JURISPRUDENTIE STRAFRECHT SPREKERS MR. F.H.H. SIJBERS & MR. J.S. SPIJKERMAN, WLADIMIROFF ADVOCATEN N.V. 6 NOVEMBER 2015 12:30 – 13.30 UUR
WWW.AVDRWEBINARS.NL
Inhoudsopgave Mr. F.H.H. Sijbers Mr. J.S. Spijkerman Jurisprudentie Hof Den Haag 27 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2881 (tappen door AIVD - kort geding)
p. 3
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3169 met concl A-G: ECLI:NL:PHR:2015:1886 (witwassen)
p. 21 p. 38
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3168 (witwassen)
p. 49
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3163 (Salduz consultatie)
p. 60
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3166 (redelijke termijn na terug- of verwijzing)
p. 64
Rb Noord-Nederland, 20 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8800 (Bezwaarschrift DNA)
p. 68
HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3212
p. 72
HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3203
p. 75
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2881
p. 80
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3169
p. 95
HR 1 september 2015, ECLI:NL:PHR:2015:1886
p. 110
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3168
p. 121
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3163
p. 131
HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3166
p. 135
HR 20 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8800
p. 139
ECLI:NL:GHDHA:2015:2881 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 27-10-2015 Datum publicatie 27-10-2015 Zaaknummer 200.174.280-01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep kort geding Inhoudsindicatie Mogen de AIVD en de MIVD telefoongesprekken afluisteren ('tappen') waaraan een advocaat deelneemt? Mogen zij deze informatie doorgeven aan het openbaar ministerie? Artikelen 6 en 8 EVRM.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Afdeling Civiel recht Zaaknummer : 200.174.280/01 Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/487229/KG ZA 15-540 arrest van 27 oktober 2015 inzake de Staat der Nederlanden, zetelend te Den Haag, hierna te noemen: de Staat, appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel, advocaat: mr. C.M. Bitter, tegen 1 [naam] , wonende te [woonplaats] , 2 [naam] ,
3
wonende te [woonplaats] , 3 [naam] , wonende te [woonplaats] , 4 [naam] , wonende te [woonplaats] , 5 [naam] , wonende te [woonplaats] , 6 [naam] , wonende te [woonplaats] , 7 [naam] , wonende te [woonplaats] , 8 [naam] , wonende te [woonplaats] , 9 [naam] , wonende te [woonplaats] , 10. [naam], wonende te [woonplaats] , 11 [naam] , wonende te [woonplaats] , 12 [naam] , wonende te [woonplaats] , 13 [naam] , wonende te [woonplaats] , 14 [naam] , wonende te [woonplaats] ,
4
15 [naam] , wonende te [woonplaats] , 16 [naam] , wonende te [woonplaats] , 17 de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten, gevestigd te Goirle, hierna te noemen: de NVSA, geïntimeerden in het principaal appel, hierna tezamen ook te noemen: [X] c.s., advocaat: mr. Ch. Samkalden te Amsterdam, en tegen de rechtspersoon naar Belgisch recht Raad van Europese Balies, gevestigd te Brussel, België, hierna te noemen: de CCBE, geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel, advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te Den Haag. Het geding Bij exploten van 27 juli 2015 heeft de Staat hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 juli 2015, gewezen tussen [X] c.s. als eisers, de Staat als gedaagde en de CCBE als tussenkomende partij. In deze exploten heeft de Staat vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. [X] c.s. hebben bij memorie van antwoord de grieven bestreden. De CCBE heeft de grieven eveneens bij memorie van antwoord bestreden en onder aanvoering van twee grieven incidenteel hoger beroep ingesteld. De Staat heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel appel de grieven in het incidenteel hoger beroep weersproken. Op 23 september 2015 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, de Staat door zijn advocaat, Van Wijnaarden c.s. door hun advocaat alsmede door mrs. […] en […] , advocaten te Amsterdam, en de CCBE door haar advocaat. De pleitnotities waarvan de advocaten zich hebben bediend zijn aan het hof overgelegd. [X] c.s. en de CCBE hebben bij die gelegenheid nog (deels dezelfde) producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1.1 Aangezien geen grieven zijn gericht tegen de feiten die de voorzieningenrechter
5
onder 2.1 tot en met 2.12 van zijn vonnis heeft weergegeven, gaat ook het hof van deze feiten uit. Het gaat in deze zaak om het volgende. 1.2 Geïntimeerden 1 tot en met 16 zijn als advocaat werkzaam op het kantoor Prakken d’Oliveira te Amsterdam. De NVSA is een vereniging die blijkens haar statuten het belang van de verdediging in strafzaken behartigt. Bijna alle gespecialiseerde strafrechtadvocaten in Nederland zijn aangesloten bij de NVSA. 1.3 Op grond van artikel 25 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) zijn de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: ‘de diensten’) bevoegd (onder meer) telefoongesprekken af te luisteren (‘te tappen’). Lid 1 van artikel 25 luidt als volgt: De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel gericht aftappen, ontvangen, opnemen en afluisteren van elke vorm van gesprek, telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van een geautomatiseerd werk, ongeacht waar een en ander plaatsvindt. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid om versleuteling van de gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht ongedaan te maken. 1.4 Het aftappen door de diensten van telefoongesprekken waaraan een advocaat deelneemt kan zich in de volgende situaties voordoen: (a) indien de telefoon van een advocaat wordt getapt omdat deze zelf voorwerp van onderzoek is, (b) indien de telefoon van een advocaat wordt getapt hoewel deze zelf geen voorwerp van onderzoek van de diensten is en (c) indien een ander dan de advocaat voorwerp van onderzoek is, de telefoongesprekken van die ander worden afgeluisterd en dus ook diens eventuele gesprekken met een advocaat worden opgevangen. De situaties (a) en (b) worden aangeduid met de term ‘direct tappen’, situatie (c) wordt ‘indirect tappen’ genoemd. 1.5 Artikel 38 lid 1 Wiv 2002 luidt als volgt: Indien bij de verwerking van gegevens door of ten behoeve van een dienst blijkt van gegevens die tevens van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan daarvan door Onze betrokken Minister of namens deze het hoofd van de dienst, onverminderd het geval dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat, schriftelijk mededeling worden gedaan aan het daartoe aangewezen lid van het openbaar ministerie. 1.6 De Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) is op grond van artikel 64 Wiv 2002 (onder meer) belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens deze wet is gesteld, het gevraagd en ongevraagd inlichten en adviseren van de betrokken ministers (van Binnenlandse Zaken en Defensie) en het adviseren van de betrokken ministers terzake van het onderzoeken en beoordelen van klachten.
6
1.7 Geïntimeerden 1 tot en met 16 hebben op 8 april 2014 een klacht ingediend bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) over het handelen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), die door het tappen van telefoongesprekken inbreuk zou maken op hun verschoningsrecht als advocaten. Tevens hebben zij in deze brief verzocht een systeem van nummerherkenning in te voeren. 1.8 De CTIVD heeft naar aanleiding van deze klacht op 16 september 2014 een advies aan de Minister uitgebracht. De Minister heeft in zijn brief van 15 december 2014 het advies van de CTIVD gevolgd en de klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaard. De klachten werden ongegrond verklaard voor zover deze zagen op direct tappen. De klachten werden gegrond verklaard omdat, voor zover het gaat om indirect tappen, binnen de AIVD geen schriftelijk beleid bestond ten aanzien van het uitwerken van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaten en cliënten/derden en omdat meer van dergelijke gesprekken door de AIVD waren uitgewerkt dan noodzakelijk was. Het verzoek tot het invoeren van een systeem van nummerherkenning heeft de Minister afgewezen. 1.9 [X] c.s. stellen dat uit de reactie van de Minister op de klacht blijkt dat vertrouwelijke communicatie van (onder meer) de advocaten van Prakken d’Oliveira is onderschept. Volgens hen maakt de Staat daarmee inbreuk op het verschoningsrecht van die advocaten. [X] c.s. vorderen dat de Staat wordt veroordeeld, kort gezegd, het tappen en het uitwerken van elke vorm van communicatie van en met advocaten te staken, alsmede dat de Staat wordt verboden de informatie die is verworven door inbreuk te maken op het verschoningsrecht aan het openbaar ministerie ter hand te stellen. 1.10 De CCBE (een afkorting voor ‘The Council of Bars and Law Societies of Europe’) is een vereniging naar Belgisch recht die de belangen behartigt van haar leden, de Europese Ordes van Advocaten. De CCBE heeft als tussenkomende partij gelijkluidende vorderingen als [X] c.s. tegen de Staat ingesteld, met dien verstande dat zij het gevorderde heeft gepreciseerd door te stellen dat het verbod moet gelden ten aanzien van alle advocaten in de zin van artikel 1 van de Richtlijn van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (Richtlijn 77/249/EEG). 1.11 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. Hij gebood de Staat om met ingang van zes maanden na de betekening van het vonnis het (direct en indirect) tappen, ontvangen, opnemen, afluisteren en uitwerken van elke vorm van communicatie van en met advocaten te staken en gestaakt te houden, tenzij de Staat voordien maatregelen heeft genomen op grond waarvan de inzet van bijzondere bevoegdheden kan worden getoetst door een onafhankelijk orgaan dat in ieder geval de bevoegdheid heeft om die inzet te voorkomen of te beëindigen. Hij heeft voorts de Staat met onmiddellijke ingang verboden om opbrengsten verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden waarbij communicatie van en met verschoningsgerechtigde advocaten is afgeluisterd aan het openbaar ministerie te verstrekken, zonder dat voorafgaand aan die verstrekking een onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden met
7
betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking, bij welke toetsing beoordeeld dient te worden of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden deze mag worden verstrekt. 1.12 De overwegingen van de voorzieningenrechter kunnen, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt worden samengevat. Het afluisteren van gesprekken tussen advocaten en hun cliënten maakt inbreuk op het verschoningsrecht van de advocaat. Die inbreuk raakt aan artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) en artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces). Dat verschoningsrecht is echter, gelet op onder meer de jurisprudentie van het EHRM, niet absoluut. Het is dus niet juist, zoals de CCBE aanvoert, dat beperkingen op het verschoningsrecht in het geheel niet mogelijk zijn. Gelet op de grote gevolgen van (mogelijke) inbreuken op het verschoningsrecht van advocaten, en omdat misbruik in individuele gevallen potentieel gemakkelijk is, is het zeer wenselijk dat er onafhankelijk toezicht is op de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden, waarbij het toezichthoudende orgaan onder meer de bevoegdheid moet hebben om de uitoefening van die bijzondere bevoegdheden jegens advocaten tegen te gaan of te beëindigen. Onder de Wiv 2002 is er geen onafhankelijk orgaan dat beschikt over een dergelijke bevoegdheid, terwijl de Staat geen bezwaren tegen onafhankelijke preventieve toetsing naar voren heeft gebracht. Het bestaande beleid is dan ook onrechtmatig jegens alle advocaten in de zin van richtlijn 77/249/EEG, in ieder geval voor zover zij in Nederland werkzaam zijn. De Staat krijgt gedurende zes maanden de gelegenheid om de vereiste onafhankelijke toets alsnog in te voeren. Die toets hoeft niet steeds in alle gevallen voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden plaats te vinden. Bij indirect tappen zal niet in alle gevallen vooraf duidelijk zijn dat de te verkrijgen informatie mogelijk onder het verschoningsrecht valt. Evenmin is vereist dat de toets geschiedt door een rechter. Ook het doorspelen van de informatie verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden is onrechtmatig indien geen onafhankelijke toetsing heeft plaatsgevonden. Bij die toetsing dient beoordeeld te worden of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden deze mag worden verstrekt. 1.13 De minister heeft bij brief van 27 juli 2015 aan de Tweede Kamer een reactie gegeven op het vonnis van de voorzieningenrechter. In die brief laat de Minister, mede namens de minister van Defensie, weten dat het kabinet wil voorzien in een vorm van onafhankelijke toetsing bij het tappen van advocaten, dat daarvoor een wetswijziging noodzakelijk is en dat de wijze waarop de onafhankelijke toetsing zal worden ingericht onderwerp van overleg is binnen het kabinet. in het principaal appel 2.1 De bezwaren van de Staat tegen het vonnis van de voorzieningenrechter komen in grote lijnen op het volgende neer: (i) de voorzieningenrechter heeft ten onrechte de eis gesteld dat bij direct en indirect tappen in een onafhankelijke toets moet zijn voorzien; (ii) de termijn van zes maanden is te kort voor het tot stand brengen van wetgeving die een dergelijke onafhankelijke toets regelt; (iii) de voorzieningenrechter heeft ten onrechte een oordeel gegeven over wat een onafhankelijke toetsing moet inhouden; (iv) de voorzieningenrechter heeft ten onrechte het verbod voor het verstrekken
8
van informatie aan het openbaar ministerie zonder onafhankelijke toets onmiddellijk doen ingaan. 2.2 In grief 1 werkt de Staat bezwaar (i) verder uit. De Staat meent dat de voorzieningenrechter ten onrechte de eis stelt dat bij het tappen (direct of indirect) van advocaten in een onafhankelijke toets moet zijn voorzien. De voorzieningenrechter leidt dit ten onrechte af uit het arrest van het EHRM van 22 november 2012, no. 39315/06 (Telegraaf). Er zijn relevante verschillen tussen die zaak, die over de bronbescherming van de journalist gaat, en het verschoningsrecht van de advocaat. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat ook toetsing achteraf, mits effectief, voldoende waarborgen kan bieden. Bovendien heeft de voorzieningenrechter miskend dat de Staat in dit opzicht beleidsvrijheid toekomt en dat er in dit kort geding alleen ruimte kan zijn voor een voorlopige voorziening als sprake is van onmiskenbaar onrechtmatig handelen. Daarvan is geen sprake, hooguit kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat een onafhankelijke toetsing ‘wenselijk’ is, aldus de Staat. 2.3 Het hof constateert dat niet in geschil is dat de communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt onder de bescherming valt van artikel 8 EVRM. Het EHRM heeft dit meerdere malen bevestigd, onder meer in zijn arrest van 6 december 2012, no. 12323/11 inzake Michaud t. Frankrijk. In dat arrest heeft het EHRM overwogen dat de correspondentie tussen advocaat en cliënt een “privileged status where confidentiality is concerned” heeft en dat het met name belang hecht aan het risico dat de “proper administration of justice” wordt geraakt. Het EHRM overwoog verder: “It is true that, as previously indicated, legal professional privilege is of great importance for both the lawyer and his client and for the proper administration of justice. It is without a doubt one of the fundamental principles on which the administration of justice in a democratic society is based. It is not, however, inviolable (…)” (onderstreping hof) Het arrest inzake Michaud had geen betrekking op het tappen van gesprekken van een advocaat. De zaak Kopp t. Zwitserland van 25 maart 1998, no. 13/1997/797/1000 had dat wel. Daarin overwoog het EHRM: “72. (…) Secondly, tapping and other forms of interception of telephone conversations constitute a serious interference with private life and correspondence and must accordingly be based on a “law” that is particularly precise. It is essential to have clear, detailed rules on the subject, especially as the technology available for use is continually becoming more sophisticated (….). In that connection, the Court by no means seeks to minimise the value of some of the safeguards built into the law, such as the requirement at the relevant stage of the proceedings that the prosecuting authorities’ telephone-tapping order must be approved by the President of the Indictment Division (….), who is an independent judge, or the fact that the applicant was officially informed that his telephone calls had been intercepted (…). 73. However, the Court discerns a contradiction between the clear text of legislation which protects legal professional privilege when a lawyer is being monitored as a third party and the practice followed in the present case. Even
9
though the case-law has established the principle, which is moreover generally accepted, that legal professional privilege covers only the relationship between a lawyer and his clients, the law does not clearly state how, under what conditions and by whom the distinction is to be drawn between matters specifically connected with a lawyer’s work under instructions from a party to proceedings and those relating to activity other than that of counsel. 74. Above all, in practice, it is, to say the least, astonishing that this task should be assigned to an official of the Post Office’s legal department, who is a member of the executive, without supervision by an independent judge, especially in this sensitive area of the confidential relations between a lawyer and his clients, which directly concern the rights of the defence.” (onderstreping hof) 2.4 Van de zaken die betrekking hadden op het afluisteren van telefoongesprekken waarbij geen advocaat betrokken was, zijn onder meer de zaken Kennedy t. Verenigd Koninkrijk van 18 mei 2010, no. 26839/05 en Weber en Saravia t. Duitsland van 29 juni 2006, no. 54934/00 van belang. Het EHRM overwoog in de zaak Kennedy: “167. The Court recalls that it has previously indicated that in a field where abuse is potentially so easy in individual cases and could have such harmful consequences for democratic society as a whole, it is in principle desirable to entrust supervisory control to a judge (….). In the present case, the Court highlights the extensive jurisdiction of the IPT to examine any complaint of unlawful interception. Unlike in many other domestic systems (….), any person who suspects that his communications have been or are being intercepted may apply to the IPT (….). The jurisdiction of the IPT does not, therefore, depend on notification to the interception subject that there has been an interception of his communications. The Court emphasises that the IPT is an independent and impartial body, which has adopted its own rules of procedure. The members of the tribunal must hold or have held high judicial office or be experienced lawyers (see paragraph 75 above). In undertaking its examination of complaints by individuals, the IPT has access to closed material and has the power to require the Commissioner to provide it with any assistance it thinks fit and the power to order disclosure by those involved in the authorisation and execution of a warrant of all documents it considers relevant (….). In the event that the IPT finds in the applicant's favour, it can, inter alia, quash any interception order, require destruction of intercept material and order compensation to be paid (….). The publication of the IPT's legal rulings further enhances the level of scrutiny afforded to secret surveillance activities in the United Kingdom (….).” Gezien deze specifieke waarborgen die in het Verenigd Koninkrijk waren getroffen was het EHRM van oordeel dat artikel 8 EVRM niet was geschonden. Ook in de zaak Weber en Saravia kwam het EHRM tot de conclusie dat voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM omdat het afluisteren aan onafhankelijk toezicht was onderworpen: “106. The Court reiterates that when balancing the interest of the respondent State in protecting its national security through secret surveillance measures against the seriousness of the interference with an applicant’s right to respect for his or her private life, it has consistently recognised that the national authorities enjoy a fairly wide margin of appreciation in choosing the means for achieving the legitimate aim of protecting national security (……). Nevertheless, in view of the risk that a system of secret surveillance for the protection of national security
10
may undermine or even destroy democracy under the cloak of defending it, the Court must be satisfied that there exist adequate and effective guarantees against abuse (….). This assessment depends on all the circumstances of the case, such as the nature, scope and duration of the possible measures, the grounds required for ordering them, the authorities competent to authorise, carry out and supervise them, and the kind of remedy provided by the national law (….).” (onderstreping hof) en “117. As regards supervision and review of monitoring measures, the Court notes that the G 10 Act provided for independent supervision by two bodies which had a comparatively significant role to play. Firstly, there was a Parliamentary Supervisory Board, which consisted of nine members of parliament, including members of the opposition. The Federal Minister authorising monitoring measures had to report to this board at least every six months. Secondly, the Act established the G 10 Commission, which had to authorise surveillance measures and had substantial power in relation to all stages of interception. The Court observes that in its judgment in the Klass and Others case (….) it found this system of supervision, which remained essentially the same under the amended G 10 Act at issue here, to be such as to keep the interference resulting from the contested legislation to what was “necessary in a democratic society”. It sees no reason to reach a different conclusion in the present case.” (onderstreping hof) In de zaak Klass e.a. t. Duitsland, welke zaak niet specifiek betrekking had op het afluisteren van advocaten, overwoog het EHRM: “5.2 (….) As regards the implementation of the measures, an initial control is carried out by an official qualified for judicial office. This official examines the information obtained before transmitting to the competent services such information as may be used in accordance with the Act and is relevant to the purpose of the measure; he destroys any other intelligence that may have been gathered (see paragraph 20 above). (onderstreping hof) (…) 56. Within the system of surveillance established by the G 10, judicial control was excluded, being replaced by an initial control effected by an official qualified for judicial office and by the control provided by the Parliamentary Board and the G 10 Commission. The Court considers that, in a field where abuse is potentially so easy in individual cases and could have such harmful consequences for democratic society as a whole, it is in principle desirable to entrust supervisory control to a judge. Nevertheless, having regard to the nature of the supervisory and other safeguards provided for by the G 10, the Court concludes that the exclusion of judicial control does not exceed the limits of what may be deemed necessary in a democratic society.” (onderstreping hof) 2.5 In de zaak van De Telegraaf t. Nederland (EHRM 22 november 2012, no. 39315/06), waarin het ging om het tappen van journalisten teneinde de identiteit van hun bron te achterhalen, overwoog het EHRM: “97. The present case is characterised precisely by the targeted surveillance of
11
journalists in order to determine from whence they have obtained their information. It is therefore not possible to apply the same reasoning as in Weber and Saravia. 98. The Court has indicated, when reviewing legislation governing secret surveillance in the light of Article 8, that in a field where abuse is potentially so easy in individual cases and could have such harmful consequences for democratic society as a whole, it is in principle desirable to entrust supervisory control to a judge (….). However, in both cases the Court was prepared to accept as adequate the independent supervision available. In Klass and Others, this included a practice of seeking prior consent to surveillance measures of the G 10 Commission, an independent body chaired by a president who was qualified to hold judicial office and which moreover had the power to order the immediate termination of the measures in question (….). In Kennedy (loc. cit.) the Court was impressed by the interplay between the Investigatory Powers Tribunal (“IPT”), an independent body composed of persons who held or had held high judicial office and experienced lawyers which had the power, among other things, to quash interception orders, and the Interception of Communications Commissioner, likewise a functionary who held or had held high judicial office (….) and who had access to all interception warrants and applications for interception warrants (….). 99. In contrast, in Sanoma, an order involving the disclosure of journalistic sources was given by a public prosecutor. The Court dismissed as inadequate in terms of Article 10 the involvement of an investigating judge, since his intervention, conceded voluntarily by the public prosecutor, lacked a basis in law and his advice was not binding. Judicial review post factum could not cure these failings, since it could not prevent the disclosure of the identity of the journalistic sources from the moment when this information came into the hands of the public prosecutor and the police (….). 100. In the instant case, as the Agent of the Government admitted at the hearing in reply to a question from the Court, the use of special powers would appear to have been authorised by the Minister of the Interior and Kingdom Relations, if not by the head of the AIVD or even a subordinate AIVD official, but in any case without prior review by an independent body with the power to prevent or terminate it (section 19 of the 2002 Intelligence and Security Services Act, see paragraph 51 above). 101. Moreover, review post factum, whether by the Supervisory Board, the Committee on the Intelligence and Security Services of the Lower House of Parliament or the National Ombudsman, cannot restore the confidentiality of journalistic sources once it is destroyed. 102. The Court thus finds that the law did not provide safeguards appropriate to the use of powers of surveillance against journalists with a view to discovering their journalistic sources. There has therefore been a violation of Articles 8 and 10 of the Convention.” (onderstreping hof) 2.6 Deze uitspraken laten geen andere conclusie toe dan dat, naar het oordeel van het EHRM, reeds bij het afluisteren van niet-verschoningsgerechtigden in een vorm van onafhankelijk toezicht moet zijn voorzien. Reeds deze constatering kan het oordeel van de voorzieningenrechter dragen, nu vaststaat dat dergelijk onafhankelijk toezicht ontbreekt. 2.7 Het hof is van oordeel dat de eisen waaraan het (direct of indirect) tappen van een advocaat moet voldoen niet lager zijn dan de eisen die worden gesteld aan het tappen van niet-verschoningsgerechtigden. Het EHRM wijst er immers op dat de communicatie tussen advocaat en cliënt een ‘privileged status’ heeft en dat bij
12
het afluisteren van een advocaat niet alleen de eerbiediging van het privéleven van de advocaat maar ook de goede rechtsbedeling in het gedrang kan komen. Het hof tekent hierbij nog aan dat het verschoningsrecht aan de advocaat is toegekend vanwege het algemeen belang dat ermee is gemoeid dat men de hulp van een advocaat kan inroepen (HR 22 juni 1984, NJ 1985, 188) en opdat niemand uit vrees dat bepaalde feiten bekend zullen worden, ervan zal worden weerhouden de hulp van een advocaat in te roepen (HR 11 november 1977, NJ 1978, 399). Tegen deze achtergrond is het van groot belang dat degenen die zich tot een advocaat wenden dan wel overwegen dat te doen, er op kunnen rekenen dat de vertrouwelijkheid van hun communicatie met die advocaat in beginsel is gewaarborgd en dat daarop slechts in bijzondere gevallen en onder toezicht van een onafhankelijk orgaan inbreuk kan worden gemaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat hoewel het recht op bronbescherming van de journalist niet in alle opzichten vergelijkbaar is met het verschoningsrecht van de advocaat, er geen aanleiding is om het tappen van een advocaat van minder waarborgen te voorzien. 2.8 Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat direct en indirect tappen van advocaten slechts toelaatbaar is indien in onafhankelijk toezicht als hiervoor bedoeld is voorzien. Hij heeft ook terecht overwogen dat dergelijk onafhankelijk toezicht thans ontbreekt. Dat is tussen partijen overigens ook niet in geschil. De CTIVD heeft weliswaar een toezichthoudende taak en kan uit dien hoofde zelfstandig onderzoek instellen naar de wijze waarop de Wiv 2002 is uitgevoerd (artikel 78), maar dit kan slechts uitmonden in het uitbrengen van een toezichtsrapport aan de Minister (artikel 79). Daarnaast kan de CTIVD de Minister gevraagd en ongevraagd adviseren en heeft zij een adviserende rol bij de behandeling van klachten (artikel 64 lid 2). Enige rechtstreekse betrokkenheid bij het tappen van advocaten heeft de CITVD niet, zij heeft bijvoorbeeld ook niet de bevoegdheid het tappen van een advocaat te (doen) beëindigen. De omstandigheid dat binnen de diensten beleidsmatig zekere waarborgen in acht worden genomen bij het tappen van advocaten en het uitwerken van onderschept materiaal, doet hier niet aan af. Het gaat daarbij immers niet om een vorm van onafhankelijk toezicht. 2.9 Het is niet aan het hof uitspraak te doen over de vraag hoe het vereiste onafhankelijk toezicht er uit dient te zien en aan welke eisen dit zal moeten voldoen. Voor toewijzing van de vordering is dat ook niet nodig, daarvoor is voldoende dat onafhankelijk toezicht als bedoeld door het EHRM op dit moment ontbreekt. Bovendien kan pas een oordeel over het onafhankelijk toezicht worden gegeven als bekend is hoe dat er uit ziet. Zoals immers uit de hiervoor aangehaalde uitspraken van het EHRM volgt, gaat het bij de vraag of voldoende onafhankelijk toezicht bestaat om de beoordeling van een systeem van samenhangende maatregelen en bevoegdheden. De Staat zal, aan de hand van de criteria die in de rechtspraak van het EHRM zijn ontwikkeld, het onafhankelijk toezicht vorm moeten geven. Daarbij zal hij bijzonder gewicht moeten toekennen aan de bijzondere positie van de advocaat (hiervoor aangestipt onder 2.7). Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter terecht uit de rechtspraak van het EHRM heeft afgeleid dat onafhankelijk toezicht in de door het EHRM bedoelde zin niet denkbaar is indien het toezichthoudende orgaan niet op zijn minst de bevoegdheid heeft om het (direct of indirect) tappen van advocaten te voorkomen of te beëindigen. Dit volgt onmiskenbaar uit het arrest inzake Telegraaf en het hof ziet geen aanleiding om voor het tappen van een advocaat een andere maatstaf aan te leggen. Anders dan de Staat aanvoert heeft de
13
voorzieningenrechter ook niet miskend dat ook toetsing achteraf, mits effectief, voldoende waarborgen kan bieden. Integendeel, de voorzieningenrechter heeft met zoveel woorden overwogen dat de onafhankelijke toets niet in alle gevallen voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden hoeft plaats te vinden (rechtsoverweging 4.14), mits het toezichthoudende orgaan de bevoegdheid heeft het tappen van advocaten te voorkomen of te beëindigen (rechtsoverwegingen 4.13 en 4.14). 2.10 De Staat heeft nog aangevoerd dat de voorzieningenrechter had moeten volstaan met een terughoudende toetsing, omdat een voorlopige voorziening in dit kort geding slechts zou kunnen worden getroffen indien sprake is van onmiskenbaar onrechtmatig handelen. Dit betoog faalt. Het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod op het tappen van advocaten en op het doorgeven van de uit die taps verkregen informatie aan het openbaar ministerie houdt niet in dat de Wiv 2002 of onderdelen daarvan buiten werking worden gesteld of onverbindend worden verklaard. Het verbod stelt slechts voor een specifiek geval, het direct of indirect tappen van advocaten, grenzen aan de uitoefening van de bevoegdheid die de diensten op grond van artikelen 25 en 38 Wiv 2002 toekomt, grenzen die de diensten ook zelf beleidsmatig in acht zouden kunnen nemen. Het criterium dat sprake moet zijn van onmiskenbare onrechtmatigheid is dan ook niet van toepassing. Verder is het weliswaar zo dat de staten een relatief ruime beoordelingsmarge hebben bij het vaststellen van de maatregelen die met het oog op de bescherming van nationale veiligheid noodzakelijk zijn (zie Weber en Saravia hierboven), maar uit de rechtspraak van het EHRM volgt ondubbelzinnig dat deze marge niet zo ruim is dat kan worden afgezien van onafhankelijk toezicht op het tappen van advocaten. Er kan bovendien geen twijfel over bestaan dat het vereiste onafhankelijke toezicht in dit geval ontbreekt. 2.11 De grief komt ten slotte op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zijn oordeel geldt voor alle advocaten in de zin van richtlijn 77/249/EEG. Volgens de Staat is dat onduidelijk en ook niet uitvoerbaar. Het verbod zou moeten worden beperkt tot advocaten die in Nederland zijn ingeschreven. Deze klacht gaat niet op, omdat dit zou betekenen dat het tappen van in Nederland werkzame advocaten die ingeschreven zijn in een andere EU-lidstaat, met minder waarborgen omgeven is dan het tappen van in Nederland ingeschreven advocaten, zonder dat daar een duidelijke rechtvaardiging voor is. Dit is in strijd met het recht op de vrije vestiging van artikel 49 VWEU en de strekking van richtlijn 77/249/EEG. Overigens heeft de advocaat van de CCBE tijdens de pleitzitting onbestreden gesteld dat alle advocaten die werkzaam mogen zijn in de Europese Unie bij de CCBE zijn geregistreerd en dat via een voor ieder toegankelijke website kan worden nagegaan welke advocaten dat zijn. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod onuitvoerbaar is. 2.12 Grief 1 faalt. 3.1 Met grief 2 betoogt de Staat allereerst dat de voorzieningenrechter materieel een gebod heeft gegeven wetgeving tot stand te brengen. Daartoe is hij naar de mening van de Staat niet bevoegd. Bovendien zou een gebod om een stelselwijziging tot stand te brengen geen voorziening zijn die in kort geding kan
14
worden gegeven. 3.2 Deze klacht faalt. De voorzieningenrechter heeft geen gebod tot wetgeving opgelegd, ook niet een verbod dat daar materieel op neerkomt. Hij heeft de Staat evenmin een bevel gegeven tot het doorvoeren van een stelselwijziging. De voorzieningenrechter heeft het tappen van advocaten en het verstrekken van getapte informatie aan het openbaar ministerie verboden, omdat niet voldaan is aan het vereiste van voldoende onafhankelijk toezicht. Dat dit verbod niet meer geldt indien de Staat wel voldoende onafhankelijk toezicht in het leven roept spreekt vanzelf, maar betekent nog niet dat de voorzieningenrechter direct of indirect een gebod tot wetgeving heeft opgelegd. Bovendien is het naar het oordeel van het hof weliswaar zeer wenselijk dat wetgeving op dit gebied tot stand wordt gebracht, maar is dat niet strikt noodzakelijk (zie hierna onder 3.3). 3.3 De Staat klaagt in deze grief verder dat de termijn van zes maanden te kort is voor het tot stand brengen van wetgeving. Ook met dat betoog heeft de Staat geen succes. Het hof is er in de eerste plaats niet van overtuigd dat het vereiste onafhankelijke toezicht slechts door middel van wetgeving kan worden ingevoerd. De Staat motiveert ook in het geheel niet waarom niet, althans als overbruggingsmaatregel in afwachting van definitieve wetgeving, zou kunnen worden volstaan met (gepubliceerd) beleid ten aanzien van de wijze waarop de diensten gebruik zullen maken van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 25 en 38 Wiv 2002. In de tweede plaats kan de uitspraak van de voorzieningenrechter voor de Staat niet als een verrassing zijn gekomen. De Staat had reeds veel eerder uit de rechtspraak van het EHRM kunnen en moeten afleiden dat onder de Wiv 2002 onvoldoende waarborgen zijn getroffen voor het tappen van (in ieder geval) advocaten. Ook om die reden ziet het hof onvoldoende aanleiding om de Staat een langere termijn dan zes maanden na de betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter te gunnen. 3.4 Onder 4.19 en 4.20 formuleert de Staat een aantal vragen over de invulling van de door het onafhankelijke orgaan te verrichten toetsing. [X] c.s. voeren terecht aan dat de Staat deze vragen zelf, aan de hand van de in de rechtspraak van het EHRM ontwikkelde criteria, dient te beantwoorden bij het vorm geven van het noodzakelijke onafhankelijke toezicht. De Staat kan ook in redelijkheid niet klagen enerzijds dat de voorzieningenrechter zich teveel met de inhoud van de te ontwerpen regeling bemoeit en anderzijds dat hij niet meer duidelijkheid over de inhoud van die regeling heeft gegeven. De voorzieningenrechter heeft er terecht mee volstaan de, uit de rechtspraak van het EHRM volgende, minimumeisen aan te geven waaraan een dergelijke regeling zal moeten voldoen. 3.5 In het slot van deze grief klaagt de Staat dat de door de voorzieningenrechter verlangde toetsing bij indirect tappen alleen uitvoerbaar is bij invoering van een systeem van nummerherkenning, terwijl een nummerherkenningssysteem zou betekenen dat in het geheel geen afweging kan worden gemaakt tussen het belang van de nationale veiligheid en het verschoningsrecht, hetgeen volgens de Staat uit een oogpunt van bescherming van de nationale veiligheid niet aanvaardbaar is. Ook dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de onafhankelijke toets niet in alle gevallen voorafgaand aan het tappen hoeft plaats te vinden, omdat dit zeker bij indirect tappen niet steeds
15
mogelijk zal zijn. Anders dan de Staat aanvoert is een systeem van nummerherkenning dan ook niet de enige mogelijke oplossing en valt dus ook niet in te zien dat er geen ruimte zou zijn voor de door de Staat bedoelde afweging tussen de bescherming van de nationale veiligheid en het belang van het verschoningsrecht van de advocaat. [X] c.s. hebben in de memorie van antwoord op pagina 22 onder noot 46 een suggestie gedaan voor een systeem van toetsing bij indirect tappen, waarbij het systeem niet automatisch afslaat indien een gesprek met een advocaat wordt gevoerd, maar de informatie wordt opgeslagen en deze eerst na een onafhankelijke toets aan de diensten wordt kenbaar gemaakt. Dat een dergelijk systeem onwerkbaar zou zijn heeft de Staat niet aangevoerd. 3.6 Grief 2 slaagt niet. 4.1 Met grief 3 komt de Staat op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Staat geen informatie verkregen uit het tappen van advocaten aan het openbaar ministerie mag verstrekken zolang geen onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden met betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking. Deze toets houdt volgens de voorzieningenrechter in dat moet worden beoordeeld of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden deze informatie mag worden verstrekt (vonnis onder 4.18). De Staat is van mening dat onder uitzonderlijke omstandigheden, zoals ter voorkoming van een dreigende aanslag, wel informatie aan het openbaar ministerie moet kunnen worden verstrekt, mogelijk ook reeds voordat het onafhankelijk toezicht is ingevoerd. 4.2 Het hof heeft hiervoor overwogen dat het direct en indirect tappen van advocaten op dit moment in strijd met artikel 8 EVRM en dus onrechtmatig is. Dat de voorzieningenrechter de Staat gedurende zes maanden de tijd heeft gegeven om dat onafhankelijk toezicht alsnog in te voeren, neemt niet weg dat het direct of indirect tappen van advocaten ook thans reeds onrechtmatig is. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft beslist dat de met dergelijke onrechtmatige taps verkregen informatie niet aan het openbaar ministerie mag worden verstrekt en dat hij terecht het daartoe strekkende verbod onmiddellijk heeft doen ingaan. Artikel 38 Wiv 2002, dat de diensten de bevoegdheid geeft om verwerkte gegevens aan het openbaar ministerie te verstrekken, geeft immers als reden voor die verstrekking dat het gaat om gegevens die van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Dit betekent dat geenszins valt uit te sluiten dat informatie, die is verkregen door het tappen door de diensten van vertrouwelijke gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt, in het strafproces wordt gebruikt. Zonder afdoende waarborgen, die ontbreken, is dat onaanvaardbaar, aangezien dat in strijd zou zijn met een van de grondbeginselen van een fair trial, meer in het bijzonder met artikel 6 lid 3 onder c EVRM. Het EHRM heeft immers als één van deze grondbeginselen het recht van de verdachte aangemerkt om zonder toezicht en buiten gehoorsafstand van een derde met zijn advocaat te overleggen. Zie Dominichini t. Italië (15943/90) onder 39; Öcalan t. Turkije (46221/99) onder 133; Moiseyev t. Rusland (62936/00) onder 209. In S. t. Zwitserland (12629/87) overwoog het EHRM: “48. (….) The Court considers that an accused’s right to communicate with his advocate out of hearing of a third person is part of the basic requirements of a
16
fair trial in a democratic society and follows from Article 6 para. 3 (c) (art. 6-3-c) of the Convention. If a lawyer were unable to confer with his client and receive confidential instructions from him without such surveillance, his assistance would lose much of its usefulness, whereas the Convention is intended to guarantee rights that are practical and effective (see inter alia the Artico judgment of 13 May 1980, series A no. 37, p. 16, para. 33).” 4.3 Reeds de mogelijkheid dat, behoudens in zeer bijzondere en duidelijk te formuleren gevallen, dergelijke informatie aan het openbaar ministerie wordt doorgegeven kan tot gevolg hebben dat personen er van afzien zich tot een advocaat te wenden. Ook dat is in strijd met de strekking van artikel 6 lid 3 onder c EVRM en met de ratio van het aan een advocaat toegekende verschoningsrecht. Het doorgeven van uit taps verkregen informatie aan het openbaar ministerie kan dan ook slechts onder vrij uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn, zoals het door de Staat genoemde geval dat een aanslag kan worden verijdeld. De bevoegdheid van de diensten om informatie aan het openbaar ministerie door te geven is thans echter niet tot dergelijke uitzonderlijke gevallen beperkt. Ook ontbreekt op dit punt gepubliceerd beleid waaraan de diensten gebonden zijn en waaruit justitiabelen zouden kunnen afleiden dat deze bevoegdheid slechts in genoemde uitzonderlijke gevallen zal worden gebruikt. 4.4 De voorzieningenrechter heeft ook terecht beslist dat het doorgeven van uit advocatentaps verkregen informatie aan het openbaar ministerie een toetsing van een onafhankelijk orgaan vergt, waarbij de voorzieningenrechter overigens niet heeft beslist dat die toets steeds vooraf moet plaatsvinden. Een dergelijke specifieke toetsing ontbreekt thans. De algemene taakopdracht van de CTIVD toezicht te houden op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens de Wiv 2002 is gesteld is daarvoor te algemeen en garandeert niet dat het doorgeven van informatie aan het openbaar ministerie elke keer aan de hand van alle omstandigheden van het voorliggende geval door haar wordt getoetst. 4.5 Dat de strafrechter onrechtmatig verkregen bewijs dat door het openbaar ministerie is geproduceerd buiten beschouwing kan laten, betekent niet dat de civiele rechter de diensten niet kan verbieden dergelijke informatie aan het openbaar ministerie te geven. Bovendien hoeft het bij de onrechtmatig verkregen informatie niet steeds om bewijsmiddelen te gaan, maar is het ook mogelijk dat het openbaar ministerie via de diensten over de procestactiek van de verdachte en zijn advocaat wordt geïnformeerd en daar, zonder dat de rechter dat hoeft te ervaren, zijn voordeel mee kan doen. Bovendien kan een toets door de rechter achteraf niet wegnemen dat het risico bestaat dat verdachten zich minder snel tot een advocaat zullen wenden, indien zij weten dat hun gesprekken met een advocaat bij het openbaar ministerie terecht kunnen komen, zonder dat een onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden waaruit volgt dat het om een uitzonderlijk geval gaat. 4.6 De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht beslist dat uit taps van advocaten verkregen informatie slechts aan het openbaar ministerie mag worden verstrekt indien, voor zover deze informatie onder het verschoningsrecht valt, onafhankelijk wordt getoetst of dit geoorloofd is. Het is aan de Staat om criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke informatie, in
17
welke gevallen en onder welke voorwaarden aan het openbaar ministerie mag worden verstrekt. Het is eveneens aan de Staat om het toezicht op dergelijke verstrekkingen vorm te geven en om te bepalen wanneer toestemming vooraf noodzakelijk is en onder welke uitzonderlijke omstandigheden (zoals in spoedgevallen waarbij de nationale veiligheid in het geding is) met toetsing achteraf kan worden volstaan. 4.7 Nu al deze waarborgen ontbreken is het hof van oordeel dat het doorgeven van uit advocatentaps verkregen informatie aan het openbaar ministerie onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht het verbod op het doorgeven van deze informatie onmiddellijk doen ingaan, nu het gaat om onrechtmatig want in strijd met artikel 8 EVRM verkregen informatie die, indien verstrekt aan het openbaar ministerie, tot een ernstige inbreuk op artikel 6 lid 3 onder c EVRM leidt. 4.8 Grief 3 loopt op het voorgaande stuk. 4.9 Grief 4 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke bespreking. in het incidenteel appel 5.1 Grief 1 is gericht tegen een tweetal overwegingen van de voorzieningenrechter, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat het Handvest EU niet van toepassing is en dat het verschoningsrecht niet absoluut is. Volgens de CCBE is het Handvest wel van toepassing en is het verschoningsrecht wel absoluut, zij het dat niet alle communicatie van een advocaat met zijn cliënt onder het verschoningsrecht valt. In het verlengde daarvan betoogt de CCBE in grief 2 dat de woorden “met betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking” dienen te vervallen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 5.2 Of het Handvest in dit geval van toepassing is kan in het midden blijven, aangezien niet is gesteld of gebleken dat de toetsing van het gedrag van de Staat aan het Handvest tot een andere uitkomst zou leiden. 5.3 De grieven berusten voor het overige op de opvatting dat het verschoningsrecht van de advocaat absoluut is, maar dat het verschoningsrecht zich niet uitstrekt tot gevallen waarin bijvoorbeeld de advocaat zelf deelneemt aan criminele handelingen of door zijn cliënt wordt ingelicht over een op handen zijnde aanslag. In de zienswijze van de CCBE zou dus niet moeten worden beoordeeld of een inbreuk op het verschoningsrecht geoorloofd is, dat zou nimmer het geval zijn, maar zou in plaats daarvan moeten worden nagegaan hoever het verschoningsrecht zich uitstrekt. Het hof is er niet van overtuigd dat het hier om iets anders dan een woordenstrijd gaat. Evenmin dringt zich de conclusie op dat de door de CCBE voorgestane benadering tot een andere uitkomst in de praktijk zal leiden. De CCBE heeft dus ook bij dit betoog geen belang. Overigens
18
constateert het hof dat het EHRM er in constante rechtspraak van uitgaat dat het verschoningsrecht niet absoluut is. Het hof ziet geen reden daarvan af te wijken. 5.4 Het incidenteel appel slaagt niet. slotsom 6.1 Nu de grieven in het principaal en het incidenteel appel falen, zal het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen. 6.2 In het principaal appel zal de Staat als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, LJN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente is geen grond. De CCBE zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel. Beslissing Het hof: in het principaal appel: - bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; - veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [X] c.s. begroot op € 711,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat, en aan de zijde van de CCBE begroot op € 711,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat over deze ten gunste van de CCBE uitgesproken veroordeling de wettelijke rente verschuldigd is na de vijftiende dag van dit arrest; - verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; in het incidenteel appel: - bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; - veroordeelt de CCBE in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op nihil voor verschotten en € 1.341,-- voor salaris van de advocaat.
19
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A. Dupain en J.J. van der Helm en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015, in aanwezigheid van de griffier.
20
ECLI:NL:HR:2015:3169 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-10-2015 Datum publicatie 27-10-2015 Zaaknummer 13/01923 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1886, Contrair Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Witwassen. Art. 420bis Sr. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de HR over i.h.b. de kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1090). Het enkele storten op eigen bankrekeningen is onvoldoende om te kunnen spreken van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2913), ook als dat – op de door het Hof genoemde maar niet nader uitgewerkte wijze – “voor ‘reguliere’ uitgaven” gebeurt. Conclusie AG: anders.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl SR-Updates.nl 2015-0472 Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer nr. S 13/01923 ABO/IC Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2013, nummer 21/003146-10, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
21
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2 Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie 2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "1: hij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk, heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3: hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007, te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf." 2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "Ten aanzien van feit 1 1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 3 tot en met 20 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten: Aanleiding onderzoek: Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Utrecht is in de maand november 2007 via een informant de navolgende informatie binnen gekomen: "Een Nederlandse man van ongeveer 37 jaar die [verdachte] heet en met zijn vrouw en zoontje in de buurt van poppodium Ekko woont, heeft in zijn woning een hennepplantage". Uit onderzoek in het Bedrijfs Processen Systeem (B.P.S.) van de Politie Utrecht en H.K.S. blijkt dat daarin, in combinatie met bovengenoemde gegevens staat geregistreerd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1969, [a-straat 1] te Utrecht. Nader onderzoek: * Volgens het Gemeentelijk Basis Administratie (GBA) zijn sinds 10 maart 2004 woonachtig op genoemd adres: - [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969 - [medeverdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973 - [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005 * Volgens het Districtelijk Informatie Knooppunt (DIK) van de politie Utrecht heeft [verdachte] antecedenten op het gebied van de Opiumwet namelijk: - 18-07-2002 artikel 3.1 D Opiumwet (hennepplantage) * Volgens het Bedrijfs Processen Systeem van de politie Utrecht is [medeverdachte] op 18-07-2002 als verdachte verhoord terzake artikel 3 van de Opiumwet. Dit betrof een hennepplantage die werd aangetroffen in de
22
huurwoning waar zij op dat moment met [verdachte] woonde. * Door [betrokkene 2] , in dienst van ENECO Energie Services en werkzaam als technisch specialist fraude werd meegedeeld dat het elektrisch verbruik met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht op jaarbasis extreem hoog was. Uitgaande van een regulier verbruik van 3500 kWh per jaar (12 maanden) voor een gezin - twee volwassenen en een kind was het verbruik in de periode september 2004 tot september 2005 (12 maanden) en september 2005 tot september 2006 (12 maanden) het tienvoudige en in de periode september 2006 tot september 2007 het zesvoudige verbruik vergeleken met dat van een regulier verbruik per 12 maanden. Onderzoek ter plaatse: Op dinsdag 4 december 2007 omstreeks 09.00 uur, hebben wij, in samenwerking met [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opsporingsfunctionaris in dienst van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vanaf 1 januari 2002 rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, hierna te noemen UWV, afdeling Fraude Preventie en Opsporing, standplaats Amsterdam, kantoor Utrecht, beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar nummer akte van beëdiging respectievelijk [001] en [002] , beiden momenteel gedetacheerd bij het Interventieteam Utrecht, Gooi- en Vechtstreek en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , beiden in dienst bij ENECO en werkzaam als technisch specialist fraude een onderzoek ter plaatse ingesteld. Ik, [betrokkene 4] , ben hennepcoördinator stad Utrecht en heb als zodanig ruime ervaring en kennis opgedaan op het gebied van hennepkwekerijen. Bij aankomst aan de [a-straat 1] zagen wij dat uit de woning [a-straat 1] drie personen kwamen, een man, een vrouw en een klein kind. Ik, [betrokkene 4] , sprak de man aan en vroeg hem of hij [verdachte] heette. Ik, [betrokkene 4] , hoorde dat de man hierop bevestigend antwoordde. Ik, [betrokkene 4] , deelde de man mee dat wij een vermoeden hadden dat er in de woning [a-straat 1] een hennepkwekerij zou zijn. Ik, [betrokkene 4] , vroeg de man of wij een onderzoek in de woning mochten doen. Ik, [betrokkene 4] , hoorde dat de man hierop geen duidelijk antwoord gaf. Ik, [betrokkene 4] , deelde de man mee dat ik een machtiging binnentreden in een woning had met betrekking tot de woning [astraat 1] . lk, [betrokkene 4] , toonde de machtiging binnentreden in een woning en gaf deze aan de man. Vervolgens gaf de man ons toestemming de woning te betreden, lk, [betrokkene 4] , hoorde dat de vrouw zei dat ze haar kind naar de crèche zou brengen om Sinterklaas te vieren. Wij zagen dat de vrouw en het kind weggingen. Binnentreden: Op dinsdag, 4 december 2007 werd binnengetreden op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet. Er werd binnengetreden in een woning met een machtiging binnentreden in een woning, afgegeven door [betrokkene 5] voornoemd. Vervolgens hebben wij in het bijzijn van de man in de woning aan de [a-straat 1] een onderzoek ingesteld. Vervolgens hebben wij, door een houten luik in de gang pal voor de voordeur te openen, toegang verkregen tot de kelder onder de woning. Met een aluminium ladder konden wij de kelderruimte betreden. In de kelderruimte gekomen zagen wij dat er een deur was gesitueerd, welke was afgesloten. Nadat deze deur was opengebroken, konden wij de gehele kelderruimte onder de woning betreden. Omschrijving plaats delict: In de kelder ruimte zagen wij drie (3) afzonderlijke ruimten, welke openlijk met
23
elkaar in verbinding stonden. Ik, [betrokkene 4] , zag dat in de hiervoor omschreven ruimten hennepplanten van het geslacht Cannabis, vermeld op de lijst II onderdeel B van de Opiumwet geteeld werden. Betreft een ruimte voor het telen, bewerken en verwerken van hennep, als bedoeld in artikel 3.1 van de Opiumwet. Aanhouding verdachte: * Op dinsdag, 4 december 2007, omstreeks 09.05 uur werd in de woning [astraat 1] te Utrecht op grond van overtreding van de Opiumwet aangehouden een man die mij, [betrokkene 4] , daarnaar gevraagd, opgaf te zijn genaamd: Verdachte: Naam: [achternaam verdachte] voornamen: [voornaam verdachte] geboren: [geboorteplaats] geboortedatum: [geboortedatum] 1969 woonadres: [a-straat 1] woonplaats: Utrecht [verdachte] legitimeerde zich met een geldig op zijn naam staand Nederlands rijbewijs onder nummer [003] . Aanhouding verdachte: Op dinsdag, 4 december 2007, omstreeks 10.00 uur kwam de eerder genoemde vrouw weer terug bij de woning, waarna zij in de woning [a-straat 1] te Utrecht op grond van overtreding van de Opiumwet werd aangehouden. De vrouw gaf mij, [betrokkene 4] , daarnaar gevraagd, op te zijn genaamd: Verdachte: Naam: [achternaam medeverdachte] Voornamen: [voornamen medeverdachte] Geboren: [geboorteplaats] Geboortedatum: [geboortedatum] 1973 Woonadres: [a-straat 1] Woonplaats: Utrecht [medeverdachte] legitimeerde zich met een op haar naam stand geldig Nederlands paspoort onder nummer: […] . Vervolg omschrijving plaats delict: Ruimte I: * Ik, [betrokkene 4] , zag in deze ruimte een groot aantal hennepbloemen (toppen) op enkele grijze plateaus liggen. Na weging bleek dat het gewicht van de hennepbloemen (toppen) 6,34 kg bedroeg. Ik, [betrokkene 4] , zag in ruimte 1 een compleet irrigatiesysteem, 16 assimilatielampen, een aan/afzuiger in combinatie met een koolstoffilter en stellingen voorzien van plateaus. Ik, [betrokkene 4] , zag dat deze ruimte zodanig was ingericht dat hierin per direct hennepplanten kunnen worden geteeld. Ruimte II: * Ik, [betrokkene 4] , zag in ruimte II een groot aantal hennepbloemen (toppen) op een aantal grijze plateaus liggen. Na weging bleek dat het gewicht van de hennepbloemen (toppen) 8,98 kg bedroeg. Ik, [betrokkene 4] , zag in ruimte II een compleet irrigatiesysteem, 17 assimilatielampen, aan-/afzuigers in
24
combinatie met twee koolstoffilters en stellingen voorzien van plateaus. Ik, [betrokkene 4] , zag dat deze ruimte zodanig was ingericht dat hierin hennepplanten per direct kunnen worden geteeld. Ruimte III: * Ik, [betrokkene 4] , zag dat in deze ruimte zeven (7) kartonnen dozen op een grijs plateau stonden. Ik, [betrokkene 4] , zag dat in deze dozen, na telling, in totaal 704 hennepplanten (stekken) stonden. Ik, [betrokkene 4] , zag dat er nog geen bloemtoppen in deze hennepplanten aanwezig waren. De hennepplanten werden door mij, [betrokkene 4] , hennepcoördinator geschat op ongeveer 1 á 2 weken oud. * Ik, [betrokkene 4] , zag dat in deze ruimte een aantal gedroogde hennepplanten voorzien van bloemen (toppen) aan een houten balk hingen. Na weging bleek dat het gewicht van deze hennepplanten 0,52 kg bedroeg. * Ik, [betrokkene 4] , zag in een diepvries 7 vuilniszakken met hennepplanten waarin geen bloemtoppen zaten. Na weging bleek dat het gewicht van deze hennepplanten 11,71 kg bedroeg. Monsterneming: Door mij, [betrokkene 4] , zijn uit ruimte I en ruimte II drie plantenbloemen (toppen) als monster veilig gesteld. Deze zijn door mij, [betrokkene 4] , ter plaatse geanalyseerd. Door mij, [betrokkene 4] , zijn uit ruimte III vijf representatieve planten als monster veilig gesteld. Deze zijn door mij, [betrokkene 4] , ter plaatse geanalyseerd. Door mij, [betrokkene 4] , zijn vijf (5) plantenresten als monster veilig gesteld. Deze zijn door mij, [betrokkene 4] , ter plaatse geanalyseerd. Processen-verbaal van analyse zijn in dit dossier opgenomen. Indicatoren professionaliteit: Voor de mate van professionaliteit met betrekking tot de teelt van Cannabis (laag, midden en hoog): Belichting * kunstlicht Natriumlampen op tijdklok gestuurd - Ruimte I 16 á 600 Watt - Ruimte II 17 á 600 Watt Voeding: * geregeld bevloeiingssysteem - Ruimte I compleet irrigatiesysteem - Ruimte II compleet irrigatiesysteem Ruimte: * afgescheiden ruimte - Ruimte I afgescheiden ruimte - Ruimte II afgescheiden ruimte Afscherming: * Ruimte I en II geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur Ventilatie: * aan- en afzuiging al dan niet in combinatie met koolstoffilter(s) Ruimte I één (1) elektromotoren > 0,25 kW totaal elektromotorisch vermogen 1,1 kW.
25
Ruimte II twee (2) elektromotoren > 0,25 KW totaal elektromotorisch vermogen 1,3 KW Verwarming: * geen Bodem: * steenwol (steenwol slaps) Ziekte- en/of ongediertebestrijding: * onbekend Verwerking: * in eigen beheer Plantmateriaal: * stekken Oordeel mate van professionaliteit: * hoog Eerdere oogsten: Uit ingesteld onderzoek is vastgesteld dat er eerder hennep is geoogst. Ik, [betrokkene 4] , zag namelijk * restanten uit eerdere oogsten. Op de grond ruimte II werd hennepafval aangetroffen. Henneptest uitgevoerd. * in ruimte III een groot aantal vuilniszakken met hennepafval en een groot aantal vuilniszakken met gebruikte steenwol slaps. Henneptesten uitgevoerd. * in ruimte III enkele henneptoppen aan het plafond hangen. Henneptest uitgevoerd. * in ruimte III in een diepvries zeven (7) vuilniszakken met hennepplanten waarin geen bloemen(toppen) zaten. Geen henneptest uitgevoerd. * in ruimte I en ruimte II een grote hoeveelheid hennepbloemen (toppen). Henneptesten uitgevoerd. * sterk vervuilde koolstoffilters; Ik, [betrokkene 4] , zag namelijk dat de koolstoffilters zwaar waren vervuild. Dat bleek uit het feit dat onder de banden waaraan deze koolstoffilters waren opgehangen geen vervuiling werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerij op een dermate wijze vervuild dat de filters meerdere hennepoogsten in werking zijn geweest. * gebruik groeimiddelen (lege jerrycans); zie kennisgeving van inbeslagneming. * stof op lampenkappen en transformatoren; Ik, [betrokkene 4] , zag dat er veel stof op de lampenkappen en de transformatoren lag, wat erop duidt dat het al een langere tijd aanwezig was. * kalkafzetting in het vloeistofvat. Ik, [betrokkene 4] , zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van dikke kalkaanslag. Tevens zag ik dat de irrigatiesystemen voorzien waren van een kalkaanslag wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van een hennepkwekerij.
26
* uit gegevens van de ENECO bleek van een extreem hoog verbruik van elektriciteit. Uitgaande van een regulier verbruik per van 3500 kWh (gezinssituatie man/vrouw/kind) blijkt een verbruik: - van sept. 2003 tot sept. 2004 van 5183 kWh - van sept. 2004 tot sept. 2005 van 34834 kWh - van sept. 2005 tot sept. 2006 van 36508 kWh - van sept. 2006 tot sept. 2007 van 20126 kWh. 2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het onderzoek (als bijlage op pagina 39 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant: Op 4 december 2007 heb ik, [betrokkene 4] , onderzoek ingesteld in verband met een aantal inbeslaggenomen plantenbloemen (toppen) uit een hennepkwekerij, bij de verdachte: naam: [achternaam verdachte] voornamen: [voornaam verdachte] geb.plaats/datum: [geboorteplaats] , [geboortedatum] 1969 woonplaats/adres: Utrecht, [a-straat 1] Bevindingen: Ik onderzocht deze plantenbloemen (toppen) middels determinatie ter vaststelling van de plantensoort, in verband met vermoedelijke strafbare handelingen ingevolgde de Opiumwet. In kweekruimte 1 en II werden per kweekruimte drie monsters genomen van de aanwezige plantenbloemen (toppen). Ik zag aan de kleur en de vorm van de geselecteerde plantenbloemen (toppen) dat deze de uiterlijke kenmerken hadden van bloemen (toppen) afkomstig van hennepplanten. Tevens rook ik, dat de geur die de planten bloemen (toppen) verspreidden, overeenkwam met de kenmerkende geur van hennepplanten. Ik schatte de plantenbloemen (toppen) ongeveer tien weken oud. Ten behoeve van de drugsidentificatie werd tevens gebruik gemaakt van een door de Politie Utrecht voorgeschreven drugstestkit van de fabrikant M.M.C. International BV. Ik gebruikte daarbij een ampul van de drugsidentificatietest 'Cannabis', waarmee hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis danwel gebruikelijke vaste mengsels van hennephars en plantaardige elementen van hennep kunnen worden aangetoond. De testwerkzaamheden werden uitgevoerd conform de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Ik zag, dat tijdens het testen een duidelijke kleurreactie optrad. Deze reactie gaf een positieve indicatie op de aanwezigheid van hennep. Uit de determinatie en de drugstest mag gesteld worden, dat de inbeslaggenomen plantenbloemen (toppen) afkomstig waren van hennepplanten van het geslacht Cannabis. Deze plantensoort staat vermeld op lijst II onderdeel b van de Opiumwet. 3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het onderzoek (als bijlage op pagina 41 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
27
Op 4 december 2007 heb ik, [betrokkene 4] , onderzoek ingesteld in verband met een aantal inbeslaggenomen planten uit een hennepkwekerij, bij de verdachte: naam: [achternaam verdachte] voornamen: [voornaam verdachte] geb.plaats/datum: [geboorteplaats] , [geboortedatum] 1969 woonplaats/adres: Utrecht, [a-straat 1] Bevindingen: Ik onderzocht deze planten middels determinatie ter vaststelling van de plantensoort, in verband met vermoedelijke strafbare handelingen ingevolgde de Opiumwet. In totaal werden vijf monsters genomen van de aanwezige planten. Daartoe werd in de ruimte over het kweekbed virtueel een 'X' geplaatst en werden langs de beide assen de planten geselecteerd. Er werden geen randplanten en niet alleen grote of kleine planten gekozen om een representatief monster te kunnen verkrijgen. Ik zag aan de kleur, de vorm en de stand van de bladeren op de stengel van de geselecteerde planten dat deze de uiterlijke kenmerken hadden van hennepplanten. Tevens rook ik dat de geur die de planten verspreidden, overeenkwam met de kenmerkende geur van hennepplanten. Ik schatte de planten ongeveer 1 week oud. Ten behoeve van de drugsidentificatie werd tevens gebruik gemaakt van een door de Politie Utrecht voorgeschreven drugstestkit van de fabrikant M.M.C. International BV. Ik gebruikte daarbij een ampul van de drugsidentificatietest 'Cannabis', waarmee hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis danwel gebruikelijke vaste mengsels van hennephars en plantaardige elementen van hennep, kunnen worden aangetoond. De testwerkzaamheden werden uitgevoerd conform de gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Ik zag, dat tijdens het testen een duidelijke kleurreactie optrad. Deze reactie gaf een positieve indicatie op de aanwezigheid van hennep. Uit de determinatie en de drugstest mag gesteld worden, dat de inbeslaggenomen planten hennepplanten waren van het geslacht Cannabis. Deze plantensoort staat vermeld, op lijst II onderdeel b van de Opiumwet. 4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina's 53 tot en met 56 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte] : U vertelt me dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht aanwezig is, die uit de afvoerpijp komt. Ten aanzien van feit 3 5. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek d.d. 10 januari 2009 (op pagina's 3 tot en met 21 van het procesverbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant: Onderzoeksperiode Het onderzoek heeft zich uitgestrekt over de periode van 8 augustus 2003 tot en met 4 december 2007.
28
5.4 Kasopstelling [verdachte] en [medeverdachte] Op basis van ter beschikking staande bescheiden en processen-verbaal is een kasopstelling gemaakt waaruit blijkt dat de verdachten in de onderzoeksperiode diverse contante uitgaven hebben gedaan, terwijl hun legale contante inkomsten ontoereikend waren om deze uitgaven te dekken. De termijn van deze kasopstelling beslaat de termijn overeenkomend met de periode van onderzoek. Tijdens de doorzoeking is gebleken dat het woonhuis aan de Bemuurde Weerd van verdachten volop werd verbouwd. Van de kosten van de verbouwing is geen enkele bon of factuur terug gevonden. Deze vermoedelijk contant betaalde kosten zijn derhalve niet in de kasopstelling opgenomen. Kasopstelling [verdachte] (=W) en [medeverdachte] (=K) W: beginsaldo contant geld 2003 K: beginsaldo contant geld 2003 W: bankopname RABO 2003 K: bankopname Postbank 2003 W: bankopname RABO 2004 K: bankopname Postbank 2004 W: bankopname RABO 2005 K: bankopname Postbank 2005 W: bankopname RABO 2006 K: bankopname Postbank 2006 W: bankopname RABO 2007 K: bankopname Postbank 2007 N&L Boorverhuur: legale contante ontvangsten 2007 W: eindsaldo contanten K: eindsaldo contanten Beschikbaar voor contante uitgaven feitelijke uitgaven 2003 W: stortingen RABO W: stortingen ANWBVISA K: stortingen Postbank overige contante stortingen eigen rekening (bijl. D) overige contante betalingen (bijl. D) stortingen huur koopsom hypotheekopvangpolis levensonderhoud feitelijke uitgaven 2004 W: stortingen RABO W: stortingen ANWBVISA K: stortingen Postbank stortingen huur hennepkwekerij: vaste kosten hennepkwekerij: variabele kosten levensonderhoud feitelijke uitgaven 2005 W: stortingen RABO W: stortingen ANWBVISA
29
0,00 0,00 9700,00 3850,00 13203,00 7660,00 8850,00 400,00 5100,00 250,00 3005,00 100,00 16900,00 0,00 0,00 69018,00
K: stortingen Postbank stortingen huur hennepkwekerij: variabele kosten levensonderhoud feitelijke uitgaven 2006 W: stortingen RABO W: stortingen ANWBVISA K: stortingen Postbank stortingen huur hennepkwekerij: variabele kosten levensonderhoud Feitelijke uitgaven 2007 W: stortingen RABO K: stortingen ANWBVISA K: stortingen Postbank Overige contante stortingen eigen rekening (bijl. D) Overige contante betalingen (bijl. D) Stortingen huur Hennepkwekerij: variabele kosten Levensonderhoud [A] : aanschaf boot [A] : contante uitgaven Eneco kosten Kroonluchter(aan)betaling) Totaal uitgaven 2003-2007 Negatieve kas 6.1 Inkomsten verdachten
274294,00
Zoals eerder in dit proces-verbaal is aangehaald, is op basis van het hennepconvenant informatie uitgeleverd door de Belastingdienst Utrecht van waaruit bekend werd dat verdachten fiscaal onbeschreven zijn. Ambtshalve is ons bekend geworden dat aan verdachte [verdachte] aanslagen zijn opgelegd, een navorderingsaanslag over het jaar 2002 en over 2003 van € 37.153,00 en € 30.641,00, een aanslag over 2004 van € 18.666,00 en voorlopige aanslagen over de jaren 2005, 2006 en 2007 van respectievelijke 19.386,00, €18.845,00 en € 17.901,00. Deze aanslagen worden als volgt onderbouwd: • verdachte is niet beschreven voor de inkomstenbelasting • over de jaren 2002 tot en met 2006 is geen inkomen of vermogen bekend • op 8 augustus 2003 is een woning aan de [a-straat 1] te Utrecht gekocht voor € 275.000,00 • hiervoor is een (top)hypotheek afgesloten voor € 310.000,00 • voor achterstallig onderhoud en verbeteringen is een bedrag van € 30.000,00 gesteld voorde periode liggend tussen augustus 2003 en april 2004 alvorens werd verhuisd op 10 maart 2004 • de inrichtingskosten nieuwe woning worden geschat op € 25.000,00 • het aantreffen van een hennepkwekerij en droge henneptoppen in de woning in december 2007. Uit deze uitgaven leidt de inspecteur af dat verdachte [verdachte] inkomen moet
30
hebben gehad. Dit inkomen wordt door de belastingdienst geschat op basis van de verkregen hypotheek ad € 310.000,00, doorgaans maximaal 6 x een jaarsalaris. Het inkomen van verdachte [medeverdachte] wordt voor het jaar 2007 voorlopig aangeslagen op € 17.901,00. Het inkomen over 2003 en 2004 dat zij heeft gegenereerd door bij een uitzendbureau te werken bedroeg respectievelijk € 2.541,00 en € 1.121,00. Zoals al eerder in dit proces-verbaal is vermeld, heeft verdachte [medeverdachte] in haar verklaring van 19 september 2008 aangegeven dat zij vanaf januari 2008 bij een bank werkt tegen een salaris van € 1.522,00 per maand. In de periode gelegen tussen 2004 en 2008 is verdachte [medeverdachte] zwanger geweest en heeft ze voor haar zoontje gezorgd. Bank- en girorekeningen De verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben de volgende bank- en girorekeningen in gebruik: • RABO [004] o.n.v. [verdachte] • ANWB/VISA [005] o.n.v. [verdachte] • ANWB/VISA [006] o.n.v. [verdachte] • Postbank [007] o.n.v. [medeverdachte] • Postbank [008] .o. nv. [A] RABO o.n.v. [verdachte] : In een excel-overzicht (bijlage A) zijn de mutaties op de rekening verwerkt en vergeleken met de afschriften, waarna per jaar het saldo werd bepaald. Deze rekening wordt onder andere gebruikt voor de betaling van het hypotheekbedrag ad € 1.136,67 aan de ING-bank. Opvallend zijn de vele opnamen via een geldautomaat en de contante stortingen op de rekening. Het komt voor dat er geld wordt gestort op rekening, waarna er weer wordt opgenomen via de geldautomaat. Vanaf december 2003 vinden er nagenoeg maandelijks stortingen plaats van € 2.200,00, welk bedrag overeenkomt met het huurbedrag voor de kelder. ANWB/VISA o.n.v. [verdachte] : In een excel-overzicht (bijlage BO) zijn de mutaties op de rekening verwerkt en vergeleken met de afschriften, waarna tot het bepalen van het saldo is gekomen. Indien in het overzicht wordt vermeld "betalingen" dan wordt hier bedoeld het aanzuiveren van het saldo door verdachte. Volgens informatie van ICS Card Services te Diemen is het saldo doorgaans aangezuiverd middels contante stortingen op de rekening (BOOG/FER/DOCI 8). Niet bekend is of deze contante aanzuiveringen zijn gedaan met opnamen van de RABO-rekening via de geldautomaat. Voor sommige stortingen zou dan meerdere keren via de geldautomaat geld zijn opgenomen. Als voorbeeld dient hier de stortingen op 08-08-2007 van twee maal € 990,00. Op de RABO-rekening van verdachte worden rond deze periode geen bedragen via de geldautomaat opgenomen; wel vinden in de periode eind juli tot half augustus een tweetal stortingen plaats van € 2.200,00 en € 2.100,00 op de RABO-rekening. Postbank o.n.v. [medeverdachte] In een excel-overzicht (bijlage C) zijn de mutaties op de rekening verwerkt en vergeleken met de afschriften, waarna tot het bepalen van het saldo is gekomen.
31
De rekening wordt door verdachte gebruikt voor het ontvangen van salaris en het doen van betalingen. Een storting van € 20.811,40 afkomstig uit een "divorcesettlement" en het doorstorten van € 17.000,00 op rekening van verdachte [verdachte] zijn zaken die opvallen. In mei en juni 2004 zijn er nog een tweetal contante stortingen te zien van respectievelijke € 5.000,00 en € 8.000,00; in de jaren er na zijn de stortingen op eigen rekening veel kleiner. De opnamen via de geldautomaat zijn de laatste jaren slechts zeer gering. Postbank o.n.v. [A] Deze rekening wordt verder in dit proces-verbaal aangehaald onder het hoofdstuk "boot". Contante betalingen In de bijlage is een excel-overzicht (bijlage D) opgenomen van contante betalingen c.q. contante stortingen op eigen rekening in de periode van 5 november 2003 tot en met 15 februari 2008. Dit overzicht is samengesteld aan de hand van inbeslaggenomen bescheiden. De stortingen op rekening van het zoontje van verdachten, [betrokkene 6] , zijn gecorrigeerd op het totaal, waarna een bedrag resteert van € 19.586,84. Dit bedrag is inclusief de stortingskosten die op het postkantoor moeten worden betaald. Opvallend is de verhouding stortingskosten en het te betalen bedrag. BOOT Binnen deze paragraaf van het strafrechtelijk financieel onderzoek zijn een aantal zaken met betrekking tot de aanschaf en exploitatie van een boot relevant. Op 2 februari 2007 vond bij Koch en Compaijen, notarissen te Utrecht de levering plaats van een registergoed tussen [betrokkene 7] , verkoper en [medeverdachte] , koper. Het betrof een boot, genaamd Zwerver; een stalen motorchip met het brandmerk […] , een voormalige sleepboot gebouwd in 1923. De prijs voor de boot bedroeg € 11.000,00. Door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] is de aangeschafte boot in gebruik genomen als partyboot. Hiertoe is op 7 februari 2007 een Vennootschap onder firma geregistreerd bij de Kamer van Koophandel onder de naam [A] met als vennoten [verdachte] en [medeverdachte] . Als bedrijfsomschrijving is in het uittreksel van de Kamer van Koophandel vermeld: "feestbootverhuur annex sloepverhuur". Tijdens de doorzoeking is de administratie van [A] in beslag genomen. Deze administratie is in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek onderzocht waarbij de volgende zaken zijn opgevallen: • De administratie van [A] is gevoerd in een tabellarisch kasboek waarbij ontvangsten/uitgaven zijn verantwoord met een splitsing van de B.T.W. De registratie heeft plaats gevonden vanaf februari tot en met september 2007. Aan de hand van de inbeslaggenomen bescheiden is te volgen dat bonnen en facturen soms wel maar ook vaak niet worden verantwoord. Indien het laatste het geval is zullen deze ontvangsten c.q. uitgaven in de kasopstelling worden meegenomen. • De inkomsten en uitgaven zijn in het tabellarisch kasboek niet getotaliseerd en saldi worden niet van maand tot maand doorgeboekt. Indien het resultaat over de maanden februari tot en met september van [A] wordt berekend, resteert een overschot van € 4.318,54. Hierop dienen een aantal betalingen ten behoeve van [A] te worden gecorrigeerd (in de kasopstelling) waardoor in feite een negatief resultaat over de periode van verhuur van de boot ontstaat.
32
• Voor de financiële geldstroom is een bankrekening bij de Postbank in gebruik met het nummer [008] . Afschriften van deze rekening zijn in beslag genomen maar voor de volledigheid zijn de afschriften eveneens via een vordering aan de Postbank opgevraagd. Opvallend is te constateren dat deze rekening niet is gebruikt voor het afstorten van contante ontvangsten en het doen van betalingen. Terug te vinden zijn restituties omzetbelasting en de contante opnamen van deze restituties via een geldautomaat alsmede rente- en administratiekosten aan de rekening verbonden. • Kennelijk zijn betalingen voor [A] contant verricht; voor een deel mogelijk uit de contante ontvangsten. In een in de bijlage opgenomen excel overzicht (bijlage E) zijn de uitgaven verwerkt aan de hand van bonnen/kwitanties afkomstig uit de inbeslaggenomen bescheiden. Het totaal van de contante uitgaven bedraagt volgens dit overzicht € 28.840.75; dit bedrag is inclusief de aanschaf van de boot zelf. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 11.000,00. Laatstgenoemd bedrag is noch terug te vinden op de privérekeningen van verdachten noch op de betaalrekening van [A] . • Voor de ontvangsten van [A] kon alleen gebruik worden gemaakt van het tabellarisch kasboek dat werd gehanteerd. De ontvangsten wegens rondvaarten bedragen in totaal € 16.900,00 vanaf de maanden maart t/m september. • De ontvangsten voor georganiseerde rondvaarten zijn niet te controleren; er zijn geen bonnen en/of kwitanties aangetroffen. • Ook het aantal tochten is niet te controleren. In maart bijvoorbeeld zijn vier tochten in het kasboek verantwoord. Bij deze tochten zijn kennelijk geen drankjes verkocht, zoals dat wel is terug te vinden in de opvolgende maanden. Het feit dat er in maart tochten zijn georganiseerd is opvallend te noemen; maart is doorgaans een maand waarbij het nog zeer koud kan zijn op het water. • Aan de boot wordt nog volop onderhoud gepleegd, terwijl er toch tochten worden georganiseerd. De vraag rijst of het onderhoud aan de boot en de organisatie van tochten samen konden gaan. In de bijlagen (bijlage E en verder) zijn exploitatieoverzichten opgenomen, die door verbalisant in excel zijn vervaardigd aan de hand van de inbeslaggenomen bonnen/facturen en het tabellarisch kasboek. Het betreft zoals eerder is vermeld een overzicht van alle uitgaven aan de hand van de inbeslaggenomen bonnen/facturen, maandoverzichten aan de hand van het tabellarisch kasboek, een verzameloverzicht van de ontvangsten/uitgaven met daarin opgenomen het resultaat per maand en het cumulatieve resultaat, een resultaatberekening volgens het tabellarisch kasboek en een resultaatberekening volgens de ontvangsten in het tabellarisch kasboek en de uitgaven op basis van de inbeslaggenomen bonnen/facturen. Het eindresultaat volgens deze berekening bedraagt over de maanden februari 2007 tot en met september 2007 bedraagt € 11.940,75 negatief. [A] heeft over de genoemde periode een verlies gedraaid. In de verhoren van verdachten van 11 juli 2008 ( [verdachte] ) en 19 september 2008 ( [medeverdachte] ) zijn diverse vragen gesteld met betrekking tot de boot en [A] in het bijzonder, waarop door verdachte [verdachte] niet is geantwoord en die door verdachte [medeverdachte] wel zijn beantwoord. Bij dit verbaal zijn de verhoren opgenomen onder BOOG/FERNEOOl en BOOG/FERNE002. In haar verklaring gaf verdachte [medeverdachte] onder meer aan: • dat [verdachte] (verdachte [verdachte] ) het idee had een boot te kopen en een bedrijf te beginnen
33
• zij daarin heeft geïnvesteerd • het de bedoeling was de boot als partyboot te exploiteren • [verdachte] de boot heeft gevonden, maar zij niet weet hoe • de koopprijs van de boot ad € 11.000,00 haar bekend "zou" voorkomen • de koopprijs contant is voldaan • het geld was uit haar scheiding • zij [A] samen wilden doen • zij de boekhouding deed • de bootverhuur een inkomstenbron moest zijn • de clientèle meestal contant afrekenden en zij dat het liefst hadden • de boot is verkocht omdat er geld nodig was Het is verbalisant bekend dat verdachte [medeverdachte] op 27-04-04 een bedrag heeft overgeschreven van € 17.000.00 op rekening van verdachte [verdachte] . Dit geld was afkomstig van haar rekening waarop op 20-04-04 een bedrag van € 20.811.40 was gestort, zijnde de (vermoedelijke) (eind-)afwikkeling van haar scheiding (divorce settlement). Op de rekening van verdachte [verdachte] ziet verbalisant dit bedrag binnenkomen op 27 april 2004, waarna er bedragen via de geldautomaat van maximaal € 1.500,00 in de maand april worden opgenomen en bedragen van maximaal € 250,00 worden opgenomen in de maand mei. Tevens zijn er mutaties (betalingen) waarvan in mei de grootte € 4.797,67 bedraagt. In geen geval is het door verdachte [medeverdachte] gestorte bedrag volledig opgenomen of in zijn totaliteit besteed. Of verdachte [medeverdachte] voor dit divorce settlement nog bedragen in contanten heeft gehad uit haar scheiding, al dan niet voor of na de datum van 27-04-04, is niet bekend. Het gevoerde kasboek van [A] is niet gebruikt zoals dit zou behoren. De gecorrigeerde kasinkomsten en kasuitgaven staan vermeld in de kasopstelling. Andere legale inkomsten zijn niet bekend geworden. Hiervan is ook niets gebleken uit fiscale gegevens. 6.2 Doorzoeking woning [a-straat 1] te Utrecht Op 5 maart 2008 startte om 08.00 uur in bovengenoemd pand een doorzoeking. Een proces-verbaal van bevindingen inzake deze doorzoeking wordt bij dit verbaal gevoegd. Tijdens de doorzoeking is het verbalisanten opgevallen dat er in de woning op de begane grond nog volop werd verbouwd waarbij er sprake is van een totale ingrijpende renovatie. In diverse ruimten zijn administratieve bescheiden en een computer in beslag genomen. De administratieve bescheiden zijn gebruikt in dit strafrechtelijk financieel onderzoek en gaven veelal aanleiding via vorderingen informatie op te vragen. De relevante vorderingen processen-verbaal van bevindingen zijn vorenstaand in de overzichten opgenomen en genummerd BOOG/FER/AH-001 Um AH-035. 7. Samenvatting Over de periode 1 augustus 2003 tot 4 december 2007 blijkt dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] voor een bedrag aan € 274.294,00 aan contante uitgaven hebben gedaan die niet te verklaren zijn uit de legale inkomsten van
34
verdachten. Voor deze uitgaven moet derhalve een andere bron ter beschikking hebben gestaan. De in het overzichtsproces-verbaal gerelateerde feiten zijn, voor zover het bevindingen of conclusies van verbalisanten betreft, door het hof gecontroleerd en juist bevonden aan de hand van de onderliggende stukken en getoetst aan datzelfde materiaal." 2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen: "Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden af dat verdachte als medepleger betrokken was bij de hennepkwekerij. - De politie heeft op 4 december 2007 een hennepkwekerij aangetroffen in de kelder van het woonhuis aan de [a-straat 1] te Utrecht. In de kelder waren drie afzonderlijke ruimten, die met elkaar in verbinding stonden. De kelder was enkel bereikbaar via een luik dat pal achter de voordeur gesitueerd was. Het openen en sluiten van het luik interfereerde met het gebruik van de voordeur. Dit pand is eigendom van verdachte [verdachte] , maar naast hemzelf ook bij de medeverdachte [medeverdachte] in gebruik. Volgens het GBA zijn sinds maart 2004 verdachte en medeverdachte (en sinds 30 september 2005 ook hun zoon) ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Utrecht. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachten als "gewoon" gezin in de woning woonden en een gezamenlijke huishouding voerden. - Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2007 (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was. - Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat zowel verdachte als zijn medeverdachte, ondanks hun geringe legale inkomsten, in de ten laste gelegde periode in staat waren grote contante stortingen en uitgaven te doen. Het kan niet anders dan dat beide verdachten andere bronnen van inkomsten tot hun beschikking hadden. Met betrekking tot de inkomsten uit de verhuur van de boot merkt het hof overigens op dat behalve uit het kasboek niets kan worden gecontroleerd met betrekking tot de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de boot, omdat de rekening van het bedrijf niet werd gebruikt en geen kwitanties zijn aangetroffen. In de optelsom van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen zijn partner een hennepkwekerij had in de kelder van zijn woning. Namens de verdachte is aangevoerd dat de kelder niet bij verdachte in gebruik was en dat deze werd verhuurd aan ene [betrokkene 8] . Van een kwekerij heeft verdachte nooit iets gemerkt. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachten niets zouden hebben gemerkt van een installatie van de toch vrij omvangrijke hennepkwekerij in de kelder in hun woning door deze Vermeer, als die zou hebben plaatsgevonden, en - mede gelet op de situatie rondom het luik en het openen en sluiten daarvan - van de activiteiten die in de kelder plaatsvonden, als die zouden hebben plaatsgevonden.
35
De verklaring van verdachten dat de woning was verhuurd aan een derde acht het hof ook overigens niet aannemelijk geworden. In het dossier zijn, ondanks onderzoek daarnaar, geen aanknopingspunten te vinden van het bestaan van de vermeende huurder genaamd [betrokkene 8] . De verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof acht het niet aannemelijk dat de contante stortingen betrekking zouden hebben op de huurinkomsten van de kelder. Verdachte deed die stortingen zelf, terwijl stortingen van bedragen in de orde en grootte als aangegeven ook al plaatsvonden voordat de huur beweerdelijk zou zijn ingegaan. Het hof hecht ook geen geloof en waarde aan het overgelegde huurcontract. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het hier niet om een kwekerij maar om een drogerij van hennep ging, leidt het hof uit de bewijsmiddelen, in geval van cassatie verder uit te werken, af dat niet enkel sprake is geweest van een drogerij. Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld." 2.4. Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als het "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en het onder 3 bewezenverklaarde als het "medeplegen van witwassen". 3 Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4 Beoordeling van het vijfde middel 4.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 3 bewezenverklaarde 'witwassen' oplevert. 4.2. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad
36
terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090). 4.3. Blijkens zijn overwegingen - en meer in het bijzonder blijkens de overweging: "Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld" - heeft het Hof deze rechtspraak op het onderhavige geval van toepassing geacht. 4.4. Uit deze door het Hof gegeven motivering kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat ten aanzien van de door het Hof genoemde stortingen sprake is van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Het enkele storten op eigen bankrekeningen (vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500) is daartoe onvoldoende, ook als dat - op de door het Hof genoemde, maar niet nader uitgewerkte wijze - "voor 'reguliere' uitgaven" gebeurt. 4.5. Het middel is terecht voorgesteld. 5 Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 6 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
37
ECLI:NL:PHR:2015:1886 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-09-2015 Datum publicatie 27-10-2015 Zaaknummer 13/01923 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3169, Contrair Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Witwassen. Art. 420bis Sr. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de HR over i.h.b. de kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1090). Het enkele storten op eigen bankrekeningen is onvoldoende om te kunnen spreken van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2913), ook als dat – op de door het Hof genoemde maar niet nader uitgewerkte wijze – “voor ‘reguliere’ uitgaven” gebeurt. Conclusie AG: anders.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl Conclusie Nr. 13/01923 Zitting: 1 september 2015
Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] 1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 8 maart 2013 de verdachte wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 3. “medeplegen van witwassen” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. 2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, bij schriftuur vijf middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de strafzaak en de ontnemingszaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] , met respectievelijk de zaaknummers 13/01878 en 13/01879P, waarin ik vandaag eveneens concludeer. 3. Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden. 4. Namens de verdachte is op 19 maart 2013 beroep in cassatie ingesteld. De
38
stukken van het geding zijn op 29 januari 2014 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim twee maanden is overschreden. 5. Voorts zijn sinds het aantekenen van het cassatieberoep meer dan twee jaren verstreken, hetgeen eveneens een schending van de redelijke termijn betekent. 6. Het middel slaagt. 7. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat ten tijde van het binnentreden in de woning van de verdachte een redelijk vermoeden bestond als bedoeld in art. 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet. 8. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat: 1: hij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3: hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007, te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander (telkens) geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.” 9. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: “Verweren betreffende het binnentreden Namens verdachte is aangevoerd dat: -de ten tijde van de van het afgeven van de machtiging binnentreden bestaande verdenking jegens verdachte (en medeverdachte) onvoldoende was om de machtiging te rechtvaardigen; -het aldus onrechtmatig binnentreden niet gedekt werd door de toestemming van de verdachte en, tenslotte, dat -de binnentredende verbalisanten door verbreking van een kelderdeur verder zijn gegaan dan de hun op de voet van artikel 9 van de Opiumwet toekomende bevoegdheid tot zoekend rondkijken. Dit alles zou moeten leiden tot uitsluiting van het bij dat binnentreden aangetroffen bewijsmateriaal. Het hof verwerpt dat verweer in al zijn onderdelen. Wat er ook zij van de volgorde van het ontstaan van de elementen die de verdenking konden dragen, is na het onderzoek ter terechtzitting en op basis van het procesdossier vast komen staan dat op het moment van het gebruik van de
39
machtiging er sprake was van a) een CIE-tip, b) geconstateerde antecedenten van verdachte ter zake van een hennepkwekerij, c) eerdere mogelijke betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij een hennepkwekerij d) een uitzonderlijk hoog energieverbruik in het door verdachte bewoonde pand. Deze elementen konden naar het oordeel van het hof het bestaan rechtvaardigen van een verdenking van aanwezigheid van een hennepkwekerij en daarmee het binnentreden, waarvoor een machtiging was afgegeven. Voor zover namens verdachte is opgeworpen dat het binnentreden plaatsvond op basis van toestemming van verdachte en niet op basis van de machtiging, mist dit feitelijke grondslag. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal dat volgens de inhoudsopgave wordt aangeduid met de term "ambtelijk verslag". Feitelijk omvat dit proces-verbaal tevens het "proces-verbaal binnentreden woning". Daarin is opgenomen de volgende passage: "ik, [betrokkene 4] , vroeg de man of wij een onderzoek in de woning mochten doen. Ik [betrokkene 4] , hoorde dat de man hierop geen duidelijk antwoord gaf. Ik, [betrokkene 4] , deelde de man mee dat ik een machtiging binnentreden (...)had(...). Ik, [betrokkene 4] , toonde de machtiging (...) en gaf deze aan de man. Vervolgens gaf de man ons toestemming de woning te betreden". De machtiging is opgenomen op pagina 21 van het dossier. Het hof gaat er derhalve van uit dat met machtiging is binnengetreden. (…) Het hof verwerpt deze verweren.” 10. Voorop gesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet in voorkomende gevallen kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie.1 De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter daarover kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.2 Bij het toepassen van een ingrijpend dwangmiddel als doorzoeking komt het er wel op aan of de anonieme informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. In de regel zal ter verificatie enig onderzoek moeten plaatsvinden.3 De eisen die aan dat nadere onderzoek worden gesteld zijn, zo leert de rechtspraak van de Hoge Raad, niet hoog.4 Nader onderzoek kan achterwege blijven indien de betrouwbaarheid van de gegeven informatie rechtstreeks kan blijken uit de concreetheid en gedetailleerdheid ervan.5 11. De anonieme informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: de CIE). Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 9 is weergegeven, heeft het hof vastgesteld dat uit het procesverbaal van de politie is gebleken dat de CIE-melding het volgende inhield: “een Nederlandse man van ongeveer 37 jaar die [verdachte] heet en met zijn vrouw en zoontje in de buurt van het poppodium Ekko woont, heeft in zijn woning een hennepplantage”. Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat (i) op de [astraat 1] te Utrecht staat geregistreerd [verdachte] ; (ii) op datzelfde adres zijn
40
vrouw en zoontje wonen, (iii) [verdachte] antecenten heeft op het gebied van de Opiumwet, specifiek ten aanzien van een hennepplantage, (iv) de medeverdachte [medeverdachte] destijds als verdachte is gehoord in verband met een hennepplantage die was aangetroffen in de woning waar zij toen samen met de verdachte woonde, (v) het elektrisch verbruik op jaarbasis op het adres [a-straat 1] te Utrecht extreem hoog was. Niet blijkt of de CIE een oordeel heeft kunnen geven over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie. 12. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is voorop gesteld, getuigt het bestreden oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. In het licht van de concrete melding en de overige onder 10 weergegeven feiten en omstandigheden, is het oordeel dat ten tijde van het binnentreden sprake was van een redelijk vermoeden als bedoeld in art. 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers onder meer dat een concrete melding is binnengekomen dat de verdachte in zijn woning een hennepplantage had, dat de verdachte antecedenten heeft ter zake van een hennepkwekerij, dat zijn vrouw in dat verband ook als verdachte is verhoord en dat er sprake was van een uitzonderlijk hoog energieverbruik in het door de verdachte bewoonde pand. Het hof heeft geoordeeld dat deze elementen het bestaan rechtvaardigen van een verdenking van de aanwezigheid van een hennepkwekerij en daarmee het binnentreden van de woning. 13. Het hof heeft hierbij de volgorde van het bekend worden van de voornoemde factoren in het midden kunnen laten. Bewijsmiddel 1 bevat een proces-verbaal waarin verbalisanten relateren welke de aanleiding is geweest voor het onderzoek, welk nader onderzoek heeft plaatsgevonden en welk onderzoek ter plaatse is uitgevoerd. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof aangenomen dat hetgeen onder nader onderzoek staat vermeld in elk geval is voorafgegaan aan het onderzoek ter plaatse. In de toelichting op het middel wordt uitvoerig ingegaan op de vraag of de mededeling van [betrokkene 2] , werkzaam bij ENECO als technisch specialist fraude, dat het elektriciteitsverbruik in de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht op jaarbasis extreem hoog was, al dan niet voorafgaand aan het onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden. Zoals aangegeven, kan uit bewijsmiddel 1 worden afgeleid dat het onderzoek ter plaatse, waaronder het gesprek met de genoemde [betrokkene 2] , voorafgaand aan het binnentreden heeft plaatsgevonden. Die bevinding sluit ook aan bij de verklaring die [betrokkene 2] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd: “U vraagt mij of ik aan de politie heb verteld wat ik voorafgaand aan de instap over het verbruik te weten ben gekomen. Ik weet dat niet meer. Het zou kunnen dat ik dat gedaan heb. We hebben altijd van tevoren overleg met de politie. Het is dan gebruikelijk dat in geval van extreem hoog verbruik dit tevoren aan de politie wordt gemeld.” 14. Het middel faalt. 15. Het derde middel behelst de klacht dat het bewezen verklaarde “medeplegen” niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. 16. De bewezenverklaring is hiervoor onder 8 weergegeven. 17. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op een viertal bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat in de kelderruimte van de door de verdachte en de
41
medeverdachte [medeverdachte] bewoonde woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Het ging daarbij om drie afzonderlijke ruimten, die openlijk met elkaar in verbinding stonden. De mate van professionaliteit van de hennepkwekerij werd door de betrokken verbalisant als hoog beoordeeld. Ook werd vastgesteld dat er eerder was geoogst. Nader onderzoek wees uit dat de in beslag genomen toppen afkomstig waren van hennepplanten van het geslacht cannabis. Een verbalisant deelde mee dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de desbetreffende woning aanwezig was, die uit de afvoerpijp kwam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerden. Uit een kasopstelling blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 4 december 2007 voor € 274.294,- aan contante uitgaven hebben gedaan die niet zijn te verklaren uit de legale inkomsten van de verdachten. 18. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen: “Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden af dat verdachte als medepleger betrokken was bij de hennepkwekerij. - De politie heeft op 4 december 2007 een hennepkwekerij aangetroffen in de kelder van het woonhuis aan de [a-straat 1] te Utrecht. In de kelder waren drie afzonderlijke ruimten, die met elkaar in verbinding stonden. De kelder was enkel bereikbaar via een luik dat pal achter de voordeur gesitueerd was. Het openen en sluiten van het luik interfereerde met het gebruik van de voordeur. Dit pand is eigendom van verdachte [verdachte] , maar naast hemzelf ook bij de medeverdachte [medeverdachte] in gebruik. Volgens het GBA zijn sinds maart 2004 verdachte en medeverdachte (en sinds 30 september 2005 ook hun zoon) ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Utrecht. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachten als "gewoon" gezin in de woning woonden en een gezamenlijke huishouding voerden. - Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2007 (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was. - Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat zowel verdachte als zijn medeverdachte, ondanks hun geringe legale inkomsten, in de ten laste gelegde periode in staat waren grote contante stortingen en uitgaven te doen. Het kan niet anders dan dat beide verdachten andere bronnen van inkomsten tot hun beschikking hadden. Met betrekking tot de inkomsten uit de verhuur van de boot merkt het hof overigens op dat behalve uit het kasboek niets kan worden gecontroleerd met betrekking tot de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de boot, omdat de rekening van het bedrijf niet werd gebruikt en geen kwitanties zijn aangetroffen. In de optelsom van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen zijn partner een hennepkwekerij had in de kelder van zijn woning.
42
Namens de verdachte is aangevoerd dat de kelder niet bij verdachte in gebruik was en dat deze werd verhuurd aan ene [betrokkene 8] . Van een kwekerij heeft verdachte nooit iets gemerkt. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachten niets zouden hebben gemerkt van een installatie van de toch vrij omvangrijke hennepkwekerij in de kelder in hun woning door deze Vermeer, als die zou hebben plaatsgevonden, en – mede gelet op de situatie rondom het luik en het openen en sluiten daarvan - van de activiteiten die in de kelder plaatsvonden, als die zouden hebben plaatsgevonden. De verklaring van verdachten dat de woning was verhuurd aan een derde acht het hof ook overigens niet aannemelijk geworden. In het dossier zijn, ondanks onderzoek daarnaar, geen aanknopingspunten te vinden van het bestaan van de vermeende huurder genaamd [betrokkene 8] . De verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof acht het niet aannemelijk dat de contante stortingen betrekking zouden hebben op de huurinkomsten van de kelder. Verdachte deed die stortingen zelf, terwijl stortingen van bedragen in de orde en grootte als aangegeven ook al plaatsvonden voordat de huur beweerdelijk zou zijn ingegaan. Het hof hecht ook geen geloof en waarde aan het overgelegde huurcontract. (…) Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld.” 19. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. 20. Uit de bewijsvoering volgt dat het hof onder meer het volgende heeft vastgesteld. In de woning waar verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] en hun zoontje woont is door de politie in 2007 een hennepplantage in de kelderruimte van het huis aangetroffen. Door middel van een houten luik in de gang pal achter de voordeur werd toegang verkregen tot de kelder. De kelder bestond uit drie afzonderlijke ruimten, die openlijk met elkaar in verbinding stonden. Deze ruimten waren ingericht voor het telen van hennep. De verdachte en zijn medeverdachte zijn volgens het GBA sinds maart 2004 op het adres van de eerder genoemde woning ingeschreven. Op het dakterras was een henneplucht te ruiken. 21. Gelet op deze feiten en omstandigheden, geeft het oordeel van het hof dat de verdachte samen met zijn partner een hennepkwekerij had in de kelder van zijn woning en aldus als medepleger betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van hennep niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd.6
43
22. Ten aanzien van het tevens bewezen verklaarde medeplegen van het opzettelijk telen van hennep rijzen meer vragen. De bewijsmiddelen bevatten geen verklaringen over de rolverdeling bij het telen van hennep in de aangetroffen hennepkwekerij. Daarin verschilt de zaak van bijvoorbeeld HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3797. In die zaak was een hennepkwekerij aangetroffen in een schuur bij een woning die door de verdachte en zijn echtgenote werd gehuurd. Het hof was ervan uitgegaan dat de man de hennepkwekerij met medeweten van zijn echtgenote had opgezet. Van de opbrengst was een gedeelte van een gezamenlijke schuld afgelost. Het hof meende dat sprake was van medeplegen, ook al had de echtgenote zelf geen telingshandelingen verricht en kwam zij niet in de ruimten waar werd geteeld. De Hoge Raad oordeelde dat de feiten waarvan het hof bij de bewijsvoering was uitgegaan onvoldoende grond boden voor het oordeel dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander had samengewerkt dat sprake was van "tezamen en in vereniging met een ander" opzettelijk telen van hennepplanten. De feitelijke vaststellingen in die zaak, onder meer dat de medeverdachte geen actieve bijdrage had geleverd aan het opzetten van de kwekerij en evenmin telingshandelingen had verricht, wijzen niet op medeplegen. 23. In de onderhavige zaak heeft het hof de bijdragen die de verdachte en zijn medeverdachte aan het telen van hennep hebben geleverd op een meer indirecte wijze uit het bewijsmateriaal afgeleid. Naast de onder 20 genoemde factoren, komt daarbij betekenis toe aan twee omstandigheden. In de eerste plaats heeft het hof het door zowel de verdachte als diens medeverdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, te weten dat sprake is geweest van een huurder die de hennepkwekerij buiten medeweten van de verdachte heeft ingericht, als niet aannemelijk van de hand gewezen. Wat resteert, is het scenario dat de bewoners van het pand, te weten de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , degenen zijn geweest die de hennep in de kelder van hun woning hebben geteeld. Daarbij kan voorts betekenis toekomen aan het feit dat de hennepkwekerij is gevestigd in een onderdeel van de desbetreffende woning, te weten de kelder. In de tweede plaats heeft het hof vastgesteld dat beide verdachten, ondanks hun geringe legale inkomsten, in staat zijn geweest grote contante uitgaven en stortingen te realiseren. Het gewicht van de bijdrage van een medepleger kan ook worden afgeleid uit andere feiten en omstandigheden dan die welke zich ten tijde van het delict hebben voorgedaan. Daartoe behoort de vraag of en, zo ja, in welke mate de verdachte in de buit heeft gedeeld.7Zo merkt mijn ambtgenoot Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7275, NJ 2010, 194 op dat het feit dat de verdachte gelijkelijk in de buit deelt een aanwijzing kan opleveren dat zijn rol bij de totstandkoming van het strafbare feit gelijkwaardig is geweest aan die van de anderen.8In gevallen waarin de verdachte en de medeverdachte een gezamenlijke huishouding voeren, kan zulks genuanceerder liggen. Niettemin meen ik dat het hof uit de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden heeft kunnen afleiden dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] in het licht van de voor medeplegen geldende vereisten een bijdrage van voldoende gewicht aan de hennepteelt heeft geleverd. Daarbij kan mede in aanmerking worden genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de verdenking van medeplegen slechts verweer is gevoerd ten aanzien van de mogelijke samenwerking met ene [betrokkene 8] en niet met de medeverdachte [medeverdachte] . 24. Het middel faalt in zoverre. 25. Wat betreft het onder 2 bewezen verklaarde, het medeplegen van witwassen,
44
kan het volgende worden opgemerkt. Het middel is in zoverre slechts gericht tegen de bewezenverklaring en niet tegen de kwalificatie. De kwalificatie komt bij de bespreking van het vijfde middel aan de orde. Het middel is toegespitst op het bewezen verklaarde “tezamen en in vereniging met een ander”. 26. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachte, ondanks hun geringe legale inkomsten, in staat waren grote contante stortingen en uitgaven te doen. Tijdens de doorzoeking van de woning is het verbalisanten opgevallen dat er in de woning op de begane grond volop werd verbouwd, waarbij er sprake was van een totale, ingrijpende renovatie. Uit onderzoek bleek dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] over de periode 1 augustus 2003 tot 4 december 2007 voor een bedrag aan € 274.294,- aan contante uitgaven hebben gedaan die niet zijn te verklaren uit legale inkomsten. Over de jaren 2002 tot en met 2006 is geen inkomen of vermogen van de verdachte bekend en in de periode gelegen tussen 2004 en 2008 is de medeverdachte [medeverdachte] zwanger geweest en heeft zij voor hun zoontje gezorgd. In 2003 en 2004 genereerde zij een inkomen door haar werk bij een uitzendbureau. Het hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en zijn medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Het hof heeft voorts aangenomen dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Aldus kan het bewijs van medeplegen van witwassen uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. De bewezenverklaring is ook in zoverre naar de eisen der wet met redenen omkleed. 24. Het middel is tevergeefs voorgesteld 25. Het vierde middel ziet op de verwerping door het hof van het verweer inhoudende dat de kelder zou zijn verhuurd aan een derde persoon. 26. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer verworpen met de hiervoor onder 18 weergegeven overweging. 27. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in geval een verdachte het hem ten laste gelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.9 28. Het hof heeft de bewering van de verdachte dat de kelder niet bij verdachte in gebruik was, maar dat deze werd verhuurd aan ene [betrokkene 8] en dat de verdachte nooit iets heeft gemerkt van een kwekerij, niet geloofwaardig geacht. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte niets zou hebben gemerkt van een installatie van de toch vrij omvangrijke hennepkwekerij in de kelder van de woning door deze [betrokkene 8] en – mede gelet op de situatie rondom het luik en het openen en sluiten daarvan – van de activiteiten die in de
45
kelder zouden hebben plaatsgevonden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Voor een verdere toetsing in cassatie van dit feitelijk oordeel is geen plaats. 29. Het middel faalt. 30. Het vijfde middel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 3 bewezen verklaarde "witwassen" oplevert. 31. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Indien de feitenrechter zijn kwalificatiebeslissing in de hierboven bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die motivering in cassatie worden getoetst. Opmerking verdient nog dat deze rechtsregels niet slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte het misdrijf waaruit de desbetreffende voorwerp(en) afkomstig zijn zelf heeft gepleegd, maar ook op het geval dat sprake is van medeplegen van dit misdrijf door de verdachte.10 32. Het hof heeft het onder 3 bewezen verklaarde gekwalificeerd als (medeplegen van) witwassen. Gelet op de hierboven uit de jurisprudentie van de Hoge Raad voortvloeiende rechtsregels omtrent de kwalificatiebeslissing ten aanzien van witwassen, moet uit de overwegingen van het hof kunnen worden afgeleid dat ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van dit geld doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.11 33. De bewezenverklaring van feit 3 berust in het bijzonder op de resultaten van een financieel onderzoek, zoals neergelegd in een proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek, waarbij aan de hand van een kasopstelling de contante uitgaven zijn afgezet tegen de legale contante inkomsten. Daaruit volgt onder meer dat vele opnamen via een geldautomaat en vele contante stortingen op de Rabobankrekening op naam van de verdachte. Vanaf december 2003 vinden er nagenoeg maandelijks stortingen plaats van € 2.200, welk bedrag overeenkomt het huurbedrag voor de kelder. 34. Het hof heeft voorts het volgende overwogen: “Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld.”
46
35. In het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1180 heeft de Hoge Raad aangenomen dat het storten van geldbedragen op de eigen bankrekening gelijk is te stellen met het voorhanden hebben, in die zin dat ook dan de kwalificatiebeslissing extra moet worden gemotiveerd als het gelden uit eigen misdrijf zijn. Het enkele storten van geldbedragen op een bankrekening is in dit verband onvoldoende om tot de kwalificatie van witwassen te komen. 36. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden opgemaakt dat er niet louter sprake was van het voorhanden hebben van geldbedragen, maar ook van het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Ik merk daarbij in de eerste plaats op dat in de bewezenverklaring in algemene zin wordt gesproken van “geldbedragen”. In dat verband valt te denken aan de periodieke stortingen op een rekening bij de Rabobank op naam van de verdachte van € 2.200,-, welk bedrag overeenkomt met het huurbedrag voor de kelder. Door middel van het storten van geldbedragen die – gelet op de (afwezigheid van) inkomsten uit arbeid – afkomstig moeten zijn geweest uit de handel van hennep, hebben de verdachte en de medeverdachte naar het oordeel van het hof de criminele herkomst van het geldbedrag verhuld door de schijn te wekken dat het zou gaan om huuropbrengsten. Het oordeel van het hof dat het geheel van deze handelingen “witwassen” oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. 37. Het middel faalt. 38. Het eerste middel slaagt. Het tweede tot en met het vijfde middel falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging worden afgedaan. 39. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden. 40. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Vgl. HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1367, NJ 2008/328. 2 Vgl. HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3201. In die zaak ging het om een bij de politie binnengekomen anonieme brief. Zie verder de conclusies van 21 januari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:387 (twee handgeschreven briefjes die bij de politie waren bezorgd) en 27 mei 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1414 (anonieme melding bij de politie). De Hoge Raad deed beide zaken met toepassing van art. 81, eerste lid, RO af. 3
47
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2492, NJ 2011/293, m.nt. Buruma. 4 Vgl. HR 21 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4207 (verificatie GBA-gegevens en antecedentenonderzoek); HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0062 (uitwendige observatie woning door medewerkers energiebedrijf) HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3201 (uitwendige observatie woning en aanbellen door politie); HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0309 (door energiebedrijf verrichte stroommeting). Zie ook Buruma (onder 4) in zijn noot onder voornoemd NJ 2011/293. 5 Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Jörg van 20 augustus 2013, ECLI:NL:PHR:2013:844 (HR: 81RO). 6 Vgl. ook HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4260. 7 Vgl. HR 12 november 1996, ECLI:NL:HR:ZD0574, NJ 1997/190 en HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972. 8 Zie ook mijn conclusie van 24 juni 2014, ECLI:PHR:2014:1680 (HR: 81 RO). 9 HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, m.nt. Buruma. 10 Vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090. 11 Zie HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:174.
48
ECLI:NL:HR:2015:3168 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-10-2015 Datum publicatie 27-10-2015 Zaaknummer 13/05599 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1888, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2013:3995, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Witwassen. 1. Slagende bewijsklacht verbergen en verhullen, art. 420bis.1 aanhef en onder a Sr, 2. Slagende kwalificatieklacht verwerven en voorhanden hebben, art. 420bis.1 aanhef en onder b Sr. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het door de medeverdachte van betrokkenen in ontvangst genomen geldbedrag afkomstig is uit door de verdachte (mede)gepleegde oplichting althans uit een (met de bewezenverklaarde feiten 1 en 4 vergelijkbaar) misdrijf dat verdachte zelf heeft begaan en tevens dat dit geldbedrag onmiddellijk daaruit afkomstig is. Ad 1. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:3687. Uit de gebezigde bewijsvoering kan niet méér worden afgeleid dan dat verdachte een geldbedrag in ontvangst heeft genomen. Dat het geldbedrag aanvankelijk door de medeverdachte in ontvangst is genomen en daarna aan verdachte is overhandigd brengt immers niet mee dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing ervan heeft verborgen en/of verhuld. Ad 2. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302. In aanmerking genomen ’s Hofs kennelijke oordeel dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte (mede)gepleegd misdrijf, is ’s Hofs oordeel dat het verwerven en voorhanden hebben van dat geldbedrag “witwassen” oplevert, ontoereikend gemotiveerd aangezien uit de bestreden uitspraak niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl SR-Updates.nl 2015-0473 Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer nr. S 13/05599 LBS/SG Hoge Raad der Nederlanden
49
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 oktober 2013, nummer 22/003283-10, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2 Beoordeling van het vierde middel 2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 2 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert. 2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "1. hij op tijdstippen in de periode van 26 oktober 2004 tot en met 09 mei 2005, te Amsterdam en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels: [betrokkene 1] (...) heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (te weten: 11.000 euro en 9.269 Amerikaanse dollars, hebbende verdachte en zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - voornoemde persoon via E-mails en telefonisch benaderd en gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan financiële transacties door het ter beschikking stellen van zijn bankrekening om een groot geldbedrag te ontvangen, waarbij werd aangegeven waar het geld van afkomstig was en - aan voornoemde persoon officieel uitziende documenten van een bank en/of (overheids)instellingen met betrekking tot de financiële transacties gemaild en - voornoemde persoon uitgenodigd naar een vastgestelde locatie in Nederland te reizen/komen, waarbij hem een koffer met geld werd getoond, waardoor [betrokkene 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 2. hij op 27 juni 2005, te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander van
50
een voorwerp, te weten een geldbedrag (te weten: Amerikaanse dollars 3.500,00), de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en dat geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf, immers hebben hij en zijn mededader op 27 juni 2005 1 contant geldbedrag (te weten: Amerikaanse dollars 3.500,00) ontvangen en voorhanden gehad en verworven; 3. [betrokkene 2] op tijdstippen in de periode van 17 maart 2003 tot en met 12 november 2006, te Den Haag en te Amsterdam en te Breda telkens van voorwerpen, te weten geldbedragen de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en telkens die geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het misdrijf, immers heeft hij telkens A.) op tijdstippen in de periode van 17 maart 2003 tot en met 12 november 2006 moneytransfers/geldbedragen ontvangen en vervolgens doorgegeven/overhandigd en/of doorgestort/overgemaakt (per moneytransfers), waardoor is verhuld bij wie en van wie en waar die geldbedragen zijn, welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte op tijdstippen in periode van 17 maart 2003 tot en met 12 november 2006 in Nederland telkens door giften en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten het instrueren van [betrokkene 2] dat deze moneytransfers ontving en/of verzond en zijn naam ter beschikking moest stellen telkens opzettelijk heeft uitgelokt; 4. hij op tijdstippen in de periode van 01 december 2004 tot en met 11 juli 2007 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels: [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (te weten: (ongeveer) euro 13.589,32 (per moneytransfers) en (ongeveer) USD 25.000,00 (contant) en euro 12.500,00 (contant) en een ander geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - voornoemde personen via (een) E-mail(s) en/of (een) fax(en) en/of (een) brie(f)(ven) en/of telefonisch benaderd en gevraagd om hun medewerking te verlenen aan (een) (financiële) transactie(s) door het ter beschikking te stellen van hun bankrekening om een groot geldbedrag te ontvangen, waarbij werd aangegeven dat het geld afkomstig was van een erfenis en/of loterijprijs en/of - aan voornoemde personen officieel uitziende documenten van een bank en (overheids)instellingen met betrekking tot de (financiële) transactie(s) gefaxt en/of gestuurd en/of gemaild en/of laten zien en/of - voornoemde personen, uitgenodigd naar een vastgestelde locatie in Nederland te reizen/komen, waarbij hen een officieel uitziend document werd getoond en een tas met geld werd getoond, waardoor [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n)." 2.2.2.
51
De bewezenverklaring onder 2 steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. Een proces-verbaal d.d. 12 mei 2005 van het Bovenregionaal Rechercheteam NW en Midden Holland met nr. NW05/008-123, als bijlage G/12 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op 9 mei 2005 sprak ik met [betrokkene 1] . Na het aanhoren van het verhaal van [betrokkene 1] bleek dat hij slachtoffer was van 419 fraude. [betrokkene 1] verklaarde op verzoek van de daders eind april 2005 naar Amsterdam te zijn gekomen voor de afhandeling van een geldtransactie. Hij was een half jaar terug benaderd via het internet met het verzoek behulpzaam te zijn bij het vrij krijgen van een geldbedrag van 32,8 miljoen US Dollars. Hem werd tevens aangeboden dat dit geld in zijn bedrijf geïnvesteerd kon gaan worden. Hij had in die zaak op 26 april 2005 een bedrag cash betaald van € 11.000,00 ergens in Amsterdam of omgeving. Deze betaling was gedaan voor onder meer een non-drug/terrorist money clearance certificate. Op 6 mei 2005 was hij door de daders van deze zaak onder meer gebracht naar een kantoor in Amsterdam. Daar had [betrokkene 1] een koffer te zien gekregen gevuld met stapeltjes bankbiljetten. De straatnaam van het kantoor betrof de Nieuwpoortstraat. De persoon met wie [betrokkene 1] met name te maken had betrof een negroïde man die zich voordeed als zijnde genaamd [verdachte] . Op 26 april 2005 kwam [verdachte] bij [betrokkene 1] in het hotel en bewoog hij [betrokkene 1] tot betalingen van een bedrag van USD 9.269,00 en een bedrag van € 11.000,00. Dit was voor onkosten voor benodigde documenten. [betrokkene 1] had meerdere malen contact gehad met [verdachte] , waarbij [verdachte] gebruik maakte van het nummer 06- [001] . Binnen het kantoor was eveneens een blonde vrouw aanwezig die telefoniste/receptioniste was en die zich liet roepen met de naam [betrokkene 6] . 2. Een geschrift, zijnde een (uit het Engels vertaalde) brief van [betrokkene 1] d.d. 10 mei 2005, als bijlage G/12, Zl-04 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Het houdt onder meer in zakelijk weergegeven -: Mijn eerste contact met de 'investeerder' vond plaats door middel van een advertentie op een website. Ze probeerden 32,8 miljoen US Dollar vrij te krijgen en in mijn bedrijf [A] Ltd. te investeren. Ik onderhield voornamelijk per e-mail contact gedurende zo'n zes maanden. Ze hebben per e-mail de volgende stukken verstuurd: een "machtiging" en een "Non-Drug/Terrorist Money Clearance" certificaat van de overheid van de Republiek van Sierra Leone. Met deze stukken kreeg ik volledige zeggenschap/eigendom over het bedrag van 32,8 miljoen US dollar. De stukken zijn bijgevoegd. Ik ben voorgesteld aan ene [verdachte] , tel: 06- [001] . Ik heb een behoorlijk contant bedrag aan [verdachte] gegeven dat door hem en [B] werd ontvangen in euro's en in dollars. De betaling was bedoeld voor documenten: certificaat van vrijgave en van deponeren. Op 6 mei 2005 werd ik opgehaald en naar het kantoor van [B] gebracht in de Nieuwpoortstraat. Daar heb ik [verdachte] ontmoet. Er was ook een secretaresse, [betrokkene 6] (blank). 3. Een geschrift, zijnde een kopie van een Non Drug/Terrorist Money Clearance Certificate d.d. 3 januari 2005, als bijlage "Zl-3 / Bijl. 1, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal opgesteld geschrift, als ware het afkomstig van een overheidsinstelling van Sierra Leone, met daarin de mededeling dat de 32,8 miljoen dollar toebehorende aan [betrokkene 7] niet van criminele activiteiten afkomstig is gebleken en dat hij geautoriseerd is dit aan [betrokkene 1]
52
(bedrijfsnaam: [A] Limited) over te boeken. 4. Een geschrift, zijnde een kopie van een Enduring Power of Attorney van Lawson Chambers, Legal Practitional & Attorney of Law d.d. 21 april 2005, als bijlage "Zl-3 / Bijl. 2, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal opgestelde machtiging, als ware het officieel opgesteld en ondertekend bij een notaris, waarin [betrokkene 1] ( [A] Ltd.) wordt gemachtigd de investeringen van [betrokkene 7] te beheren en te gebruiken. 5. Een geschrift, zijnde een kopie van een Fund release order van [B] te Amsterdam, als bijlage "Zl-3 / Bijl. 3, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal al opgestelde opdracht van [B] om 32,8 miljoen dollar aan [betrokkene 1] ( [A] Ltd.) vrij te geven. 6. Een geschrift, zijnde een kopie van Official Receipt van [B] te Amsterdam d.d. 26 april 2005, als bijlage "Zl-3 / Bijl. 7, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr.PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal voorbedrukte kwitantie van [B] te Amsterdam inhoudende de verklaring € 11.000,00 van [betrokkene 1] te hebben ontvangen. 7. Een geschrift, zijnde een kopie van een receipt d.d. 26 april 2005, ondertekend door [verdachte] , als bijlage "Zl-3 / Bijl. 8, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal opgestelde kwitantie van [verdachte] waarin hij verklaart 9.269 US dollar van [betrokkene 1] te hebben ontvangen. Als telefoonnummer van [verdachte] wordt vermeld [001] . 8. Een proces-verbaal restinformatie verdachte [betrokkene 8] d.d. 2 november 2006 van de politie Kennemerland met nr. NW/05-008-550, als bijlage AH/04 gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: [betrokkene 1] verklaarde op 9 mei 2005 dat [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer 06- [001] . Van de verdachte [verdachte] geeft [betrokkene 1] het volgende signalement: Afrikaanse man. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken gevoerd in de periode van 9 juni 2005 tot en met 7 juli 2005 middels het telefoonnummer 06- [001] bleek onder meer dat de NN man van dit nummer: - door bekenden van hem met de naam [verdachte] werd aangesproken; - contact heeft met diverse slachtoffers van 419 fraude. Er wordt gesproken over vrij te maken geld, benodigde certificaten en documenten, te betalen kosten, etc.; - deze slachtoffers geld wilde laten betalen c.q. over laten maken; - de slachtoffers [betrokkene 10] en [betrokkene 11] ontvangt in Nederland; - naar de slachtoffers doet voorkomen alsof hij op een kantoor werkt met de naam [B] ; - in telefoongesprekken gebruik maakt van valse namen waaronder [verdachte] en [verdachte] .
53
Op 28 juni 2005 wordt [verdachte] op het telefoonnummer 06- [001] gebeld door een vrouw. In dat telefoongesprek geeft [verdachte] zijn e-mailadres door, te weten: [...] @yahoo.com. In het onderzoek komt vaak het telefoonnummer 06- [002] voor welke in gebruik is bij een NN-man die zich [verdachte] noemt. Op 15 mei 2006 wordt de verdachte [betrokkene 13] gebeld door een NN-man die gebruik maakt van het telefoonnummer 06- [002] . Ik herken de stem van deze NN-man als zijnde die van de NN-man die zich [verdachte] noemt. In dit gesprek stelt [betrokkene 13] voor dat hij zijn adres per SMS stuurt. Op diezelfde datum ontvangt [betrokkene 13] het volgende SMS bericht van het telefoonnummer 06- [002] , welke in gebruik is bij [verdachte] : "Hai, it is [...] @yahoo.com". Op 27 juni 2005 werd door het observatieteam vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 13] uit de BMW stapte met kenteken [AA-00-BB] . Uit verdere observatie is gebleken dat de verdachte [betrokkene 13] bij het hotel gevestigd aan de Prinsengracht 444 te Amsterdam naar binnen ging en aan de medewerkster van het hotel naar kamer 502 vroeg. Uit navraag bij het hotel is gebleken dat de slachtoffers [betrokkene 10] en [betrokkene 11] op 27 juni 2005 in dat hotel hadden gelogeerd. Uit telecommunicatie onderzoek blijkt dat [betrokkene 13] op 27 juni 2005 diverse telefoongesprekken heeft gevoerd met [verdachte] en dat zij die dag door [verdachte] werd opgehaald. 9. Een proces-verbaal van observeren maandag 27 juni 2005 d.d. 1 juli 2005 van de politie Kennemerland met nr. 050627ma2005038/NW05/008-026, als bijlage 7 gevoegd bij het onder 8 genoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op 27 juni 2005 omstreeks 13.54 uur zag ik verbalisant dat [betrokkene 13] (roepnaam [betrokkene 13] ) het perceel aan de Prinsengracht 444 te Amsterdam binnen ging. 10. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal d.d. 16 mei 2006 van het Bovenregionaal Rechercheteam NW en Midden Nederland met nr. NW05/008-144. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Vanaf 9 juni 2005 heeft er voor een periode van vier weken een onderzoek telecommunicatie plaatsgevonden op het telefoonnummer 06- [003] , dat in gebruik was bij [betrokkene 13] . 27 juni 2005 te 13.44 uur: [betrokkene 13] wordt gebeld door [verdachte] . [verdachte] geeft door: "five o two". 27 juni 2005 te 13.55 uur: [betrokkene 13] (M) belt naar [verdachte] . Letterlijk: C: Bella M: Wat was het kamernummer? C: 502 11. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal d.d. 4 juli 2005 van het Bovenregionaal Rechercheteam NW en Midden Nederland met nr. NW05/008024. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
54
Op 4 juli 2005 heb ik verbalisant een bezoek gebracht aan het Dikker & Thijs Fenice Hotel, gevestigd aan de Prinsengracht 444 te Amsterdam. De Managing Director van het hotel heeft uitgezocht wie er op 27 juni 2005 gelogeerd had in kamer 502 van het hotel. Dit bleken [betrokkene 10] en [betrokkene 11] te zijn geweest. Zij logeerden daar van 26 juni 2005 tot en met 29 juni 2005. Beiden hadden een adres in de USA opgegeven en een Amerikaans paspoort getoond. 12. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 11 juli 2006 van de politie Kennemerland met nr. NW05/008-348, als bijlage 8 gevoegd bij het onder 8 genoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 13] : Ik ben voor [verdachte] een keer bij een hotel in de buurt van de grachten van Amsterdam geweest. Ik moest geld ophalen. Het was volgens mij 3.500 dollar. Het was een vrouwelijk slachtoffer. Ik speelde secretaresse en ik gebruikte de naam [betrokkene 6] . [verdachte] heeft mij met de auto, een zwarte BMW, gebracht. Ik ben naar het hotel gelopen. [verdachte] bleef in de auto zitten. Naar de slachtoffers gebruikte [verdachte] de naam [verdachte] . Ik heb met de vrouw en een vriend van haar in de hotelkamer gesproken. Ze hebben de papieren ondertekend. Vervolgens heeft de vrouw mij 3.500 dollar betaald. Ik heb de 3.500 dollar later aan [verdachte] gegeven. Ik weet zeker dat het vrouwelijke slachtoffer uit Amerika kwam. [verdachte] was de jobowner in deze zaak. Ze noemen hem ook wel [verdachte] Cognac, omdat hij van Cognac houdt. 13. Een proces-verbaal d.d. 17 januari 2007 van de politie Kennemerland met nr. NW06/007-DENDRO, als bijlage G/02 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/I98). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: Op 17 januari 2007 hoorden wij als verdachte de persoon van [betrokkene 13] . V: = Verbalisanten A: = Verdachte V: Wij tonen jou een foto met het nummer 2. Wat kun jij hierover verklaren? A: Hey dit is toch [verdachte] . Ja ik zie het gewoon. Dit is de [verdachte] waarover ik heb verklaard. Opmerking verbalisanten: Voor deze foto wordt verwezen naar foto 2 in de fotomap. A: [verdachte] was eigenaar van een kantoor en jobowner. Ik ken [verdachte] van het kantoor op de Nieuwpoortstraat. Ik ben met [verdachte] bij een hotel geweest. Hierover heb ik al eerder verklaard. 14. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2007 van de politie Haaglanden met nr. PL15090/2207/I98, als bijlage AH/75 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op 17 januari 2007 werd de verdachte [betrokkene 13] nader gehoord. Aan haar werd foto D/02 getoond. Bij het tonen van die foto verklaarde zij het volgende: "Hey dit is toch [verdachte] . Ja ik zie het gewoon. Dit is de [verdachte] waarover ik heb verklaard".
55
15. Een proces-verbaal d.d. 10 juli 2007 van de politie Haaglanden/Hollands Midden, gevoegd in het Documentendossier van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Register Documentendossier Dendro-onderzoek: Document Soort D/02 Foto [verdachte] 16. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 22 maart 2007 van de politie Haaglanden met nr. PL1509/2007/198, document code V01/03, als bijlage 13 gevoegd bij het Persoonsdossier PD/01 [verdachte] van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/I98). Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op genoemde datum afgelegde verklaring van de verdachte, [verdachte] : Ik ben de eigenaar van de BMW waarin ik reed tijdens mijn aanhouding. Ik ben de hoofdgebruiker van die BMW. Het is mogelijk dat ik [verdachte] wordt genoemd. Ik ken [betrokkene 13] . Mijn telefoonnummer is 06- [002] . 17. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 maart 2007 van de politie Haaglanden met nr. PL15K1/2007/198-11, als bijlage 4 gevoegd bij het Persoonsdossier PD/01 [verdachte] van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar: Op 20 maart 2007 werd de verdachte [verdachte] aangehouden. Door mij verbalisant werd de verdachte in zijn auto aangesproken. Ik zei tegen hem dat hij was aangehouden. De volgende goederen werden in beslag genomen. Voertuig : Personenauto Kenteken : [AA-00-BB] Merk : BMW Kleur : Zwart 18. Een geschrift, zijnde een overzicht van e-mailcorrespondentie tussen [verbalisant] (Politie Kennemerland) en [betrokkene 10] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: From: " [verbalisant] " [verbalisant]@Kennemerland.Politie.nl To: ' [betrokkene 10] ' Subject: RE: 419 fraud Date: 11 Jul 2006, 08:47 Dear [betrokkene 10] , We have arrested a couple of fraudsters. Investigations have shown that you have been in contact with this group in June 2005. You have been in Amsterdam and we have got your address from the hotel you stayed in, the hotel "Dikker & Thijs" in Amsterdam. In telephone conversations of the suspect we heard that you have paid money. The suspect used towards you the name [betrokkene 6] .
56
Van: [betrokkene 10] Verzonden: 11 juli 2006 15:01 Aan: [verbalisant] @Kennemerland.Politie.nl Onderwerp: RE: 419 fraud Dear [verbalisant] , Did you arrest [betrokkene 6] and more people? Who told you that I was at that hotel? [betrokkene 10] Van: [betrokkene 10] Verzonden: 11 juli 2006 17:44 Aan: [verbalisant] @Kennemerland.Politie.nl Onderwerp: RE: 419 fraud I did loose al my life savings with these people and would like to recover it all back. I'm hoping for my money back. It all seemed so real..." 2.2.3. Het Hof heeft met betrekking tot het onder 1 en 4 bewezenverklaarde onder meer het volgende overwogen: "Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader(s) gebruik hebben gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen. Die middelen waren geëigend om de slachtoffers te bedriegen. Door de inwerking van die middelen zijn de slachtoffers ook daadwerkelijk gebracht tot afgifte van geldbedragen. Derhalve kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting." 2.2.4. Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde heeft het Hof onder meer overwogen: "Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van de onder 3 ten laste gelegde periode bezig hield met zogenaamde 419fraude." 2.2.5. Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder 1 en 4 gekwalificeerd als "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", het bewezenverklaarde onder 2 als "medeplegen van witwassen" en het bewezenverklaarde onder 3 als "(...) uitlokken van witwassen, meermalen gepleegd". 2.3. Uit de door het Hof voor de bewezenverklaring onder 2 gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een geldbedrag van $ 3.500,- door de medeverdachte [betrokkene 13] van [betrokkene 10] en [betrokkene 11] in ontvangst is genomen en vervolgens aan de verdachte is overhandigd. Het Hof heeft, mede gelet op zijn hiervoor onder 2.2.3 en 2.2.4 weergegeven overwegingen, kennelijk geoordeeld dat dit geldbedrag afkomstig is uit door de verdachte (mede)gepleegde oplichting althans uit een (met de bewezenverklaarde feiten 1 en 4 vergelijkbaar) misdrijf dat de verdachte zelf heeft begaan en tevens dat dit geldbedrag onmiddellijk daaruit afkomstig is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat
57
het bewezenverklaarde witwassen plaatsvond door zowel het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst en de verplaatsing van het geldbedrag (als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr) als het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag (als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr). 2.4. Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat de verdachte voornoemd geldbedrag in ontvangst heeft genomen, is de bewezenverklaring wat betreft het verbergen en/of verhullen van de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing van het geldbedrag, mede gelet op de wetgeschiedenis van art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr, zoals weergegeven in HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dat het geldbedrag aanvankelijk door de medeverdachte [betrokkene 13] in ontvangst is genomen en daarna aan de verdachte is overhandigd, brengt immers niet mee dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing ervan heeft verborgen en/of verhuld. 2.5.1. Wat betreft het bewezenverklaarde "verwerven en voorhanden hebben" als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr geldt blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad, kort gezegd, het volgende. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit 's Hofs motivering kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302.) 2.5.2. In aanmerking genomen 's Hofs kennelijke oordeel dat het geldbedrag van $ 3.500,- onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte (mede)gepleegd misdrijf, is 's Hofs oordeel dat het verwerven en voorhanden hebben van dat geldbedrag "witwassen" oplevert, ontoereikend gemotiveerd aangezien uit de bestreden uitspraak niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. 2.6. Het middel slaagt. 3 Beoordeling van het derde, het vijfde en het zesde middel De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste
58
lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4 Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het tweede middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 5 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
59
ECLI:NL:HR:2015:3163 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-10-2015 Datum publicatie 27-10-2015 Zaaknummer 13/01878 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1884, Gevolgd Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Salduz. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat het p-v verhoor, voor zover daarin verklaringen van verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat hetgeen in bedoeld p-v verhoor is opgenomen m.b.t. de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur naar de kern bezien een mededeling is van de verbalisant behelzende diens waarneming of bevinding en derhalve niet kan worden aangemerkt als een verklaring van een verdachte a.b.i. ECLI:NL:HR:2009:BH3079. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Door op grond daarvan te oordelen dat, ondanks het gehonoreerde Salduz-verweer, hetgeen in voormeld p-v is gerelateerd m.b.t. de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur voor het bewijs kan worden gebezigd heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl SR-Updates.nl 2015-0474 Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer nr. S 13/01878 ABO/NA Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2013, nummer 21/003145-10, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. Hilhorst,
60
advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige. De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet het gehele proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 4 december 2007 van het bewijs heeft uitgesloten. 2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "zij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk, heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II." 2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel: "4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina's 53 tot en met 56 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte]: U vertelt me dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht aanwezig is, die uit de afvoerpijp komt." 2.4. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "Salduz verweer De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte na haar aanhouding bij de politie verklaringen heeft afgelegd voordat zij met een advocaat heeft kunnen spreken. Deze verklaringen dienen om die reden uitgesloten te worden van het bewijs. Het EHRM heeft uitgemaakt dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen. Die aanspraak houdt in dat verdachte de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dit brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van bepaalde dwingende redenen zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden
61
om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dient dit ingevolge de rechtspraak van het EHRM te leiden tot bewijsuitsluiting. Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is het recht van verdachte om zijn procespositie in vrijheid te kunnen bepalen. De schending van dat belang rechtvaardigt bewijsuitsluiting. De na de aanhouding maar voor haar contact met haar raadsman door verdachte afgelegde verklaringen zullen bij de beantwoording van de bewijsvraag daarom niet worden gebruikt. Het hof zal daarom het verweer honoreren en de op 4 december 2007 door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen. Bewijsoverweging (...) Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van verdachte op 4 december 2007 (het hof acht zich vrij ondanks het gehonoreerde Salduz-verweer, de vraagstelling wel te bezigen tot bewijs) (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was. In de optelsom van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen met haar partner een hennepkwekerij had in de kelder van hun woning." 2.5. In zijn arrest van 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat verklaringen die de aangehouden verdachte heeft afgelegd voordat hem de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat nu de verdachte door de politie is verhoord zonder dat haar die gelegenheid is geboden, het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal, voor zover daarin verklaringen van de verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd. 2.6. Blijkens zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat hetgeen in bewijsmiddel 4 is opgenomen met betrekking tot de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur naar de kern bezien een mededeling is van de verbalisant behelzende diens waarneming of bevinding en derhalve niet kan worden aangemerkt als een verklaring van de verdachte als hiervoor onder 2.5 bedoeld. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Door op grond daarvan te oordelen dat, ondanks het gehonoreerde zogenoemde Salduzverweer, hetgeen in voormeld proces-verbaal is gerelateerd met betrekking tot de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur voor het bewijs kan worden gebezigd, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. 2.7. Het middel faalt. 3 Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
62
4 Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. 4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis. 5 Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis; vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 194 uren, subsidiair 97 dagen hechtenis, bedragen; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
63
ECLI:NL:HR:2015:3166 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 27-10-2015 Datum publicatie 28-10-2015 Zaaknummer 14/03037 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1929 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie 1. Redelijke termijn. Oordeel feitenrechter m.b.t. overschrijding in cassatie vóór terugwijzing.
Indien de HR een klacht inzake de overschrijding van de redelijke termijn onbesproken heeft gelaten op de grond dat de bestreden uitspraak (gedeeltelijk) wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen, is de rechter na terugwijzing niet gehouden de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door de op te leggen straf te verminderen met het percentage waarmee de HR als feitenrechter de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf zou hebben verminderd.
Het rechtsgevolg dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Bij het bepalen van het rechtsgevolg kan het Hof rekening houden met een voortvarende behandeling van de zaak na terug- of verwijzing . Het oordeel van het Hof dat de gevangenisstraf met drie maanden moet worden verminderd is niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
2. Art. 353.1 Sv. Beslag. De klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen over het beslag kan niet tot cassatie leiden gelet op ECLI:NL:HR:2012:BX0146.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl SR-Updates.nl 2015-0478 Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer nr. S 14/03037 CB/NA Hoge Raad der Nederlanden
64
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juni 2014, nummer 23/005544-13, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat - gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase voor terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - kan worden volstaan met een vermindering van de op te leggen straf met drie maanden. 2.2.1. Het procesverloop in deze zaak is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 tot en met 4. 2.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover hier van belang - onder het opschrift "Schending redelijke termijn" het volgende in: "In de cassatiefase van deze zaak is sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Het arrest van uw Hof dateert van 3 januari 2012. Op diezelfde datum is beroep in cassatie ingesteld. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013, derhalve 23 maanden na het instellen van cassatieberoep. Gelet op het feit dat cliënt zich nog altijd in voorlopige hechtenis bevindt, is de redelijke termijn daardoor met 7 maanden overschreden, gelet op hetgeen de Hoge Raad bepaalde in het arrest HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578. Gelet op datzelfde arrest dient de straf daarom 10% gematigd te worden. Hoeveel dat concreet zou moeten zijn, komt bij de strafoplegging aan de orde." 2.2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. afpersing, 2. poging tot doodslag, 4. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
65
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en 7. poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen: "Tot slot heeft het hof geconstateerd dat na het instellen van het cassatieberoep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, nu deze termijn een aanvang nam op 3 januari 2012, de datum waarop de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld, het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013 en het hof arrest zal wijzen op 2 juni 2014. In dit geval is sprake van overschrijding van de redelijke termijn die aanleiding geeft tot strafvermindering. Daar waar het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 9 maanden zou hebben opgelegd, zal het hof nu een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 9 jaren en 6 maanden." 2.3. Indien de Hoge Raad een klacht inzake de overschrijding van de redelijke termijn onbesproken heeft gelaten op de grond dat de bestreden uitspraak (gedeeltelijk) wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen, is de rechter na terugwijzing niet gehouden de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door de op te leggen straf te verminderen met het percentage waarmee de Hoge Raad als feitenrechter de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf zou hebben verminderd. Het rechtsgevolg dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Bij het bepalen van het rechtsgevolg dat aan de overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden, kan het Hof rekening houden met een voortvarende behandeling van de zaak na terug- of verwijzing (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5819, NJ 2011/199). 2.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging van het Hof als diens vaststelling ligt besloten dat de redelijke termijn in de eerdere cassatiefase met zeven maanden is overschreden alsmede dat het Hof, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, binnen zes maanden na het arrest van de Hoge Raad, uitspraak heeft gedaan, is het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot een vermindering van de gevangenisstraf met drie maanden niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de overschrijding in de eerdere cassatiefase heeft plaatsgevonden en dat de Hoge Raad tot een andere strafvermindering zou zijn overgegaan indien de Hoge Raad de zaak zelf zou hebben afgedaan, leidt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4837, NJ 2013/33). 2.5. Het middel faalt. 3 Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing heeft genomen ten aanzien van inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen.
66
3.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2013 het eerste arrest van het Hof vernietigd onder meer wat betreft de strafoplegging. Daarmee zijn tevens de beslissingen ten aanzien van het beslag vernietigd (vgl. HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42). De bestreden uitspraak houdt echter in strijd met art. 353, eerste lid, Sv - met uitzondering van de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van een aantal pillen - geen beslissing in ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen. Het middel is evenwel tevergeefs voorgesteld, in aanmerking genomen dat de verdachte binnen de in art. 552a, derde lid, Sv gestelde termijn zich op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv schriftelijk kan beklagen bij het Hof over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen en niet reeds teruggegeven voorwerpen (vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/421, rov. 2.2.3 en 2.4.2 met betrekking tot een verzuim als het onderhavige). 4 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden. 5 Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze negen jaren en vijf maanden beloopt; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
67
ECLI:NL:RBNHO:2015:8800 Instantie Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak 20-10-2015 Datum publicatie 20-10-2015 Zaaknummer 15-005107 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste en enige aanleg Inhoudsindicatie Bezwaarschrift ex art. 7 Wet DNA gegrond verklaard. Veroordeling wegens computervredebreuk. Rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval DNAonderzoek redelijkerwijs niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van dergelijke strafbare feiten.
Wetsverwijzingen Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden 7, geldigheid: 2015-10-13 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden 2, geldigheid: 2015-10-13 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Alkmaar Enkelvoudige raadkamer Registratienummer: 15-005107 Parketnummer: 15/763240-13 Uitspraakdatum: 20 oktober 2015 Beschikking (art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden) 1 Ontstaan en loop van de procedure Op 15 september 2015 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. M. Berbee ingediend bezwaarschrift, gedateerd 15 september 2015 van [veroordeelde] , veroordeelde, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , domicilie kiezende te Den Helder, Middenweg 168a (Postbus 6005, 1780 KA), ten kantore van mr. M. Berbee, advocaat.
68
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNAprofiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 21 juli 2015 op 9 september 2015 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen. Op 6 oktober 2015 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld. Veroordeelde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Berbee, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M.A. Oudendijk. 2 Standpunten Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat hij het delict met de computer heeft gepleegd en dat er derhalve geen sprake is van enig DNA-spoor. De afname, bepaling en opname van het profiel schiet volledig het doel voorbij. Bij een dergelijk delict wordt immers geen enkel DNA-spoor achtergelaten. Voorts was veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict zeer jeugdig en is hij sindsdien niet meer met justitie in aanraking geweest. Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard, gelet op de aard van het delict en het tijdsverloop tussen de veroordeling en het bevel tot afname. 3 Beoordeling Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 21 juli 2015 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van [veroordeelde] voornoemd op 5 september 2013 door de kinderrechter/politierechter in deze rechtbank ter zake van artikel 138ab (kort gezegd: computervredebreuk) van het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelde heeft op 9 september 2015 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend. In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet. De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt. De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken
69
van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Ten aanzien van de aard van het misdrijf overweegt de rechtbank dat tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel misdrijven zijn genoemd waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten, te weten valsheid in geschrift, meineed, schuldheling en verduistering. Deze delictsomschrijvingen kunnen echter niet categorisch worden uitgesloten, omdat bij deze misdrijven telkens gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. In deze gevallen dient te worden gekeken naar de aard van het concreet gepleegde delict waarop het bevel tot afname ziet, met de toets of het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in dat geval redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf van artikel 138ab Sr, waarvoor veroordeelde is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv. Aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1 onder c van de Wet is dan ook in beginsel voldaan. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde gelet op de aard van dit concrete in de onderliggende strafzaak gepleegde delict redelijkerwijs van belang kan zijn voor het voorkomen, opsporen, vervolgen dan wel berechten van strafbare feiten. Veroordeelde is op 5 september 2013 door deze rechtbank veroordeeld wegens het plegen van computervredebreuk. Veroordeelde heeft een app geplaatst op een laptop van een lerares van zijn school en op deze wijze toegang verkregen tot toetsen met antwoorden. De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval DNA-onderzoek redelijkerwijs niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van dergelijke strafbare feiten. De rechtbank dient zich vervolgens nog af te vragen of bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd aanleiding geven te vrezen dat bezwaarde in de toekomst feiten zal plegen, waarbij het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Kennelijk heeft het openbaar ministerie het bepalen en verwerken van het DNAprofiel van veroordeelde ook niet van groot belang geacht, nu zij pas op 21 juli 2015, bijna twee jaar na de veroordeling, heeft bevolen tot afname van DNAmateriaal van veroordeelde. Nu in dit concrete geval, gelet op de aard van het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld, mede bezien in het licht van de overige omstandigheden, redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren en bepalen dat het celmateriaal moet worden vernietigd. 4 4. Beslissing
70
De rechtbank: verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd. 5 Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum Deze beschikking is gegeven door: mr. L.J. Saarloos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
71
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL:HR:
Reohtspraak.nl - Print uitspraak
..
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2015:3212 Permanente link: http //deepli nk.rechtsp :
Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaakrutmmer
Hoge Raad
Formelerelaties
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2110,Gevolgd In cassatie , (Gedeeltelijke) vernietiging "p met terugwijzen
Rechtsgebieden
Strafrecht
03-ll-2015 04-11-20t5 14104327
Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Slagende bewijsklacht diefstal. Indien een goed wordt weggenomen dat t.t.v. het wegnemen niet toebehoort aan een ander is geen sprake van diefstal (vgl. ECLI:NL:HR:2013:825952). De motivering van 's Hofs oordeel dat de door verdachte weggenomen fiets toebehoorde "aan een ander of anderen dan aan
verdachte" schiet te kort, nu niet zonder meer valt in te zien waarom door het Hofaangevoerde gronden de conclusie rechtvaardigen dat niet van een 'res nullius' sprake was.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak 3 november 2015 Strafkamer nr. S L4/04327 IClSG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 7 augustus 2014, nummer 2L/00L063-13, in de strafzaak tegen:
lverdachtel, geboren te [geboorteplaats] op Igeboortedatum] 1959. 72
lvan3
4-ll-2015
13:12
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
'
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de bewezenverklaring van feit 5 en de strafoplegging betreft, tot terug- of verwijzing van de zaak in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Advocaat-GeneraalT.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring voor zover behelzende dat de verdachte een fiets heeft weggenomen "toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte" ontoereikend
is
gemotiveerd.
2.2.L. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 november 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (van het merk Locomotief Amsterdam), toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "8. Een proces-verbaal van bevindingen, pagina's 7 en 2, zakelijk weergegeven: Als verklaring van (een van) verbalisant(en) [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op22 november 2011 liepen wij, verbalisanten, het politiebureau te Amsterdam uit. Wij waren in burger gekleed. Wij zagen een voor ons onbekende man voor het verzorgingshuis staan. Wij zagen dat de man erg veel interesse had voor de aldaar geparkeerde fletsen. Wij zagen dat de man aan een fiets voelde en deze naar voren bewoog. Wij zagen dat de man op de fiets stapte en weg wilde fietsen. Hierop hebben wij de man aangesproken. Wij vroegen aan de man of die fiets van hem was. Hierop verklaarde hij: 'Nee, hij is niet van mij.' (...) 9. Een geschrift, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, pagina's 21 en 22, zakelijk weergegeven inhoudende : Verdachte: [verdachte] Geboren op lgeboortedatum]-1969 te [geboorteplaats] Onder verdachte inbeslaggenomen
:
Fiets, merk Locomotief Amsterdam. Geen eigenaar is bekend van het inbeslaggenomen goed."
2.2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"25. Daarnaast is er sprake van een res nullius, waardoor niet kan worden bewezen dat de fiets aan een ander toebehoorde. Ook om die reden moet client worden vrijgesproken van de diefstal. Er bevindt zich geen aangifte in het dossier en kennelijk heeft zich ook nooit iemand gemeld die stelde dat de fiets van hem was. Er bevinden zich helaas geen foto's van de flets in het dossier, maar wat we wel weten is dat het om een oude fiets gaat die niet op slot stond en waarvan de banden lek waren. Zelfs de hulpofficier van justitie heeft het over een "gevonden voorwerp" en dus over een voorwerp waarvan iemand afstand heeft gedaan. Koftom; uit het dossier blijkt niet dat deze flets aan iemand toebehoorde. Het feit dat de fiets kennelijk geparkeerd stond in een fietsenrek voor een verzorgingstehuis doet daar niet aan af, De fietsenrekken in grote steden staan vol fietsen die aldaar zijn achtergelaten. Er dient dan ook tevens om die reden vrijspraak van diefstal te volgen." 73
2van3
4-ll-2015
13:12
http ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: HR:..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
2.2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen: "Ten aanzien van de fiets is niet aannemelijk geworden dat deze kan worden aangemerkt als een res nullius. De omstandigheden waaronder en de locatie waar de fiets door verdachte is aangetroffen wettigen naar het oordeel van het hof niet de gedachte dat de eigenaar van deze fiets daar afstand van had gedaan."
2.3. Indien een goed wordt weggenomen dat ten tijde van het wegnemen niet toebehoott aan een ander is geen sprake van diefstal (vgl. HR 2 april2013, ECLI:NL:HR:2013:825952). De verdachte heeft zich erop beroepen dat in dit geval van zo een 'res nullius' sprake was. Het Hof heeft dat verweer met een beroep op "de omstandigheden waaronder en de locatie waar de fiets door verdachte is aangetroffen", verworpen, zonder te verduidelijken op welke omstandigheden het doelt. De motivering van dat oordeel schiet aldus te kort, nu niet zonder meer valt in te zien waarom de door het Hof aangevoerde gronden de conclusie rechtvaardigen dat niet van een 'res nullius' sprake was, mede in aanmerking genomen dat het Hof onbesproken heeft gelaten dat de fiets volgens de verdachte oud was, niet op slot stond en lekke banden had. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3 Beoordeling van de overige middelen
niettot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de De middelen kunnen
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige,
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2015. 74
3van3
4-ll-2015
13:12
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id:ECLI :NL;HR:..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2015:3203 Permanente link: http //deepli nk. rechtsp :
Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknmmer
Hoge Raad
Formelerelaties
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2199,Gevolgd
Rechtsgebieden
Strafrecht
03-11-2015
04-ll-2015 14105651
Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Oplegging schadevergoedingsmaatregel mogelijk bij schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Art. 36f Sr en art. 9a Sr. Gelet op de wetsgeschiedenis moet art. 36f.1 Sr worden gelezen alsof de woorden "tot een straf'daarin niet voorkomen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak 3 november 2015 Strafkamer
nr. S 14105551 DAZ Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2014, nummer 2L|0O675O-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B,P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan 75
lvan5
4-ll-2015
13:13
Reclrtspraak.nl - Print uitspraak
deel uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd
tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het eerste midde! 2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr heeft opgelegd.
2.2. Bij het bestreden arrest is de verdachte veroordeeld ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander of anderen toebehoort, begaan op of omstreeks 19 mei 2011. Daarbij is, met aanhaling van art. 9a Sr, bepaald dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot het bedrag van€2.970,90 te vermeerderen met de wettelijke rente en is, met aanhaling van art. 35f Sr, de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] tot het bedrag van € 2.970,90 te vermeerderen met de wettelijke rente. 2.3. Het middel berust op de opvatting dat de tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals deze bepaling luidt sinds l januari 2Ot4,zich verzettegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel indien de verdachte - zoals in dit geval - op de voet van art, 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf en voorts dat ingevolge art. 1, tweede lid, Sr deze voor de verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast.
2.4.1. Bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 1993, 29 is in het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel ingevoerd bij een nieuw art. 36f, dat voor zover hier van belang luidde als volgt:
"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (...).
2.(...) 3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
(...)" De memorie van toelichting bij het ontwerp van deze bepaling houdt onder meer het volgende
in:
"3.1. Het wetsvoorstel stelt voor de schadevergoedingsverplichting op te nemen in aftikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel bestaat uit de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Zij kan worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De schadevergoedingsmaatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd." (Kamerstukken
II, 1989/90, 2t
345, nr. 3, p. 17).
en voorts: "Het eerste lid van dit artikel omschrijft de schadevergoedingsmaatregel als de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. (...) Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de maatregel tezamen met straffen en andere maatregelen kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan dus ook zelfstandig worden opgelegd." 76
2van5
4-11-2015 l3:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI
Rgchtspraak.nl - Print uitspraak
(Kamerstukken
;NL: HR:..
II, 1989/90, 2L 345, nr. 3, p. 29).
2.4.2. Bij de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330 is artikel 36f Sr als volgt gewijzigd, voor zover hier van belang: "Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd: 1. De eerste zin van het eerste lid komt te luiden: Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer.
2.(...)" 2.4.3. Ten tijde van het bewezenverklaarde luidde art. 36f, eerste lid, Sr - voor zover hier van belang - als resultaat van de hiervoor vermelde wetswijzigingen als volgt: "Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld (...), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (...)"
2.4.4. Het derde lid van art. 36f Sr is sinds de invoering ervan bij de onder 2,4.1 genoemde wet nimmer gewijzigd.
2.5.1. Bij de wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag op te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer, is art. 35f Sr als volgt gewijzigd: "Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd: 3. In het eerste lid wordt na <
ingevoegd: tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd,
4.(...)', 2.5.2. Als gevolg van de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging, in werking getreden op luidt art. 36f, eerste lid, Sr - voor zover hier van belang - thans als volgt:
l
januari 20t4,
"Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, (...), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (...)"
2.5.3. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging houdt onder meer het volgende in:
"Artikel II, Onderdeel
B
De wijziging in het eerste lid bevat een technische wijziging. De rechter kan een schadevergoedingsmaatregel en een straf opleggen. Gebleken is dat de Hoge Raad reeds enkele malen heeft overwogen dat de bewoordingen van het bestaande artikel 36f, eerste lid, niet toelaten dat aan een verdachte die door de rechter van alle rechtsvervolging wordt ontslagen (bij voorbeeld omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en met een last op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen) een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het betreft hier Hoge Raad 12 oktober 2004, NS 2004/389, en Hoge Raad 25 januari 2005, NS 2005/51. Hetzelfde geldt als de verdachte niet tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, maar wel de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. (...) Het voorgaande laat onverlet dat bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit de door de benadeelde partij ingediende (civiele) vordering wel kan worden toegewezen. Knelpunt daarbij is 77
3van5
4-ll-2015
13:13
htp:i/uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI
Rechtspraak,nl - Print uitspraak
:NL: HR;...
dat in deze gevallen de benadeelde partij zelf voor de tenuitvoerlegging van de toegewezen eis moet zorgen. Als naast de toewijzing van de vordering ook een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, neemt het CIIB de inning van de vordering over. Ik acht het wenselijk dat in de wet duidelijkheid wordt verschaft over de uitleg van de term van < in dit artikel, opdat de voorziening van de inning door het CJIB voor de benadeelde partU wordt opengesteld," (Kamerstukken II, ZOIL|L2,33 295, nr. 3, p. 12). De memorie van antwoord aan de Eerste Kamer houdt onder meer het volgende in: "Opleggen schadevergoed i ngsmaatregel De leden van de fractie van de SP hebben onder verwijzing naar een drietal arresten van de Hoge Raad terecht opgemerkt dat naar geldend recht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader ontoerekeningsvatbaar is en daarom van alle reehtsvervolging wordt ontslagen. Het is onwensetijk dat de strafrechter dan geen schadevergoedingsmaatregel
kan opleggen. Zo'n maatregel moet kunnen worden opgelegd, wanneer de dader civielrechtelijk aansprakelijk is. In een civiele zaak staat ontoerekeningsvatbaarheid namelijk niet aan aansprakelijkheid in de weg. In het wetsvoorstel is daarom voorgesteld artikel 36f Sr zo aan te passen dat ook een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens niet strafbaarheid." (Kamerstukken
I,
2012
/L3, 33 295, C, p. 4-5).
2.5.4. Ingevolge de tot 1 januari 2014 geldende tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals weergegeven onder 2.4.1 respectievelijk 2.4.3 ("wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld") in verbinding met art. 36f, derde lid, Sr, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval een verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf. Blijkens de onder 2.5.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt de onder 2.5,1weergegeven "technische wijziging" tot uitbreiding van het toepassingsbereik van art. 36f Sr in het belang van het slachtoffer, zulks door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken indien de verdachte van alle rechtsvervotging wordt ontslagen wegens - kort gezegd ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe zijn aan art. 36f, eerste lid, Sr toegevoegd de woorden "of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd". De wetsgeschiedenis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting die in het middel
besloten ligt dat de wetswijziging tevens strekt tot beperking van het toepassingsbereik van art. 36f Sr tot die gevallen van veroordeling van de verdachte waarbij straf wordt opgelegd.
2.5.5. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, en dat de - in de wetsgeschiedenis ook niet nader toegelichte - invoeging in art. 35f, eerste lid, Sr na het woord "veroordeeld" van de woorden "tot een straf", op een kennelijke vergissing berust. Art. 36f, eerste lid, Sr moet dus worden gelezen alsof de woorden "tot een straf' daarin niet voorkomen.
2.5.6. Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, faalt.
78
4van5
4-ll-2015 l3:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI;NL:HR:..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
^
3 Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2015.
79
5van5
4-ll-2015
13:13
htp ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI:NL
Reghtspra4k.nl - Print uitspraak
:
G..
l.
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL : GHDHA:
2015 : 288 1
Permanente link: http ://deepli nk.rechtsp
Instantie Datum uitspraak Datum
publicatie
Gerechtshof Den Haag 27-10-2015 27-10-2015
Zaakmtmmer
200.174.280-01
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep kort geding Inhoudsindicatie Mogen de AIVD en de MIVD telefoongesprekken afluisteren ('tappen') waaraan een advocaat deelneemt? Mogen zlj deze informatie doorgeven aan het openbaar ministerie? Artikelen 6 en 8 EVRM.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknumme
r : 200.17
4.280/ 0L
Zaak-lrolnummer rechtbank : C/09/487225/KG ZA L5-540
arrest van 27 oktober 2015
inzake
de Staat der Nederlanden, zetelend te Den Haag, hierna te noemen: de Staat, appellant in het principaal appel, geintimeerde in het incidenteel appel, advocaat: mr. C.M. Bitter, 80 1
van
15
28-10-2015 13:lC
http ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI :NL: G..
Rechtspraqk,nl - Print uitspraak l.
tegen
1 [naam] , wonende te [woonplaats]
,
2 [naam] , wonende te [woonplaats] ,
3 [naam]
,
wonende te [woonplaats]
4 [naam]
,
,
wonende te [woonplaats]
,
5 [naam] , wonende te [woonplaats]
6 [naam]
,
,
wonende te [woonplaats]
,
7 [naam], wonende te lwoonplaats]
8 [naam]
,
,
wonende te [woonplaats]
,
9 [naam] , wonende te [woonplaats]
,
10. [naam], wonende te [woonplaats]
,
81
2 van 15
28-10-2015 13:lC
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECll :NL G..
Rechtspraqk.nl - Print uitspraak
:
I,
11
[naaml
wonende te [woonplaats]
,
12 [naam] , wonende te [woonplaats]
,
13 lnaam], wonende te [woonplaats]
,
14 [naam] , wonende te [woonplaats]
,
15 [naam] , wonende te [woonplaats]
,
16 [naam] , wonende te [woonplaats]
,
L7 de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten, gevestigd te Goirle, hierna te noemen: de NVSA,
geintimeerden in het principaal appel, hierna tezamen ook te noemen: [X] c.s., advocaat: mr. Ch. Samkalden te Amsterdam,
en tegen
de rechtspersoon naar Belgisch recht Raad van Europese Balies, gevestigd te Brussel, Belgi€, hierna te noemen: de CCBE, geintimeerde in het principaal appel, 82 3 van 15
28-10-2015 13:1C
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: G..
Rechtspraaft.nl - Print uitspraak
appellant in het incidenteel appel, advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te Den Haag.
Het geding
Bij exploten van 27 juli 2015 heeft de Staat hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van l juli 2015, gewezen tussen [X] c.s. als eisers, de Staat als gedaagde en de CCBE als tussenkomende partij. In deze exploten heeft de Staat vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. [X] c.s. hebben bij memorie van antwoord de grieven bestreden. De CCBE heeft de grieven eveneens bij memorie van antwoord bestreden en onder aanvoering van twee grieven incidenteel hoger beroep ingesteld. De Staat heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel appel de grieven in het incidenteel hoger beroep weersproken, Op 23 september 2015 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, de Staat door zijn advocaat, Van Wijnaarden c.s. door hun advocaat alsmede door mrs. [...] en [...] , advocaten te Amsterdam, en de CCBE door haar advocaat. De pleitnotities waarvan de advocaten zich hebben bediend zijn aan het hof overgelegd. [X] c.s. en de CCBE hebben bij die gelegenheid nog (deels dezelfde) producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep 1.1 Aangezien geen grieven zijn gericht tegen de feiten die de voorzieningenrechter onder 2.1 tot en met 2.L2van zijn vonnis heeft weergegeven, gaat ook het hof van deze feiten uit. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.2 Gelntimeerden l tot en met 16 zijn als advocaat werkzaam op het kantoor Prakken d'Oliveira te Amsterdam. De NVSA is een vereniging die blijkens haar statuten het belang van de verdediging in strafzaken behartigt. Bijna alle gespecialiseerde strafrechtadvocaten in Nederland zijn aangesloten bij de NVSA. 1.3 Op grond van artikel 25 Wetop de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2OOZ) zijn de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: 'de diensten') bevoegd (onder meer) telefoongesprekken af te luisteren ('te tappen'). Lid l van artikel 25 luidt als volgt:
tot het met een technisch hulpmiddel gericht aftappen, onWangen, opnemen vorm van gesprek, telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van van elke en afluisteren een geautomatiseerd werk, ongeacht waar een en ander plaatsvindt. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid om versleuteling van de gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht ongedaan te maken. De diensten zijn bevoegd
1.4 Het aftappen door de diensten van telefoongesprekken waaraan een advocaat deelneemt kan zich in de volgende situaties voordoen: (a) indien de telefoon van een advocaat wordt getapt omdat deze zelf voorwerp van onderzoek is, (b) indien de telefoon van een advocaat wordt getapt hoewel deze zelf geen voorwerp van onderzoek van de diensten is en (c) indien een ander dan de advocaat voorwerp van onderzoek is, de telefoongesprekken van die ander worden afgeluisterd en dus ook diens eventuele gesprekken met een advocaat worden opgevangen. De situaties (a) en (b) worden aangeduid met de term 'direct tappen', situatie (c) wordt'indirect tappen' genoemd. 1.5 Artikel 38 lid 1 Wiv 2002 luidt als volgt: 83
4 van 15
28-10-2015 13:lC
htp ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI:NL
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak
:
G..
Indien bij de verwerking van gegevens door of ten behoeve van een dienst blijkt van gegevens die tevens van belang kunnen zijn voor de opsporing of veruolging van strafbare feiten, kan daarvan door Onze betrokken Minister of namens deze het hoofd van de dienst, onverminderd het geval dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat, schriftelijk mededeling worden gedaan aan het daartoe aangewezen lid van het openbaar ministerie. 1.6 De Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) is op grond van artikel 64 Wiv 2002 (onder meer) belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens deze wet is gesteld, het gevraagd en ongevraagd inlichten en adviseren van de betrokken ministers (van Binnenlandse Zaken en Defensie) en het adviseren van de betrokken ministers terzake van het onderzoeken en beoordelen van klachten. 1.7 Geintimeerden 1 tot en met 16 hebben op I april 2014 een klacht ingediend bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) over het handelen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), die door het tappen van telefoongesprekken inbreuk zou maken op hun verschoningsrecht als advocaten. Tevens hebben zij in deze brief verzocht een systeem van nummerherkenning in te voeren.
1.8 De CTIVD heeft naaraanleiding van deze klacht op 16 september 2014 een advies aan de Minister uitgebracht. De Minister heeft in zijn brief van 15 december 2074 het advies van de CTIVD gevolgd en de klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaard. De klachten werden ongegrond verklaard voor zover deze zagen op direct tappen. De klachten werden gegrond verklaard omdat, voor zover het gaat om indirect tappen, binnen de AIVD geen schriftelijk beleid bestond ten aanzien van het uitwerken van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaten en clidnten/derden en omdat meer van dergelijke gesprekken door de AIVD waren uitgewerkt dan noodzakelijk was. Het verzoek tot het invoeren van een systeem van nummerherkenning heeft de Minister afgewezen. 1.9 [X] c.s. stellen dat uit de reactie van de Minister op de klacht blijkt dat vertrouwelijke communicatie van (onder meer) de advocaten van Prakken d'Oliveira is onderschept. Volgens hen maakt de Staat daarmee inbreuk op het verschoningsrecht van die advocaten, [X] c.s. vorderen dat de Staat wordt veroordeeld, kort gezegd, het tappen en het uitwerken van elke vorm van communicatie van en met advocaten te staken, alsmede dat de Staat wordt verboden de informatie die is verworven door inbreuk te maken op het verschoningsrecht aan het openbaar ministerie ter hand te stellen. 1.10 De CCBE (een afkorting voor'The Council of Bars and Law Societies of Europe') is een vereniging naar Belgisch recht die de belangen behartigt van haar leden, de Europese Ordes van Advocaten. De CCBE heeft als tussenkomende partij gelijkluidende vorderingen als [X] c.s. tegen de Staat ingesteld, met dien verstande dat zij het gevorderde heeft gepreciseerd door te stellen dat het verbod moet gelden ten aanzien van alle advocaten in de zin van artikel 1 van de Richtlijn van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (Richtlijn 77 /249/EEG). 1.11 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. Hij gebood de Staat om met ingang van zes maanden na de betekening van het vonnis het (direct en indirect) tappen, ontvangen, opnemen/ afluisteren en uitwerken van elke vorm van communicatie van en met advocaten te staken en gestaakt te houden, tenzij de Staat voordien maatregelen heeft genomen op grond waarvan de inzet van bijzondere bevoegdheden kan worden getoetst door een onafhankelijk orgaan dat in ieder geval de bevoegdheid heeft om die inzet te voorkomen of te bedindigen. Hij heeft voorts de Staat met onmiddellijke ingang verboden om opbrengsten verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden waarbij communicatie van en met verschoningsgerechtigde advocaten is afgeluisterd aan het openbaar ministerie te verstrekken, zonder dat voorafgaand aan die verstrekking een onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden met betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking, bij welke toetsing beoordeeld dient te worden of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden deze mag worden verstrekt.
1.12 De overwegingen van de voorzieningenrechter kunnen, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt worden samengevat. Het afluisteren van gesprekken tussen advocaten en hun cliEnten maakt 84
5 van 15
28-10-2015 13:lC
http://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI:NL: G..
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak
inbreuk op het verschoningsrecht van de advocaat. Die inbreuk raakt aan artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van priv6-, familie- en gezinsleven) en artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces). Dat verschoningsrecht is echter, gelet op onder meer de jurisprudentie van het EHRM, niet absoluut. Het is dus niet juist, zoals de CCBE aanvoert, dat beperkingen op het verschoningsrecht in het geheel niet mogelijk zijn. Gelet op de grote gevolgen van (mogelijke) inbreuken op het verschoningsrecht van advocaten, en omdat misbruik in individuele gevallen potentieel gemakkelijk is, is het zeer wenselijk dat er onafhankelijk toezicht is op de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden, waarbij het toezichthoudende orgaan onder meer de bevoegdheid moet hebben om de uitoefening van die bijzondere bevoegdheden jegens advocaten tegen te gaan of te bedindigen. Onder de Wiv 2002 is er geen onafhankelijk orgaan dat beschikt over een dergelijke bevoegdheid, terwijl de Staat geen bezwaren tegen onafhankelijke preventieve toetsing naar voren heeft gebracht. Het bestaande beleid is dan ook onrechtmatig jegens alle advocaten in de zin van richtlijn 77/249/EEG, in ieder geval voor zoverzij in Nederland werkzaam zijn. De Staat krijgt gedurende zes maanden de gelegenheid om de vereiste onafhankelijke toets alsnog in te voeren. Die toets hoeft niet steeds in alle gevallen voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden plaats te vinden. Bij indirect tappen zal niet in alle gevallen vooraf duidelijk zijn dat de te verkrijgen informatie mogelijk onder het verschoningsrecht valt. Evenmin is vereist dat de toets geschiedt door een rechter. Ook het doorspelen van de informatie verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden is onrechtmatig indien geen onafhankelijke toetsing heeft plaatsgevonden. Bij die toetsing dient beoordeeld te worden of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden deze mag worden verstrekt. 1.13 De minister heeft bij brief van 27 juli 2015 aan de Tweede Kamer een reactie gegeven op het vonnis van de voorzieningenrechter. In die brief laat de Minister, mede namens de minister van Defensie, weten dat het kabinet wil voorzien in een vorm van onafhankelijke toetsing bij het tappen van advocaten, dat daarvoor een wetswijziging noodzakelijk is en dat de wijze waarop de onafhankelijke toetsing zal worden ingericht onderwerp van overleg is binnen het kabinet.
in het prineipaal appel 2.1 De bezwaren van de Staat tegen het vonnis van de voorzieningenrechter komen in grote lijnen op het volgende neer:
(i) de voorzieningenrechter heeft ten onrechte de eis gesteld dat bij direct en indirect tappen in een onafhankelijke toets moet zijn voorzien;
(ii) de termijn van zes maanden is te koft voor het tot stand brengen van wetgeving die een dergelijke onafhankelijke toets regelt; (iii) de voorzieningenrechter heeft ten onrechte een oordeel gegeven over wat een onafhankelijke toetsing moet inhouden; (iv) de voorzieningenrechter heeft ten onrechte het verbod voor het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie zonder onafhankelijke toets onmiddellijk doen ingaan. 1 werkt de Staat bezwaar (i) verder uit. De Staat meent dat de voorzieningenrechter ten onrechte de eis stelt dat bij het tappen (direct of indirect) van advocaten in een onafhankelijke toets moet zijn voorzien. De voorzieningenrechter leidt dit ten onrechte af uit het arrest van het EHRM van 22 november2012, no. 39315/06 (Telegraaf). Erzijn relevante verschillen tussen die zaak, die over de bronbescherming van de journalist gaat, en het verschoningsrecht van de advocaat. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat ook toetsing achteraf, mits effectief, voldoende waarborgen kan bieden. Bovendien heeft de voorzieningenrechter miskend dat de Staat in dit opzicht beleidsvrijheid toekomt en dat er in dit kort geding alleen ruimte kan zijn voor een voorlopige voorziening als sprake is van onmiskenbaar onrechtmatig handelen. Daarvan is geen sprake, hooguit kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat een onafhankelijke toetsing'wenselijk' is, aldus de Staat.
2.2[n grief
2.3 Het hof constateert dat niet in geschil is dat de communicatie tussen een advocaat en zijn cliEnt onder de bescherming valt van artikel 8 EVRM. Het EHRM heeft dit meerdere malen bevestigd, onder meer in 85 6 van 15
28-10-2015 13:lC
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI:NL:G..
Rechtspraqk.nl - Print uitspraak
zijn arrest van 5 december 2O12, no. L2323/11 inzake Michaud t. Frankrijk.In dat arrest heeft het EHRM overwogen dat de correspondentie tussen advocaat en cli6nt een "privileged status where confidentiality is concerned" heeft en dat het met name belang hecht aan het risico dat de "proper administration of justice" wordt geraakt. Het EHRM overwoog verder:
that, as previously indicated, legal professional privilege is of great importance for both the lawyer and his client and for the proper administration of justice. It is without a doubt one of the fundamental principles on which the administration of justice in a democratic society is based. It is not, however, inviolable (...)" (onderstreping hof)
"It
is true
Het arrest inzake Michaud had geen betrekking op het tappen van gesprekken van een advocaat. De zaak Kopp t. Zwitserland van 25 maart 1998, no. t3/L9971797/LOOO had dat wel. Daarin overwoog
het EHRM:
"72. (...) Secondly, tapping and other forms of interception of telephone conversations constitute a serious interference with private life and correspondence and must accordingly be based on a "law" that is particularly precise. It is essential to have clear, detailed rules on the subject, especially as the technology available for use is continually becoming more sophisticated (....). In that connection, the Court by no means seeks to minimise the value of some of the safeguards built into the lsw, such as the requirement at the relevant stage of the proceedings that the prosecuting authorities' telephone-tapping order must be approved bv the President of the Indictment Division (....), who is an independent judge, or the fact that the applicant was officially informed that his telephone calls had been intercepted (...).
73. However, the Court discerns a contradiction between the clear text of legislation which protects legal professional privilege when a lawyer is being monitored as a third party and the practice followed in the present case. Even though the case-law has established the principle, which is moreover generally accepted, that legal professional privilege covers only the relationship between a lawyer and his clients, the law does not clearly state how, under what conditions and by whom the distinction is to be drawn between matters specificatly connected with a lawyer's work under instructions from a party to proceedings and those relating to activity other than that of counsel. 74. Above all, in practice, it is, to say the least, astonishing that this task should be assigned to an official of the Post Office's legal department, who is a member of the executive, without supervision by an independent judge, especiallv in this sensitive area of the confidential relations between a lawyer and his clients, which directly concern the riohts of the defence." (onderstreping hof)
2.4Van de zaken die betrekking hadden op het afluisteren van telefoongesprekken waarbij geen advocaat betrokken was, zijn onder meer de zaken Kennedy t. Verenigd Koninkrijk van 18 mei 2010, no. 26839/05 en Weber en Saravia t. Duitsland van 29 juni 2006, no.54934/00 van belang. Het EHRM overwoog in de zaak Kennedy:
"167. The Court recalls that it has previously indicated that in a field where abuse is potentially so easy in individual cases and could have such harmful consequences for democratic society as a whole, it is in principle desirable to entrust supervisorv controlto a judge (....). In the present case, the Court highlights the extensive jurisdiction of the IPT to examine any complaint of unlawful interception. Unlike in many other domestic systems (....), any person who suspects that his communications have been or are being intercepted may apply to the IPT (....). The jurisdiction of the IPT does not, therefore, depend on notification to the interception subject that there has been an interception of his communications. The Court emphasises that the IPT is an independent and impartial body, which has adopted its own rules of procedure. The members of the tribunal must hold or have held high judicial office or be experienced lawyers (see paragraph 75 above). In undertaking its examination of complaints by individuals, the IPT has access to closed material and has the power to require the Commissioner to provide it with any assistance it thinks fit and the power to order disclosure by those involved in the authorisation and execution of a warrant of all documents it considers relevant (....). In the event that the IPT finds in the applicant's favour, it can, inter alia, quash anv interception order, require destruction of intercept material and order compensation to be paid (....). The publication of 86 7 van 15
28-10-2015 13:1C
h@ ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI :NL: G..
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak
the IPT's legal rulings further enhances the level of scrutiny afforded to secret surveillance activities in the United Kingdom (....).' Gezien deze specifieke waarborgen die in het Verenigd Koninkrijk waren getroffen was het EHRM van oordeel dat aftikel 8 EVRM niet was geschonden. Ook in de zaak Weber en Saravia kwam het EHRM tot de conclusie dat voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM omdat het afluisteren aan onafhankelijk toezicht was onderworpen :
"106. The Court reiterates that when balancing the interest of the respondent State in protecting its national security through secret surveillance measures against the seriousness of the interference with an applicant's right to respect for his or her private life, it has consistently recognised that the national authorities enjoy a fairly wide margin of appreciation in choosing the means for achieving the legitimate aim of protecting national security (......), Nevertheless, in view of the risk that a system of secret surveillance for the protection of national security may undermine or even destroy democracy under the cloak of defending it, the Court must be satisfied that there exist adequate and effective guarantees against abuse (....). This assessment depends on all the circumstances of the case, such as the nature, scope and duration of the possible measures, the grounds required for ordering them, the authorities competent to authorise, carry out and supervise them, and the kind of remedv provided bv the national law (....)." (onderstreping hof) en
"117. As regards supervision and review of monitoring measures, the Court notes that the G 10 Act provided for independent supervision by two bodies which had a comparatively significant role to play. Firstly, there was a Parliamentary Supervisory Board, which consisted of nine members of parliament, including members of the opposition. The Federal Minister authorising monitoring measures had to report to this board at least every six months. Secondly, the Act established the G 10 Commission, which had to authorise surveillance measures and had substantial power in relation to all stages of interception. The Court observes that in its judgment in the Klass and Otherc case (....) it found this system of supervision, which remained essentially the same under the amended G 10 Act at issue here, to be such as to keep the interference resulting from the contested legislation to what was "necessary in a democratic society". It sees no reason to reach a different conclusion in the present case." (onderstreping hof)
In de zaak Klass e.a. t. Duitsland, welke zaak niet specifiek betrekking had op het afluisteren van advocaten, overwoog het EHRM: "5.2 (....) As regards the implementation of the measures, an initial control is carried out by an official qualified for iudicial office. This official examines the information obtained before transmitting to the competent services such information as may be used in accordance with the Act and is relevant to the purpose of the measure; he destroys any other intelligence that may have been gathered (see paragraph 20 above). (onderstreping hof)
() 56. Within the system of surveillance established by the G 10, judicial control was excluded, being replaced by an initial control effected bv an official qualified for judicial office and bv the control provided bv the Parliamentarv Board and the G 10 Commission. The Court considers that, in a field where abuse is potentially so easy in individual cases and could have such harmful consequences for democratic society as a whole, it is in principle desirable to entrust supervisory control to a iudge. Nevertheless, having regard to the nature of the supervisory and other safeguards provided for by the G 10, the Court concludes that the exclusion of judicial control does not exceed the limits of what may be deemed necessary in a democratic society." (onderstreping hof)
2.5 In de zaak van De Telegraaf t. Nederland (EHRM 22 november 2072, no. 39315/06), waarin het ging om het tappen van journalisten teneinde de identiteit van hun bron te achterhalen, overwoog het 87 8 van 15
28-10-2015 13:lC
http ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?
Rechtsprapk.nl - Print uitspraak
id:ECLI :NL: G..
EHRM:
"97. The present case is characterised precisely by the targeted surveillance of journalists in order to determine from whence they have obtained their information. It is therefore not possible to apply the same reasoning as in Weber and Saravia. 98. The Court has indicated, when reviewing legislation governing secret surveillance in the light of Article 8, that in a field where abuse is potentially so easy in individual cases and could have such harmful consequences for democratic society as a whole, it is in principle desirable to entrust supervisory controlto a judge (....). However, in both cases the Court was prepared to accept as adequate the independent supervision available. In K/ass and Others, this included a practice of seeking prior consent to surveillance measures of the G 10 Commission. an independent bodv chaired by a president who was qualified to hold judicial office and which moreover had the power to order the immediatetermination of the measures in question (....). In Kennedy (loc. cit.) the Courtwas impressed by the interplay between the Investigatory Powers Tribunal ("IPT"), an independent body composed of persons who held or had held high iudicial office and experienced lawyers which had the power, among other things, to quash interception orders, and the Interception of Communications Commissioner, likewise a functionarv who held or had held high judicial office (....) and who had access to all interception warrants and applications for interception warrants (....).
99. In contrast, in Sanoma, an order involving the disclosure of journalistic sources was given by a public prosecutor. The Court dismissed as inadequate in terms of Article 10 the involvement of an investigating judge, since his intervention, conceded voluntarily by the public prosecutor, lacked a basis in law and his advice was not binding. Judicial review post factum could not cure these failings, since it could not prevent the disclosure of the identity of the journalistic sources from the moment when this information came into the hands of the public prosecutorand the police (....). 100. In the instant case, as the Agent of the Government admitted at the hearing in reply to a question from the Court, the use of special powers would appear to have been authorised by the Minister of the Interior and Kingdom Relations, if not by the head of the AIVD or even a subordinate AIVD official, but in any case without prior review by an independent body with the power to prevent or terminate it (section 19 of the 2002 Intelligence and Security Services Act, see paragraph 51 above). 101. Moreover, review post factum, whether by the Supervisory Board, the Committee on the Intelligence and Security Services of the Lower House of Parliament or the National Ombudsman, cannot restore the confidentiality of journalistic sources once it is destroyed. 102. The Court thus finds that the law did not provide safeguards appropriate to the use of powers of surveillance against journalists with a view to discovering their journalistic sources. There has therefore been a violation of Articles B and 10 of the Convention." (onderstreping hof)
2.5 Deze uitspraken laten geen andere conclusie toe dan dat, naar het oordeel van het EHRM, reeds bij het afluisteren van niet-verschoningsgerechtigden in een vorm van onafhankelijk toezicht moet zijn voorzien. Reeds deze constatering kan het oordeel van de voorzieningenrechter dragen, nu vaststaat dat dergelijk onafhankelijk toezicht ontbreekt.
2.7 Het hof is van oordeel dat de eisen waaraan het (direct of indirect) tappen van een advocaat moet voldoen niet lager zijn dan de eisen die worden gesteld aan het tappen van niet-verschoningsgerechtigden. Het EHRM wijst er immers op dat de communicatie tussen advocaat en cli6nt een'privileged status'heeft en dat bij het afluisteren van een advocaat niet alleen de eerbiediging van het priv6leven van de advocaat maar ook de goede rechtsbedeling in het gedrang kan komen. Het hof tekent hierbij nog aan dat het verschoningsrecht aan de advocaat is toegekend vanwege het algemeen belang dat ermee is gemoeid dat men de hulp van een advocaat kan inroepen (HR 22 juni 1984, NJ 1985, 188) en opdat niemand uit vrees dat bepaalde feiten bekend zullen worden, ervan zal worden weerhouden de hulp van een advocaat in te roepen (HR 11 november 1977, Nl 1978, 399). Tegen deze achtergrond is het van groot belang dat degenen die zich tot een advocaat wenden dan wel overwegen dat te doen, er op kunnen rekenen dat de vertrouwelijkheid van hun communicatie met die advocaat in beginsel is gewaarborgd en dat daarop slechts in bijzondere gevallen en onder toezicht van een onafhankelijk orgaan inbreuk kan worden gemaakt. Het hof is dan 88
9 van 15
28-10-2015 13:lC
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak a\
ook van oordeel dat hoewel het recht op bronbescherming van de journalist niet in alle opzichten vergelijkbaar is met het verschoningsrecht van de advocaat, er geen aanleiding is om het tappen van een advocaat van minder waarborgen te voorzien.
2.8 Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat direct en indirect tappen van advocaten slechts toelaatbaar is indien in onafhankelijk toezicht als hiervoor bedoeld is voorzien. Hij heeft ook terecht overwogen dat dergelijk onafhankelijk toezicht thans ontbreekt. Dat is tussen partijen overigens ook niet in geschil. De CTIVD heeft weliswaar een toezichthoudende taak en kan uit dien hoofde zelfstandig onderzoek instellen naar de wijze waarop de Wiv 2002 is uitgevoerd (aftikel 78), maar dit kan slechts uitmonden in het uitbrengen van een toezichtsrapport aan de Minister (artikel 79). Daarnaast kan de CTIVD de Minister gevraagd en ongevraagd adviseren en heeft zij een adviserende rol bij de behandeling van klachten (artikel 64 lid 2), Enige rechtstreekse betrokkenheid bU het tappen van advocaten heeft de CITVD niet, zij heeft bijvoorbeeld ook niet de bevoegdheid het tappen van een advocaat te (doen) be6indigen, De omstandigheid dat binnen de diensten beleidsmatig zekere waarborgen in acht worden genomen bij het tappen van advocaten en het uitwerken van onderschept materiaal, doet hier niet aan af. Het gaat daarbij immers niet om een vorm van onafhankelijk toezicht, 2.9 Het is niet aan het hof uitspraak te doen over de vraag hoe het vereiste onafhankelijk toezicht er uit dient te zien en aan welke eisen dit zal moeten voldoen. Voor toewijzing van de vordering is dat ook niet nodig, daarvoor is voldoende dat onafhankelijk toezicht als bedoeld door het EHRM op dit moment ontbreekt. Bovendien kan pas een oordeel over het onafhankelijk toezicht worden gegeven als bekend is hoe dat er uit ziet. Zoals immers uit de hiervoor aangehaalde uitspraken van het EHRM volgt, gaat het bij de vraag of voldoende onafhankelijk toezicht bestaat om de beoordeling van een systeem van samenhangende maatregelen en bevoegdheden. De Staat zal, aan de hand van de criteria die in de rechtspraak van het EHRM zijn ontwikkeld, het onafhankelijk toezicht vorm moeten geven. Daarbij zal hij bijzonder gewicht moeten toekennen aan de bijzondere positie van de advocaat (hiervoor aangestipt onder 2.7). Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter terecht uit de rechtspraak van het EHRM heeft afgeleid dat onafhankelijk toezicht in de door het EHRM bedoelde zin niet denkbaar is indien het toezichthoudende orgaan niet op zijn minst de bevoegdheid heeft om het (direct of indirect) tappen van advocaten te voorkomen of te be€indigen. Dit volgt onmiskenbaar uit het arrest inzake Telegraaf en het hof ziet geen aanleiding om voor het tappen van een advocaat een andere maatstaf aan te leggen. Anders dan de Staat aanvoert heeft de voorzieningenrechter ook niet miskend dat ook toetsing achteraf, mits effectief, voldoende waarborgen kan bieden. Integendeel, de voorzieningenrechter heeft met zoveel woorden overwogen dat de onafhankelijke toets niet in alle gevallen voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden hoeft plaats te vinden (rechtsoverweging 4.14), mits het toezichthoudende orgaan de bevoegdheid heeft het tappen van advocaten te voorkomen of te be6indigen (rechtsoverwegingen 4.13 en 4.L4). 2.10 De Staat heeft nog aangevoerd dat de voorzieningenrechter had moeten volstaan met een terughoudende toetsing, omdat een voorlopige voorziening in dit kort geding slechts zou kunnen worden getroffen indien sprake is van onmiskenbaar onrechtmatig handelen. Dit betoog faalt. Het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod op het tappen van advocaten en op het doorgeven van de uit die taps verkregen informatie aan het openbaar ministerie houdt niet in dat de Wiv 2002 of onderdelen daarvan buiten werking worden gesteld of onverbindend worden verklaard. Het verbod stelt slechts voor een specifiek geval, het direct of indirect tappen van advocaten, grenzen aan de uitoefening van de bevoegdheid die de diensten op grond van artikelen 25 en 38 Wiv 2002 toekomt, grenzen die de diensten ook zelf beleidsmatig in acht zouden kunnen nemen. Het criterium dat sprake moet zijn van onmiskenbare onrechtmatigheid is dan ook niet van toepassing. Verder is het weliswaar zo dat de staten een relatief ruime beoordelingsmarge hebben bij het vaststellen van de maatregelen die met het oog op de bescherming van nationale veiligheid noodzakelijk zijn (zie Weber en Saravia hierboven), maar uit de rechtspraak van het EHRM volgt ondubbelzinnig dat deze marge niet zo ruim is dat kan worden afgezien van onafhankelijk toezicht op het tappen van advocaten. Er kan bovendien geen twijfel over bestaan dat het vereiste onafhankelijke toezicht in dit geval ontbreekt. 2,11 De grief komt ten slotte op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zijn oordeel geldt voor 89 10 van 15
28-10-2015 13:lC
http ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI:NL: G..
Rechtsprapk.nl - Print uitspraak
alle advocaten in de zin van richtlijn 77/249|EEG. Volgens de Staat is dat onduidelijk en ook niet uitvoerbaar. Het verbod zou moeten worden beperkt tot advocaten die in Nederland zijn ingeschreven. Deze klacht gaat niet op, omdat dit zou betekenen dat het tappen van in Nederland werkzame advocaten die ingeschreven zijn in een andere EU-lidstaat, met minder waarborgen omgeven is dan het tappen van in Nederland ingeschreven advocaten, zonder dat daar een duidelijke rechtvaardiging voor is. Dit is in strijd met het recht op de vrije vestiging van artikel 49 VWEU en de strekking van richtlijn 77/249/EEG. Overigens heeft de advocaat van de CCBE tijdens de pleitzitting onbestreden gesteld dat alle advocaten die werkzaam mogen zijn in de Europese Unie bij de CCBE zijn geregistreerd en dat via een voor ieder toegankelijke website kan worden nagegaan welke advocaten dat zijn. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod onuitvoerbaar is.
2.L2 Grief 1 faalt. 3.1 Met grief 2 betoogt de Staat allereerst dat de voorzieningenrechter materieel een gebod heeft gegeven wetgeving tot stand te brengen. Daartoe is hij naar de mening van de Staat niet bevoegd. Bovendien zou een gebod om een stelselwijziging tot stand te brengen geen voorziening zijn die in kort geding kan worden gegeven. 3.2 Deze klacht faalt. De voorzieningenrechter heeft geen gebod tot wetgeving opgelegd, ook niet een verbod dat daar materieel op neerkomt. Hij heeft de Staat evenmin een bevel gegeven tot het doorvoeren van een stelselwijziging. De voorzieningenrechter heeft het tappen van advocaten en het verstrekken van getapte informatie aan het openbaar ministerie verboden, omdat niet voldaan is aan het vereiste van voldoende onafhankelijk toezicht. Dat dit verbod niet meer geldt indien de Staat wel voldoende onafhankelijk toezicht in het leven roept spreekt vanzelf, maar betekent nog niet dat de voorzieningenrechter direct of indirect een gebod tot wetgeving heeft opgelegd. Bovendien is het naar het oordeel van het hof weliswaat zeet wenselijk dat wetgeving op dit gebied tot stand wordt gebracht, maar is dat niet strikt noodzakelijk (zie hierna onder 3.3). 3.3 De Staat klaagt in deze grief verder dat de termijn van zes maanden te koft is voor het tot stand brengen van wetgeving. Ook met dat betoog heeft de Staat geen succes. Het hof is er in de eerste plaats niet van overtuigd dat het vereiste onafhankelijke toezicht slechts door middel van wetgeving kan worden ingevoerd. De Staat motiveert ook in het geheel niet waarom niet, althans als overbruggingsmaatregel in afwachting van definitieve wetgeving, zou kunnen worden volstaan met (gepubliceerd) beleid ten aanzien van de wijze waarop de diensten gebruik zullen maken van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 25 en 38 Wiv 2002. In de tweede plaats kan de uitspraak van de voorzieningenrechter voor de Staat niet als een verrassing zijn gekomen. De Staat had reeds veel eerder uit de rechtspraak van het EHRM kunnen en moeten afleiden dat onder de Wiv 2002 onvoldoende waarborgen zijn getroffen voor het tappen van (in ieder geval) advocaten. Ook om die reden ziet het hof onvoldoende aanleiding om de Staat een langere termijn dan zes maanden na de betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter te gunnen. 3.4 Onder 4.19 en 4.20 formuleert de Staat een aantal vragen over de invulling van de door het onafhankelijke orgaan te verrichten toetsing. [X] c.s. voeren terecht aan dat de Staat deze vragen zelf, aan de hand van de in de rechtspraak van het EHRM ontwikkelde criteria, dient te beantwoorden bij het vorm geven van het noodzakelijke onafhankelijke toezicht. De Staat kan ook in redelijkheid niet klagen enerzijds dat de voorzieningenrechter zich teveel met de inhoud van de te ontwerpen regeling bemoeit en anderzijds dat hij niet meer duidelijkheid over de inhoud van die regeling heeft gegeven. De voorzieningenrechter heeft er terecht mee volstaan de, uit de rechtspraak van het EHRM volgende, minimumeisen aan te geven waaraan een dergelijke regeling zal moeten voldoen. 3.5 In het slot van deze grief klaagt de Staat dat de door de voorzieningenrechter verlangde toetsing bij indirect tappen alleen uitvoerbaar is bij invoering van een systeem van nummerherkenning, terwijl een nummerherkenningssysteem zou betekenen dat in het geheel geen afweging kan worden gemaakt tussen het belang van de nationale veiligheid en het verschoningsrecht, hetgeen volgens de Staat uit een oogpunt van bescherming van de nationale veiligheid niet aanvaardbaar is. Ook dit betoog faalt. 90 11
van 15
28-10-2015 13:lC
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak ti
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de onafhankelijke toets niet in alle gevallen
voorafgaand aan het tappen hoeft plaats te vinden, omdat dit zeker bij indirect tappen niet steeds mogelijk zalzijn. Anders dan de Staat aanvoert is een systeem van nummerherkenning dan ook niet de enige mogelijke oplossing en valt dus ook niet in te zien dat er geen ruimte zou zijn voor de door de Staat bedoelde afweging tussen de bescherming van de nationale veiligheid en het belang van het verschoningsrecht van de advocaat. [X] c.s. hebben in de memorie van antwoord op pagina 22 onder noot 46 een suggestie gedaan voor een systeem van toetsing bij indirect tappen, waarbij het systeem niet automatisch afslaat indien een gesprek met een advocaat wordt gevoerd, maar de informatie wordt opgeslagen en deze eerst na een onafhankelijke toets aan de diensten wordt kenbaar gemaakt. Dat een dergelijk systeem onwerkbaar zou zijn heeft de Staat niet aangevoerd,
3.6 Grief 2 slaagt niet,
4.1 Met grief 3 komt de Staat op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Staat geen informatie verkregen uit het tappen van advocaten aan het openbaar ministerie mag verstrekken zolang geen onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden met betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking. Deze toets houdt volgens de voorzieningenrechter in dat moet worden beoordeeld of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden deze informatie mag worden verstrekt (vonnis onder 4.18). De Staat is van mening dat onder uitzonderlijke omstandigheden, zoals ter voorkoming van een dreigende aanslag, wel informatie aan het openbaar ministerie moet kunnen worden verstrekt, mogelijk ook reeds voordat het onafhankelijk toezicht is ingevoerd.
4.2 Het hof heeft hiervoor overwogen dat het direct en indirect tappen van advocaten op dit moment in strijd met artikel 8 EVRM en dus onrechtmatig is. Dat de voorzieningenrechter de Staat gedurende zes maanden de tijd heeft gegeven om dat onafhankelijk toezicht alsnog in te voeren, neemt niet weg dat het direct of indirect tappen van advocaten ook thans reeds onrechtmatig is. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft beslist dat de met dergelijke onrechtmatige taps verkregen informatie niet aan het openbaar ministerie mag worden verstrekt en dat hij terecht het daartoe strekkende verbod onmiddellijk heeft doen ingaan. Artikel 38 Wiv 2002, dat de diensten de bevoegdheid geeft om verwerkte gegevens aan het openbaar ministerie te verstrekken, geeft immers als reden voor die verstrekking dat het gaat om gegevens die van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Dit betekent dat geenszins valt uit te sluiten dat informatie, die is verkregen door het tappen door de diensten van vertrouwelijke gesprekken tussen een advocaat en zijn cli6nt, in het strafproces wordt gebruikt. Zonder afdoende waarborgen, die ontbreken, is dat onaanvaardbaar, aangezien dat in strijd zou zijn met een van de grondbeginselen van een fair trial, meer in het bijzonder met artikel 6 lid 3 onder c EVRM. Het EHRM heeft immers als 66n van deze grondbeginselen het recht van de verdachte aangemerkt om zonder toezicht en buiten gehoorsafstand van een derde met zijn advocaat te overleggen. Zie Dominichini t. Itali€ (t5943/9O) onder 39; 1calan t. Turkije (4622L/99) onder 133; Moiseyev t. Rusland (62936/00) onder 209. In S. t. Zwitserland {L2629/87) overwoog het EHRM: "48. (....) The Court considers that an accused's right to communicate with his advocate out of hearing of a third person is part of the basic requirements of a fair trial in a democratic society and follows from Article 6 para. 3 (c) (art. 6-3-c) of the Convention. If a lawyer were unable to confer with his client and receive confidential instructions from him without such surveillance, his assistance would lose much of its usefulness, whereas the Convention is intended to guarantee rights that are practical and effective (see inter alia the Artico judgment of 13 May 1980, series A no. 37, p. 16, para. 33)." 4.3 Reeds de mogelijkheid dat, behoudens in zeer bijzondere en duidelijk te formuleren gevallen, dergelijke informatie aan het openbaar ministerie wordt doorgegeven kan tot gevolg hebben dat personen er van afzien zich tot een advocaat te wenden. Ook dat is in strijd met de strekking van artikel 6 lid 3 onder c EVRM en met de ratio van het aan een advocaat toegekende verschoningsrecht. Het doorgeven van uit taps verkregen informatie aan het openbaar ministerie kan dan ook slechts onder vrij uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn, zoals het door de Staat genoemde geval dat een aanslag kan worden verijdeld. De bevoegdheid van de diensten om informatie aan het 91 12
van
l5
28-10-2015 l3:1C
http :/iuispraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI:NL:
Rechtsprapk.nl - Print uitspraak
G..
t1
openbaar ministerie door te geven is thans echter niet tot dergelijke uitzonderlijke gevallen beperkt. Ook ontbreekt op dit punt gepubliceerd beleid waaraan de diensten gebonden zijn en waaruit justitiabelen zouden kunnen afleiden dat deze bevoegdheid slechts in genoemde uitzonderlijke gevallen zal worden gebruikt.
4.4 De voorzieningenrechter heeft ook terecht beslist dat het doorgeven van uit advocatentaps verkregen informatie aan het openbaar ministerie een toetsing van een onafhankelijk orgaan vergt, waarbij de voorzieningenrechter overigens niet heeft beslist dat die toets steeds vooraf moet plaatsvinden. Een dergelijke specifieke toetsing ontbreekt thans. De algemene taakopdracht van de CTIVD toezicht te houden op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens de Wiv 2002 is gesteld is daarvoor te algemeen en garandeeft niet dat het doorgeven van informatie aan het openbaar ministerie elke keer aan de hand van alle omstandigheden van het voorliggende geval door haar wordt getoetst.
4.5 Dat de strafrechter onrechtmatig verkregen bewijs dat door het openbaar ministerie is geproduceerd buiten beschouwing kan laten, betekent niet dat de civiele rechter de diensten niet kan verbieden dergelijke informatie aan het openbaar ministerie te geven. Bovendien hoeft het bij de onrechtmatig verkregen informatie niet steeds om bewijsmiddelen te gaan, maar is het ook mogelijk dat het openbaar ministerie via de diensten over de procestactiek van de verdachte en zijn advocaat wordt gelnformeerd en daar, zonder dat de rechter dat hoeft te ervaren, zijn voordeel mee kan doen. Bovendien kan een toets door de rechter achteraf niet wegnemen dat het risico bestaat dat verdachten zich minder snel tot een advocaat zullen wenden, indien zij weten dat hun gesprekken met een advocaat bij het openbaar ministerie terecht kunnen komen, zonder dat een onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden waaruit volgt dat het om een uitzonderlijk geval gaat. 4.5 De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht beslist dat uit taps van advocaten verkregen informatie slechts aan het openbaar ministerie mag worden verstrekt indien, voor zover deze informatie onder het verschoningsrecht valt, onafhankelijk wordt getoetst of dit geoorloofd is. Het is aan de Staat om criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke informatie, in welke gevallen en onder welke voorwaarden aan het openbaar ministerie mag worden verstrekt. Het is eveneens aan de Staat om het toezicht op dergelijke verstrekkingen vorm te geven en om te bepalen wanneer toestemming vooraf noodzakelijk is en onder welke uitzonderlijke omstandigheden (zoals in spoedgevallen waarbij de nationale veiligheid in het geding is) met toetsing achteraf kan worden volstaan.
4.7 Nu al deze waarborgen ontbreken is het hof van oordeel dat het doorgeven van uit advocatentaps verkregen informatie aan het openbaar ministerie onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht het verbod op het doorgeven van deze informatie onmiddellijk doen ingaan, nu het gaat om onrechtmatig want in strijd met artikel 8 EVRM verkregen informatie die, indien verstrekt aan het openbaar ministerie, tot een ernstige inbreuk op artikel 6 lid 3 onder c EVRM leidt. 4.8 Grief 3 loopt op het voorgaande stuk. 4.9 Grief 4 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
in het incidenteel appel 5.1 Grief 1 is gericht tegen een tweetal overwegingen van de voorzieningenrechter, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat het Handvest EU niet van toepassing is en dat het verschoningsrecht niet absoluut is. Volgens de CCBE is het Handvest wel van toepassing en is het verschoningsrecht wel absoluut, zij het dat niet alle communicatie van een advocaat met zijn clidnt onder het verschoningsrecht valt. In het verlengde daarvan betoogt de CCBE in grief 2 dat de woorden "met betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking" dienen te vervallen. De grieven lenen zich 92 13 van 15
28-10-2015 l3:lC
htB ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECll :NL G..
Rechtsprapk.nl - Print uitspraak
:
l,
voor gezamenlijke behandeling.
5.2 Of het Handvest in dit geval van toepassing is kan in het midden blijven, aangezien niet is gesteld of gebleken dat de toetsing van het gedrag van de Staat aan het Handvest tot een andere uitkomst zou leiden.
5.3 De grieven berusten voor het overige op de opvatting dat het verschoningsrecht van de advocaat absoluut is, maar dat het verschoningsrecht zich niet uitstrekt tot gevallen waarin bijvoorbeeld de advocaat zelf deelneemt aan criminele handelingen of door zijn cli€nt wordt ingelicht over een op handen zijnde aanslag. In de zienswijze van de CCBE zou dus niet moeten worden beoordeeld of een inbreuk op het verschoningsrecht geoorloofd is, dat zou nimmer het geval zijn, maar zou in plaats daarvan moeten worden nagegaan hoever het verschoningsrecht zich uitstrekt. Het hof is er niet van overtuigd dat het hier om iets anders dan een woordenstrijd gaat, Evenmin dringt zich de conclusie op dat de door de CCBE voorgestane benadering tot een andere uitkomst in de praktijk zal leiden. De CCBE heeft dus ook bij dit betoog geen belang. Overigens constateert het hof dat het EHRM er in constante rechtspraak van uitgaat dat het verschoningsrecht niet absoluut is. Het hof ziet geen reden daarvan af te wijken. 5.4 Het incidenteel appel slaagt niet.
slotsom 6.1 Nu de grieven in het principaal en het incidenteel appel falen, zal het hof het vonnis van de voorzieni ngenrechter bekrachtigen.
5.2Ln het principaal appel zal de Staatals de in het ongelijkgestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft - HR 19 maart 2010, UN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de v66r de uitspraak gemaakte kosten. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente is geen grond. De CCBE zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel. Beslissing Het hof:
in het principaal appel: - bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; - veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [X] c.s. begroot op € 711,-- voor verschotten en C2.682,-- voor salaris van de advocaat, en aan de zijde van de CCBE begroot op € 711,-- voor verschotten en €2.682,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat over deze ten gunste van de CCBE uitgesproken veroordeling de wettelijke rente verschuldigd is na de vijftiende dag van dit arrest; - verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel: - bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; - veroordeelt de CCBE in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op nihil voor verschotten en € 1.341,-- voor salaris van de advocaat.
93 14
van l5
28-10-2015 13:lC
Rechtsprapk.nl - Print
r: '
uitspraak
http://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECll:Nl:G..
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A. Dupain en J.l. van der Helm en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015, in aanwezigheid van de griffier.
94
l5 van
15
28-10-2015 l3:lC
htB://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL:HR:..
Reghtsfl5aak.nl - Print uitspraak
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2015:3169 Permanente link: http ://deepli nk. rechtsp
Instantie Datum uitspraak Datum
publicatie
Zaaknummer
Hoge Raad 27-10=2015
27-10-2015 13101923
Formelerelaties Conclusie: Rechtsgebieden Strafrecht
ECLI:NL:PHR:2015:1886,Contrair
Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Witwassen. 1.rr. 420bis Sr. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de HR over i.h.b. de kwalificeerbaarheid als witwassen van het 'verwerven of voorhanden hebben' van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1090). Het enkele storten op eigen bankrekeningen is onvoldoende om te kunnen spreken van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2913), ook als dat - op de door het Hof genoemde maar oreguliere' uitgaven" gebeurt. Conclusie niet nader uitgewerktewijze - "voor AG: anders.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer
nr. S 13/01923 ABO/rC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2013, nummer 2L/OO3L46-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op Igeboortedatum] 1969. 95
I van
15
28-10-2015 13:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI
Rechtspraak.nl - Print uitspraak t'!
'
:NL:HR:..
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd
2 Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie 2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij in de periode van 01 mei 2005 toten met4 december 2OO7 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk, heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3: hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007, te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij enlof zijn mededader wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "Ten aanzien van feit
1
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 3 tot en met 20 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten: Aanleiding onderzoek: Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Utrecht is in de maand november 2007 via een informant de navolgende informatie binnen gekomen: "Een Nederlandse man van ongeveer 37 jaar die [verdachte] heet en met zijn vrouw en zoontje in de buurt van poppodium Ekko woont, heeft in zijn woning een hennepplantage".
Uit onderzoek in het Bedrijfs Processen Systeem (B.P.S.) van de Politie Utrecht en H.K.S. blijkt dat daarin, in combinatie met bovengenoemde gegevens staat geregistreerd:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] -1969, [a-straat 1] te Utrecht. Nader onderzoek:
x Volgens het Gemeentelijk Basis Administratie (GBA) zijn sinds 10 maart 2004 woonachtig op genoemd adres:
- [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969 - [medeverdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973
- [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
2005
x Volgens het Districtelijk Informatie Knooppunt (DIK) van de politie Utrecht heeft [verdachte] antecedenten op het gebied van de Opiumwet namelijk:
-
18-07-2002 artikel 3.1 D Opiumwet (hennepplantage)
x Volgens het Bedrijfs Processen Systeem van de politie Utrecht is Imedeverdachte] op 18-07-2002 als verdachte verhoord terzake artikel 3 van de Opiumwet. Dit betrof een hennepplantage die werd aangetroffen in de huurwoning waar zij op dat moment met [verdachte] woonde. 96 2 van 15
28-10-2015 13:13
Rechtsp,raak.nl - Print uitspraak
x Door [betrokkene 2] , in dienst van ENECO Energie Services en werkzaam als technisch specialist fraude werd meegedeeld dat het elektrisch verbruik met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht op jaarbasis extreem hoog was. Uitgaande van een regulier verbruik van 3500 kWh per jaar (12 maanden) voor een gezin - twee volwassenen en een kind was het verbruik in de periode september 2004 tot september 2005 (12 maanden) en september 2005 tot september 2006 (12 maanden) het tienvoudige en in de periode september 2006 tot september 2007 het zesvoudige verbruik vergeleken met dat van een regulier verbruik per 72 maanden. Onderzoek ter plaatse: Op dinsdag 4 december 2007 omstreeks 09.00 uur, hebben wij, in samenwerking met [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opsporingsfunctionaris in dienst van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vanaf 1 januari 2002 rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, hierna te noemen UWV, afdeling Fraude Preventie en Opsporing, standplaats Amsterdam, kantoor Utrecht, beiden tevens buitengewoon
opsporingsambtenaar nummer akte van beddiging respectievelijk [001] en [002] , beiden momenteel gedetacheerd bij het Interventieteam Utrecht, Gooi- en Vechtstreek en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , beiden in dienst bij ENECO en werkzaam als technisch specialist fraude een onderzoek ter plaatse ingesteld.
Ik, [betrokkene 4] , ben hennepco6rdinator stad Utrecht en heb als zodanig ruime ervaring en kennis opgedaan op het gebied van hennepkwekerijen.
Bij aankomst aan de [a-straat 1] zagen wij dat uit de woning [a-straat 1] drie personen kwamen, een man, een vrouw en een klein kind. Ik, Ibetrokkene 4] , sprak de man aan en vroeg hem of hij [verdachte] heette. Ik, [betrokkene 4] , hoorde dat de man hierop bevestigend antwoordde. Ik, [betrokkene 4] , deelde de man mee dat wij een vermoeden hadden dat er in de woning [a-straat 1] een hennepkwekerij zou zijn.Ik, [betrokkene 4] , vroeg de man of wij een onderzoek in de woning mochten doen. Ik, [betrokkene 4] , hoorde dat de man hierop geen duidelijk antwoord gaf. Ik, [betrokkene 4] , deelde de man mee dat ik een machtiging binnentreden in een woning had met betrekking tot de woning [a-straat 1] . lk, [betrokkene 4] , toonde de machtiging binnentreden in een woning en gaf deze aan de man. Vervolgens gaf de man ons toestemming de woning te betreden, lk, [betrokkene 4] , hoorde dat de vrouw zei dat ze haar kind naar de cr6che zou brengen om Sinterklaas te vieren. Wij zagen dat de vrouw en het kind weggingen. Binnentreden: Op dinsdag, 4 december 2007 werd binnengetreden op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet. Er werd binnengetreden in een woning met een machtiging binnentreden in een woning,
afgegeven door Ibetrokkene 5] voornoemd. Vervolgens hebben wij in het bijzijn van de man in de woning aan de [a-straat 1] een onderzoek ingesteld.
Vervolgens hebben wij, door een houten luik in de gang pal voor de voordeur te openen, toegang verkregen tot de kelder onder de woning. Met een aluminium ladder konden wij de kelderruimte betreden. In de kelderruimte gekomen zagen wij dat er een deur was gesitueerd, welke was afgesloten. Nadat deze deur was opengebroken, konden wij de gehele kelderruimte onder de woning betreden.
Omschrijving plaats delict:
In de kelder ruimte zagen wij drie (3) afzonderlijke ruimten, welke openlijk met elkaar in verbinding stonden.
Ik, [betrokkene 4] , zag dat in de hiervoor omschreven ruimten hennepplanten van het geslacht Cannabis, vermeld op de lijst II onderdeel B van de Opiumwet geteeld werden. Betreft een ruimte voor het telen, bewerken en verwerken van hennep, als bedoeld in artikel 3.1van de Opiumwet. Aanhouding verdachte:
*
Op dinsdag, 4 december 2007, omstreeks 09.05 uur werd in de woning [a-straat 1] te Utrecht op grond van overtreding van de Opiumwet aangehouden een man die mij, [betrokkene 4] , daarnaar gevraagd, opgaf te zijn genaamd: 97 3 van 15
28-10-2015 l3:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI
Rechtspraaft.nl - Print uitspraak
:NL: HR:..
Verdachte:
: [achternaam verdachte] voornamen : [voornaam verdachte] Naam
geboren: [geboorteplaats] geboortedatum: [geboortedatum] 1969 woonadres: [a-straat 1] woonplaats: Utrecht
[verdachte] legitimeerde zich met een geldig op zijn naam staand Nederlands rijbewijs onder nummer I0031 . Aanhouding verdachte: Op dinsdag, 4 december 2007, omstreeks 10.00 uur kwam de eerder genoemde vrouw weer terug bij
de woning, waarna zij in de woning [a-straat 1] te Utrecht op grond van overtreding van de Opiumwet werd aangehouden. De vrouw gaf mij, [betrokkene
4] , daarnaar gevraagd, op te zijn genaamd:
Verdachte:
: [achternaam medeverdachte] Voornamen : [voornamen medeverdachte] Naam
: [geboorteplaats] Geboortedatum : [geboortedatum] 1973 Geboren
Woonadres: [a-straat 1] Woonplaats: Utrecht [medeverdachte] legitimeerde zich met een op haar naam stand geldig Nederlands paspoort onder
nummer: [...] . Vervolg omschrijving ptaats detict: Ruimte I:
x Ik, [betrokkene 4l , zag in deze ruimte een groot aantal hennepbloemen (toppen) op enkele grijze plateaus liggen. Na weging bleek dat het gewicht van de hennepbloemen (toppen) 5,34 kg bedroeg. Ik, [betrokkene 4] , zag in ruimte 1 een compleet irrigatiesysteem, 16 assimilatielampen, een aan/afzuiger in combinatie met een koolstoffilter en stellingen voorzien van plateaus. Ik, Ibetrokkene 4) , zag dat deze ruimte zodanig was ingericht dat hierin per direct hennepplanten kunnen worden geteeld.
Ruimte II:
x Ik, [betrokkene 4f , zag in ruimte II een groot aantal hennepbloemen (toppen) op een aantal grijze plateaus liggen. Na weging bleek dat het gewicht van de hennepbloemen (toppen) 8,98 kg bedroeg. Ik, [betrokkene 4] , zag in ruimte II een compleet irrigatiesysteem, 17 assimilatielampen, aan-/afzuigers in combinatie met twee koolstoffilters en stellingen voorzien van plateaus. Ik, [betrokkene 4l , zag dat deze ruimte zodanig was ingericht dat hierin hennepplanten per direct kunnen worden geteeld. Ruimte III: x Ik, Ibetrokkene 4l , zag dat in deze ruimte zeven (7) kartonnen dozen op een grijs plateau stonden. Ik, [betrokkene 4] , zag dat in deze dozen, na telling, in totaal 704 hennepplanten (stekken) stonden. Ik, [betrokkene 4] ,zagdal er nog geen bloemtoppen in deze hennepplanten aanwezig waren. De hennepplanten werden door mij, [betrokkene 4] , hennepco6rdinator geschat op ongeveer 7 6 2 weken oud. x Ik, [betrokkene 4f , zag dat in deze ruimte een aantal gedroogde hennepplanten voorzien van bloemen (toppen) aan een houten balk hingen. Na weging bleek dat het gewicht van deze hennepplanten 0,52 kg bedroeg. x Ik, [betrokkene 4) , zag in een diepvries 7 vuilniszakken met hennepplanten waarin geen 98
4 van 15
28-10-2015 13:13
http://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL HR;..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:
bloemtoppen zaten. Na weging bleek dat het gewicht van deze hennepplanten 11,71 kg bedroeg. Monsterneming: Door mij, [betrokkene 4f , zijn uit ruimte I en ruimte II drie plantenbloemen (toppen) als monster veilig gesteld. Deze zijn door mij, Ibetrokkene 4] , ter plaatse geanalyseerd. Door mij, Ibetrokkene 4] , zijn uit ruimte III vijf representatieve planten als monster veilig gesteld. Deze zijn door mij, Ibetrokkene 4] , ter plaatse geanalyseerd. Door mij, Ibetrokkene 4] , zijn vijf (5) plantenresten als monster veilig gesteld. Deze zijn door mij, [betrokkene 4] , ter plaatse geanalyseerd. Processen-verbaal van analyse zijn in dit dossier opgenomen,
Indicatoren professionaliteit: Voor de mate van professionaliteit met betrekking tot de teeltvan Cannabis (laag, midden en hoog): Belichting
x kunstlicht Natriumlampen op tijdklok gestuurd
- Ruimte I 16 5 600 Watt - Ruimte ll t7 6 600 Watt Voeding:
x geregeld bevloeiingssysteem
- Ruimte I compleet irrigatiesysteem - Ruimte II compleet irrigatiesysteem Ruimte:
x afgescheiden ruimte
- Ruimte I afgescheiden ruimte - Ruimte II afgescheiden ruimte Afscherming:
x Ruimte I en lI geisoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur Ventilatie: x aan- en afzuiging al dan niet in combinatie met koolstoffilter(s) Ruimte
I 66n (1) elektromotoren > 0,25 kW
totaal elektromotorisch vermogen 1,1 kW. Ruimte
II twee (2) elektromotoren > 0,25 KW
totaal elektromotorisch vermogen 1,3 KW Verwarming:
x geen Bodem:
x steenwol (steenwol slaps)
Ziekte- en/of onged iertebestrijdin
*
g
:
onbekend
Verwerking:
x in eigen beheer Plantmateriaal: x stekken Oordeel mate van professionaliteit:
x hoog Eerdere oogsten:
Uit ingesteld onderzoek is vastgesteld dat er eerder hennep is geoogst.
Ik, Ibetrokkene 4] , zag namelijk 99 5 van 15
28-10-2015 13:13
http://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: HR:..
Re.chtspraak.nl - Print uitspraak
x restanten uit eerdere oogsten. Op de grond ruimte II werd hennepafval aangetroffen. Henneptest uitgevoerd. x in ruimte III een groot aantal vuilniszakken met hennepafval en een groot aantal vuilniszakken met gebruikte steenwol slaps. Hen
neptesten u itgevoerd.
x in ruimte III enkele henneptoppen aan het plafond hangen. Henneptest uitgevoerd. x in ruimte III in een diepvries zeven (7) vuilniszakken met hennepplanten waarin geen bloemen(toppen) zaten. Geen henneptest uitgevoerd.
x in ruimte I en ruimte II een grote hoeveelheid hennepbloemen (toppen). Henneptesten u itgevoerd.
* sterk vervuilde koolstoffilters; Ik, Ibetrokkene 4] , zag namelijk dat de koolstoffilters zwaar waren vervuild. Dat bleek uit het feit dat onder de banden waaraan deze koolstoffilters waren opgehangen geen vervuiling werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerij op een dermate wijze vervuild dat de filters meerdere hennepoogsten in werking zijn geweest. x gebruik groeimiddelen (lege jerrycans); zie kennisgeving van inbeslagneming. x stof op lampenkappen en transformatoren;
Ik, [betrokkene 4] , zag dat er veel stof op de lampenkappen en de transformatoren lag, wat erop duidt dat het al een langere tijd aanwezig was. x kalkafzetting in het vloeistofvat. Ik, [betrokkene 4] , zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van dikke kalkaanslag. Tevens zag ik dat de irrigatiesystemen voorzien waren van een kalkaanslag wat duidt op een
langdurige tijd in bedrijf zijn van een hennepkwekerij.
x uit gegevens van de ENECO bleek van een extreem hoog verbruik van elektriciteit. Uitgaande van een regulier verbruik per van 3500 kwh (gezinssituatie man/vrouw/kind) blijkt een
verbruik:
- van sept. 2003 tot sept. 2004 van 5183 kWh - van sept. 2004 tot sept. 2005 van 34834 kWh - van sept. 2005 tot sept. 2006 van 36508 kWh - van sept. 2005 tot sept. 2007 van 20126 kWh. 2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het onderzoek (als bijlage op pagina 39 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant: Op 4 december 2007 heb ik, [betrokkene
4] , onderzoek ingesteld in verband met een aantal
inbeslaggenomen plantenbloemen (toppen) uit een hennepkwekerij, bij de verdachte:
naam: [achternaam verdachte] voornamen : [voornaam verdachte] geb.plaats/datum: [geboorteplaats], [geboortedatum] 1969 woonplaats/adres: Utrecht, [a-straat 1] Bevindingen:
Ik onderzocht deze plantenbloemen (toppen) middels determinatie ter vaststelling van
de
plantensoort, in verband met vermoedelijke strafbare handelingen ingevolgde de Opiumwet. In kweekruimte 1 en II werden per kweekruimte drie monsters genomen van de aanwezige plantenbloemen (toppen).
Ik zag aan de kleur en de vorm van de geselecteerde plantenbloemen (toppen) dat deze de uiterlijke kenmerken hadden van bloemen (toppen) afkomstig van hennepplanten. Tevens rook ik, dat de geur die de planten bloemen (toppen) verspreidden, overeenkwam met de kenmerkende geur van 100
6 van 15
28-10-2015 l3:13
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
hennepplanten. Ik schatte de plantenbloemen (toppen) ongeveer tien weken oud. Ten behoeve van de drugsidentificatie werd tevens gebruik gemaakt van een door de Politie Utrecht voorgeschreven drugstestkit van de fabrikant M.M.C. International BV.
Ik gebruikte daarbij een ampul van de drugsidentificatietest 'Cannabis', waarmee hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis danwel gebruikelijke vaste mengsels van hennephars en plantaardige elementen van hennep kunnen worden aangetoond. De testwerkzaamheden werden uitgevoerd conform de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Ikzag, dat tijdens het testen een duidelijke kleurreactie optrad. Deze reactie gaf een positieve indicatie op de aanwezigheid van hennep. Uit de determinatie en de drugstest mag gesteld worden, dat de inbeslaggenomen plantenbloemen (toppen) afkomstig waren van hennepplanten van het geslacht Cannabis. Deze plantensooft staat vermeld op lijst II onderdeel b van de Opiumwet.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het onderzoek (als bijlage op pagina 41 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
4] , onderzoek ingesteld in verband met een aantal planten uit een hennepkwekerij, bij de verdachte: inbeslaggenomen
Op 4 december 2007 heb ik, [betrokkene
naam: [achternaam verdachte] voornamen : [voornaam verdachte] geb.plaats/datum : [geboorteplaats], [geboortedatum] 1969 woonplaats/adres: Utrecht, [a-straat 1] Bevindingen:
Ik onderzocht deze planten middels determinatie ter vaststelling van de plantensoort, in verband met vermoedelijke strafbare handelingen ingevolgde de Opiumwet.
In totaal werden vijf monsters genomen van de aanwezige planten. Daartoe werd in de ruimte over het kweekbed virtueel een 'X' geplaatst en werden langs de beide assen de planten geselecteerd. Er werden geen randplanten en niet alleen grote of kleine planten gekozen om een representatief monster te kunnen verkrijgen. Ik zag aan de kleur, de vorm en de stand van de bladeren op de stengel van de geselecteerde planten dat deze de uiterlijke kenmerken hadden van hennepplanten. Tevens rook ik dat de geur die de planten verspreidden, overeenkwam met de kenmerkende geur van hennepplanten. Ik schatte de planten ongeveer 1 week oud. Ten behoeve van de drugsidentificatie werd tevens gebruik gemaakt van een door de Politie Utrecht voorgeschreven drugstestkit van de fabrikant M.M.C. International BV.
Ik gebruikte daarbij een ampul van de drugsidentificatietest 'Cannabis', waarmee hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis danwel gebruikelijke vaste mengsels van hennephars en plantaardige elementen van hennep, kunnen worden aangetoond. De testwerkzaamheden werden uitgevoerd conform de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
zag, dat tijdens het testen een duidelijke kleu rreactie optrad. Deze reactie gaf een positieve indicatie op de aanwezigheid van hennep.
lk
Uit de determinatie en de drugstest mag gesteld worden, dat de inbeslaggenomen planten hennepplanten waren van het geslacht Cannabis. Deze plantensoort staat vermeld, op lijst onderdeel b van de Opiumwet.
II
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina's 53 tot en met 56 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van Imedeverdachte] : U vertelt me dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht aanwezig is, die uit de afvoerpijp komt. 101
7 van 15
28-10-2015 l3:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI:NL:HR:..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
Ten aanzien van feit 3
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek d.d. 10 januari 2009 (op pagina's 3 tot en met 21 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant: Onderzoeksperiode Het onderzoek heeft zich uitgestrekt over de periode van 8 augustus 2003 tot en met 4 december
2007.
5.4 Kasopstelling [verdachte] en Imedeverdachte] Op basis van ter beschikking staande bescheiden en processen-verbaal is een kasopstelling gemaakt waaruit blijkt dat de verdachten in de onderzoeksperiode diverse contante uitgaven hebben gedaan, terwijl hun legale contante inkomsten ontoereikend waren om deze uitgaven te dekken. De termijn van deze kasopstelling beslaat de termijn overeenkomend met de periode van onderzoek. Tijdens de doorzoeking is gebleken dat het woonhuis aan de Bemuurde Weerd van verdachten volop werd verbouwd. Van de kosten van de verbouwing is geen enkele bon offactuurterug gevonden. Deze vermoedelijk contant betaalde kosten zijn derhalve niet in de kasopstelling opgenomen. Kasopstelling lverdachte] (=W) en Imedeverdachte] (=14;
nEllt _s_eg:999___ l: beginsaldo contant geld 2003 V: bankopname RABO 2003 y
:_!gsJ-99q9
J9
_
,00
Postbank 2003
V: bankopname RABO 2004 l: bankopname Postbank 2004 V: bankopname RABO 2005 l: bankopname Postbank 2005 V: bankopname RABO 2006 l: bankopname Postbank 2006 me RABO 2007 16900 t9 __
I-,1$q!9_o_!q4il!9r_ l: eindsaldo contanten ieschikbaar voor contante uitgaven eitelijke uitgaven 2003 V: stortingen RABO
i9975,00 i1360,00
Y i ele [ti! e-e"r-AIUBq9A l: stortingen Postbank
_
,verige contante stortingen eigen rekening (bijl. D) ,verige contante betalingen (bijl. D) --
ioso,oo
----1*
tortingen huur
__q00
I
:oopsom hypotheekopvang polis
:vensonderhoud eitelijke uitgaven 2004 V: stortingen RABO
[isl9
rt
i
!9
9! |Iry_B_YIIA
l: stortingen Postbank tortingen huur r
en1
qplyve
kgfti
v_?
_s_!g
!99!ej -*-
,j€11gpkry9!-eMi_L{l+_9]9,,!,o!l9t eitelijke uitgaven 2005 102 8 van 15
28-10-2015 13:13
htp:i/uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:NL: HR;
..
en RABO V: stoftinqen ANWBVISA n_s,Lo-ti!_r g _e_n-.P :$ !g n k
13727,O0
____
i1200.00 13200,00 29L40,00 5100.00
!_orlrnee!_!ugt kerij : variabele kosten
:vensonderhoud u i!sey9!r?q0i*_. yj _9!9rt!-tg9!348o V: stoftingen ANWBVISA
too44
!g!'t!!ls{-[u-ul.
1s1-o-9,"q-q-"
g!!9!U!9
7_9.9q
*,
rennepkwekerij : variabele kosten
-
---l
:vensonderhoud
eiqen reken
)_v_ellgg_9o_p!9119_sl9$j
ly_ele*9*c_94en!_e_q9_tel-rlg9(!u!.o 23312.0O
: variabele kosten
len
evensonderhoud
4l,_
e.aru g_h-el_-9-e-q!
A1*i-cp.n!-erle-gts"ry.eil :neco kosten ioqLuslr-!91(ea
n
Lbs!-ali!.s
18396
)
ota a I g!t-g.a-v.e n 20 0 3 -2 \OOT
74294,44
l_egqlievqtsg!
5.1 Inkomsten verdachten Zoals eerder in dit proces-verbaal is aangehaald, is op basis van het hennepconvenant informatie uitgeleverd door de Belastingdienst Utrecht van waaruit bekend werd dat verdachten fiscaal
onbeschreven zijn. Ambtshalve is ons bekend geworden dat aan verdachte [verdachte] aanslagen zijn opgelegd, een navorderingsaanslag over hetjaar 2002 en over 2003 van € 37.153,00 en € 30.641,00, een aanslag over 2004 van € 18.666,00 en voorlopige aanslagen over de jaren 2005, 2006 en 2007 van respectievelijke 19.386,00, €18.845,00 en € 17.901,00. Deze aanslagen worden als volgt onderbouwd: o verdachte is
niet beschreven voor de inkomstenbelasting
. over de jaren 2002 tot en met 2006 is geen inkomen of vermogen bekend . op 8 augustus 2003 is een woning aan de [a-straat 1] te Utrecht gekocht voor € 275.000,00 . hiervoor is een (top)hypotheek afgesloten voor € 310.000,00 .
voor achterstallig onderhoud en verbeteringen is een bedrag van € 30.000,00 gesteld voorde periode liggend tussen augustus 2003 en april 2004 alvorens werd verhuisd op 10 maaft 2004
. .
de inrichtingskosten nieuwe woning worden geschat op € 25.000,00 het aantreffen van een hennepkwekerij en droge henneptoppen in de woning in december 2047.
Uit deze uitgaven leidt de inspecteur af dat verdachte [verdachte] inkomen moet hebben gehad. Dit inkomen wordt door de belastingdienst geschat op basis van de verkregen hypotheek ad € 310.000,00, doorgaans maximaal 6 x een jaarsalaris. Het inkomen van verdachte [medeverdachte] wordt voor het jaar 2007 voorlopig aangeslagen op € 17.901,00. Het inkomen over 2003 en 2004 dat zij heeft gegenereerd door bij een uitzendbureau te 103
9 van 15
28-10-2015 13:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECll
Rephtspraak.nl - Print uitspraak
:NL: HR:..
werken bedroeg respectievelijk € 2.541,00 en € 1.121,00. Zoals al eerder in dit proces-verbaal is vermeld, heeft verdachte [medeverdachte] in haar verklaring van 19 september 2008 aangegeven dat zij vanaf januari 2008 bij een bank werkt tegen een salaris van € 1.522,00 per maand. In de periode gelegen tussen 2004 en 2008 isverdachte [medeverdachte] zwanger geweest en heeft ze voor haar zoontje gezorgd.
Bank- en girorekeningen De verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben de volgende bank- en girorekeningen in gebruik:
[004] o,n.v. [verdachte] . ANWB/VISA [005] o.n.v. [verdachte]
o RABO
.
ANWB/VISA [006] o.n,v, [verdachte]
. .
Postbank [007] o.n,v, [medeverdachte] Postbank [008] .o. nv. [A]
RABO
o.n.v. [verdachte]
:
In een excel-overzicht (bijlage A) zijn de mutaties op de rekening verwerkt en vergeleken met de afschriften, waarna per jaar het saldo werd bepaald. Deze rekening wordt onder andere gebruikt voor de betaling van het hypotheekbedrag ad aan de ING-bank.
€ L.L36,67
Opvallend zijn de vele opnamen via een geldautomaat en de contante stoftingen op de rekening. Het
komt voor dat er geld wordt gestort op rekening, waarna er weer wordt opgenomen via de geldautomaat. Vanaf december 2003 vinden er nagenoeg maandelijks stortingen plaats van € 2.200,00, welk bedrag overeenkomt met het huurbedrag voor de kelder. ANWB/VISA o.n.v. [verdachte]
:
In een excel-overzicht (bijlage BO) zijn de mutaties op de rekening verwerkt en vergeleken met de afschriften, waarna tot het bepalen van het saldo is gekomen. Indien in het overzicht wordt vermeld "betalingen" dan wordt hier bedoeld het aanzuiveren van het saldo door verdachte. Volgens informatie van ICS Card Services te Diemen is het saldo doorgaans aangezuiverd middels contante stottingen op de rekening (BOOG/FER/DOCI 8). Niet bekend is of deze contante aanzuiveringen zijn gedaan met opnamen van de RABO-rekening via de geldautomaat. Voor sommige stortingen zou dan meerdere keren via de geldautomaat geld zijn op9enomen. Als voorbeeld dient hier de stoftingen op 08-08-2007 van twee maal € 990,00. Op de RABO-rekening van verdachte worden rond deze periode geen bedragen via de geldautomaat opgenomen; wel vinden in de periode eind julitot half augustus een tweetal stortingen plaats van € 2.200,00 en € 2.100,00 op
de RABO-rekening.
n.v. Imedeverdachte] In een excel-overzicht (bijlage C) zijn de mutaties op de rekening verwerkt en vergeleken met de afschriften, waarna tot het bepalen van het saldo is gekomen. Postbank
o.
De rekening wordt door verdachte gebruikt voor het ontvangen van salaris en het doen van betalingen. Een storting van € 20.811,40 afkomstig uit een "divorce-settlement" en het doorstorten van € 17.000,00 op rekening van verdachte [verdachte] zijn zaken die opvallen. In mei en juni 2004 zijn er nog een tweetal contante stortingen te zien van respectievelijke € 5.000,00 en € 8.000,00; in de jaren er na zijn de stortingen op eigen rekening veel kleiner. De opnamen via de geldautomaat zijn
de laatste jaren slechts zeer gering. Postbank o.n.v. [A] Deze rekening wordt verder in dit proces-verbaal aangehaald onder het hoofdstuk "boot".
Contante betalingen
In de bijlage is een excel-overzicht (bijlage D) opgenomen van contante betalingen c.q. contante 104 10
van 15
28-10-2015 13:13
http ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECll
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:NL: HR:..
stortingen op eigen rekening in de periode van 5 november 2003 tot en met 15 februari 2008. Dit overzicht is samengesteld aan de hand van inbeslaggenomen bescheiden. De stortingen op rekening van het zoontje van verdachten, [betrokkene 6] , zijn gecorrigeerd op het totaal, waarna een bedrag resteert van € 19.586,84. Dit bedrag is inclusief de stortingskosten die op het postkantoor moeten worden betaald. Opvallend is de verhouding stortingskosten en het te betalen bedrag. BOOT
Binnen deze paragraaf van het strafrechtelijk financieel onderzoek zijn een aantal zaken met betrekking tot de aanschaf en exploitatie van een boot relevant. Op 2 februari 2007 vond bij Koch en Compaijen, notarissen te Utrecht de levering plaats van een registergoed tussen Ibetrokkene 7] , verkoper en Imedeverdachte] , koper.
Het betrof een boot, genaamd Zwerver; een stalen motorchip met het brandmerk [...] , een voormalige sleepboot gebouwd in 1923. De prijs voor de boot bedroeg € 11.000,00. Door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] is de aangeschafte boot in gebruik genomen als partyboot. Hiertoe is op 7 februari 2007 een Vennootschap onder firma geregistreerd bij de Kamer van Koophandel onder de naam [A] met als vennoten [verdachte] en [medeverdachte] . Als bedrijfsomschrijving is in het uittreksel van de Kamervan Koophandel vermeld: "feestbootverhuur annex sloepverhuur".
Tijdens de doorzoeking is de administratie van [A] in beslag genomen. Deze administratie is in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek onderzocht waarbij de volgende zaken zijn opgevallen:
.
De administratie van [A] is gevoerd in een tabellarisch kasboek waarbij ontvangsten/uitgaven zijn verantwoord met een splitsing van de B.T.W. De registratie heeft plaats gevonden vanaf februari tot en met september 2007. Aan de hand van de inbeslaggenomen bescheiden is te volgen dat bonnen en facturen soms wel maar ook vaak niet worden verantwoord. Indien het laatste het geval is zullen deze ontvangsten c.q. uitgaven in de kasopstelling worden meegenomen. o De inkomsten en uitgaven zijn in het tabellarisch kasboek niet getotaliseerd en saldi worden niet van
maand tot maand doorgeboekt.
Indien het resultaat over de maanden februari tot en met september van [A] wordt berekend, resteert een overschot van € 4.318,54. Hierop dienen een aantal betalingen ten behoeve van [A] te worden gecorrigeerd (in de kasopstelling) waardoor in feite een negatief resultaat over de periode van verhuur van de boot ontstaat. o Voor de financidle geldstroom is een bankrekening
bij de Postbank in gebruik met het nummer [008]
Afschriften van deze rekening zijn in beslag genomen maar voor de volledigheid zijn de afschriften eveneens via een vordering aan de Postbank opgevraagd. Opvallend is te constateren dat deze rekening niet is gebruikt voor het afstorten van contante ontvangsten en het doen van betalingen. Terug te vinden zijn restituties omzetbelasting en de contante opnamen van deze restituties via een geldautomaat alsmede rente- en administratiekosten aan de rekening verbonden.
.
Kennelijk zijn betalingen voor [A] contant verricht; voor een deel mogelijk uit de contante ontvangsten. In een in de bijlage opgenomen excel overzicht (bijlage E) zijn de uitgaven verwerkt aan de hand van bonnen/kwitanties afkomstig uit de inbeslaggenomen bescheiden. Het totaal van de contante uitgaven bedraagt volgens dit overzicht € 28.840.75; dit bedrag is inclusief de aanschaf van de boot zelf. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 11.000,00. Laatstgenoemd bedrag is noch terug te vinden op de priv6rekeningen van verdachten noch op de betaalrekening van [A] .
.
Voor de ontvangsten van [A] kon alleen gebruik worden gemaakt van het tabellarisch kasboek dat werd gehanteerd. De ontvangsten wegens rondvaarten bedragen in totaal € 16.900,00 vanaf de maanden maart t/m september. o De ontvangsten voor georganiseerde rondvaarten zijn niet te controleren; er zijn geen bonnen en/of 105
1l van
15
28-10-2015 13:13
Rechtspraa]<.nl - Print uitspraak
kwitanties aangetroffen.
.
Ook het aantal tochten is niet te controleren. In maart bijvoorbeeld zijn vier tochten in het kasboek verantwoord. Bij deze tochten zijn kennelijk geen drankjes verkocht, zoals dat wel is terug te vinden in de opvolgende maanden. Het feit dat er in maart tochten zijn georganiseerd is opvallend te noemen; maart is doorgaans een maand waarbij het nog zeer koud kan zijn op het water.
. Aan de bootwordt nog volop onderhoud gepleegd, terwijl ertoch tochten worden georganiseerd. De vraag rijst of het onderhoud aan de boot en de organisatie van tochten samen konden gaan. In de bijlagen (bijlage E en verder) zijn exploitatieoverzichten opgenomen, die door verbalisant in excel zijn vervaardigd aan de hand van de inbeslaggenomen bonnen/facturen en het tabellarisch kasboek. Het betreft zoals eerder is vermeld een overzicht van alle uitgaven aan de hand van de inbeslaggenomen bonnen/facturen, maandoverzichten aan de hand van het tabellarisch kasboek, een verzameloverzieht van de ontvangsten/uitgaven met daarin opgenomen het resultaat per maand en het cumulatieve resultaat, een resultaatberekening volgens het tabellarisch kasboek en een resultaatberekening volgens de ontvangsten in het tabellarisch kasboek en de uitgaven op basis van de inbeslaggenomen bonnen/facturen. Het eindresultaat volgens deze berekening bedraagt over de maanden februari 2007 tot en met september 2007 bedraagt € 11.940,75 negatief.
[A] heeft over de genoemde periode een verlies gedraaid. In de verhoren van verdachten van 11 juli 2008 ( [verdachte] ) en 19 september 2008 ( [medeverdachte] ) zijn diverse vragen gesteld met betrekking tot de boot en [A] in het bijzonder, waarop door verdachte lverdachte] niet is geantwoord en die door verdachte [medeverdachte] wel zijn beantwoord. Bij dit verbaal zijn de verhoren opgenomen onder BOOG/FERNEOOI en BOOG/FERNE002, In haar verklaring gaf verdachte Imedeverdachte] onder meer aan: . dat [verdachte] (verdachte [verdachte] ) het idee had een boot te kopen en een bedrijf te beginnen
. zij daarin heeft geinvesteerd . het de bedoeling was de boot als partyboot te exploiteren o [verdachte] de boot heeft gevonden, maar
. de koopprijs van de boot ad € 11.000,00 . de koopprijs contant is voldaan . het geld was uit haar scheiding . zii [A] samen wilden doen . zij
zij niet weet hoe
haar bekend "zou" voorkomen
de boekhouding deed
o de bootverhuur een inkomstenbron moest zijn
o de clientEle meestal contant afrekenden en zij dat het liefst hadden
r de boot
is verkocht omdat er geld nodig was
Het is verbalisant bekend dat verdachte [medeverdachte] op 27-04-04 een bedrag heeft overgeschreven van € 17.000.00 op rekening van verdachte [verdachte] . Dit geld was afkomstig van haar rekening waarop op2O-04-O4 een bedrag van € 20.811.40 was gestort, zijnde de (vermoedelijke) (eind-)afwikkeling van haar scheiding (divorce settlement). Op de rekening van verdachte [verdachte] ziet verbalisant dit bedrag binnenkomen op 27 april 2004, waarna er bedragen via de geldautomaat van maximaal € 1.500,00 in de maand april worden opgenomen en bedragen van maximaal € 250,00 worden opgenomen in de maand mei. Tevens zijn er mutaties (betalingen) waarvan in mei de grootte € 4.797,67 bedraagt. In geen geval is het door
verdachte Imedeverdachte] gestorte bedrag volledig opgenomen of in zijn totaliteit besteed. Of verdachte [medeverdachte] voor dit divorce settlement nog bedragen in contanten heeft gehad uit haar scheiding, al dan niet voor of na de datum van 27-04-04, is niet bekend. Het gevoerde kasboek van [A] is niet gebruikt zoals dit zou behoren. De gecorrigeerde kasinkomsten en kasuitgaven staan vermeld in de kasopstelling.
Andere legale inkomsten zijn niet bekend geworden. Hiervan is ook niets gebleken uit fiscale 106
l2 van l5
28-10-2015 13:13
http ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: HR: ..
Rephtspraak.nl - Print uitspraak
gegevens.
6.2 Doorzoeking woning [a-straat 1] te Utrecht Op 5 maart 2008 startte om 08.00 uur in bovengenoemd pand een doorzoeking. Een proces-verbaal van bevindingen inzake deze doorzoeking wordt bij dit verbaal gevoegd.
Tijdens de doorzoeking is het verbalisanten opgevallen dat er in de woning op de begane grond nog volop werd verbouwd waarbij er sprake is van een totale ingrijpende renovatie.
In diverse ruimten zijn administratieve bescheiden en een computer in beslag genomen. De administratieve bescheiden zijn gebruikt in dit strafrechtelijk financieel onderzoek en gaven veelal aanleiding via vorderingen informatie op te vragen. De relevante vorderingen processen-verbaal van bevindingen zijn vorenstaand in de overzichten opgenomen en genummerd BOOG/FER/AH-001 Um AH-035.
7. Samenvatting Over de periode 1 augustus 2003 tot 4 december 2007 blijkt dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] vooreen bedrag aan€274.294,00 aan contante uitgaven hebben gedaan die niette verklaren zijn uit de legale inkomsten van verdachten. Voor deze uitgaven moet derhalve een andere bron ter beschikking hebben gestaan. De in het overzichtsproces-verbaal gerelateerde feiten zijn, voor zover het bevindingen of conclusies van verbalisanten betreft, door het hof gecontroleerd en juist bevonden aan de hand van de onderliggende stukken en getoetst aan datzelfde materiaal."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen: "Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden af dat verdachte als medepleger betrokken was bij de hennepkwekerij.
- De politie heeft op 4 december 2007 een hennepkwekerij aangetroffen in de kelder van het woonhuis aan de [a-straat 1] te Utrecht. In de kelder waren drie afzonderlijke ruimten, die met elkaar in verbinding stonden. De kelder was enkel bereikbaar via een luik dat pal achter de voordeur gesitueerd was. Het openen en sluiten van het luik interfereerde met het gebruik van de voordeur. Dit pand is eigendom van verdachte [verdachte] , maar naast hemzelf ook bij de medeverdachte [medeverdachte] in gebruik. Volgens het GBA zijn sinds maart 2004 verdachte en medeverdachte (en sinds 30 september 2005 ook hun zoon) ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Utrecht. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachten als "gewoon" gezin in de woning woonden en een gezamenlijke huishouding voerden.
- Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2007 (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was.
- Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat zowel verdachte als zijn medeverdachte, ondanks hun geringe legale inkomsten, in de ten laste gelegde periode in staat waren grote contante stortingen en uitgaven te doen. Het kan niet anders dan dat beide verdachten andere bronnen van inkomsten tot hun beschikking hadden. Met betrekking tot de inkomsten uit de verhuur van de boot merkt het hof overigens op dat behalve uit het kasboek niets kan worden gecontroleerd met betrekking tot de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de boot, omdat de rekening van het bedrijf niet werd gebruikt en geen kwitanties zijn aangetroffen.
In de optelsom van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen zijn partner een hennepkwekerij had in de kelder van zijn woning. Namens de verdachte is aangevoerd dat de kelder niet bij verdachte in gebruik was en dat deze werd verhuurd aan ene [betrokkene B] . Van een kwekerij heeft verdachte nooit iets gemerkt. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachten niets zouden hebben gemerkt van een installatie van de toch vrij omvangrijke hennepkwekerij in de kelder in hun 107 13 van 15
28-10-2015 13:13
htp:i/uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:NL: HR:..
woning door deze Vermeer, als die zou hebben plaatsgevonden, en - mede gelet op de situatie rondom het luik en het openen en sluiten daarvan - van de activiteiten die in de kelder plaatsvonden, als die zouden hebben plaatsgevonden. De verklaring van verdachten dat de woning was verhuurd aan een derde acht het hof ook overigens niet aannemelijk geworden. In het dossier zijn, ondanks onderzoek daarnaar, geen aanknopingspunten te vinden van het bestaan van de vermeende huurder genaamd [betrokkene 8] . De verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen leggen onvoldoende gewicht in de schaal'
Het hof acht het niet aannemelijk dat de contante stortingen betrekking zouden hebben op de huurinkomsten van de kelder. Verdachte deed die stortingen zelf, terwijl stortingen van bedragen in de orde en grootte als aangegeven ook al plaatsvonden voordat de huur beweerdelijk zou zijn ingegaan. Het hof hecht ook geen geloof en waarde aan het overgelegde huurcontract. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het hier niet om een kwekerij maar om eeR drogerij van hennep ging, leidt het hof uit de bewijsmiddelen, in geval van cassatie verder uit te werken, af dat niet enkel sprake is geweest van een drogerij. Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof
voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in pofties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld."
2.4. Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als het "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en het onder 3 bewezenverklaarde als het "medeplegen van witwassen".
3 Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beoordeling van het vijfde middel 4.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 3 bewezenverklaarde'witwassen' oplevert.
4.2. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090)'
4.3. Blijkens zijn overwegingen - en meer in het bijzonder blijkens de overweging: "Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden 108 14
van l5
28-10-2015 l3:13
htp://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id=Ecll
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:NL:HR:..
gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld" - heeft het Hof deze rechtspraak op het onderhavige geval van toepassing geacht.
4.4. Uit deze door het Hof gegeven motivering kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat ten aanzien van de door het Hof genoemde stoftingen sprake is van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Het enkele storten op eigen bankrekeningen (vgl. HR 7 oktober 2OL4, ECLI:NL:HR:20L4:2913, NJ 2014/500) is daartoe onvoldoende, ook als dat - op de door het Hof genoemde, maar niet nader uitgewerkte wijze - "voor'reguliere' uitgaven" gebeurt. 4.5. Het middel is terecht voorgesteld.
5 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
109
l5 van l5
28-10-2015 l3:13
http ;//uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI :NL :PHR..
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL : PHR :201 5 : 1 886 Permanente link: http ://deepli nk.rechtsp
bij de Hoge Raad
Instantie
Parket
Datum conclusie
01=a9-2015
Datum publicatie
27-t0-2015
Zaaknummer
13101923
Formele relaties
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:201 5:3 I 69, Contrair
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Witwassen. Art. 420bis Sr. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de HR over i.h.b. de kwalificeerbaarheid als witwassen van het 'verwerven of voorhanden hebben' van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1090). Het enkele storten op eigen bankrekeningen is onvoldoende om te kunnen spreken van gedragingen die ook (kennelrjk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2913), ook als dat - op de door het Hof genoemde maar niet nader uitgewerktewljze -'Aoor 'reguliere' uitgaven" gebeurt. Conclusie AG: anders. Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Conclusie lpri. eieiln.ool
Zitting: 1 september 2015
,n=n"' lco-n.r.r*
{@blgl
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 8 maart 2013 de verdachte wegens 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "medeplegen van witwassen" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in aft. 27 Sr.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, bij schriftuur vijf middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de strafzaak en de ontnemingszaak tegen de medeverdachte Imedeverdachte] , met respectievelijk de zaaknummers 110
I van 1l
28-10-2015 13:13
htp i/uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL:PHR..
Re,chtspraak.nl - Print uitspraak
:
13/01878 en 13/01879P, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4. Namens de verdachte is op 19 maart 2013 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 29 januari 20L4 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim twee maanden is overschreden.
5. Voorts zijn sinds het aantekenen van het cassatieberoep meer dan twee jaren verstreken, hetgeen eveneens een schending van de redelijke termijn betekent.
6. Het middel slaagt.
7. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat ten tijde van het binnentreden in de woning van de verdachte een redelijk vermoeden bestond als bedoeld in art. 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet.
8. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat: 1:
hij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007, te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander (telkens) geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
9. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "Verweren betreffende het
bin
nentreden
Namens verdachte is aangevoerd dat:
-de ten tijde van de van het afgeven van de machtiging binnentreden bestaande verdenking jegens verdachte (en medeverdachte) onvoldoende was om de machtiging te rechtvaardigen;
-het aldus onrechtmatig binnentreden niet gedekt werd door de toestemming van de verdachte en, tenslotte, dat -de binnentredende verbalisanten door verbreking van een kelderdeur verder zijn gegaan dan de hun op de voet van artikel 9 van de Opiumwet toekomende bevoegdheid tot zoekend rondkijken. 111 2 van
ll
28-10-2015 l3:13
http :/iuitspraken. rechtspraak.nUinziendocument?id=ECll :NL:PHR..
Rech[Fraak.nl - Print uitspraak
Dit alles zou moeten leiden tot uitsluiting van het bij dat binnentreden aangetroffen bewijsmateriaal.
Het hof verwerpt dat verweer in al zijn onderdelen.
Wat er ook zij van de volgorde van het ontstaan van de elementen die de verdenking konden dragen, is na het onderzoek ter terechtzitting en op basis van het procesdossier vast komen staan dat op het moment van het gebruik van de machtiging er sprake was van
a) een CIE-tip, b) geconstateerde antecedenten van vcrdachte tcr zake van een hennepkwekerij, c) eerdere mogelijke betrokkenheid van medeverdachte Imedeverdachte] bij een hennepkwekerij
d) een uitzonderlijk hoog energieverbruik in het door verdachte bewoonde pand, Deze elementen konden naar het oordeel van het hof het bestaan rechtvaardigen van een verdenking van aanwezigheid van een hennepkwekerij en daarmee het binnentreden, waarvoor een machtiging was afgegeven.
Voor zover namens verdachte is opgeworpen dat het binnentreden plaatsvond op basis van toestemming van verdachte en niet op basis van de machtiging, mist dit feitelijke grondslag.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal dat volgens de inhoudsopgave wordt aangeduid met de term "ambtelijk verslag". Feitelijk omvat dit proces-verbaal tevens het "proces-verbaal binnentreden woning". Daarin is opgenomen de volgende passage: "ik, [betrokkene 4] , vroeg de man of wij een onderzoek in de woning mochten doen. Ik [betrokkene 4] , hoorde dat de man hierop geen duidelijk antwoord gaf. Ik, [betrokkene 4] , deelde de man mee dat ik een machtiging binnentreden (...)had(...). Ik, Ibetrokkene 4] , toonde de machtiging (...) en gaf deze aan de man. Vervolgens gaf de man ons toestemming de woning te betreden". De machtiging is opgenomen op pagina 21 van het dossier. Het hof gaat er derhalve van uit dat met machtiging is binnengetreden.
(...)
Het hof verwerpt deze verweren."
10. Voorop gesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet in voorkomende gevallen kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte ;n6ei'm61is.r De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter daarover kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.z Bij het toepassen van een ingrijpend dwangmiddel als doorzoeking komt het er wel op aan of de anonieme informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. In de regel zal ter verificatie enig onderzoek moeten plaatsvinden.3 De eisen die aan dat nadere onderzoek worden gesteld zijn, zo leert de rechtspraak van de Hoge Raad, niet hoog.e Nader onderzoek kan achterwege blijven indien de betrouwbaarheid van de gegeven informatie rechtstreeks kan
blijken uit de concreetheid en gedetailleerdheid ervan.E
11. De anonieme informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: de CIE). Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 9 is weergegeven, heeft het hof vastgesteld dat uit het proces-verbaal van de politie is gebleken dat de ClE-melding het volgende inhield: "een Nederlandse man van ongeveer 37 jaar die [verdachte] heet en met zijn vrouw en zoontje in 112 3 van
11
28-10-2015 13:13
Rephtspraak.nl - Print uitspraak
de buurt van het poppodium Ekko woont, heeft in zijn woning een hennepplantage". Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat (i) op de [a-straat 1] te Utrecht staat geregistreerd [verdachte] ; (ii) op datzelfde adres zijn vrouw en zoontje wonen, (iii) [verdachte] antecenten heeft op het gebied van de Opiumwet, specifiek ten aanzien van een hennepplantage, (iv) de medeverdachte Imedeverdachte] destUds als verdachte is gehoord in verband met een hennepplantage die was aangetroffen in de woning waar zij toen samen met de verdachte woonde, (v) het elektrisch verbruik op jaarbasis op het adres [a-straat 1] te Utrecht extreem hoog was. Niet blijkt of de CIE een oordeel heeft kunnen geven over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie.
12. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is voorop gesteld, getuigt het bestreden oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. In het licht van de concrete melding en de overige onder 10 weergegeven feiten en omstandigheden, is het oordeel dat ten tijde van het binnentreden sprake was van een redelijk vermoeden als bedoeld in art. 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers onder meer dat een concrete melding is binnengekomen dat de verdachte in zijn woning een hennepplantage had, dat de verdachte antecedenten heeft ter zake van een hennepkwekerij, dat zijn vrouw in dat verband ook als verdachte is verhoord en dat er sprake was van een uitzonderlijk hoog energieverbruik in het door de verdachte bewoonde pand. Het hof heeft geoordeeld dat deze elementen het bestaan rechtvaardigen van een verdenking van de aanwezigheid van een hennepkwekerij en daarmee het binnentreden van de woning.
13. Het hof heeft hierbij de volgorde van het bekend worden van de voornoemde factoren in het midden kunnen laten. Bewijsmiddel 1 bevat een proces-verbaal waarin verbalisanten relateren welke de aanleiding is geweest voor het onderzoek, welk nader onderzoek heeft plaatsgevonden en welk onderzoek ter plaatse is uitgevoerd. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof aangenomen dat hetgeen onder nader onderzoek staat vermeld in elk geval is voorafgegaan aan het onderzoek ter plaatse. In de toelichting op het middel wordt uitvoerig ingegaan op de vraag of de mededeling van [betrokkene 2] , werkzaam bij ENECO als technisch specialist fraude, dat het elektriciteitsverbruik in de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht op jaarbasis extreem hoog was, al dan niet voorafgaand aan het onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden. Zoals aangegeven, kan uit bewijsmiddel 1 worden afgeleid dat het onderzoek ter plaatse, waaronder het gesprek met de genoemde [betrokkene 2] , voorafgaand aan het binnentreden heeft plaatsgevonden. Die bevinding sluit ook aan bij de verklaring die [betrokkene 2] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd: "U vraagt mij of ik aan de politie heb verteld wat ik voorafgaand aan de instap over het verbruik te weten ben gekomen. Ik weet dat niet meer. Het zou kunnen dat ik dat gedaan heb. We hebben altijd van tevoren overleg met de politie. Het is dan gebruikelijk dat in geval van extreem hoog verbruik dit tevoren aan de politie wordt gemeld."
14. Het middel faalt.
15. Het derde middel behelst de klacht dat het bewezen verklaarde "medeplegen" niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
16. De bewezenverklaring is hiervoor onder 8 weergegeven.
17. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op een viertal bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat in de 113
4 van l1
28-10-2015 l3:13
http //uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI :NL:PHR..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:
kelderruimte van de door de verdachte en de medeverdachte Imedeverdachte] bewoonde woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Het ging daarbij om drie afzonderlijke ruimten, die openlijk met elkaar in verbinding stonden. De mate van professionaliteit van de hennepkwekerij werd door de betrokken verbalisant als hoog beoordeeld. Ook werd vastgesteld dat er eerder was geoogst. Nader onderzoek wees uit dat de in beslag genomen toppen afkomstig waren van hennepplanten van het geslacht cannabis. Een verbalisant deelde mee dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de desbetreffende woning aanwezig was, die uit de afuoerpijp kwam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte Imedeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerden. Uit een kasopstelling blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 4 december 2007 voor € 274.294,- aan contante uitgaven hebben gedaan die niet zijn te verklaren uit de legale inkomsten van de verdachten.
18. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden af dat verdachte als medepleger betrokken was bij de hennepkwekerij.
- De politie heeft op 4 december 2007 een hennepkwekerij aangetroffen in de kelder van het woonhuis aan de [a-straat 1] te Utrecht. In de kelder waren drie afzonderlijke ruimten, die met elkaar in verbinding stonden. De kelder was enkel bereikbaar via een luik dat pal achter de voordeur gesitueerd was. Het openen en sluiten van het luik interfereerde met het gebruik van de voordeur. Dit pand is eigendom van verdachte [verdachte] , maar naast hemzelf ook bij de medeverdachte [medeverdachte] in gebruik. Volgens het GBA zijn sinds maaft 2004 verdachte en medeverdachte (en sinds 30 september 2005 ook hun zoon) ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Utrecht. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachten als "gewoon" gezin in de woning woonden en een gezamenlijke huishouding voerden.
- Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2007 (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was.
- Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat zowel verdachte als zijn medeverdachte, ondanks hun geringe legale inkomsten, in de ten laste gelegde periode in staat waren grote contante stortingen en uitgaven te doen. Het kan niet anders dan dat beide verdachten andere bronnen van inkomsten tot hun beschikking hadden. Met betrekking tot de inkomsten uit de verhuur van de boot merkt het hof overigens op dat behalve uit het kasboek niets kan worden gecontroleerd met betrekking tot de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de boot, omdat de rekening van het bedrijf niet werd gebruikt en geen kwitanties zijn aangetroffen.
In de optelsom van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen zijn partner een hennepkwekerij had in de kelder van zijn woning.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de kelder niet bij verdachte in gebruik was en dat deze werd verhuurd aan ene [betrokkene 8] . Van een kwekerij heeft verdachte nooit iets gemerkt.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachten niets zouden 114 5 van
1l
28-10-2015 13:13
htp ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI ;NL: PHR..
Rgchtspraak.nl - Print uitspraak
hebben gemerkt van een installatie van de toch vrij omvangrijke hennepkwekerij in de kelder in hun woning door deze Vermeer, als die zou hebben plaatsgevonden, en - mede gelet op de situatie rondom het luik en het openen en sluiten daarvan - van de activiteiten die in de kelder plaatsvonden, als die zouden hebben plaatsgevonden. De verklaring van verdachten dat de woning was verhuurd aan een derde
acht het hof ook overigens niet aannemelijk geworden. In het dossier zijn, ondanks onderzoek daarnaar, geen aanknopingspunten te vinden van het bestaan van de vermeende huurder genaamd [betrokkene 8] De verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen leggen onvoldoende gewicht in de schaal.
.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de contante stortingen betrekking zouden hebben op de huurinkomsten van de kelder. Verdachte deed die stortingen zelf, terwijl stortingen van bedragen in de orde en grootte als aangegeven ook al plaatsvonden voordat de huur beweerdelijk zou zijn ingegaan. Het hof hecht ook geen geloof en waarde aan het overgelegde huurcontract.
(
...)
Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld."
19. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:20L4:3474 heeft de Hoge Raad algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde intellectuele en/of materiele - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
20. Uit de bewijsvoering volgt dat het hof onder meer het volgende heeft vastgesteld. In de woning waar verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] en hun zoontje woont is door de politie in 2007 een hennepplantage in de kelderruimte van het huis aangetroffen. Door middel van een houten luik in de gang pal achter de voordeur werd toegang verkregen tot de kelder. De kelder bestond uit drie afzonderlijke ruimten, die openlijk met elkaar in verbinding stonden. Deze ruimten waren ingericht voor het telen van hennep. De verdachte en zijn medeverdachte zijn volgens het GBA sinds maart 2004 op het adres van de eerder genoemde woning ingeschreven. Op het dakterras was een henneplucht te ruiken.
21. Gelet op deze feiten en omstandigheden, geeft het oordeel van het hof dat de verdachte samen met zijn partner een hennepkwekerij had in de kelder van zijn woning en aldus als medepleger betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van hennep niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd.o
22. Ten aanzien van het tevens bewezen verklaarde medeplegen van het opzettelijk telen van hennep rijzen meer vragen. De bewijsmiddelen bevatten geen verklaringen over de rolverdeling bij het telen van hennep in de aangetroffen hennepkwekerij. Daarin verschilt de zaak van bijvoorbeeld HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2074:3797. In die zaak was een hennepkwekerij aangetroffen in een schuur bij een woning die door de verdachte en zijn echtgenote werd gehuurd. Het hof was ervan uitgegaan dat de man de hennepkwekerij met medeweten van zijn echtgenote had opgezet. Van de opbrengst was een gedeelte van een gezamenlijke schuld afgelost. Het hof meende dat sprake was van medeplegen, ook al had de echtgenote zelf geen telingshandelingen verricht en kwam zij niet in de ruimten waar werd geteeld. De Hoge Raad oordeelde dat de feiten waarvan het hof bij de bewijsvoering was uitgegaan onvoldoende grond boden voor het oordeel dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander had samengewerkt dat sprake 115
6 van
ll
28-10-2015 13:13
http ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: PHR..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
was van "tezamen en in vereniging met een ander" opzettelijk telen van hennepplanten. De feitelijke vaststellingen in die zaak, onder meer dat de medeverdachte geen actieve bijdrage had geleverd aan het opzetten van de kwekerij en evenmin telingshandelingen had verricht, wijzen niet op medeplegen.
23. In de onderhavige zaak heeft het hof de bijdragen die de verdachte en zijn medeverdachte aan het telen van hennep hebben geleverd op een meer indirecte wijze uit het bewijsmateriaal afgeleid. Naast de onder 20 genoemde factoren, komt daarbij betekenis toe aan twee omstandigheden. In de eerste plaats heeft het hof het door zowel de verdachte als diens medeverdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, te weten dat sprake is geweest van een huurder die de hennepkwekerij buiten medeweten van de verdachte heeft ingericht, als niet aannemelijk van de hand gewezen. Wat resteert, is het scenario dat de bewoners van het pand, te weten de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , degenen zijn geweest die de hennep in de kelder van hun woning hebben geteeld. Daarbij kan voorts betekenis toekomen aan het feit dat de hennepkwekerij is gevestigd in een onderdeel van de desbetreffende woning, te weten de kelder. In de tweede plaats heeft het hof vastgesteld dat beide verdachten, ondanks hun geringe legale inkomsten, in staat zijn geweest grote contante uitgaven en stortingen te realiseren. Het gewicht van de bijdrage van een medepleger kan ook worden afgeleid uit andere feiten en omstandigheden dan die welke zich ten tijde van het delict hebben voorgedaan. Daaftoe behoott de vraag of en, zo ja, in welke mate de verdachte in de buit heeft gedeeld.zZo merkt mijn ambtgenoot Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:8J7275, Nl 2010, 194 op dat het feit dat de verdachte gelijkelijk in de buit deelt een aanwijzing kan opleveren dat zijn rol bij de totstandkoming van het strafbare feit gelijkwaardig is geweest aan die van de anderen.eln gevallen waarin de verdachte en de medeverdachte een gezamenlijke huishouding voeren, kan zulks genuanceerder liggen. Niettemin meen ik dat het hof uit de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden heeft kunnen afleiden dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte Imedeverdachte] in het licht van de voor medeplegen geldende vereisten een bijdrage van voldoende gewicht aan de hennepteelt heeft geleverd. Daarbij kan mede in aanmerking worden genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de verdenking van medeplegen slechts verweer is gevoerd ten aanzien van de mogelijke samenwerking met ene [betrokkene 8J en niet met de medeverdachte [medeverdachte] .
24. Het middel faalt in zoverre.
25. Wat betreft het onder 2 bewezen verklaarde, het medeplegen van witwassen, kan het volgende worden opgemerkt. Het middel is in zoverre slechts gericht tegen de bewezenverklaring en niet tegen de kwalificatie. De kwalificatie komt bij de bespreking van het vijfde middel aan de orde. Het middel is toegespitst op het bewezen verklaarde "tezamen en in vereniging met een ander".
116
7 varr
ll
28-10-2015 13:13
Rechtsprapk.nl - Print uitspraak
26. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachte, ondanks hun geringe legale inkomsten, in staat waren grote contante stortingen en uitgaven te doen. Tijdens de doorzoeking van de woning is het verbalisanten opgevallen dat er in de woning op de begane grond volop werd verbouwd, waarbij er sprake was van een totale, ingrijpende renovatie. Uit onderzoek bleek dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] over de periode 1 augustus 2003 tot 4 december 2007 voor een bedrag aan€274.294,- aan contante uitgaven hebben gedaan die niet zijn te verklaren uit legale inkomsten. Over de jaren 2002 tot en met 2006 is geen inkomen of vermogen van de verdachte bekend en in de periode gelegen tussen 2004 en 2008 is de medeverdachte [medeverdachte] zwanger geweest en heeft zij voor hun zoontje gezorgd, In 2003 en 2004 genereerde zij een inkomen door haar werk bij een uitzendbureau. Het hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en zijn medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Het hof heeft voorts aangenomen dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Aldus kan het bewijs van medeplegen van witwassen uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. De bewezenverkiaring is ook in zoverre naar de eisen der wet met redenen omkleed.
24. Het middel is tevergeefs voorgesteld
25. Het vierde middel ziet op de verwerping door het hof van het verweer inhoudende dat de kelder zou zijn verhuurd aan een derde persoon.
25. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer verworpen met de hiervoor onder 18 weergegeven overweging.
27. Als uitgangspunt heeftte gelden dat in geval een verdachte het hem ten laste gelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld, Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.e
28. Het hof heeft de bewering van de verdachte dat de kelder niet bij verdachte in gebruik was, maar dat deze werd verhuurd aan ene [betrokkene 8] en dat de verdachte nooit iets heeft gemerkt van een kwekerij, niet geloofirvaardig geacht. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte niets zou hebben gemerkt van een installatie van de toch vrij omvangrijke hennepkwekerij in de kelder van de woning door deze [betrokkene 8] en - mede gelet op de situatie rondom het luik en het openen en sluiten daarvan - van de activiteiten die in de kelder zouden hebben plaatsgevonden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Voor een verdere toetsing in cassatie van dit feitelijk oordeel is geen plaats.
29. Het middel faalt.
30, Het vijfde middel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 3 bewezen verklaarde "witwassen" 117 8 van
11
28-10-2015 l3:13
htp ://uitspraken. rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL:PHR..
Rechtspragk.nl - Print uitspraak
oplevert.
31. Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Indien de feitenrechter zijn kwalificatiebeslissing in de hierboven bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die motivering in cassatie worden getoetst. Opmerking verdient nog dat deze rechtsregels niet slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte het misdrijf waaruit de desbetreffende voorwerp(en) afkomstig zijn zelf heeft gepleegd, maar ook op het geval dat sprake is van medeplegen van dit misdrijf door de verdachte.ro
32. Het hof heeft het onder 3 bewezen verklaarde gekwalificeerd als (medeplegen van) witwassen. Gelet op de hierboven uit de jurisprudentie van de Hoge Raad voortvloeiende rechtsregels omtrent de kwalificatiebeslissing ten aanzien van witwassen, moet uit de overwegingen van het hof kunnen worden afgeleid dat ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van dit geld doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.u
33. De bewezenverklaring van feit 3 berust in het bijzonder op de resultaten van een financieel onderzoek, zoals neergelegd in een proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek, waarbij aan de hand van een kasopstelling de contante uitgaven zijn afgezet tegen de legale contante inkomsten. Daaruit volgt onder meer dat vele opnamen via een geldautomaat en vele contante stoftingen op de Rabobankrekening op naam van de verdachte. Vanaf december 2003 vinden er nagenoeg maandelijks stortingen plaats van € 2.200, welk bedrag overeenkomt het huurbedrag voor de kelder.
34. Het hof heeft voorts het volgende overwogen: "Mede uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan bewezenverklaring van feit 1 leidt het hof voorts af dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte en medeverdachte gedane uitgaven mede werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Door dit geld deels in porties op een bankrekening te storten voor "reguliere" uitgaven, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld."
35. In het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2Ot4:1180 heeft de Hoge Raad aangenomen dat het storten van geldbedragen op de eigen bankrekening gelijk is te stellen met het voorhanden hebben, in die zin dat ook dan de kwalificatiebeslissing extra moet worden gemotiveerd als het gelden uit eigen misdrijf zijn. Het enkele storten van geldbedragen op een bankrekening is in dit verband onvoldoende om tot de kwalificatie van witwassen te komen.
36. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden opgemaakt dat er niet louter sprake was van het voorhanden hebben van geldbedragen, maar ook van het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Ik merk daarbij in 118
9 van
ll
28-10-2015 13:13
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
.
http ://uitspraken. rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI :NL: PHR..
de eerste plaats op dat in de bewezenverklaring in algemene zin wordt gesproken van "geldbedragen". In dat verband valt te denken aan de periodieke stoftingen op een rekening bij de Rabobank op naam van de verdachte van € 2.200,-, welk bedrag overeenkomt met het huurbedrag voor de kelder. Door middel van het storten van geldbedragen die - gelet op de (afwezigheid van) inkomsten uit arbeid - afkomstig moeten zijn geweest uit de handel van hennep, hebben de verdachte en de medeverdachte naar het oordeel van het hof de criminele herkomst van het geldbedrag verhuld door de schijn te wekken dat het zou gaan om huuropbrengsten. Het oordeel van het hof dat het geheel van deze handelingen "witwassen" oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
37. Het middel faalt.
38. Het eerste middel slaagt. Het tweede tot en met het vijfde middel falen en kunnen met de aan art. 81 eerste lid, RO ontleende overweging worden afgedaan.
39. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
40. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1
Vgl. HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1367, Nl 2008/328.
, Vgl.
HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3201. In die zaak ging het om een bij de politie binnengekomen anonieme brief. Zie verder de conclusies van 2l januari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:387 (twee handgeschreven briefjes die bij de politie waren bezorgd) en 27 mei 2014, ECLI:NL:PHR:2014:7474 (anonieme melding bij de politie). De Hoge Raad deed beide zaken met toepassing van art. 81, eerste lid, RO af.
s
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2492, NJ 2011/293, m.nt. Buruma.
Vgl. HR 21juni 2011, ECLI:NL:HR:20112B,Q4207 (verificatie GBA-gegevens en antecedentenonderzoek); HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0062 (uitwendige observatie woning door medewerkers energiebedrijf) HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3201 (uitwendige observatie woning en aanbellen door politie); HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0309 (door energiebedrijf verrichte stroommeting). Zie ook Buruma (onder 4) in zijn noot onder voornoemd Nl 2011/293, 4
s Vgl. de conclusie
van mijn voormalig ambtgenoot Jdrg van 20 augustus 2013, ECLI:NL:PHR:2013:844
(HR: 81RO). 6
Vgl. ook HR 4 september 20L2, ECLI:NL:HR:2012:8X4260.
7
Vgl. HR 12 november 1996, ECLI:NL:HR:2DO574, Nl 19971190 en HR3 juli 2012, 119
I0 van
ll
28-10-2015 13:13
http ://uitspraken, rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL:PHR..
Rechtsprqpk.nl - Print uitspraak ,
,
ECLI:NL:HR:2012:BW9972. e Zie ook
mijn conclusie van 24 juni 2014, ECLI:PHR:2014:1580 (HR:81 RO).
e HR 15 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, 10
Vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090.
tt
Zie HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:174.
m.nt. Buruma.
120
l1 van l1
28-10-2015 13:13
,
htp://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI:NL:HR:..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
Zoekresultaat - inzien document
ECII:NL:HR:2015:3168 Permanente link: http://deepli
nk.
rechbp
Instantie
Hoge Raad
uitspraak Datum publicatie
27-10-2015
Zaaknlmmer
13105599
Formelerelaties
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:l888,Gevolgd In cassatie op , (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Rechtsgebieden
Strafrecht
Datum
27-10-20t5
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie Witwassen. 1. Slagende bewijsklacht verbergen en verhullen, art. 420bis.1 aanhef en onder a Sr, 2. Slagende kwalificatieklacht verwerven en voorhanden hebben, art.420bis.l aanhef en onder b Sr. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het door de medeverdachte van betrokkenen in ontvangst genomen geldbedrag aftomstig is uit door de verdachte (mede)gepleegde oplichting althans uit een (met de bewezenverklaarde feiten 1 en 4 vergelijkbaar) misdrijf dat verdachte zelf heeft begaan en tevens dat dit geldbedrag onmiddellijk daaruit afkomstig is. Ad 1. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:3687.Uit de gebezigde bewijsvoering kan niet m66r worden afgeleid dan dat verdachte een geldbedrag in ontvangst heeft genomen. Dat het geldbedrag aanvankelijk door de medeverdachte in ontvangst is genomen en daarna aan verdachte is overhandigd brengt immers niet mee dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing ervan heeft verborgen en/of verhuld. Ad2. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 20141302.In aanmerking genomen 's Hofs kannelijke oordeel dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte (mede)gepleegd misdrijf, is 's Hofs oordeel dat het verwerven en voorhanden hebben van dat geldbedrag "witwassen" oplevert, ontoereikend gemotiveerd aangezienuit de bestreden uitspraak niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak 121
I van l0
28-10-2015 l3:14
,
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
27 oktober 2015 Strafkamer
nr. S 13/05599 LBS/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest yan het Gerechtshof Den Haag van 25 oktober 2013, nummer 22/003283-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.l.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd
tot vernietiging van de bestreden uitspraak,
maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het vierde middel 2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 2 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: u1.
hij op tijdstippen in de periode van 26 oktober 2004 tot en met 09 mei 2005, te Amsterdam en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich enlof (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels: Ibetrokkene 1] (...) heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (te weten: 11.000 euro en 9.269 Amerikaanse dollars, hebbende verdachte en zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - voornoemde persoon via E-mails en telefonisch benaderd en gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan financiEle transacties door het ter beschikking stellen van zijn bankrekening om een groot geldbedrag te ontvangen, waarbij werd aangegeven waar het geld van afkomstig was en
- aan voornoemde persoon officieel uitziende documenten van een bank en/of (overheids)instellingen met betrekking tot de financi€le transacties gemaild en 122
2 van
l0
28-10-2015 13:14
,
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
- voornoemde persoon uitgenodigd naar een vastgestelde locatie in Nederland te reizen/komen, waarbij hem een koffer met geld werd getoond, waardoor [betrokkene 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 2.
hij op 27 juni 2005, te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een geldbedrag (te weten: Amerikaanse dollars 3.500,00), de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en dat geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf, immers hebben hij en zijn mededader op 27 juni 2005 1 contant geldbedrag (te weten: Amerikaanse dollars 3.500,00) ontvangen en voorhanden gehad en verworven; 3.
lbetrokkene 2] op tijdstippen in de periode van 17 maart 2003 tot en met 12 november 2006, te Den Haag en te Amsterdam en te Breda telkens van voorwerpen, te weten geldbedragen de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en telkens die geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het misdrijf, immers heeft hij telkens A.) op tijdstippen in de periode van 17 maart 2003 tot en met 12 november 2006 moneytransfers/geld bedragen ontvan gen en vervolgens doorgegeven/overhandigd en/of doorgestort/overgemaakt (per moneytransfers), waardoor is verhuld bij wie en van wie en waar die geldbedragen zijn, welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte op tijdstippen in periode van 17 maart 2003 tot en met 12 november 2006 in Nederland telkens door giften enlof het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten het instrueren van [betrokkene 2] dat deze moneytransfers ontving en/of verzond en zijn naam ter beschikking moest stellen telkens opzettelijk heeft uitgelokt; 4.
hij op tijdstippen in de periode van 01 december 2004 tot en met 11 juli 2007 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich enlof (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels: [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (te weten: (ongeveer) euro 13.589,32 (per moneytransfers) en (ongeveer) USD 25.000,00 (contant) en euro 12.500,00 (contant) en een ander geldbedrag, hebbende verdachte enlof zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- voornoemde personen via (een) E-mail(s) en/of (een) fax(en) en/of (een) brie(O(ven) en/of telefonisch benaderd en gevraagd om hun medewerking te verlenen aan (een) (financiele) transactie(s) door het ter beschikking te stellen van hun bankrekening om een groot geldbedrag te ontvangen, waarbij werd aangegeven dat het geld aftomstig was van een erfenis en/of loterijprijs enlof - aan voornoemde personen officieel uitziende documenten van een bank en (overheids)instellingen met betrekking tot de (financi6le) transactie(s) gefaxt en/of gestuurd en/of gemaild en/of laten zien enlof - voornoemde personen, uitgenodigd naar een vastgestelde locatie in Nederland te reizen/komen, waarbij hen een officieel uitziend document werd getoond en een tas met geld werd getoond, waardoor lbetrokkene 3] en Ibetrokkene 4]
, (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven
afgifte(n)." 2.2.2. De bewezenverklaring onder 2 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal d.d. 12 mei 2005 van het Bovenregionaal Rechercheteam NW en Midden Holland met nr. NW05/008-123, als bijlage G/12 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-O3 van het 123 3 van
l0
28-10-2015 13:14
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
Dendro dossier (nr. PL1509/2007/L98). Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op 9 mei 2005 sprak ik met [betrokkene 1] . Na het aanhoren van het verhaal van [betrokkene 1l bleek dat hij slachtoffer was van 419 fraude. [betrokkene 1] verklaarde op verzoek van de daders eind april 2005 naar Amsterdam te zijn gekomen voor de afhandeling van een geldtransactie. Hij was een half jaarterug benaderd via het internet met hetverzoek behulpzaam te zijn bij het vrij krijgen van een geldbedrag van 32,8 miljoen US Dollars. Hem werd tevens aangeboden dat dit geld in zijn bedrijf geinvesteerd kon gaan worden. Hij had in die
zaak op 26 april 2005 een bedrag cash betaald van € 11.000,00 ergens in Amsterdam of omgeving. Deze betaling was gedaan voor onder meer een non-drug/terrorist money clearance certificate. Op 6 mei 2005 was hij door de daders van deze zaak onder meer gebracht naar een kantoor in Amsterdam. Daar had [betrokkene 1] een koffer te zien gekregen gevuld met stapeltjes bankbiljetten. De straatnaam van het kantoor betrof de Nieuwpoortstraat. De persoon met wie [betrokkene 1] met name te maken had betrof een negroide man die zich voordeed als zijnde genaamd [verdachte] . Op 26 april 2005 kwam [verdachte] bij [betrokkene 1] in het hotel en bewoog hij Ibetrokkene 1] tot betalingen van een bedrag van USD 9.269,00 en een bedrag van € 11.000,00. Dit was voor onkosten voor benodigde documenten. [betrokkene 1] had meerdere malen contact gehad met [verdachte] , waarbij [verdachte] gebruik maakte van het nummer 06- [001] . Binnen het kantoor was eveneens een blonde vrouw aanwezig die telefoniste/receptioniste was en die zich liet roepen met de naam [betrokkene 6] .
2. Een geschrift, zijnde een (uit het Engels vertaalde) brief van [betrokkene 1] d.d. 10 mei 2005, als bijlage G/72, Zl-04 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr, PLl509/2007/L98). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: Mijn eerste contact met de 'investeerder' vond plaats door middel van een advertentie op een website. Ze probeerden 32,8 miljoen US Dollar vrij te krijgen en in mijn bedrijf [A] Ltd, te investeren. Ik onderhield voornamelijk per e-mail contact gedurende zo'n zes maanden. Ze hebben per e-mail de volgende stukken verstuurd: een "machtiging" en een "Non-Drug/Terrorist Money Clearance" certificaat van de overheid van de Republiek van Sierra Leone. Met deze stukken kreeg ik volledige zeggenschap/eigendom over het bedrag van 32,8 miljoen US dollar. De stukken zijn bijgevoegd. Ik ben voorgesteld aan ene [verdachte] , tel: 06- [001] . Ik heb een behoorlijk contant bedrag aan [verdachte] gegeven dat door hem en [B] werd ontvangen in euro's en in dollars. De betaling was bedoeld voordocumentenr ceftificaatvan vrijgave en van deponeren. Op 6 mei 2005 werd ik opgehaald en naar het kantoor van [B] gebracht in de Nieuwpoortstraat. Daar heb ik [verdachte] ontmoet. Er was ook een secretaresse, [betrokkene 6l (blank).
3. Een geschrift, zijnde een kopie van een Non Drugfl-errorist Money Clearance Certificate d.d, 3 januari 2005, als bijlage "Zl-3 / Bijl. 1, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal opgesteld geschrift, als ware het afkomstig van een overheidsinstelling van Sierra Leone, met daarin de mededeling dat de 32,8 miljoen dollar toebehorende aan [betrokkene 7] niet van criminele activiteiten afkomstig is gebleken en dat hij geautoriseerd is dit aan Ibetrokkene 1] (bedrijfsnaam: [A] Limited) over te boeken.
4. Een geschrift, zijnde een kopie van een Enduring Power of Attorney van Lawson Chambers, Legal Practitional & Attorney of Law d.d.2t april 2005, als bijlage "Zl-3 / Bijl.2, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-O3 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taal opgestelde machtiging, als ware het officieel opgesteld en ondertekend bij een notaris, waarin [betrokkene 1] ( tAl Ltd.) wordt gemachtigd de investeringen van [betrokkene 7] te beheren en te gebruiken. 5. Een geschrift, zijnde een kopie van een Fund release order van [B] te Amsterdam, als bijlage "Zl-3 / Bijl. 3, Glt2 gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. 124
4 van
l0
28-10-2015 13:14
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
PL1509/2007/L98). Dit betreft een in de Engelse taal al opgestelde opdracht van [B] om 32,8 miljoen dollar aan Ibetrokkene 1] ( tAl Ltd.) vrij te geven.
6. Een geschrift, zijnde een kopie van Official Receipt van IB] te Amsterdam d.d. 26 april 2005, als bijlage "Zl-3 / Bijl.7, G/12" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr.PL1509/2007/198). Dit betreft een in de Engelse taalvoorbedrukte kwitantie van [B] te Amsterdam inhoudende de verklaring € 11.000,00 van [betrokkene 1] te hebben ontvangen. 7. Een geschrift, zijnde een kopie van een receipt d.d.26 april 2005, ondertekend door [verdachte] , als bijlage "Zl-3 / Bijl. 8, G/72" gevoegd in het Zaaksdossier ZD-O3 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2OO7lL98). Dit betreft een in de Engelse taal opgestelde kwitantie van [verdachte] waarin hij verklaart 9.269 US dollar van [betrokkene 1] te hebben ontvangen. Als telefoonnummer van [verdachte] wordt vermeld [001] .
8. Een proces-verbaal restinformatie verdachte [betrokkene 8] d.d. 2 november 2005 van de politie Kennemerland met nr. NW05-008-550, als bijlage AH/04 gevoegd in het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2OO7/198). Dit proces-verbaal houdt onder meer in zakelijk weergegeven
-
:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
[betrokkene 1] verklaarde op 9 mei 2005 dat [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer 06- [001] . Van de verdachte [verdachte] geeft [betrokkene 1] het volgende signalement: Afrikaanse man. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken gevoerd in de periode van 9 juni 2005 tot en met 7 juli 2005 middels het telefoonnummer 06- [001] bleek onder meer dat de NN man van dit nummer:
- door bekenden van hem met de naam [verdachte] werd aangesproken; - contact heeft met diverse slachtoffers van 419 fraude. Er wordt gesproken over vrij te maken geld, benodigde certificaten en documenten, te betalen kosten, etc.; - deze slachtoffers geld wilde laten betalen c.q. over laten maken; - de slachtoffers [betrokkene 10] en [betrokkene 11] ontvangt in Nederland; - naar de slachtoffers doet voorkomen alsof hij op een kantoor werkt met de naam IB] ; - in telefoongesprekken gebruik maakt van valse namen waaronder [verdachte] en [verdachte]
.
Op 28 juni 2005 wordt [verdachte] op het telefoonnummer 06- [001] gebeld door een vrouw. In dat telefoongesprek geeft [verdachte] zijn e-mailadres door, te weten: [...] @yahoo.com.
In het onderzoek komt vaak het telefoonnummer 06- [002] voor welke in gebruik is bij een NN-man die zich [verdachte] noemt. Op 15 mei 2006 wordt de verdachte [betrokkene 13] gebeld door een NN-man die gebruik maakt van het telefoonnummer 06- t0021 . Ik herken de stem van deze NN-man als zijnde die van de NN-man die zich [verdachte] noemt. In dit gesprek stelt [betrokkene 13] voor dat hij zijn adres per SMS stuurt. Op diezelfde datum ontvangt Ibetrokkene 13] het volgende SMS bericht van het telefoonnummer 06- [002] , welke in gebruik is bij lverdachte] : "Hai, it is [...] @yahoo.com". Op 27 juni 2005 werd door het observatieteam vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 13] uit de BMW stapte met kenteken [AA-00-BB] . Uit verdere observatie is gebleken dat de verdachte [betrokkene 13] bij het hotel gevestigd aan de Prinsengracht 444 te Amsterdam naar binnen ging en aan de medewerkster van het hotel naar kamer 502 vroeg. Uit navraag bij het hotel is gebleken dat de slachtoffers [betrokkene 10] en [betrokkene 11] op 27 juni 2005 in dat hotel hadden gelogeerd. Uit telecommunicatie onderzoek blijkt dat [betrokkene 13] op 27 juni 2005 diverse telefoongesprekken heeft gevoerd met [verdachte] en dat zij die dag door [verdachte] werd opgehaald.
9. Een proces-verbaal van observeren maandag 27 juni 2005 d.d. l juli 2005 van de politie Kennemerland met nr, 050627ma2005038/NW05/008-026, als bijlage 7 gevoegd bij het onder 8 genoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: 125
5 van 10
28-10-2015 13:14
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op 27 juni 2005 omstreeks 13.54 uur zag ik verbalisant dat [betrokkene 13] (roepnaam [betrokkene 13] ) het perceel aan de Prinsengracht444 te Amsterdam binnen ging.
10. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal d.d. 16 mei 2006 van het Bovenregionaal Rechercheteam NW en Midden Nederland met nr. NW05/008-144. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Vanaf 9 juni 2005 heeft er voor een periode van vier weken een onderzoek telecommunicatie plaatsgevonden op het telefoonnummer 06- [003] , dat in gebruik was bij [betrokkene 13] .
27 juni 2005 te 13.44 uur: [betrokkene 13] wordt gebeld door lverdachte] . [verdachte] geeft door: "five o two". 27 juni 2005 te 13.55 uur: Ibetrokkene 13] (M) belt naar [verdachte] . Letterlijk: C: Bella M: Wat was het kamernummer?
C:502 11. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal d.d. 4 juli 2005 van het Bovenregionaal Rechercheteam NW en Midden Nederland met nr. NW05/008-024. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
juli 2005 heb ik verbalisant een bezoek gebracht aan het Dikker & Thijs Fenice Hotel, gevestigd aan de Prinsengracht 444 te Amsterdam. De Managing Director van het hotel heeft uitgezocht wie er op 27 juni 2005 gelogeerd had in kamer 502 van het hotel. Dit bleken [betrokkene 10J en [betrokkene 11] te zijn geweest. Zij logeerden daar van 26 juni 2005 tot en met 29 juni 2005. Beiden hadden een adres in de USA opgegeven en een Amerikaans paspoort
Op 4
getoond.
12. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 11juli 2006 van de politie Kennemerland met nr. NW05/008-348, als bijlage 8 gevoegd bij het onder 8 genoemde proces-verbaal. Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 13] : Ik ben voor [verdachte] een keer bij een hotel in de buurt van de grachten van Amsterdam geweest. Ik moest geld ophalen. Het was volgens mij 3.500 dollar. Het was een vrouwelijk slachtoffer. Ik speelde secretaresse en ik gebruikte de naam [betrokkene 6] . [verdachte] heeft mij met de auto, een zwarte BMW, gebracht. Ik ben naar het hotel gelopen. [verdachte] bleef in de auto zitten. Naar de slachtoffers gebruikte [verdachte] de naam [verdachte] . Ik heb met de vrouw en een vriend van haar in de hotelkamer gesproken. Ze hebben de papieren ondeftekend. Vervolgens heeft de vrouw mij 3.500 dollar betaald. Ik heb de 3.500 dollar later aan [verdachte] gegeven. Ik weet zeker dat het vrouwelijke slachtoffer uit Amerika kwam. fverdachte] was de jobowner in deze zaak. Ze noemen hem ook wel [verdachte] Cognac, omdat hij van Cognac houdt. 13. Een proces-verbaal d.d. 17 januari 2007 van de politie Kennemerland met nr. NW06/007DENDRO, als bijlage G/02 gevoegd bij het Zaaksdossier ZD-03 van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/I98). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: Op 17 januari 2007 hoorden wij als verdachte de persoon van [betrokkene 13]
.
V: = Verbalisanten A: = Verdachte V: Wij tonen jou een foto met het nummer 2, Wat kun jij hierover verklaren? 126 6 van 10
28-10-2015 13:14
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL HR:..
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:
A: Hey dit is toch [verdachte] . la ik zie het gewoon. Dit is de [verdachte] waarover ik heb verklaard. Opmerking verbalisanten
:
Voor deze foto wordt verwezen naar foto 2 in de fotomap.
A: [verdachte] was eigenaar van een kantoor en jobowner. Ik ken [verdachte] van het kantoor op de Nieuwpoortstraat. Ik ben met [verdachte] bij een hotel geweest. Hierover heb ik al eerder verklaard. 14. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2007 van de politie Haaglanden met nr. PLL509O/22O71198, als bijlage AH/75 gevoegd bij het ZaaksdossierZD-03 van het Dendro dossier (nr. PLl509/2007/L98). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op t7 januari 2007 werd de verdachte [betrokkene 13] nader gehoord, Aan haar werd foto D/02 getoond. Bij het tonen van die foto verklaarde zij het volgende: "Hey dit is toch [verdachte] , Ja ik zie het gewoon, Dit is de [verdachte] waarover ik heb verklaard". 15. Een proces-verbaal d.d. 10 juli 2007 van de politie Haaglanden/Hollands Midden, gevoegd in het Documentendossier van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Register Docu mentendossier Dendro-onderzoek
:
16. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d.22 maart 2OO7 van de politie Haaglanden met nr. PL150912007/198, document code VOU03, als bijlage 13 gevoegd bij het Persoonsdossier PDIO1 [verdachte] van het Dendro dossier (nr. PL1509/2007/198). Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op genoemde datum afgelegde verklaring van de verdachte, [verdachte]
:
Ik ben de eigenaar van de BMW waarin ik reed tijdens mijn aanhouding. Ik ben
de
hoofdgebruiker van die BMW. Het is mogelijk dat ik [verdachte] wordt genoemd. Ik ken lbetrokkene 131 . Mijn telefoonnummer is 06- [002] . 17. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 2L maart 2007 van de politie Haaglanden met nr. PL15K1/2007/198-Lt, als bijlage 4 gevoegd bij het Persoonsdossier PD/O1 [verdachte] van het Dendro dossier (nr. P11509 /2007 / L98).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -l als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar: Op 20 maart 2007 werd de verdachte [verdachte] aangehouden. Door mij verbalisant werd de verdachte in zijn auto aangesproken. Ik zei tegen hem dat hij was aangehouden. De volgende goederen werden in beslag genomen.
Voertuig : Personenauto Kenteken : [AA-00-BB] Merk : BMW Kleur : Zwart 18. Een geschrift, zijnde een overzicht van e-mailcorrespondentie tussen [verbalisant] (Politie Kennemerland) en [betrokkene 10] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: From: " [verbalisant]
"
Iverbalisant]@Kennemerland. Politie. nl 127 7 van
l0
28-10-2015 13:14
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECll
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:NL HR:.. :
To: '[betrokkene 10]' Subject: RE: 419 fraud Date: 11 Jul 2006, 08:47 Dear fbetrokkene 10] , We have arrested a couple of fraudsters. Investigations have shown that you have been in contact with this group in June 2005. You have been in Amsterdam and we have got your address from the hotel you stayed in, the hotel "Dikker & Thijs" in Amsterdam. In telephone conversations of the suspect we heard that you have paid money. The suspect used towards you
the name [betrokkene 6]
.
Van: [betrokkene 10]
Vezonden: 11juli 2006 15:01 Aan: [verbalisant] @Kennemerland.Politie.nl Onderwerp: RE: 419 fraud Dear [verbalisant]
,
Did you arrest [betrokkene 6] and more people? Who told you that
I
was at that hotel?
lbetrokkene 101 Van: [betrokkene 10] Verzonden: 11 juli 2006 17:44
Aan: fverbalisant] @Kennemerland.Politie.nl Onderwerp: RE: 419 fraud
I did loose al my life savings with these people for my money back, It all seemed so real..."
and would like to recover it all back. I'm hoping
2.2.3. Het Hof heeft met betrekking tot het onder 1 en 4 bewezenverk[aarde onder meer het volgende overwogen: "Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader(s) gebruik hebben gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen. Die middelen waren ge6igend om de slachtoffers te bedriegen. Door de inwerking van die middelen zijn de slachtoffers ook daadwerkelijk gebracht tot afgifte van geldbedragen. Derhalve kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting."
2.2.4, Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde heeft het Hof onder meer overwogen: "Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van de onder ten laste gelegde periode bezig hield met zogenaamde 419-fraude."
3
2.2.5. Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder 1 en 4 gekwalificeerd als "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", het bewezenverklaarde onder 2 als "medeplegen van witwassen" en het bewezenverklaarde onder 3 als "(...) uitlokken van witwassen, meermalen gepleegd".
2.3. Uit de door het Hof voor de bewezenverklaring onder 2 gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een geldbedrag van $ 3.500,- door de medeverdachte [betrokkene 13] van [betrokkene 10] en [betrokkene 11] in ontvangst is genomen en vervolgens aan de verdachte is overhandigd. Het Hof heeft, mede gelet op zijn hiervoor onder 2.2.3 en 2.2.4 weergegeven overwegingen, kennelijk geoordeeld dat dit geldbedrag afkomstig is uit door de verdachte (mede)gepleegde oplichting althans uit een (met de bewezenverklaarde feiten 1 en 4 vergelijkbaar) misdrijf dat de verdachte zelf heeft begaan en tevens dat dit geldbedrag onmiddellijk daaruit afkomstig is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het bewezenverklaarde witwassen plaatsvond door zowel het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst en de verplaatsing van het geldbedrag (als bedoeld in art. 4Zobis, eerste 128 8 van 10
28-10-2015 13:14
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
lid aanhef en onder a, Sr) als het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag (als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr).
2.4. Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet m66r kan worden afgeleid dan dat de verdachte voornoemd geldbedrag in ontvangst heeft genomen, is de bewezenverklaring wat betreft het verbergen enlof verhullen van de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing van het geldbedrag, mede gelet op de wetgeschiedenis van art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr, zoals weergegeven in HR 19 december 20L4, ECLI:NL:HR:2014:3687, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dat het geldbedrag aanvankelijk door de medeverdachte [betrokkene 13] in ontvangst is genomen en daarna aan de verdachte is overhandigd, brengt immers niet mee dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing ervan heeft verborgen en/of verhuld. 2,5.L, Wat betreft het bewezenverklaarde "verwerven en voorhanden hebben" als bedoeld in art, 42Obis, eerste lid aanhef en onder b, Sr geldt blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad, kort gezegd, het volgende. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit 's Hofs motivering kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworyen of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI : NL: HR :2OL4:7 02, Nl 20141302.)
2.5.2.In aanmerking genomen 's Hofs kennelijke oordeel dat het geldbedrag van $ 3.500,onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte (medelgepieegd misdrijf, is 's Hofs oordeel dat het verwerven en voorhanden hebben van dat geldbedrag "witwassen" oplevert, ontoereikend gemotiveerd aangezien uit de bestreden uitspraak niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan.
2.6. Het middel slaagt.
3 Beoordeling van het derde, het vijfde en het zesde middel De middelen kunnen niettotcassatie leiden. Dit behoeft, gezien art.81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
129 9 van
l0
28-10-2015 13:14
Rechtspraak,nl - Print uitspraak I
4 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het tweede middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
130 10
van
l0
28-10-2015 13:14
htp ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: HR
Rqchcpra{
:..
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2015:3163 Permanente link: http:/ldeeplink.rechtsp
Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer
Hoge Raad 27-10=2015
27-10-2015 13101878
Formelerelaties Conclusie:ECLI:NL:PHR:2015:1884,Gevolgd Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Salduz. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat het p-v verhoor, voor zover daarin verklaringen van verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat hetgeen in bedoeld p-v verhoor is opgenomen m.b.t. de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur naar de kern bezien een mededeling is van de verbalisant behelzende diens waarneming of bevinding en derhalve niet kan worden aangemerkt als een verklaring van een verdachte a.b.i.
ECLI:NL:HR:2009:BH3079. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Door op grond daarvan te oordelen dat, ondanks het gehonoreerde Salduz-verweer, hetgeen in voormeld p-v is gerelateerd m.b.t. de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur voor het bewijs kan worden gebezigd heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer
nr. S 13/01878 ABO/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
131
I van4
28-10-2015 l3:15
http ://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL:HR:..
Rqchtspra4k:nl - Print uitspraak
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2013, nummer 2t/0O3t45-10, in de strafzaak tegen:
lverdachtel, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd
het overige. De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet het gehele proces-verbaal van verhoorvan de verdachte van 4 december 2007 van het bewijs heeft uitgesloten.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk, heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveetheid van (1n totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst IL" 2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel: "4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina's 53 tot en met 56 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van Iverdachte]: U vertelt me dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht aanwezig is, die uit de afvoerpijp komt."
2.4. De bestreden uitspraak houdt, voorzovervoorde beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "Salduz verweer De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte na haar aanhouding bij de politie verklaringen heeft afgelegd voordat zij met een advocaat heeft kunnen spreken. Deze verklaringen dienen om die reden uitgesloten te worden van het bewijs.
Het EHRM heeft uitgemaakt dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen. Die aanspraak houdt in dat verdachte de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dit brengt mee dat de aangehouden verdachte v66r de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van bepaalde dwingende redenen zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te 132
2van4
28-10-2015 13:15
http://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECll
REchtspraaklnl - Print uitspraak
:NL HR:.. :
raadplegen, dient dit ingevolge de rechtspraak van het EHRM te leiden tot bewijsuitsluiting. Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het belang dat het geschonden
voorschriftdient, is het rechtvan verdachte om zijn procespositie in vrijheid te kunnen bepalen. De schending van dat belang rechtvaardigt bewijsuitsluiting. De na de aanhouding maarvoor haar contact met haar raadsman door verdachte afgelegde verklaringen zullen bij de beantwoording van de bewijsvraag daarom niet worden gebruikt. Het hof zal daarom het verweer honoreren en de op 4 december 2007 door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen. Bewijsoverweging
(...) Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van verdachte op 4 december 2007 (het hof acht zich vrij ondanks het gehonoreerde Salduz-verweer, de vraagstelling wel te bezigen tot bewijs) (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was.
In de optelsom van de hienroor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen met haar partner een hennepkwekerij had in de kelder van hun woning." 2.5. In zijn arrestvan 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, Nl 2OO9/349 heeftde Hoge Raad geoordeeld dat verklaringen die de aangehouden verdachte heeft afgelegd voordat hem de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat nu de verdachte door de politie is verhoord zonder dat haar die gelegenheid is geboden, het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal, voor zover daarin verklaringen van de verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
2.6. Blijkens zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat hetgeen in bewijsmiddel 4 is opgenomen met betrekking tot de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur naar de kern bezien een mededeling is van de verbalisant behelzende diens waarneming of bevinding en derhalve niet kan worden aangemerkt als een verklaring van de verdachte als hiervoor onder 2.5 bedoeld. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Door op grond daarvan te oordeJen dat, ondanks het gehonoreerde zogenoemde Salduz-verweer, hetgeen in voormeld proces-verbaal is gerelateerd met betrekking tot de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur voor het bewijs kan worden gebezigd, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting,
2.7. Het middel faalt.
3 Beoordeling van het tweede midde!
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
EVRM in de cassatiefase is
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de 133
3 varl-4
28-10-2015 l3:15
Rqchfspraak.'nl - Print uitspraak
verdachte opgelegde taakstraf van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis.
5 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis; vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 194 uren, subsidiair 97 dagen hechtenis, bedragen; verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren l. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken teropenbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
134
4van4
28-10-2015 13:15
- Print uitspraak Rechtspraak.nl ,I I'
(
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2015:3166 Permanente link: http ://deepli nk.rechtsp
Instantie
Hoge Raad
uitspraak 27=10=2015 Datum publicatie 28-10-2015 Zaaknummer 14103037 Datum
Formelerelaties Conclusie:ECLI:NL:PHR:2015:1929 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie 1. Redelijke termijn. Oordeel feiteruechter m.b.t. overschrijding
in cassatie
v66r terugwijzing. Indien de HR een klacht inzake de overschrijding van de redelijke termijn onbesproken heeft gelaten op de grond dat de bestreden uitspraak (gedeeltelijk) wordt vemietigd en de zaak wordt teruggewezen, is de rechter na terugwijzing niet gehouden de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door de op te leggen straf te verminderen met het percentage waarmee de HR als feitenrechter de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf zou hebben verminderd. Het rechtsgevolg dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden kan slechts op zljnbegrijpelijkheid worden getoetst. Bij het bepalen van het rechtsgevolg kan het Hof rekening houden met een voortvarende behandeling van de zaak na terug- of verwijzing . Het oordeel van het Hof dat de gevangenisstraf met drie maanden moet worden verminderd is niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
2. Art.353.1
Sv. Beslag. De klacht dat het
Hof heeft verzuimd te beslissen
over het beslag kan niet tot cassatie leiden gelet op ECLI :NL:HR:20 1 2:BX0 1 46.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak 27 oktober 2015 Strafkamer
nr. S 14103037 135
I van4
28-10-2015 l3:16
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
CBlNA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juni 2014, nummer 23/005544-13, in de strafzaak tegen:
lverdachtel, geboren te [geboorteplaats] op [geboottedatum] 1969.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
tot vernietiging van het bestreden arrest, gevangenisstraf en de beslissing met betrekking tot de in beslag maar uitsluitend wat betreft de opgelegde genomen voorwerpen en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. De Advocaat-GeneraalT.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd
2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat - gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste tid, EVRM in de cassatiefase voor terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - kan worden volstaan met een vermindering van de op te leggen straf met drie maanden. 2.2.1. Het procesverloop in deze zaak is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 tot en met 4. 2.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover hier van belang - onder het opschrift "Schending redelijke termijn" het volgende in: "In de cassatiefase van deze zaak is sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Het arrest van uw Hof dateert van 3 januari 20L2. Op diezelfde datum is beroep in cassatie ingesteld. Hetarrestvan de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013, derhalve 23 maanden na het instellen van cassatieberoep. Gelet op het feit dat cli€nt zich nog altijd in voorlopige hechtenis bevindt, is de redelijke termijn daardoor met 7 maanden overschreden, gelet op hetgeen de Hoge Raad bepaalde in het arrest HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578. Gelet op datzelfde arrest dient de straf daarom 10o/o gematigd te worden. Hoeveel dat concreet
zou moeten zijn, komt bij de strafoplegging aan de orde."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. afpersing, 2. poging tot doodslag, 4. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en 7. poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden en heeft daaftoe onder meer het volgende overwogen: 136
2van4
28-10-2015 l3:16
htp: //uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECll
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:NL: HR:..
'\ "Tot slot heeft het hof geconstateerd dat na het instellen van het cassatieberoep de redelijke termijn als bedoeld in aftikel 5, eerste lid, EVRM is overschreden, nu deze termijn een aanvang nam op 3 januari 20L2, de datum waarop de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld, het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013 en het hof arrest zal wijzen op 2 juni 2014. In dit geval is sprake van overschrijding van de redelijke termijn die aanleiding geeft tot strafuermindering. Daar waar het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 9 maanden zou hebben opgelegd, zal het hof nu een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 9 jaren en 6 maanden."
2.3. Indien de Hoge Raad een klacht inzake de overschrijding van de redelijke termijn onbesproken heeft gelaten op de grond dat de bestreden uitspraak (gedeeltelijk) wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen, is de rechter na terugwijzing niet gehouden de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door de op te leggen straf te verminderen met het percentage waarmee de Hoge Raad als feitenrechter de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf zou hebben verminderd. Het rechtsgevolg dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst, Bij het bepalen van het rechtsgevolg dat aan de overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden, kan het Hof rekening houden met een voortvarende behandeling van de zaak na terug- of verwijzing (vgl. HR 26 april 2011, ECLI :NL: HR:2011 : 805819, Nl zOLt/ 799). 2.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging van het Hof als diens vaststelling ligt besloten dat de redelijke termijn in de eerdere cassatiefase met zeven maanden is overschreden alsmede dat het Hof, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, binnen zes maanden na het arrest van de Hoge Raad, uitspraak heeft gedaan, is het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot een vermindering van de gevangenisstraf met drie maanden niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de overschrijding in de eerdere cassatiefase heeft plaatsgevonden en dat de Hoge Raad tot een andere strafuermindering zouzijn overgegaan indien de Hoge Raad de zaakzelf zou hebben afgedaan, leidt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 11 december 2O!2, ECLI:NL:HR:2012:BY4837, Nl 2OL3/33).
2.5. Het middel faalt.
3 Beoordeling van het tweede midde! 3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing heeft genomen ten aanzien van inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen. 3.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2013 het eerste arrest van het Hof vernietigd onder meer wat betreft de strafoplegging. Daarmee zijn tevens de beslissingen ten aanzien van het beslag vernietigd (vgl. HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, Nl 2OL4/42). De bestreden uitspraak houdt echter in strijd met art. 353, eerste lid, Sv - met uitzondering van de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van een aantal pillen - geen beslissing in ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen. Het middel is evenwel tevergeefs voorgesteld, in aanmerking genomen dat de verdachte binnen de in art. 552a, derde lid, Sv gestelde termijn zich op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv schriftelijk kan beklagen bij het Hof over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen en niet reeds teruggegeven voorwerpen (vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:8X0145, NJ 2013/421, rov. 2.2.3 en 2.4.2 met betrekking tot een verzuim als het onderhavige).
4 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
137
3van4
28-10-2015 I3:16
http://uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?id:ECLI :NL: HR:...
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:' De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden.
5 Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze negen jaren en vijf maanden beloopt; verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presldent A.J.A. van Dorst als voorzltter, en de raadsheren J. de Hultu en E.S.G.N.A.L van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E, Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
138
4 van4
28-10-2015 13:1(
http ://uitspraken.rechtspraak.nUinziendocument?id:ECLI;NL:R8..
Rechtspraak,nl - Print uitspraak
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL : RBNHO
2201 5 : 8800
Permanente link: http :i/deepli nk.rechtsp
Rechtbank Noord-Holland Instantie Datum uitspraak 20"10=2015 Datum
publicatie 20-10-2015
Zaakrfiiffrmer
15-005107
Rechtsgebieden
Shafrecht
Bijzondere kenmerken Eerste en enige aanleg
Inhoudsindicatie Bezwaarschrift ex art. 7 Wet DNA gegrond verklaard. Veroordeling wegens computervredebrzuk. Rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval DNA-onderzoek redelijkerwijs niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van dergelijke strafbare feiten.
Wetsverwijzingen
Wet DNA-ondgizgt?k jliveroordeelden 7. geldiglreid: 2015-10-11
IVsI.DNA*nde"rzs*&iiysro_o.sdddps2-seldisheld:2015
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK NOORD.HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 15-005 107 Parketnumm er
: l5/7 63240- 13
Uitspraakdatum: 20 oktober 2015
Beschikking (art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)
1 Ontstaan en loop van de procedure Op 15 september 2015 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een 139
I van4
28-10-2015 l3:28
\ http //uitspraken.rechtspraak. nVinziendocument?id:ECll
Rechtspraak.nl - Print uitspraak
:
:NL RB, :
.
door mr. M. Berbee ingediend bezwaarschrift, gedateerd 15 september 2015 van
lvenoonoeeLDE
L
veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
domicilie kiezende te Den Helder, Middenweg 168a (Postbus 6005, 1780 KA), ten kantore van mr.
M.
Berbee, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde ten behoeve waarvan op bevel van de offlcier van justitie te Haarlem van 2l juli 2015 op I september 2015 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 6 oktober 2015 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Veroordeelde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M, Berbee, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M.A, Oudendijk.
2 Standpunten Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat hij het delict met de computer heeft gepleegd en dat er derhalve geen sprake is van enig DNA-spoor. De afname, bepaling en opname van het profiel schiet volledig het doel voorbij. Bij een dergelijk delict wordt immers geen enkel DNA-spoor achtergelaten. Voorts was veroordeelde ten tijde van het plegen van het dellct zeer jeugdlg en is hij sindsdien niet meer met justitie in aanraking geweest. Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard, gelet op de aard van het delict en het tijdsverloop tussen de veroordeling en het bevel tot afname.
3 Beoordeling Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 21 juli 2015 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van [veroordeelde] voornoemd op 5 september 2013 door de kinderrechter/politierechter in deze rechtbank ter zake van artikel 138ab (kort gezegd: computervredebreuk) van het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelde heeft op 9 september 2015 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van 140
2van4
28-10-2015 13:28
http //uitspraken.rechtspraak.nVinziendocument?
Rephtspraak nl - Print uitspraak
:
id=ECLI NL; RB.. :
OiWet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzU zich 66n van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-proflel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bUzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van
betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van de aard van het misdrijf overweegt de rechtbank dat tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel misdrijven zijn genoemd waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten, te weten valsheid in geschrift, meineed, schuldheling en verduistering. Deze delictsomschrijvingen kunnen echter niet categorisch worden uitgesloten, omdat bij deze misdrijven telkens gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. In deze gevallen dient te worden gekeken naar de aard van het concreet gepleegde delict waarop het bevel tot afname ziet, met de toets of het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in dat geval redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf van artikel 138ab Sr, waarvoor veroordeelde is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artiket 67 lid 1 Sv. Aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1 onder c van de Wet is dan ook in beginsel voldaan.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of het bepalen en verwerken van het DNA-profiel
van de veroordeelde gelet op de aard van dit concrete in de onderliggende strafzaak gepleegde delict redelijkerwijs van belang kan zijn voor het voorkomen, opsporen, veruolgen dan wel berechten van strafbare feiten.
Veroordeelde is op 5 september 2013 door deze rechtbank veroordeeld wegens het plegen van computervredebreuk. Veroordeelde heeft een app geplaatst op een laptop van een lerares van zijn school en op deze wijze toegang verkregen tot toetsen met antwoorden. De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval DNA-onderzoek redelijkerwijs niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van dergel ijke strafbare feiten.
De rechtbank dient zich vervolgens nog af te vragen of bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd aanleiding geven te vrezen dat bezwaarde in de toekomst feiten zal plegen, waarbij het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
Kennelijk heeft het openbaar ministerie het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde ook niet van groot belang geacht, nu zij pas op 21 juli 2015, bijna twee jaar na de veroordeling, heeft 141
3van4
28-10-2015 13:28
Rechtspra4k.nl - Print uitspraak I
beVolen
tot afname van DNA-materiaal van veroordeelde.
Nu in dit concrete geval, gelet op de aard van het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld, mede bezien in het licht van de overige omstandigheden, redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren en bepalen dat het celmateriaal moet worden vernietigd.
4
4, Bcaliruing De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
5 Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J, Saarloos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
142
lvan4
28-10-2015 13:28