Project Giroflex Mensana 25/06/07 Gentsesteenweg 132 8340 Sijsele – Damme
1
Inhoudstafel: 1. Algemene overweging
3
2. Proefproject
6
i. Inleiding
6
ii. Proefpersonen
6
iii. Methode
6
iv. Vragenlijst
6
v. Spierwerking
7
vi. Resultaten
9
vii. Besluit
18
viii. Algemeen Besluit
18
2
Algemene overweging: Giroflex en Ergonomie
Sinds haar ontstaan voert Giroflex de toepassing van ergonomische pricipes hoog in het vaandel in de ontwikkeling van zijn kantoorstoelen. Ergonomie, de wetenschap die de actieve mens bestudeert, heeft als doel de menselijke integriteit te waarborgen, de kwaliteit van het leven te verbeteren en de efficientie van de acties te optimaliseren. In deze context resulteren de volgende stellingen: - een ergonomische stoel bestaat niet ! Een dood voorwerp maakt geen intrinsic deel uit van een activiteitsproces; - een stoel wordt ergonomisch wanneer het gebruikt wordt: zitten en zit-activiteiten; - derhalve een ergonomisch ontworpen stoel bestaat wel, indien er rekening gehouden werd met het evenwicht tussen de mens-karakteristieken en de activiteitsbelasting: taak, organizatie en omgeving; - ergonomische pricipes veranderen en worden aangepast aan de evolutie van de individuen, de activiteitssystemen en andere externe invloeden. Deze stellingen zijn vervat in de stoelen die Giroflex ooit ontwikkelde en zal ontwikkelen en om die reden worden de meest recente ontwikkelingen in de bedrijfswereld nauwkeurig gevolgd en geanalyseerd. Aan de basis van ‘zitten’ geldt al sinds het ontstaan van de mensheid dat lichamelijke vermoeidheid kan vermeden worden indien men het lichaamsgewicht weg haalt van de voeten: voor een 60 kg wegend individu wordt 1/3 lichaamsgewicht (zonder gewicht onderste ledematen) de druk teruggebracht van 4.5 kg/dm2 naar 2.5 kg/ dm2 en recupereert men van de sta- verplaatsing inspanning. Indien de werkhouding verandert onder invloed van de evolutie in de arbeidssystemen. In handenarbeid en mechanizatie wordt veelal rechtop gestaan en bewogen) waar in semi- en volgeautomatiseerde processen in hoofdzaak zittend gewerkt wordt. . In de eerste stoel-ontwikkelingen baseerde men zich voornamelijk op anthropometrische afmetingen van het individu. Omwille van de belangrijke individuele verschillen en taak-vereiste lichaamsbewegingen . werden biomechanische ‘comfort’-hoeken voor de verschillende lichaamscomponenten geïntroduceerd. Als logisch gevolg werden in het ontwerp van de stoelen, instel-faciliteiten ingebouwd: hoogte, diepte en hoek-instellingen, opvang van het gewicht bovenste ledematen, voetensteun,... . Hiermede loste men wel het direct probleem van algemene vermoeidheid en ongemak op, maar op termijn creëerde men een ander probleem. Men wijzigde namelijk de natuurlijke ontwikkeling van het menselijk spierstelsel. Dit stelsel MOET functioneren om zijn capaciteit te behouden, zo niet vermindert de spiercapaciteit met atrofierende effecten op de structuur. De lichaamsdruk wordt verlegd op de gewrichten, het bot-systeem, en wordt waargenomen door de druk-sensoren en de scheikundige veranderingen als gevolg van de comprimerende effecten op het bloedcirculatie-systeem. Om toch enige tonus in de spieren te behouden is de wetenschappelijke aandacht zich gaan toespitsen op biomechanische en fysiologische aspecten van bewegen. “Dynamisch” zitten werd geïntroduceerd: automatische en permanent verstelbare onderdelen: veranderende hoeken, hellingen en ondersteuning. 3
De meer recente ontwikkelingen eindigen in een multidisciplinaire aanpak van het zitprobleem: anthropometrie, biomechanica en fysiologie worden nu aangevuld met ‘psychomotorische’ ervaringen uit reacties op zintuiglijke waarneming (cognitief gedrag) en ‘gedragswetenschappen’ (behaviorisme) objective gedragingen zonder te refereren naar cognitieve ervaringen. De cruciale vraag in de ontwikkeling van zitmeubilair wordt nu: ‘Hoe kan het gedrag van het individu beïnvloed worden of hoe kan het beslissingsproces van bewegen in een ontwerpfaze opgenomen worden?’ Om op deze vraag te beantwoorden moet men het wetenschappelijk inzicht uitbreiden naar het complex menselijk informatieverwerkend proces.en de technieken om dit te beïnvloeden: psychisch-mentaal, cultureel, marketing strategieën . In een eenvoudig model kan dit voorgesteld worden anls een permanent feed-back leer-systeem, vergelijkbaar met een geavanceerde computer-systeem met de drie basis componenten input (gegevens), verwerking en output (resulktaten). De notie “systeem” slaat terug of de componenten die voortdurend interageren en die het verwerkingsproces sturen. Omgeving Gegevens
Verwerken
Resultaat Actie/gedrag
Detail in bijlage. De gegevens (input) nodig om het proces te sturen komen van contacten met de omgeving (zintuiglijke waarneming: ogen, oren, tast-, smaak- en geur zin, EN endogene signalen zoals druk, temperatuur, scheikundige veranderingen ...) worden verwerkt en leiden tot een resultaat (actie/gedrag). De resultaten worden overigens ook terug naar het verwerkingsproces gekoppeld (opslag in geheugens) en opnieuw ingevoerd als gegeven. Het aanbod aan gegevens betreft een overweldigend pakket aan informatie dat in een eerste instantie niet kan opgenomen worden (beperkte hardware transmissie capaciteit) en in een tweede fase gefilterd wordt op basis van een ‘waarde’ toekenning. Deze waarden worden zowel onbewust (non-cognitief, sensorieel en reflexmatig) als cognitief (bewust, cerebraal, overdacht) vastgelegd op basis van signalen komend uit het INDIVIDUEEL functioneren (acties) en resulteren in ervaren evenwicht of on-evenwicht tussen capaciteit en belasting.. De “waarde” (subjectief en objectief) wordt opgeslagen in geheugens en gebruikt als vergelijkingsbasis om de volgende acties eventueel bij te sturen. Wat onaangenaam is zal trachten vermeden te worden (voorbeeld ongemak, hinder), en objectiveerbare parameters (voorbeeld versnelde ademhaling, fysieke vermoeidheid) kunnen aangepast worden. Wanneer er weinig fysieke belasting aanwezig is (zoal bijvoorbeeld bij het zitten) zal het zitten dan ook voornamelijk gestuurd worden door non-cognitieve, onbewuste en reflexmatige acties wanneer GEVOELENS van hinder, ongemak en pijn optreden. Om dit te kunnen vermijden moet de oplossing gezocht worden langs cognitieve weg waardoor het individu de verbetering herkenbaar en gevoelsmatig aanvoelt en vaststelt. De wisselwerking tussen cognitieve en non-cognitieve ervaringen bepaalt het toekomstig zit-gedrag. Dit betekent dat bij het ontwerp van zitstoelen de factoren die het ongemak en hinder veroorzaken moeten opgespoord worden om dan in de re-design ontwikkeling verbeteringen op te nemen. De faktoren die leiden tot klachten betreffen de keuze van materialen die het contact en de druk – gevoelens bepalen, de instelbaarheid van de onderdelen om tegemoet te komen aan de anatomische 4
en biomechanische karakteristieken, de uitgevoerde taken en mogelijk als belangrijkste faktor, de duur van het zitten. Wetenschapelijk en toegepast onderzoek onderlijnen het belang van de inter- en intra-individuële waarde karakteristieken en hun uiteindelijk oordeel is gebaseerd op subjectieve factoren. Een parafrase van een gezegde van de Nederlandse dichter Willem Kloos (1859-1938) toegepast op de zitproblematiek zou kunnen worden dat zitten de “allerindividueelste expressie is van de allerindividueelste emotie” is. Omwille van het subjectief karakter van de zitproblemen is een permanente informatie feedback tussen gebruikers en ontwerpers een dwingende vereiste. De analyse van de klachten patronen kan (zou moeten) leiden tot een verdere innovatieve en “EFFECTIEVE” ontwikkelingen. Naast de kwalitatieve design bekommernissen om de reëele ‘zit’problemen op te lossen worden er gelijktijdig strategieën ontwikkeld die het “waarde-oordeel” trachten bij te sturen. Cultuur, estetica, economische & commerciële dwangmatigheden zijn van oudsher in de problematiek verweven. Gedurende lange tijd en nog steeds is de kantoorstoel een hiërarchisch status symbool (managers – lager kader en werkvloer). De vormgeving, kleur en keuze van materialen worden geïntroduceerd en zijn niet altijd gebaseerd op een correct wetenschappelijk inzicht noch op functionaliteit. Bovendien is het attractief maken van de producten verbonden aan de keiharde economische realiteit en moet marketing het “waarde-oordeel” bespelen. Het economisch gegeven is aanzienlijk, maar wanneer - zoals het in bepaalde gevallen soms voorkomt - dit argument belangrijker wordt dan de kwaliteit van het product, dan worden de problemen geenszins opgelost. Giroflex: als vooruitstrevende constructeur bepleit, ondersteunt en verricht wetenschappelijk onderzoek en introduceert innovatieve oplossingen die beantwoorden aan de meest recente vereisten van de veeleisende complexiteit van kantoor arbeid.
5
PROEFPROJECT:
1. Inleiding: De doelstelling van dit preliminair onderzoek was nagaan of er verschillen optraden naar algemeen zitcomfort (aan de hand van een subjectieve vragenlijst) en naar de spierwerking (aan de hand van EMG metingen) tijdens het gebruik van twee verschillende stoeltypes. Er werd een stoel met een hoge ruggesteun en één met een lage ruggesteun getest.
2. Proefpersonen: 15 proefpersonen participeerden bij het invullen van de subjectieve vragenlijst en 6 proefpersonen waren vrijwilliger om EMG metingen op uit voeren. 2 types stoelen werden onderzocht, met name de Giroflex 64 met hoge rugsteun en de Giroflex 64 met lage rugsteun. De testen werden gedaan op de stoelen met armsteunen. 3. Methode 3.1. De vragenlijst De subjectieve vragenlijst werd afgenomen bij 15 personen die gewoon zijn secretariaatswerk uit te voeren. 13 vrouwen en 2 mannen participeerden. Alle proefpersonen hebben, alvorens de subjectieve vragenlijst te beantwoorden, de beide stoelen gedurende enkele dagen kunnen uittesten. Er werd hen heel duidelijk uitgelegd welke de algemene principes van ergonomisch zitten waren. Wel waren ze vrij de stoelen in te stellen naar eigen goeddunken . De ondervraagden dienden een score te geven op een schaal van 0 tot 10 waarbij 0 enorm veel discomfort betekende en 10 heel veel comfort betekende. Enerzijds werden facetten van de stoel zelf behandeld maar ook subjectieve gewaarwordingen bij het individu zelf werden nagegaan. STOEL: Er werd gepeild naar het comfort en discomfort van de: Zitting Rugleuning Armsteunen Algemene instelbaarheid Hardheid van de zitting INDIVIDU Tevens werd er gepeild naar het comfort of het discomfort ter hoogte van: De nek De rug De benen Het zitvlak
6
3.2. De spierwerking Bij 6 personen werd er nagegaan of er een andere spierwerking optrad bij het gebruik van de twee verschillende soorten stoelen (hoge en lage ruggesteun). De proefpersonen werkten ½ uur op de ene stoel en ½ uur op de andere stoel. De volgorde welke de stoelen getest werden werd arbitrair gekozen. Er werd gevraagd om gedurende de test zoveel mogelijk hetzelfde werk uit te voeren dit om het protocol zo gestandaardiseerd mogelijk te houden. De aard van het werk bepaalt uiteraard in grote mate de positie op de stoel evenals zullen de armbewegingen verschillend zijn wanneer ander werk uitgevoerd wordt. Het was om praktische redenen niet mogelijk om alle proefpersonen hetzelfde werk te laten uitvoeren. Dit omdat er verschillende secretariaten mee deden aan het onderzoek. In totaal werden er 8 spiergroepen simultaan gecapteerd (4 links en 4 rechts): M. Trapezius pars descendens M. Deltoideus pars anterior M. Rhomboideus M. Multifidi
De elektrodes werden steeds door dezelfde testafnemer geplaatst. Voor de captatie van de spieractiviteit werd gebruik gemaakt van de ME6000P van Mega electronics. Er werd gesampled aan 1000 Hz en het ruw signaal werd on line opgeslagen op de portable. Vóór de eigenlijke meting werd de MVC (maximal voluntary contraction) bepaald. Dit is noodzakelijk omdat EMG signalen enkel relatief ten opzichte van deze MVC mogen uitgedrukt en gebruikt worden.
7
Volgende parameters werden berekend: 3.2.1. Vermoeidheidsindex: om de vermoeidheid na te gaan in functie van de tijd werd er op het ruwe signaal een Fourier analyse uitgevoerd. 3.2.2 Gemiddelde evaluatie van intensiteit: De gemiddelde waarde van het EMG tracé. Dit geeft ons een idee van de werking van de spier. Deze dient wel te worden uitgedrukt tov de MVC. Dit om een interindividuele vergelijking te kunnen maken. Mean values werden berekend op het volledige tracé, het eerste 1/3, het tweede 1/3, het laatste 1/3. Dit om na te gaan of er een invloed was van de tijd. 3.2.3. Zitbelasting: De workload wordt uitgedrukt in % van de tijd dat men onder de 5% van de MVC zit, tussen de 5% en de 10% van de MVC en meer dan 10% van de MVC . < 5% van de MVC geen vermoeidheid te verwachten 5 – 10 % van de MVC lichte vermoeidheid te verwachten op lange termijn > 10 % van de MVC vermoeidheid op eerder lange termijn > 15% van de MVC vermoeidheid op korte termijn 3.3. Drukmetingen: Test met footscan (beschikbare apparatuur). Normaal zitten rechte rug 90 / 90 Gebogen rug 90/90 Rechte rug 110/ 110 Met buffer Gebogen rug 90/90
8
4. Resultaten:
4.1. Subjectieve vragenlijst Waarden zijn van 0 tot 10 waarbij 0 veel discomfort betekent en 10 veel comfort betekent. HOOG Giroflex 64 mean SD Stoel Zitting Rugleuning Armsteunen Instelbaarheid Hardheid van de zitting Mean
LAAG Giroflex 64 Mean SD
X ergonomische Mean SD
7,3 5,7 7,7 8,0
2,6 2,1 1,6 1,5
7,3 7,3 7,7 8,0
0,6 1,2 1,3 2,5
7,0 5,6 4,0 7,0
4,0 3,0 6,0 4,0
7,0 7,14
1,0
7,3 7,52
0,6
8,0 6,3
2,0
4,7 5,7 7,7 7,7 6,45
2,5 1,5 1,2 1,2
7,0 7,3 7,3 7,7 7,3
2,0 1,2 1,5 1,5
5,0 6,0 5,0 6,0 5,5
3,0 3,0 4,0 5,0
Individu Nek Rug Benen Zitvlak Mean
Stoel met lage rug scoort algemeen het best, gevolgd door de stoel met hoge rug en het vergelijkingsexemplaar scoort het zwakst. Dit wordt bevestigd bij de gemiddelde waarde van de factoren die inwerken op het individu. Enkel voor de parameter rugleuning merken we een duidelijk verschil op tussen de twee stoelen. Hierbij scoort de stoel met de laagste rugleuning het best qua comfort. Dit resultaat reflecteert natuurlijk ook de subjectieve gewaarwording ter hoogte van het individu zelf: met name een groter discomfort voor de hoge rugleuning voor wat de nek en de rug betreft dit tov de stoel met de lage rugleuning. Voor wat het comfort thv de benen betreft scoort de stoel met de lage ruggesteun iets lager dan deze met de hoge steun.
9
Subjectief comfort op 10 9,0 8,0 7,0 6,0 HOOG
5,0
LAAG 4,0
NEUTRAAL
3,0 2,0 1,0 0,0 Zitting
Rugleuning
Armsteunen
Instelbaarheid
Hardheid van de zitting
Subjectief comfort op 10 9,0 8,0 7,0 6,0 HOOG
5,0
LAAG 4,0
NEUTRAAL
3,0 2,0 1,0 0,0 Nek
Rug
Benen
Zitvlak
Algemene bemerkingen mbt de subjectieve vragenlijst:
Algemeen worden de stoelen zeer positief onthaald. In sommige settings is het niet mogelijk om de armleuningen onder de bureau te krijgen. Kleine personen klagen soms dat ze hierdoor niet dicht genoeg bij de bureau kunnen. En dit zelfs als ze de armleuningen draaien. De hoogte instellingen zijn soms moeilijk voor lichte personen. Zelfs het eigen gewicht is onvoldoende zwaar. We hebben het gevoel dat de stoelen met een lage ruggesteun beter onthaald worden bij kleinere personen. De grotere personen daarentegen verkiezen liever de stoelen met de hoge ruggesteun. Als positief punt worden ook de vele instelmogelijkheden aangehaald. Toch kunnen deze nog versoepeld worden. (vb kantelfunctie) Velen wijzen er op dat het niet altijd eenvoudig is om onmiddellijk de juiste knop te vinden om een bepaalde vrijheidsgraad in te stellen.
10
4.2 De spieractiviteit:
4.2.1. Vermoeidheids index Ruw signaal
Vermoeidheids line fit analyse
Er werd geen significant verschil gevonden tussen de verschillende stoeltypes. Er werd geen noemenswaardige algemene korte termijn (30 min.) vermoeidheid (al de proefpersonen) vastgesteld voor al de gemeten spieren. Links-rechts compensaties moeten opgevolgd worden. 11
4.2.2. Gemiddelde waarde van intensiteit:
% MVC totale duur Hoog Laag M Trap L 5,3 6,6 M Trap R 7,5 8,4 M Delt A L 4,1 5,8 M Delt A R 3,6 2,7 M Rhom L 4,7 5,3 M Rhom R 5,9 5,5 M Mult L 3,6 3,4 M Mult R 7,9 11,7 average
5,3
6,2
ste
% MVC 1 /3 Hoog Laag M Trap L 5,3 6,6 M Trap R 9,2 8,8 M Delt A L 2,9 7,0 M Delt A R 3,7 2,7 M Rhom L 4,4 5,9 M Rhom R 5,6 5,5 M Mult L 4,0 3,4 M Mult R 9,8 12,3 average
5,6
6,5
de
% MVC 2 /3 Hoog Laag M Trap L 6,7 6,4 M Trap R 10,0 8,1 M Delt A L 5,5 5,9 M Delt A R 3,5 2,8 M Rhom L 5,1 5,1 M Rhom R 5,9 5,3 M Mult L 3,5 3,4 M Mult R 10,0 12,1 average
6,3
6,1
de
% MVC 3 /3 Hoog Laag M Trap L 8,6 6,8 M Trap R 11,1 9,0 M Delt A L 5,5 5,0 M Delt A R 4,0 2,7 M Rhom L 5,5 5,1 M Rhom R 6,2 5,7 M Mult L 3,0 3,1 M Mult R 10,6 10,9 average
6,8
We zien een duidelijk links – rechts verschil van ongeveer 7% voor al de spieren. Voornamelijk veroorzaakt door de waarden van de multifidi. De verklaring hiervoor kan zijn dat de facturen die dienden ingebracht te worden zich aan de rechter zijde van de pc lagen; dit impliceerde dus dat er steeds een torsie naar rechts moest worden gemaakt wilde men de gegevens kunnen inputten.
Voor alle spiergroepen behalve de Delt re, en de Rhomboideus re, is de activiteit bij de lage rugsteun hoger dan de activiteit bij de hoge rugsteun.
12
6,0
De overall activiteit:
OVERALL 14,0 12,0
% MVC
10,0 8,0
Hoog Laag
6,0 4,0 2,0 0,0 M Trap L
M Trap R
M Delt A L
M Delt A R
M Rhom L
M Rhom R
M Mult L
M Mult R
SPIEREN
Wanneer we de volledige test in beschouwing nemen bemerken we dat 60 % van de spieren een hogere activiteit vertonen op de stoel met de lage ruggesteun in vergelijking met de stoel met de hoge ruggesteun. De Delt R, Rhom R en de Mult L vertonen een lagere activiteit bij stoel met lage ruggesteun. Een mogelijke verklaring kan te vinden zijn in de invloed van de duur.
De invloed van de tijd: EVOLUTIE IN DE TIJD HOOG 14,0 12,0
% MVC
10,0 Hoog 1/3
8,0
Hoog 2/3 6,0
Hoog 3/3
4,0 2,0 0,0 M Trap L
M Trap R
M Delt A L
M Delt A R
M Rhom L
M Rhom R
M Mult L
M Mult R
SPIEREN
EVOLUTIE IN DE TIJD LAAG 14,0 12,0
% MVC
10,0 Laag 1/3
8,0
Laag 2/3 6,0
Laag 3/3
4,0 2,0 0,0 M Trap L
M Trap R
M Delt A L
M Delt A R
M Rhom L
M Rhom R
M Mult L
M Mult R
SPIEREN
13
De evolutie bij de stoel met de hoge ruggesteun vertoont een stijgende spieractiviteit met uitzondering van de linker multifidi, die zakt.
Bij de stoel met lage ruggesteun is de invloed van de duur minder duidelijk.
Voor 50% blijft de spierintensiteit stabiel en voor de overige is er een heel lichte daling.
Dit onderlijnd eens te meer het belang van langdurig zitten.
Besluit invloed tijd:
We zien een hogere activiteit ter hoogte van de stoel met de lage steun wanneer we de volledige testtijd in rekening brengen.
De stoel met de hoge rugsteun vertoont de grootste evolutie naar een grotere spierwerking naar het einde van de test toe.
4.2.3. Zitbelasting: (limieten-verdeling)
70,00
60,00
50,00
40,00 Laag Hoog 30,00
20,00
10,00
0,00 <5%
5 < > 10 %
> 10%
Voor de uitgevoerde taken o We zitten voor beide stoelen voor ongeveer 60% in de absoluut veilige zone, wat spiervermoeidheid betreft, zitten. o Voor ongeveer van 15% van de totale tijd zitten we in een zone van meer dan 10% van de MVC. Hetgeen op lange termijn mogelijke vermoeidheidsverschijnselen zou kunnen geven. o De stoel met de hoge ruggesteun vertoont een mindere spierbelasting. o Gedetailleerd per spiergroep
14
90 80 70 60 LAAG < 5 %
50
LAAG 5 < > 10 % 40
LAAG > 10%
30 20 10 0 M Trap L
M Delt A L
M Rhom L
M Mult L
M Trap R
M Delt A R
M Rhom R
M Mult R
90 80 70 60 HOOG < 5 %
50
HOOG 5 < > 10 % 40
HOOG > 10%
30 20 10 0 M Trap L
M Delt A L
M Rhom L
M Mult L
M Trap R
M Delt A R
M Rhom R
M Mult R
o Alle spieren vertonen een overschrijding van de 10% van de MVC, lange termijn vermoeidheidsniveau. o Opvallend is de rechter Trapezius en de rechter Multifidi. Dit zowel voor de stoel met hoge als lage ruggesteun. o Het is dus aangewezen om de taakopstelling enigszins aan te passen. o Voor de lage ruggesteun is het voornamelijk de rechter Trap en voor de hoge stoel de re Multifidi.
15
4.3 Drukbelasting:
4.3.1. Rechte rug 90/90 Drukbelasting met weergave van het tuberculum ischiadicum
14 N/CM
2
16
4.3.2. Ronde rug 90/90
4 N/CM
2
Bij de andere opstellingen: 110/110 en met buffer: Met het huidige materiaal geen noemenswaardige druk-evolutie vast te stellen. Toch opmerkelijk dat bij geboven rug (minder aanbevolen houding) de druk sterk afneemt. Meer gevoelig instrumentarium aangewezen: vb: meer gevoelige sensoren, grote densiteit evolutieve opvolging in drukveranderingen gewenst.
17
5. Besluiten: 1) In het algemeen werden beide types subjectief zeer geapprecieerd. De metingen op spierbelasting onderschrijven deze beoordelingen 2) Kleine aanpassingen aan instelbaarheid zouden welkom zijn. 3) Een correcte beoordeling moet rekening met de volgende aspecten a) Een groter aantal proefpersonen b) In de mate van het mogelijke identieke taken c) Toepassen van een “wishful thinking” testprotocol: i) Zelfde bureau ii) Zelfde werktempo (standardizeren van een aantal aanslagen per minuut) iii) Zelfde operaties iv) Niet meer laten inputten van data die naast de pc liggen (effect van het getordeerd zitten wegnemen) v) Plaats van de pc tov de stoel moet voor iedereen dezelfde zijn (dit was nu niet het geval daar de testen gebeurden op verschillende secretariaten. Hierbij kan men de vraag stellen of dit dan de correcte manier is om een zitmeubel te beoordelen? 4) Uit de spiermetingen blijkt dat er een zekere statische component aanwezig is. En dat de dynamische spierwerking zeer taak gebonden is. Dit kan leiden tot misopvatting van hinder tijdens het zitten. 5) Uit de zeer beperkte drukmeting blijkt dat bij verkeerde houding minder druk op de tuber ischiadici komt en dit stelt vragen bij de relevantie van de noties “verkeerd” en “goed” of de betrouwbaarheid van drukmetingen. Om dit nader te onderzoeken is er meer geavanceerde apparatuur nodig.
Algemeen besluit: als algemeen besluit denken we de initiële hypothese te moeten onderschrijven dat de kwaliteit van het zitten een subjectieve aangelegenheid is.
18
Bijlage .
Hardware beperking Softwarematig kanaalcapaciteit uitfilteren / doorsturen Zintuigen - oog - oor - tast - smaak - geur
Functionele bijsturing/uitvoeren
Input Verwerking
Non-cognitief
neurologisch
sensorieel bewust onbewust pijn ongemak hinder aangenaam
Output
Cognitief cerebraal
ACTIE - bijsturen
gedrag
relevantie nut, efficiëntie aanvaardbare limieten
ERVARING geheugens waarde-bepaling
taak opdracht job
einde
19