3. Percentage leerlingen met ouders gescheiden vóór de aanvang van het secundair onderwijs per eindpositie in het voltijds secundair onderwijs 30 25 20
Normaalvorderenden
15
1 jaar vertraging >= 2 jaar vertraging
10
Geen succes voltijds
5 0
ASO
TSO/KSO
BSO
12
Grafiek 4. Percentage leerlingen met ouders gescheiden tijdens secundair onderwijs per eindpositie in het voltijds secundair onderwijs. 8 7 6 5
Normaalvorderenden
4
1 jaar vertraging
3
>= 2 jaar vertraging
2
Geen succes voltijds
1 0
ASO
TSO/KSO
BSO
Wanneer we per eindpositie de percentages vergelijken van diegenen met ouders die vóór het secundair onderwijs gescheiden zijn en van de leerlingen van wie de ouders tijdens het secundair onderwijs gescheiden zijn, zien we dat een echtscheiding vóór het secundair onderwijs duidelijk een grotere impact heeft op de eindpositie dan een echtscheiding tijdens het secundair onderwijs (zie Tabel 13, Grafiek 3 en Grafiek 4). Dit verschil blijkt ook bij het berekenen van de effectgrootte van een echtscheiding vóór het secundair onderwijs (R²=.03) en van een echtscheiding tijdens het secundair onderwijs (R²=.00). Die effectgroottes maken meteen duidelijk dat het effect van een ouderlijke echtscheiding op de eindposities van leerlingen klein is.
4.3 Samenhang met de onderwijsgerichtheid van de ouders De schaal ‘onderwijsgerichtheid van de ouders’ werd geconstrueerd op basis van informatie over de opvolging van de leerling door de ouders (3 items), over de positieve instelling van de ouders ten opzichte van de school (1 item) en over de bereikbaarheid van de ouders voor de leerkracht (1 item)4. Deze informatie is afkomstig van leerkrachten en met name klastitularissen lager en secundair onderwijs. Als filterregel werd beslist dat er minimum 3 items ingevuld moesten zijn, om een score te krijgen op deze variabele. De minimumwaarde ‘één’ geeft aan dat de ouders helemaal niet onderwijsgericht zijn en de waarde ‘vijf’ betekent dat ze heel onderwijsgericht zijn. De gemiddelde score is het hoogst voor de normaalvorderende ASOleerlingen en het laagst voor de leerlingen die het voltijds BSO-onderwijs niet met succes afwerken en ook geen succes behalen in deeltijds secundair onderwijs (zie Tabel 14).
4
Die schaal is ontworpen door Marie-Christine Opdenakker (zie Opdenakker, 2003). 13
Tabel 14. Gemiddelde, standaarddeviatie en beschikbaarheid (%) van onderwijsgerichtheid van de ouders per eindpositie in het secundair onderwijs ASO
TSO/KSO
BSO
Totaal
Gem.
SD
%
Gem.
SD
%
Gem.
SD
%
Gem.
SD
%
Normaalvorderend
4.49
0.50
76.9
4.13
0.62
75
3.60
0.79
74.0
4.21
0.70
75.8
1j vertraging
4.26
0.59
67.8
3.98
0.64
72.8
3.58
0.81
74.5
3.92
0.73
72.1
2 of meer jaren vertraging
4.01
0.77
81
3.90
0.72
72.9
3.48
0.92
68.7
3.79
0.82
72.8
Succes deelt.
4.15
0.74
77.8
3.53
0.70
71.7
3.14
0.92
72.9
3.33
0.87
71.7
Gn succes deelt.
3.85
0.72
81.5
3.53
0.81
77.9
2.89
0.95
60.7
3.14
0.96
65.2
Totaal
4.44
0.54
75.9
3.97
0.69
74.4
3.39
0.90
70.0
3.98
0.83
73.4
4.4 Verband tussen echtscheiding ouders en zittenblijven We gaan na of leerlingen met gescheiden ouders meer blijven zitten in het schooljaar na de echtscheiding of in één van de volgende schooljaren. Uit Tabel 15 kunnen we afleiden dat het percentage leerlingen dat bist in elk leerjaar (behalve in het vijfde en zevende leerjaar) hoger ligt in de groep leerlingen met gescheiden ouders dan in de groep leerlingen wiens ouders niet gescheiden zijn. Het percentage leerlingen met gescheiden ouders dat bist is het hoogst in het derde leerjaar. Wanneer we het tijdstip van de echtscheiding in rekening brengen, stellen we vast dat het percentage dat bist in het jaar van de echtscheiding veel hoger ligt bij leerlingen met ouders gescheiden tijdens het vierde leerjaar secundair onderwijs. Het gaat hierbij echter om een percentage berekend op een erg klein aantal leerlingen (zie Tabel 16). Tabel 15. Frequentieverdeling van leerlingen opgesplitst volgens bisjaar en het al dan niet gescheiden zijn van de ouders Geen gescheiden ouders N
%
Gescheiden ouders N
%
Totaal (niet) gescheiden N
%
Totaal volledig (met onbekend) N
%
Leerjaar 1
191
4.6
62
9.0
253
5.3
360
Leerjaar 2
234
5.7
56
8.1
290
6.0
454
7.2
Leerjaar 3
330
8.0
91
13.2
421
8.7
620
9.8
Leerjaar 4
312
7.6
74
10.7
386
8.0
556
8.8
Leerjaar 5
425
10.3
71
10.3
496
10.3
675
10.7
Leerjaar 6
178
4.3
42
6.1
220
4.6
264
4.2
Leerjaar 7
37
0.9
4
0.6
41
0.9
49
0.8
4128
100.0
691
100.0
4819
100.0
6315
100.0
Totaal
5.7
14
Tabel 16. Aantal en percentages van leerlingen met gescheiden ouders opgesplitst volgens bisjaar en volgens moment van echtscheiding Tijdstip scheiding
Bisjaar Lj1
Voor SO SO
Lj2
Lj3
Lj4
Lj5
Lj6
Lj7
Tot.
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
457
48
10.5
44
9.6
69
15.1
48
10.5
43
9.4
20
4.4
N
%
4
0.9
Lj1
41
3
7.3
4
9.8
4
9.8
1
2.4
7
17.0
2
4.9
0
0.0
Lj2
27
3
11.1
2
7.4
2
7.4
3
11.1
0
0.0
2
7.4
0
0.0
Lj3
32
0
0.0
3
9.4
5
15.6
4
12.5
1
3.1
4
12.5
0
0.0
Lj4
27
0
0.0
0
0.0
2
7.4
7
25.9
1
3.7
3
11.1
0
0.0
Lj5
27
2
7.4
1
3.7
0
0.0
4
14.8
5
18.5
5
18.5
0
0.0
Lj6
30
3
10.0
0
0.0
1
3.3
3
10.0
3
10.0
5
16.7
0
0.0
184
11
6.0
10
5.4
13
7.1
22
12.0
17
9.2
21
11.4
0
0.0
12
2
16.7
1
8.3
5
41.7
2
16.7
4
33.3
1
8.3
0
0.0
Na SO
Globaal gezien zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat het bissen sterk gekoppeld is aan de precieze periode van de echtscheiding.
4.5 Verband echtscheiding ouders en overgang naar volgende leerjaar In Tabel 17 wordt per leerjaar aangegeven hoeveel leerlingen er starten in dat leerjaar en welk percentage leerlingen tijdens het eerstvolgende schooljaar in het hogere leerjaar aanwezig is. Opvallend is dat het percentage leerlingen dat zonder vertraging overgaat naar het volgende leerjaar hoger ligt binnen de groep leerlingen wiens ouders niet gescheiden zijn, en dit vooral bij de overgang van het derde leerjaar secundair onderwijs naar het vierde leerjaar secundair onderwijs. Wanneer we kijken naar het tijdstip van de echtscheiding, kunnen we enkel over de leerlingen wiens ouders in het vierde, vijfde of het zesde leerjaar secundair onderwijs gescheiden zijn zeggen dat er een kleiner percentage overgaat naar het volgende leerjaar. Opnieuw gaat het hier telkens om een klein aantal leerlingen. Tabel 17. Aantal leerlingen met gescheiden ouders opgesplitst volgens het leerjaar waarin de echtscheiding plaatsvond, met vermelding van het aantal dat start in een bepaald leerjaar en het percentage daarvan dat zonder vertraging doorstroomt naar het hogere leerjaar Lj2
Voor SO SO
Na SO
Tot.
NLj 1
Lj3 %
NLj2
Lj4 %
NLJ 3
Lj5 %
NLj4
Lj6 %
NLj5
Lj6 a-attest %
NLj6
1
%
457
457
84.7
387
85.0
329
79.3
261
84.3
220
85.9
189
Lj1
41
41
87.8
36
88.9
32
90.6
29
89.7
26
88.5
23
93.1 95.7
Lj2
27
27
88.9
24
91.7
22
90.9
20
85.0
17
100.0
17
88.2
Lj3
32
32
96.9
31
93.5
29
86.2
25
88.0
22
95.5
21
95.2
Lj4
27
27
96.3
26
96.2
25
92.0
23
65.2
15
93.3
14
85.7
Lj5
27
27
92.6
25
96.0
24
95.8
23
91.3
21
85.7
18
77.8
Lj6
30
30
93.3
28
96.4
27
96.3
26
92.3
24
91.7
22
86.4
Tot
184
184
92.4
170
93.5
159
91.8
146
85.6
125
92.0
115
88.7
12
12
83.3
10
70.0
7
42.9
3
100
3
0.0
0
0.0
691
691
87.3
603
87.9
530
83.2
441
85.5
377
87.3
329
92.1
Totaal niet 412 92.6 3822 93.3 3566 90.7 3235 91.4 2957 90.0 2662 gescheiden 8 1 Dit is het aantal en percentage leerlingen die succes behalen in het eerste zesde leerjaar. 2 Dit aantal bevat ook een aantal leerlingen van wie we geen informatie hebben over het tijdstip van echtscheiding.
95.7
2
Totaal gescheiden
15
Globaal gezien zijn er dus geen sterke aanwijzingen dat een echtscheiding op zeer korte termijn leidt tot het verlaten van het voltijds gewoon secundair onderwijs.
5. Meervoudige samenhang van de eindpositie met persoonsen gezinskenmerken We proberen eerst zicht te krijgen op die samenhang door middel van regressie-analyses (waarin de ene variabele a. h. w. naast de andere opgenomen wordt en waarin ook sommige interactie-effecten aandacht krijgen) en nadien door middel van padanalyses (waarin de onderlinge paden van beïnvloeding aan bod komen).
5.1 Variabelen Om zicht te krijgen op de samenhang van de eindpositie met het geheel van variabelen en om na te gaan of de variabele ‘echtscheiding ouders’ een meerwaarde biedt in de verklaring van de eindpositie van leerlingen, voerden we enkele regressie-analyses uit. In de regressie-analyses besteden we aandacht aan vijf varianten qua eindpositie (waarvan de eerste drie al eerder aan bod kwamen): de mate van succes (normaalvorderend succes behalen, met 1 jaar vertraging succes behalen, met 2 of meer jaren vertraging succes behalen, succes behalen in deeltijds secundair onderwijs en geen succes behalen in deeltijds secundair onderwijs), de eindonderwijsvorm (ASO, TSO/KSO en BSO), de gecombineerde eindpositie, waarbij beide voorgaande indelingen gecombineerd werden. Op basis daarvan onderscheiden we zoals reeds gezegd acht geordende categorieën, in de eerste plaats bestaande uit zes groepen die significant ven elkaar verschillen, namelijk (1) normaalvorderend succes behalen in het ASO, (2) met één jaar vertraging succes behalen in het ASO, (3) normaalvorderend succes behalen in TSO/KSO, (4) met twee of meer jaren vertraging succes behalen in TSO/KSO en geen succes behalen in voltijds secundair onderwijs na TSO/KSO, (5) al dan niet met vertraging succes behalen in BSO en (6) geen succes behalen in voltijds secundair onderwijs na BSO. Daarnaast zijn er nog twee groepen die niet significant van sommige andere groepen verschillen, bestaande uit (1) diegenen die met twee of meer jaar vertraging succes behalen in ASO en diegenen die vanuit ASO naar deeltijds secundair onderwijs overgaan en daar geen succes behalen en (2) diegenen die met één jaar vertraging succes behalen in TSO/KSO. Die laatstvermelde groepen kenden we een tussenliggende code toe zoals blijkt uit Tabel 11, het al dan niet gekwalificeerd zijn in secundair onderwijs (waarbij gekwalificeerd zijn beschouwd wordt als het behalen van een diploma in voltijds secundair onderwijs of het behalen van een diploma in deeltijds secundair onderwijs), het al dan niet gekwalificeerd zijn in het voltijds secundair onderwijs, waarbij we het behalen van een diploma in deeltijds secundair onderwijs uiteraard buiten beschouwing laten. Als predictoren nemen we achtereenvolgens op: enkele indicatoren van het thuismilieu, nl. het onderwijsniveau van vader en moeder en de voertaal thuis, de individuele vaardigheden bij de start in het secundair onderwijs (intelligentie en prestaties voor wiskunde en Nederlands), al dan niet op tijd starten in het secundair onderwijs, het geslacht en het aanvangsnet en
16
de gezinsvariabelen echtscheiding van de ouders en onderwijsgerichtheid van de ouders. De schaal ‘onderwijsgerichtheid van de ouders’ werd geconstrueerd op basis van informatie over de opvolging van de leerling door de ouders (3 items), over de positieve instelling van de ouders ten opzichte van de school (1 item) en over de bereikbaarheid van de ouders voor de leerkracht (1 item). Deze informatie was afkomstig van leerkrachten lager en secundair onderwijs. Hieronder volgt eerst enige uitleg in verband met de codering van de gebruikte variabelen: OU-MAHOO en OU-PAHOO: 0=geen diploma, 1=diploma lager onderwijs, 2=lager/hoger secundair beroepsonderwijs, 3=lager secundair technisch, 4=lager middelbaar, 5=hoger secundair technisch onderwijs, 6=hoger middelbaar, 7=hoger niet-universitair onderwijs, 8=universitair onderwijs Aanvangsnet: 1=vrij katholiek onderwijs 2=gemeenschapsonderwijs 3=provinciaal Geslacht: 0=jongen 1=meisje Thuistaal: 0=voertaal is andere taal dan Nederlands of meerdere talen, 1= voertaal is (dialect van het) Nederlands Aanvang-op tijd: 0= aanvang secundair onderwijs met vertraging, 1= aanvang secundair onderwijs op tijd of met voorsprong Echtscheiding: 0=gescheiden ouders, 1= geen gescheiden ouders Echtscheiding vóór secundair onderwijs: 0=echtscheiding ouders vóór secundair onderwijs, 1=geen echtscheiding ouders Echtscheiding tijdens secundair onderwijs: 0=echtscheiding ouders tijdens secundair onderwijs, 1=geen echtscheiding ouders Onderwijsgerichtheid: 1=helemaal niet onderwijsgericht, 2=eerder niet onderwijsgericht, 3=neutraal, 4=eerder wel onderwijsgericht, 5=heel onderwijsgericht Mate van succes: 1=geen succes deeltijds, 2=succes deeltijds, 3=2 of meer jaar vertraging, 4=1 jaar vertraging, 5=normaalvorderend Eindonderwijsvorm: 1=BSO, 2=TSO/KSO, 3=ASO Gecombineerde eindpositie: 1=BSO, succes of geen succes in deeltijds secundair onderwijs, 2=BSO, normaalvorderend, 1 of >=2j vertraging, 3=TSO, deeltijds secundair onderwijs (al dan niet met succes), >=2j vertraging, 3.5=TSO, 1j vertraging, 4=TSO, normaalvorderend, 4.5=ASO, geen succes deeltijds secundair onderwijs of >=2j vertraging, 5=ASO, 1j vertr, 6=ASO, normaalvorderend Kwalificatie secundair onderwijs: 0=geen kwalificatie secundair onderwijs, 1= kwalificatie secundair onderwijs Kwalificatie voltijds secundair onderwijs: 0=geen succes in voltijds secundair onderwijs 1=succes voltijds secundair onderwijs
5.2 Regressie-analyses A) Samenhang tussen variabelen In Tabel 18 worden de correlaties tussen de verschillende onafhankelijke variabelen gegeven. Omdat de meeste predictoren ordinale variabelen zijn, werd hiervoor de Spearman correlatiecoëfficiënt gebruikt. We moeten hierbij wel vermelden dat we deze met voorzichtigheid moeten interpreteren (aangezien de afstand tussen de verschillende posities voor elke variabele niet noodzakelijk gelijk is). De onderwijsgerichtheid van de ouders correleert het sterkst met het onderwijsniveau van vader en moeder en met de intelligentiescore en de aanvangsprestatie voor wiskunde en Nederlands van de leerling. Het al dan niet gescheiden zijn van de ouders hangt ook samen met de onderwijsgerichtheid van de ouders in die zin dat gescheiden ouders minder onderwijsgericht zijn. Er zijn minder anderstalige ouders die scheiden. Ouders van leerlingen met een hogere intelligentiescore, van leerlingen met betere aanvangsprestaties, van leerlingen die op tijd starten in het secundair onderwijs en van leerlingen uit het Katholiek Onderwijs scheiden minder.
17
Tabel 18. Enkelvoudige correlaties tussen de predictoren (4407≤N≤6315) OUPAHOO
OUMAHOO
THUIS -TAAL
INT
PREST
OU-PAHOO
1.00
OU-MAHOO
0.64*
1.00
THUISTAAL
0.34*
0.38*
1.00
INT(0)
0.41*
0.43*
0.38*
1.00
PREST(0)
0.42*
0.45*
0.33*
0.81*
1.00
Aanvang-op tijd
0.27*
0.28*
0.31*
0.42*
0.41*
Geslacht
Aanvangop tijd
Gesl.
Aanvangsnet
Onderwijsger.
1.00
0.03*
0.02
0.00
-0.05*
0.05*
0.06*
1.00
-0.15*
-0.15*
-0.17*
-0.20*
-0.24*
-0.12*
-0.06*
1.00
0.42*
0.43*
0.33*
0.45*
0.49*
0.28*
0.05*
-0.11*
1.00
Echtschei0.01 -0.02 -0.09* ding * correlatie is significant op 0.01 niveau.
0.05*
0.07*
0.08*
0.03
-0.13*
0.14*
Aanvangs-net Onderwijsgerichtheid
Echtscheid .
1.00
In Tabel 19 worden de correlaties weergegeven tussen de predictoren en de afhankelijke variabelen. Alle opgenomen predictoren vertonen een significante correlatie met de mate van succes in secundair onderwijs, met de eindonderwijsvorm en met de gecombineerde eindpositie. Het verband van de eindonderwijsvorm met de predictoren is meestal duidelijk hoger dan dit van de mate van succes. De predictor ‘echtscheiding ouders’ vormt hierop een uitzondering. De predictoren correleren het sterkst met de gecombineerde eindpositie, maar deze correlaties zijn niet veel hoger dan die met de eindonderwijsvorm. Van alle predictoren correleren de scores voor Nederlands en wiskunde bij aanvang van het secundair onderwijs het sterkst met de gecombineerde eindpositie. Tabel 19. Enkelvoudige correlaties1 tussen de predictoren en de afhankelijke variabelen (4617≤N≤6302) Afhankelijke variabelen Predictoren
Mate van succes
Eind OV
Gecombineerde eindpositie
Kwalificatie SO
Kwalificatie voltijds SO
OU-PAHOO
0.24*
0.44*
0.44*
0.23*
OU-MAHOO
0.25*
0.45*
0.46*
0.25*
0.26*
THUISTAAL
0.21*
0.23*
0.26*
0.22*
0.19*
0.25*
INT(0)
0.36*
0.64*
0.66*
0.31*
0.34*
PREST(0)
0.41*
0.71*
0.73*
0.30*
0.35*
Aanvang-op tijd
0.25*
0.42*
0.43*
0.31*
0.33*
Geslacht
0.20*
0.14*
0.17*
0.10*
0.14*
-0.22*
-0.18*
-0.21*
-0.19*
-0.19*
0.38*
0.52*
0.55*
0.31*
0.35*
Echtscheiding ouders 0.15* * correlatie is significant op 0.01-niveau 1 Spearman correlatiecoëfficiënt
0.12*
0.15*
0.13*
0.16*
Aanvangsnet Onderwijsgerichtheid
18
B) Enkelvoudige regressie-analyses Omdat onze interesse vooral uitgaat naar de gezinsvariabelen ‘al dan niet gescheiden ouders’ en ‘onderwijsgerichtheid van de ouders’, voerden we met elk van deze variabelen eerst een enkelvoudige lineaire regressie-analyse uit. We stelden vast dat de gezinsvariabele ‘echtscheiding ouders’ 3% van de mate van succes, 2% van de eindonderwijsvorm en 2% van de gecombineerde eindpositie verklaart, wanneer we enkel met deze variabele rekening houden. De onderwijsgerichtheid van de ouders verklaart veel meer, namelijk 19% van de mate van succes, 27% van de eindonderwijsvorm en 31% van de gecombineerde eindpositie.
C) Meervoudige regressie-analyses Wanneer we de naast de onderwijsgerichtheid ook het al dan niet gescheiden zijn van de ouders in meervoudige lineaire regressie-analyses opnamen, constateerden we dat de predictieve kracht van de regressievergelijking enkel iets verbetert voor de gecombineerde eindpositie: beide predictoren samen verklaren 19% van de mate van succes, 27% van de eindonderwijsvorm en 32% van de gecombineerde eindpositie. De onderwijsgerichtheid van de ouders blijkt dus een betere predictor te zijn dan de echtscheiding van de ouders, zowel van de mate van succes als van de eindonderwijsvorm en van de gecombineerde eindpositie. De gebruikte methode van regressie-analyse bestaat erin dat elke variabele stapsgewijs geëvalueerd wordt voor opname of verwijdering uit de vergelijking op basis van statistische criteria. De variabele die de hoogste correlatie heeft met de afhankelijke variabele wordt het eerst opgenomen, in dit geval dus de onderwijsgerichtheid. Tabel 20. Proportie variantie (R²) in de eindpositie van het secundair onderwijs verklaard door de predictoren (3241≤N≤3244) (cumulatief) Afhankelijke variabelen Predictoren
Mate van succes
OU-PAHOO en
Eind OV
Gecombineerde eindpositie
Kwalificatie SO
Kwalificatie voltijds SO
.06*
.22*
.23*
.03*
.04*
THUISTAAL
.07*
.22*
.23*
.05*
.05*
INT(0)
.11*
.43*
.44*
.07*
.08*
PREST(0)
.15*
.52*
.54*
.08*
.09*
Aanvangsleeftijd
.16*
.53*
.55*
.10*
.12*
Geslacht
.18*
.54*
.57*
.11*
.13*
Aanvangsnet
.19*
.54
.57
.11*
.14*
Onderwijsgerichtheid
.24*
.57*
.60*
.14*
.18*
Echtscheiding ouders
.25*
.57
.61*
.14*
.19*
Echtscheiding ouders
.21*
.56*
.58*
.12*
.16*
Onderwijsgerichtheid
.25*
.57*
.61*
.14*
.19*
OU-MAHOO
* significante toename (p≤0.01)
Uit Tabel 20 blijkt dat de eerst opgenomen gezinsvariabelen (het onderwijsniveau van vader en moeder en de thuistaal) 7% van de mate van succes, 22% van de eindonderwijsvorm en 23% van de gecombineerde eindpositie verklaren. De cognitieve vaardigheden van de leerlingen (intelligentie en aanvangsprestaties) verhogen deze percentages tot respectievelijk 15%, 52% en 54%. Aanvullend constateren we nog een betekenisvolle verhoging van de verklaarde variantie als we de aanvangsleeftijd en het geslacht in rekening brengen. Dit betekent dat, ook als we reeds rekening houden met het sociaal milieu en de aanvangsprestaties, leerlingen die op tijd of met een voorsprong in het secundair onderwijs starten nadien minder vertraging oplopen of
19
minder onsuccesvol eindigen in voltijds secundair onderwijs, minder eindigen in BSO (en meer kans hebben normaalvorderend te eindigen in het SO) dan diegenen die met vertraging starten in het secundair onderwijs. Hetzelfde geldt voor meisjes, die het beter doen dan jongens. Wat de mate van succes betreft, is er nog een betekenisvolle bijdrage van het aanvangsnet. Leerlingen die in het Vrij Onderwijs starten, lopen minder vertraging op dan die uit het Gemeenschapsonderwijs. Wat de eindonderwijsvorm en de gecombineerde eindpositie betreft, is er geen aanvullende verklarende waarde van het aanvangsnet meer. De variabele onderwijsgerichtheid van de ouders levert voor alle afhankelijke variabelen een betekenisvolle aanvullende bijdrage tot de verklaarde variantie. Als we hierna nog de variabele echtscheiding van de ouders toevoegen, heeft deze voor de mate van succes en de gecombineerde eindpositie nog een aanvullende verklarende waarde. Voor de eindonderwijsvorm heeft de variabele echtscheiding ouders echter geen aanvullende verklarende waarde meer. Dit betekent dat wanneer we rekening houden met alle reeds ingebrachte variabelen en ook met de onderwijsgerichtheid van de ouders, kinderen van gescheiden ouders minder kans hebben op normaalvorderen, maar niet minder kans om bijvoorbeeld in het ASO te eindigen. Wanneer we omgekeerd eerst rekening houden met het al dan niet gescheiden zijn van de ouders, is er nog een aanvullende bijdrage van de onderwijsgerichtheid van de ouders, en dit voor zowel voor de mate van succes als voor de eindonderwijsvorm en uiteraard dan ook voor de gecombineerde eindpositie. Aanvullend voerden we nog enkele meervoudige regressie-analyses uit met het al dan niet gekwalificeerd zijn als afhankelijke variabele. Hierbij maken we een onderscheid tussen ‘kwalificatie secundair onderwijs’ (waarbij ‘gekwalificeerd’ gelijk is aan het behalen van een diploma voltijds of een getuigschrift van deeltijds secundair onderwijs) en ‘kwalificatie voltijds secundair onderwijs’ (waarbij ‘gekwalificeerd’ gelijk is aan het behalen van een diploma voltijds secundair onderwijs). (We herinneren de lezer eraan dat we een getuigschrift van het zesde leerjaar BSO hier gelijkstellen met een diploma.) De verklaarde variantie is groter bij de afhankelijke variabele ‘kwalificatie voltijds secundair onderwijs’. De variabele echtscheiding draagt bij beide afhankelijke variabelen nog significant bij tot de verklaarde variantie, en dit zowel voor als na het inbrengen van de variabele onderwijsgerichtheid. De bijdrage van de variabele echtscheiding is groter wanneer we geen rekening houden met het succes behaald in deeltijds secundair onderwijs.
D) Logistische regressie-analyses Omdat de afhankelijke variabelen categorische variabelen zijn, is het aangewezen om logistische regressie-analyses uit te voeren. De afhankelijke variabelen ‘mate van succes’ en ‘gecombineerde eindpositie’ bestaan uit minstens vijf geordende categorieën en kunnen bijgevolg tot op zekere hoogte als continue variabelen beschouwd worden. We voeren dus enkel een logistische regressie-analyse uit voor de variabele eindonderwijsvorm. De multinomiale logistische regressie-analyses met als onafhankelijke variabelen onderwijsgerichtheid van de ouders en echtscheiding van de ouders en als afhankelijke variabele de eindonderwijsvorm, resulteren in een benaderende waarde van de verklaarde variantie van 27%. Wanneer we alle predictoren stapsgewijs opnemen in de volgorde die wordt voorgesteld in Tabel 21, constateren we dat deze analyse ongeveer gelijkaardige resultaten geeft als de lineaire regressie-analyse. Het verschil met de lineaire regressie-analyse is dat het aanvangsnet bij een logistische regressie-analyse wel resulteert in een significante toename van de verklaarde variantie.
20
Tabel 21. Benaderende waarde voor proportie variantie (R²) in de eindpositie verklaard door de predictoren (3244≤N≤5856) Afhankelijke variabele Predictoren
Eind OV
OU-PAHOO en
0.25*
OU-MAHOO THUISTAAL
0.25*
INT(0)
0.46*
PREST(0)
0.53*
Aanvangsleeftijd
0.53*
Geslacht
0.55*
Aanvangsnet
0.56*
Onderwijsgerichtheid
0.57*
Echtscheiding ouders
0.57
Echtscheiding ouders
0.56*
Onderwijsgerichtheid
0.57*
* gebaseerd op likelihood ratio test, significantie van laatst toegevoegde variabele (p≤0.01).
5.3 Interactie tussen variabelen Verder houden we rekening met enkele interactievariabelen, namelijk de interactie tussen de echtscheiding en het geslacht, tussen echtscheiding en OU-PAHOO en tussen echtscheiding en OU-MAHOO, tussen echtscheiding en thuistaal, tussen echtscheiding en aanvangsprestaties, tussen geslacht en OU-PAHOO en tussen geslacht en OU-MAHOO, tussen thuistaal en OUPAHOO en tussen thuistaal en OU-MAHOO, tussen geslacht en thuistaal (zie Tabel 22). In Tabel 23 wordt de bijdrage van elke interactievariabele gegeven vertrekkende van het basismodel, dit is het model waarbij alle predictoren achtereenvolgens worden opgenomen zoals voorgesteld in Tabel 20, waarbij eerst de onderwijsgerichtheid en nadien het al dan niet gescheiden zijn van de ouders wordt opgenomen. De predictoren onderwijsniveau van de ouders werden voor dit model met interacties wel vervangen door één variabele, namelijk het hoogste onderwijsniveau van beide ouders. Naar analogie van de studie van Dekkers, Bosker en Driessen (2000) werd gekozen voor het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders om de sociaal-economische status (SES) te operationaliseren. Tabel 22. Enkelvoudige correlaties1 tussen de interactievariabelen en de afhankelijke variabelen Afhankelijke variablen Mate van succes
Eind OV
Gecombineerde eindpositie
Kwalificatie SO
Kwalificatie voltijds SO
Geslacht*echtscheiding
0.27*
0.21*
0.25*
0.16*
Echtscheiding*SES
0.30*
0.43*
0.46*
0.25*
0.19* 0.27*
Echtscheiding*thuistaal
0.31*
0.30*
0.35*
0.30*
0.30*
Echtscheiding*PREST(0)
0.37*
0.66*
0.68*
0.23*
0.25*
Geslacht*SES
0.26*
0.26*
0.30*
0.16*
0.19*
Thuistaal*SES
0.29*
0.47*
0.49*
0.27*
0.28*
Geslacht*thuistaal
0.24*
0.20*
0.24*
0.15*
0.18*
Geslacht*echtscheiding * significantie op 0.01-niveau. 1 Spearman-correlatiecoëfficiënt.
0.27*
0.21*
0.25*
0.16*
0.19*
21
Tabel 23. Proportie variantie (R²) in de eindpositie verklaard door de interactievariabelen (3241≤N≤3244) Afhankelijke variabele Mate van succes
Eindonderwijsvorm
Gecombineerde eindpositie .609*
Kwalificatie SO .149*
Kwalificatie voltijds SO
Basismodel
.250*
.569*
.195*
Geslacht*echtscheiding
.250
.570
.609
.149
.196
Echtscheiding*SES
.251
.569
.609
.149
.197*
Echtscheiding*thuistaal
.250
.569
.609
.149
.195
Echtscheiding*PREST(0)
.251
.569
.609
.151*
.199*
Geslacht*SES
.253*
.569
.609
.151*
.199*
Thuistaal*SES
.251
.571*
.611*
.149
.195
Geslacht*thuistaal
.251
.569
.609
.149
.195
* significante toename (p≤0.01)
De verklaarde variantie van de afhankelijke variabele kwalificatie in secundair onderwijs neemt significant toe bij toevoeging van de interactie tussen geslacht en SES en ook bij toevoeging van de interactie tussen echtscheiding en aanvangsprestaties. Wat de interactie tussen geslacht en SES betreft, vinden we dat meisjes het vooral bij een lage SES beter doen dan jongens (zie Grafiek 5). Het effect van de aanvangsprestaties is groter (wanneer de aanvangsprestaties beter zijn is de kans op het behalen van een diploma secundair onderwijs groter) bij kinderen van gescheiden ouders dan bij kinderen van wie de ouders niet gescheiden zijn. Vooral de leerlingen met zwakke aanvangsprestaties ondervinden de nadelen van een echtscheiding (zie Grafiek 6). Wanneer we de afhankelijke variabele kwalificatie in voltijds secundair onderwijs bekijken, zien we dat de verklaarde variantie significant toeneemt na toevoeging van de interactie tussen echtscheiding en aanvangsprestaties en na toevoeging van de interactie tussen geslacht en SES. Wat de richting van het interactie-effect betreft is het zo dat het effect van de aanvangsprestaties groter is bij kinderen van gescheiden ouders dan bij kinderen van wie de ouders niet gescheiden zijn. Vooral de leerlingen met zwakke aanvangsprestaties ondervinden nadelen bij een echtscheiding (zie Grafiek 7). Het effect van het hoogste onderwijsniveau van de ouders op het behalen van een diploma door hun kinderen is sterker bij jongens dan bij meisjes (Grafiek 8). Meisjes presteren vooral beter bij een lage SES. Wat de gecombineerde eindpositie en de eindonderwijsvorm betreft, is er een significante toename in verklaarde variantie door toevoeging van de interactie tussen thuistaal en SES. Het effect van de thuistaal is het grootst bij een hoge SES (zie Grafiek 9 en Grafiek 10). Voor de mate van succes draagt de interactie tussen geslacht en SES significant bij in verklaarde variantie. Meisjes doen het vooral beter bij een lage SES (zie Grafiek 11). Alles samen kunnen we concluderen dat er geen sterke interactie-effecten zijn. Wat het effect van de echtscheiding betreft, blijkt uit het interactie-onderzoek dat een ouderlijke echtscheiding vooral negatieve effecten heeft bij de kinderen met zwakke aanvangsprestaties.
22
Grafiek 5. Interactie-effect van geslacht en SES in regressie-analyse met als afhankelijke variabele kwalificatie in SO 1.1
1.0
.9
.8
kwalificatie SO
.7
.6
geslacht .5
meisje jongen
.4 -2
0
2
4
6
8
10
SES
Grafiek 6. Interactie-effect van echtscheiding ouders en aanvangsprestaties in regressieanalyse met als afhankelijke variabele de kwalificatie in secundair onderwijs 1.1
1.0
.9
.8
kwalificatie SO
.7
.6
echtscheiding ouders .5
nee ja
.4 -8
-6
-4
-2
0
2
4
6
aanvangsprestaties
23
Grafiek 7. Interactie-effect van echtscheiding ouders en aanvangsprestaties in regressieanalyse met als afhankelijke variabele de kwalificatie in voltijds secundair onderwijs 1.2
1.0
.8
kwalificatie voltijds SO
.6
.4
echtscheiding ouders
.2
nee ja
0.0 -8
-6
-4
-2
0
2
4
6
aanvangsprestaties
Grafiek 8. Interactie-effect van geslacht van de leerling en SES in regressie-analyse met als afhankelijke variabele kwalificatie in voltijds secundair onderwijs 1.2
1.0
kwalificatie voltijds SO
.8
.6
geslacht
.4
meisje jongen
.2 -2
0
2
4
6
8
10
SES
24
Grafiek 9. Interactie-effect van thuistaal en SES in regressie-analyse met de gecombineerde eindpositie als afhankelijke variabele 8
Gecoombineerde eindpositie
6
4
2
thuistaal
0
Nederlands -2
andere taal -2
0
2
4
6
8
10
SES
Grafiek 10. Interactie-effect van thuistaal en SES in regressie-analyse met de eindonderwijsvorm als afhankelijke variabele 4
3
eindonderwijsvorm
2
1
thuistaal
0
Nederlands -1
andere taal -2
0
2
4
6
8
10
SES
25
Grafiek 11. Interactie-effect tussen geslacht en SES in regressie-analyse met de mate van succes als afhankelijke variabele 6
5
4
mate van succes
3
geslacht
2
meisje jongen
1 -2
0
2
4
6
8
10
SES
5.4 Uitdieping van de samenhang Om een duidelijker beeld te krijgen van de samenhang tussen de variabelen, hebben we een padanalyse uitgevoerd. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen leerlingen wiens ouders scheiden vóór het secundair onderwijs en leerlingen van wie de ouders scheiden tijdens het secundair onderwijs. Een echtscheiding die vóór de aanvang van het Secundair Onderwijs plaatsvindt heeft een andere impact op de prestaties van leerlingen dan een echtscheiding die tijdens het secundair onderwijs plaatsvindt. De correlaties tussen de verschillende variabelen suggereren dat een echtscheiding vóór het secundair onderwijs samengaat met minder goede aanvangsprestaties, meer vertraging in het lager onderwijs, lagere intelligentie, minder economisch kapitaal, minder cultureel kapitaal en minder onderwijsgerichtheid van de ouders. Dit geldt niet in dezelfde mate voor de echtscheidingen tijdens het secundair onderwijs. De lezer moet er echter rekening mee houden dat het verzamelen van de gegevens volgde op de echtscheidingen die voorafgingen aan het secundair onderwijs, en voorafging aan echtscheidingen tijdens secundair onderwijs. Uit informatie betreffende het opleidingsniveau van de moeder zijn we wel geneigd te stellen dat er een trend is dat echtscheidingen vóór de start in het secundair onderwijs eerder plaatshebben in lagere sociale milieus, en die tijdens het secundair onderwijs eerder in hogere sociale milieus. Zowel een echtscheiding vóór als tijdens het secundair onderwijs gaat samen met een minder goede concentratie in de klas (enkel in het vierde leerjaar voor de leerlingen met een scheiding vóór het secundair onderwijs), minder inzet voor de leertaken (vooral tijdens het vierde leerjaar) en een minder goede relatie van de leerlingen met de leerkrachten (zie Tabel 24). Wat betreft de concentratie in de klas en de relatie met de leerkrachten op het einde van het zesde leerjaar, zien we vooral negatieve effecten van een echtscheiding tijdens het secundair onderwijs. De schalen inzet voor de leertaken, concentratie in de klas en relatie met de leerkrachten werden
26
geconstrueerd op basis van uitspraken uit de eindvragenlijst afgenomen bij leerlingen in het vierde en in het zesde leerjaar van het secundair onderwijs. Meer informatie over de constructie van deze schalen is te vinden in LOSO-boek 2 (Van Damme et al., 2001). Tabel 24. Enkelvoudige correlaties tussen endogene en exogene variabelen (3554≤N≤6315) Scheiding
scheiding vóór SO
scheiding tijdens SO
OU-PAHOO
.01
.02
-.01
OU-MAHOO
-.02
.00
-.04**
THUISTAAL
-.09**
-.07**
-.06**
INT(0)
.04**
.06**
-.03**
PREST(0)
.07**
.09**
-.02
Aanvangsleeftijd
.08**
.11**
-.01
Geslacht Aanvangsnet Onderwijsgerichtheid e
Inzet voor leertaken (4 lj) e
Concentratie in de klas (4 lj) e
Relatie met leerkrachten (4 lj) e
Inzet voor leertaken (6 lj) e
Concentratie in de klas (6 lj)
.03
.03
.01
-.13**
-.13**
-.04**
.14**
.16**
.01
.09**
.05**
.09**
.08**
.05**
.06**
.07**
.04*
.07**
.03
.04*
.01
.06**
.03
.07**
Relatie met leerkrachten (6 lj)
.05*
.02
.07**
Economisch kapitaal
.19**
.23**
.01
.06**
.02
e
Cultureel kapitaal .19** * significant op 0.05-niveau, ** significant op 0.01-niveau.
Tabel 25. Enkelvoudige correlaties tussen afhankelijke variabelen en exogene variabelen (3554≤N≤6315) Scheiding
scheiding vóór SO
scheiding tijdens SO
Mate van succes
.17**
.19**
.03
Eind OV
.12**
.15**
.01
Gecombineerde eindpositie
.15**
.17**
.02
Kwalificatie SO
.13**
.15**
.02
.19**
.02
Kwalificatie voltijds SO .16** * significant op 0.05-niveau, ** significant op 0.01-niveau.
We vertrokken bij deze padanalyse van het padmodel zoals voorgesteld in het tweede LOSOboek 25 (Van Damme et al., 2001). De gecombineerde eindpositie fungeert als afhankelijke variabele, waarbij we deze variabele met zes geordende categorieën als continue variabele beschouwen (zie Tabel 11). Verder beschouwen we de intelligentie, de prestaties en de leeftijd bij de aanvang van het secundair onderwijs als endogene variabelen (of variabelen die causaal beïnvloed worden door andere variabelen). Het onderwijsniveau van vader en moeder, het geslacht en de thuistaal werden als achtergrondvariabelen (of exogene variabelen) opgenomen (zie Figuur 1). We maken een onderscheid op basis van het tijdstip waarop de echtscheiding plaatsvond en vertrekken van een model voor diegenen waarbij de echtscheiding vóór het secundair onderwijs plaatsvond en een ander model voor de leerlingen wiens ouders tijdens het secundair onderwijs scheidden.
5
zie Grafiek 13, p. 69 in het vermelde boek. 27
Voor het model waarin de echtscheiding van de ouders tijdens het secundair onderwijs als bijkomende exogene variabele werd opgenomen, vonden we wel een significant, maar erg klein effect van de variabele echtscheiding op de gecombineerde eindpositie (zie Figuur 1 en Tabel 27). De maten van ‘goodness of fit’ voor dit model worden weergegeven in Tabel 26. De Chikwadraat statistiek is een test voor de nulhypothese dat het theoretische model past bij de data. Deze is nog relatief groot, maar dit kan verklaard worden door het grote aantal subjecten in onze steekproef. Er worden ook drie andere maten van ‘goodness of fit’ gegeven, namelijk de genormeerde index of NFI (Bentler & Bonett, 1980), de niet-genormeerde index of NNFI (Bentler & Bonett, 1980) en de vergelijkende index of CFI (Bentler, 1989). Waarden boven 0.9 zijn hierbij een indicatie voor een voldoende ‘fit’ tussen model en data. In Tabel 28 wordt de directe bijdrage van de achtergrondvariabelen tot de gecombineerde eindpositie weergegeven. Uit de enkelvoudige correlaties kwam een duidelijke samenhang naar voor tussen een echtscheiding tijdens SO enerzijds en de inzet, de concentratie van de leerling in de klas en de relatie met de leerkracht anderzijds. Analyse van de causale factoren van de gecombineerde eindpositie toont slechts een klein, maar wel significant effect van de echtscheiding tijdens SO op de eindprestatie. Als we de kwalificatievariabelen (kwalificatie in secundair onderwijs of kwalificatie in voltijds secundair onderwijs) als afhankelijke variabelen analyseren, bekomen we slechts een klein (de gestandaardiseerde schatting is 0.02 en moet voor een goede fit 0.05 grens overstijgen) en niet significant effect van de echtscheiding tijdens het secundair onderwijs. Tabel 26. Goodness of fit indices voor het model voor echtscheidingen tijdens secundair onderwijs Chi-kwadraat Initieel model
49.51
DF
P 4
<.0001
NFI
NNFI
0.99
CFI 0.97
0.99
Figuur 1. Effect van de echtscheiding tijdens secundair onderwijs op de gecombineerde eindpositie (N=3914)
A Aanvangsleeftijd
0.30 INT
0.10
0.08 0.73
A
A
Gecomb. eindpositie
0.61 0.04
Aanvangsprestaties
Scheiding tijdens SO
A A 1 A staat voor de invloed van de achtergrondvariabelen; in dit model gaat het om het onderwijsniveau van vader en moeder, het geslacht en de thuistaal; de invloed van elk van deze variabelen is niet altijd significant. 2 p<0.05.
28
Tabel 27. Directe bijdrage van de endogene variabelen tot de gecombineerde eindpositie (N=3914) Echtscheiding tijdens SO Gecombineerde eindpositie
Aanvangsleeftijd
0.04
Aanvangsprestaties
0.10
0.61
Tabel 28. Directe bijdrage van achtergrondkenmerken (onderwijsniveau moeder en vader, geslacht en thuistaal) tot de endogene variabelen en de gecombineerde eindpositie (N=3914) Diploma moeder Intelligentie Aanvangsleeftijd Aanvangsprestaties Echtscheiding tijdens SO Gecombineerde eindpositie 1 geslacht (0=jongen/1=meisje)
Diploma vader
Geslacht
1
Thuistaal
0.19
0.19
-0.07
0.28
ns
0.07
0.06
0.18
0.10
0.05
0.07
ns
-0.05
ns
ns
-0.05
0.12
0.09
0.15
-0.07
Voor het model waarin we de echtscheiding vóór het secundair onderwijs als extra achtergrondvariabele opnamen, vertrokken we van hetzelfde initieel model zonder de variabele echtscheiding tijdens secundair onderwijs. Om de goodness-of-fit te verbeteren, besloten we enkel het onderwijsniveau van vader en de echtscheiding vóór het secundair onderwijs op te nemen als achtergrondvariabelen (zie Tabel 29 en
Figuur 2). In dit aangepast model (1) is er nog een significante bijdrage van de variabele echtscheiding tot de gecombineerde eindpositie. Tabel 29. Goodness of fit indices van het model voor echtscheiding vóór het secundair onderwijs Chi-kwadraat Initieel model 1
Aangepast model 1
DF
P
NFI
NNFI
CFI
52.33
1
<.0001
0.99
0.86
0.99
16.88
1
<.0001
0.99
0.98
0.99
2
Aangepast model 2 358.73 12 <.0001 0.95 0.86 0.95 1 Identiek aan initieel model, mits weglating van de achtergrondvariabelen geslacht, onderwijsniveau vader en thuistaal 2 Identiek aan model 1, mits toevoeging van de onderwijsgerichtheid van de ouders, het economisch kapitaal en het cultureel kapitaal en een pad van onderwijsgerichtheid naar aanvangsprestaties.
29
Figuur 2. Effect van de echtscheiding vóór het secundair onderwijs op de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 1, N=4142)
A A1
0.30
INT
Aanvangsleeftijd
A 0.10
0.08 0.73
0.61
Gecomb. eindpositie
Aanvangsprestaties
A 1 A staat voor de invloed van de achtergrondvariabelen; in het aangepast model (1) staat A voor het onderwijsniveau van vader en de echtscheiding vóór het secundair onderwijs; de coëfficiënten in de figuur zijn die van het aangepast model; de invloed van deze achtergrond variabelen is niet altijd significant 2 p<0.05
Het is echter op basis van die vaststellingen niet vanzelfsprekend dat de slechtere eindpositie van kinderen van gescheiden ouders ook het gevolg is van de echtscheiding. De effecten van de echtscheiding kunnen over- of onderschat worden wanneer niet gecontroleerd wordt voor bepaalde familiale karakteristieken die zowel de eindpositie als de echtscheiding beïnvloeden. Om het werkelijke effect van de echtscheiding vóór het secundair onderwijs na te gaan, moeten we rekening houden met de mogelijkheid van schijnverbanden en onderdrukte verbanden. Fischer en de Graaf (2001) onderscheiden in dit verband drie soorten gezinskenmerken: de financiële hulpbronnen van het gezin, de culturele hulpbronnen van het gezin, en conflicten en persoonlijke problemen van de ouders. In het algemeen wordt verwacht dat de financiële hulpbronnen en de conflicten en problemen van de ouders zorgen voor een schijnverband tussen de echtscheiding van de ouders en de levensloop van de kinderen (dit betekent dat het effect van de echtscheiding kleiner zou zijn als we met deze kenmerken zouden rekening houden) en het cultureel kapitaal zorgt voor een onderdrukt verband (dit betekent dat het effect van de echtscheiding groter zou zijn als we deze variabele zouden opnemen). Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat financiële hulpbronnen bijdragen aan de huwelijksstabiliteit en dus een negatieve invloed hebben op de scheidingskans, terwijl kinderen in minder draagkrachtige milieus ook meer problemen hebben. Ook conflicten en problemen bij de ouders dragen bij tot de scheidingskans en hebben een negatieve invloed op kinderen. Verder wordt verwacht dat
30
ouders met meer cultureel kapitaal een grotere kans hebben om te scheiden, terwijl het ouderlijk cultureel kapitaal een positief effect heeft op de kinderen (Fischer & de Graaf, 2001). Bij de aanpassing van ons model hielden we daarom rekening zowel met het economisch en het cultureel kapitaal van de ouders6 als met de onderwijsgerichtheid van de ouders. In onze studie was geen indicator beschikbaar van de conflicten en problemen van de ouders. In Figuur 3 wordt dit aangepaste model (2) voorgesteld. In Tabel 32 worden de directe bijdragen van de endogene variabelen gerepresenteerd. We vinden in dit model nog een significant, maar heel klein (aangezien dit de grenswaarde van 0.05 niet overstijgt) effect van de echtscheiding vóór het secundair onderwijs op de gecombineerde eindpositie (zie Tabel 33). Naast dit kleine directe effect van de echtscheiding vóór het secundair onderwijs heeft deze ook een indirect effect op de gecombineerde eindpositie. We kunnen nagaan hoe deze indirecte effecten de afhankelijke variabele beïnvloeden door de directe effecten te bekijken van de paden waarlangs het indirect effect zou kunnen lopen. De grootte van dit indirect effect wordt gepresenteerd in Tabel 34; het gaat hier wel om de niet gestandaardiseerde indirecte effecten7. In Tabel 35 worden de niet gestandaardiseerde directe effecten weergegeven, waarbij duidelijk wordt langs welke variabelen de indirecte effecten lopen. Uit Figuur 3 blijkt bijvoorbeeld dat de echtscheiding voor SO de eindpositie indirect kan beïnvloeden langs de variabele onderwijsgerichtheid. Uit Tabel 35 blijkt dat het directe effect van de echtscheiding voor SO significant is, net zoals het directe effect van de onderwijsgerichtheid op de eindpositie, waardoor we kunnen concluderen dat het indirecte effect van de echtscheiding voor SO op de eindpositie onder meer loopt langs de onderwijsgerichtheid. Het indirect effect van de echtscheiding voor SO op de eindpositie loopt niet alleen langs de onderwijsgerichtheid van de ouders, maar ook langs de onderwijsgerichtheid van de ouders en de aanvangsprestaties, langs de aanvangsleeftijd, langs intelligentie en aanvangsleeftijd, langs intelligentie en aanvangsprestaties, langs economisch kapitaal, intelligentie en aanvangsleeftijd en ook langs economisch kapitaal, intelligentie en aanvangsprestaties (we houden hierbij enkel rekening met de significante directe effecten). Wanneer de directe en indirecte effecten van een variabele sommeren, bekomen we het totaal effect van een specifieke variabele (zie Tabel 36). Tabel 30. Directe bijdrage van de endogene variabelen tot de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 1, N=4142) Aanvangsleeftijd Gecombineerde eindpositie
0.11
Aanvangsprestaties 0.60
Tabel 31. Directe bijdrage van achtergrondkenmerken (onderwijsniveau vader en echtscheiding vóór secundair onderwijs) tot de endogene variabelen en de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 1, N=4142) Diploma vader
Echtscheiding vóór SO
Intelligentie
0.40
0.04
Aanvangsleeftijd
0.11
0.04
Aanvangsprestaties
0.11
0.08
Gecombineerde eindpositie
0.15
0.09
6
Meer informatie over de constructie van de schalen ‘economisch kapitaal van het gezin’ en ‘cultureel kapitaal van het gezin’ is te vinden in het LOSO-boek ‘Succesvol doorstromen in de aanvangsjaren van het secundair onderwijs’ (Van Damme et al., 1997). 7
In SAS is het namelijk niet mogelijk om de gestandaardiseerde indirecte effecten te berekenen. 31
32
Figuur 3. Effect van de echtscheiding vóór het secundair onderwijs op de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 2, N=2386)
A A
0.30
A
Aanvangsleeftijd
INT
0.12
0.08 0.70
Gecomb. eindpositie
0.52 0.22
Aanvangsprestaties
0.08 Econ. kapitaal
0.12
Onderwijsgerichtheid
0.13
Cult. kapitaal
A
A A
A
1 A staat voor de invloed van de achtergrondvariabelen. Voor elke gepresenteerde variabele in deze figuur laat het model toe dat deze beïnvloed wordt door twee achtergrondvariabelen, namelijk het onderwijsniveau van vader en de echtscheiding vóór het secundair onderwijs 2 p<0.05
Tabel 32. Directe bijdrage van de endogene variabelen tot de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 2, N=2386) Aanvangsleeftijd Gecombineerde eindpositie
0.12
Aanvangsprestaties 0.52
Tabel 33. Directe bijdrage van achtergrondkenmerken (onderwijsniveau vader en echtscheiding vóór secundair onderwijs) tot de endogene variabelen en de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 2, N=2386) Diploma vader
Echtscheiding vóór SO
Intelligentie
0.28
0.04
Aanvangsleeftijd
0.09
0.08
Aanvangsprestaties
0.10
ns
Cultureel kapitaal
0.40
ns
Economisch kapitaal
0.50
0.15
Onderwijsgerichtheid
0.35
0.18
Gecombineerde eindpositie
0.10
0.05
33
Tabel 34. Niet gestandaardiseerde indirecte effecten van variabelen op de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 2, N=2386)
Gecombineerde eindpositie
Onderwijsgerichtheid
Aanvangsleeftijd
Aanvangsprestaties
0.15
0.23
0.00
Int. 0.05
Econ. kapitaal 0.05
Cult. kapitaal 0.09
Ond. niveau vader
Scheidng vóór SO
0.22
0.58
Tabel 35. Niet gestandaardiseerde directe effecten van variabelen op de endogene variabelen en de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 2, N=2386) Onderwijsgerichtheid
Aanvangsleeftijd
Aanvangsprestaties
Gecomb. eindpositie
0.51*
0.68*
0.55*
/
/
/
0.07*
0.27*
Onderwijsgerichtheid
/
/
/
/
/
/
0.11*
0.45*
Aanvangsleeftijd
/
/
/
0.01*
/
/
0.01*
0.08*
Aanvangsprestaties
0.28*
0.42*
/
0.09*
/
/
0.07*
0.13
0.98*
1.59*
1.52*
1.96*
/
/
0.21*
0.51*
0.17*
0.09
Intelligentie
/
/
/
Economisch kapitaal
/
/
/
Int.
Econ. kapitaal
/
Cult. kapitaal
Ond. niveau vader
Cultureel / / / / / / kapitaal * een padcoëfficiënt met een absolute t-waarde groter dan 1.96 is significant op 0.05 niveau.
Scheidng vóór SO
Tabel 36. Niet gestandaardiseerde totale effecten van variabelen op de gecombineerde eindpositie (Aangepast model 2, N=2386)
Gecombineerde eindpositie
Onderwijsgerichtheid
Aanvangsleeftijd
Aanvangsprestaties
0.67
0.91
0.55
Int. 0.05
Econ. kapitaal 0.05
Cult. kapitaal 0.09
Ond. niveau vader
Scheidng vóór SO
0.29
0.85
We kunnen dus besluiten dat we vooral een negatief effect op de loopbaan in het secundair onderwijs vinden van een echtscheiding die voorafgaat aan het secundair onderwijs, en dat dit effect gedeeltelijk verklaard kan worden door het effect van de echtscheiding op variabelen die voor de schoolloopbaan belangrijk zijn, zoals het economisch kapitaal van het gezin en de onderwijsgerichtheid van de ouders.
6. Slotbeschouwingen We hebben ons in deze bijdrage geconcentreerd op het eventuele belang van een echtscheiding van de ouders voor de prestaties op school en de schoolloopbaan, meer in het bijzonder voor de eindpositie die aan het einde van het secundair onderwijs bereikt wordt. Ook andere gezinsvariabelen kwamen aan bod. Enkele vaststellingen die we deden zijn dat de onderwijsgerichtheid de belangrijkste bijdrage levert in de verklaring van de prestaties aan het einde van het secundair onderwijs en dat er geen sterke interactie-effecten zijn tussen de verschillende predictoren. Uit ander onderzoek op de LOSO-databank is eerder al gebleken of gezinsstabiliteit samenhing met de schoolse beleving van leerlingen in het tweede leerjaar van het secundair onderwijs (zie Van Damme et al., 2000). Met het welbevinden op school en de integratie in de klas vonden we geen verband, met de inzet op school en het academisch zelfconcept wel. Leerlingen uit intacte gezinnen zetten zich dus iets sterker in op school en ze hebben iets meer het gevoel de leertaken 34
aan te kunnen. Graag naar school gaan en goede relaties hebben met medeleerlingen bleek echter los te staan van het al dan niet intact zijn van het gezin. De hoofdconclusie uit onze exploratie van de samenhang tussen echtscheiding en prestaties op school is dat er een zekere samenhang is, maar dat het effect van de echtscheiding eerder klein is. Het gaat ook om gemiddelde effecten die ongetwijfeld niet voor elke individuele situatie gelden. We stelden vooral negatieve effecten vast voor echtscheidingen die vooraf gingen aan de start van het secundair onderwijs. We vermoeden dat dit in grote mate het gevolg is van het feit dat zowel echtscheidingen als schoolloopbanen fenomenen zijn die zich over een langere periode realiseren. Wellicht zijn eventuele negatieve effecten van een echtscheiding op het schools functioneren op korte termijn beperkt, mede omdat leerkrachten begrip opbrengen voor eventuele crisissituaties. Op langere termijn echter hebben echtscheidingen gemiddeld genomen een negatief effect op wat we globaal genomen “de ondersteuning van het schools functioneren van het kind vanuit het gezin” kunnen noemen. Het economisch kapitaal en het cultureel kapitaal van het gezin neigt enigszins af te nemen en dit laatste houdt in dat de verwachtingen ten aanzien van de verdere loopbaan van het kind en de opvolging van het schools functioneren gemiddeld genomen wat dalen. Dit impliceert meteen dat het uitbouwen op school van een leerlinggerichte aanpak, waarbij in zekere mate een compensatie geboden wordt voor de enigszins afgenomen ondersteuning vanuit het gezin, de aangewezen richting is waarin moet gezocht worden om de vastgestelde negatieve effecten van de gewijzigde gezinssituatie te voorkomen. Uit het door ons uitgevoerde interactie-onderzoek blijkt dat die negatieve effecten vooral voorkomen bij de groep jongeren die met een zwak prestatieniveau het secundair onderwijs aanvatten.
35
Referenties Bentler, P. M. (1989). EQS structural equations program manual. Los Angeles: BMDP statistical software. Bentler, P. M. & Bonett, D. G. (1980). Significance tests and goodness-of-fit in the analysis of covariance structures. Psychological Bulletin, 88, 588-606. Dekkers, H. P. J. M., Bosker, J. R. & Driessen, G. W. J. M. (2000). Complex inequalities of educational opportunities. A large-scale longitudinal study on the relation between gender, social class, ethnicity and school succes. Educational research and evaluation, 6(1), 59-82. Fischer, T. F. C. & de Graaf, P. M. (2001). Ouderlijke echtscheiding en de levensloop van kinderen; negatieve gevolgen of schijnverbanden? Sociale wetenschappen, 44(2), 138-163. Geluykens, K. & Van Damme, J. (2002). Het effect van de echtscheiding op de schoolprestaties van leerlingen. Leuven: KULeuven, Vliebergh-Scienciecentrum. Opdenakker, M. C. (2003). Leerling in wonderland? Een onderzoek naar het effect van leerling-, lesgroep-, leerkracht- en schoolkenmerken op prestaties voor wiskunde in het secundair onderwijs. Niet gepubliceerd doctoraatsproefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen, Leuven. Van Damme, J., De Troy, A., Meyer, J., Minnaert, A., Lorent, G., Opdenakker, M.-C. & Verduykt, P., (1997). Succesvol doorstromen in de aanvangsjaren van het secundair onderwijs. Leuven: Acco. Van Damme, J., Meyer, J., De Troy, A., & Mertens, W. (2001). Succesvol middelbaar onderwijs? Leuven: Acco. Van Damme, J., Van Landeghem, G., De Fraine, B., Opdenakker, M.-C. & Onghena, P. (2000). Maakt de school het verschil? Effectiviteit van scholen, leerkrachten en klassen in de eerste graad van het secundair onderwijs. Leuven: KULeuven, Onderzoekscentrum voor Secundair en Hoger Onderwijs.
36