Dossier nr. 31.906/4
JEUGDRECHTBANK TE ANTWERPEN OP 8 NOVEMBER 2012
Samenstelling van de rechtbank : Mevr. S. V. S., Jeugdrechter Dhr. T. W., Griffier
Aanwezig bij de uitspraak : Mevr. S. C., Substituut-procureur des Konings
In het dossier van het openbaar ministerie bij wie zich ter zitting van 13/9/2012 hebben aangesloten als burgerlijke partijen : 1.
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, autonome overheidsinstelling met rechtspersoonlijkheid, opgericht bij wet van 15 februari 1993 (B.S. 19 februari 1993); met zetel gevestigd Koningsstraat 138, 1000 Brussel - hebben als raadsman Meester H. T., kantoorhoudende te 2060 Antwerpen, (…);
2. Dhr. S. Peter, wonende te 2018 Antwerpen, (…) - hebben als raadsman Meester Y. G., kantoorhoudende te 2018 Antwerpen, (…)
tegen
1.
D. B. Joeri Hendrik Karin, geboren te Malle op (…), Belg, wonende (…) te 2990 Wuustwezel;
2.
D. B. Ronny Maria Franciscus, geboren te Hoogstraten op (…), Belg, verblijvende in de gevangenis te Turnhout, (…) te 2300 Turnhout;
3.
H. Ingrid Ludovica Adriaan, geboren te Turnhout op (…), Belgische, wonende (…) te 2990 Wuustezel;
Voornoemde personen werden door het openbaar ministerie gedagvaard om : De eerste : Te Antwerpen, op 5 juni 2010 Hetzij door de misdaad of het wanbedrijf te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks te hebben meegewerkt, hetzij door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder zijn bijstand niet had kunnen worden gepleegd. Met voorbedachten rade, opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan S. Peter, de slagen of verwondingen hebbende hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge gehad. De tweede en de derde : ten einde zich hoofdelijk en burgerlijk aansprakelijk te horen verklaren met de eerste voor de onkosten en de schadeloosstelling.
1.
RECHTSPLEGING
De burgerlijke partij, het centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, wordt vertegenwoordigd door Meester H. T., advocaat, die een nota ter zitting van 13/9/2012 neerlegde en het standpunt van de benadeelde toelichtte. De burgerlijke partij, de heer Peter S. die in persoon verschijnt, wordt bijgestaan door Meester Y. G. , advocaat, die een nota en stukken ter zitting van 13/9/2012 neerlegde en het standpunt van de benadeelde toelichtte. Het openbaar ministerie heeft mondeling gevorderd. Eerste gedaagde was aanwezig op de zitting en kon zijn standpunt toelichten, bijgestaan door Meester C. P., advocaat; Tweede gedaagde werd rechtsgeldig gedagvaard, maar was niet aanwezig op de zitting. Derde gedaagde was aanwezig op de zitting en kon haar standpunt toelichten. De Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken is nageleefd.
2
2.
AANLEIDING EN REDENEN VOOR DE BESLISSINGEN
2.1. De aan eerste gedaagde ten laste gelegde als misdrijf omschreven feiten Eerste gedaagde wordt vervolgd wegens het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen aan Peter S., de slagen of verwondingen hebbende hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge gehad. Bij tussenvonnis van de jeugdrechtbank te Antwerpen (Kamer JR 4) van 31 mei 2011 werd alvorens verder recht te doen op strafrechtelijk en burgerrechtelijk gebied Dr. V. N. aangesteld als geneesheer-deskundige. Het deskundig verslag van Dr. V. N. werd neergelegd ter griffie van deze rechtbank op 8 december 2011.
De gerechtsdeskundige weerhield een tijdelijke arbeidsongeschiktheid zoals gedetailleerd weergegeven in de besluitvorming van het deskundig verslag evenals een blijvende invaliditeit en arbeidsongeschiktheid van 5%. Een esthetische schade van 2,5 op de schaal van 7 (zeer licht tot licht) werd weerhouden evenals een raming van de kosten en TWO voor behandeling van de tandschade. Voorbehoud werd geadviseerd voor de heelkundige verwijdering van het osteosynthesemateriaal uit de linker voorarm. De letsels werden als geconsolideerd beschouwd op 1 januari 2011. Voor de tandletsels werd 1 juni 2012 als consolidatiedatum weerhouden. De aan eerste gedaagde ten laste gelegde feiten zijn aldus correct gekwalificeerd. Eerste gedaagde werd tevens in de gelegenheid gesteld zijn verweer te voeren omtrent de gebeurlijke in artikel 405quater van het Strafwetboek voorziene verzwarende omstandigheid dat de feiten van opzettelijke slagen en verwondingen aan Peter S. werden gepleegd met als één van de drijfveren de haat tegen, het misprijzen of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens seksuele geaardheid. In de nacht van 4 op 5 juni 2011 waren zowel het slachtoffer Peter S. als eerste gedaagde en zijn 3 kompanen op vermaakuitstap in hetzelfde café, alwaar zij aan de praat geraakten. Zij gingen samen naar een nachtwinkel, waarna het slachtoffer naar een meer afgelegen plaats werd gelokt en aldaar op zeer gewelddadige wijze door eerste gedaagde en zijn kompanen werd geslagen en gestampt. Eerste gedaagde heeft het slachtoffer onder meer een boks in het gezicht gegeven en trapte het slachtoffer meermaals heel hard in het aangezicht. Het slachtoffer werd zwaar toegetakeld en liep ingevolgde de zeer zware slagen en stampen onder meer een armbreuk en ernstige letsels in zijn aangezicht en aan zijn tandgebit op. De feiten zoals gekwalificeerd in de dagvaarding worden door eerste gedaagde niet betwist en zijn lastens hem bewezen op grond van de gelijklopende verklaringen en bekentenissen van eerste gedaagde en zijn mededaders, de verklaringen van het 3
slachtoffer, de medische attesten en politionele vaststellingen m.b.t. de verwondingen van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de verzwarende omstandigheid van homofobie zoals voorzien in artikel 405quater Sw.op grond van de voorliggende concrete gegevens in het strafdossier in hoofde van eerste gedaagde niet genoegzaam naar recht bewezen voorkomt.
2.
De vordering van de Procureur des Konings.
Het Openbaar Ministerie gedraagt zich naar de wijsheid van de rechtbank wat betreft de verzwarende omstandigheid van artikel 405quater Sw. Het Openbaar Ministerie vordert de bewezenverklaring van de feiten A en het opleggen van een bijkomende maatregel van dienstverlening gedurende 60 uren.
3.
De maatregelen van jeugdbescherming
Eerste gedaagde was 17 jaar op het ogenblik van de feiten. Hij kwam onder toezicht van de jeugdrechtbank naar aanleiding van voormelde als misdrijf omschreven feiten. Het bij de feiten gehanteerde extreme geweld in groep tegen een weerloos slachtoffer getuigt van een agressieve en lafhartige ingesteldheid in hoofde van eerste gedaagde evenals van vervaagde normen en waarden. Het gegeven dat de feiten werden gepleegd in een dronken bui kan en mag geen excuus hiervoor vormen. Eerste gedaagde werd bij wijze van voorlopige maatregel gedurende 5 dagen geplaatst in het federaal detentiecentrum D. G. te Everberg. Vervolgens werd hij terug toevertrouwd aan zijn thuismilieu onder de hiernavolgende voorwaarden : - het volgen van een vorming gedurende 40 uren. - een contactverbod met de mededaders; - het naleven van een huisarrest zoals bepaald in de beschikking van 11 juni 2010. De vorming werd op positieve wijze afgerond. De feiten dateren van medio 2010. Er zijn geen nieuwe strafbare feiten aan het licht gekomen. Eerste gedaagde is ondertussen meerderjarig geworden. Aangezien het als misdrijf omschreven feit werd gepleegd na de 17de verjaardag van eerste gedaagde en voor zijn 18de verjaardag kunnen jeugdbeschermingsmaatregelen ten gronde na de leeftijd van 18 jaar worden opgelegd, doch dit tot maximaal de 20ste verjaardag van eerste gedaagde. Eerste gedaagde wordt op 7 november aanstaande 20 jaar. De gevorderde bijkomende dienstverlening als maatregel ten gronde kan praktisch niet meer uitgevoerd voor 7 november 2012, zodat de oplegging van deze maatregel weinig zinvol is.
4
In die omstandigheden is de berisping de enig zinvolle maatregel van jeugdbescherming ten gronde voor de bewezen feiten A. Met de hierna vermelde maatregelen beoogt de jeugdrechtbank dat aan minderjarige de op dit ogenblik meest gepaste hulp zou geboden worden. Het belang van de minderjarige vereist dat de hulpverlening verder kan gaan, zodat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard wordt. Hoger beroep en verzet tegen dit vonnis schorsen de uitvoering dus niet. De rechtbank wijst er op dat de jeugdrechter op verzoek en na onderzoek de genomen maatregel steeds kan intrekken, herzien, wijzigen of bevestigen.
2.3. De aansprakelijkheid van de ouders Tweede en derde gedaagden zijn de ouders van eerste gedaagde. Artikel 1384, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de ouders in principe aansprakelijk zijn voor de schade die hun minderjarige kinderen hebben veroorzaakt. Overeenkomstig artikel 61 van de Jeugdbeschermingswet moeten de ouders dan ook instaan voor de schadeloosstelling, de gerechtskosten en desgevallend de rechtsplegingsvergoeding.
2.4. De vordering tot het bekomen van schadevergoeding A) De vordering van de burgerlijke partij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding : De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van deze burgerlijke vordering tegen eerste gedaagde, gelet op diens vrijspraak voor de verzwarende omstandigheid van artikel 405quater Sw. B)
De vordering van de burgerlijke Peter S. :
De schade van burgerlijke partij Peter S. laat zich als volgt begroten : B.1 Materiële schade - kledijschade en schoenen : Het bestaan van de schade aan kledij en schoenen wordt niet betwist. De kledijschade wordt door burgerlijke partij forfaitair begroot op 375 euro. M.b.t. de schade aan de schoenen van het slachtoffer legt burgerlijke partij een rekening voor een nieuw paar sandalen ter waarde van 69,95 euro voor ter vervanging van zijn ingevolge de feiten verloren sandalen. Rekening houdende met de schade aan de zomerkledij en schoenen van het slachtoffer zoals die blijkt uit de gegevens in het strafdossier, het voorgebrachte stavingsstuk en
5
met een gebruikelijke vetusteit van de kledij en schoenen kan de schade aan kledij en schoenen naar rede en billijkheid forfaitair begroot worden op 300 euro.
B.2.
Materiële schade - medische kosten:
Er wordt geen attest van de mutualiteit voorgelegd waaruit blijkt dat er geen financiële tussenkomst in de vervoerskosten door de ambulance ten bedrage van 162,42 euro is geweest. Gelet op de betwisting dient deze vordering te worden afgewezen bij gebreke aan bewijs van de omvang van deze schade. De overige medische schade allerlei wordt niet betwist. Deze vordering is aldus gegrond ten belope van 801,30 euro.
B.3.
Materiële schade - medische kosten tandschade
De in hoofdorde door burgerlijke partij gevorderde schadevergoeding van 21.449 euro werd begroot op grond van een louter éénzijdig voorlopig behandelingsplan van de eigen behandelende tandarts van de benadeelde en op grond van een deskundig verslag van Dr. J., die in het kader van een andere correctionele procedure tegen een meerderjarige mededader werd aangesteld. Beide verslagen en ramingen van de tandschade zijn niet op tegensprekelijke wijze opgesteld ten aanzien van gedaagden, die de vordering betwisten, en zijn hen bijgevolg ook niet tegenstelbaar. De door burgerlijke partij geleden tandschade werd door de in huidige procedure aangestelde gerechtsdeskundige Dr. V. N. op tegensprekelijke wijze en met bijstand van Prof. B., expert in de tandheelkunde, geraamd op 5.417,71 euro, hierbij rekening houdende met de door burgerlijke partij voorgebrachte stavingstukken en opmerkingen. Burgerlijke partij brengt geen overtuigende nieuwe opmerkingen aan. De vordering voor tandschade komt gegrond voor ten belope van 5.417,71 euro.
B.4. Materiële schade - verplaatsingskosten: Er wordt een forfaitaire vergoeding van 255,44 euro gevorderd met een gedetailleerde opgave van de gemaakte verplaatsingen. De door eerste gedaagde geformuleerde betwistingen m.b.t. dubbel gebruik, de verplichting tot schadebeperking voor het slachtoffer en de afwijzing van eigen kosten van verdediging komen gegrond voor. De vordering is derhalve gegrond ten belope van 230,69 euro.
B.5. Materiële schade - administratieve kosten :
6
De vordering ten bedrage van 250 euro ex aequo et bono wordt niet betwist.
B.6. Tijdelijke werkonbekwaamheid : a) b) c)
TWO - moreel : 1.392 euro TWO- materieel inkomensverlies : 683,90 euro TWO - materieel huishoudschade: 966,74 euro
Deze schadeposten worden niet betwist. d)
TWO - meerinspanningen :
De benadeelde is uitsluitend gerechtigd op vergoeding van de - bewezen - werkelijk door hem geleden schade. De schade geleden ingevolge meerinspanningen door tijdelijke arbeidsongeschiktheid heeft betrekking op de meerinspanningen die het slachtoffer bij werkhervatting ingevolge zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid dient te leveren om het behoud van zijn inkomen te verzekeren en/of zijn concurrentiepositie op de economisch markt te vrijwaren. Deze vergoeding is bijgevolg slechts verschuldigd bij effectieve werkhervatting. Blijkens de loonfiche van burgerlijke partij was er tijdens de periode van volledige arbeidsongeschiktheid een werkhervatting gedurende 4 dagen, zodat de gevorderde schadevergoeding in die zin herleid dient te worden tot 584 euro. De schade ingevolge meerinspanningen bij werkhervatting tijdens de door de gerechtsdeskundige weerhouden periode van 10 dagen volledige arbeidsongeschiktheid voor de nog te behandelen tandschade betreft een toekomstige onzekere schade, waarvoor hic et nunc enkel een voorbehoud kan worden verleend.
B.7. Blijvende arbeidsongeschiktheid : Burgerlijke partij vordert in hoofdorde een moreel en materieel vermengde schadevergoeding van 12.375 euro voor 7,5 % BWO op basis van een aan gedaagden niet tegensprekelijk verslag van Dr. J..(cfr. Supra) De in huidige procedure aangestelde gerechtsdeskundige Dr. V. N., bijgestaan door Prof. B., adviseert een blijvende arbeidsongeschiktheid van 5%, na de opmerkingen en bezwaren van burgerlijke partij hierbij in overweging te hebben genomen. Burgerlijke partij voert geen overtuigende nieuwe overwegingen aan om af te wijken van het op tegenspraak tot stand gekomen advies van de door deze rechtbank aangestelde gerechtsdeskundige. Het slachtoffer is geboren op (…) en was aldus op datum van consolidatie 41 jaar. Met toepassing van de indicatieve tarieven kan aldus voor een vermengde morele en materiële schadevergoeding uit hoofde van blijvende werkonbekwaamheid een forfaitaire basisvergoeding van 1.600 per punt worden toegekend. 1.650 euro x 5% = 8.250 euro. 7
B.8.
Esthetische schade.
Gerechtsdeskundige Dr. V. N. weerhield een esthetische schade van 2,5 op 7. De bevindingen van Dr. J. zijn niet tegenstelbaar ten aanzien van gedaagden. (cfr. Supra) De gevorderde schadevergoeding wordt herleid tot 2.950 euro.
B.9.
Voorbehoud.
Voorbehoud voor de toekomstige schade voor het verwijderen van osteosynthesemateriaal uit de linkervoorarm dient té worden verleend zoals weerhouden door gerechtsdeskundige Dr. V. N.. De door burgerlijke partij onder de schadepost "morele schade TWO" geraamde vergoeding van 3.000 euro voor de medische kosten hiervan valt onder voormeld voorbehoud en dient thans te worden afgewezen.
B.10 Rechtsplegingvergoeding : Gelet op de minderjarigheid van eerste gedaagde op het ogenblik van de feiten kan de rechtsplegingvergoeding herleid worden tot het minimumbedrag van 1.100 euro.
RECAPITULATIE: * Materiële schade: - kledij en schoenen : 300 - medische kosten allerlei: 801,30 - medische kosten tandschade: 5.417,71 – - verplaatsingskosten: 230,69 - administratieve kosten: 250,00 * TWO: - moreel: 1.392,00 - inkomensverlies: 683,90 - huishoudschade: 966,74 - meerinspanningen: 584,00 + voorbehoud meerinspanningen 10 dagen TWO tandbehandeling * BWO:8.250,00 * Esthetische schade:2.950,00 * voorbehoud voor verwijderen van osteosynthesemateriaal uit de linkervoorarm. 21.826,34 EUR 8
te vermeerderen met de vergoedende intresten zoals gevorderd (geen betwisting) - op 9.949,70 euro vanaf datum der feiten of 5 juni 2010; - op 3.626,64 euro vanaf de gemiddelde datum; - op 8.250 euro vanaf consolidatiedatum of 1 januari 2011;
3.
BESLISSINGEN
De Jeugdrechtbank beslist op tegenspraak ten aanzien van eerste en derde gedaagden. beslist bij verstek ten aanzien van tweede gedaagde en in aanwezigheid van de burgerlijke partijen. 3.1. De maatregelen van jeugdbescherming De Jeugdrechtbank verklaart de feiten A bewezen en berispt eerste gedaagde. Verklaart de verzwarende omstandigheid van artikel 405quater van het Strafwetboek niet bewezen. De Jeugdrechtbank verklaart de beslissing tot het nemen van voornoemde maatregelen onmiddellijk uitvoerbaar.
3.2. Rechten van de benadeelde(n) Houdt ambtshalve de burgerlijke belangen aan.
3.3. De vordering tot het bekomen van schadevergoeding A. Rechtdoende op de vordering van de burgerlijke partij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van deze burgerlijke vordering tegen eerste gedaagde, gelet op diens vrijspraak voor de verzwarende omstandigheid van artikel 405quater Sw. Stelt eerste, tweede en derde gedaagde buiten zake zonder kosten.
B.
Rechtdoende op de vordering van de burgerlijke partij Peter S.
De Jeugdrechtbank verleent akte aan de burgerlijke partij van haar aanstelling en verklaart de vordering van de burgerlijke partij ontvankelijk en gegrond in de hierna bepaalde mate. Veroordeelt eerste gedaagde en tweede en derde gedaagden hoofdelijk tot het betalen aan de burgerlijke partij van 21.826,34 euro definitief, te vermeerderen met de 9
vergoedende intresten aan de wettelijke rentevoet op 9.949,70 euro vanaf 5 juni 2010; op 3.626,64 euro vanaf de gemiddelde datum en op 8.250 euro vanaf 1 januari 2011 tot op heden en met de gerechtelijke intresten vanaf heden tot datum van volledige betaling. Verleent voorbehoud voor het verwijderen van osteosynthesemateriaal in de linkervoorarrn evenals een voorbehoud van de schade voor meerinspanningen gedurende 10 dagen TWO bij behandeling tandschade. Veroordeelt eerste gedaagde, tweede en derde gedaagden hoofdelijk met de eerste gedaagde tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding van 1.100 euro. Veroordeelt eerste gedaagde in de kosten van het geding, die op heden 45,19 euro bedragen; Veroordeelt, eerste gedaagde in kosten vn het deskundig onderzoek, die op heden 779,40 euro bedragen; Zegt dat tweede en derde gedaagden burgerlijk aansprakelijk zijn en hoofdelijk gehouden zijn om de hierboven vermelde kosten te betalen en veroordeelt hen daartoe. Wijst het meer en/of anders gevorderde af.
3.4. Rechten van de benadeelde(n) Houdt ambtshalve de overige burgerlijke belangen aan.
4.
TOEGEPASTE WETSARTIKELEN
De hierboven vermelde beslissingen worden gesteund op de artikelen 36, 4° en 37 § 2/1, 61 van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, de artikelen 66, 392,398,399 van het Strafwetboek en artikel 1384, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek De griffier
De jeugdrechter
10