A.R. nr. 11/687/B.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 22 SEPTEMBER 2011
De rechtbank nam kennis van de stukken, inzonderheid van: de verklaring tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit overeenkomstig artikel 16 §2 WBN van de verzoeker, afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Maldegem op 3 november 2010, het negatief advies, uitgebracht door eerste substituut-procureur des Konings Claudine S. op 25 februari 2011 wegens (1) enerzijds het feit dat de verzoeker en zijn echtgenote niet minstens 3 jaar samen hebben geleefd in België en dit zolang ze in België samenleven en anderzijds (2) gewichtige feiten eigen aan de persoon van de verzoeker gezien hij betrokken is bij een vereniging van Salafieten (reactionaire, fundamentalistische stroming binnen de hedendaagse soennitische islam) waaruit dient afgeleid dat hij in de Belgische samenleving niet de burgerzin vertoont die van een burger met normale eerbied voor de wetten en instellingen mag worden verwacht. De verzoeker heeft tijdig en regelmatig gevraagd het dossier over te zenden naar deze rechtbank. De verzoeker en zijn raadsman. Mr. Bertrand V., advocaat te 9000 Gent, (…) werden in raadkamer gehoord op 16 juni 2011. Op de terechtzitting van 8 september 2011 werd het debat gesloten. Het openbaar ministerie handhaafde bij monde van eerste substituut-procureur des Konings Guy B. zijn negatief advies van 25 februari 2011.
Beoordeling. 1 Is voldaan aan de grondvoorwaarden van artikel 16 §2 WBN ? 1.1. Artikel 16§2 WBN bepaalt: §1 Het huwelijk heeft van rechtswege geen enkel gevolg op de nationaliteit. §2 1' De vreemdeling die huwt met een Belg of wiens echtgenoot gedurende het huwelijk de Belgische nationaliteit verkrijgt kan, indien de echtgenoten gedurende ten minste
drie jaar in België samen hebben verbleven en zolang zij in België samenleven, door een overeenkomstig artikel 15 afgelegde verklaring de staat van Belg verkrijgen. 2 De vreemdeling die huwt met een Belg of wiens echtgenoot gedurende het huwelijk de Belgische nationaliteit verkrijgt kan, indien de echtgenoten gedurende ten minste zes maanden in België samen hebben verbleven en zolang zij in België samenleven, door een overeenkomstig artikel 15 afgelegde verklaring de staat van Belg verkrijgen, op voorwaarde dat hij op het ogenblik van de verklaring, sedert ten minste drie jaar, gemachtigd of toegelaten werd tot een verblijf van meer dan drie maanden of om zich te vestigen in het Rijk. 3° […] 4° Samenleven in het buitenland kan worden gelijkgesteld met samenleven in België, wanneer de belanghebbende bewijst dat er tussen hem en België een werkelijke band is ontstaan.
1.2. De verzoeker heeft de Ghanese nationaliteit en kwam in september 1999 illegaal in België. Op 6 oktober 2006 trouwde hij te Gent met een Belgische vrouw (Lyndsey H.). In het kader van gezinshereniging ontving hij op 7 oktober 2006 een attest (bijlage 15) dat zijn verblijf in België dekt in afwachting van een beslissing. In functie van zijn Belgische echtgenote diende hij op 11 januari 2007 een vestigingsaanvraag in. Op 11 januari 2007 werd hem een immatriculatie-attest afgegeven geldig tot 10 juni 2007. Op 11 juni 2007 ontving de verzoeker een identiteitskaart voor vreemdeling geldig tot 11 juni 2012 en werd hij ingeschreven in het bevolkingsregister. De verzoeker en zijn echtgenote (en hun zoontje, geboren op (…)) woonden officieel samen vanaf 11 januari 2007 in de (…) te 9000 Gent. Vanaf eind 2009-begin 2010 woonden zij samen in Birmingham (Verenigd Koninkrijk) — de verzoeker was aldaar gedomicilieerd vanaf 15 december 2009 en zijn echtgenote vanaf. 13 januari 2010. Vanaf 30 juni 2010 woont dit gezin opnieuw in België te Maldegem, (…) en dit tot op heden. Volgens de verzoeker is zijn echtgenote zwanger van hun tweede kind, waarvan de geboorte voorzien is in november 2011.
1.3. Uit de term 'zolang zij in België samenleven' vermeld in artikel 16 §2 WBN dient een dubbel gevolg afgeleid, namelijk (1) enerzijds dat de periode van samenleving tussen de echtgenoten aaneengesloten moet zijn, en (2) anderzijds dat de samenleving van de echtgenoten tot aan de rechterlijke beslissing moet voortduren (zie o.a. VAN DE PUTTE. M. en CLEMENT, J., Nationaliteit, A.P.R., Antwerpen, E. Story-Scientia, 2001, 68 e.v. (randnummers 169, 170 en 171)). Aan de laatste vereiste is voldaan (de verzoeker en zijn Belgische echtgenote wonen samen in België tot op heden).
2
Voorafgaand aan 3 november 2010 woonde de verzoeker slechts ononderbroken samen met zijn Belgische echtgenote in België vanaf 30 juni 2010, hetzij minder dan 6 maanden. Voordien had hij samengewoond met zijn Belgische echtgenote: - in België vanaf minstens 11 januari 2007 tot eind 2009, - in het buitenland van eind 2009 tot 30 juni 2010. Rest dan de vraag of dit samenleven in het buitenland van voormeld echtpaar gedurende zes maanden kan worden gelijkgesteld met een samenleven in België in de zin van artikel 16 §2, 4° WBN. Daartoe dient de verzoeker het bewijs te leveren dat tussen hem en België een 'werkelijke band' is ontstaan, nl. dat hij tijdens zijn verblijf in het buitenland sociale, culturele, economische of morele banden heeft doen ontstaan (desgevallend behouden) met België (zie o.a. CLOSSET en RENAULD, Traite de la nationalité en droit Beige, Brussel, Larcier, 2004, 359 (randnummer 629)). De verzoeker stelt dat hij tijdens zijn kort verblijf in het buitenland, sterke banden met België is blijven onderhouden door contact met zijn in België wonende (Belgische) schoonfamilie. Tevens heeft hij in 2007 in België gewerkt bij (…) en in 2008 bij (…) (waar hij later wegens economische crisis werd ontslagen), waar hij na zijn verblijf in Birmingham opnieuw is beginnen werken tot op heden. Tijdens zijn verhoor, afgelegd aan de politie te Maldegem op 3 december 2010 meldde hij dat hij, zijn echtgenote en hun zoontje (° …) naar Birmingham zijn vertrokken met de bedoeling aldaar te gaan leven, maar gezien het daar niet zo goed was als in België, zijn ze al teruggekeerd naar België op 30 juni 2010. In conclusies meldt hij dat zijn gezin naar het buitenland is verhuisd gezien zowel hij als zijn echtgenote geen werk hadden als gevolg van de economische crisis en hun zoontje nog maar net in de kleuterklas zat. In die omstandigheden, dient aangenomen dat de verzoeker tijdens zijn kort verblijf in het buitenland, zijn sterke band met België (die hij voor zijn vertrek naar het buitenland had op zowel moreel en sociaal als economisch vlak sedert minstens januari 2007), heeft behouden. Derhalve aanvaardt de rechtbank dat de verzoeker voldoet aan de grondvereisten van artikel 162,WBN.
2. Gewichtige feiten eigen aan de persoon van de verzoeker ? 2.1. De bewijslast dat gewichtige feiten eigen aan de persoon die een nationaliteitsverklaring heeft afgelegd, zich verzetten tegen de inwilliging van deze verklaring, rust op het openbaar ministerie. Deze bewijslast mag zich niet beperken tot beweringen en vermoedens maar vereist het aantonen van concrete feiten (zie o.a. WAUTELET, P., e.a. 'Overzicht van rechtspraak internationaal privaatrecht en nationaliteitsrecht (1998- 2006)', TPR, 2006, 1382 (randnummer 16)).
3
Uit een analyse van de rechtspraak en rechtsleer (zie o.m. SLUYS, E,, "het gerechtelijk toezicht op de nationaliteitskeuze" in TPR, 1991, nr. 35 — WAUTELET, P. e.a., 'Overzicht van rechtspraak internationaal privaatrecht en nationaliteitsrecht (1998-2006)', TPR, 2006., 1378 e.v.) blijkt dat onder deze term dient te worden begrepen : een gedrag van de betreffende persoon van aard nadelige of gevaarlijke gevolgen voor de gemeenschap teweeg te brengen, handelingen waardoor de kandidaat- Belg blijk heeft gegeven van zijn misprijzen voor de wettelijke of reglementaire normen die de organisatie van het gemeenschapsleven beheersen of van zijn ongeschiktheid zich aan de normen te onderwerpen.
2.2. Het openbaar ministerie vermeldde in zijn negatief advies van 25 februari 2011: `Zowel Adam Sallo ais zijn echtgenote Lyndsey H. zijn gekend als salafieten. Lyndsey H. was — toen ze nog in België verbleef — actief binnen de salafitische organisatie voor bekeerlingen. Tevens blijkt uit de informatie van de Dienst Veiligheid van de Staat dat betrokkene en zijn vrouw Lyndsey H. (alias J.) begin 2010 naar Groot-Brittannië verhuisden. Die verhuis zou slechts een etappe zijn in hun plan om de hijra te volbrengen (de hijra kan gezien worden als de wens van elke moslim om in een moslimland te wonen). GrootBrittannië wordt wel vaker als springplank gebruikt door moslims in België op weg naar een moslimland. Volgens het national register was Lyndsey H. op 13 januari 2010 ingeschreven in Talbot Road 5 (...), te Birmingham (VK). Haar echtgenoot, Adam Sago, was reeds op dat adres ingeschreven op 15 december 2009. Birmingham is gekend als de thuishaven van een grote groep salafieten die zich verzamelen rond de Masjid as Saiafi moskee aldaar. Jaarlijks wordt er een salafitische conferentie gehouden waaraan ook salafieten uit België deelnemen. Die Belgische salafieten verblijven doorgaans bij landgenoten die in Birmingham wonen. Ook Adam S. en Lyndsey H. hebben in dat verband salafieten uit België opgevangen eind december 2010. Het salafisme is een reactionaire fundamentalistische stroming binnen de hedendaagse soennitische islam, die een terugkeer bepleit naar de maatschappij ten tijde van de profeet Mohammed en diens onmiddellijke opvolgers (7de/8ste eeuw). Het salafisme wenst zowel het maatschappelijke als het individuele leven via strikte religieuze voorschriften te reguleren en verwerpt de westerse democratie, seculiere wetgeving en democratische basisbeginselen als de godsdienstvrijheid en de gelijkheid van man en vrouw. Salafieten staan traditioneel vijandig tegenover iedereen die hun interpretatie van de islam niet deelt en dragen deze vijandigheid vaak op militante wijze uit. Sommigen ijveren daarbij voor de uitbouw van een parallelle samenleving binnen de Europese maatschappij. Een voorbeeld van een salafitische maatschappijordening was deze in Afghanistan onder de Taliban. Dat zijn betrokkenheid bij die vereniging een gewichtige reden is om te kunnen stellen dat hij in de Belgische samenleving niet de burgerzin vertoont die van een burger met normale eerbied voor de wetten en de instellingen mag worden verwacht. Dat zijn gedrag niet de wil vertaalt om in harmonie met de Belgen samen te leven.'
2.3. Dit advies verwijst concreet naar vier elementen: de verzoeker en zijn echtgenote zijn gekend als Salafieten, 4
-
-
de echtgenote van de verzoeker was tijdens haar verblijf in België voorafgaand aan haar verhuis naar Birmingham, actief binnen de salafitische organisatie voor bekeerlingen, de verzoeker en zijn echtgenote 'zouden' naar Birmingham zijn verhuisd als etappe in hun plan om de hijra te volbrengen, de verzoeker en zijn echtgenote hebben in Birmingham eind december 2010 Salafieten ontvangen.
De verzoeker ontkent betrokken te zijn bij een Salafitische beweging, naar Birmingham te zijn verhuisd als eerste etappe om de hijra te volbrengen en Salafieten ontvangen te hebben in Birmingham in december 2010 (hij woonde daar toen zelfs niet meer). Het openbaar ministerie bewijst de in zijn advies vermelde beweringen niet, niettegenstaande de bewijslast daarvan op hem rust. De verzoeker erkent weliswaar dat zijn echtgenote actief is geweest binnen de vereniging voor Nederlandstalige moslima's (…) maar ontkent dat deze vereniging gelinkt is aan enige fundamentalistische moslimbeweging. Daarenboven is zijn echtgenote naar zijn zeggen vanaf eind 2008 minder en minder actief geweest in deze vereniging om er uit- eindelijk afstand te hebben van gedaan. Uit de inlichtingen van de Dienst Veiligheid van de Staat, overgemaakt aan het openbaar ministerie bij brief van 4 februari 2011, blijkt het tegendeel niet. Hoe dan ook ligt geen enkel bewijs voor dat de verzoeker een reactionaire moslimfundamentalist zou zijn, die zou weigeren zich te onderwerpen aan de Belgische regels die de organisatie van het gemeenschaps- leven betreffen of ongeschikt zou zijn zich aan deze regels te onderwerpen. Uit het verslag van de politie te Maldegem d.d. 3 december 2010 (zie stuk 7 van het openbaar ministerie) blijkt integendeel dat de verzoeker zich gedraagt als een 'modale burger' met een normaal professioneel en sociaal leven. Het negatief advies komt dan ook niet gegrond voor.
3. Gerechtskosten Niettegenstaande deze rechtbank de procedure ex artikel 12 §4 WBN voorheen steeds als een tegensprekelijke procedure heeft beschouwd, waarbij het openbaar ministerie de verwerende partij is en hierin in hoger beroep werd bevestigd (zie o.a. Gent (eerste kamer), 28 mei 2009. 2005/AR/2806 en 2007/AR/1492, beide arresten onuitgegeven), legt zij zich (om proceseconomische redenen) thans neer bij de andersluidende zienswijze van het hof van beroep te Gent, waarin wordt gesteld dat de procedure ex artikel 12 §4 WBN een eenzijdige procedure betreft, waarin het openbaar ministerie enkel een adviserende bevoegdheid heeft. Deze procedure wordt enkel tegensprekelijk als het openbaar ministerie hoger beroep aantekent en hierdoor in hoger beroep een partij wordt (zie o.a. Gent (elfde kamer), 2009/AR/3167, onuitgegeven). Gelet op het eenzijdig karakter van deze procedure, kan dan ook niet worden ingegaan op de vraag van de verzoeker om de Belgische Staat te veroordelen tot betaling van 5
zijn gerechtskosten begroot op C 52,00 rolrecht en een rechtsplegingsvergoeding van 82.50 (minimumbedrag).
OP DEZE GRONDEN, DE RECHTBANK, met inachtneming van de artikelen 2 en 9 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken en artikel 12bis WBN,
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT — DERDE KAMER OPENBARE TERECHTZITTING VAN 22 SEPTEMBER 2011. Verklaart het negatief advies van de procureur des Konings niet gegrond. WILLIGT de verklaring van Belgische nationaliteit, gedaan voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Maldegem op 3 november 2010 door Adam S, geboren te Kumasi (Ghana) op (…) en wonende te 9991 Maldegem, (…), IN. Laat de gerechtskosten, begroot op € 52,00 rolrecht ten laste van de verzoeker. Aldus, in tegenwoordigheid van eerste substituut-procureur des Konings Guy B. behandeld in raadkamer en uitgesproken in openbare terechtzitting van de derde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent op tweeëntwintig september tweeduizend en elf. Heeft de zaak volledig behandeld en erover geoordeeld : Katrien D. W., alleenzetelend rechter, bijgestaan door griffier Michel V.
6