Voorbeeldvragen strafrecht 1. Leg uit: "ius puniendi" tijdens de verlichting De Verlichting was een reactie op de excessen van het Ancien Régime zoals die zich in het strafrecht hadden gemanifesteerd. Men reageerde vooral op de willekeur van de rechters, de wrede onderzoeksmethoden en de wrede en ongelijke straffen. J. Locke en J.J. Rousseau plaatsten deze gedachten in de sleutel van het “contrat social”: het misdrijf is de schending van het sociaal contract. Alleen daaruit put de overheid haar recht om misdrijven te vervolgen en te bestraffen – dit is het zgn. ius puniendi. Bron: blz. 11 van het handboek Strafrecht en Strafprocesrecht in hoofdlijnen 2. Wet landloperij en bedelarij: Sinds de wet van 12 januari 1993 is de landloperij afgeschaft. Kan deze wet retro-‐actief worden toegepast. Leg uit waarom wel/niet adhv een artikel. De afschaffing van deze wet heeft een totaal verval van de strafvordering tot gevolg en kan dus niet meer retroactief worden toegepast. Art. 2 al. 2 Sw. bepaalt “Indien de straf, ten tijde van het vonnis bepaald, verschilt van die welke ten tijde van het misdrijf was bepaald, wordt de minst zware straf toegepast”. De mildere strafwet wordt dus met terugwerkende kracht toegepast. De afschaffing van een misdrijf heeft het verval van strafvordering tot gevolg: alle hangende vervolgingen vervallen, en feiten die nog niet het voorwerp van een strafvervolging uitmaakten, zullen niet meer kunnen worden vervolgd. Bron: blz. 116 van het handboek Strafrecht en Strafprocesrecht in hoofdlijnen 3. Leg uit: Verlichting, magna charta uitleggen + historische achtergrond daarvan Het recht op bestraffing tijdens de Verlichting is gebonden aan drie belangrijke principes, die soms wel eens de Magna charta van het strafrecht worden genoemd. Hierdoor moest de burger beschermd worden tegen willekeurig overheidsoptreden. De drie pijlers zijn: -‐ Het legaliteitsbeginsel: misdrijven en straffen dienen op voorhand in de wet vastgelegd te zijn. De rol van de rechters is beperkt tot de toepassing van de wet (‘la bouch de la loi’) -‐ Het subsidiariteitsbeginsel: de staat mag slechts optreden waar het werkelijk nodig is. Gedragingen zullen dus slechts strafbaar worden gesteld wanneer de bestraffing echt noodzakelijk is. -‐ Het proportionaliteitsbeginsel: de straffen moeten in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf. De concrete vertaling van deze gedachten naar het strafrecht gebeurde door Cesare Beccaria. Bron: blz. 11 van het handboek Strafrecht en Strafprocesrecht in hoofdlijnen 4. Situeer en verklaar : opportuniteitsbeginsel In ons land bestaat inzake de strafvervolging een zgn. "opportuniteitsbeginsel". Dit houdt in dat de procureur des Konings, die een magistraat van het OM is, oordeelt of hij tot vervolging overgaat, dan wel een zaak seponeert. Die beslissingen zijn gebaseerd op overwegingen van "algemeen belang" en kadert binnen een zgn. "vervolgingspolitiek" die doorgaans door de procureurs-‐generaal en de Minister van Justitie wordt uitgetekend.
1
Een sepot -‐het "klasseren zonder gevolg"-‐ heeft altijd een voorlopig karakter en het O.M. kan daar dus te allen tijde op terugkomen. De hiërarchische overheid kan controle uitoefenen en desgevallend bevel geven om toch tot vervolging over te gaan (positieve injunctie). Het omgekeerde is NIET mogelijk: de hiërarchische overheid kan niet verbieden om tot vervolging over te gaan. Er bestaan een aantal controlemogelijkheden : * De uitoefening van de strafvordering is geconcentreerd bij de procureurs-‐generaal bij de hoven van beroep, aan wie de parketten rapporteren over de strafvorderingen in hun rechtsgebied. * De Minister van Justitie kan bevel geven om tot vervolging over te gaan. (politieke verantwoordelijkheid) * Diegene die door een misdrijf benadeeld werd, kan rechtstreeks dagvaarden voor de onderzoeksrechter, hetgeen de mogelijkheid tot sepot door het O.M. uitsluit. * In sommige gevallen kunnen de Kamer van Inbeschuldigingstelling of de verenigde kamers van het Hof van Beroep ook een bevel geven tot vervolging aan de Procureurs-‐Generaal. (het zgn. evocatierecht) (Bron: notities van allereerste les + http://forum.politics.be/showthread.php?t=50649) 5.A Poging : Geef de verschillende soorten van poging en leg uit Men spreekt van poging vanaf het moment dat de dader het voornemen om een misdrijf te plegen zich in zekere mate heeft veruiterlijkt. Het is dus absoluut niet vereist dat een misdrijf helemaal uitgevoerd is opdat het strafbaar zou zijn want in vele gevallen zijn misdrijven strafbaar vanaf het ogenblik waarop de dader overgaat tot het begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Poging veronderstelt immers dat de dader de wil heeft om het misdrijf te plegen en kan enkel worden bestraft bij opzettelijke misdrijven. In deze fase bestaat nog steeds de mogelijkheid van een spontane terugtred! Dit wil zeggen dat zolang het misdrijf niet is voltrokken en de misdadiger zich spontaan terugtrekt, hij een bestraffing kan ontlopen Een voltooid misdrijf (≠ voltooide poging)is wanneer het materieel element van het misdrijf is voltrokken. Dit is dus geen poging meer! Men spreekt van strafbare poging vanaf het ogenblik waarop de dader begint met de uitvoering dat de grens van de strafbaarheid is overschreden. Opgelet! : Soms worden voorbereidingshandelingen afzonderlijk strafbaar gesteld! Dit wil zeggen dat ze strafbaar zijn maar niet als onderdeel van het gepoogd misdrijf, maar als afzonderlijk misdrijf. Met andere woorden : voorbereidingshandelingen maken niet deel uit van poging!Het is vereist dat de dader de uitvoering van het misdrijf aanvat. Het is evident dat wanneer er sprake is van een voltooid misdrijf, terugtred niet meer mogelijk is en dat het dus strafbaar is. Waar men de grens legt tussen de poging en het voltooid misdrijf, bepaalt mede het antwoord op de vraag of spontane terugtred mogelijk is. Het is wel zo dat men pas kan optreden vanaf het moment dat men spreekt van een strafbare poging en dus van een strafbaar misdrijf. Maar in de praktijk komt het meer en meer voor dat men toch in een vroeger stadium wil optreden, dus is in andere landen (waaronder België !) de grens van de strafbaarheid verplaatst van poging naar de loutere voorbereidingshandelingen! Men kan dus vaststellen dat de voorbereidingshandelingen ook strafbaar zijn!
2
Opgelet! Niet alle pogingen zijn strafbaar! Enkel misdaden zijn strafbaar in gepoogde vorm; wanbedrijven kunnen enkel worden gepoogd als de wet het uitdrukkelijk bepaalt; overtredingen kunnen in principe nooit worden gepoogd. Er zijn 2 verschillende situaties volgens het Strafwetboek Art. 51 : de onvoltooide en de voltooide poging. 1) De onvoltooide poging = gestaakte poging = eenvoudige poging : De dader wordt verhinderd het misdrijf te plegen. (bv : overmeestering door derde). De staking mag niet spontaan zijn en moet te wijden zijn aan omstandigheden buiten de wil van de dader (indien toch op vrije wil dan geen sprake meer van poging en is dader niet strafbaar). 2) De voltooide poging = mislukt misdrijf : In dit geval is terugtred onmogelijk! De dader is bewust en wil effectief doorgaan maar bereikt de dader uiteindelijk zijn doel niet (bv: door technisch defect aan wapen of schiet met wapen en mist doel). In deze gevallen spreekt men van een voltooide poging, alle uitvoeringshandelingen werden gesteld maar het doel werd niet bereikt. Opgelet! Om uit te maken of er sprake is van een voltooide of onvoltooide poging moet worden gekeken naar de delictsomschrijving : doorslaggevend is niet of de dader zijn voornemens heeft kunnen uitvoeren, maar of de verboden handelingen in de delictsomschrijving zijn gesteld. Poging tot misdaad is steeds strafbaar. Poging tot wanbedrijf en tot overtreding is slechts strafbaar wanneer de wet het uitdrukkelijk bepaalt. Men heeft in dat geval dus het strafwetboek nodig om te weten of het misdrijf strafbaar is in gepoogde vorm. (Bron: handboek H1: strafbare poging p. 352 tem 369) 5b. Is een poging altijd strafbaar? Zoja, geef de verschillende gevallen. Zoniet, bespreek welke pogingen niet strafbaar zijn. Neen, er zijn 3 gevallen waarbij de poging niet strafbaar is. Ten eerste is in principe enkel een poging tot een misdaad steeds strafbaar. De poging tot wanbedrijf is enkel strafbaar in die gevallen die de wet voorschrijft (art. 53 Sw.). Een poging tot overtreding niet, dit is in vele gevallen onmogelijk. Om te weten of de poging strafbaar is, kijken we naar de straf die de wet in abstracto oplegt en niet naar wat de rechter in concreto oplegt. Zo is een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar in gepoogde vorm. Bij een wanbedrijf dat door verzwarende omstandigheden een misdrijf wordt, is de poging strafbaar. Ten tweede is er het geval waarbij de dader de poging vrijwillig stopzet, spontane terugtred genaamd. Het moet hier evenwel gaan om een definitieve, spontane terugtrekking (afzien van het voornemen een misdrijf te plegen) voor de voltooiing van het misdrijf. Ten derde is er het onmogelijk misdrijf, waarbij de dader zijn poging voltooid, maar dat, omdat het voorwerp of de middelen ondeugdelijk waren, het beoogde resultaat niet bereikt is. De subjectivisten spreken deze niet-‐bestraffing tegen, want de gevaarlijkheid van de dader speelt voor hen de belangrijkste rol en dus is het resultaat van weinig, of geen, belang. (Bron: handboek p361-‐368) 5c. Is het mogelijk dat een poging tot wanbedrijf erger wordt gestraft dan het uitgevoerd wanbedrijf zelf? Geef ook de toepasselijke wetsbepalingen Neen, maar de poging kan wel op dezelfde wijze bestraft worden als het wanbedrijf zelf.
3
(Bron: art. 135quinquies Sw. j. 135quater Sw.). Normaal geldt voor de poging een lagere strafmaat (art. 52 en 53 Sw.). (bron: hb p. 368-‐369) 5d. Schrap wat fout is en leg uit adhv een concreet voorbeeld: i. Poging tot deelneming is onmogelijk Wanneer A aan B voorstelt om een misdaad plegen, maar B stemt hier niet mee in, is er geen misdrijf, en dus ook geen deelneming, door het gebrek aan de uitvoering ervan. (Bron: handboek p379) ii. Deelneming aan een poging is mogelijk Wanneer 4 personen een moord beramen, en één van hen moet het slachtoffer neerschieten met een scherpschuttergeweer. Maar net voor die de trekker overhaalt, wordt hij door een politieman ontdekt en overmeesterd, dan zijn de andere drie strafbaar voor deelneming aan poging tot moord. (Bron: handboek p378-‐379) 5e – 5h Bespreek de elementen uit de klassieke leer op de strafbare poging Uitgaande van artikel 51 Sw. Onderscheidt de rechtsleer drie constitutieve elementen van de poging: een moreel, een materieel en een specifiek element. Het moreel element bestaat uit het voornemen een misdaad of wanbedrijf te plegen. Het materieel element bestaat uit de veruiterlijking van dit voornemen door middel van uitwendige daden die een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf uitmaken. Het specifiek element is de terugtred of mislukking van de poging, onafhankelijk van de wil van de dader. (blz. 356-‐357) Wat is een ondeugdelijke poging? Bij een ondeugdelijke poging of onmogelijk misdrijf betreft het een situatie waarbij de dader alle uitvoeringshandelingen die nodig zijn om het misdrijf te voltooien stelt, maar niet het gewenste resultaat bereikt en ook niet kan bereiken. Het gaat hier dus steeds om een voltooide poging of mislukt misdrijf, nooit om een onvoltooide poging. Het specifieke is echter dat het voorgenomen misdrijf nooit tot het beoogde resultaat kan leiden, hetzij omdat het voorwerp ondeugdelijk is, hetzij omdat de middelen ontoereikend zijn. (blz. 364) Poging tot deelneming, en deelneming tot poging : mogelijk of niet? Argumenteer. Dat deelneming een misdrijf veronderstelt waaraan werd deelgenomen, betekent niet dat het misdrijf noodzakelijk moet voltooid zijn. Ook een poging kan immers een misdrijf opleveren. Bijgevolg is deelneming aan een gepoogd misdrijf mogelijk. (blz. 378) Omdat de deelneming veronderstelt dat het misdrijf daadwerkelijk werd gepleegd (hetzij voltooid, hetzij in gepoogde vorm), is poging tot deelneming echter in principe niet mogelijk. Toch wordt in een aantal gevallen de poging tot deelneming strafbaar gesteld, niet als modaliteit van de strafbare deelneming, maar als afzonderlijk misdrijf. De algemene voorwaarden inzake de deelneming moeten dus niet worden vervuld. Een stelling: een poging tot wanbedrijf wordt altijd minder zwaar bestraft dan het misdrijf zelf. Juist of fout? En waarom? Juist. De lagere strafmaat voor het gepoogde misdrijf is een uitdrukking van de objectivistische pogingsleer, die in het Strafwetboek wordt gehuldigd. (blz. 368) Volgens de objectivistische theorie kan slechts van poging worden gesproken als het voornemen een misdrijf te plegen zich heeft geuit in een uitwendige daad die een begin van uitvoering van het betrokken misdrijf vormt. (blz. 354) Daarnaast is een poging tot wanbedrijf slechts strafbaar als de wet het uitdrukkelijk bepaalt (art. 53 Sw.). (blz. 369)
4
8. Verklaar "nullum crimen sine lege, nulla poena sine lege". Wat is de draagwijdte van dit beginsel en waar vindt men dit terug in wetgeving? Het adagium nullum crimen, nulla poena sine lege verwijst naar het legaliteitsbeginsel. Op grond van het legaliteitsbeginsel kan enkel de wet (de materiële rechtsbron van misdrijven en straffen) gedragingen strafbaar stellen. Het beginsel wordt gezien als een mensenrecht dat in geen enkele omstandigheid kan worden opgeschort of beperkt. Het legaliteitsbeginsel bestaat uit twee elementen: 1) nullum crimen sine lege (delictomschrijving moet wettelijk bepaald zijn) 2) nulla poena sine lege ( straf moet wettelijk bepaald zijn) Draagwijdte van het beginsel: -‐ Het komt enkel toe aan de wetgever om gedragingen strafbaar te stellen( of eventueel de koning via blanco strafwetten; teruggevonden in mijn notities). -‐ De strafwet moet strikt geïnterpreteerd worden, de rechter mag dus geen nieuw recht creëren via verboden interpretaties van de wet. -‐ De retroactieve werking van de strafwet is verboden. -‐ lex certa-‐beginsel: de wetgever moet in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepalen welke feiten strafbaar worden gesteld. Men kan het legaliteitsbeginsel terugvinden in de wetgeving, namelijk: -‐ art. 14 Gw. -‐ art. 2 al.1 Sw. -‐ art. 7 E.V.R.M en art.15 I.V.B.P.R (in deze twee verdragen geldt het legaliteitsbeginsel als één van de meest fundamentele rechten) Hierbij verwijs ik naar pag. 77-‐78 uit het boek strafrecht 7e druk. 9. Vergelijk amnestie en genade AMNESTIE GENADE Beslissing van de wetgevende macht waardoor het strafbaar feit het kenmerk misdrijf verliest. Beslissing van de uitvoerende macht waardoor de straf geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, verminderd of omgezet in een andere straf. Recht van de wetgever om amnestiewetten uit te vaardigen staat niet uitdrukkelijk in Grondwet bepaald, maar wordt afgeleid uit de volheid van bevoegdheid van wetgever. Genade steunt op art. 110 Gw. en wordt verleend door de koning ( na advies van O.M bij vonnisgerecht dat uitspraak deed over de straf en van proc.-‐generaal bij hof van beroep). Slaat zowel op de straf als het strafbaar karakter van de feiten. Bepaalde misdrijven worden vergeten. (Het feit wordt niet meer op het strafblad vermeld en komt niet in aanmerking voor de toepassing van de regels inzake recidive of de Probatiewet. De burgerlijke gevolgen blijven echter bestaan). Enkel betrekking op de uitvoering van de straf, het misdrijf blijft dus behouden. Bepaalde misdrijven worden vergeven.
5
(Veroordeling blijft vermeld op het strafregister en kan als basis dienen voor recidive en toep. van de Probatiewet). Retroactieve kracht. Geen retroactieve kracht. Een amnestiebesluit is steeds collectief. Genade wordt hetzij individueel, hetzij bij collectieve maatregel toegestaan. Wordt nog zeer weinig gebruikt in België. (Politieke conflictsituaties of sociale conflicten,…) Genade wordt in België vaak verleend. (Collectieve genadebesluiten; bepaalde gebeurtenissen, crimineelpolitieke overwegingen,..) Aanvulling bij kenmerken Genade: -‐ Genadeverzoek kan worden ingediend door: 1) veroordeelde zelf of derde 2) O.M. -‐ In principe heeft indiening genadeverzoek geen invloed op de uitvoerbaarheid van de straf. In de praktijk kan de uitvoering van de straf worden geschorst, mits tijdige indiening van het verzoek (na definitieve uitspraak, binnen termijn van 2 maanden verzoek indienen). Maar het O.M. kan de tenuitvoerlegging van de straf steeds vragen gezien de omstandigheden, eigen aan de zaak. Hierbij verwijs ik naar pag. 529-‐531 uit het boek strafrecht 7e druk. 11. Xenofobie en racisme Waarom kunnen xenofobie en racisme geen persmisdrijf meer zijn? In ons handboek staat dat persmisdrijven ingegeven door xenofobie en racisme nog bestaan, maar dat ze nu berecht worden door de correctionele rechtbank, in plaats van door het Hof van Assisen. Eigenlijk behoren persmisdrijven dus tot de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Assisen, enkel persmisdrijven ingegeven door racisme en xenofobie niet. (p. 209) Wat is een persmisdrijf? Wat zijn de toepassingsvoorwaarden? Het begrip staat niet gedefinieerd in de Grondwet of in de wet. Een persmisdrijf is een inbreuk op de strafwet door middel van een mening die wordt geuit via de pers en waaraan een zekere openbaarheid wordt gegeven. (p. 204) Toepassingsvoorwaarden : -‐ Het moet om een meningsuiting gaan die wordt geuit via een geschrift (meningsuitingen die worden geuit via een afbeelding, foto, tekening, prent en film komen in principe niet in aanmerking voor persmisdrijf) -‐ De meningsuiting moet strafbaar zijn : het persmisdrijf is op zich geen misdrijf, het is de gedraging die op zich een misdrijf uitmaakt en die het kenmerk persmisdrijf krijgt doordat ze geuit wordt via de pers -‐ Het misdrijf moet gepleegd zijn via de pers : hiermee verband houdende moet de strafbare meningsuiting ook in meerdere exemplaren worden vermenigvuldigd (één enkel exemplaar met een strafbare meningsuiting is geen persmisdrijf) -‐ Er moet een daadwerkelijke openbaarheid aan de strafbare meningsuiting worden gegeven (door aanplakking, uitdeling, te koop stellen, openbaar verspreiden, verzenden per post, enz…) (p. 205-‐208)
6
Waarom werd in 1999 de bevoegdheid inzake het vervolgen van persmisdrijven m.b.t. racisme en xenofobie aan het Hof van Assisen onttrokken ? Omdat door de loodzware procedure die er zou volgen bij het Hof van Assisen indien men een persmisdrijf vervolgt ertoe leidde dat de parketten ervoor terugdeinsden nog persmisdrijven te vervolgen. Hierdoor kregen zij die persmidrijven pleegden door racisme of xenofobie een zekere immuniteit, omdat ze slechts zelden werden vervolgd. (p. 208-‐209) Voortaan kunnen slachtoffers van persmisdrijven door racisme of xenofobie de daders rechtstreeks dagvaarden voor de correctionele rechtbank. www.pers-‐gerecht.be : “ De grondwet bepaalt dat drukpersmisdrijven onder de bevoegdheid van het assisenhof vallen. Dit zogenaamde 'voorrecht van rechtsmacht' dient om de vrijheid van meningsuiting van journalisten te beschermen. Zo worden ze immers door hun publiek berecht, met een procedure die alleen maar voor uitzonderlijke gevallen is geconcipieerd. In de praktijk blijkt de assisenprocedure zelfs zo zwaar te zijn, dat ze voor drukpersmisdrijven nooit meer wordt gehanteerd. Dat had tot gevolg dat mogelijke daders van drukpersmisdrijven feitelijk straffeloos blijven. Een gunstregeling waarvan ook de daders van racistische of xenofobe uitlatingen via de media profiteerden. Wegens het oplaaien van racisme en xenofobie in de afgelopen jaren, heeft de wetgever op 7mei 1999 de Grondwet gewijzigd. Nu vallen drukpersmisdrijven die het gevolg zijn van racisme of vreemdelingenhaat onder de bevoegdheid van de correctionele rechtbanken. De andere blijven,zoals de politieke misdrijven, onder de bevoegdheid van het assisenhof (en genieten dus verder van een feitelijke straffeloosheid). “ 12. Geef 4 manieren om ongewenst sociaal gedrag te corrigeren, die NIET strafrechtelijk zijn. -‐ De minnelijke schikking (art. 216bis Sv.) -‐ De wettelijke ontzettingen (hebben de bescherming van de maatschappij tot doel, vb: een bepaald beroep niet meer mogen uitoefenen) -‐ Administratieve sancties (vb : fiscale boete) -‐ Disciplinaire sancties (naar aanleiding van de overtreding van deontologische regels van bepaalde beroepen of verenigingen : de orde van geneesheren/orde van advocaten, leden van sportclubs,…) (p. 401-‐402) Davina Van Horenbeeck (
[email protected]) Oplossing examenvragen Strafrecht: LET OP! Aangezien ik werkstudent ben en dus niet beschik over lesnota’s dienen volgende antwoorden aangevuld te worden waar nodig. 13) Wat is het verschil tussen bestendige en tijdelijke staat van herhaling? (hb. p 492-‐494) Bestendig Tijdelijk Voor zeer ernstige misdrijven Voor wanbedrijven Verjaart niet Verjaart na 5j sinds de straf werd ondergaan of sinds de straf is verjaard
7
Het is wel zo dat bij de tijdelijke staat van herhaling het volstaat dat de vroegere veroordeling definitief was. Ook moet de vroegere veroordeling minstens 1jaar bedragen en moet deze uitgesproken zijn wegens 1 feit. Vb. : Je vorige veroordeling was een straf met uitstel. De 5 jaar begint dan te lopen vanaf de dat waarop de proeftermijn voor het uitstel verstrijkt. Vb. Tijdelijke staat van herhaling: als een persoon een correctionele straf van 1 jaar heeft opgelopen wegens diefstal, en hij pleegt een nieuwe diefstal, dan moet dit laatste feit gepleegd zijn alvorens 5 jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan. Zoniet kan geen toepassing worden gemaakt van de regels m.b.t. de herhaling. Eens deze periode voorbij, is geen strafverzwaring meer mogelijk. Vb. Bestendige staat van herhaling: als een persoon die veroordeeld is tot een criminele straf vervolgens een nieuw feit pleegt waarop een criminele straf is gesteld, heeft de duur van de periode die verstreken is tussen de eerste veroordeling en het nieuwe feit, geen enkel belang. 14)a. Verklaar relatieve onzelfstandige deelneming (hb. p 371-‐372 ) Er bestaan twee manieren waarop men de deelneming kan opvatten: de theorie van de zelfstandige deelneming en die van de onzelfstandige deelneming. Deze laatste wordt ook de accessoriteit van de deelneming genoemd. In België wordt de theorie van de onzelfstandige deelneming gevolgd. Beide deelnemers worden geacht schuldig te zijn aan hetzelfde strafbare feit. Zij ontlenen de strafbaarheid aan hetzelfde feit. Een strikte toepassing van de accessoriteit van de deelneming brengt met zich dat de verzwarende omstandigheden steeds aan alle deelnemers worden toegerekend. Dit leidt ertoe dat de deelnemers ook aansprakelijk worden gesteld voor de verzwarende omstandigheden die zij niet hebben voorzien of gewild. Dit geldt echter enkel voor de objectieve, niet voor de subjectieve verzwarende omstandigheden. Daarom zegt men dat in België de toegepaste theorie die van de relatief onzelfstandige deelneming is. ( theorie werd door het EHRM in strijd bevonden met het recht op een eerlijk proces ) 15. Geef de modaliteiten van de straftoemeting en leg uit. (boek Strafrecht 7e herziene uitgave pg. 505 ev ) De rechter heeft de mogelijkheid om aan de sanctie bepaalde modaliteiten te verbinden. Mits het vervullen van de wettelijke voorwaarden kan de rechter beslissen dat: -‐ De straf onmiddelijk uitvoerbaar is: effectieve straf -‐ De uitvoering van de straf zal worden uitgesteld gedurende een bepaalde proefperiode: uistel van tenuitvoerlegging (voorwaardelijke veroordeling, met uitstel) -‐ De straf gedurende een zekere proeftermijn opschorten (opschorting van de uitspraak van de veroordeling) Wanneer de rechter een effectieve straf oplegt, wordt de straf uitgevoerd en de veroordeelde heeft niet de mogelijkheid zich eraan te onttrekken (Opgelet! Het O.M. is niet verplicht de straffen die door de rechter zijn uitgesproken ook tenuitvoer te leggen. Hiervan wordt vooral gebruik gemaakt in het kader van de “korte gevangenisstraf”, bijvoorbeeld de straffen tot 6 maanden.) Bij de veroordeling met uitstel, spreekt de rechter een straf uit maar de tenuitvoerlegging wordt voor een zekere proeftermijn uitgesteld. Bij goed gedrag in hoofde van de veroordeelde zal na het verstrijken van de termijn de straf niet meer worden uitgevoerd. Dit
8
kan wel gekoppeld worden aan probatievoorwaarden (probatie-‐uitstel) die door de Probatiecommissie worden gecontroleerd, niet naleving kan tot herroeping leiden van de maatregel. Uitstel kan door alle vonnisgerechten worden toegestaan. De mogelijkheid bestaat uitstel te splitsen, de straf is dan gedeeltelijk effectief (periode van de voorlopige hechtenis), gedeeltelijk met uitstel. Dit wordt in de praktijk veel gebruikt en is onderhevig aan kritiek (misbruik en toch korte gevangenistraffen) Bij opschorting van de uitspraak doet de rechter wel uitspraak over de schuldvraag maar legt geen straf op. Ook hieraan kunnen probatievoorwaarden worden gekoppeld en toezicht gebeurt door de probatiecommissie. (probatie-‐opschorting). Opschorting kan door vonnisgerechten maar ook door onderzoeksgerechten (dit om openbaarheid te vermijden) worden toegestaan. Uitstel en probatie hebben als doel korte gevangenisstraffen tegen te gaan (deze hebben vaak een negatieve maatschappelijke werking) en overbevolking van de gevangenissen te vermijden. Ze worden toegestaan aan personen met een gering gerechtelijk verleden die voor niet-‐ernsige feiten worden vervolgd. Voor opschorting zijn de voorwaarden ivm het gerechtelijk verleden strenger. Uitstel wordt zeer vaak toegepast, opschorting en probatie komen maar weinig voor. Uitstel en opschorting zijn gunsten die de rechter aan de betrokkene toekent, hij heeft er nooit recht op. De regeling omtrent veroordeling met uitstel en opschorting vd uitspraak wordt geregeld door de Probatiewet. Met de probatiewet beoogde men de sociale reintegratie van de delinquent te bevorderen met behulp van justitieassistenten onder toezicht van de Probatiecommissie. De wettelijke regeling is als volgt: UITSTEL OPSCHORTING Toepassingsvoorwaarden Gerechtelijk verleden: max. veroordeeld voor gevangenisstraf <12 maanden; Huidige straf: werkstraf of gevangenisstraf <5j (in concreto) Gerechtelijk verleden: max. veroordeeld voor gevangenisstraf <6 maanden; Voorziene straf: < 5j (in concreto) Bijkomende voorwaarden: tenlastenlegging is bewezen, beklaagde stemt in met opschorting Probatievoorwaarden Probatie-‐uitstel In de wet slechts 1 voorbeeld nl. Leerstraf; De overige probatievoorwaarden worden aan de beoordeling van de rechter overgelaten maar mogen niet strijdig zijn met art. 8 E.V.R.M Vb. Stadionverbod voor hooligans, verplichting op een bepaalde plaats te verblijven, etc. Probatie-‐opschorting Id. Proeftermijn 1 tot 5 jaar; maatregel kan worden herroepen bij niet naleven probatievoorwaarden of plegen van nieuw misdrijf; Max. termijn van 5 jaar kan worden teruggedrongen tot 3 jaar bij veroordelingen tot geldstraffen, werkstraffen, gevangenisstraf max. 6 maanden gevolgen Straf kan niet worden uitgevoerd tijdens de proeftermijn; het uitstel kan wel vervallen of herroepen worden en een effectieve straf opleggen;
9
Na het verstrijken proeftermijn kan straf niet meer worden uitgevoerd; Verjaring van de straf wordt tijdens proeftermijn geschorst. Er wordt geen straf uitgesproken, de rechter neemt wel aan dat de feiten bewezen zijn; opschorting kan worden herroepen; Na verstrijken proeftermijn is de opschorting definitief. De verjaring van de strafvordering wordt geschorst tijdens de proeftermijn, maar de strafvordering vervalt niet. Bijkomende Bronnen: http://www.senate.be/www/?MIval=%2Fpublications%2FviewPub.html&COLL=S&LEG=3&N R=370&VOLGNR=1&LANG=nl (ivm kenmerken van verschoningsgronden) 16 Verschoningsgronden. rechtvaardigingsgronden, schulduitsluitingsgronden en verzachtende en verzwarende omstandigheden a. Geef de verschillen en overeenkomsten van verschoningsgronden en verzachtende omstandigheden (boek pg 239, 276 ev) Verschoningsgronden (art.78 Sw.) zijn omstandigheden waardoor de straf wordt verminderd (strafverminderende verschoningsgronden bv. uitlokking of provocatie) of uitgesloten wordt (strafuitsluitende verschoningsgronden bv. diefstal tussen familieleden). Men kan ze best omschrijven als wettelijk bepaalde verzachtende omstandigheden. De voornaamste zijn: uitlokking of provocatie, onrechtmatig hoger bevel, aangifte van bepaalde misdrijven aan de overheid, onderwerping aan de overheid, herstel schade, etc Verzachtende omstandigheden (art.79-‐85 Sw.) zijn omstandigheden die een strafverlaging tot gevolg kunnen hebben maar die niet uitdrukkelijk in de wet zijn bepaald en de beoordeling ervan is overgelaten aan de strafrechter naargelang de concrete omstandigheden van een zaak. Gelijkenissen tussen verschoningsgronden en verzachtende omstandigheden: -‐ Kenmerken van het misdrijf blijven bestaan, de strafbaarheid van het feit blijft bestaan, ze hebben enkel betrekking op de straftoemeting. Ze reduceren het misdrijf tot een minder ernstig feit, ze verminderen de schuld van de dader en dat is weerspiegeld in een lagere straf. -‐ Ratio legis is gelegen in de strafwaardigheid van het feit, ze drukken de gedachte van schuldvermindering bij de dader uit. -‐ Slaan niet op de schuldvraag (cf. Schulduitsluitingsgronden) of op de vraag of er wel een misdrijf is (cf. Rechtvaardigingsgronden) -‐ Verschoningsgronden en verzachtende omstandigheden kunnen met elkaar worden gecumuleerd -‐ Hebben een persoonlijk karakter, d.w.z. dat ze enkel betrekking hebben op de dader en niet op de mededaders/medeplichtigen Verschillen tussen verschoningsgronden en verzachtende omstandigheden: Verschoningsgronden Verzachtende omstandigheden Zijn specifiek en niet op algemene wijze bepaald; ze zijn limitatief in de wet opgesomd en gebonden aan de omschrijving van het misdrijf in boek II van het Strafwetboek Bv. Provocatie geld enkel als verschoningsgrond bij doodslag en verwondingen of slagen; Verkrachting kent geen verschoningsgrond De algemene regel van de strafvermindering bestaat voor verzachtende omstandigheden; ze zijn niet uitdrukkelijk door de wet bepaald maar overgelaten aan de soevereine beoordeling van de strafrechter Bv. Provocatie kan wel als verzachtende omstandigheid bij verkrachting
10
De rechter is ambtshalve verplicht strafvermindering of opheffing toe te passen De strafrechter oordeelt soeverein over de feiten afhankelijk van de concrete omstandigheid van de zaak en is niet verplicht een lagere straf toe te passen (discretionair en facultatief) Betreffen strafverlaging of opheffing Betreffen enkel strafverlaging Kunnen enkel worden toegepast op het ogenblik van de straftoemeting Kunnen ook aanleiding geven tot correctionalisering en contraventionalisering op het einde van het vooronderzoek, dus voor de zaak voor de strafrechter komt b. Wat betekent "subjectieve verzwarende omstandigheden werken in personam"? Verzwarende omstandigheden zijn factoren die een strafverzwaring kunnen meebrengen waardoor de straf opgelegd voor het basismisdrijf, de maximumstraf overtreft of waardoor de minimumstraf wordt opgetrokken. Dit kan enkel voortvloeien uit een vooraf in de wet bepaalde factor. Men kan een onderscheid maken tussen subjectief en objectief verzwarende omstandigheden. Objectief verzwarende omstandigheden werken in rem, d.w.z. zij hebben weerslag op iedereen die heeft deelgenomen aan het misdrijf. De subjectieve verzwarende omstandigheden werken daarentegen in personam, d.w.z. zij kleven aan de persoon van de dader en zijn niet van toepassing op mededaders en medeplichtigen. Voorbeelden: misbruik van gezag bij verkrachting, bloedverwantschap bij oudermoord, etc. c. Wat zijn objectieve verzwarende omstandigheden? Objectieve verzwarende omstandigheden werken in rem: zij hebben, in beginsel, een weerslag op alle personen die hebben deelgenomen aan het misdrijf. Ze kunnen slaan op de omstandigheden van het misdrijf, de gebruikte middelen of op de gevolgen van het misdrijf. (Het recht van verdediging vereist echter dat meer en meer rekening wordt gehouden met de mate van betrokkenheid van iedere mededader of medeplichtige bij de totstandkoming van de verzwarende omstandigheden, waardoor veel objectieve verzwarende omstandigheden de facto meer als subjectieve verzwarende omstandigheden.) Zie boek strafrecht (7de herziene uitgave) p. 293 d. Verzwarende omstandigheden zijn altijd een misdrijf op zich. Juist of fout? Geef ook minstens één voorbeeld Fout: er zijn verzwarende omstandigheden die op zichzelf een misdrijf vormen (1), maar ook verzwarende omstandigheden die op zichzelf geen misdrijf vormen (2). Voorbeelden: Geweld en bedreiging bij diefstal met geweld of bedreiging (art. 468 en 472 Sw.) en doodslag bij roofmoord (art. 475 Sw.). De familiale of sociale relatie tussen dader en slachtoffer bij oudermoord (art. 395 Sw.) en loonbediendendiefstal (art. 464 Sw.) of de omstandigheid dat een diefstal bij nacht werd gepleegd (art. 471 al. 5 Sw.). Zie boek strafrecht (7de herziene uitgave) p. 291 e. Geef het onderscheid tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Geef het belang van dit verschil en een voorbeeld Schulduitsluitingsgronden hebben geen betrekking op de wederrechtelijkheid van de dader, maar enkel op de schuld van de dader. Zij “rechtvaardigen” de gedraging niet, maar heffen
11
enkel de schuld van de dader op; zij “verontschuldigen” de dader, maar maken de gedraging daarom nog niet toelaatbaar. Het onderscheid tussen deze twee begrippen is van groot principieel belang. Het concept “schulduitsluitingsgrond” laat toe begrip op te brengen voor de persoonlijke situatie waarin de dader zich bevond toen hij een strafbare gedraging stelde zonder er evenwel de gedachte aan vast te knopen dat zijn gedrag hierdoor toelaatbaar wordt. Vanuit een moreel oogpunt is dit een nuttig onderscheid. (Voorbeeld brand in de bioscoop op p. 239, boek strafrecht, 7de herziene uitgave) Ook i.v.m. de positie van het slachtoffer is het onderscheid van belang. Zo mag wie van zijn vrijheid wordt beroofd door een politieofficier die over een geldig aanhoudingsbevel beschikt zich niet verweren, omdat de daad van de politieofficier steunt op het wettelijk voorschrift en het hoger bevel (art.70 Sw.) en hierdoor gerechtvaardigd is. Gaat de vrijheidsberoving echter uit van een persoon die onder dwang (schulduitsluitingsgrond – art. 71 Sw.) handelt omdat hij zelf wordt bedreigd door iemand anders, dan heeft men het recht zich hiertegen te verweren. Tot slot kan erop gewezen worden dat rechtvaardigingsgronden in rem werken, schulduitsluitingsgronden in personam. Wanneer verscheidene personen deelnemen aan een gerechtvaardigd misdrijf, dan gaan zij allen vrijuit; schulduitsluitingsgronden hebben daarentegen slechts een weerslag op de persoon die ze kan aanvoeren. Zie boek strafrecht (7de herziene uitgave) p. 238-‐239 16f: 2 voorbeelden van strafuitsluitende verschoningsgronden bij bloed-‐en aanverwantschap: misbruik van vertrouwen: art 492. SW, dit is een vermogensdelict tussen familieleden waarop de strafuitsluitende verschoningsgrond van toepassing is. Ratio legis hierbij is de overweging dat dergelijke feiten beter in de burgerrechterlijke sfeer worden gesanctioneerd. bron: p. 286 boek strafrecht deel 1 het verbergen van lijken: art 341. SW, dit is een geval van strafbare hulp aan familieleden indien het lijk iemand is die vermoord is door een familielid. ratio legis hierbij is het begrip dat opgebracht wordt voor hulpverlening aan (delinquente) familieleden. bron: p. 286-‐287 boek strafrecht deel 1 16g: De persoon is +14 jaar. We moeten dus uitgaan van 2 mogelijkheden: ofwel is de persoon ouder dan 14 jaar, maar jonger dan 16 jaar: in dit geval gaat de toestemming van het'slachtoffer' geen rechtvaardigingsgrond uitmaken. Personen onder de 16 jaar kunnen namelijk niet op rechtsgeldige wijze hun toestemming verlenen. De seksuele integriteit onder de 16 jaar is namelijk een rechtsgoed waar men niet op vrije wijze kan over beschikken. ( bron: handboek strafrecht deel 1, pagina 272 ) de persoon is ouder dan 14 jaar, en ook ouder dan 16 jaar: in dit geval is de toestemming wel geldig als rechtvaardigingsgrond, indien de feitenrechter oordeelt dat er toestemming aanwezig was. Indien deze vraag negatief wordt beantwoordt, staat de dader wel nog steeds open voor veroordeling wegens verkrachting. De seksuele integriteit boven de 16 jaar is namelijk een rechtsgoed waar men op vrije wijze kan over beschikken. ( bron: handboek strafrecht deel 1, pagina 271-‐272 ) 18. Wat zijn de kenmerken van art. 464 Sw Deel II: het misdrijf: Hfstk 4: verzwarende omstandigheden à blz 290 Antwoord= Loondienst van het slachtoffer zijn
12
19. Welke rechtsfiguur wordt vermeld in art. 462? Deel II: het misdrijf: Hfstk 4: verschoningsgronden à Blz 279 Strafuitsluitene verschoningsgronden heffen de straf tottaal op Antwoord = diefstal tussen familieleden (art 462 Sw.) 20. Geef de historische evolutie van de rechterlijke controle op de strafuitvoering. Titel 1: hoofdstuk 4 : à blz 44 D. Het strafuitvoeringsbeleid Antwoord = Straffen, eens opgelegd: altijd uitvoeren? -‐ doorgaans wel, OM is hiermee belast -‐ oorspronkelijk: mechanische visie: OM voerde automatisch alle straffen uit -‐ t.a.v. strafuitvoering ook noodzaak tot beleidsmatig optreden -‐ rechter: kan beslissen bij uitspraak dat de straf niet of slechts gedeeltelijk zal worden uitgevoerd. -‐> vb. Veroordeling met uitstel op grond vd Probatiewet -‐ uitgesproken straffen -‐> niet altijd uitgevoerd bv. korte gevangenisstraffen niet ten uitvoer leggen op grond van niet-‐gepubliceerde omzendbrief -‐ Koning kan tenuitvoerlegging beperken of verhinderen door zijn grondwettelijk genaderecht. ( zeer veel gebruikt in België ) 21. Wat is het verschil tussen afzetting en afzetterij? (boek p.449 en p.86) Afzetting is een sanctie en afzetterij is een misdrijf. Bij afzetting, een onterende straf, is het zo dat een rechter beslist dat titels, graden, openbare ambten, bedieningen en betrekkingen waarmee hij is bekleed, worden afgenomen. ( art. 19 SW) De straf vindt zijn oorsprong in het Strafwetboek van 1791 bij het toenmalige “dégradation civique” en ze werkt retroactief. Afzetting is een bijkomende criminele straf die dus enkel door het hof van assisen kan uitgesproken worden. Nu eens is deze facultatief, nl. bij gewone hechtenis, dan weer is deze verplicht, nl. bij levenslange en tijdelijke opsluiting, moet worden uitgesproken. Het criterium is de in concreto opgelegde straf en is dus niet mogelijk na correctionalisering. Afzetterij vind je omschreven en strafbaar gesteld in art. 508bis Sw. Het gaat om het zich in een restaurant op bedrieglijke wijze spijzen en dranken laten serveren, zonder de rekening te betalen. Oorspronkelijk had men deze strafbepaling niet, maar deze werd noodzakelijk geacht aangezien zowel art. 461 Sw. met betrekking tot diefstal als art. 496 Sw. met betrekking tot oplichting niet toepasselijk konden worden verklaard aangezien daarbij de constitutieve materiële elementen ontbraken. Zodoende werd afzetterij afzonderlijk strafbaar gesteld bij de wet van 23 maart 1936. 22. Kan het O.M. naast strafvervolging nog op een andere manier een strafzaak afhandelen? Kan het O.M. naast strafvervolging nog op een andere manier een strafzaak afhandelen? (bron boek p.615 en 304, nota’s over de keten van het strafrecht, en http://www.dsb-‐ spc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&lang=nl&id=65) Het openbaar ministerie heeft naast strafvervolging de mogelijkheid om een strafzaak te seponeren en om een strafzaak buitengerechtelijk af te handelen.
13
Seponering houdt in dat de zaak buiten vervolging wordt gesteld of anders gezegd, zonder gevolg wordt geklasseerd. Buitengerechtelijke afdoening bestaat uit 3 componenten. Ten eerste is één van de mogelijkheden van het openbaar ministerie om een “minnelijke schikking” voor te stellen volgens art. 216bis Sv. Dit houdt in dat de strafvervolging vervalt bij het betalen van een geldsom aan de overheid. Vb. verkeersovertreding Wat met betrekking tot de burgerlijke aansprakelijkheid? De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn vooraleer de schikking kan worden voorgesteld. De schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-‐betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde rechtbank. In dat geval is het aanvaarden van de minnelijke schikking door de dader een onweerlegbaar vermoeden van fout. Dit voorstel kan enkel voorgesteld worden aan de verdachte die beschuldigd wordt van feiten die in abstracto strafbaar zijn met een geldboete en/of een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar en moet gebeuren vooraleer het parket de zaak bij de rechtbank of bij de onderzoeksrechter aanhangig heeft gemaakt. Erna is geen optie. Als voorwaarde geldt nog dat de schade aan het slachtoffer volledig moet zijn vergoed of er moet door de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid worden erkend en een bewijs zijn geleverd van de vergoeding van het niet-‐betwiste gedeelte van de schade. De geldsom moet 10 euro overstijgen en niet het maximum van de bij wet bepaalde som overstijgen. Beide bedragen moeten nog verhoogd worden met de opdeciemen. Ten tweede is een voorstel tot “bemiddeling in strafzaken” mogelijk volgens art. 216ter Sv. waarbij de strafvordering vervalt bij het uitvoeren van de maatregelen door de dader. Hier komen dader en slachtoffer tot een vergelijk. De dader moet een opleiding, behandeling of therapie volgen. Wat met betrekking tot de burgerlijke aansprakelijkheid? Het verval van de strafvordering doet geen afbreuk aan de rechten van gesubrogeerden in de rechten van het slachtoffer of van slachtoffers die niet betrokken werden in de procedure: tegenover hen wordt de fout van de dader als onweerlegbaar vermoed. Vier maatregelen zijn mogelijk al dan niet gecombineerd. Het vergoeden of herstellen van de door het misdrijf veroorzaakte schade aan het slachtoffer Het volgen van geneeskundige behandeling of passende therapie Het volgen van een vorming (van maximum 120 uren) Het uitvoeren van een dienstverlening (van maximum 120 uren) Slechts mogelijk voorgesteld als de parketmagistraat meent dat het gepleegde feit in concreto niet moet worden gestraft met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf en dit moet gebeuren vooraleer het parket de zaak bij de rechtbank of bij de onderzoeksrechter aanhangig heeft gemaakt. Als het bemiddelen mislukt, kan de bekentenis van de dader niet worden beschouwd als een onweerlegbaar vermoeden van schuld. Het heeft voor de rechter slechts de bewijskracht van een loutere inlichting. o Ten derde hoort ook “praetoriaanse probatie” tot de afhandelingsmogelijkheden waarbij voorwaarden worden gekoppeld aan de seponering. De pretoriaanse probatie komt uit het
14
opportuniteitsbeginsel ( het recht om te volgen of niet). Hier wordt van de dader een bepaald gedrag, bereidhei verwacht. Deze drie componenten van buitengerechtelijke afdoening zijn geen strafrechtelijke straffen die door de rechter worden opgelegd, maar afhandelingsmodaliteiten op het niveau van het OM die nooit één van deze componenten verplicht kan opleggen, maar enkel voorstellen aan de dader. De dader heeft dan de keuze deze te aanvaarden of niet. 23: wat is commissie door omissie? Geef een voorbeeld. Blz. 224 handboek: Dit is het plegen van een misdrijf door een niet handelen. Het gaat om oneigenlijke verzuimsdelicten: handelingsmisdrijven (= commisiedelicten, m.a.w. het materieel element dat uit een positieve gedraging bestaat (zie hiervoor blz 222)) die door een verzuim (verzuimsmisdrijven = omissiedelicten, m.a.w. het materieel element dat uit een negatieve gedraging bestaat) worden gepleegd. Vaak gaat het bij oneigenlijke verzuimsmisdrijven om een vorm van strafbare deelneming waarbij de uiteindelijke uitvoering van het misdrijf door een ander persoon gebeurt. Voorbeeld: kindermoord door verstikking: een jonge ongehuwde moeder werd veroordeeld wegens moord op haar pasgeboren onwettig kind omdat zij niets had ondernomen toen de grootmoeder het kind vlak na de bevalling in doeken had gewikkeld en doen verstikken. De vrouw had dus door een niet handelen deelgenomen aan de moord door de grootmoeder op het kind gepleegd. 24: Leg uit: theorie van accesoriteit + gevolgen Blz. 370 handboek: Bij strafbare deelneming kan de deelneming opgevat worden op twee manieren: ofwel hebben elk van de deelnemers een afzonderlijk misdrijf gepleegd (theorie van de zelfstandige deelneming, wordt gevolgd in de Common Law-‐landen), ofwel oordeelt men dat de deelnemers een zelfde misdrijf hebben gepleegd (dit is de theorie van de onzelfstandige deelneming = accesoriteit van de deelneming). De theorie van de accesoriteit wordt in België gevolgd. Het praktisch nut van deze theorie is dat niet voor elke deelnemingsvorm een aparte straf moet worden voorzien (in de Common Law-‐landen wordt er bvb. wel een aparte straf voorzien voor aanzetting). De straf wordt bij ons bepaald a.d.h.v. de straf die op het hoofdfeit staat, maar de rechter kan dan via de straftoemeting de straf voor iedere deelnemer apart bepalen binnen de wettelijke minimum-‐ en maximumstraf. Een belangrijk gevolg daarbij is de deelnemers enkel strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor zover het hoofdfeit daadwerkelijk wordt gepleegd. D.w.z. dat iemand die aanzet tot het plegen van een misdrijf, niet strafrechtelijk verantwoordelijk is wanneer het strafbaar feit nog niet daadwerkelijk is gepleegd. Een ander gevolg is dat verzwarende omstandigheden steeds aan alle deelnemers worden toegerekend, zelfs wanneer zij die niet hebben voorzien of gewild. Dit geldt enkel voor de objectieve en niet voor de subjectieve verzwarende omstandigheden. Dit wordt door het EHRM in strijd bevonden met het recht op een eerlijk proces. 25. Spontane terugtred: a. Leg uit. b. Geef het verschil tussen spontane terugtred en actief berouw Pagina 362 en volgende in het handboek (7e herziene uitgave) Een spontane terugtred vindt plaats wanneer de dader voor het uitvoeren van het misdrijf af ziet van zijn plan, en dus niet tot de uitvoering overgaat. Dit heeft tot gevolg dat er geen
15
sprake is van een strafbaar feit. Een synoniem van de spontane terugtred is de “vrijwillig gestaakte poging”. De voorwaarden om te kunnen spreken van een spontane terugtred zijn dat het spontaan, definitief en voor de voltooiing van het misdrijf moet plaatsvinden. Spontaan: het mag niet onder dwang gebeuren, moet dus uit eigen beweging gebeuren. Definitief: Het mag dus geen tijdelijk uitstel zijn, door bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld het wachten om een moord te plegen omdat er een politiewagen nadert. Actief berouw vindt plaats NA uitvoering van het misdrijf. Dit is echter te laat om te spreken van een spontane terugtred, aangezien deze VOOR de uitvoering moet plaatsvinden. 26. Leg grondig uit probatie-‐uitstel en -‐opschorting. Wat zijn de verschillen? Wie vraagt? Hoe uitgevoerd? Handboek pagina 505 en volgende Als geen effectieve straf wordt toegekend, kan er uitstel of opschorting worden toegestaan. Dit zijn gunsten die door de rechter aan de beklaagde verleend kunnen worden. De betrokkene heeft er dus nooit recht op, de rechter heeft niet de plicht om het te verlenen, zelfs niet als de betrokkene aan wettelijke voorwaarden voldoet. De regeling bevindt zich niet in de Strafwet maar in de Probatiewet. Een veroordeling met uitstel betekent dat de rechter een straf op legt, maar dat de tenuitvoerlegging van de straf met een zekere proeftermijn wordt uitgesteld. Indien de veroordeelde zich goed gedraagt gedurende deze proeftermijn, zal de straf niet meer kunnen worden uitgevoerd na het verstrijken van de proeftermijn. Indien men het uitstel koppelt aan een aantal voorwaarden, zijnde probatievoorwaarden, dan spreek met van probatieuitstel. De naleving van deze voorwaarden wordt gecontroleerd door de probatiecommissie. De opschorting van de uitspraak betekent dat de rechter zich beperkt tot de uitspraak van de schuldvraag, maar geen straf oplegt. Ook hier kunnen probatievoorwaarden worden opgelegd, zodat men van een probatie-‐opschorting spreekt. Personen met een gering gerechtelijk verleden die worden vervolgd wegens niet te ernstige feiten kunnen uitstel of opschorting verkrijgen. Onder een gering gerechtelijk verleden wordt verstaan, minder dan 12maanden gevangenisstraf bij uitstel, en minder dan 6 maanden bij opschorting. (Opschorting houdt een grotere gunst in dan uitstel en de voorwaarden liggen dan ook hoger) Het verlenen van uitstel of opschorting kan worden verbonden aan probatievoorwaarden. De toepassing hiervan wordt geregeld door de probatiecommissie. Wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd kan dit tot herroeping van de beide maatregelen leiden. Er staat maar één enkele voorwaarde in de wet omschreven, voor de overige gevallen worden zij aan de vrije beoordeling van de rechter overgelaten.
16
27. leg uit: kaalplukwet De kaalplukwet of “de verruimde voordeelsontneming” (deel 1 strafrecht p 446) heeft tot doel de voordelen die zijn verkregen door het plegen van een misdrijf, doch met dit laatste niet rechtstreeks in verband staan, te ontnemen. Als typisch voorbeeld kan men hier de notoire drugsdealer aanhalen die een royale levensstandaard aanhoudt terwijl hij een uitkering geniet,daar waar iedereen weet of minstens vermoedt dat dit bekostigd wordt met de opbrengst van de illegale praktijk,in casu drugdeals. 28 . wat is het verschil tussen depenalisering en decrimenalisering ? Depenaliseren ………………………………………………………………………………………………….??????????????? Decriminaliseren is “het afschaffen van een misdrijf” m.a.w. het niet meer strafbaar stellen van een handeling. Vb.: overspel,landloperij en bedelarij (deel 1 strafrecht p 117 a de afschaffing van een misdrijf) 30b : Vergelijk doel en functie van de straf in de klassieke leer en het sociaal verweer. ! Positivisme= verzamelnaam voor denkrichtingen die de Klassieke Leer in vraag stellen en nadruk leggen op het empirische. Aangezien deze gericht is op de bescherming van de maatschappij i.p.v. van op de schuld (-‐> klassieke leer) wordt ze ook wel sociaal verweer genoemd. KLASSIEKE LEER SOCIAAL VERWEER è Vergelding -‐ niet langer meer de belangrijkste functie -‐ eerder de overtreding van de sociale codex vergelden dan het kwaad. -‐ Sociale context (d.w.z. de bestraffing moet beantwoorden aan de regels van het sociaal contract) -‐ Magna Charta moet worden gerespecteerd è Vergelding -‐ ethisch onverantwoord en zinloos -‐ een repressieve reactie van de maatschappij is moeilijk te verdedigen als iemand niet op vrije wijze over zijn gedragingen kan beslissen. -‐ Ius puniendi dient op een andere wijze geïnterpreteerd te worden è Algemene Preventie -‐ mens (= vrij wezen) kan zijn gedragingen naar de strafwet richten. -‐ Strafwet heeft automatisch algemene preventie ð als iemand weet dat er op een bepaalde gedraging een straf staat dan zal deze hem hiervan onthouden. è Algemene Preventie -‐ mens is tot misdadigheid voorbestemd ð kan niet op vrije wijze over zijn gedragingen beslissen -‐ de loutere dreiging met een strafsanctie zal de potentiële delinquenten er NIET van weerhouden het misdrijf te plegen WEL zullen de maatregelen die rechtstreeks op de oorzaken van de criminaliteit (bv. Armoede) inwerken dit doen. è Bijzondere Preventie -‐ door de straf te ondergaan “leert” de delinquent in de toekomst geen nieuwe feiten te plegen.
17
-‐ Gevangenisstraf 1) Humanisering 2) Opvoedende werking -‐ Panopticongevangenissen -‐ Ducpétiaux è Bijzondere Preventie -‐ enige strafdoel dat zin heeft -‐ er moet voor worden gezorgd dat hij die het strafbare feit pleegt (of zelfs voor hij dit pleegt) dit niet (opnieuw) begaat. -‐ Dreiging met straf heeft geen zin è Resocialisering -‐ sociale re-‐integratie wordt verondersteld d.w.z. de verbetering van de delinquent vindt automatisch plaats zonder actieve, op verzorging ingestelde resocialiseringspolitiek. è Resocialisering -‐ geen doel op zich -‐ straf kan worden vervangen door een sanctie ð delinquent keert na verloop van tijd terug in de samenleving. Bron: pagina’s 19, 23 en 24 boek strafrecht. Vraag 30c: Het OM voert straffen uit, maar is hierbij beperkt in tijd. Leg uit + toepasselijke wetsbepalingen. De beperking van het OM in de tijd situeert zich in de benoemingstermijn van de verschillende leden van het OM. De leden van het OM worden door de Koning benoemd en afgezet (art 153 G.W.), De parketleden zijn dus afzetbaar en verplaatsbaar en zijn wel verplicht de bevelen en instructies van de minister van Justitie op te volgen ( art 151 § 1 G.W.) Vroeger waren de korpsoversten (procureur des Konings, procureur-‐ generaal) voor onbepaalde tijd aangesteld. Dit werd door art 151 G.W. beëindigd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen benoemingen en aanwijzingen van magistraten. Parketmagistraten worden -‐ zoals al vermeld-‐ door de Koning benoemd en afgezet (art 153 G.W.). De korpsoversten worden echter in hun functie aangewezen volgens een mandatensysteem ( art 151 §3,2°): zij worden slechts voor een bepaalde duur aangewezen. Art 259 quater §1 Ger.W. bepaalt dat de korpschefs door de Koning worden aangewezen voor een mandaat van zeven jaar dat binnen hetzelfde rechtscollege of binnen hetzelfde parket niet onmiddellijk hernieuwbaar is. Na het verstrijken van zijn mandaat neemt de korpschef het ambt weer op waarin hij op het ogenblik van zijn aanwijzing was benoemd. Bron: pagina: 616 boek strafrecht. 30. g) 1.Art. 7Bis Sw. bepaalt de straffen die gelden tav rechtspersonen. De verantwoordelijkheid van de rechtspersoon wordt beperkt tot de misdrijven die een verband hebben met de activiteiten van de rechtspersoon.(art. 5 al. 1 Sw.) Hieruit volgt dat alle strafbepalingen uit het Strafwetboek van toepassing op rechtspersonen zouden kunnen zijn. T.a.v. de misdrijven
18
waarvoor sancties bepaald zijn die niet kunnen worden toegepast op rechtspersonen heeft de wet een conversiemechanisme uitgewerkt die de sancties in geldboeten omzet.(art. 41Bis) p132 C. Rechtspersonen in het Belgisch strafrecht 2. De ontbinding geldt als een soort van doodstraf voor rechtspersonen. Ze kan niet worden uitgesproken t.a.v. publiekrechterlijke rechtspersonen(art. 7Bis al.2, 1°). Krachtens art.35Sw. kan de ontbinding enkel worden uitgesproken als de rechtspersoon opzettelijk handelde. P 453: straffen die gelden tav rechtspersonen 3O. h) HB p. 136 ( samenloop en cumulatie van verantwoordelijkheid) Ja, volgens Art.5 al.2 Sw kan een natuurlijke persoon samen met de rechtspersoon veroordeeld worden. Die natuurlijke persoon moet natuurlijk wel kunnen geïdentificeerd worden. Indien de natuurlijk persoon het misdrijf niet wetens en willens pleegde is er decumul. Wat betekent dan ofwel de rechtspersoon ofwel de natuurlijke persoon gestraft wordt. Dat hangt dan af van wie de zwaarste fout gepleegd heeft. Indien de natuurlijk persoon het misdrijf wel wetens en willens pleegde is er cumul. Wat betekent dan hij samen met de rechtspersoon kan veroordeeld worden. 30i) Situeer en verklaar: opschorting van een straf Situering: Een rechter kan ofwel een effectieve straf uitspreken, ofwel uitstel of opschorting. Deze laatste 2 zijn gunsten en geen rechten. Wanneer de rechter de opschorting uitspreekt, beperkt hij zicht tot een uitspraak over de schuldvraag. Waaneer deze wordt uitgesproken, is er een bijzondere motivatie van de rechter vereist. Opschorting staat niet vermeld in het strafwetboek, maar in de Probatiewet. Deze kan zowel uitgesproken worden door de vonnisgerechten (met uitzondering van Assisen) als door onderzoeksgerechten. Het voordeel hiervan is dat de onderzoeksgerechten zetelen achter gesloten deuren, waardoor eventuele nadelen van een openbare terechtzitting voor de beklaagde worden vermeden. Het werd gemaakt om korte gevangenisstraffen te vermijden (tekort); ook ter bevordering van de sociale integratie. Maar deze opschorting wordt slechts zeer zelden toegepast. Verklaring: De opschorting wordt slechts toegepast bij personen met een gering gerechtelijk verleden. Voor opschorting zijn de toepassingsvoorwaarden ook strenger dan voor uitstel. Er wordt ook enkel rekening gehouden met de straf in concreto (d.w.z rekening houdend met de verzachtende omstandigheden). Toepassingsvoorwaarden: 1) Enkel mogelijk als je nog niet veroordeeld bent voor meer dan 6 maanden of het misdrijf waarvoor je terecht staat mag er geen straf in concreto op staan van meer dan 5 jaar. 2) De tenlastelegging moet bewezen zijn. 3) De beklaagde moet met de opschorting instemmen. Ook zijn er probatievoorwaarden mogelijk. Bv: De leerstraf.
19
Na deze uitspraak begint een proefperiode, deze kan van 1 tot 5 jaar lang zijn. In de deze proefperiode kan de opschorting worden herroepen, na het verstrijken is de opschorting definitief. De opschorting komt bovendien niet op je bewijs van goed gedrag en zeden te staan, het wordt immers niet vermeld op het uittreksel van het strafregister. Bronnen: -‐ zie handboek het stukje over de modaliteiten van de strafoplegging. (p 505 e.v.) 30j) Zijn SM-‐praktijken tussen volwassenen met onderlinge toestemming strafbaar? Waarom wel/niet? Volgens het legaliteitsbeginsel kan een gedraging enkel strafbaar gesteld worden wanneer het in de wet geschreven staat. SM-‐praktijken (opzettelijke slagen en verwondingen) komen duidelijk overeen met de artikelen 392 en 398 Sw. Maar wanneer we kijken naar de constitutieve elementen van het misdrijf moeten we opmerken dat enkel het morele (de opzet) en het materiële (de verwondingen of slagen) element aanwezig zijn, gelet wel op het feit dat het gebeurde bij onderlinge toestemming. Het wederrechtelijke element wordt dus gerechtvaardigd door de op wettige wijze onderlinge toestemming door volwassenen. Zie de mogelijkheid tot verschoning in art. 8.1 E.V.R.M. Dus mits wettige onderlinge toestemming kunnen SM-‐praktijken niet strafbaar gesteld worden aangezien het derde constitutieve element (wederrechtelijkheid) ontbreekt. Belangrijk is wel dat het hier om volwassen personen gaat. Bronnen: -‐ zie handboek stukjes over legaliteitsbeginsel (p 76 e.v.) en constitutieve elementen van het misdrijf (p 186 e.v.) -‐ zie strad@ à zoek op ‘sadomasochisme’, klik bij het titeltje ‘larcier’ onder wetgeving op strafrecht en open het volledige document. Onder puntje 4 vind je volgende tekst. Sadomasochisme is een vorm van seksualiteitsbeleving waarbij, vóór of tijdens de seksuele bevrediging, bewust en gewild door de ene partner lichamelijke vernederingen en pijnigingen worden toegebracht bij de andere partner die daarmee instemt of er zelfs om verzoekt. De sadomasochistische praktijken worden door de strafwet niet als een autonome strafbare gedraging omschreven. Wegens hun aard zelf beantwoorden ze echter aan de delictomschrijving van opzettelijke verwondingen of slagen zoals bepaald bij de art. 392, 398, e.v. Sw. Voor het tot stand komen van dit misdrijf is als moreel bestanddeel slechts algemeen opzet vereist, d.i. het wetens en willens stellen van de bij de wet verboden handeling, die krachtens de art. 392 en 398 Sw. bestaat in het aantasten van de fysieke integriteit van de persoon aan wie de verwondingen of slagen worden toegebracht. Het oogmerk om een persoon aan te randen betekent niet dat de dader handelt met een kwaadwillige ingesteldheid, maar alleen dat hij wetens en willens een daad stelt die de fysieke integriteit aantast; de subjectieve bedoelingen of motieven die hij daarbij zou kunnen hebben, zijn terzake irrelevant. Voor het bestaan van het materieel bestanddeel van het misdrijf bepaald bij de art. 392 en 398 Sw. is alleen de vaststelling vereist dat verwondingen of slagen werden toegebracht, vaststelling die inhoudt dat de fysieke integriteit van een persoon werd aangetast en zodoende de bij de wet bedoelde schade werd toegebracht. Opzettelijke verwondingen of slagen, indien ze weliswaar door de instemming van het slachtoffer niet worden gerechtvaardigd, ook niet wanneer ze worden gepleegd in de
20
context van sadomasochistische seksualiteitsbeleving, kunnen niettemin krachtens art. 8.1 E.V.R.M. verschoonbaar zijn. Zulks is het geval wanneer ze niet van aard zijn de gezondheid van degene aan wie ze worden toegebracht aan te tasten en wanneer ze worden gepleegd ten aanzien van een persoon die er op wettige wijze mee instemt. Onder deze voorwaarden moeten sadomasochistische praktijken worden geacht te behoren tot het privé-‐leven, waarvan de eerbiediging vereist dat, hoewel ze beantwoorden aan de constitutieve elementen van opzettelijke verwondingen of slagen, tot uitsluiting van straf leiden (Cass., 6 januari 1998, R.W., 1998-‐1999, 290 en noot). 30 k) Is het kopen van bierpilletjes in de veronderstelling dat het drugs waren, strafbaar? Om uit te maken of een bepaald feit in gepoogde vorm strafbaar is, gaat men uit van de straf die in de wet in abstracto bepaald is voor het misdrijf, niet van de straf die in concreto door de rechter wordt opgelegd. Er kunnen op dit punt immers verschillen bestaan ten gevolge van de aanneming van verzachtende omstandigheden. Als een misdaad, mits aanneming van verzachtende omstandigheden, slechts met een correctionele straf wordt bestraft, dan blijft zij in gepoogde vorm strafbaar. Evenzeer geldt dit als een wanbedrijf in gepoogde vorm strafbaar is volgende de wet, deze strafbaarheid behouden blijft, ook als na aanneming van verzachtende omstandigheden een politiestraf wordt toegepast. Zo is het bezit (en dus ook het gebruik) van verdovende middelen art. 2bis Drugwet een wanbedrijf (strafbaar met gevangenisstraf van 3 maanden tot 5 jaar). Wanneer echter drugs in aanwezigheid van minderjarigen worden gebruikt, is het feit een misdaad (strafbaar met opsluiting). Omdat de poging niet uitdrukkelijk strafbaar is gesteld, is poging tot eenvoudig druggebruik niet strafbaar; poging tot druggebruik in aanwezigheid van minderjarigen, is daarentegen wel strafbaar omdat het een misdaad is. Dus als men veronderstelt dat het kopen van verdovende middelen een wanbedrijf is, en die poging tot het aanschaffen van drugs mislukt (aangezien het hier gaat om bierpilletjes) is die poging niet strafbaar aangezien ook hier de poging niet uitdrukkelijk strafbaar is gesteld (legaliteitsbeginsel). (Bron: Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, 7de herziene uitgave, p 361-‐362, Strafbare poging en strafbare deelneming) 30 l) Situeer en verklaar: boetevervangende gevangenisstraf Krachtens art. 40 van het Strafwetboek is de rechter verplicht, telkens hij een geldboete oplegt, een boetevervangende gevangenisstraf uit te spreken, waarvan het maximum in de wet is bepaald (6 maanden, 3 maanden of 3 dagen, al naargelang het een misdaad, een wanbedrijf of een overtreding betreft). De veroordeelde heeft geen keuze tussen het betalen van de boete en het uitzitten van de straf: het is slechts voor zover hij de boete niet betaalt dat zal worden overgegaan tot de uitvoering van de vervangende gevangenisstraf. (Opm: Op dit systeem is veel kritiek. Sommigen verwijten het een bijkomende bestraffing van de armoede te zijn omdat personen die niet in staat zijn een geldboete waartoe zij veroordeeld zijn te betalen, op deze wijze zwaarder worden gestraft dan meer vermogenden. Daartegenover staat dat de vervangende gevangenisstraf, naast de gedwongen uitvoering door een gerechtsdeurwaarder, in de praktijk vaak het enige drukmiddel is om veroordeelden er toe te bewegen de boete te betalen. Men vreest dan ook dat de afschaffing van de boetevervangende gevangenisstraf tot gevolg zou kunnen hebben, niet enkel dat de boeten niet meer zouden worden betaald, maar ook dat de verdachten in
21
de praktijk minder vlug geneigd zouden zijn een voorstel tot minnelijke schikking (verval van de strafvordering door de betaling van een geldsom (art.216bis Sv.)) te aanvaarden. Met het E.V.R.M. lijkt het systeem alvast niet strijdig te zijn. Sinds 1991 wordt, in de praktijk, de boetevervangende gevangenisstraf bijna nooit meer uitgevoerd. Een belangrijke factor hierbij is het probleem van de overbevolking van de gevangenissen. (Bron: Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, 7de herziene uitgave, p 417, Overzicht van de sancties) 30M. Is de retroactiviteit van de mildere strafwet absoluut? Bespreek. Nee, er bestaan uitzonderingen waarop een mildere strafwet niet wordt toegepast. Als wetten het toepassingsgebied van bestaande strafbaarstellingen beperken, dan aanvaardt de rechspraak vandaag dat als de bestraffing niet nodig blijkt voor de bescherming van de maatschappij, de mildere strafwet kan worden toegepast. Maar als blijkt dat de wetgever de bedoeling had om de onder de oude wet gepleegde feiten verder te bestraffen, mag de mildere strafwet niet toegepast worden. Als een nieuwe wet een oude wet opheft betreffende hetzelfde onderwerp, dan zullen de misdrijven gepleegd onder het oude wet strafbaar blijven wanneer het feit ook door de nieuwe wet als misdrijf wordt aangemerkt. Op gelegenheidswetten (wetten gemaakt voor bepaalde, doorgaans voorbijgaande, omstandigheden) en tijdelijke wetten (gelegenheidswetten waarin de geldingsdur uitdrukkelijk is omscheven) is het beginsel van reroactiviteit van de mildere strafwet niet van toepassing. Uitvoeringsreglementen vallen ook niet onder het beginsel. (Bron: HB pag. 119-‐123) 30N. Juist of fout? Leg uit. : Afpersing tussen een gehuwd koppel is een strafbaar feit. Het misdrijf blijft bestaan, maar de straf valt volledig weg, want er bestaat een strafuitsluitende verschoningsgrond voor vermogensdelicten tussen familieleden (en dus voor afpersing). De verschoningsgrond voor afpersing is niet uitdrukkelijk opgenomen in de wet, maar de rechtspraak past het daarop toe dmv ‘analogia in bonam partem’. Het slachtoffer heeft wel recht op een burgerlijke schadevergoeding (Bron: HB pag. 279 en 286-‐287) Het "strafrecht is van openbare orde". Wat betekent dit? Leg uit aan de hand van een voorbeeld en verwijs naar de nodige artikelen. De partijen kunnen onderling geen andere regeling treffen. Aangezien het Strafrecht wordt beschouwd als een fundamenteel onderdeel van de samenleving dat ieder individu aangaat. De rechter is verplicht dit ambtshalve op te werpen in een geschil. 31. Misdrijf a. Geef de drieledige indeling van de misdrijven in Belgie HB pagina 191-‐ 197 De aard van het misdrijf wordt bepaald door de strafmaat. Misdaad: wettelijk strafbaar met een criminele straf. Een criminele straf is een vrijheidsstraf (opsluiting en hechtenis) die de 5 jaar overtreffen en een geldboete van minimum €26 (vermenigvuldigd met het systeem van de opdeciemen) Vb: moord Opmerking: kan door de rechter door de toepassing van verzachtende omstandigheden met een correctionele straf worden bestraft (= correctionalisering)
22
Wanbedrijf: wettelijk strafbaar met een correctionele straf. Een correctionele straf is een vrijheidsstraf die de 5 jaar niet overtreft, een geldboete van minimum €26 en een werkstraf van 46 tot 300 uur. Vb: diefstal Opmerking: kan door de rechter door de toepassing van verzachtende omstandigheden met een politiestraf worden bestraft (= contraventionalisering) Overtreding: wettelijk strafbaar met een politiestraf. Een politiestraf is een vrijheidsstraf van 1 tot 7 dagen, een geldboete van €1 tot €25 en een werkstraf van 20 tot 45 uur. Vb: nachtlawaai b. Geef de indeling van misdrijven volgens het moreel element + subcategorien + vb HB pagina 220-‐221 Opzettelijke misdrijven: gedragingen die slechts strafbaar zijn voor zover de dader ze met opzet heeft gesteld. Handelde de dader niet met opzet, dan is het misdrijf, bij gebrek aan het constitutief element ‘opzet’, niet voltrokken Vbn: diefstal, verkrachting, openbare zedenschennis, opzettelijke brandstichting Onopzettelijke misdrijven: gedragingen die strafbaar zijn los van de vraag of de dader al dan niet met opzet handelde. Het misdrijf komt tot stand ongeacht als de dader opzettelijk handelde Vbn: onopzettelijke slagen en verwondingen, het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid, het niet respecteren van een rood verkeerslicht Onachtzaamheidsmisdrijven: gedragingen waarvoor de wet de onachtzaamheid als schuldvorm bepaalt, namelijk het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg.Vb onopzettelijke brandstichting Reglementaire misdrijven: gedragingen waarvoor de wet de schuld door wetsinbreuk als schuldnorm bepaalt. Vb: inbreuken op het verkeersreglement 32f: Misdrijf op heterdaad: vi. wat is het ? vii. Welk belang heeft het voor materieel strafrecht? Pagina 233-‐234 handboek vi. Het misdrijf op heterdaad is het misdrijf dat word ontdekt terwijl het wordt gepleegd of onmiddellijk daarna (art.41 Sv.). vii. Bepaalde gedragingen zijn slechts strafbaar voor zover zij ontdekt worden op heterdaad. De ontdekking op heterdaad is in deze gevallen een constitutief element van het misdrijf. De voorbeelden van misdrijven op heterdaad zijn echter betrekkelijk schaars (bv. Leden van oproerige bendes worden enkel gestraft voor zover zij worden gevat op de plaats van de oproerige bijeenkomsten). In sommige gevallen maakt de betrapping op heterdaad een verzwarende omstandigheid uit. Dit geldt bv voor woonstschennis bij nacht (art. 442 Sw.): de strafverzwaring geldt enkel voor zover de indringer bij nacht wordt aangetroffen. (( ik wil nog vermelden dat de prof dit dit jaar niet in de les vermeld heeft en zelfs uitdrukkelijk zei dat hij dit ook niet belangrijk vond, dus tip van mij, verlies hier je tijd niet te veel mee ))
23
32g) Wat is een politiek misdrijf? Wat is een zuiver politiek misdrijf? Wat is een gemengd politiek misdrijf? Hoe herken je praktisch het verschil tussen beiden? + de straf erop? Pagina 198-‐202 handboek Het begrip politiek misdrijf wordt noch door de Grondwet, noch door de wet gedefinieerd. Soms duidt de wet echter op onrechtstreekse wijze het politiek karakter van een misdrijf aan, doordat voor het misdrijf de typische politieke vrijheidsstraf, hechtenis, is bepaald, of doordat de bevoegdheid om van het feit kennis te nemen aan het hof van assisen wordt toegekend. Het hof van cassatie omschrijft het begrip als volgt: “het misdrijf dat zowel wegens het opzet van de dader als wegens zijn uitwerking een rechtstreekse aanslag op de politieke instellingen uitmaakt”. Een zuiver politiek misdrijf kan men herkennen aan de hand van de kenmerken van politieke misdrijven in het algemeen, nl. de straf (hechtenis) of de berechtiging door het hof van assisen. Een gemengd politiek misdrijf is een gemeenrechtelijk misdrijf die ten gevolge van de omstandigheden waarin het werd gepleegd of omwille van de bedoeling van de dader, als politiek misdrijf wordt beschouwd. De traditionele vrijheidsstraf is hechtenis (zie supra) in de plaats van opsluiting. 32h) bespreek het verschil tussen voortdurende en aflopende misdrijven (aan de hand van relevante voorbeelden) en ook het belang van het onderscheid in het strafrecht Pagina 225-‐228 handboek Een aflopend (= ogenblikkelijk) misdrijf is datgene waarbij de wettelijk strafbaar gestelde gedraging voltrokken is en ophoudt zodra alle constitutieve bestanddelen ervan voltrokken zijn, de meeste misdrijven behoren tot deze categorie. (bv. Diefstal is voltrokken van zodra het betrokken goed is weggenomen) Bij voortdurende misdrijven daarentegen bestaat de strafbare gedraging in een ononderbroken delictuele toestand die wordt gehandhaafd. Deze worden soms nog verder onderverdeeld: -‐ voortdurend permanente, eens de delictuele toestand in het leven is geroepen is er geen verdere tussenkomst van de dader meer nodig. ( bv een bouwmisdrijf) -‐ voortdurend opeenvolgende, vereisen dat de delinquente wil van de dader zich opnieuw manifesteert. ( bv het keer op keer nalaten om de allimentatie te betalen na familieverlating) Het belang van het onderscheid betreft voornamelijk de verjaring van de strafvordering. Bij aflopende misdrijven begint deze in principe onmiddellijk te lopen als het misdrijf voltooid is. Bij voortdurende misdrijven start deze verjaringstermijn slechts bij het beëindigen van de delictueuze toestand. Hierdoor worden voortdurende misdrijven de facto onverjaarbaar. (( nog twee tips bij deze vraag: er zijn meerdere belangen bij dit onderscheid, de andere staan mooi uitgeschreven in het handboek pg 228 tot halverwege de pagina, deze zijn echter niet in de les vermeld en dus in principe niet te kennen, maar desalniettemin kan je ze eens doornemen en misschien voor een goed cijfer gaan. Verder zou ik aanraden om, indien je een voorbeeld moet geven bij een aflopend misdrijf, niet het voorbeeld uit het boek (dat in mijn antwoord) te nemen, aangezien de prof houdt van mensen die kunnen redeneren en niet letterlijk van buiten blokken en er van aflopende misdrijven echt miljoenen voorbeelden makkelijk te vinden zijn (moord, diefstal, verkrachting, valsheid in geschrift….) ))
24
32i) Bigamie: voortdurend/aflopend misdrijf? Waarom? Pg 226 handboek (onderaan) De rechtspraak neemt aan dat bigamie een aflopend misdrijf is omdat bestraft wordt het aangaan van een tweede huwelijk voor de ontbinding van het eerste, en niet het feit te leven in staat van bigamie. Zie h) voor de theorie omtrent voortdurend/aflopend misdrijf. 32 J) Situeer en verklaar openbaar misdrijf (HB :232-‐233) Openbaar en private klachtmisdrijven In het Romeins recht kende men de delicta privata en de delicta publica. De delicta publica behoeften enkele zeer zware misdrijven die de staat zelf of het staatshoofd, rechtstreeks aantasten. Tot aan de Franse revolutie waren vele misdrijven private misdrijven. Het slachtoffer moest zelf de vervolging instellen tegen de dader; dit in het kader van een accusatoire procedure. Sinds 19e eeuw wordt een misdrijf beschouwd als de verstoring van de openbare orde. Het is het openbaar ministerie (in naam van de gemeenschap) die daarom het vervolgingsmonopolie heft, zelfs als het rechtstreekse slachtoffer een individu is. In principe zijn alle misdrijven vandaag openbare misdrijven. (zie ook klassieke leer die misdrijf als een schending van de strafwet ziet, die deel uitmaakt van het sociaal contract. Een misdrijf betreft de ganse gemeenschap). Uitzonderlijk wordt in ons stelsel de openbare vervolging van een misdrijf afhankelijk gesteld van een voorafgaande klacht vanwege het slachtoffer, die op een ondubbelzinnige wijze de strafrechterlijke vervolging van de dader van het misdrijf wenst. 32 K) Wat zijn de burgelijke gevolgen van een misdrijf? (HB 459-‐461) a)Wettelijke onbekwaamheid in 2004 in België afgeschaft. Veroordeelde verloor recht van beheer en beschikking over zijn goederen (curator). b)De teruggave -‐(art. 44 Sw). wordt van ambtswege bevolen voor de goederen verkregen door het misdrijf: de teruggave aan de burgerlijke partij. In bredere zin betekend dit ook restitutie in integrum. Vb : herstel in de oorspronkelijke staat bij stedenbouw misdrijven. -‐(art 43 bis Sw) ook verbeurd verklaarde goedren kunnen aan de burgelijke partij gegeven worden: -‐ofwel behoren ze aan de burgelijke partij -‐ofwel betreft het goedren en worden door de veroordeelde in de plaats van de goederen van de burgerlijk worden gesteld/ -‐Ofwel zijn ze het equivalent van vermogens voordelen die niet meer in het vermogen van de veroordeelde worden teruggevonden.
25
c)De gerechtskosten Worden ambtshalve ten laste van de veroordeelde gelegd. Het vonnis stelt het bedrag vast. Meerdere personen veroordeeld bij hetzelfde vonnis wegens hetzelfde misdrijf: hoofdelijk aansrpakelijk. d)De schadevergoeding -‐wordt geordend door het slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt. -‐strafrechters spreekt de schadevergoeding uit tesamen met de vervolging; schadevergoeding wordt bepaald volgens de regelsofwel behoren ze aan de burgelijke partij van het burgeijk recht (art. 1382 e.v. BW) -‐aangezien de strafvordering primeert op de burgelijke vordering, kan de strafrechtelijke beslissing verregaande gevolgen op burgerlijk gebied hebben (art 4 VTSv le criminal tient le civil en état). * art 504 Sw: hoofdelijke aansprakelijkheid voor teruggave en schadevergoeding (veroordeelden: zelfde vonnis; zelfde misdrijf). *art 1384 al.3 BW: burgerlijke aansprakelijkheid voor rechtspersonen wegens schade voort vloeiend uit misdrijven gepleegd door hun ondergerichten. -‐In een aantal wettelijk bepaalde gevallen is de werkgever ook burgerlijk aansprakelijk voor de geldboetes waartoe hun werknemers werden veroordeeld. Dus:werknemers → strafrechterlijke aansprakelijk Werkgevers → burgerlijk aansprakelijk MAAR: art 504 bis Sw Niemand kan burgerlijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van een geldboete, waardoor een ander wordt veroordeeld indien hij voor hetzelde feit wordt veroordeeld. ↓ Vermijdt het risico dat de rechtpersoon 2 maal tot het betalen van een geldboete zou worden veroordeeld voor hetzelfde feit. 32 l. Geef de kenmerken van het misdrijf omschreven in art. 519 Sw. Welke rechtsfiguur wordt omschreven in art. 514bis Sw? Kenmerken van het misdrijf in artikel 519 : Het veroorzaken van brand van andermans roerende of onroerende eigendommen, hetzij door ouderdom of gebrek aan herstelling of reiniging van nabijgelegen ovens, schoorstenen, smederijen, huizen of fabrieken, hetzij door aansteken van vuren op het veld op minder dan 100 meter afstand van huizen, gebouwen, wouden, heiden, bossen, boomgaarden, beplantingen, hagen, mijten, tassen graan, stro, hooi , voeder of van enige andere stapel brandbare stoffen, hetzij door vuur of licht te dragen of te laten staan of vuurwerk aan-‐of af te steken zonder voldoende voorzorg. => Dan kan je een gevangenisstraf krijgen van 8 dagen tot 3 maanden lang met daarbij een geldboete van 26 tot 500 frank. Artikel 514bis : Ik denk verzwarende omstandigheden. (Ik vind nergens een antwoord…)
26
32o. Gewoontemisdrijf viii. Wat is een gewoontemisdrijf? “Gewoontemisdrijven zijn samengesteld uit verscheidene gedragingen die afzonderlijk beschouwd geen strafbare feiten opleveren, maar waarvan de herhaling, het gewoonlijk plegen, een misdrijf uitmaakt. Hoewel het gaat om afkeurenswaardige gedragingen, wordt geoordeeld dat elk feit op zichzelf niet dient te worden bestraft, maar wel de gewoonte dergelijke feiten te plegen” (pp. 230-‐231) Gewoontemisdrijven zijn het tegenovergestelde van gelegenheidsmisdrijven (eenmalige, enkelvoudige wetsovertreding) Tot de gewoontemisdrijven behoren o.a.: de onwettige uitoefening van de geneeskunde (KB nr. 78, 10 nov. 1967): eenmalige zorgenverstrekking zoals b.v. EHBO is niet strafbaar. Het is pas wanneer de dader de handeling meermaals stelt, eventueel met minder nobele bedoelingen, dat dit strafbaar wordt. Het verstrekken van leningen tegen woekerinteresten(Art. 494 SW.): hoewel deze handeling vanuit moreel opzicht vraag gesteld kan worden, is het eenmalig stellen ervan geen misdrijf. Het is pas wanneer de verstrekker er een gewoonte van maakt om “de zwakheden en hartstochten van de ontlener te misbruiken” (p. 231). Ook waarzeggerij was vroeger slechts strafbaar voor zover de dader er een beroep van maakte. Opmerkelijk hierbij is dat, hoewel er van gewoonte sprake moet zijn om deze feiten als misdrijven te kwalificeren, de wetgever geen wettelijke definitie van gewoonte heeft opgesteld. Die beslissing wordt overgelaten aan de rechter. Meestal wordt verondersteld dat er minstens sprake moet zijn van twee feiten, hoewel de rechter ook op basis van één feit kan afleiden dat er sprake is van gewoonte. Wat is nu het belang van het onderscheid tussen gelegenheidsmisdrijven en gewoontemisdrijven? Ten eerste is het onderscheid van belang om de verjaringstermijn te bepalen: bij een gewoontemisdrijf begint de verjaringstermijn te lopen vanaf het moment waarop de handeling voor de laatste keer gesteld werd. Ten tweede voor de toepassing van de ne bis in idem-‐regel: er kan pas een nieuwe veroordeling voor dezelfde gedragingen komen wanneer die gedragingen gesteld werden na de eerste veroordeling en wanneer er opnieuw sprake is van gewoonte. In principe kan bv. iemand die veroordeeld werd voor onwettige uitoefening van de geneeskunde na zijn straf dus nog één keer de geneeskunde uitoefenen zonder daarvoor gestraft te worden. Het is opnieuw pas de tweede keer dat hij gestraft kan worden. Dit kan bovendien slechts gebeuren voor de twee feiten die hij na zijn veroordeling pleegde, de voorgaande feiten kunnen hem niet meer ten laste gelegd worden. Ten derde voor de toepassing van de strafwet in de tijd: Wanneer de wetgever nieuwe wetgeving invoert die bepaalde gewoontemisdrijven zwaarder gaat straffen, kunnen die zwaardere straffen slechts toegepast worden wanneer er na het in werking treden van die wet nog voldoende handelingen werden gesteld om van gewoonte te kunnen spreken (i.e. min. 2). Zoniet wordt de mildere strafwet toegepast. Ten slotte voor de straftoemeting: een reeks van handelingen die leiden tot een gewoontemisdrijf wordt als 1 misdrijf aanzien. De afzonderlijke handelingen zijn niet elk op zich een misdrijf. ix. Worden gewoontemisdrijven altijd gepleegd door gewoontemisdadigers? Ja/nee? + uitleg
27
Neen, niet noodzakelijk. Een gewoontemisdadiger is niet iemand die gewoontemisdrijven pleegt. Het begrip gewoontemisdadiger is in de Wet Bescherming Maatschappij als volgt gedefinieerd: “De gewoontemisdadiger is de persoon die over een periode van 15 jaar tenminste 3 misdrijven heeft gepleegd die elk een correctionele gevangenisstraf van ten minste 6 maand hebben meegebracht, en die een aanhoudende neiging tot wetsovertredingen blijkt te hebben. Ze kunnen, net als recidivisten en plegers van bepaalde seksuele misdrijven, onderworpen worden aan het regime van terbeschikkingstelling van de regering. Het is dus in principe mogelijk dat gewoontemisdrijven worden gepleegd door gewoontemisdadigers, maar dat is alleszins niet noodzakelijk zo. 32p. Geef de constitutieve elementen van een reglementair misdrijf. Meestal (ook door prof. De Ruyver) worden 3 constitutieve elementen opgegeven: het materieel, het moreel en het wederrechtelijk element. Door sommige auteurs worden daar nog andere elementen aan toegevoegd (zoals bv. strafwaardigheid), maar die zijn in het Belgische strafrecht niet algemeen aanvaard (p. 186) De constitutieve elementen zijn van belang voor de situering van bepaalde rechtsfiguren, zoals de rechtvaardigingsgronden, de schulduitsluitingsgronden en de strafuitsluitingsgronden. Helaas bestaat er nog heel wat terminologische verwarring en dekken de constitutieve elementen bij verschillende auteurs niet steeds dezelfde lading (p. 187). Ook geografisch is er vaak een verschil in het gebruik: zo bestaan er in Nederland zowel bestanddelen als elementen van het misdrijf, terwijl beide termen in België hetzelfde betekenen (p. 188). Het materieel element (pp. 188-‐189): Het materieel element van een misdrijf is de uiterlijk waarneembare verschijningsvorm van dat misdrijf. Het gaat dus om een gedraging (GEEN voornemen!) die overeenkomt met een strafrechtelijke delictsomschrijving. Deze gedraging kan zowel actief (strafbare handeling) als passief (verzuim) gebeuren. Om strafbaar te zijn moet een handeling, in overeenstemming met het verbod op analoge interpretatie, zich op de door de wet omschreven manier manifesteren. Soms worden niet alle gedragingen die indruisen tegen een door de wet beschermde waarde omschreven in de strafwet. Zo was afzetterij (dranken en spijzen laten opdienen zonder te betalen) lange tijd niet strafbaar, hoewel het wel duidelijk inging tegen een door de wet beschermde waarde (bedrieglijke toe-‐eigening van andermans goed). Hoewel geargumenteerd kon worden dat dit duidelijk een geval van bedrieglijke toe-‐eigening was, kon niets ondernomen worden tegen afzetterij tot de wet op afzetterij (Art. 508bis) tot stand kwam. Het materieel element wordt dus voor elk misdrijf uitdrukkelijk omschreven in de strafwet. Vb.: het materieel element bij zowel moord als doodslag is hetzelfde, nl. het ontnemen van het leven van het slachtoffer. Het verschil ligt hem in het moreel element. Het moreel element (pp. 189-‐190): Het moreel element is de schuldvorm waarmee de gedraging gesteld werd. De gedraging op zich (het materieel element) volstaat dus niet om een strafbaar feit op te leveren. Dit zou immers verzaken aan het principe van nullem crimen sine culpa. De pleger moet ook schuldig bevonden worden aan het misdrijf, m.a.w. treft hem enige vorm van schuld? Grofweg 2 betekenissen van schuld: in enge zin en in brede zin. Enge zin: er wordt gekeken naar de psychologische band tussen dader en gedraging: is er sprake van opzet of onachtzaamheid. Brede zin: Bij deze hedendaagse opvatting is de verwijtbaarheid van een strafbare gedraging van belang: een strafbare gedraging leidt pas tot strafrechtelijke verantwoordelijkheid
28
wanneer de gedraging aan de dader verweten kan worden. Een logisch gevolg hiervan zijn de schulduitsluitingsgronden: dwang, dwaling, jeugdige leeftijd of geestesziekte. In deze gevallen wordt de dader niet veroordeeld. Vb.: Wanneer je onder bedreiging van een pistool een snelheidsovertreding begaat, kan die overtreding je niet strafrechtelijk aangerekend worden. Het element van wederrechtelijkheid: Het element van wederrechtelijkheid is in se de vraag of er rechtvaardigingsgronden zijn die het misdrijf rechtvaardigen. Een strafbare gedraging waarbij de dader daadwerkelijk schuld treft zal dus slechts strafbaar worden gesteld wanneer de daad wederrechtelijk is, d.w.z. wanneer er geen rechtvaardigingsgronden zijn. Vb.: Een chirurg brengt bij een operatie opzettelijk (moreel element) slagen en verwondingen aan (materieel element). Hij kan zich echter op de rechtvaardigingsgrond van het wettelijk voorschrift beroepen. De handeling is niet wederrechtelijk en dus ook niet strafbaar. 32q. Art 561 : welk soort misdrijf ? Wat is het moreel element? Zie vraag 32 m: Art. 561=artikel over nachtrumoer. 32 r Een absurd misdrijf is het stellen van een strafbare gedraging op een onmogelijke/absurde wijze. Het is echter niet strafbaar omdat het een absurde uitvoeringshandeling is, dus een onmogelijke poging tot het stellen van een strafbaar feit. De absurde uitvoering maakt het dat je eigenlijk het strafbaar feit niet kan plegen. vb.: Iemand vermoorden d.m.v. een toverspreuk, als je er echt in gelooft zou dit een strafbare stelling zijn, maar niemand kan magie doen dus is het een absurd misdrijf. 32 s Een putatief misdrijf is een misdrijf dat enkel bestaat in de verbeelding van de dader. Die meent verkeerdelijk dat hij een misdrijf begaat, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is omdat aan de juridisch noodzakelijke voorwaarden voor het bestaan van het misdrijf niet is voldaan. vb.: ontvoering met instemming van de ontvoerde van een meerderjarige van wie men denkt dat hij/zij minderjarig is, wegnemen van een zaak waarvan de dader de eigenaar is, het verzuim van hulp te verlenen bij iemand die al dood is. >> Verschilt van ondeugdelijk misdrijf omdat het mogelijk is om materiële gedragingen te stellen die nodig zijn om het vermeende misdrijf te voltooien (de ontvoering, ...) terwijl dit bij het ondeugdelijk misdrijf in concreto onmogelijk is (bv. doding van een lijk). Putatief misdrijf maakt net als absurde misdrijven deel uit van onmogelijke misdrijven. 32 t Juist: kinderverlating is een voortdurend misdrijf (art. 423-‐424 Sw.), het is een ononderbroken delictuele toestand waarin de daders zich bevinden, i.t.t. aflopende misdrijven waarna het misdrijf stopt eens alle elementen voltooid zijn ervan.
29
Bron: Vraag 32r http://www.lombrosiana.be/forum/viewtopic.php?f=124&t=8122 Vraag 32s http://books.google.be/books?id=XccuBX0SgXoC&pg=PA90&lpg=PA90&dq=definitie+absurd +misdrijf+juridisch&source=bl&ots=URNtYeLr0w&sig=5TfJ_BU9PMI2qbbq6yjKVEO2YE8&hl= en&ei=BjO5S7iKK8OTOIqZtKEL&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=1&ved=0CAYQ6A EwAA#v=onepage&q=&f=false Vraag 32t http://books.google.be/books?id=THohY9EjmPMC&pg=PA187&lpg=PA187&dq=voortdurend +misdrijf+kinderverlating&source=bl&ots=UcjyMiV263&sig=5eKNphw13vSQ7buJbEJFB5Y7Iy g&hl=en&ei=ZzW5S7urOIb7OaPi7aAL&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=1&ved=0C AgQ6AEwAA#v=onepage&q=voortdurend%20misdrijf%20kinderverlating&f=false 32u Voortgezette (niet te verwarren met voortdurende) misdrijven, collectieve misdrijven of samengestelde misdrijven bestaan uit verscheidene strafbare gedragingen, die elk op zichzelf een misdrijf uitmaken, maar die als één misdrijf worden beschouwd omdat zij de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet (art. 65 Sw.). Een collectief misdrijf kan uit identieke of uit verschillende misdrijven bestaan: 1) Strafbare gedragingen van dezelfde aard: bv meerdere diefstallen, meerdere slagen en verwondingen, vervaardiging van meerdere valse munten, enz. 2) Strafbare gedragingen van verschillende aard: bv wanneer eenzelfde persoon een vals stuk vervaardigt (art. 196 Sw.) en er vervolgens gebruik van maakt (art. 197 Sw.) om een oplichting te plegen (art. 496 Sw.), of wanneer een bediende misbruik van vertrouwen pleegt door gelden in een handelszaak te verduisteren (art. 491 Sw.) en vervolgens om deze verduistering te verbergen, de inventaris van de goederen of de jaarrekeningen vervalst. Oorspronkelijk had het tot doel de ingewikkelde regels inzake de straftoemeting bij meerdaadse samenloop te omzeilen. Pas in 1994 werd het uitdrukkelijk in een wetsbepaling opgenomen (art. 65 Sw.). De rechtspraak vereist niet dat het opzet, dat heeft geleid tot het plegen van de misdrijven die samen het collectief misdrijf vormen, reeds bij het eerste misdrijf bestond. Het volstaat dat de feiten verenigd zijn door een eenheid van doel en verwezenlijking. (boek p228-‐229) 32.v. De verspreiding van gruwelvideo’s (videocassettes waarin extreem gruwelijke beelden worden vertoond) kunnen geen aanleiding geven tot strafvervolging op basis van art. 383 Sw. (openbare zedenschennis). Zo oordeelde een rechter dat de wetsbepaling die zedenschendende publicaties bestraft, hoewel zij dit niet expliciet bepaalt, beperkt is tot publicaties strijdig met de seksuele moraal. Er is een specifieke wettekst nodig om de bestraffing van de verspreiding van gruwelvideo’s mogelijk te maken. Zolang dit niet is gebeurd, kan de strafwet niet op deze gedragingen worden toegepast ook al worden zij in brede lagen van de bevolking als uiterst laakbaar ervaren. (boek p87) 33. Verbeurdverklaring (of confiscatie) is een rechterlijke beslissing die het eigendomsrecht over bepaalde zaken, die verband houden met het misdrijf, aan de veroordeelde ontneemt. (boek p427)
30
Beslag is een handeling die een gerechtsdeurwaarder in het kader van zijn ambt stelt en waarbij hij goederen aanwijst en beschrijft, waarop de tenuitvoerlegging zal plaatsvinden. (Juridisch zakwoordenboek) Indien goederen of zaken of financiële middelen de opbrengst zijn van een misdrijf en in aanmerking komen voor verbeurdverklaring, kunnen zij tijdens het gerechtelijk onderzoek in beslag worden genomen (in afwachting van de verbeurdverklaring als straf, de teruggave aan de rechtmatige bezitter, of de schadeloosstelling van de benadeelde partij). (http://nl.wikipedia.org/wiki/Beslag_%28recht%29) 34. Er is bv sprake van een aberratio ictus of misslag wanneer persoon A persoon B wil neerschieten maar zijn doel mist en een toevallige voorbijganger C treft. Er wordt hier dus een andere handeling gesteld dan de voorafgeplande. Strikt genomen heeft men hier te maken met twee misdrijven, een gepoogd misdrijf (poging tot moord van B) en een onachtzaamheidmisdrijf (onopzettelijke doding van C). In België wordt de aberratio ictus als een voltooid misdrijf beschouwd en is voor kritiek vatbaar: zij leidt tot een zwaardere bestraffing dan een error personae (=persoon A wil B doden maar doodt C, die erg op B lijkt) dat beschouwd wordt als een gepoogd misdrijf. Een voltooid misdrijf wordt immers zwaarder bestraft dan een gepoogd misdrijf. Bij een strikte interpretatie zou t.a.v. de aberratio ictus echter slechts de straf, gesteld op het gepoogde misdrijf, mogen worden toegepast. (boek p360) 35) Dwang: A) Iemand begaat onder invloed van drugs een bankoverval, en had voordien niet het opzet dit te doen. Kan hij zich beroepen op 'onweerstaanbare dwang' ? Neen, hij kan zich niet beroepen op ‘onweerstaanbare dwang’. De voorwaarde dat de dwang niet mag te wijten zijn aan de dader brengt met zich dat de persoon die een misdrijf pleegt in een toestand van alcohol-‐ of drugintoxicatie slechts uitzonderlijk dwang als schulduitsluitingsgrond zal kunnen aanvoeren. Heeft hij in volle bewustzijn drugs of alcohol tot zich genomen, dan maakt dit precies de “voorafgaandelijke fout” uit die een beroep op dwang als schulduitsluitingsgrond zal uitsluiten.De culpa in causa leer wordt ook toegepast op opzettelijke misdrijven, gepleegd door een persoon die, alvorens zich in een toestand van alcohol of andere toxica nuttigt, zonder op dat ogenblik het inzicht te hebben een opzettelijk misdrijf te plegen, en vervolgens onder invloed van de drank of de toxica, toch een strafbare gedraging stelt, waarvoor opzet is vereist, voor het opzettelijk misdrijf kan worden verantwoordelijk gesteld. (p340-‐341) B) Geef het feitelijk en juridisch verschil tussen morele dwang en noodtoestand. Morele dwang kunnen we situeren bij de schulduitsluitingsgronden. Dwang heeft betrekking op het wilselement in het strafrechtelijk schuldbegrip. Dwang is uitdrukkelijk door het Strafwetboek bepaald in art.71. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen fysieke en morele dwang. Morele dwang bestaat uit de bedreiging met een ernstig kwaad, dat enkel kan worden vermeden door een misdrijf te plegen. Er zijn wel enkele voorwaarden gebonden of een misdrijf al dan niet onder de term dwang kan geplaatst worden. De dwang moet onweerstaanbaar zijn, de wil van de dader moet volledig uitgeschakeld zijn en de dwang mag niet aan de dader te wijten zijn. Noodtoestand kunnen we situeren bij de rechtvaardigingsgronden. Er is noodtoestand wanneer de strafwet wordt overtreden ter vrijwaring van een rechtsgoed dat “hoger” is dan de door de overtreden strafbepaling beschermde waarde. Er is dus een conflict tussen twee
31
rechtsgoederen, waarbij bewust de voorrang wordt gegeven aan het “hogere” rechtsgoed, ook al moet de strafwet hierbij geschonden worden. Noodtoestand kan voor alle misdrijven ingeroepen worden. In de rechtspraak is de noodtoestand gedurende geruime tijd beschouwd geweest als een vorm van morele dwang. De gelijkenis is hierin gelegen dat ook bij dwang de dader voor een conflictsituatie wordt geplaatst, waarin hij niet anders kan dan een strafbaar feit te plegen. Het verschil tussen beide is echter dat noodtoestand berust op een bewuste keuze van de dader, daar waar bij dwang deze keuzemogelijkheid ontbreekt: dwang betekent immers dat de wil van de dader (=keuzemogelijkheid) volledig is uitgeschakeld. Een ander verschil is dat bij morele dwang de hiërarchische verhouding tussen de twee betrokken rechtsgoederen niet speelt. Bij dwang kan ook aan het “lagere” rechtsgoed voorrang worden verleend, terwijl bij noodtoestand het “hogere” rechtsgoed steeds moet voorgaan. (p 336-‐339) Wat zijn de voorwaarden van noodtoestand? *subsidiariteit De vrijwaring van het beschermde rechtsgoed moet onmiddelijk noodzakelijk zijn. Zij houdt in dat het misdrijf dat wordt gepleegd om het beschermde rechtsgoed te vrijwaren NOODZAKELIJK moet zijn. *Proportionaliteit Het beschermde rechtsgoed moet van “hogere” , of minstens van gelijke waarde zijn als het geschonden rechtsgoed. De afweging tussen de twee “rechtsgoederen” waartussen wodt gekozen, gebeurt door de dader, maar het is uiteindelijk de recheter die over het waardenconflict beslist. (p250-‐251) 38. Correctionalisering? Wat is dat? Onder welke omstandigheden komt dit voor? Wie beslist hierover? Geef de relevante wetsbepalingen. -‐ Wat is dat? Correctionalisering is de techniek waarbij een als misdaad omschreven feit mits aanneming van verzachtende omstandigheden, naar de correctionele rechtbank wordt verwezen, i.p.v. naar het hof van assisen, het rechtscollege dat normaal bevoegd is om kennis te nemen van misdaden. (blz. 488) -‐ Onder welke omstandigheden komt dit voor? Het misdrijf moet in aanmerking komen voor verzachtende omstandigheden overeenkomstig art. 79-‐85 en 100 Sw. Daarnaast moet correctionalisering wettelijk toegelaten zijn. De meeste misdaden zijn vatbaar voor correctionalisering, maar er zijn ook uitzonderingen en deze worden opgesomd in de Wet Verzachtende Omstandigheden (art. 2 al. 3, 2°-‐7°) Hierbij geldt vooral de regel dat correctionalisering niet mogelijk is als de in de wet bepaalde straf 20 jaar opsluiting te boven gaat. (blz. 490) -‐ Wie beslist hierover? De onderzoeksgerechten belissen hierover en sinds 1994 ook de procureur des Konings. Als de onderzoeksgerechten tot correctionalisering beslissen, dan is het vonnisgerecht hierdoor gebonden en kan het zich niet onbevoegd verklaren. Als het daarentegen de procureur des Konings tot correctionalisering beslist, dan is het vonnisgerecht niet verplicht de aangevoerde verzachtende omstandigheden te aanvaarden en mag het zich onbevoegd verklaren. (blz. 489) -‐ Relevante wetsbepalingen art. 79-‐85, en 100 Sw. en de Wet Verzachtende Omstandigheden.
32
39. Evolutieve en extensieve interpretatie. Leg uit en geef een voorbeeld van extensief en evolutief. Dit behoort tot de teleologische interpretatie van de strafwet. Als de tekst niet duidelijk is, mag de rechter buiten de tekst om zoeken naar de bedoelingen van de wetgever. De wil van de wetgever mag op extensieve of evolutieve wijze worden geïnterpreteerd. Twee voorwaarden moeten hierbij steeds vervuld zijn: -‐ het feit moet onder de wettelijke definitie kunnen worden gebracht -‐ er moet zekerheid bestaan over de wil van de wetgever Een voorbeeld van extensieve interpretatie: het misdrijf valsheid in geschriften (art 193 Sw.), dit wordt in de praktijk ook toegepast op de vervalsing van nummerplaten. (blz. 84) Een voorbeeld van evolutieve interpretatie: diefstal (art. 461 Sw.) wordt toegepast op diefstal van elektriciteit. (blz.85) 40. Geestesgestoorden a. De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van minderjarigen en geestesgestoorden en een rechtspersoon. Bespreek de problematiek. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen -‐ De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen werd in België pas in 1999 ingevoerd. (blz. 126) -‐ Men heeft voor rechtspersonen gekozen voor een algemene strafbaarstelling (art. 5 Sw.), maar dan moet de strafbare gedraging wel verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon. Het nieuwe art. 7 bis Sw. bepaalt welke sancties specifiek gelden voor rechtspersonen. (blz. 129) -‐ De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen sluit de verantwoordelijkheid van de natuurlijke personen niet uit, maar het blijft beperkt tot natuurlijke personen die opzettelijk hebben gehandeld. Men vraagt zich af als men een rechtspersoon enkel een burgerlijke sanctionering geeft, of dit dat een voldoende repressief karakter zal hebben, want het zal minder “afschrikkend” zijn dan een strafrechtelijke veroordeling. Een ander belangrijk punt is dat het meestal gaat om crimes without a victim, waardoor er geen slachtoffers met concrete schadeaanspraken zijn. (blz. 130) -‐ Men vindt dat rechtspersonen rechten van verdediging moeten krijgen. Het E.H.R.M aanvaardt dat rechtspersonen titularis zijn van de fair trial rights. Het is dan ook logisch dat rechtspersonen het voorwerp kunnen uitmaken van een strafrechtelijke sanctie. Men neemt aan dat een rechtspersoon een eigen fout kan begaan. Het is niet de bedoeling de verantwoordelijkheid van rechtspersonen te beperken tot misdrijven, gepleegd door haar wettelijke of statutaire organen. De wet bepaalt niet uitdrukkelijk op welke wijze gedragingen moeten worden toegerekend aan de rechtspersoon, het is een feitenkwestie die aan de rechter wordt overgelaten. Het was niet de bedoeling van de wetgever om een objectieve aansprakelijkheid van de rechtspersoon in te voeren. Ook bij een rechtspersoon zal de schuld moeten beoordeeld worden door rekening te houden met zijn specificiteit. Rechtspersonen kunnen dus ook aan opzettelijke gedragingen of aan gedragingen uit onachtzaamheid schuldig worden bevonden. (blz. 131) -‐ Vaak blijkt dat in strafdossiers onvoldoende inlichtingen zijn verzameld om de misdrijven moreel aan de rechtspersoon te kunnen toerekenen of slaan de rechters deze stap over in de motivering van hun vonnis. Een rechtspersoon is verantwoordelijk voor de misdrijven die: hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of waarneming van zijn belangen, of die naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn
33
rekening werden gepleegd. Hierdoor worden alle strafbepalingen uit het Sw potentieel toepasselijk verklaard op rechtspersonen. (blz. 132) -‐ Ten opzichte van de misdrijven waarvoor sancties bepaald zijn die niet kunnen worden toegepast op rechtspersonen (bv. gevangenisstraf) heeft de wet een conversiemechanisme uitgewerkt waardoor deze sancties kunnen worden omgezet in geldboeten. (art. 41 bis Sw.) De strafrechtelijke verantwoordelijkheid geldt voor alle soorten rechtspersonen, hoewel er uitzonderingen zijn bij de publiekrechtelijke rechtspersonen: de federale staat, de gewesten en gemeenschappen, de provincies en gemeenten en de O.C.M.W’s, behoren er niet toe. (art 5 laatste al. Sw.) Politieke partijen en vakbonden vallen ook niet onder de bepalingen van de strefrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen. (blz. 133 en 303) -‐ Ook groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid, worden zoals de rechtspersoon strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld, maar deze zijn wel beperkt tot entiteiten met in essentie economische activiteiten. Feitelijke verenigingen en V.Z.W’s in oprichting worden daarentegen niet gelijkgesteld met rechtspersonen en genieten van strafrechtelijke immuniteit, hierbij zal men de bestraffing aan een natuurlijke persoon geven in plaats van aan de rechtspersoon. (blz. 134) -‐ Als een natuurlijke persoon wetens en willens handelde, dan kan hij samen met de rechtspersoon worden veroordeeld (cumul). Als dit niet het geval is, dan is er sprake van decumul en wordt ofwel de rechtspersoon ofwel de natuurlijke persoon gestraft, naargelang wie de zwaarste fout heeft gepleegd. (blz. 138) -‐ Naast een strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor rechtspersonen, blijven de administratieve en burgerlijke verantwoordelijkheid bestaan. De burgerlijke aansprakelijkheid geldt enkel voor de geldboeten, niet voor de confiscatie van vermogensvoordelen. Om dubbele sanctionering te vermijden, werd een art. 50bis Sw. ingelast: niemand kan burgerrechtelijk worden aansprakelijk gesteld voor de betaling van een geldboete waartoe een ander wordt veroordeeld, indien hij wegens dezelfde feiten strafrechtelijk wordt veroordeeld. (blz. 140) Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van minderjarigen en geestesgestoorden -‐ Twee categorieën personen werden aan het strafrecht ontrokken en aan niet-‐ repressieve vervangingsmaatregelen onderworpen. De eerste categorie zijn de minderjarigen met een Jeugbeschermingswet (zie B.W blz. 345 VRG codex), de tweede categorie zijn de geestesgestoorden met een Wet Bescherming Maatschappij. Deze personen zijn schuldonbekwaam, of ontoerekeningsvatbaar, want ze kunnen het moreel element van het misdrijf niet realiseren. Bij minderjarigen kunnen de repressieve vervangingsmaatregelen zelfs op preventieve wijze worden opgelegd, in de prédelictuele fase, dit geldt voor de minderjarigen, die zich in een “problematische opvoedingssituatie” bevinden. (blz. 141) -‐ Het gaat om personen die hetzij worden geacht te jong te zijn om zich de volle draagwijdte van hun gedragingen te realiseren, hetzij dit besef volledig of gedeeltelijk missen omdat zij geestesgestoord zijn. Voor geestesgestoorde geldt een schulduitsluitingsgrond bepaald door art. 71 Sw.: “Er is geen misdrijf, wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het ogenblik van het feit in staat van krankzinnigheid was of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan.”. De niet-‐repressieve vervangingsmaatregelen beogen de bescherming van de betrokkene of van de maatschappij. (blz. 298)
34
-‐ De burgerlijke sanctionering blijft van toepassing op de minderjarigen en geestesgestoorden op grond van art. 1384 al.2 en 1386bis B.W. (blz. 299) Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van minderjarigen -‐ Het strafrechtelijk statuut van minderjarigen is bepaald in de Jeugdbeschermingswet. Deze wet is van toepassing op minderjarigen die “een als misdrijf omschreven feit” (art. 36,4°) hebben gepleegd. Minderjarigen worden niet door gewone rechtscolleges, maar door jeugdrechtbanken berecht. Minderjarigen kunnen niet gestraft worden voor feiten die ze hebben gepleegd vooraleer zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt (art. 100ter Sw.), ook niet nadat zij meerderjarig zijn geworden. (blz. 299) -‐ De jeugdrechter kan enkel maatregelen met een opvoedend karakter opleggen, die zo nodig onder dwang kunnen worden uitgevoerd. Deze maatregelen eindigen op het ogenblijk waarop de minderjarige volwassen wordt, en kunnen in uitzonderlijke omstandigheden tot de leeftijd van 20 jaar voortduren (art. 37§3 Jeugdbeschermingswet) Minderjarigen tussen de 16 en 18 jaar kunnen in bepaalde omstandigheden volgens het gewone strafrecht worden vervolgd en berecht, de zgn. “uithandengeving”: indien de jeugdrechter in een concreet geval een opvoedende maatregel niet geschikt acht, kan hij de zaak uit handen geven en de minderjarige dooverwijzen naar de gewone rechtscolleges (art 57bis Jeugdbeschermingswet). Indien het strafbare feiten betreft die verband houden met het wegverkeer is deze uithandengeving automatisch: minderjarigen die op het ogenblik van de feiten meer dan 16 jaar waren, worden voor de politierechtbank gebracht, niet voor de jeugdrechtbank; (art. 36bis Jeugdberschermingswet). Het is niet omdat men er in de wet van uitgaat dat er bij een minderjarige afwezigheid van schuld is, dat de minderjarige niet met opzet kan gehandeld hebben. (blz. 300) -‐ Minderjarigen kunnen vanaf 16 jaar tot een administratief geldboete worden veroordeeld. (blz. 301) Strafrechtelijke aansprakelijkheid van geestesgestoorden -‐ Het srafrechtelijk statuut van geestesgestoorden is geregeld door de Wet Bescherming Maatschappij. Deze wet is van toepassing op personen die, op het ogenblik van het vonnis, geestesgestoord zijn. Geestesgestoorden worden door normale rechtscolleges berecht, niet door gespecialiseerde rechtbanken. De beslissing tot internering van een geestesgestoorde kan enkel door de strafgerechten worden bevolen, dus niet door een psychiater. (blz. 302) b. Geestesgestoorden en minderjarigen kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld? Ja of nee en leg uit Neen. Voor meer uitleg, zie antwoord op vraag 40a. 41. Materieel strafrecht: a. Wat is het materieel strafrecht? Het materieel strafrecht is het geheel der rechtsregels waardoor bepaalde gedragingen strafbaar worden gesteld en gesanctioneerd. De regels van het materieel strafrecht bepalen onder welke voorwaarden personen strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld en welke omstandigheden deze verantwoordelijkheid kunnen uitsluiten of beperken. Het materieel strafrecht bepaalt tevens de toepasselijke sancties en regelt hoe deze sancties in concrete gevallen door de rechter moeten worden toegepast. (p. 4) b. Leg uit: GW als bron van materieel strafrecht
35
Op grond van het legaliteitsbeginsel kan enkel de wet gedragingen strafbaar stellen: enkel de wet kan de materiële rechtsbron zijn van misdrijven en straffen. Dat het legaliteitsbeginsel als de voornaamste hoeksteen van het strafrecht wordt beschouwd, blijkt onder meer uit het feit dat het op verschillende plaatsen uitdrukkelijk geformuleerd is, o.a. in de Grondwet (art. 14). (p. 76) c. Geef het belang van het onderscheid tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen op het materieel strafrecht. Het onderscheid tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen is vooral van technisch belang in het materieel strafrecht: -‐ OPZET is in principe enkel vereist bij misdaden en wanbedrijven (tenzij de wet de onachtzaamheid uitdrukkelijk strafbaar stelt), bij overtredingen volstaat de loutere overtreding van de strafwet. -‐ POGING tot misdaad is steeds strafbaar. Daarentegen is poging tot wanbedrijf slechts strafbaar in de gevallen door de wet bepaald. Poging tot overtreding is in principe niet strafbaar. (vb. verkeersovertreding) -‐ DEELNEMING is slechts mogelijk bij misdaden en wanbedrijven. De strafmaat bij medeplichtigheid aan misdaden is verschillend van die voor medeplichtigheid aan wanbedrijven. -‐ HERHALING: de voorwaarden (algemene of specifieke herhaling; permanente of tijdelijke herhaling) en de maat van de strafverzwaring verschillen naargelang het gaat om herhaling van misdaden, wanbedrijven of overtredingen. -‐ SAMENLOOP: de regels van samenloop zijn verschillend voor misdaden, wanbedrijven en overtredingen -‐ VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN: de strafvermindering bij toepassing van verzachtende omstandigheden verschilt naargelang het om een misdaad of een wanbedrijf gaat. Voor overtredingen is niets bepaald. -‐ VERVANGENDE GEVANGENISSTRAF voor de geldboeten is verschillend van duur naargelang het een veroordeling wegens een misdaad, een wanbedrijf of een overtreding betreft. -‐ WERKSTRAF is in principe slechts mogelijk in correctionele en in politiezaken. -‐ INTERNERING VAN GEESTESGESTOORDE DELINQUENTEN is slechts mogelijk voor misdaden en wanbedrijven. -‐ DE VERJARING VAN DE STRAF is van verschillende duur naargelang het een criminele, correctionele of een politiestraf betreft. (20j. – 10/5j. – 1j.) -‐ DE GELDING VAN DE STRAF IN DE RUIMTE: uitzonderlijk is de Belgische strafwet toepasselijk op misdrijven die in het buitenland worden gepleegd. In principe geldt dit enkel voor misdaden en wanbedrijven, NIET voor overtredingen. Bron: boek pg. 191 e.v. d. Geef de functie van het EVRM voor het Belgische materieel strafrecht Het recht van de wetgever om gedragingen te bestraffen wordt beperkt door de regels inzake mensenrechten (het EVRM). Maar de wetgever wordt door het EVRM ook verplicht bepaalde gedragingen strafbaar te stellen. Enkele voorbeelden van rechten die de wetgever moet respecteren: -‐ vermoeden van onschuld -‐ recht op eerlijk proces -‐ recht op privacy -‐ recht op vrije meningsuiting -‐ het gelijkheidsbeginsel
36
Gedragingen die deze rechten schenden, moeten dus bestraft worden. Enkele straffen die strijdig zijn met het EVRM: -‐ onmenselijke en vernederende straffen -‐ de doodstraf -‐ disproportionele straffen -‐ straffen strijdig met het recht op eigendom -‐ straffen in strijd met het gelijkheidsbeginsel Het EVRM verbiedt de wetgever gebruik te maken van deze straffen. Bron: boek pg. 89 e.v. 42. Wat is de equivalentieleer + vb + wat is het voordeel van de equivalentieleer? Definitie: De equivalentieleer stelt dat alle antecedenten van een gevolg gelijkwaardig zijn om als oorzaak te worden in aanmerking genomen. De equivalentieleer heeft een aantal toepassingsvormen met eigen werking: meerdere oorzaken, bijzondere geschiktheid voor schade, verwijderde oorzaken en de noodzakelijkheidvereiste van de schade. Bij meerdere oorzaken wordt elke oorzaak, die aan het vereiste van causaal verband voldoet, in aanmerking genomen: elke fout geeft aanleiding tot aansprakelijkheid. Indien de schade bij het slachtoffer veroorzaakt is bijv. door verschillende daders, dan staan alle daders ten aanzien van het slachtoffer in voor de volledige schade. Vben: een apotheker geeft zonder doktersvoorschrift een geneesmiddel mee aan een klant. Het geneesmiddel dient om huidziektes te behandelen. De klant had horen zeggen dat het geneesmiddel in combinatie met onder de zonnebank liggen het bruinen zou bevorderen. De klant loopt echter brandwonden op. Door de eigen fout van het slachtoffer acht de rechtbank de schuld van de apotheker aan onopzettelijke slagen en verwondingen niet bewezen. Nochtans kan moeilijk worden ontkend dat ook het afleveren van het geneesmiddel zonder doktersvoorschrift (in strijd met art. 6 § 1 Geneesmiddelenwet) een fout is in oorzakelijk verband met de schade. Wanneer drie dronken personen een voorbijganger aftuigen, staan ze alle drie in voor de volledige schade, dus ook voor de schadelijke gevolgen van een slag door de andere toegebracht. Voordeel: De equivalentieleer biedt het slachtoffer zonder twijfel de beste bescherming. Voor meer info zie: http://users.ugent.be/~rdecorte/documenten/doctrine/[1]OD.pdf Zie boek: strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, p 310 43. Is art.43quater strijdig met het EVRM-‐beginsel van onschuld Definitie: De equivalentieleer stelt dat alle antecedenten van een gevolg gelijkwaardig zijn om als oorzaak te worden in aanmerking genomen. De vraag die de rechter zich moet stellen is of het gevolg zich ook hebben voorgedaan indien de gedraging niet had plaatsgevonden. Het is een conditio sine qua non. De equivalentieleer heeft een aantal toepassingsvormen met eigen werking: meerdere oorzaken, bijzondere geschiktheid voor schade, verwijderde oorzaken en de noodzakelijkheidvereiste van de schade. Bij meerdere oorzaken wordt elke oorzaak, die aan het vereiste van causaal verband voldoet, in aanmerking genomen: elke fout geeft aanleiding tot aansprakelijkheid. Indien de schade bij het slachtoffer veroorzaakt is bijv. door verschillende daders, dan staan alle daders ten aanzien van het slachtoffer in voor de volledige schade.
37
Vben: een apotheker geeft zonder doktersvoorschrift een geneesmiddel mee aan een klant. Het geneesmiddel dient om huidziektes te behandelen. De klant had horen zeggen dat het geneesmiddel in combinatie met onder de zonnebank liggen het bruinen zou bevorderen. De klant loopt echter brandwonden op. Door de eigen fout van het slachtoffer acht de rechtbank de schuld van de apotheker aan onopzettelijke slagen en verwondingen niet bewezen. Nochtans kan moeilijk worden ontkend dat ook het afleveren van het geneesmiddel zonder doktersvoorschrift (in strijd met art. 6 § 1 Geneesmiddelenwet) een fout is in oorzakelijk verband met de schade. Wanneer drie dronken personen een voorbijganger aftuigen, staan ze alle drie in voor de volledige schade, dus ook voor de schadelijke gevolgen van een slag door de andere toegebracht. Voordeel: De equivalentieleer biedt het slachtoffer zonder twijfel de beste bescherming. Nadeel : De equivalentieleer geeft soms aanleiding tot onbillijke resultaten. Bron : oek strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen p.310 44. Is art.43quater strijdig met het EVRM-‐beginsel van onschuld Art. 43 quater is een artikel over de verruimde confiscatie van voordeelsontneming waarin de bewijslast verdeeld wordt, het O.M. moet ernstige en concrete aanwijzingen geven die op een onevenwicht wijzen. De verdachte op zijn beurt, moet aantonen dat deze aangroei van zijn vermogen niet afkomstig is uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld of van identieke feiten. Neen, volgens de indieners van de wet is de voorgestelde regeling niet strijdig met het E.V.R.M. omdat het niet om een omkering van de bewijslast gaat, maar enkel over een ‘verdeling’ ervan tussen het openbaar ministerie en de veroordeelde. aldus wordt niet ingegaan tegen de principes die door het Europees Hof zijn gesteld i.v.m. het vermoeden van onschuld en beperkte schildpresumpties (art.6.2), i.v.m. het zwijgrecht (art.6.1) en i.v.m., meer algemeen gesproken, het recht op een eerlijk proces. De procedure voldoet niet aan de maatstaven, bepaald door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Phillips vs Verenigd Koninkrijk. Bron : strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, p 448 45. verdediging a. Vergelijk het 'vermoeden van wettige verdediging' met het 'vermoeden van provocatie' (verwijs naar het wetboek waar nodig) * Wettige verdediging of noodweer : art. 416 Sw. Wettige verdediging is een bijzondere rechtvaardigingsgrond. Er zijn 2 vermoedens van wettige verdediging : artikel 417 Sw. Afwering bij nacht van de inklimming in een bewoond huis : art. 417 al. 2 Sw. Het is een vermoeden juris tantum (het vermoeden kan weerlegd worden). Verdediging tegen diefstal of plundering met geweld tegen personen : art. 417 al. 3 Sw.Het is ook een weerlegbaar vermoeden. * Uitlokking of provocatie: art. 411 Sw.
38
Uitlokking is een strafverminderende verschoningsgrond bij doodslag, slagen en verwondingen. Vermoeden van provocatie : art. 412 Sw. : voor de personen die bij de dag de inklimming of inbraak van een bewoond huis afweert. Conclusie : Het vermoeden van provocatie lijkt sterk op het vermoeden van wettige verdediging, maar er is een belangrijk verschil. De afwering bij vermoeden van provocatie gebeurt overdag in het geval van inklimming van een bewoond huis. Bron : Boek strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen p. 241, 245 b. Is wettige verdediging mogelijk bij straftoemeting? Wettige verdediging is een rechtvaardigingsgrond. Rechtvaardigingsgronden zijn omstandigheden waardoor een strafbaar feit zijn wederrechtelijk karakter verliest. Zij rechtvaardigen het misdrijf. Maar een rechtvaardigingsgrond is geen factor die bij de straftoemeting de wettelijk bepaalde minima kan verlagen of de maxima kan verhogen. Verschoningsgronden en verzachtende omstandigheden kunnen dit wel. Bron : Boek strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen p.476 47. Opzet: a. Welke zijn de 3 soorten opzet + vb met bijhorend artikel + belang onderscheid b. Welke vorm van opzet is vereist bij diefstal? Bij diefstal is het louter wegnemen van andermans zaak niet voldoende. Vereist is dat dit met bedrieglijk opzet gebeurde. (bedrieglijk opzet is vorm van bijzonder opzet). p 323 handboek 48. strafbaarstelling: a. In België beslist UM/RM/WM over de strafbaarstelling. Schrap+leg uit In principe mag enkel de wetgever bepalen welke gedragingen strafbaar zijn. Dit vloeit voort uit het beginsel van de scheiding der machten en het legaliteitsbeginsel en ook het beginsel van de volkssoevereiniteit. Het gevolg hiervan is: het verbod van zowel rechterlijke als van uitvoerende incriminatie. Een uitzondering op dit principe: de UM kan wel, op grond van een wet van de WM, de bevoegdheid toegewezen krijgen bepaalde materies te regelen en sancties te bepalen. b. Wat is het belang van de scheiding der machten in de strafbaarstelling? Zo blijft het legaliteitsbeginsel gewaarborgd. BOEK P 79 c. Het EVRM speelt een belangrijke rol in het bepalen van de strafbaarstellingen en straffen. Bespreek dit aan de hand van 4 voorbeelden voor de straffen en de strafbaarstellingen en leg uit. Daarnaast vloeit in bepaalde gevallen uit het EVRM een verplichting voort voor de nationale wetgevers om bepaalde gedragingen strafbaar te stellen. Zo mag de overheid zich er niet louter toe beperken zelf de artikelen 2, 3, 4 en 8 EVRM (resp. recht op leven, verbod va n foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen, verbod van slavernij en gedwongen arbeid, recht op eerbiediging van de privacy) niet te schenden, maar dient ze strafrechtelijke actie te ondernemen tegen personen die deze grondrechten miskennen, wat uiteraard adequate strafbepalingen veronderstelt maar ook de bereidheid van de overheid om klachten ernstig te onderzoeken. Een nalatigheid op dit vlak kan de verantwoordelijkheid
39
van de overheid in het gedrang brengen en leiden tot een veroordeling in Staatsburg. BOEK P 89 d. Kan de gedurende een lange periode niet-‐uitvoering van een op een strafbaar feit gestelde sanctie gevolgen hebben voor de strafbaarstelling. Omstandigheden die het verval of tenietgaan van de straffen meebrengen: vanaf p.525 De dood van de veroordeelde De verjaring van de straf: De verjaringstermijnen bij gewone omstandigheden zijn: -‐voor politionele straffen: 1 jaar -‐voor correctionele straffen: 5 jaar voor straffen tot 3 jaar, 10 jaar voor straffen boven de 3 jaar -‐ voor criminele straffen: 20 jaar met uitzondering voor de zware ‘core’ crimes ( misdaden tegen de mensheid, genocide en oorlogsmisdaden) die onverjaarbaar zijn. Amnestie Genade Vooral 2 is hier relevant om de vraag correct te beantwoorden. Een andere oplossing volgt bij de vraag voor de gevolgen van veroordeling voor strafbare feiten die al lang niet tot het vervolgbeleid behoorden. Daartegen kan de onoverwinnelijke dwaling worden aangevoerd. e. Geef de strafbaarstellingen en straffen strijdig met het EVRM Strafbaarstellingen strijdig met het EVRM: vanaf p.89 De strafbaarstellingen en het vermoeden van onschuld: Strijdig met art. 6, 2: De strafbaarstelling mag geen onweerlegbaar vermoeden van onschuld omvatten. De strafbaarstellingen strijdig met het recht op een eerlijk proces: Strijdig met art. 6 EVRM: bv. de strafbaarstellingen die de verdachte ertoe verplichten aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Strafbaarstellingen strijdig met het recht op privacy: Strijdig met het art. 8 EVRM: Ontoelaatbare inmengingen in het recht op privacy. De strafbaarstellingen strijdig met het recht op vrije meningsuiting: Strijdig met het art. 10 EVRM: bv. het verbod op informatieverstrekking over abortus en de godsdienstvrijheid op disproportionele wijze beperken. Beperkingen ingevolge het gelijkheidsbeginsel: Strijdig met art. 10, 11 en 11bis G.W. Decriminalisering abortus en euthanasie: Strijdig met het recht op leven?: Strijdig met art. 2 EVRM? 5 en 6 zijn aanvullende puntjes Straffen strijdig met het EVRM: vanaf p. 93 Onmenselijke en onterende straffen: Strijdig met art.3 EVRM zijn o.a. de foltering, zweepslagen en de schandpaal. De doodstraf: Strijdig met art.2 EVRM: Zowel in vredes-‐ als in oorlogstijd mag de doodstraf niet worden opgelegd. ( In 1996 in België afgeschaft en in 2005 in de Grondwet verankerd!). Disproportionele straffen. Straffen strijdig met het recht op eigendom: Strijdig met art.1 Protocol Nr.1 bij het EVRM. Straffenstrijdig met het gelijkheidsbeginsel: Strijdig met art. 10, 11 en 11bis G.W. 49a. Rechtspositie: Bespreek de externe rechtspositie van de gedetineerde + geef de evolutie doorheen de geschiedenis.
40
à De externe rechtspositie van veroordeelden = de rechtspositie ( de rechten en plichten van de gedetineerde) m.b.t. “extra-‐ murale” aspecten van de detentie, zoals bv. Alle modaliteiten van strafonderbreking of vervroegde invrijheidstelling. Het gaat m.a.w. om de contacten met de samenleving en de modaliteiten om geleidelijk terug in die samenleving opgenomen te worden. Evolutie: ð Oorspronkelijk, in de optiek van de wetgever van 1867, werd ervan uitgegaan dat de veroordeelde in elk geval de vrijheidstraf, volledig zou ondergaan. Onder invloed van het positivisme en het nieuw sociaal verweer werd een systeem ingevoerd dat toeliet in te grijpen op de uitvoering van de gevangenisstraf wanneer de veroordeelde voldoende blijk van verbetering zou hebben gegeven. ð Vanaf 1888 interesseerde men zich ook in de rechtspositie van zij die binnen de gevangenismuren zaten. De Wet Lejeune van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling was één van de eerste stappen in die richting. ð Pas in 1998 werd deze wet vervangen door de Wet van 5 maart 1998 betreffende datzelfde onderwerp. Eveneens in 1998 werd de Wet 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, die tot dan toe door de minister van Justitie werd genomen, aan een administratieve commissie overgedragen meerbepaald de Commissie voor de Voorwaardelijke Invrijheidstelling. ð Naast deze wettelijke regelingen waren er een reeks niet-‐gepubliceerde ministeriële omzendbrieven betreffende materies zoals penitentiair verlof, korte gevangenisstraffen, voorlopige invrijheidstelling, elektronisch toezicht, enz. ð In 2006 werden deze omzendbrieven in overeenstemming gebracht me een alomvattende wet die de externe rechtspositie omschreef, de Wet Strafuitvoering, welke voortaan de wettelijke basis zal vormen voor deze strafuitvoeringsmodaliteiten. Bron: p. 520 van het handboek ( 7de herziene uitgave) 49b. Rechtspositie: Leg uit: interne rechtspositie (van gedetineerden): = De rechtspositie (de rechten en plichten van de gedetineerde) tijdens de vrijheidsbeneming “intra muros” (binnen de muren) van de gevangenis. Bron: p. 517 van het handboek ( 7de herziene uitgave) 50. Wat houdt ter beschikkingstelling in? Bespreek ook de evolutie. = een formeel bijkomende straf, naar zijn inhoud bedoeld als beveiligingsmaatregel ten aanzien van recidivisten, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, waarbij de veroordeelde na afloop van zijn vrijheidstraf, voor en door de rechter bepaalde termijn onder het toezicht wordt geplaatst van de minister van Justitie, die hem in vrijheid kan laten onder de door hem bepaalde voorwaarden of zijn internering kan gelasten. Bron: “De Valcks’’ ( Juridisch woordenboek) Het is een bijkomende straf die wordt uitgevoerd na de uitzitting van de gevangenisstraf en die tot doel heeft de maatschappij tegen gevaarlijke delinquenten te beschermen. Zo wordt aan de minister van justitie de mogelijkheid geboden, veroordeelden, na het ondergaan van hun straf, nog verder gevangen te houden. Evolutie: (Het handboek maakt enkel melding van volgende zaken) ð De T.B.R. werd ingevoerd door de Wet Bescherming Maatschappij.
41
ð In de nasleep van de zaken Dutroux-‐Nihoul en Derochette eind jaren ’90, kwam er naast enkele nieuwe regels inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling ook een wijziging van het regime betreffende de T.B.R. waar naast recidivisten en gewoontemisdadigers nu ook daders van bepaalde seksuele misdrijven voor deze maatregel in aanmerking kwamen. ð In de toekomst zal de opvolging van deze maatregel gebeuren door de strafuitvoeringsrechtbank. T.B.R. zal dan heten “terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank”. De nieuwe wetsbepalingen worden ingelast in art 34bis tot 34quinquies Sw. En in de Wet Strafuitvoering. De Wet Bescherming Maatschappij zal verdwijnen. Bron: p 412 van het handboek ( 7de herziene uitgave) 51. Onachtzaamheid Geef het verschil tussen nalatigheid en onachtzaamheid + art Nalatigheid duidt op het verzuim, een niet-‐ handelen en slaat op het materieel element. De onachtzaamheid vind je terug in art. 418 Sw. en wordt gedefinieerd als het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg en dit slaat op het moreel element. Klopt dit: i. Onachtzaamheid: Vergeten je belastingen te betalen: juist want onvoorzichtigheid ii. Nalatigheid: Je belastingen niet willen betalen, dus het ook niet doen juist Gaan verzuim en nalatigheid altijd samen en zo niet, wat is het verschil? Ja, nalatigheid duidt op een verzuim, een niet-‐ handelen. Bron: P 317 van het handboek (7de herziene uitgave) 52a. Wat is dolus generalis,specialis en eventualis? Dolus generalis (algemeen opzet) : Wanneer de wet het opzet niet verder omschrijft,volstaat dat de dader de strafbare gedraging “wetens en willens” heeft gepleegd. Hierbij is geen kwaad opzet vereist. (pag. 320-‐321) Dolus specialis ( bijzonder opzet) : Soms vereist de wet dat de dader bij het plegen van het misdrijf een bijzondere geestesgesteldheid had, als voorwaarde voor de strafbaarheid van de gedraging. Het loutere wetens en willens handelen volstaat dan niet: vereist is dat de dader kwaadwillig handelde, of met bedrieglijk opzet, of met het oogmerk te schaden. De wet vermeldt dit uitdrukkelijk. (pag. 323-‐324) Dolus eventualis ( onrechtstreeks opzet) : een opzetvorm die kan worden toegepast bij gevolgdelicten, nl. de misdrijven waarbij een bepaald gevolg wordt strafbaar gesteld, hetzij als constitutief element hetzij als verzwarende omstandigheid. Het wordt niet uitdrukkelijk omschreven in het Strafwetboek. ( pag. 326) Opmerking : dolus eventualis is niet te kennen. 52b. Juist/fout + verklaring: bij art x (gijzeling) is er sprake van dolus specialis Voor gijzeling is vereist dat de vrijheidsberoving van het slachtoffer wordt verricht met de bedoeling het slachtoffer borg te doen staan voor de voldoening van een bevel of voorwaarde. Zonder deze bijkomende bedoeling is er slechts sprake van onrechtmatige vrijheidsberoving. Dus dit is inderdaad een dolus specialis. ( pag. 324) 53. Wat is een impliciet wettelijk voorschrift + 2 voorbeelden Een wettelijk voorschrift valt onder de rechtvaardigingsgronden en omvat zowel een expliciet als een impliciet voorschrift. Bij een impliciet wettelijk voorschrift wordt art. 70 toegepast op een aantal situaties waarin de tegennorm niet uitdrukkelijk in de strafbaarstelling is opgenomen. (pag. 259) Voorbeelden : ‘Het ouderlijk kastijdingrecht’ of iusta fustigatio
42
Traditioneel wordt aangenomen dat lichte slagen (bv. Oorvegen,een kleine tik op de vingers,enz.) door ouders op hun kinderen gepleegd,op grond van art. 70 Sw. kunnen worden gerechtvaardigd. Strikt genomen gaat het hier om schendingen van art. 398 Sw. (opzettelijke slagen). De tegennorm wordt hier gevormd door de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek waardoor de ouders tot opvoeding en bewaking worden verplicht. Opmerking : De tegennorm zal worden beoordeeld in het licht van wat in de omstandigheden van de zaak sociaal en pedagogisch aanvaardbaar is. Ook het EVRM speelt hier een rol. (pag. 259-‐260) Bepaalde sportactiviteiten T.a.v de beoefening van sportactiviteiten die gepaard kunnen gaan met het toebrengen van slagen en evt. met lichamelijk letstel,wordt eveneens het wettelijk voorschrift als rechtvaardigingsgrond toegepast. Vandaag wordt de niet-‐bestraffing van sportactiviteiten die strikt genomen een schending van de strafwet inhouden,gefundeerd op art. 1966 BW., dat de wettigheid van sportmanifestaties impliceert. Opmerking : voor sommige sporten,zoals bv. de bokssport,is in een aparte regeling voorzien. Opmerking : om zich op straffeloosheid te beroepen zal de sporter in kwestie de spelregels van de betrokken sport moeten naleven, en niets belet dat hij, wanneer hij uit onachtzaamheid,of uit gebrek aan voorzorg of vooruitzicht aan een ander (speler of toeschouwer) lichamelijk letsel toebrengt,zal kunnen worden vervolgd op grond van art. 418 tot 420 Sw. (pag. 261-‐262) 54. Iter criminis = de weg die wordt afgelegd tussen de conceptie en de uiteindelijke voltooiing van het misdrijf. Er worden 3 stadia onderscheiden: 1) Het voornemen: Dit stadium is niet strafbaar. 2) Het begin van uitvoering: Er is sprake van poging (art. 51) 3) Voltooid misdrijf: Dit is altijd strafbaar. De onderlinge afbakening tussen de drie stadia is van cruciaal belang. Waar men de grens legt tussen de loutere voorbereiding en het begin van de uitvoering is determinerend voor de strafbaarheid van de gedraging. Waar men de grens legt tussen de poging en het voltooid misdrijf bepaalt mede het antwoord op de vraag of spontane terugtred mogelijk is. De afbakening heeft ook strafvordelijke gevolgen immers de opsporings-‐ en vervolginsbevoegdheden van politie en parket ontstaan in principe pas vanaf het ogenblik dat er een misdrijf is. M.a.w. pas wanneer dader zich in het stadium van de strafbare poging bevindt. (Bron: Handboek strafrecht p.352 tot 353) 55. Arrest Goktepe v. Belgie Inhoud van het arrest: De zaak betrof een diefstal die gepaard ging met dodelijk geweld waarbij verschillende daders betrokken waren. Hoewel uit de behandeling van de zaak ter terechtzitting van het Hof van Assisen duidelijk was gebleken welke dader de dodelijke verwondingen had toegebracht, weigerde de voorzitter van het Hof van Assisen aan de jury afzonderlijke vragen te stellen over de schuld van elk van de andere daders waaronder ook Goktepe aan de verzwarende omstandigheid van het veroorzaken van de dood. Volgens de theorie van de accessoriteit van de deelneming hoefde dat ook niet. De objectieve verzwarende omstandigheden worden immers vanzelf toegerekend aan alle betrokkenen zodat enkel de vraag moest worden of de schuld van elke dader aan het feit was bewezen.
43
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betekende deze handelswijze een schending van het recht op een eerlijk proces. Ze laat immers niet aan elke dader toe om zijn individueel aandeel in het plegen van het misdrijf aan te tonen en evenmin aan de jury om over de mate van verantwoordelijkheid van eenieder gedifferentieerd uitspraak te doen. Invloed arrest op het strafrecht: Sinds het arrest Goktepe v. België is de automatische toerekening van de objectieve verzwarende omstandigheden aan alle mededaders en medeplichtigen op de helling komen te staan. Elke mededader en medeplichtige moet voortaan de mogelijkheid krijgen om aan te tonen dat hij niet had ingestemd met of niet betrokken was bij de verwezenlijking van deze of gene objectieve verzwarende omstandigheid. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de deelnemers die zich enkel schuldig hebben gemaakt aan het basismisdrijf alleen en de deelnemers aan wie daarenboven de verzwarende omstandigheden moeten worden toegerekend. (Bron: Handboek strafrecht p. 375 tot 376) 56. Geef de soorten dwaling + vb + verschil Soorten In beide gevallen wordt vereist dat de dwaling onoverwinnelijk is en dat zij betrekking moet hebben op een constitutief element van het misdrijf. 1.1 Feitelijke dwaling De dader vergist zich omtrent de vraag of zijn gedraging onder de toepassing van de stafwet valt. Hij is wel op de hoogte van de strafbaarstelling, maar meent dat deze op zijn gedraging niet toepasselijk is. (p343) Vb. Morgan had aan een aantal vrienden wijsgemaakt dat zijn echtgenote er plezier in schiep onder dwang te worden “genomen”. Aangespoord hierdoor begaven de vrienden zich, in het gezelschap van Morgan , bij zijn echtgenote, en hielden te onrechte maar te goeder trouw haar stegenstribbelingen voor uitingen van genot. Toen zij naderhand werden vervolgd wegens verkrachting voerden zij aan dat zij hadden gedwaald, omdat zij oprecht in de veronderstelling verkeerde dat de vrouw toestemde. 1.2 Rechtsdwaling De dader vergist zich echter over de strafbaarheid van de gedraging, doordat hij hetzij niet weet dat de gedraging strafbaar is , hetzij zich over de draagwijdte van de bestaande strafbaarstelling vergist. (p345) Vb. De niet vervolging van de “Duitse lotto” had bij de betrokkenen de indruk gewekt dat het om een toegelaten loterij ging en zij werden om deze reden vrijgesproken op grond van dwaling. 57. Situeer en verklaar: cumul en decumul Het gaat over de samenloop en cumulatie van verantwoordelijkheid van een rechtspersoon en een natuurlijke persoon. (p136)(een vorm van strafbare deelneming) Rechtspersoon en natuurlijke persoon plegen hetzelfde misdrijf. Cumul: Wanneer de geïdentificeerde natuurlijke persoon wetens en willens heeft gehandeld, worden zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon gestraft. Decumul: Indien de natuurlijke persoon die het misdrijf pleegde niet wetens en willens handelde dan wordt ofwel de natuurlijke persoon ofwel de rechtspersoon gestraft. Het criterium hier is diegene die de zwaarste fout heeft gepleegd. 58. Situeer en verklaar: productum sceleris, objectum sceleris en lucra sceleris Productum sceleris en objectum sceleris horen beiden thuis bij de gewone confiscatie (p430)
44
Lucra sceleris hoort thuis bij de confiscatie van vermogensvoordelen of voordeelsontneming (p435) Productum sceleris: De bijzondere verbeurdverklaring kan worden toegepast op “de zaken die uit het misdrijf voorkomen”. Hiermee wordt “het product van het misdrijf” bedoeld. Vb. Valse bankbiljetten bij het namaken van geld. Objectum sceleris: De bijzondere verbeurdverklaring kan worden toegepast op “de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken”. Hiermee wordt het voorwerp waarop het misdrijf werd gepleegd bedoeld. Vb. Valse identiteitskaart voor alcohol te kopen. Lucra sceleris: Waar de verbeurdverklaring bedoeld is om zaken die verband houden met het misdrijf en die er in zekere mate door “besmet” zijn (het voorwerp van het misdrijf{objectum sceleris}, de zaken die ervoor gediend hebben{instrumentum sceleris vb. valse sleutels bij diefstal} en de voortbrengselen{productum sceleris}) aan de dader te ontnemen, heeft de voordeelsontneming tot doel de onrechtmatige voordelen die uit het misdrijf werden verkregen aan dader te ontnemen. 59. Situeer en verklaar : A B C Complementaire wet HB p 54 Een zeer belangrijke, buiten het Strafwetboek ontwikkelde, wet die het Strafwetboek aanvult. Ze zijn tot stand gekomen onder invloed van het positivisme en het nieuw sociaal verweer. Hierdoor is het wetboek zuiver “klassiek” gebleven. Lombroso pag 20 Cesare Lombroso is één van grondleggers van de positivistische school en het sociaal verweer. Hij was arts in de gevangenis van Turijn en uit zijn ervaringen daar leerde hij dat er iets bestond als een ‘geboren misdadiger’. In zijn boek l’uomo delinquente’ wijst hij niet alleen op de biologische en genetische oorzaken van criminaliteit, maar ook op factoren zoals het klimaat, de leeftijd, het geslacht en de burgerlijke stand. Adequatieleer deze leer is bedoeld om de onbillijke conclusies waartoe de equivalentieleer in de praktijk leidt te verzachten. Volgens de adequatieleer wordt enkel rekening gehouden met de gevolgen van de gedraging die voorzienbaar waren op het ogenblik waarop zij werd gepleegd. Dus: als oorzaak komen enkel die antecedenten in aanmerking waarvan het voorzienbaar was dat zij tot het gevolg zouden leiden. Voorbeeld: De auto van verdachte –een Amerikaanse slee met gladde achterbanden– reed met grote snelheid –ongeveer 70 km/u waar slechts 50 km/u is toegestaan– in een grote winkelstraat in Den Haag. Door de regen en de natte tramrails raakte hij in een slip en botste tegen een verkeerszuil, waarna de auto is gekanteld en op het dak liggend is doorgeschoven terwijl de achterkant van de auto in de richting van het trottoir is gedraaid. Intussen heeft de auto een voetganger geraakt die daardoor tegen een etalageruit terecht is gekomen. Door
45
het vallende glas van de gebroken etalageruit raakte deze man ernstig gewond, terwijl een vrouw dodelijk gewond raakte. Dienaangaand overwoog de Hoge Raad: dat toch de in de bewezenverklaring vermelde reeks van gebeurtenissen, volgend op de botsing, naar algemene ervaringsregelen te rekenen is tot hetgeen als gevolg van zodanige botsing van de bij een snelheid van ongeveer 70 km p. uur in een slip geraakte auto tegen een —zich nabij een etalageruit bevindende— verkeerszuil redelijkerwijze is te voorzien; Het Etalageruit-‐arrest biedt een voorbeeld van de leer van de redelijke voorzienbaarheid of adequate veroorzaking in het strafrecht. Bron 1: boek, p. 310 Bron2: http://nl.wikipedia.org/wiki/Oorzakelijkheid Bron 3: http://nl.wikipedia.org/wiki/Etalageruit-‐arrest sepot http://nl.wikipedia.org/wiki/Sepot HB p 40 Het parket dan om technische of om beleidsredenen afzien van vervolging, al dan niet onder voorwaarden. Deze techniek, sepot genoemd, leidt ertoe dat de zaak zonder gevolg wordt gerangschikt. Eerherstel pag 553 Eerherstel is de schrapping uit het strafregister van veroordelingen die niet krachtens art. 619 Sv. Automatisch uitgewist worden, maar door een rechterlijke beslissing. Zie artikelen 621-‐634 Sv. Om eerherstel te bekomen moet men zich wenden tot de Procureur des Konings, de uiteindelijke beslissing wordt genomen door de Kamer van Inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep. De veroordeeld moet aan bepaalde voorwaarden voldoen (zie hiervoor pag 554 van het Handboek, zevende druk). Zie ook nog het Begrippenboek van Staatsrecht pag 111 (vijfde druk) qui peut et n'empeche pêche deze bepaling wordt gebruikt om hem te straffen die een misdrijf kan doen ophouden, maar er niets tegen onderneemt. Voorbeeld: een jeugdmonitor begeleidt jongeren op een treinreis, die in een van de treincoupés een reizigster verkrachtten. Terwijl dit gebeurde stond de monitor, zich van niets bewust, in de doorgang en was niet verontrust door het lawaai in een van de coupés. Hij werd schuldig bevonden aan hulpverzuim aan een persoon in nood. Bron: boek, p. 384 Schadebeperkingsbeginselµ NIET GEVONDEN IN BOEK de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming maximaal tegen te gaan, vooral in de mate dat zij negatieve repercussies hebben op de toekomstige mogelijkheden van de gedetineerde om normaal te kunnen functioneren in de vrije samenleving Abolutionisme pag 29 Het abolutionisme is de meest radicale strekking binnen het nieuw realisme. De Rotterdamse Hoogleraar L. Hulsman is de grootste voorstander van deze strekking. De
46
abolitionisten willen het strafrecht afschaffen, omdat het niets oplost en zelfs aan de basis ligt van vele maatschappelijk problemen. Alternatieven zijn dan b.v. afhandeling door betrokken partijen zelf of crisisinterventie. oneigenlijk verzuimsdelict handelingsmisdrijf dat door verzuim wordt gepleegd, d.i. het plegen van een misdrijf door een niet handelen. Vaak gaat het hierbij om een vorm van strafbare deelneming waarbij de eigenlijke uitvoering van het misdrijf door een andere persoon gebeurt. Bron: boek p. 224 Tweesporenstelsel HB p 26 Bij het nieuw sociaal verweer verschilt de manier van straffen naargelang de persoon van de delinquent. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen “normale” delinquenten en andere delinquenten (geestesgestoorden en minderjarigen). Dit onderscheid in sanctionering wordt soms “tweesporenstelsel” genoemd. Uitwissing wederrechtelijkheid Gelegenheidswetten HB pg 122 Gelegenheidswetten zijn wetten die worden gemaakt voor bepaalde, doorgaans voorbijgaande, omstandigheden, zoals een oorlogssituatie of een economische crisis. Bv: tijdelijke wet foutloze aansprakelijkheid justa fustigatio iusta fustigatio HB p 259 Traditioneel wordt aangenomen dat lichte slagen door ouders op hun kinderen gepleegd, ogv art 70 Sw. kunnen worden gerechtvaardigd. Strikt genomen gaat het hier om schendingen van art. 389 Sw. De tegennorm wordt hier gevormd door de bepalingen uit het BW waardoor de ouders tot opvoeding en bewaking worden verplicht. Deze tegennorm kan uiteraard niet alle feiteilijkheden van ouders tav hun kinderen rechtvaardigen. De tegennorm zal worden beoordeeld in het licht van wat in de omstandigheden van de zaak sociaal en pedagogisch aanvaardbaar is. ontzetting error personae
47
Uithandengeving HB p 300 Minderjarigen (-‐18) worden niet door de gewone rechtscolleges, maar door de jeugdrechtbanken berecht. Hoewel de formele leeftijdsgrens voor de strafrechtelijke meerderjarigheid is bepaald op 18 jaar, kunnen minderjarigen tussen 16 en 18 jaar in bepaalde omstandigheden volgens het gewone strafrecht worden vervolgd en berecht. lex mitior ‘culpa’ in causa-‐leer 62 a+b+c a. Definitie internering: verzorgende maatregel (niet-‐repressieve vrijheidsberoving) van onbepaalde duur die tot doel heeft de geestesgestoorde delinquent, in de mate van het mogelijke, te “genezen” en op deze manier de veiligheid van de maatschappij te vrijwaren. Strafrecht, 7de herziene uitgave, pag. 472 + 474. Strafvervangende beveiligingsmaatregel ten aanzien van een persoon die misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd. Deze persoon wordt geacht geen controle te hebben over zijn daden omdat hij verkeert in een staat van krankzinnigheid, ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid. Het misdrijf is aan deze persoon bijgevolg niet toerekenbaar. De beslissing tot internering is van onbepaalde duur en kan genomen worden door de vonnisgerechten en de onderzoeksgerechten. b. bespreek de evolutie van de bevoegdheden à Wet bescherming maatschappij (9 april 1930): internering van bepaalde duur naargelang de ernst van het misdrijf. àVervangen door de Wet van 1 juli 1964: internering van onbepaalde duur Deze wet is van toepassing op personen die ervan wordt verdacht feit misdaad of wanbedrijf genoemd te hebben gepleegd, en die op ogenblik berechting verkeert “hetzij in staat van krankzinnigheid, hetzij in ernstige staat van geestesstoonrnis of zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden” (art. 1 zie hieronder) Artikel 1: Wanneer er gronden zijn om aan te nemen dat de verdachte verkeert, hetzij in staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden, kunnen de onderzoeksgerechten, in de gevallen waarin de wet voorlopige hechtenis toelaat, een aanhoudingsbevel verlenen om hem in observatie te stellen. Het zwaartepunt van de problematiek is gelegen in de opvolging van de geïnterneerden tijdens de internering, de beslissing rond eventuele vrijlating op proef en de opvolging van op proef vrijgelaten geïnterneerden tot hun definitieve invrijheidsstelling. Omwille van deze moeilijkheden (vooral rond ernstige seksuele misdrijven) werd in 1995 en 1998 de wet aangepast. De wet zal echter vervangen worden door de Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Die zal de opvolging toevertrouwen aan de strafuitvoeringsrechtbanken (waar dit nu gebeurt door de Commissie Bescherming Maatschappij).
48
Wanneer de verdachte reeds onder aanhoudingsbevel staat, kunnen de onderzoeksgerechten hem eveneens in observatie stellen. In dat geval is de beslissing tot inobservatiestelling, (...), op haar dagtekening een nieuwe beslissing over de handhaving van de hechtenis. De inobservatiestelling geschiedt in de psychiatrische afdeling van een strafinrichting. De onderzoeksrechter die een bevel tot aanhouding heeft verleend, kan bij uitzondering, bij met redenen omklede beschikking, gelasten dat dit aanhoudingsbevel ten uitvoer zal worden gelegd in de psychiatrische afdeling van een strafinrichting. Deze beschikking zal slechts gehandhaafd worden voor zover zij binnen vijf dagen wordt bevestigd door de raadkamer (in de vorm bepaald in artikel 21 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis). Deze bevestiging is, op de datum van voormelde beschikking, een beslissing over de handhaving van de hechtenis. De inobservatiestelling kan eveneens worden gelast door de vonnisgerechten in de gevallen waarin de wet voorlopige hechtenis toelaat. à In 1995 en 1998 wet gewijzigd in: “Wet tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele misdrijven” en voorlopige invrijheidstelling van geïnterneerde (pedo)seksuele delinquenten aan striktere voorwaarden onderworpen à De Wet bescherming maatschappij zal vervangen worden door “Wet van 21 april 2007 betreffende de internering personen met geestesstoornis” opvolging geïnterneerden wordt toevertrouwd aan de strafuitvoeringsrechtbank (datum inwerkingtreding ligt nog niet vast) Strafrecht, 7de herziene uitgave, pag. 472 + 473. artikel 1, wet van 1 juli 1964 (?) De internering is een maatregel afkomstig uit de Wet Bescherming Maatschappij, die oorspronkelijk dateert van 9 april 1930. Hij werd echter vervangen door de wet van 1 juli 1964. Voor 1964 was de internering van bepaalde duur. Dankzij de wijziging werd de internering omgezet in onbepaalde duur. Het zwaartepunt van de problematiek is gelegen in de opvolging van de geïnterneerden tijdens de internering, de beslissing rond eventuele vrijlating op proef en de opvolging van op proef vrijgelaten geïnterneerden tot hun definitieve invrijheidsstelling. Omwille van deze moeilijkheden (vooral rond ernstige seksuele misdrijven) werd in 1995 en 1998 de wet aangepast. De wet zal echter vervangen worden door de Wet van 21 april 2007 betreffende de internering va, personen met een geestesstoornis. Die zal de opvolging toevertrouwen aan de strafuitvoeringsrechtbanken (waar dit nu gebeurt door de Commissie Bescherming Maatschappij). c. Terbeschikkingstelling van de regering (TBR) vs. Internering -‐ Beperkt in de tijd -‐ bijkomende straf -‐ Minister van Justitie beslist -‐ T.a.v. recidivisten -‐ van onbepaalde duur -‐ eigenlijke “straf” -‐ gewone rechtscolleges/uitzonderlijk ook onderzoeksgerechten -‐ niet van toepassing
49
terbeschikkingstelling: bijkomende straf uitgevoerd na uitzitting gevangenisstraf tot doel maatschappij tegen gevaarlijke delinquenten te beschermen. Beperkt in de tijd + personen die er voorwerp van uitmaken kunnen zich steeds tot rechtbank om de legaliteit van deze maatregel te laten onderzoeken Art. 22. In de gevallen bepaald bij de artikelen 54 en 57 van het Strafwetboek, worden de recidivisten, behalve indien de vroegere straf voor een politieke misdaad werd opgelegd, bij het arrest van veroordeling gedurende twintig jaar na afloop van hun straf ter beschikking van de regering gesteld. Art. 23. De recidivisten kunnen in de gevallen bepaald bij de artikelen 56 en 57 van het Strafwetboek, bij het vonnis of het arrest van veroordeling ter beschikking van de regering worden gesteld gedurende tien jaar na afloop van hun straf, indien deze ten minste één jaar gevangenis bedraagt. Zij kunnen ter beschikking van de regering worden gesteld voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar, na afloop van hun straf, indien deze minder bedraagt dan één jaar gevangenis. Dezelfde maatregel kan worden getroffen in geval van herhaling van misdaad na wanbedrijf en ten aanzien van wie ook die, na sedert vijftien jaar ten minste drie misdrijven te hebben gepleegd welke elk een correctionele gevangenisstraf van ten minste zes maanden hebben medegebracht, een aanhoudende neiging tot wetsovertredingen blijkt te hebben. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de vroegere veroordelingen werden uitgesproken wegens politieke misdrijven, noch wanneer het nieuwe misdrijf van politieke aard is. Er zal geen rekening worden gehouden met een veroordeling die tot eerherstel aanleiding heeft gegeven. Art. 23bis. De veroordeelde op grond van de artikelen 372, 373, tweede lid, 375, 376, 377, eerste en tweede lid, en vierde tot zesde lid, van het Strafwetboek kan, bij het vonnis of het arrest van veroordeling, ter beschikking van de regering worden gesteld gedurende een termijn van maximaal tien jaar na afloop van zijn straf indien die meer dan een jaar zonder uitstel bedraagt. Onverminderd de toepassing van artikel 22, kan hij in geval van een nieuwe veroordeling tot een straf van meer dan een jaar zonder uitstel wegens een van de in het eerste lid bedoelde strafbare feiten, gepleegd binnen de termijn bepaald bij artikel 56 van het Strafwetboek, gedurende een termijn van maximaal twintig jaar na afloop van zijn straf ter beschikking worden gesteld van de regering. Strafrecht, 7de herziene uitgave, pag. 412, 413, 472, 473 en 474. Art. 22, 23 en 23bis wet 1 juli 1964 Eén van de grootste verschillen tussen TBR en internering bestaat erin dat TBR een bijkomende straf is, die wordt opgelegd na het uitzitten van een gevangenisstraf. Internering daarentegen is helemaal geen straf, maar een verzorgende maatregel, waar geen gevangenisstraf aan vooraf gaat. Een tweede verschil gaat over de duur. Waar TBR beperkt is in de tijd, is de internering van onbepaalde duur. TBR en internering hebben echter ook enkele gelijkenissen. Het doel van TBR is net zoals het doel van internering van de maatschappij. Waar het bij TBR om gewoontemisdadigers, recidivisten en plegers van bepaalde seksuele misdrijven gaat het bij de internering om geestesgestoorde delinquenten. Internering tracht aan de andere kant wel de delinquent, in de mate van het mogelijke te “genezen”, maar het gaat vooral om de bescherming van de maatschappij. Bronnen: Handboek Strafrecht pag. 412-‐414 en p. 472-‐74 63.Samenloop (handboek p. 496 t.e.m. p. 503)
50
De samenloop (art. 58-‐65 Sw.): Eenzelfde persoon wordt vervolgd wegens verschillend misdrijven waarvoor (nog) geen strafrechtelijke veroordeling werd uitgesproken. Geef de verschillende soorten -‐ meerdaagse samenloop: De misdrijven waarvoor men wordt vervolgd, worden opgeleverd door verschillende, van elkaar losstaande feiten. -‐ eendaagse samenloop: De misdrijven waarvoor men tegelijk vervolgd wordt, worden opgeleverd door één enkel feit dat een inbreuk uitmaakt op verscheidene bepalingen van de strafwet. hoe is het gestraft -‐ opslorping: Enkel de zwaarste straf wordt toegepast (de lichtere straffen worden dus “opgeslorpt”). Wordt toegepast op eendaagse samenloop. -‐ samenvoeging: Alle straffen worden opgeteld en samen opgelegd (meestal geplafonneerd op het dubbele van het maximum van de zwaarste straf, want een onbeperkte samenvoeging leidt vaak tot absurd lange straffen). voorwaarden voorwaarden voor de bepaling van de “zwaarste straf” (afgeleid uit de rechtspraak): -‐ De straffen zijn van verschillende aard: criminele straf > correctionele straf > politiestraf -‐ De straffen zijn van dezelfde aard: Eerst worden de hoofdstraffen vergeleken zonder rekening te houden met de bijkomende straffen vrijheidsstraf > patrimoniale straf/werkstraf werkstraf > geldboete De langste vrijheidsstraf of werkstraf resp. de hoogste geldboete is de zwaarste Het criterium is het wettelijk maximum, ongeacht het minimum -‐ Hoofdstraffen identiek: kijken naar de bijkomende straffen 64. Eendaadse samenloop: a. Leg uit Er is sprake van eendaadse samenloop wanneer eenzelfde feit meerdere misdrijven oplevert. (concursus idealis) (p.496) b. Geef een vb van een eendaadse samenloop die geen collectief misdrijf is. 1 feit: verkrachting op een openbare plaats -‐> 2 misdrijven: verkrachting (art.375 Sw.) en openbare zedenschennis (art. 385 Sw.) (p.496) voorbeeld 2: doodslag en verboden wapendracht c. Hoe wordt dit bestraft (verwijs naar de relevante artikels) zie artikel 65 al.1 Sw.: Wanneer eenzelfde feit verscheidene misdrijven oplevert (eendaadse samenloop stricto sensu) of wanneer verschillende misdrijven die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet (voortgezette of collectieve misdrijven), gelijktijdig worden voorgelegd aan eenzelfde feitenrechter, wordt alleen de zwaarste straf uitgesproken.(p. 498) Zie artikel 65 al.2 Sw: Het geheel van de straffen uitgesproken met toepassing van dit artikel mag evenwel het maximum van de zwaarste straf niet te boven gaan.Dezelfde
51
straftoemetingsregel is van toepassing wanneer de rechter vaststelt dat het feit dat bij hem aanhangig is, een voortzetting is van een misdrijf waarvoor in het verleden reeds een vonnis werd uitgesproken (voorwaarde is dat dit feit dateert van voor vonnis). De rechter zal rekening houden met de initiële straf en enkel indien nodig een bijkomende straf uitspreken, waarbij de 2 straffen samen nooit hoger mogen zijn dan het maximum van de zwaarste straf.(p. 498) 65: Art. 21 VTSv is gewijzigd. Is dit retroactief van toepassing? Dit artikel heeft als toepassing de verjaring van strafvorderingen, m.a.w. het is een procedurewet. Art. 2 Sw. zegt: ''Indien de straf ten tijden van het vonnis bepaald, verschilt van die welke ten tijde van het misdrijf, dan wordt de minst zware toegepast'' ==> Dit heeft betrekking op de materiele strafwet, niet op het strafprocesrecht. De materiele strafwet kan retroactief worden toegepast voor zover de nieuwe strafmaat een mildere straf inhoud. !!!!! Deze retroactieve werking is beperkt tot de hangende geschillen. AANGEZIEN Art. 21 VTSv geen materiele strafwet is, maar een regel die valt onder het strafprocesrecht zal Art. 3 Ger.W. van toepassing zijn. ==> Art. 3 Ger.W. zegt dat procedureregels onmiddelijk kunnen worden toegepast, op de hangende geschillen EN op feiten die dateren van voor de inwerkingtreding. ANTWOORD: Art. 21 VTSv is retroactief van toepassing.==> HB p. 108 66: Een politieofficier arresteert X en X verweert zich hardhandig omdat hij denkt dat het om een onrechtmatige aanval gaat. a) Kan X zich beroepen op de wettige zelfverdediging? Laten we ervan uitgaan dat X de politieofficier meerdere slagen geeft. => slagen en verwondingen => wettige verdediging kan van toepassing zijn. Om de wettige verdediging te kunnen inroepen moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Een voorwaarde zegt dat de aanval rechtmatig moet zijn. Dit wil zeggen dat de aanval niet gerechtvaardigd mag zijn. De aanval van de politieofficier was hier duidelijk gerechtvaardigd (een politieofficier arresteert een burger) er kan hiergeen sprake zijn van wettelijke zelfverdediging b) Kan X zich op iets anders beroepen? Om de straf van X eventueel te verzachten kan men zich beroepen op de verzachtende omstandigheden die er eventueel aanwezig waren. Bv: een blanco strafblad,.. Van schulduitsluitingsgronden als een onoverwinnelijke dwaling, dwang kan geen sprake zijn, de politieofficier draagt immers een uniform. c) Wat als het aanhoudingsbevel nietig is? Is de politieofficier dan strafbaar wegens wederzijdse en willekeurige vrijheidsberoving? De politieofficier wordt bij een onrechtmatig hoger bevel beschermt door Art. 152 en Art. 260 Sw. Hierin wordt gezegd dat een WN die werkt in een ondergeschikte verhouding met zijn baas en die zijn baas gehoorzaamheid verplicht is op straffe van disciplinaire of strafrechtelijke vervolging, blijft vrij van straf. De meerdere die het bevel gegeven heeft zal kunnen worden gestraft.==> HB p.237 e.v. 70. Casus: Een moeder legt een valse verklaring af om haar zoon (van wie ze weet dat hij schuldig is aan enkele misdrijven) te beschermen. Kan de moeder achter de tralies vliegen? Bespreek vanuit het strafrecht.
52
Volgens het Sw. wordt er een onderscheid gemaakt tussen een valse getuigenis in criminele zaken (art. 215), in correctionele zaken (art. 218) en in politiezaken (art. 219). Overeenkomstig deze drie heeft de wetgever verschillende straffen bepaald. De zwaarste is opsluiting van 5 tot 10 jaar. Alles zal afhangen van de aard van het misdrijf waarover de moeder gelogen heeft. 71. Casus: een man geeft zijn echtgenote rattengif. Waarvoor kan hij veroordeeld worden? Artikel 397 Sw. Zegt dat vergiftiging doodslag is en gestraft wordt met levenslange opsluiting. Aangezien we hier niet weten of de man zijn vrouw wou vergiftigen of zelfs doden, kan gesproken worden van een poging tot vergiftiging (het materieel –voornemen-‐ en moreel element –veruiterlijking-‐ zijn aanwezig). Volgens art. 51 Sw. Is een poging tot misdaad steeds strafbaar met de straf onmiddellijk lager dan die gesteld op de misdaad zelf. Dwz dat de man veroordeeld kan worden tot een tijdelijke opsluiting of een gevangenisstraf van minstens 3 jaar (art. 80 Sw.) (blz. 356 handboek) 72. Casus: Juwelier Tibergien schiet de overvaller in de rug als hij wegloopt. Op welke rechtsfiguur kan de beklaagde zich beroepen? Je zou denken dat de beklaagde zich kan beroepen op wettige zelfverdediging maar dit is fout aangezien de voorwaarden niet vervuld zijn (vooral de laatste is belangrijk!): -‐ Subsidiariteit: aanval kon wel op andere wijze worden afgewend, bv door slagen en verwondingen. -‐ Proportionaliteit: ok. -‐ Voor of tijdens de aanval, niet erna: de juwelier schoot NA de aanval, nl. toen de overvaller wegliep. de juwelier kan zich eventueel wel beroepen op de strafverminderende verschoningsgrond provocatie die geldt voor doodslag en slagen en verwondingen. De rechter ten gronde zal hierover moeten oordelen maar kan het afwijzen aangezien provocatie onmiddellijk moet zijn. In deze casus vluchtte de dader al weg toen de juwelier schoot, dus de ‘onmiddellijkheid’ kan betwist worden. Zoals gezegd is dit over te laten aan de rechter ten gronde. (handboek blz. 244, 280 en art. 411 jo. 414 Sw.) 73.Bespreek casus: hulp bij euthanasie Art. 2 E.V.R.M. bevat het zogenaamde recht op leven, dit recht op leven geeft op zijn beurt dan weer aan dat men recht heeft op een waardig leven. Als men dit gaat toepassen naar de opzettelijke schendingen van het recht op leven, dan kan men stellen dat men enerzijds hulp bij euthanasie dient te vervolgen, anderzijds kan men stellen dat als men het in functie van een waardig leven bekijkt, dat euthanasie niet strafbaar is als het gebeurt op verzoek van de betrokkene. C. VAN DEN WYNGAERT en S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 92-‐93 74) Casus: de politie verkoopt undercover waspoeder. Is dit strafbaar? Art. 47 quinquies paragraaf 2 Sv. Stelt dat het plegen van misdrijven door politieambtenaren vrij van straf (alsook personen die aan uitvoering deden, de infiltrant en degene die bevel gaf) is indien het misdrijf is gepleegd in het kader van bijzondere opsporingsmethoden en aan de voorwaarden is voldaan die gesteld zijn in voornoemd artikel. Dus, enkel indien de opdracht van de politie, die undercover waspoeder verkoopt, binnen het kader is van zo een bijzondere opsporingsmethode en het beantwoord aan elke voorwaarde dan is dit net strafbaar. C. VAN DEN WYNGAERT en S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 285-‐286
53
75) Casus: vrouw schendt bezoekrecht omdat ze denkt dat haar kinderen door haar ex misbruikt worden. Welke rechtsfiguur? Aangezien er sprake is van een vermoeden van geweld tegen personen (art. 417 bis onmenselijke behandeling) kan men dit kwalificeren onder wettige zelfverdediging. C. VAN DEN WYNGAERT en S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 239-‐246 Art. 417-‐417bis, afd. 4 & 5, Sw., bamacodex 3, 70 76. Casus: een bokser bijt een stuk van het oor van zijn tegenstander, waardoor deze laatste genoodzaakt is de strijd te stoppen. Bespreek in de context van het strafrecht. De bokser die het stuk van het oor heeft afgebeten is aansprakelijk wegens ‘slagen en verwondingen’. Hij zou zich kunnen verweren door te zeggen dat het logisch is dat je bij een bokswedstrijd slagen en verwondingen oploopt, maar het afbijten van een stuk van een oor heeft geen enkel verband met de sport boksen. De spelregels moeten nageleefd worden en in dit geval is het afbijten van een stuk van het oor niet toegelaten. 77. Casus: een ontslagen werknemer wil wraak, sticht brand maar dooft dan toch later de vlammen. a. Is dit een strafbare poging? Waarom wel/niet? Doordat er niet gespecifieerd wordt wat er exact in brand wordt gestoken, of de dader moest vermoeden dat er op het ogenblik van de brand personen aanwezig waren,.. kan het hier zowel onder art. 510,511,512 als art. 513 vallen. In ieder geval gaat het om een misdaad of wanbedrijf en is een poging dus strafbaar. Artikel 51 Sw. bepaalt wanneer een poging strafbaar is. Aangezien hier de werknemer zelf heeft besloten om de brand achteraf te doven, is er geen sprake van een strafbare poging. Het gaat hier immers niet om ‘uitwendige daden die een begin van uitvoering van een misdaad of wanbedrijf uitmaken en alleen ten gevolge van omstandigheden, van de wil van de dader onafhankelijk, zijn gestaakt of hun uitwerking hebben gemist’. b. Kan hij zich op een rechtsfiguur beroepen? Ja, hij kan nl een verzachtende omstandigheid inroepen, met name dat hij het zelf gedoofd heeft. Verzachtende omstandigheden zijn immers niet wettelijk bepaald en je kan altijd proberen je erop te beroepen. 77. Casus: een ontslagen werknemer wil wraak, sticht brand maar dooft dan toch later de vlammen. a. Is dit een strafbare poging? Waarom wel/niet? Vele misdrijven zijn strafbaar vanaf het ogenblik waarop de dader overgaat tot het begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, m.a.w. van zodra het voornemen het misdrijf te plegen zich reeds in zekere mate heeft veruiterlijkt. In dat geval spreekt men van een poging (p. 352). Zolang het misdrijf niet is voltooid, is een spontane terugtred mogelijk en zal de dader niet worden gestraft (p. 353). Bij brandstichting echter is niet vereist dat het goed volledig is afgebrand, opdat de poging voltooid zou zijn. Het volstaat blijkens de tekst van art. 510 e.v. Sw. dat de dader het goed in brand heeft gestoken (p. 360). De poging van de werknemer wordt dus gekwalificeerd als voltooide poging (mislukt misdrijf), zijn daad maakt een strafbare poging uit. b. Kan hij zich op een rechtsfiguur beroepen? Hij zou zich kunnen beroepen op de verzachtende omstandigheden (p. 288). Hij heeft nl. onmiddellijk geprobeerd de brand te blussen (dus: de schade te herstellen). De rechter kan hier rekening mee houden, maar is niet verplicht deze toe te passen (p. 288 e.v.). Waarop hij
54
zeker GEEN beroep kan doen is de schulduitsluitingsgrond, omdat hij tijdens zijn brandstichting wetens en willens heeft gehandeld, waardoor van dwaling of dwang geen sprake kan zijn (p. 335). 78. Casus: na een brand tijdens een voetbalwedstrijd worden 6 mensen vertrappeld in het gewoel. a. Kunnen de voetbalfans aansprakelijk gesteld worden? Waarom wel/niet? De voetbalfans kunnen niet aansprakelijk gesteld worden. Er is sprake van overmacht, m.n. ‘dwang bij overmacht’. Deze situatie van dwang is aan enkele voorwaarden onderworpen: 1: De dwang moet onweerstaanbaar zijn. Dit is het geval: de fans konden niet anders dan rennen omdat hun leven er vanaf hing. 2: De wil van de dader(s) moet uitgeschakeld zijn: de fans konden niet anders het eigen leven primeert. 3: De dwang mag niet te wijten zijn aan de dader: in dit geval is het niet duidelijk of de brand die uitbrak te wijten is aan één van de toeschouwers of deze veroorzaakt werd door een technisch probleem. Men kan hieruit besluiten dat de toeschouwers enkel aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij de brand zelf veroorzaakt hebben. b. Wat kunnen ze eventueel aanvoeren als verdediging? Ze kunnen zich beroepen op de persoonlijke noodtoestand (p. 341 e.v.). Het zou kunnen dat door de brand onder de voetbalfans chaos heerste, waardoor ze moesten kiezen tussen hun eigen belang of het plegen van een misdrijf (het vertrappelen van anderen). Men kan bij deze noodtoestand moeilijk spreken over een objectieve keuze tussen twee rechtsgoeden omdat het hier over mensenlevens gaat (p. 341 e.v.) 79. Casus: Rob maakt ’s avonds frieten klaar. Hij vergeet zijn frietpot uit te zetten en er breekt ’s nachts brand uit. De brand slaat over naar het appartement van zijn buurman. Rob voelt zich genoodzaakt om in te breken bij zijn buurman om de brand te blussen. a. Kan Rob zich beroepen op noodtoestand als hij terecht staat voor het inbreken in het appartement van zijn buurman? Noodtoestand veronderstelt een conflict tussen twee rechtsgoederen, waarbij bewust de voorrang wordt gegeven aan het ‘hogere’ rechtsgoed, ook al moet de strafwet hierbij worden geschonden (p. 247). Er zijn 2 toepassingsvoorwaarden die vervuld dienen te zijn. Ten eerste is er de regel van de subsidiariteit. Aan deze regel is voldaan als de aantasting van het beschermde rechtsgoed zeker, actueel en noodzakelijk is. Aan de eerste 2 voorwaarden is voldaan, de noodzakelijkheid echter is discutabel: we weten niet of de buurman van Rob thuis was, of hij al dan niet wakker was en of hij al dan niet zelfs al aan het blussen was. Een tweede toepassingsvoorwaarde betreft de proportionaliteit. Vereist hierbij is dat het beschermde rechtsgoed van hogere of gelijke waarde moet zijn als het geschonden rechtsgoed. Er wordt dus een afweging gemaakt tussen 2 rechtsgoederen: woonstschennis en het toebrengen van materiële schade aan de woning van de buurman of het appartement laten uitbranden. Het brandende appartement staat ‘hoger’ dan de inbraak, dus aan de proportionaliteit is voldaan.
55
Vroeger kon men zich niet beroepen op de noodtoestand als men de situatie zelf gecreëerd had, op 13 mei 1987 heeft het Hof van Cassatie beslist dat een fout van de dader de noodtoestand niet verhindert. Conclusie: met de huidige informatie is het niet zeker of hij zich zal kunnen beroepen op de noodweer aangezien er onvoldoende informatie is inzake de noodzakelijkheid.p.247-‐252. b. Wat als de buurman thuis was, de brand niet had opgemerkt en Rob neerslaat omdat hij dacht dat het een inbreuk was. Kan de buurman zich beroepen op de wettige verdediging? Neen, de buurman zal zich niet kunnen beroepen op de wettige verdediging. Wettige verdediging vereist nl. een onrechtmatige, nakende en onafwendbare aanval tegen de persoon. Er is sprake van wettige zelfverdediging of noodweer wanneer een persoon, ter verdediging van zichzelf of van een ander, een onrechtmatige aanval afweert d.m.v. slagen en verwondingen of doodslag. De buurman stelt hier een aanvalsdaad, er zijn 3 toepassingsvoorwaarden die cumulatief vervuld moeten zijn. 1. De aanval moet onrechtmatig zijn: Rob was gerechtvaardigd om de woning te betreden door de noodtoestand, de aanval is maw rechtmatig. 2. De aanval moet nakend of onafwendbaar zijn: de buurman kon de hulp van de overheid niet inroepen wat hem het recht verschaft zichzelf te verdedigen. 3. Het moet gaan om een aanslag tegen personen: een inbraak is een aanslag tegen goederen, aan deze voorwaarde is niet voldaan. (p. 241-‐242 en p.246) Casus 84 Pleegt de technicus een misdrijf? Ervan uitgaande dat ongeoorloofde toegang tot informatiesystemen en hacking, wat hier concreet het geval is, gezien wordt als strafbaar. Indien we enkel rekening houden met gedrag dat de technicus stelt kunnen we spreken van een misdrijf. Als hij strafvermindering wil, waar kan hij zich op beroepen? De computertechnicus zou zich kunnen beroepen op het ‘hoger beroep’ als rechtvaardigingsgrond. De rechtvaardigingsgrond neemt het wederrechterlijk karakter weg tussen het ontoelaatbare gedrag en de in de wet voorgeschreven straf op dit gedrag.( Vandromme, S., 2009, 185 en 237). Art 70 Sw. bepaalt dat ‘behoudens wat misdrijven betreft, zoals bepaald in Boek II, titel Ibis, is er geen misdrijf, wanneer het feit door de wet voorgeschreven en door de overheid bevolen is. (Vermeulen, G. 2009, p 30). Het ‘hoger bevel’ veronderstelt een aantal voorwaarden: Het bevel moet rechtmatig zijn Dit veronderstelt dat de politieagent in opdracht van de onderzoeksrechter de technicus de inbraak liet uitvoeren in het computersysteem van het lokaal bedrijf. Dit volgens art. 88quater § 2Sv. ‘de onderzoeksrechter, of in zijn opdracht een officier van de gerechtelijke politie, kan iedere geschikte persoon bevelen om zelf het informaticasysteem te bedienen…’ (Vermeulen, G, 2009, p262). Het moet uitgaan van de overheid Gezien er hier wordt gesproken van een politieman gaan we uit dat het hier gaat om een Belgische inspecteur van de politie.
56
Welke verschillende hypothesen zijn mogelijk? Geef de bijhorende bepalingen. Mocht het bevel, een onrechtmatig hoger bevel zijn, dan heeft de computertechnicus een probleem omdat hij dan wel een misdrijf pleegt. Hij kan hierbij wel eventueel beroep doen op artikel 152 en artikel 260 Sw. ‘ondergeschikte, die in uitvoering van een onrechtmatig hoger bevel een misdrijf heeft gepleegd, ‘vrij van straf’ blijft indien hij bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hun als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was. (Vandromme, S. 2009, p267). Het veronderstelt tevens dat de technicus gehandeld heeft onder invloed van dwang. Dit kan zowel fysiek dwang als morele dwang zijn. Hierbij is het van belang aan te tonen dat de dwang onweerstaanbaar was. Het is dan geen rechtvaardigingsgrond meer maar een schulduitsluitingsgrond. (Vandromme, S. 2009, 336 en 338) 85. Casus: Jan zit op café en drinkt wat. Later op de avond raakt hij in een hevige discussie met een andere klant. De andere klant daagt hem uit tot een gevecht. Jan deelt enkele rake klappen uit. Jan had niet de intentie om amok te maken toen hij naar het café ging. a. Kan Jan zich beroepen op dwang als schulduitsluitingsgrond? Nee, bij morele dwang is de voorwaarde van onweerstaanbaarheid vereist (art. 71 Sw.), de wil van de dader moet volledig uitgeschakeld zijn. Deze voorwaarde wordt bijzonder streng toegepast, en zal door de rechter in geval verworpen worden. (p. 337-‐338) Ook indien hij verkeert in een toestand van alcoholintoxicatie kan hij zich niet beroepen op dwang, aangezien de dader zichzelf in dergelijke toestand heeft gebracht. Er is dus sprake van een voorafgaandelijke fout in die situatie. (p. 340) b. Welke andere rechtsfiguur kan hij inroepen? Uitlokking of provocatie, wat slechts een strafverminderende verschoningsgrond oplevert krachtens art.411 Sw., indien zij onmiddellijk worden uitgelokt door zware gewelddaden tegen personen (soepel geïnterpreteerd, ook moreel geweld volstaat). Er is in dat geval geen sprake van uitschakeling van de wil, maar om een vermindering van het weerstandsvermogen. (p. 280 + 338) c. Is hij strafbaar wegens opzettelijke slagen en verwondingen als je weet dat hij niet de bedoeling had die persoon in elkaar te slaan, voor hij zat was? Ja. Men past de culpa in causa-‐leer ook toe op opzettelijke misdrijven, gepleegd door een persoon die, alvorens zich in een toestand van alcohol of andere intoxicatie te plaatsen, niet het opzet had een misdrijf te plegen. Indien een persoon alcohol nuttigt, en vervolgens onder invloed van drank een strafbare gedraging stelt waarvoor opzet vereist is, kan hiervoor verantwoordelijk worden gesteld. (p. 341) 86. Casus: Drie bergbeklimmers beklimmen de top van een berg. Wanneer ze van die top terugkeren met een vliegtuigje crasht dat vliegtuigje. Om niet uit te hongeren beslissen de drie de piloot op te eten. Bespreek dit vanuit het strafrecht Dit is een voorbeeld van persoonlijke noodtoestand. De personen moeten kiezen tussen het vrijwaren van het eigen belang en het plegen van een misdrijf. Dit geval kan onder morele dwang worden ondergebracht, zodat de wil komt te vervallen en er dus geen misdrijf is (art. 71 Sw.) (p. 336 + 342)
57
87. Casus: De volwassen dochter van een moeder wordt gestalked door haar ex-‐vriend. Die moeder gaat naar de politie en geeft hen bewijzen van stalking aan de politie. Kan het parket vervolgen? Geef hierbij de passende artikels Nee, dit is een geval van een privaat of klachtmisdrijf. De openbare vervolging van dit misdrijf is afhankelijk van een voorafgaandelijke klacht vanwege het slachtoffer, de volwassen dochter dus. (was art. uit Sw. voor ‘schuldig verzuim’) (p. 233) è art. 442bis Sw. (belaging of stalking) 88. Casus: Chris en 2 andere mensen plannen hun huiseigenares te vermoorden. Chris moet met haar afspreken en de 2 anderen moeten opletten. Maar Chris dood haar niet, babbelt gewoon met haar. a) Kan hij bestraft worden? Zo ja voor welk misdrijf? + geef de passende artikels b) Kunnen de 2 anderen bestraft worden? c) Als Chris valse sleutels had gemaakt en wordt betrapt op weg naar het huis van de vrouw , kan hij bestraft worden? a) NEEN, hij kan hiervoor niet bestraft worden. Het loutere voornemen een moord te plegen kan niet leiden tot een veroordeling. Het plan dat ze hadden beraamd moet veruiterlijkt worden in een gedraging die strafrechtelijk is, dit zou hier dus de uitvoering/poging van de moord zijn. De afspraak die Chris heeft met de vrouw kan men niet aanzien als het begin van de uitvoering van de misdaad. -‐> het gaat hier over het MATERIEEL BESTANDDEEL van een misdrijf. Chris kiest er spontaan voor de moord niet te plegen = spontane terugtred = geen bestraffing Bronnen: pg. 188-‐189; pg. 362 boek strafrecht b) NEEN, zij kunnen ook niet worden bestraft. Er is geen misdrijf gepleegd, dus kan er ook geen spraken zijn van deelneming. De afspraak die ze hadden gemaakt (met volledige wilsovereenstemming) wordt niet uitgevoerd -‐> misdaad wordt niet uitgevoerd, zij zijn geen deelnemers -‐> zij worden dus ook niet vervolgd. Conspiracy, waarbij men bestraft bij de afspraak tussen meerdere personen om een misdrijf te plegen, is niet van toepassing in België. Bronnen: pg. 378-‐379 boek strafrecht c) JA, MAAR Chris kan enkel bestraft worden voor de vervalsing van de sleutels. Men kan hier spreken over een voorbehoedend misdrijf, deze kan leiden tot het plegen van een misdaad, het is een voorbereidingshandeling maar is niet het begin van de uitvoering van de misdaad die gepland was. Hij kan dan ook niet worden veroordeeld voor ‘poging tot moord’. Bronnen: pg. 236 89. Casus: een gerechtsdeurwaarder met bevelschrift van bevoegd rechtscollege wil overspel vaststellen, komt in huis, bewoner belt politie. a) Is de deurwaarder fout? b) Indien bewoner slagen toebrengt aan deurwaarder in overtuiging dat het een inbreker is, kan hij zich beroepen op wettelijke verdediging? a) NEEN, de deurwaarder heeft een rechtmatig bevel van de bevoegde instantie om het huis binnen te dringen en overspel vast te stellen. Normaal gezien is het binnenvallen in een woning een strafbaar feit, maar de gerechtsdeurwaarder is voorzien van een hoger bevel en hierdoor wordt zijn daad gerechtvaardigd. De bewoner kan er dus niets tegen beginnen. Art. 18 SW -‐> bevel is door de wet voorgeschreven. Bronnen: art. 18 SW; 264-‐266 boek strafrecht
58
b) NEEN, de bewoner zal zich niet kunnen beroepen op noodweer of wettelijke verdediging. Het gaat hier niet over een onrechtmatige aanval van gerechtsdeurwaarder, via zijn hoger bevel is hij gerechtigd die inval te plegen. Er is hier sprake van een rechtmatige aanval, de bewoner is dus niet gerechtigd zich hiertegen te verweren. Er is niet voldaan aan de grondvoorwaarden van een wettigde verdediging. Bronnen: art. 416; pg. 241-‐247 boek strafrecht 90 Casus: dokter opereert. a. Kan hij vervolgd worden obv art 398 ? Waarom wel/niet De dokter kan niet worden vervolgd, omdat zijn heelkundige ingreep wordt gerechtvaardigd op basis van het wettelijk voorschrift (art. 70 Sw. juncto KB nr. 78). De voorwaarden zijn wel dat de patiënt zijn toestemming heeft verleend en de ingreep een preventief of curatief doel heeft. (p. 260) b. Wat als hij fout begaat en persoon sterft? De dokter zal kunnen worden vervolgd en veroordeeld wegens het plegen van een onachtzaamheidsmisdrijf, bepaald door de art. 418 tot 420 Sw. (p. 261) 91 Casus: Koen veroorzaakt een verkeersongeval nadat hij door een zwerm bijen is aangevallen. a) Kan hij hiervoor gestraft worden? Op welke rechtsfiguur kan Koen zich beroepen om niet gestraft te worden? Bespreek deze rechtsfiguur. Koen kan zich beroepen op de schulduitsluitingsgrond van de onweerstaanbare dwang (art. 71 Sw.). De dwang waarvan hier sprake is, is de fysieke dwang (een sterke fysieke kracht (in casu: de bijen) waardoor een misdrijf moet plegen. Wel moet natuurlijk aan de voorwaarden van de dwang voldaan zijn, nl. de onweerstaanbaarheid, de volledige wiluitschakeling en de afwezigheid van een voorafgaandelijke fout. Ook al geldt voor de meeste verkeersongevallen de schuldvorm van de “schuld door wetsinbreuk”, toch blijft de toepassing van de schulduitsluitingsgronden mogelijk. (p. 336) b) Indien Koen al van kleins af aan epilepsie heeft en het ongeval wordt veroorzaakt door een plotse epilepsieaanval. Kan hij dan veroordeeld worden? Koen zou zich kunnen verweren op basis van de schulduitsluitingsgrond van de morele dwang (art. 71 Sw.), maar dit zal niet succesvol zijn. Aan de derde toepassingsvoorwaarde (afwezigheid van verwijtbaarheid) is niet voldaan. Wie van kleins af aan epilepsie heeft, moet kunnen weten dat hij ooit nog eens een aanval kan krijgen. Wie toch nog een wagen bestuurt, vertoont een gebrek aan voorzorg. Dit is een voorafgaandelijke fout/ verwijtbaarheid, die de toepassing van de dwang uitsluit. (p. 338
59