Notitienummer: AN43.L6.4237-10
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 18 JANUARI 2012
in zake van HET OPENBAAR MINISTERIE: en waarbij zich aangesloten heeft ter terechtzitting als burgerlijke partij :
1.
de heer S. Peter geboren op (…) wonende te 2018 Antwerpen (…)
ter terechtzitting bijgestaan door meester Y. Goormans, advocaat bij de balie te Antwerpen;
2.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID RACISMEBESTRIJDING met zetel te 1000 Brussel Koningsstraat 138
VAN
KANSEN
EN
VOOR
ter terechtzitting vertegenwoordigd door meester H. Talhaoui, advocaat bij de balie te Antwerpen;
TEGEN :
1.
L. Geoffrey Helena Raymond zonder beroep geboren te Brasschaat op (…) wonende te 2990 Wuustwezel, (…) Belg
2.
A. Gregorie Zonder beroep Wonende te 2990 Wuustwezel, (…) Belg
BETICHT VAN: Hetzij door de misdaad of het wanbedrijf te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks te hebben meegewerkt, hetzij door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd; de eerste en de tweede: te Wuustwezel op 5 juni 2010 Met voorbedachten rade, opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan S. Peter, de slagen of verwondingen hebbende hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge gehad; Gezien de artikelen 1, 2 en 3 van de wet van 4 oktober 1867, gewijzigd door de wetten van 23 augustus 1919 en 19 maart 1956, alsmede de beschikking van de raadkamer van deze rechtbank dd 24.11.2010 waarbij verzachtende omstandigheden werden aangenomen voor de feiten waarop criminele straffen zijn gesteld en houdende verwijzing naar de correctionele rechtbank van de eerste en tweede beklaagde; Gezien de stukken van het onderzoek; Gelet op het tussenvonnis dd. 02.03.2011 dezer kamer dezer rechtbank waarbij dr. W. J. als deskundige werd aangesteld; Gelet op het deskundig verslag van dr. W. J. dd. 29.07.2011 neergelegd ter griffie op 05.08.2011; Gehoord de burgerlijke partij sub 1 in haar middelen en besluiten, bijgestaan door meester Y. Goormans, advocaat voornoemd; Gehoord de burgerlijke partij sub 2 in haar middelen en besluiten, ontwikkeld door meester H. Talhaoui, advocaat voornoemd; Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering; Gehoord de eerste en tweede beklaagde in hun middelen van verdediging, - de eerste bijgestaan door meester T. Smet, advocaat loco meester V. Van Aelst, advocaat bij de balie te Antwerpen; - de tweede bijgestaan door meester C. Nijboer, advocaat loco meester R. Hens, advocaat bij de balie te Antwerpen; De verbalisanten werden via de dienst 100 in kennis gesteld van een vechtpartij. Het slachtoffer raakte in café "(…)" aan de praat met vier jongeren. Nadat zij allen nog naar de nachtwinkel zijn geweest werd het slachtoffer plots omringd en op een zeer brutale wijze aangevallen door het groepje jongeren. Hij kreeg meerdere vuistslagen in het aangezicht waardoor hij ten val kwam.
2
Ten gronde mocht het slachtoffer nog verschillende slagen en stampen incasseren. Hij is uiteindelijk recht geraakt en werd overgebracht naar het ziekenhuis. De jongeren namen de vlucht. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat de linkerarm van het slachtoffer was gebroken, er enkele tanden werden uitgeslagen en er duidelijke verwondingen waren in zijn aangezicht. Volgens het aanvankelijk medisch attest is er een werkonbekwaamheid van 5 weken. Uit verder strafonderzoek is gebleken dat eerste beklaagde en zijn twee minderjarige companen zich uiterst agressief hebben gedragen. Het initiatief om het slachtoffer hardhandig aan te pakken kwam van eerste beklaagde. Het beweerde lastig gedrag van het slachtoffer was geenszins de aanleiding van de vechtpartij zoals ondermeer blijkt uit de verklaring van de cafébaas. Uit de gelijklopende verklaringen van de jongeren blijkt dat ze goed wisten dat ze het slachtoffer hard toetakelden. De minderjarige C. had zelf schrik dat ze de man gingen doodstampen. Uit de objectieve gegevens in het strafdossier en de gelijklopende verklaringen van de jongeren blijkt dat tweede beklaagde niet aktief deelnam aan het zinloos geweld. Hij bevond zich in de bosjes om te plassen en zag dat zijn drie companen de man aan het trappen waren, vooral in zijn aangezicht. Uit de objectieve gegevens vervat in het strafdossier is de rechtbank van oordeel dat het niet voldoende bewezen is dat beklaagden het slachtoffer viseerde omwille van zijn seksuele geaardheid zodat de verzwarende omstandigheid zoals voorzien in artikel 405 quater van het Strafwetboek niet kan worden weerhouden. De beweerde uitlokking in hoofde van eerste beklaagde kan ook geenszins worden weerhouden. De jongeren hadden in het café vooraf afgesproken het slachtoffer mee te lokken en een goed pak slaag te geven. De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat de jongeren met voorbedachten rade, opzettelijke slagen en verwondingen aan S. ( hebben toegebracht, de slagen en verwondingen hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge gehad zoals omschreven onder de tenlastelegging A. De rechtbank acht de feiten in hoofde van eerste beklaagde bewezen gelet op de resultaten van het onderzoek, de medische vaststellingen, de geloofwaardige verklaring van het slachtoffer, de formele getuigenverklaringen, de gelijklopende verklaringen van de medecompanen en de bekentenissen van eerste beklaagde zelf. De rechtbank is van oordeel dat er minstens twijfel bestaat in hoofde van tweede beklaagde met betrekking tot zijn aktieve deelname aan de vechtpartij zoals blijkt uit de gelijklopende verklaringen van de medecompanen zodat een vrijspraak zich opdringt. Uit de voorliggende stukken blijkt dat tweede beklaagde geruime tijd in psychologische behandeling is voor zijn ontwikkelingsproblemen zodat hij niet over
3
de nodige sociale vaardigheden beschikt om in ongekende situaties een adequate gedragskeuze te maken. Dat dit ook de reden is dat hij op het ogenblik van de feiten er besluitloos bijstond en geen initiatief nam om de agressors te doen stoppen. De gepleegde feiten zijn bijzonder ernstig en getuigen van een volstrekt onaanvaardbaar en zinloos geweld. Dergelijke handelswijze getuigt van een verregaande normvervaging met geen respekt voor de fysieke en psychische integriteit van het slachtoffer. Bij de bestraffing houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de feiten, de ernstige gevolgen ervan voor het slachtoffer, maar ook met het nog gunstig strafrechtelijk verleden van eerste beklaagde, zijn jeugdige leeftijd en met de omstandigheid dat zijn overdreven drankgebruik wellicht mede de oorzaak was van zijn onbezonnen gedrag. Om zijn verdere toekomst niet te veel te hypothekeren zal de rechtbank hem het voordeel van de autonome werkstraf opleggen waardoor hij hopelijk zal inzien dat op een laffe wijze een weerloos slachtoffer aanvallen uiterst laakbaar is. Gerechtsdeskundige Dr. J. besluit tot een tijdelijke- en blijvende arbeidsongeschiktheid, een blijvende invaliditeit van 5% en een esthetische schade ten gevolge van de brutale aanval.
Vordering van de burgerlijke partij S. : De burgerlijke partij vordert navolgende bedragen : Materiële schade - kledij en schoeisel - medische kosten - plaatsing definitieve tandprothese cfr dr H. - verplaatsingskosten en parkeerkosten - administratiekosten
Tijdelijke Arbeidsonbekwaamheid - morele schade - inkomstenverlies - huishoudelijke schade - meerinspanningen
444,95 euro 2.212,72 euro 20.200,00 euro 283,39 euro 250,00 euro
1.089,50 euro 455,93 euro 754,48 euro 862,25 euro
Blijvende invaliditeit en blijvende arbeidsongeschiktheid 12.375,00 euro Esthetische schade Totaal
4.100,00 euro 43.028.22 euro
4
De rechtbank zal alle bedragen toekennen uitgezonderd de definitieve tandprothese ten bedrage van 20.200 Euro, waarvoor voorbehoud gemaakt wordt. De vordering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen Racismebestrijding acht de rechtbank ontvankelijk doch ongegrond.
en
voor
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Gelet op de artikelen 162, 162bis, 185, 191, 194, 195 van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de artikelen 1, 3, 7 van het Strafwetboek, artikelen 11, 12, 14, 31, 32, 34, 35, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935, gewijzigd door de wet van 3 mei 2003;
de verordeningen van de Raad van de ministers nr. 974/98 dd. 03/05/1998 en nr. 1103/97 dd. 17/06/1997 en de wetten van 26/06/2000 en 30/06/2000 betreffende de invoering van de euro; artikelen 28 en 29 van de wet van 1 augustus 1985, gewijzigd door de wetten van 24 december 1993 en 22 april 2003 en het K.B. van 19 december 2003, de programmawet van 27 december 2004, het K.B. van 31 oktober 2005, artikelen 3 en 4 van de wet van 17 april 1878, artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, artikelen 44 en 45 van het Strafwetboek, alsmede bij toepassing van de artikelen 37ter, 38, 40, 66, 79, 80, 84, 392, 400 van het strafwetboek.
Rechtdoende op tegenspraak Spreekt A. Gregorie VRIJ voor het hem ten laste gelegde feit en stelt hem buiten zake zonder kosten.
VEROORDEELT: beklaagde voor het hem ten laste gelegde feit tot een autonome werkstraf van HONDERD VIJFTIG UREN en tot een geldboete van HONDERD EUR. Bepaalt de duur van de vervangende gevangenisstraf waardoor de autonome werkstraf vervangen kan worden, bij niet-naleving op EEN JAAR. Aangezien veroordeelde vroeger geen enkele veroordeling tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden heeft opgelopen; dat in die omstandigheden een genademaatregel van aard is om de verbetering van deze veroordeelde te doen verhopen;
5
Beveelt dat bij toepassing en binnen de perken van artikel 8 van de wet van 29 juni 1964, gewijzigd door artikel 4 van de wet van 10 februari 1994, de tenuitvoerlegging van de geldboete uitgesproken ten laste van de veroordeelde, wordt uitgesteld voor een termijn van drie jaar vanaf heden. Verplicht eerste veroordeelde, als bijdrage voor de financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, tot het betalen van een bijdrage van 25 EUR, bij toepassing van artikel 1 van de wet van 5 maart 1952, gewijzigd door de wet van 26/06/2000, de wet van 7 februari 2003 en de wet van 28 december 2011, vermeerderd met 50 decimes, en gebracht op 150,00 EUR.
Verplicht eerste veroordeelde tot betaling van de kosten van het geding belopende 1.617,53 EUR in zijnen hoofde, en bij toepassing van artikel 91 van het Koninklijk Besluit van 28.12.1950, tot een vergoeding van 31,28 EUR. Legt de kosten van dagvaarding in hoofde van tweede beklaagde, belopende 32,92 euro ten laste van de staat. Zegt dat bij toepassing van artikel 1 van de wet van 5 maart 1952 gewijzigd door de wet van 7 februari 2003 de geldboete vermeerderd wordt met 45 decimes, zodat die geldboete 550 EUR bedraagt. Bepaalt de duur van de gevangenisstraf waardoor de geldboete vervangen kan worden, bij gebrek aan betaling binnen een termijn vermeld in artikel 40 van het strafwetboek, op één maand.
Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij : S. Peter De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de burgerlijke vordering tegen tweede beklaagde gelet op diens vrijspraak. In zoverre gericht tegen eerste beklaagde, verklaart de eis ontvankelijk en gegrond in de navolgende mate. Veroordeelt eerste beklaagde om aan de burgerlijke partij te betalen, als schadevergoeding, de som van TWEEËNTWINTIG DUIZEND ACHTHONDERD ACHTENTWINTIG EUR en TWEEËNTWINTIG CENT (22.828,22 euro), te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 05.06.2010 op een bedrag van 7.291,06 euro, vanaf de gemiddelde datum op een bedrag van 3.162,16 euro en vanaf consolidatie, zijnde 30.09.2010 op het bedrag van 12.375,00 euro tot op heden, en vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten, waaronder een rechtsplegingsvergoeding van 2.200 euro. Verleent voorbehoud voor de definitieve tandprothese ten bedrage van 20.200 euro. Wijst het meer- en andersgevorderde af.
6
Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij : Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding :
De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de burgerlijke vordering tegen tweede beklaagde gelet op diens vrijspraak. In zoverre gericht tegen eerste beklaagde, verklaart de eis ontvankelijk doch ongegrond en verwijst deze burgerlijke partij tot de kosten van haar aanstelling.
*** Alles wat voorafgaat is, overeenkomstig de bepalingen der wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in de Nederlandse taal geschied. Aldus gewezen door de hiernavermelde rechter die de zaak behandeld heeft en aan de beraadslaging heeft deelgenomen, en uitgesproken in openbare terechtzitting door de Voorzitter op achttien januari tweeduizend en twaalf in aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de griffier. C. Michielssen T. Muylle D. Buyens,
D. Buyens
voorzitter van de kamer, enig rechter, Substituut-procureur des konings, griffier
C. Michielssen
7